2003R1725 — NL — 25.11.2007 — 010.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EG) Nr. 1725/2003 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2003

tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 261, 13.10.2003, p.1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

VERORDENING (EG) Nr. 707/2004 VAN DE COMMISSIE van 6 april 2004

  L 111

3

17.4.2004

►M2

VERORDENING (EG) Nr. 2086/2004 VAN DE COMMISSIE van 19 november 2004

  L 363

1

9.12.2004

►M3

VERORDENING (EG) Nr. 2236/2004 VAN DE COMMISSIE van 29 december 2004

  L 392

1

31.12.2004

►M4

VERORDENING (EG) Nr. 2237/2004 VAN DE COMMISSIE van 29 december 2004

  L 393

1

31.12.2004

►M5

VERORDENING (EG) Nr. 2238/2004 VAN DE COMMISSIE van 29 december 2004

  L 394

1

31.12.2004

►M6

VERORDENING (EG) Nr. 211/2005 VAN DE COMMISSIE van 4 februari 2005

  L 41

1

11.2.2005

►M7

VERORDENING (EG) Nr. 1073/2005 VAN DE COMMISSIE van 7 juli 2005

  L 175

3

8.7.2005

►M8

VERORDENING (EG) Nr. 1751/2005 VAN DE COMMISSIE van 25 oktober 2005

  L 282

3

26.10.2005

►M9

VERORDENING (EG) Nr. 1864/2005 VAN DE COMMISSIE van 15 november 2005

  L 299

45

16.11.2005

►M10

VERORDENING (EG) Nr. 1910/2005 VAN DE COMMISSIE van 8 november 2005

  L 305

4

24.11.2005

►M11

VERORDENING (EG) Nr. 2106/2005 VAN DE COMMISSIE van 21 december 2005

  L 337

16

22.12.2005

►M12

VERORDENING (EG) Nr. 108/2006 VAN DE COMMISSIE van 11 januari 2006

  L 24

1

27.1.2006

►M13

VERORDENING (EG) Nr. 708/2006 VAN DE COMMISSIE van 8 mei 2006

  L 122

19

9.5.2006

►M14

VERORDENING (EG) Nr. 1329/2006 VAN DE COMMISSIE van 8 september 2006

  L 247

3

9.9.2006

►M15

VERORDENING (EG) Nr. 610/2007 VAN DE COMMISSIE van 1 juni 2007

  L 141

46

2.6.2007

►M16

VERORDENING (EG) Nr. 611/2007 VAN DE COMMISSIE van 1 juni 2007

  L 141

49

2.6.2007

►M17

VERORDENING (EG) Nr. 1358/2007 VAN DE COMMISSIE van 21 november 2007

  L 304

9

22.11.2007




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 1725/2003 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2003

tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)



DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen ( 1 ), en met name op artikel 3, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1606/2002 schrijft voor dat voor elk boekjaar, beginnend op of na 1 januari 2005, de beursgenoteerde ondernemingen die onder het recht van een lidstaat vallen onder bepaalde voorwaarden hun geconsolideerde jaarrekening moeten opstellen overeenkomstig de internationale standaarden voor jaarrekeningen als omschreven in artikel 2 van de verordening.

(2)

Na het advies van het technisch comité voor financiële verslaglegging te hebben ingewonnen, heeft de Commissie geconcludeerd dat de internationale standaarden voor jaarrekeningen die op 14 september 2002 bestonden, voldoen aan de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 neergelegde criteria voor de goedkeuring ervan.

(3)

De Commissie heeft tevens rekening gehouden met de lopende verbeteringsprojecten, waarmee de aanpassing van tal van bestaande standaarden wordt beoogd. Zodra deze projecten zijn afgerond en de daaruit voortkomende internationale standaarden voor jaarrekeningen definitief zijn vastgesteld, zullen deze worden bestudeerd met het oog op de goedkeuring ervan. Deze voorgenomen wijzigingen van bestaande standaarden hebben geen gevolgen voor het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de bestaande standaarden, behalve in het geval van IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie, IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering en een beperkt aantal interpretaties die met deze standaarden verband houden, namelijk SIC 5 Classificatie van financiële instrumenten — Voorzieningen voor voorwaardelijke afwikkeling, SIC 16 Aandelenkapitaal — Ingekochte eigen-vermogensinstrumenten (ingekochte eigen aandelen) en SIC 17 Eigen vermogen — Kosten van een eigen-vermogenstransactie.

(4)

Het bestaan van kwalitatief hoogwaardige standaarden betreffende financiële instrumenten (met inbegrip van derivaten) is van groot belang voor de kapitaalmarkt in de Gemeenschap. De momenteel overwogen aanpassingen van IAS 32 en 39 kunnen echter zo ingrijpend uitvallen dat het niet aangewezen wordt geacht deze standaarden thans reeds goed te keuren. Zodra het lopende verbeteringsproject is afgerond en de herziene standaarden zijn vastgesteld, zal de Commissie zich prioritair buigen over de goedkeuring van de herziene standaarden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002.

(5)

Alle internationale standaarden voor jaarrekeningen die op 14 september 2002 bestonden, met uitzondering van IAS 32, IAS 39 en de met deze standaarden verband houdende interpretaties, dienen derhalve te worden goedgekeurd.

(6)

De bij deze verordening vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het regelgevend comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

De in de bijlage opgenomen internationale standaarden voor jaarrekeningen worden hierbij goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE

INTERNATIONALE STANDAARDEN VOOR JAARREKENINGEN

IAS 1:

Presentatie van de jaarrekening

IAS 2:

Voorraden

IAS 7:

Het kasstroomoverzicht (herziene versie van 1992)

IAS 8:

Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten

IAS 10:

Gebeurtenissen na balansdatum

IAS 11:

Onderhanden projecten in opdracht van derden (herziene versie van 1993)

IAS 12:

Winstbelastingen (herziene versie van 2000)

IAS 14:

Gesegmenteerde informatie (herziene versie van 1997)

IAS 16:

Materiële vaste activa

IAS 17:

Lease-overeenkomsten

IAS 18:

Opbrengsten (herziene versie van 1993)

IAS 19:

Personeelsbeloningen (herziene versie van 2002)

IAS 20:

Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun (opnieuw ingedeelde versie van 1994)

IAS 21:

De gevolgen van wisselkoerswijzigingen

IFRS 3:

Bedrijfscombinaties

IFRS 4:

Verzekeringscontracten

IAS 23:

Financieringskosten (herziene versie van 1993)

IAS 24:

Informatieverschaffing over verbonden partijen

IAS 26:

Administratieve verwerking en verslaggeving door werknemerspensioenfondsen (opnieuw ingedeelde versie van 1994)

IAS 27:

Geconsolideerde jaarrekening en enkelvoudige jaarrekening

IAS 28:

Investeringen in geassocieerde deelnemingen

IAS 29:

Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie (opnieuw ingedeelde versie van 1994)

IFRS 7:

IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing

IAS 31:

Belangen in joint ventures

IAS 32:

Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie

IAS 33:

Winst per aandeel

IAS 34:

Tussentijdse financiële verslaggeving (1998)

IFRS 5:

Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten

IAS 36:

Bijzondere waardevermindering van activa

IAS 37:

Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa (1998)

IAS 38:

Immateriële activa

IAS 39:

Financiële instrumenten: opname en waardering met uitzondering van de bepalingen betreffende de gebruikmaking van de mogelijkheid van waardering tegen reële waarde en van sommige bepalingen betreffende de administratieve verwerking van afdekkingstransacties ►M9  met toevoeging van de bepalingen betreffende de gebruikmaking van de mogelijkheid van waardering tegen reële waarde ◄

IAS 40:

Vastgoedbeleggingen

IAS 41:

Landbouw (2001)

IFRS 2:

Op aandelen gebaseerde betalingen

IFRS 6:

International Financial Reporting Standard (IFRS) 6 Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen

IFRS 8:

Operationele segmenten

INTERPRETATIES VAN HET STANDING INTERPRETATIONS COMMITTEE

SIC-7:

Invoering van de euro

IFRS 1:

Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

SIC-10:

Overheidssteun — Geen specifiek verband met bedrijfsactiviteiten

SIC-12:

Consolidatie — Voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten („Special Purpose Entities”)

▼M8

IFRIC-wijziging op SIC 12 Toepassingsgebied van SIC 12; Consolidatie — Voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten

▼B

SIC-13:

Entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend — Niet-monetaire bijdragen door deelnemers in een joint venture

SIC-15:

Operationele leases — Prikkels

SIC-21:

Winstbelastingen — Inbaarheid van geherwaardeerde niet af te schrijven activa

SIC-25:

Winstbelastingen — Wijzigingen in de fiscale status van een onderneming of haar aandeelhouders

SIC-27:

Evaluatie van de economische realiteit van transacties in de juridische vorm van een lease-overeenkomst

SIC-29:

Informatieverschaffing — Dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten

SIC-31:

Opbrengsten — Ruiltransacties met betrekking tot advertentiediensten

SIC-32:

Immateriële activa — Kosten van websites

IFRIC 1:

Wijzigingen in bestaande verplichtingen voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichtingen

IFRIC 2:

Aandelen van leden in coöperatieve entiteiten en soortgelijke instrumenten

IFRIC 4:

IFRIC-interpretatie 4 Vaststelling of een overeenkomst een leaseovereenkomst bevat

IFRIC 5:

IFRIC-interpretatie 5 Belangen in ontmantelings-, herstel- en milieusaneringsfondsen

IFRIC 6:

IFRIC-Interpretatie 6 Verplichtingen die voortvloeien uit deelneming aan een specifieke markt — Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

IFRIC 7:

IFRIC-interpretatie 7 Toepassing van de aanpassingsmethode in overeenstemming met IAS 29 Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie

IFRIC 8:

IFRIC-interpretatie 8 Toepassingsgebied van IFRS 2

IFRIC 9:

IFRIC-interpretatie 9 Herbeoordeling van in contracten besloten derivaten

IFRIC 10:

IFRIC-interpretatie 10 Tussentijdse financiële verslaggeving en bijzondere waardevermindering

IFRIC 11:

IFRIC-interpretatie 11 IFRS 2 — Transacties in groepsaandelen en ingekochte eigen aandelen

Opmerking: Aanhangsels bij de voormelde standaarden en interpretaties worden niet als onderdeel van deze standaarden en interpretaties beschouwd en zijn derhalve niet weergegeven.

▼M16

Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org

▼M5

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 1

Presentatie van de jaarrekening

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Doel van de jaarrekening

Componenten van de jaarrekening

Definities

Algemene overwegingen

Getrouw beeld en naleving van de IFRSs

Het continuïteitsbeginsel

Het toerekeningsbeginsel

Consistentie van de presentatie

Materialiteit en aggregatie

Saldering

Vergelijkende informatie

Structuur en inhoud

Inleiding

Identificatie van de jaarrekening

Verslagperiode

Balans

Onderscheid tussen vlottend/vast c.q. kortlopend/langlopend

Vlottende activa

Kortlopende verplichtingen

Informatie die moet worden opgenomen in de balans

Informatie die moet worden opgenomen in de balans of in de toelichting

Winst- en verliesrekening

Winst of verlies over de periode

Informatie die moet worden opgenomen in de winst- en verliesrekening

Informatie die moet worden opgenomen in de winst- en verliesrekening of in de toelichting

Mutatieoverzicht van het eigen vermogen

Kasstroomoverzicht

Toelichting

Structuur

Informatieverschaffing over de grondslagen voor financiële verslaggeving

Belangrijkste bronnen van schattingsonzekerheden

Overige informatie

Ingangsdatum

Intrekking van IAS 1 (herziene versie van 1997)

Deze herziene standaard vervangt IAS 1 (herziene versie van 1997) Presentatie van de jaarrekening en moet worden toegepast voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

DOEL

1. Het doel van deze standaard is de grondslag voor te schrijven voor de presentatie van jaarrekeningen voor algemene doeleinden, teneinde vergelijkingen mogelijk te maken, zowel met de jaarrekeningen van de entiteit over vorige perioden als met de jaarrekeningen van andere entiteiten. Om dit doel te bereiken, worden in deze standaard algemene vereisten uiteengezet voor de presentatie van jaarrekeningen, leidraden voor hun structuur en minimumvereisten voor hun inhoud. De opname, waardering en toelichting van specifieke transacties en andere gebeurtenissen worden behandeld in andere standaarden en interpretaties.

TOEPASSINGSGEBIED

2.  Deze standaard moet worden toegepast op alle jaarrekeningen voor algemene doeleinden die zijn opgesteld en gepresenteerd overeenkomstig de International Financial Reporting Standards (IFRSs).

3. Jaarrekeningen voor algemene doeleinden zijn jaarrekeningen bestemd voor gebruikers die zich niet in een positie bevinden om rapporten op maat aan te vragen die zijn opgesteld volgens hun specifieke informatiebehoeften. Jaarrekeningen voor algemene doeleinden omvatten jaarrekeningen die afzonderlijk worden gepresenteerd, of als onderdeel van een ander openbaar document, zoals een jaarverslag of een prospectus. Deze standaard is niet van toepassing op de structuur en de inhoud van verkorte tussentijdse financiële overzichten die overeenkomstig IAS 34 Tussentijdse financiële verslaggeving opgesteld zijn. De alinea’s 13 tot en met 41 zijn echter wel op deze financiële overzichten van toepassing. Deze standaard geldt in gelijke mate voor alle entiteiten, ongeacht of zij een geconsolideerde of een enkelvoudige jaarrekening moeten opstellen, overeenkomstig de definitie in IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening

4. In IAS 30 Informatieverschaffing in de jaarrekening van banken en soortgelijke financiële instellingen zijn additionele vereisten opgenomen voor banken en soortgelijke financiële instellingen die in overeenstemming zijn met de vereisten van deze standaard.

5. Deze standaard maakt gebruik van terminologie die geschikt is voor entiteiten met winstoogmerk, met inbegrip van bedrijfsactiviteiten in de publieke sector. Entiteiten met bedrijfsactiviteiten zonder winstoogmerk in de private sector, publieke sector of overheidssector die deze standaard wensen toe te passen, zullen mogelijk de beschrijvingen moeten aanpassen die voor bepaalde posten in de jaarrekening en voor de jaarrekening zelf worden gehanteerd.

6. Ook entiteiten die niet over eigen vermogen beschikken zoals gedefinieerd in IAS 32 Financiële instrumenten:informatieverschaffing en presentatie (bijvoorbeeld sommige beleggingsfondsen) en entiteiten met een aandelenkapitaal dat geen eigen vermogen is (bijvoorbeeld coöperatieve entiteiten) zullen mogelijk de presentatie in de jaarrekening van de belangen van leden of deelnemers moeten aanpassen.

DOEL VAN DE JAARREKENING

7. Een jaarrekening is een gestructureerde representatie van de financiële positie en van de financiële prestaties van een entiteit. Het doel van jaarrekeningen voor algemene doeleinden bestaat erin informatie te verschaffen over de financiële positie, financiële prestaties en kasstromen van een entiteit, die voor een groot aantal gebruikers nuttig is voor het nemen van economische beslissingen. De jaarrekening toont ook de resultaten van het beheer door het management van de middelen waarover het beschikt. Om dit doel te bereiken, biedt een jaarrekening informatie over de volgende componenten van een entiteit:

(a) activa;

(b) verplichtingen;

(c) eigen vermogen;

(d) baten en lasten, met inbegrip van winsten en verliezen;

(e) andere vermogensmutaties;

en

(f) kasstromen.

Deze informatie vormt samen met andere informatie in de toelichting, een hulpmiddel voor gebruikers van jaarrekeningen om voorspellingen te doen over de toekomstige kasstromen van de entiteit, en met name over de tijdstippen waarop en de zekerheid waarmee zij zich zullen voordoen.

COMPONENTEN VAN DE JAARREKENING

8.  Een volledige jaarrekening is samengesteld uit de volgende componenten:

(a)  de balans;

(b)  de winst- en verliesrekening;

(c)  een mutatieoverzicht van het eigen vermogen vermeldende ofwel:

(i)  alle vermogensmutaties,

of

(ii)  vermogensmutaties die niet voortvloeien uit transacties met houders van eigen-vermogensinstrumenten in hun hoedanigheid van houder van eigen-vermogensinstrumenten;

(d)  een kasstroomoverzicht;

en

(e)  de toelichting bestaande uit een overzicht van de belangrijkste gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.

9. Veel entiteiten presenteren naast de jaarrekening ook een financieel commentaar door het management, dat de belangrijkste kenmerken van de financiële prestaties en de financiële positie van een entiteit beschrijft en verklaart, alsmede de voornaamste onzekerheden waarmee de entiteit te kampen heeft. Een dergelijk verslag kan de volgende elementen bevatten:

(a) een overzicht van de belangrijkste factoren en invloeden die bepalend zijn voor de financiële prestaties, met inbegrip van wijzigingen in de omgeving waarin de entiteit opereert, de manier waarop de entiteit op dergelijke wijzigingen reageert en de gevolgen daarvan, alsmede het investeringsbeleid van de entiteit om de financiële prestaties te handhaven en te verbeteren, inclusief haar dividendbeleid;

(b) de financieringsbronnen van de entiteit en de beoogde solvabiliteit;

en

(c) de niet in de balans opgenomen middelen van de entiteit overeenkomstig de IFRSs.

10. Talrijke entiteiten presenteren naast de jaarrekening ook rapporten en overzichten zoals milieurapporten en overzichten van de toegevoegde waarde, voornamelijk in sectoren waar milieufactoren een belangrijke rol spelen en waar werknemers beschouwd worden als een belangrijke gebruikersgroep. Rapporten en overzichten die naast de financiële jaarrekening worden gepresenteerd vallen buiten het toepassingsgebied van de IFRSs.

DEFINITIES

11.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Praktisch niet haalbaar De toepassing van een vereiste is praktisch niet haalbaar wanneer de entiteit na alle redelijkerwijs te verrichten inspanningen om hiertoe over te gaan de vereiste niet kan toepassen.

International Financial Reporting Standards (IFRSs) zijn standaarden en interpretaties die door de International Accounting Standards Board (IASB) zijn goedgekeurd. Deze bestaan uit:

(a)  International Financial Reporting Standards;

(b)  International Accounting Standards;

en

(c)  Interpretaties afkomstig van de International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) of de voormalige Standing Interpretations Committee (SIC).

Materieel belang Heteglaten of onjuiste weergeven van posten is van materieel belang indien de weglating of onjuiste weergave, afzonderlijk of gezamenlijk, de economische beslissingen die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen, zou kunnen beïnvloeden. De materialiteit is afhankelijk van de omvang en aard van de weglating of de onjuiste weergave, beoordeeld op basis van de omstandigheden die zich voordoen. De omvang of de aard van de post, of een combinatie van beide, kan de beslissende factor vormen.

De toelichting bevat extra informatie over de balans, de winst- en verliesrekening, het mutatieoverzicht van het eigen vermogen en het kasstroomoverzicht. In de toelichting worden beschrijvingen of specificaties verstrekt van posten die in deze overzichten zijn vermeld, en informatie over posten die niet in aanmerking komen voor opname in deze overzichten.

12. De beoordeling of een weglating of onjuiste weergave de economische beslissingen van gebruikers zou kunnen beïnvloeden, en daardoor van materieel belang zou zijn, vereist dat rekening gehouden wordt met de karakteristieken van die gebruikers. Het Raamwerk voor de opstelling en presentatie van jaarrekeningen vermeldt in alinea 25 dat „gebruikers geacht worden een redelijke kennis te bezitten van het bedrijfsleven, van economische activiteiten, evenals van verslaggeving, en bereid te zijn de informatie met een redelijke mate van toewijding te bestuderen.” Daarom dient bij de beoordeling rekening te worden gehouden met de mate waarin redelijkerwijs verwacht kan worden dat gebruikers met dusdanige kenmerken beïnvloed kunnen worden bij het nemen van hun economische beslissingen.

ALGEMENE OVERWEGINGEN

Getrouw beeld en naleving van de IFRSs

13.  De jaarrekening moet een getrouw beeld geven van de financiële positie, de financiële prestaties en de kasstromen van een entiteit. Een getrouw beeld vereist de getrouwe weergave van de gevolgen van transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden, overeenkomstig de definities en opnamecriteria voor activa, verplichtingen, baten en lasten zoals die in het Raamwerk zijn uiteengezet. De toepassing van de IFRSs met waar nodig aanvullende informatie, wordt geacht te leiden tot een jaarrekening die een getrouw beeld weergeeft.

14.  Een entiteit waarvan de jaarrekening is opgestelde in overeenstemming met de IFRSs dient in de toelichting een expliciete en onvoorwaardelijke overeenstemmingsverklaring op te nemen. De jaarrekening dient niet te worden gekwalificeerd als in overeenstemming met de IFRSs tenzij de jaarrekening voldoet aan alle vereisten van de IFRSs.

15. In vrijwel alle omstandigheden wordt een getrouw beeld verkregen door de toepasselijke IFRSs na te leven. Om een getrouw beeld te bereiken, dient een entiteit tevens:

(a) in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten grondslagen voor financiële verslaggeving te kiezen en toe te passen. IAS 8 bevat een rangorde van gezaghebbende leidraden waarmee het management rekening houdt indien een standaard of interpretatie ontbreekt die specifiek op een post van toepassing is;

(b) informatie, waaronder grondslagen voor financiële verslaggeving, op zodanige wijze te presenteren dat deze relevante, vergelijkbare en begrijpelijke informatie oplevert;

(c) aanvullende toelichtingen te verschaffen ingeval de naleving van de specifieke vereisten in de IFRSs ontoereikend is om gebruikers een duidelijk inzicht te verschaffen in de gevolgen van bepaalde transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden voor de financiële positie en de financiële prestaties van de entiteit.

16.  Onjuiste grondslagen voor financiële verslaggeving worden niet gerechtvaardigd door de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving te vermelden en evenmin door toelichtingen of ander verklarend materiaal te verstrekken.

17.  In de uitzonderlijke omstandigheden waarin het management tot de conclusie komt dat naleving van een vereiste in een standaard of een interpretatie zo misleidend zou zijn dat naleving ervan in strijd zou zijn met het doel van de jaarrekening zoals uiteengezet in het Raamwerk, dient de entiteit op de in alinea 18 uiteengezette wijze van dat vereiste af te wijken, indien de relevante regelgeving een dusdanige afwijking vereist, of althans niet verbiedt.

18.  Wanneer een entiteit overeenkomstig alinea 17 van een vereiste in een standaard of een interpretatie afwijkt, dient zij te vermelden:

(a)  dat het management heeft besloten dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de financiële positie, de financiële prestaties en de kasstromen van de entiteit;

(b)  dat zij de toepasselijke standaarden en interpretaties heeft nageleefd, maar dat een bepaalde vereiste niet is nageleefd teneinde een getrouw beeld te bewerkstelligen;

(c)  de naam van de standaard of interpretatie waarvan de entiteit is afgeweken, de aard van de afwijking met vermelding van de manier waarop de standaard of interpretatie zou moeten worden verwerkt, de reden waarom een dergelijke verwerkingswijze onder de omstandigheden zo misleidend zou zijn dat deze in strijd zou zijn met het doel van de jaarrekening zoals dat uiteengezet is in het Raamwerk, en de gehanteerde verwerkingswijze;

en

(d)  voor elke gepresenteerde verslagperiode, de financiële impact van de afwijking op iedere post in de jaarrekening zoals die bij naleving van de vereiste gerapporteerd zou zijn in de jaarrekening.

19.  Wanneer een entiteit in een vorige verslagperiode van een vereiste in een standaard of een interpretatie is afgeweken, en deze afwijzing gevolgen heeft voor de bedragen die in de jaarrekening over de verslagperiode zijn opgenomen, dient zij de informatie te verstrekken die in alinea 18 (c) en (d) wordt vermeld.

20. Alinea 19 is bijvoorbeeld van toepassing wanneer een entiteit in een vorige verslagperiode voor de waardering van activa of verplichtingen is afgeweken van een vereiste in een standaard of een interpretatie, en die afwijking invloed heeft op de waardering van veranderingen in activa en verplichtingen die in de jaarrekening over de verslagperiode zijn opgenomen.

21.  In de extreem zeldzame omstandigheden waarin het management tot de conclusie komt dat naleving van een vereiste in een standaard of een interpretatie zo misleidend zou zijn dat naleving ervan in strijd zou zijn met het doel van de jaarrekening zoals uiteengezet in het Raamwerk, maar de relevante regelgeving afwijking van de vereiste verbiedt, dient de entiteit de als gevolg van de naleving waargenomen misleidende aspecten zoveel mogelijk te verkleinen door de volgende informatie te verstrekken:

(a)  de naam van de standaard of interpretatie in kwestie, de aard van de vereiste, de reden waarom het management tot de conclusie is gekomen dat naleving van dat vereiste in de omstandigheden zo misleidend is dat naleving in strijd is met het doel van de jaarrekening zoals uiteengezet in het Raamwerk,

en

(b)  voor elke verslagperiode, de door het management noodzakelijk geachte aanpassingen van de posten in de jaarrekeningom een getrouw beeld te bewerkstelligen.

22. In het kader van alinea 17 tot en met 21 zou een informatiepost in strijd zijn met het doel van de jaarrekening wanneer zij niet een getrouw beeld geeft van de transacties en van andere gebeurtenissen en omstandigheden die zij ofwel voorgeeft weer te geven, ofwel in redelijkheid verwacht mag worden weer te geven, en het dientengevolge waarschijnlijk is dat de economische beslissingen door gebruikers van jaarrekeningen beïnvloed zullen worden. In de oordeelsvorming of de naleving van een bepaalde vereiste in een standaard of een interpretatie zo misleidend zou zijn dat naleving in strijd is met het doel van de jaarrekening zoals uiteengezet in het Raamwerk, neemt het management in overweging:

(a) waarom het doel van de jaarrekening in bepaalde omstandigheden niet wordt bereikt;

en

(b) de manier waarop de omstandigheden van een entiteit verschillen van de omstandigheden van andere entiteiten die de vereiste wel naleven. Indien andere entiteiten in gelijksoortige omstandigheden de vereiste naleven, dan bestaat er een weerlegbaar vermoeden dat de naleving van de vereiste door de entiteit niet zo misleidend zou zijn dat naleving in strijd zou zijn met het doel van de jaarrekening zoals uiteengezet in het Raamwerk.

Het continuïteitsbeginsel

23.  Bij de opstelling van de jaarrekening dient het management zich een oordeel te vormen over het vermogen van de entiteit om haar continuïteit te waarborgen. Jaarrekeningen dienen in principe opgesteld te worden in de veronderstelling dat de continuïteit van de entiteit gewaarborgd is, tenzij het management voornemens is om de entiteit te vereffenen of om haar activiteiten stop te zetten, of als er geen realistisch alternatief bestaat. Als het management zich in dit besluitvormingsproces bewust is van materiële onzekerheden die verband houden met gebeurtenissen of omstandigheden die aanzienlijke twijfel doen rijzen over het vermogen van de entiteit om haar continuïteit te handhaven, dienen dergelijke onzekerheden te worden vermeld. Als de jaarrekening niet wordt opgesteld in de veronderstelling dat de continuïteit van de entiteit gewaarborgd is, dient dit feit in de toelichting te worden opgenomen, samen met de gehanteerde grondslag voor de opstelling van de jaarrekening en de reden waarom de continuïteit van de entiteit niet gewaarborgd zou zijn.

24. In zijn oordeelsvorming over de gewaarborgde continuïteit van de entiteit dient het management rekening te houden met alle informatie die voor de toekomst beschikbaar is, namelijk voor een periode van ten minste twaalf maanden vanaf de balansdatum. De mate waarin aan deze informatie aandacht moet worden besteed, is afhankelijk van de feiten in elk afzonderlijk geval. Als een entiteit in het verleden steeds winstgevend is geweest en steeds over voldoende financiële middelen heeft beschikt, kan zonder verregaande analyse worden geconcludeerd dat de continuïteit van de entiteit gewaarborgd is. In andere gevallen dient het management een ruime waaier van factoren in overweging te nemen die betrekking hebben op de huidige en de verwachte winstgevendheid, de terugbetalingsregelingen voor schulden en mogelijke bronnen voor alternatieve financiering vóór het tot een bevredigende conclusie kan komen over de gewaarborgde continuïteit van de entiteit.

Het toerekeningsbeginsel

25.  Met uitzondering van het kasstroomoverzicht, dient een entiteit haar jaarrekening op te stellen door gebruik te maken van het toerekeningsbeginsel.

26. Bij toepassing van het toerekeningsbeginsel worden posten opgenomen als activa, verplichtingen, eigen vermogen, baten en lasten (de elementen van de jaarrekening) wanneer zij voldoen aan de definities en opnamecriteria voor die componenten in het Raamwerk.

Consistentie van de presentatie

27.  De presentatie en de classificatie van posten in de jaarrekening die in een verslagperiode worden gehanteerd, moeten in de volgende periode worden gehandhaafd, tenzij:

(a)  het duidelijk is dat als gevolg van een belangrijke wijziging in de aard van de activiteiten van de entiteit of een beoordeling van haar jaarrekening een andere presentatie of classificatie op basis van de criteria in IAS 8 met betrekking tot de keuze en toepassing van grondslagen voor financiële verslaggeving geschikter is;

of

(b)  een standaard of een interpretatie een wijziging in de presentatie voorschrijft.

28. Een significante overname of afstoting, of een beoordeling van de presentatie van de jaarrekening zou kunnen wijzen op de noodzaak de jaarrekening op een andere wijze te presenteren. Een entiteit wijzigt uitsluitend de presentatie van haar jaarrekening wanneer de gewijzigde presentatie informatie verschaft die betrouwbaar is en relevanter is voor de gebruikers van jaarrekeningen en wanneer het waarschijnlijk is dat de nieuwe opstelling gehandhaafd zal worden zodat deze niet ten koste gaat van de vergelijkbaarheid. Wanneer dergelijke wijzigingen in de presentatie worden aangebracht, dan vindt herclassificatie plaats door de entiteit van haar vergelijkende informatie, overeenkomstig de alinea’s 38 en 39.

Materialiteit en aggregatie

29.  Elke materiële categorie van gelijksoortige posten dient afzonderlijk in de jaarrekening te worden gepresenteerd. Posten van ongelijksoortige aard of functie dienen afzonderlijk te worden gepresenteerd tenzij deze niet materieel belang zijn.

30. Jaarrekeningen zijn het resultaat van de verwerking van een groot aantal transacties of andere gebeurtenissen die samengevoegd worden in groepen op basis van hun aard of hun functie. De laatste stap in het aggregatie- en classificatieproces is de presentatie van beknopte en geclassificeerde gegevens die posten vormen in de jaarrekening, de winst- en verliesrekening, het vermogensmutatieoverzicht, het kasstroomoverzicht, of in de toelichting. Als een post op zichzelf niet materieel is, wordt deze samengevoegd met andere posten in die overzichten of in de toelichting. Een post die niet voldoende materieel is om afzonderlijk in die overzichten te worden opgenomen, kan niettemin voldoende materieel zijn om afzonderlijk in de toelichting te worden vermeld.

31. De toepassing van het materialiteitsbegrip houdt in dat niet aan een specifieke vereiste inzake informatieverschaffing in een standaard of interpretatie behoeft te worden voldaan wanneer de informatie van gering belang is.

Saldering

32.  Activa en verplichtingen, en baten en lasten dienen niet te worden gesaldeerd tenzij saldering op grond van een standaard of interpretatie is voorgeschreven of toegestaan.

33. Het is belangrijk dat activa en verplichtingen, en baten en lasten afzonderlijk worden gerapporteerd. Saldering in de winst- en verliesrekening of in de balans, behalve indien de saldering de economische realiteit van de transactie of een andere gebeurtenis weerspiegelt, doet afbreuk aan het vermogen van gebruikers om zowel inzicht te verkrijgen in de verrichte transacties, en de andere gebeurtenissen en omstandigheden die zich hebben voorgedaan als de toekomstige kasstromen van de entiteit te kunnen beoordelen. De waardering van activa na waardeverminderingen, bijvoorbeeld voorzieningen voor de economische veroudering van voorraden en voorzieningen voor dubieuze vorderingen, valt niet onder saldering.

34. In IAS 18 Opbrengsten wordt de term opbrengsten gedefinieerd. Deze standaard vereist dat opbrengsten worden gewaardeerd tegen reële waarde van de ontvangen of te ontvangen vergoeding, waarbij rekening moet worden gehouden met het bedrag van enige handelskortingen of kwantumkortingen die door de entiteit zijn toegekend. In het kader van haar normale bedrijfsactiviteiten kan een entiteit andere transacties verrichten die geen opbrengsten genereren, maar die wel samenhangen met de belangrijkste opbrengstengenererende activiteiten. De resultaten van dergelijke transacties worden gepresenteerd door van de baten van een transactie de met die transactie verband houdende kosten af te trekken, althans indien deze presentatie de economische realiteit van de transactie of een andere gebeurtenis weergeeft. Bijvoorbeeld:

(a) winsten en verliezen op de vervreemding van vaste activa, waaronder beleggingen en bedrijfsactiva, worden in de verslaggeving opgenomen door de boekwaarde van het actief en de ermee samenhangende verkoopkosten af te trekken van de opbrengsten die werden gegenereerd op de vervreemding;

en

(b) uitgaven die verband houden met een voorziening die overeenkomstig IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa is opgenomen en die uit hoofde van een contractuele overeenkomst met een derde worden terugbetaald (bijvoorbeeld een garantie-overeenkomst van een leverancier) kunnen gesaldeerd worden met de daarmee verband houdende terugbetaling.

35. Daarenboven dienen winsten en verliezen die voortvloeien uit een groep van soortgelijke transacties gesaldeerd in de verslaggeving te worden opgenomen. Voorbeelden zijn winsten verliezen uit wisselkoersverschillen of winsten en verliezen op financiële instrumenten die worden aangehouden voor handelsdoeleinden. Dergelijke winsten en verliezen worden echter afzonderlijk gerapporteerd wanneer zij materieel zijn.

Vergelijkende informatie

36.  Behalve wanneer een standaard of interpretatie anderszins toestaat of vereist, dient voor alle in de jaarrekening gerapporteerde cijfers vergelijkende informatie te worden opgenomen ten aanzien van de vorige periode. Vergelijkende informatie moet worden opgenomen voor de beschrijvende informatie als dit relevant is om een inzicht te krijgen in de jaarrekening over de verslagperiode.

37. In sommige gevallen blijft verhalende informatie die in de jaarrekening over de vorige periode(n) werd verschaft eveneens relevant in de verslagperiode. Bijvoorbeeld gedetailleerde informatie over een rechtsgeschil waarvan de uitkomst onzeker was op de vorige balansdatum en dat nog moet worden opgelost, dient te worden vermeld in de verslagperiode. Informatie over het feit dat er op de laatste balansdatum onzekerheid bestond, en over de stappen die tijdens de periode zijn genomen om deze onzekerheid op te lossen, is nuttig voor gebruikers.

38.  Als de presentatie of de classificatie van posten in de jaarrekening wordt gewijzigd, dienen ook de vergelijkende bedragen opnieuw te worden geclassificeerd, tenzij herclassificatie praktisch niet haalbaar is. Bij herclassificatie van vergelijkende bedragen dient een entiteit de volgende informatie te verschaffen:

(a)  de aard van de herclassificatie;

(b)  het bedrag van elke post of categorie van posten die opnieuw is geherrubriceerd;

en

(c)  de reden van de herclassificatie;

39.  indien herclassificatie van vergelijkende bedragen praktisch niet haalbaar is, moet een entiteit vermelden:

(a)  waarom herclassificatie van de bedragen niet plaatsvindt;

en

(b)  de aard van de aanpassingen die uitgevoerd zouden zijn indien de herclassificatie van de bedragen wel had plaatsgevonden.

40. Een betere vergelijkbaarheid van de informatie tussen de verslagperioden is voor gebruikers nuttig bij het nemen van economische beslissingen, met name omdat trends voor voorspelbare doeleinden in de financiële informatie kunnen worden beoordeeld. In sommige omstandigheden is het praktisch niet haalbaar om vergelijkende informatie voor een bepaalde voorgaande verslagperiode te herrubriceren voor een vergelijking met de verslagperiode. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als gegevens in de vorige periode(n) op een zodanige manier zijn samengesteld dat ze niet opnieuw kunnen worden geclassificeerd, en het mogelijk niet haalbaar is om de informatie opnieuw samen te stellen.

41. In IAS 8 wordt uiteengezet welke aanpassingen van vergelijkende informatie vereist zijn wanneer een entiteit een grondslag voor financiële verslaggeving wijzigt of een fout corrigeert.

STRUCTUUR EN INHOUD

Inleiding

42. Deze standaard vereist de opname van bepaalde informatie in de balans, de winst- en verliesrekening en het mutatieoverzicht van het eigen vermogen, en vereist dat andere posten ofwel in deze overzichten of in de toelichting op de jaarrekening worden opgenomen. In IAS 7 worden de vereisten voor de presentatie van een kasstroomoverzicht uiteengezet.

43. In deze standaard wordt soms de term „informatieverschaffing” in ruime zin gebruikt. Informatieverschaffing heeft zowel betrekking op posten die in de balans, de winst- en verliesrekening, in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen en het kasstroomoverzicht, alsook in de toelichting worden opgenomen. Ook andere standaarden en interpretaties bevatten voorschriften ten aanzien van informatieverschaffing. Tenzij deze standaard of een andere standaard of interpretatie anders vermeldt, wordt dergelijke informatie ofwel opgenomen in de balans, de winst- en verliesrekening, het mutatieoverzicht van het eigen vermogen, of in het kasstroomoverzicht (afhankelijk van welk onderdeel van de jaarrekening hierbij relevant is), of in de toelichting.

Identificatie van de jaarrekening

44.  De jaarrekening dient duidelijk identificeerbaar en onderscheidbaar te zijn van andere informatie in dezelfde publicatie.

45. De IFRSs zijn alleen van toepassing op de jaarrekening en niet op andere informatie die in een jaarverslag of ander document is vervat. Het is dan ook belangrijk dat gebruikers een onderscheid kunnen maken tussen informatie die werd opgesteld in overeenstemming met de IFRSs en andere informatie die wellicht nuttig is voor gebruikers, doch niet aan deze vereisten onderhevig is.

46.  Elke component van de jaarrekening moet duidelijk identificeerbaar zijn. Daarenboven dient de hiernavolgende informatie duidelijk te worden vermeld en herhaald indien dat nodig is voor een goed inzicht in de gepresenteerde informatie:

(a)  de naam van de verslaggevende entiteit of een andere vorm van identificatie, alsook eventuele wijzigingen die in deze informatie ten opzichte van de vorige balansdatum;

(b)  of het de jaarrekening van de afzonderlijke entiteit betreft dan wel die van een groep entiteiten;

(c)  de balansdatum of de periode die de jaarrekening bestrijkt, ongeacht welke van beide gepast is voor het desbetreffende onderdeel van de jaarrekening;

(d)  de presentatievaluta, zoals gedefinieerd in IAS21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen;

en

(e)  de gehanteerde mate van afronding bij de presentatie van bedragen in de jaarrekening.

47. Aan de vereisten van alinea 46 kan gewoonlijk worden voldaan door op elke pagina van de jaarrekening kopjes en afgekorte kolomkopjes te gebruiken. Oordeelsvorming is vereist voor het bepalen van de beste manier om dergelijke informatie te presenteren. Als de jaarrekening bijvoorbeeld elektronisch wordt gepresenteerd, worden er niet altijd afzonderlijke pagina’s gebruikt. Bovenvermelde punten worden dan voldoende frequent gepresenteerd om een goed inzicht te verschaffen in de informatie vervat in de jaarrekening.

48. Jaarrekeningen worden vaak begrijpelijker door cijfers te presenteren in duizend of miljoen eenheden van de presentatievaluta. Dit is aanvaardbaar zolang de gehanteerde mate van afronding wordt vermeld en er geen materiële informatie wordt weggelaten.

Verslagperiode

49.  Jaarrekeningen dienen ten minste jaarlijks te worden gepresenteerd. Wanneer een entiteit haar balansdatum wijzigt en de jaarrekening wordt gepresenteerd voor een periode die langer of korter is dan één jaar, dient de entiteit behalve de periode die de jaarrekening beslaat, ook het volgende te vermelden:

(a)  de reden waarom een langere of kortere periode wordt gebruikt;

en

(b)  het feit dat vergelijkende bedragen voor de winst- en verliesrekening, het vermogensmutatieoverzicht, het kasstroomoverzicht en de daarmee samenhangende toelichting niet geheel vergelijkbaar zijn.

50. Normaliter worden jaarrekeningen consistent opgesteld voor een periode van één jaar. Om praktische redenen geven sommige entiteiten voor hun financiële verslaggeving echter de voorkeur aan een periode van 52 weken. Deze standaard sluit deze mogelijkheid niet uit, omdat de resulterende jaarrekening waarschijnlijk niet wezenlijk zal verschillen van een jaarrekening die over een periode van één jaar zou worden gepresenteerd.

Balans

Onderscheid tussen vlottend/vast c.q. kortlopend/langlopend

51.  Een entiteit dient op grond van de alinea’s 57 tot en met 67 vlottende en vaste activa, en kortlopende en langlopende verplichtingen als afzonderlijke categorieën in de balans te presenteren, behalve wanneer een presentatie gebaseerd op de mate van liquiditeit informatie verschaft die betrouwbaar en relevanter is. Wanneer die uitzondering zich voordoet, dienen alle activa en verplichtingen globaal in volgorde van liquiditeit te worden gepresenteerd.

52.  Ongeacht de gekozen methode dient een entiteit voor elk actief en voor elke verplichting waarin bedragen zijn vervat die naar verwachting (a) uiterlijk binnen twaalf maanden na de balansdatum alsook (b) bedragen die naar verwachting na een periode van twaalf maanden na de balansdatum zullen worden geïnd of afgewikkeld, het bedrag te vermelden dat naar verwachting later dan twaalf maanden zal worden geïnd of afgewikkeld.

53. Als een entiteit goederen of diensten levert binnen een duidelijk omlijnde exploitatiecyclus, kan nuttige informatie worden gehaald uit de aparte classificatie in de balans van vlottende en vaste activa en kortlopende en langlopende verplichtingen door een onderscheid te maken tussen de nettoactiva die continu in omloop zijn als werkkapitaal en de nettoactiva die worden gebruikt in de lange-termijnactiviteiten van de entiteit. Ook krijgt de gebruiker een duidelijk zicht op activa waarvan verwacht wordt dat ze binnen de huidige exploitatiecyclus zullen worden gerealiseerd, en op verplichtingen die in dezelfde periode moeten worden afgewikkeld.

54. Voor sommige entiteiten, zoals financiële instellingen, verschaft de presentatie van activa en verplichtingen in toenemende of afnemende volgorde van liquiditeit informatie die betrouwbaar en relevanter is dan de presentatie op basis van het onderscheid vlottend/vast c.q. kortlopend/langlopend, omdat de entiteit geen goederen levert of diensten verleent binnen een duidelijk identificeerbare exploitatiecyclus.

55. Bij toepassing van alinea 51 mag een entiteit sommige van haar activa en verplichtingen presenteren op basis van de classificatie vlottend/vast c.q. kortlopend/langlopend en andere in volgorde van liquiditeit, wanneer deze presentatie betrouwbare informatie verstrekt en relevanter is. De noodzaak voor een gemengde presentatie kan zich voordoen wanneer een entiteit diverse bedrijfsactiviteiten uitvoert.

56. Informatie over de data waarop de realisatie van activa en verplichtingen verwacht wordt, is nuttig om de liquiditeit en de solvabiliteit van een entiteit te beoordelen. IAS 32 vereist informatieverschaffing over de vervaldata van zowel financiële activa als financiële verplichtingen. Financiële activa omvatten handels- en overige vorderingen en financiële verplichtingen omvatten handels- en overige crediteuren. Informatie over de verwachte datum van inbaarheid en afwikkeling van niet-monetaire activa en verplichtingen zoals voorraden en voorzieningen is eveneens nuttig, ongeacht of de activa en de verplichtingen respectievelijk zijn geclassificeerd als vlottend/vast, c.q. kortlopend/langlopend. Een entiteit vermeldt bijvoorbeeld het bedrag van de voorraden waarvan wordt verwacht dat het pas later dan twaalf maanden na de balansdatum zal kunnen worden geïnd.

Vlottende activa

57.  Een actief dient als vlottend te worden geclassificeerd wanneer het voldoet aan één van de volgende criteria:

(a)  verwacht wordt dat het actief zal worden gerealiseerd of bestemd is voor verkoop of verbruik in de normale exploitatiecyclus van de entiteit;

(b)  het actief voornamelijk wordt aangehouden om verhandeld te worden;

(c)  verwacht wordt dat het actief binnen twaalf maanden na de balansdatum wordt gerealiseerd;

of

(d)  het actief een geldmiddel of een kasequivalent betreft (zoals gedefinieerd in IAS 7 Het kasstroomoverzicht) tenzij het gebruik voor ruil of voor afwikkeling van een verplichting beperkt is gedurende ten minste twaalf maanden na de balansdatum.

Alle overige activa dienen te worden geclassificeerd als vaste activa.

58. Deze standaard gebruikt de term „vaste activa” voor materiële activa, immateriële activa, en financiële activa van langlopende aard. Het gebruik van alternatieve omschrijvingen wordt door deze standaard niet verboden, zolang de betekenis duidelijk blijft.

59. De exploitatiecyclus van een entiteit is het tijdsinterval tussen de verwerving van de activa voor verwerking en het tijdstip waarop zij gerealiseerd worden in geldmiddelen of kasequivalenten. Wanneer de normale exploitatiecyclus van een entiteit niet duidelijk identificeerbaar is, wordt de duur geacht twaalf maanden te zijn. Vlottende activa omvatten activa (zoals voorraden en handelsvorderingen) die als onderdeel van de normale exploitatiecyclus worden verkocht, verbruikt of gerealiseerd, zelfs indien niet verwacht wordt dat ze binnen twaalf maanden na de balansdatum zullen worden gerealiseerd. Vlottende activa omvatten ook activa die voornamelijk worden aangehouden om verhandeld te worden (financiële activa in deze categorie worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden overeenkomstig IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering) en het kortlopende gedeelte van de vaste financiële activa.

Kortlopende verplichtingen

60.  Een verplichting dient als kortlopend te worden geclassificeerd indien aan één van de volgende criteria wordt voldaan:

(a)  verwacht wordt dat de verplichting zal worden afgewikkeld in de normale exploitatiecyclus van de entiteit;

(b)  de verplichting wordt voornamelijk aangehouden met het oogmerk om verhandeld te worden;

(c)  de verplichting moet binnen twaalf maanden na de balansdatum worden afgewikkeld;

of

(d)  de entiteit heeft geen onvoorwaardelijk recht om de afwikkeling van de verplichting ten minste twaalf maanden na de balansdatum uit te stellen.

Alle overige verplichtingen dienen te worden geclassificeerd als langlopende verplichtingen.

61. Sommige kortlopende verplichtingen, zoals handelsschulden en sommige overlopende passiva in verband met personeels- en andere exploitatiekosten, maken deel uit van het werkkapitaal dat gebruikt wordt in de normale exploitatiecyclus van de entiteit. Dergelijke exploitatieposten worden geclassificeerd als kortlopende verplichtingen, zelfs als deze pas na twaalf maanden na de balansdatum dienen te worden afgewikkeld. Dezelfde normale exploitatiecyclus is van toepassing op de classificatie van de activa en verplichtingen van een entiteit. Wanneer de normale exploitatiecyclus van een entiteit niet duidelijk identificeerbaar is, wordt de duur geacht twaalf maanden te bedragen.

62. Andere kortlopende verplichtingen worden niet afgewikkeld als onderdeel van de normale exploitatiecyclus, maar dienen binnen twaalf maanden na de balansdatum te worden afgewikkeld of worden voornamelijk aangehouden met het oogmerk om te worden verhandeld. Voorbeelden zijn financiële verplichtingen geclassificeerd als zijnde verplichtingen die aangehouden voor handelsdoeleinden overeenkomstig IAS 39, bankvoorschotten in rekening-courant en het kortlopende gedeelte van langlopende financiële verplichtingen, te betalen dividenden, winstbelastingen en andere te betalen posten die geen handelsschulden zijn. Financiële verplichtingen die voor financiering op lange termijn zorgen (dat wil zeggen dat ze niet deel uitmaken van het werkkapitaal dat in de normale exploitatiecyclus van de entiteit wordt gebruikt) en die niet binnen twaalf maanden na de balansdatum behoeven te worden afgewikkeld, zijn langlopende verplichtingen en onderworpen aan de bepalingen in de alinea’s 65 en 66.

63. Een entiteit classificeert haar financiële verplichtingen als kortlopend wanneer deze binnen twaalf maanden na de balansdatum dienen te worden afgewikkeld, zelfs indien:

(a) de oorspronkelijke termijn een periode van meer dan twaalf maanden bedroeg;

en

(b) een overeenkomst voor herfinanciering of een nieuwe betalingsregeling voor de lange termijn die wordt afgesloten na de balansdatum en vóór de datum waarop de jaarrekening wordt goedgekeurd voor uitgifte.

64. Indien een entiteit in het kader van een bestaande kredietfaciliteit verwacht, en daartoe de mogelijkheid heeft een verplichting te herfinancieren of te verlengen voor een periode van ten minste twaalf maanden na de balansdatum, classificeert zij de verplichting als langlopend, zelfs indien de verplichting in andere gevallen op korte termijn verschuldigd zou zijn. Wanneer de entiteit echter niet de mogelijkheid heeft om de verplichting te herfinancieren of te verlengen (bijvoorbeeld bij afwezigheid van een herfinancieringsovereenkomst), wordt de mogelijkheid van herfinanciering niet in aanmerking genomen en wordt de verplichting als kortlopend geclassificeerd.

65. Indien een entiteit, in het kader van een langlopende leningovereenkomst, op of na de balansdatum niet langer aan een garantiebepaling voldoet met als gevolg dat de verplichting onmiddellijk opeisbaar wordt, wordt de verplichting als kortlopend geclassificeerd, zelfs indien de kredietverstrekker na de balansdatum en vóór de datum waarop de jaarrekening voor uitgifte wordt goedgekeurd, heeft besloten geen betaling te eisen als gevolg van de schending. De verplichting wordt als kortlopend geclassificeerd omdat de entiteit op de balansdatum geen onvoorwaardelijk recht heeft om de afwikkeling van de verplichting met ten minste twaalf maanden na die datum uit te stellen.

66. De verplichting wordt echter geclassificeerd als langlopend indien de kredietverstrekker uiterlijk op de balansdatum akkoord is gegaan met de uitstelverlening voor een periode van ten minste twaalf maanden na de balansdatum. Binnen deze periode kan de entiteit de schending herstellen en de kredietverstrekker niet onmiddellijke terugbetaling eisen.

67. Indien met betrekking tot leningen die als kortlopende verplichtingen zijn geclassificeerd tussen de balansdatum en de datum waarop de jaarrekening voor uitgifte wordt goedgekeurd de volgende gebeurtenissen plaatsvinden, dan komen deze gebeurtenissen in aanmerking om te worden vermeld als gebeurtenissen na balansdatum die geen nadere informatie geven over de feitelijke situatie op de balansdatum, overeenkomstig IAS 10 Gebeurtenissen na balansdatum:

(a) herfinanciering op lange termijn;

(b) herstel van een schending van een langlopende leningovereenkomst;

en

(c) verlening van uitstel door de kredietverstrekker om een schending te herstellen van een langlopende leningovereenkomst die ten minste twaalf maanden na de balansdatum afloopt.

Informatie die moet worden opgenomen in de balans

68.  Een balans dient ten minste de volgende balansposten te bevatten:

(a)  materiële vaste activa;

(b)  vastgoedbeleggingen;

(c)  immateriële activa;

(d)  financiële activa (zonder de bedragen die zijn vermeld onder (e), (h) en (i));

(e)  investeringen die administratief werden verwerkt volgens de ‘equity’-methode;

(f)  biologische activa;

(g)  voorraden;

(h)  handelsvorderingen en overige vorderingen;

(i)  geldmiddelen en kasequivalenten;

(j)  handelsschulden en overige te betalen posten;

(k)  voorzieningen;

(l)  financiële verplichtingen (zonder de bedragen die zijn vermeld onder (j) en (k));

(m)  actuele belastingverplichtingen en –vorderingen, zoals gedefinieerd in IAS 12 Winstbelastingen;

(n)  uitgestelde belastingverplichtingen en –vorderingen, zoals gedefinieerd in IAS 12;

(o)  de in het eigen vermogen gepresenteerde minderheidsbelangen;

en

(p)  geplaatst kapitaal en reserves die aan houders van eigen-vermogensinstrumenten van de moedermaatschappij toerekenbaar zijn.

69.  Additionele posten, kopjes en subtotalen dienen in de balans te worden gepresenteerd indien een dergelijke presentatie relevant is om een goed inzicht te verkrijgen in de financiële positie van de entiteit.

70.  Als een entiteit in haar jaarrekening vlottende/vaste activa c.q. kortlopende/langlopende verplichtingen als afzonderlijke classificaties presenteert, mag zij uitgestelde belastingvorderingen (-verplichtingen) niet opnemen onder de vlottende activa (kortlopende verplichtingen).

71. Deze standaard schrijft niet voor in welke volgorde of volgens welke indeling de posten moeten worden gepresenteerd. Alinea 68 verschaft louter een lijst van posten die voldoende verschillen in aard of functie dat een afzonderlijke presentatie in de balans gerechtvaardigd is. Daarnaast:

(a) worden posten toegevoegd indien de omvang, aard of functie van een post of een samenvoeging van gelijksoortige posten zodanig is dat een afzonderlijke presentatie relevant is om een goed inzicht in de financiële positie van de entiteit te verkrijgen; en

(b) kunnen de gehanteerde beschrijvingen en de volgorde van de posten of van de samenvoeging van gelijksoortige posten worden aangepast volgens de aard van de entiteit en haar transacties, om aldus informatie te verschaffen die relevant is om een goed inzicht in de financiële positie van de entiteit te verkrijgen. Een bank past bijvoorbeeld de bovenvermelde beschrijvingen aan om de meer specifieke vereisten in IAS 30 toe te passen.

72. De beslissing om additionele posten al dan niet afzonderlijk te presenteren, moet gebaseerd zijn op een oordeel over:

(a) de aard en de liquiditeit van de activa;

(b) de functie van de activa binnen de entiteit;

en

(c) de bedragen en de aard van verplichtingen, en het moment waarop ze zich voordoen.

73. Het gebruik van verschillende waarderingsgrondslagen voor verschillende categorieën van activa impliceert dat hun aard of functie verschilt en dat ze bijgevolg moeten worden gepresenteerd als aparte posten. Verschillende categorieën van materiële vaste activa kunnen bijvoorbeeld worden gewaardeerd tegen kostprijs of tegen de geherwaardeerde bedragen overeenkomstig IAS 16 Materiële vaste activa.

Informatie die moet worden opgenomen in de balans of in de toelichting

74.  Een entiteit dient, ofwel in de balans ofwel in de toelichting verdere onderverdelingen te vermelden voor de gepresenteerde posten. Deze classificatie dient te geschieden op een manier die geëigend is voor de activiteiten van de entiteit.

75. De mate van detail die in de subclassificaties wordt gehanteerd, is afhankelijk van de vereisten in de IFRSs en van de omvang, de aard en de functie van de desbetreffende bedragen. De factoren die in alinea 72 zijn uiteengezet, worden eveneens gebruikt om de basis voor de subclassificatie te bepalen. De informatie die moet worden verschaft, verschilt voor elke post. Enkele voorbeelden:

(a) materiële vaste activa worden overeenkomstig IAS 16 opgesplitst in categorieën;

(b) vorderingen worden opgesplitst in vorderingen van handelscliënten, vorderingen van verbonden partijen, vooruitbetalingen en overige bedragen;

(c) voorraden worden in overeenstemming met IAS 2 Voorraden, verder uitgesplitst in categorieën zoals handelswaar, productievoorraden, materialen, onderhanden werk en gereed product;

(d) voorzieningen worden opgesplitst in voorzieningen voor personeelsbeloningen en andere posten;

en

(e) eigen vermogen en reserves worden opgesplitst in verschillende categorieën zoals gestort kapitaal, agio en reserves.

76.  Een entiteit dient de volgende informatie te verstrekken, hetzij in de balans of in de toelichting:

(a)  voor elke categorie van aandelenkapitaal:

(i)  het aantal toegestane aandelen;

(ii)  het aantal uitgegeven, volgestorte aandelen en het aantal uitgegeven, niet-volgestorte aandelen;

(iii)  de nominale waarde per aandeel, of de vermelding dat de aandelen geen nominale waarde hebben;

(iv)  een aansluiting tussen het aantal aandelen in omloop aan het begin en aan het einde van de verslagperiode;

(v)  de rechten, voorkeurrechten en beperkingen die aan die categorie zijn verbonden, inclusief beperkingen op de uitkering van dividenden en de terugbetaling van kapitaal;

(vi)  aandelen van de entiteit die worden aangehouden door de entiteit, of door dochterondernemingen of door geassocieerde deelnemingen van de entiteit;

en

(vii)  aandelen die gereserveerd zijn voor uitgifte bij de uitoefening van opties of in het kader van overeenkomsten voor de verkoop van aandelen, met inbegrip van de voorwaarden en de bedragen;

en

(b)  een beschrijving van de aard en het doel van elke reserve binnen het eigen vermogen;

77.  Een entiteit zonder aandelenkapitaal, zoals een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of een trust, dient in haar verslaggeving informatie te verstrekken die equivalent is aan de informatie die in alinea 76(a) is vereist. De informatie dient voor elke categorie van aandelenbelangen de mutaties tijdens de periode weer te geven, alsmede de rechten, voorkeurrechten en beperkingen die verbonden zijn aan elke categorie van aandelenbelangen.

Winst- en verliesrekening

Winst of verlies over de periode

78.  Alle baten en lasten die op een periode betrekking hebben, dienen in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen, tenzij een standaard of een interpretatie anderszins vereist.

79. Normaliter worden alle posten van baten en lasten die op een periode betrekking hebben, opgenomen in de winst- en verliesrekening. Dit omvat ook de gevolgen van schattingswijzigingen. Er kunnen zich echter bepaalde omstandigheden voordoen waarin specifieke posten kunnen worden uitgesloten van opname in de winst- en verliesrekening over de verslagperiode. IAS 8 behandelt twee van dergelijke omstandigheden: de correctie van fouten en de gevolgen van wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving.

80. Andere standaarden behandelen posten die mogelijk beantwoorden aan de in het Raamwerk opgenomen definities van baten of lasten maar die gewoonlijk niet in de winst- en verliesrekening worden opgenomen. Voorbeelden zijn herwaarderingsreserves (zie IAS 16) bepaalde winsten en verliezen die voortvloeien uit de omrekening van de jaarrekening van een buitenlandse activiteit (zie IAS 21), en winsten of verliezen uit herwaardering van voor verkoop beschikbare financiële activa (zie IAS 39).

Informatie die moet worden opgenomen in de winst- en verliesrekening

81.  De winst- en verliesrekening dient ten minste de volgende posten te bevatten:

(a)  opbrengsten;

(b)  financieringskosten;

(c)  het aandeel in de winst of het verlies van geassocieerde deelnemingen en joint ventures die administratief volgens de ‘equity’-methode worden verwerkt;

(d)  de winst of het verlies vóór belastingen opgenomen bij afstoting van activa of bij afwikkeling van verplichtingen die toerekenbaar zijn aan bedrijfsactiviteiten die worden beëindigd;

(e)  belastinglasten;

en

(f)  de inst of het verlies.

82.  De volgende posten dienen in de winst- of verliesrekening als toerekening van de winst of het verlies over de periode te worden vermeld:

(a)  de winst of het verlies toerekenbaar aan minderheidsbelangen;

en

(b)  de winst of het verlies dat aan houders van eigen-vermogensinstrumenten van de moedermaatschappij toerekenbaar is.

83.  Additionele posten, kopjes en subtotalen dienen in de winst- en verliesrekening te worden gepresenteerd indien een dergelijke presentatie relevant is om een goed inzicht te verkrijgen in de financiële prestaties van de entiteit.

84. Omdat de gevolgen van de verschillende activiteiten, transacties en andere gebeurtenissen van een entiteit verschillen op het vlak van frequentie, winst- of verliesrisico en voorspelbaarheid, draagt de vermelding van componenten van de financiële prestaties bij tot een beter inzicht in de behaalde financiële prestaties en tot het maken van voorspellingen van toekomstige resultaten. Als dit noodzakelijk is om elementen van de financiële prestaties toe te lichten, dienen additionele posten in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen, en dienen de beschrijvingen en de volgorde van posten te worden aangepast. De materialiteit en de aard en functie van de baten- en lastencomponenten zijn factoren die in overweging moeten worden genomen. Een bank kan bijvoorbeeld de beschrijvingen aanpassen om te voldoen aan de meer specifieke vereisten van IAS 30. Baten en lasten worden niet gesaldeerd tenzij wordt voldaan aan de criteria van alinea 32.

85.  Een entiteit dient noch in de winst- en verliesrekening, noch in de toelichting baten of lasten als buitengewone posten te presenteren.

Informatie die moet worden opgenomen in de winst- en verliesrekening of in de toelichting

86.  Indien baten en lasten materieel zijn, dienen de aard en de financiële omvang afzonderlijk te worden vermeld.

87. Omstandigheden die aanleiding zouden geven tot afzonderlijke vermelding van baten en lasten zijn onder meer:

(a) afschrijvingen van voorraden tot de opbrengstwaarde of de afschrijving van materiële vaste activa tot de realiseerbare waarde, evenals de terugnemingen van dergelijke afschrijvingen;

(b) reorganisatie van de activiteiten van een entiteit en terugboekingen van eventuele voorzieningen voor reorganisatiekosten;

(c) de vervreemding van materiële vaste activa;

(d) de vervreemding van beleggingen;

(e) beëindiging van bedrijfsactiviteiten;

(f) gerechtelijke schikkingen;

en

(g) andere terugnemingen van voorzieningen.

88.  Een entiteit dient een uitsplitsing van de lasten te presenteren waarbij wordt gebruikgemaakt van een classificatie die gebaseerd is op de aard van de kosten of op hun functie binnen de entiteit, afhankelijk van welke van de twee betrouwbaar en het meest relevant is.

89. Entiteiten worden aangemoedigd om de in alinea 88 vermelde uitsplitsing in de winst- en verliesrekening te presenteren.

90. Lasten worden uitgesplitst om een duidelijk zicht te bieden op de financiële prestaties die onderling kunnen verschillen op het vlak van frequentie, potentieel voor winst of verlies en voorspelbaarheid. Deze uitsplitsing kan in twee verschillende vormen worden verstrekt.

91. De eerste mogelijke indeling is de categoriale kostenindeling. Lasten worden in de winst- en verliesrekening samengevoegd volgens hun aard (bijvoorbeeld afschrijvingen, aangekochte materialen, transportkosten, personeelsbeloningen, advertentiekosten), en worden niet verder gespreid over verschillende functies binnen de entiteit. Deze methode kan eenvoudig worden toegepast omdat het niet nodig is lasten toe te rekenen aan functionele indelingen. Hieronder wordt een voorbeeld gegeven van een classificatie op basis van de categoriale kostenindeling:



Opbrengsten

 

X

Overige baten

 

X

Wijzigingen in voorraden gereed product en ondrehanden werk

X

 

Grond- en hulpstoffen hulpstoffen

X

 

Kosten van personeelsbeloningen

X

 

Afschrijvingen

X

 

Overige kosten

X

 

Totaal lasten

 

(X)

Winst

 

X

92. De tweede mogelijke indeling is de functionele kostenindeling. Lasten worden geclassificeerd op basis van hun functie als onderdeel van de kostprijs van de omzet of, bijvoorbeeld als onderdeel van distributie- of beheerskosten. Een entiteit vermeldt ten minste de kostprijs van de omzet volgens deze methode, gescheiden van andere lasten. Deze indeling verschaft mogelijk aan gebruikers meer relevante informatie dan de categoriale kostenindeling, maar de toerekening van kosten aan functies kan soms arbitraire toerekening vereisen en impliceert een gefundeerde oordeelsvorming. Hieronder wordt een voorbeeld gegeven van een classificatie op basis van de functionele kostenindeling:



Opbrengsten

X

Kostprijs van de omzet

(X)

Brutowinst

X

Overige baten

X

Distributiekosten

(X)

Beheerskosten

(X)

Overige kosten

(X)

Winst

X

93.  Entiteiten die gebruikmaken van de functionele kostenindeling dienen aanvullende informatie te verstrekken over de aard van de lasten, met inbegrip van de kosten van afschrijvingen en de kosten voor personeelsbeloningen.

94. De keuze tussen de functionele kostenindeling en de categoriale kostenindeling is afhankelijk van historische en sectorgebonden factoren, alsook van de aard van de entiteit. Beide methoden geven een indicatie van de kosten die mogelijk direct of indirect kunnen variëren al naargelang het niveau van de omzet of productie van de entiteit. Omdat elke presentatiemethode voordelen heeft voor de verschillende types entiteiten, vereist deze standaard dat het management voor de meest relevante en betrouwbaarste presentatie kiest. Daar informatie over de aard van de lasten echter nuttig is bij het voorspellen van toekomstige kasstromen, is een aanvullende toelichting vereist als de functionele kostenindeling wordt gebruikt. In alinea 93 heeft de term „personeelsbeloningen” dezelfde betekenis als in IAS 19 Personeelsbeloningen.

95.  Een entiteit dient, hetzij in de winst- en verliesrekening dan wel in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen, of in de toelichting het opgenomen bedrag te vermelden voor tijdens de verslagperiode uitgekeerde dividenden aan houders van eigen-vermogensinstrumenten, en het daaraan gerelateerde bedrag per aandeel.

Mutatieoverzicht van het eigen vermogen

96.  Een entiteit dient een mutatieoverzicht van het eigen vermogen in het overzicht te presenteren:

(a)  de winst of het verlies over de periode;

(b)  elke bate of last over de periode, zoals door andere standaarden of interpretaties wordt vereist, wordt direct in het eigen vermogen opgenomen, alsmede het het totaal van deze posten;

(c)  het totaal van de baten en lasten over de periode (berekend als de som van (a) en (b)), waarbij het totaalbedrag dat aan de houders van eigen-vermogensinstrumenten van de moedermaatschappij en aan de minderheidsbelangen toerekenbaar is, afzonderlijk wordt getoond;

en.

(d)  voor elk component van het eigen vermogen, de gevolgen van wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving en van de correcties van fouten, opgenomen overeenkomstig IAS 8.

Een mutatieoverzicht van het eigen vermogen dat alleen uit deze posten bestaat zal een overzicht van het totaalresultaat worden genoemd.

97.  Een entiteit dient ook te vermelden, hetzij in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen of in de toelichting:

(a)  de bedragen van transacties met houders van eigen-vermogensinstrumenten die in hun hoedanigheid als houder van eigen-vermogensinstrumenten handelen waarbij de uitkeringen aan houders van eigen-vermogensinstrumenten afzonderlijk tot uitdrukking worden gebracht;

(b)  het saldo van ingehouden winsten (dat wil zeggen de geaccumuleerde winst of het geaccumuleerde verlies) aan het begin van de periode en op de balansdatum, evenals de mutaties gedurende de periode;

en

(c)  een aansluiting tussen de boekwaarde van iedere categorie van het gestorte kapitaal en elke reserve aan het begin en einde van de periode, waarbij elke mutatie afzonderlijk wordt opgenomen.

98. Mutaties in het eigen vermogen van een entiteit tussen twee balansdata weerspiegelen de stijging of daling van haar nettoactiva gedurende de verslagperiode. Afgezien van mutaties die voortvloeien uit transacties met houders van eigen-vermogensinstrumenten die in hun hoedanigheid van houder van eigen-vermogensinstrumenten handelen, (zoals de kapitaalstortingen, de terugkoop van de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit en dividenden) en de transactiekosten die direct aan dergelijke transacties gerelateerd zijn, bestaat de totale wijziging in het eigen vermogen in een bepaalde periode uit het totaalbedrag aan baten en lasten, met inbegrip van winsten en verliezen, die door de bedrijfsactiviteiten van de entiteit gedurende die periode gegenereerd worden (ongeacht of zulke baten en lasten in de winst- en verliesrekening worden opgenomen of direct als mutaties in het eigen vermogen worden verwerkt).

99. Deze standaard vereist dat alle baten en lasten die in een periode zijn opgenomen in de winst- en verliesrekening moeten worden opgenomen tenzij een andere standaard of interpretatie anderszins vereist. Andere standaarden vereisen dat sommige winsten en verliezen (zoals de toename of de afname van herwaarderingen, bepaalde wisselkoersverschillen, winsten of verliezen op herwaarderingen van voor verkoop beschikbare financiële activa en de hiermee verband houdende actuele of uitgestelde belastingbedragen) direct in het eigen vermogen worden verwerkt. Omdat het belangrijk is om met alle baten en lasten rekening te houden bij de beoordeling van wijzigingen in de financiële positie van een entiteit tussen twee balansdata, vereist deze standaard de presentatie van een mutatieoverzicht van het eigen vermogen waarin een duidelijk zicht wordt geboden op de totale baten en lasten van een entiteit, inclusief de baten en lasten die direct in het eigen vermogen worden opgenomen.

100. IAS 8 vereist voorzover praktisch haalbaar retroactieve aanpassing in verband met de wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving, behalve wanneer de overgangsbepalingen in een andere standaard of interpretatie iets anders voorschrijven. IAS 8 schrijft tevens voor dat de correctie van gemaakte fouten, voorzover praktisch haalbaar, retroactief geschiedt. Retroactieve aanpassingen en correcties worden in de balans in ingehouden winsten verwerkt, behalve wanneer een standaard of een interpretatie retroactieve aanpassing van een andere component van het eigen vermogen voorschrijft. Alinea 96 (d) schrijft voor dat in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen voor elke component van het eigen vermogen afzonderlijk worden vermeld het totaal van de mutatie uit hoofde van wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving en het totaal van de mutatie naar aanleiding van de correctie van fouten. Deze aanpassingen worden vermeld voor elke voorafgaande periode en aan het begin van de periode.

101. Er kan op verschillende manieren aan de vereisten in de alinea’s 96 en 97 worden voldaan. Eén voorbeeld is een indeling in kolomvorm die een aansluiting geeft tussen het begin- en het eindsaldo van elke component van het eigen vermogen. Een alternatieve presentatievorm is om alleen de posten die uiteengezet zijn in alinea 96 te presenteren in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen. Als deze benadering wordt gehanteerd, worden de posten beschreven in alinea 97 opgenomen in de toelichting.

Kasstroomoverzicht

102. Kasstroominformatie verstrekt aan gebruikers een grondslag voor de beoordeling van het vermogen van de entiteit om geldmiddelen en kasequivalenten te genereren en van de behoeften van de entiteit om deze kasstromen te gebruiken. In IAS 7 Het kasstroomoverzicht worden de vereisten uiteengezet voor de presentatie van het kasstroomoverzicht en de daarmee samenhangende toelichting.

Toelichting

Structuur

103.  De toelichting dient:

(a)  informatie te verstrekken over de grondslagen voor de opstelling van de jaarrekening en de specifieke grondslagen voor financiële verslaggeving die in overeenstemming met de alinea’s 108 tot en met 115 worden toegepast;

(b)  de informatie te verstrekken die door de IFRSs wordt voorgeschreven en die niet in de balans, de winst- en verliesrekening, het mutatieoverzicht van het eigen vermogen of in het kasstroomoverzicht wordt gepresenteerd;

en

(c)  aanvullende informatie te verstrekken die niet in de balans, de winst- en verliesrekening, het mutatieoverzicht van het eigen vermogen of in het kasstroomoverzicht opgenomen wordt, maar die wel relevant is om er een goed inzicht in te verkrijgen.

104.  De toelichting dient, voorzover praktisch haalbaar, op systematische wijze te worden gepresenteerd. Voor elke post die is opgenomen in de balans, de winst- en verliesrekening, het mutatieoverzicht van het eigen vermogen en het kasstroomoverzicht dient een verwijzing te worden opgenomen naar eventuele verwante informatie in de toelichting.

105. De toelichting wordt gewoonlijk in de volgende volgorde samengesteld, om gebruikers te helpen bij het begrijpen van de jaarrekening en bij het vergelijken met de jaarrekeningen van andere entiteiten:

(a) een overeenstemmingsverklaring met IFRSs (zie alinea 14);

(b) een overzicht van de belangrijkste gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving (zie alinea 108);

(c) ondersteunende informatie voor posten die in de balans, de winst- en verliesrekening, het mutatieoverzicht van het eigen vermogen en het kasstroomoverzicht zijn opgenomen in de volgorde waarin elk overzicht en elke post is opgenomen;

en

(d) overige vermeldingen, waaronder:

(i) voorwaardelijke verplichtingen (zie IAS 37) en niet-opgenomen contractuele verbintenissen;

en

(ii) niet-financiële informatieverschaffing, bijvoorbeeld de doelstellingen en het beleid van de entiteit inzake financieel risicobeheer (zie IAS 32).

106. In bepaalde omstandigheden kan het noodzakelijk of wenselijk zijn om de volgorde van bepaalde posten in de toelichting te wijzigen. Zo kan bijvoorbeeld informatie over wijzigingen in de reële waarde in de winst- en verliesrekening gecombineerd worden met informatie over de vervaldata van financiële instrumenten, ondanks het feit dat de eerstgenoemde informatie verwijst naar de winst- en verliesrekening en de laatstgenoemde naar de balans. Niettemin wordt voor zover dat praktisch haalbaar is steeds een systematische structuur voor de toelichting gehanteerd.

107. De toelichting die informatie verstrekt over de gehanteerde grondslag voor de opstelling van de jaarrekening en de specifieke grondslagen voor financiële verslaggeving kunnen worden gepresenteerd als een aparte component van de jaarrekening.

Informatieverschaffing over de grondslagen voor financiële verslaggeving

108.  Een entiteit dient in het overzicht van de belangrijkste grondslagen voor financiële verslaggeving te vermelden:

(a)  de gehanteerde waarderingsgrondslag(en) voor de opstelling van de jaarrekening;

en

(b)  de overige gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving die relevant zijn voor een goed inzicht in de jaarrekening.

109. Het is belangrijk dat de gebruikers geïnformeerd worden over de gehanteerde waarderingsgrondslag(en) in de jaarrekening (bijvoorbeeld historische kostprijs, actuele waarde, opbrengstwaarde, reële waarde of realiseerbare waarde), omdat de basis waarop de jaarrekening wordt opgesteld in belangrijke mate van invloed is op hun analyse. Als er in de jaarrekening meer dan één waarderingsgrondslag wordt gehanteerd, bijvoorbeeld wanneer bepaalde categorieën activa worden geherwaardeerd, is het voldoende om een indicatie te geven van de categorieën van activa en verplichtingen waarop elke waarderingsgrondslag wordt toegepast.

110. Bij het besluitvormingsproces van het management om een specifieke grondslag voor financiële verslaggeving al dan niet te vermelden, moet het management voor ogen houden of de vermelding ervan de gebruikers als hulpmiddel kan dienen voor het begrijpen van de manier waarop transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden worden weerspiegeld in de gerapporteerde financiële prestaties en financiële positie. De vermelding van bepaalde grondslagen voor financiële verslaggeving is met name nuttig voor de gebruikers wanneer die grondslagen gekozen zijn uit de alternatieven die volgens de standaarden en interpretaties zijn toegestaan. Een voorbeeld is de vermelding van informatie of de deelnemer in een joint venture zijn belang in een entiteit, waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend, opneemt met behulp van proportionele consolidatie of de ‘equity’ methode (zie IAS 31 Belangen in joint ventures). Sommige standaarden vereisen met name informatie over bepaalde grondslagen voor financiële verslaggeving, met inbegrip van de keuzes die het management gemaakt heeft uit de verschillende door de standaarden toegestane grondslagen. IAS 16 bijvoorbeeld vereist informatieverschaffing over de waarderingsgrondslagen die gehanteerd worden voor de categorieën materiële vaste activa. IAS 23 Financieringskosten vereist informatieverschaffing over het feit of de financieringskosten onmiddellijk als last worden opgenomen of worden geactiveerd als onderdeel van de kostprijs van die activa.

111. Elke entiteit dient de aard van haar activiteiten voor ogen te houden alsmede de grondslagen waarvan de gebruikers van haar jaarrekening verwachten dat ze voor een dergelijk type entiteit zouden worden vermeld. Van een entiteit bijvoorbeeld die onderworpen is aan winstbelasting kan verwacht worden dat zij haar grondslagen voor financiële verslaggeving inzake winstbelasting vermeldt, met inbegrip van de grondslagen die van toepassing zijn op uitgestelde belastingverplichtingen en –vorderingen. Als een entiteit significante buitenlandse aactiviteiten heeft of als een entiteit veel transacties verricht in vreemde valuta, dan kan worden verwacht dat grondslagen voor de opname van winsten en verliezen uit wisselkoersverschillen worden vermeld. Wanneer bedrijfscombinaties tot stand zijn gekomen, worden de gehanteerde waarderingsgrondslagen voor goodwill en minderheidsbelangen vermeld.

112. Vanwege de aard van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit kan een grondslag voor financiële verslaggeving uitermate belangrijk zijn, zelfs indien de bedragen voor de huidige en vorige periode niet materieel zijn. Ook is het nuttig om elke belangrijke grondslag te vermelden die niet specifiek door IFRSs wordt vereist maar die in overeenstemming met IAS 8 wordt gekozen en toegepast.

113.  Een entiteit dient in het overzicht van belangrijk gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving of elders in de toelichting de oordelen te die het management zich heeft gevormd bij de toepassing van de grondslagen voor financiële verslaggeving die de meest verstrekkende gevolgen hebben voor de in de jaarrekening opgenomen bedragen, behalve de oordelen inzake schattingen (zie alinea 116).

114. Bij toepassing van de grondslagen voor financiële verslaggeving van de entiteit vormt het management zich, behalve oordelen inzake schattingen, verschillende oordelen die de meest verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor de in de jaarrekening opgenomen bedragen. Zo vormt het management zich een oordeel bij het bepalen:

(a) of financiële activa beleggingen zijn die tot het einde van de looptijd worden aangehouden;

(b) of in wezen alle belangrijke risico’s en voordelen van de rechthebbende op c.q. eigenaar van financiële en geleasde activa aan andere entiteiten zijn overgedragen;

(c) of bepaalde verkopen van goederen in wezen financieringsovereenkomsten vormen en daarom geen aanleiding geven tot opbrengstverantwoording;

en

(d) wanneer uit de feitelijke relatie tussen de entiteit en een voor een bijzonder doel opgerichte entiteit („special purpose entity”) blijkt dat de entiteit zeggenschap uitoefent over de „special purpose entity”.

115. Sommige volgens alinea 113 verstrekte informatie wordt door andere standaarden voorgeschreven. IAS 27 bijvoorbeeld vereist dat een entiteit de redenen bekendmaakt waarom het eigendomsbelang van de entiteit geen zeggenschap inhoudt, met betrekking tot een deelneming die geen dochteronderneming is, hoewel vijftig procent of meer van haar stemrechten of potentiële stemrechten direct of indirect door dochterondernemingen wordt gehouden. IAS 40 vereist informatieverschaffing over de criteria die door de entiteit zijn opgesteld om vastgoedbeleggingen te onderscheiden van vastgoed voor eigen gebruik en vastgoed aangehouden voor verkoopdoeleinden in het normale verloop van de bedrijfsvoering, in situaties waarin de classificatie van het vastgoed moeilijk uitvoerbaar is.

Belangrijkste bronnen van schattingsonzekerheden

116.  Een entiteit dient in de toelichting informatie te verschaffen over de belangrijkste veronderstellingen betreffende de toekomst en de andere belangrijke bronnen van schattingsonzekerheden op de balansdatum die een aanmerkelijk risico in zich dragen van een materiële aanpassing van de boekwaarde van de activa en de verplichtingen in het volgende boekjaar. Met betrekking tot die activa en verplichtingen dient de toelichting de volgende gegevens te bevatten:

(a)  de aard;

en

(b)  de boekwaarde op de balansdatum.

117. De bepaling van de boekwaarde van sommige activa en verplichtingen vereist dat een schatting gemaakt wordt van de gevolgen van onzekere, toekomstige gebeurtenissen voor de activa en verplichtingen die op de balansdatum zijn opgenomen. Indien er bijvoorbeeld geen recente marktprijzen voorhanden zijn die gebruikt worden voor de waardering van de hiernavolgende activa en verplichtingen, dan zijn toekomstgerichte schattingen noodzakelijk voor de waardering van de realiseerbare waarde van de categorieën materiële vaste activa, de impact van technologische veroudering op voorraden, voorzieningen in verband met lopende rechtszaken, en langlopende verplichtingen uit hoofde van personeelsbeloningen, zoals pensioenverplichtingen. Voor deze schattingen wordt uitgegaan van veronderstellingen met betrekking tot zaken als de risicoaanpassing van kasstromen of gehanteerde disconteringsvoeten, toekomstige loonwijzigingen en toekomstige prijswijzigingen die van invloed zijn op andere kosten.

118. De belangrijkste veronderstellingen en andere belangrijke bronnen van schattingsonzekerheden die overeenkomstig alinea 116 worden vermeld, hebben betrekking op schattingen waarbij de oordeelsvorming door het management het lastigst of het meest subjectief is. Naarmate het aantal variabelen en veronderstellingen die van invloed zijn op de mogelijke uitkomst van de onzekerheden, toeneemt, worden deze oordelen subjectiever en ingewikkelder en neemt dientengevolge de kans op materiële aanpassing van de boekwaarde van activa en verplichtingen normaliter dienovereenkomstig toe.

119. De informatieverschaffing in alinea 116 is niet vereist voor activa en verplichtingen die een belangrijk risico in zich dragen dat hun boekwaarde mogelijk in het volgende boekjaar materieel gewijzigd wordt, indien zij op de balansdatum gewaardeerd worden tegen reële waarde op basis van recentelijk waargenomen marktprijzen (de reële waarde zou in het komende boekjaar materieel kunnen veranderen, maar deze veranderingen zouden niet voortvloeien uit veronderstellingen of andere bronnen van schatttingsonzekerheden op de balansdatum).

120. De volgens alinea 116 te vermelden informatie is zodanig gepresenteerd dat het deze gebruikers van de jaarrekening helpt om inzicht te verkrijgen in de oordelen van het management met betrekking tot de toekomst of met betrekking tot andere belangrijke bronnen van schattingsonzekerheden. De aard en de omvang van de verstrekte informatie is afhankelijk van de aard van de veronderstelling en van andere omstandigheden. Voorbeelden van types informatie die wordt verstrekt:

(a) de aard van de veronderstelling of andere schattingsonzekerheden;

(b) de gevoeligheid van de boekwaarden voor de methodes, veronderstellingen en schattingen die aan hun berekening ten grondslag liggen, met inbegrip van de redenen van die gevoeligheid;

(c) de verwachte afloop van een onzekerheid en de bandbreedte van redelijkerwijs te verwachten mogelijke uitkomsten in het komende boekjaar ten aanzien van de boekwaarden van de activa en verplichtingen;

en

(d) een verklaring van de aangebrachte wijzigingen in veronderstellingen die in het verleden zijn gemaakt met betrekking tot die activa en verplichtingen, indien de onzekerheid blijft bestaan.

121. Bij de informatieverschaffing op grond van alinea 116 is het niet noodzakelijk informatie te verstrekken over het budget of over prognoses.

122. Indien het praktisch niet haalbaar is om de omvang van de mogelijke gevolgen van een belangrijke veronderstelling of van een andere belangrijke bron van schattingsonzekerheid op de balansdatum te vermelden, dan vermeldt de entiteit dat het, op basis van bestaande kennis, redelijkerwijs mogelijk is dat als gevolg van verschillen tussen veronderstellingen en de feitelijke uitkomsten in het volgende boekjaar een materiële aanpassing vereist zou kunnen zijn van de boekwaarde van het desbetreffende actief of van de desbetreffende verplichting. In ieder geval vermeldt de entiteit de aard en de boekwaarde van het specifieke actief of van de specifieke verplichting (of van de categorie vaste activa of verplichtingen) waarop de veronderstelling betrekking heeft.

123. De volgens alinea 113 te vermelden informatie over bepaalde oordelen die het management zich heeft gevormd bij de toepassing de van grondslagen voor financiële verslaggeving van de entiteit heeft geen betrekking op de informatieverschaffing over belangrijke bronnen van schattingsonzekerheden op grond van alinea 116.

124. De vermelding van sommige belangrijke veronderstellingen die in andere gevallen op grond van alinea 116 vereist zou zijn, wordt door andere standaarden voorgeschreven. IAS 37 vereist bijvoorbeeld in bepaalde omstandigheden informatieverschaffing over belangrijke veronderstellingen die betrekking hebben op toekomstige gebeurtenissen die van invloed zijn op categorieën van voorzieningen. IAS 32 vereist informatieverschaffing over belangrijke veronderstellingen die gebruikt zijn bij de schatting van de reële waarde van financiële activa en van financiële verplichtingen die tegen reële waarde worden gewaardeerd. IAS 16 vereist informatieverschaffing over belangrijke veronderstellingen die gebruikt zijn bij de schatting van de reële waarde van geherwaardeerde materiële vaste activa.

▼M12

Kapitaal

124A.  Een entiteit dient informatie te verstrekken die gebruikers van haar jaarrekening in staat stelt de doelstellingen, het beleid en de procedures van de entiteit op het gebied van kapitaalbeheer te beoordelen.

124B. Om aan alinea 124A te voldoen, dient de entiteit de volgende informatie te verstrekken:

(a) kwalitatieve informatie over haar doelstellingen, beleid en procedures op het gebied van kapitaalbeheer, met inbegrip van (ten minste):

(i) een beschrijving van wat zij als kapitaal beheert;

(ii) wanneer een entiteit onderworpen is aan van buitenaf opgelegde kapitaalvereisten, de aard van deze vereisten en de wijze waarop met deze vereisten rekening wordt gehouden in het kapitaalbeheer;

en

(iii) hoe zij haar doelstellingen op het gebied van het kapitaalbeheer verwezenlijkt;

(b) beknopte kwantitatieve gegevens over wat zij als kapitaal beheert. Sommige entiteiten beschouwen bepaalde financiële verplichtingen (bijvoorbeeld sommige vormen van achtergestelde schuld) als onderdeel van het kapitaal. Andere entiteiten beschouwen sommige eigen-vermogenscomponenten (bijvoorbeeld componenten die voortvloeien uit kasstroomafdekkingen) niet als kapitaal;

(c) eventuele wijzigingen in (a) en (b) in vergelijking met de voorgaande periode;

(d) of zij tijdens de periode heeft voldaan aan eventuele van buitenaf opgelegde kapitaalvereisten waaraan zij onderworpen is;

(e) wanneer de entiteit niet aan dergelijke van buitenaf opgelegde kapitaalvereisten heeft voldaan, de gevolgen daarvan.

De verschafte informatie dient te zijn gebaseerd op de gegevens die intern worden verstrekt aan de managers van de entiteit die sleutelposities bekleden.

124C. Een entiteit kan haar kapitaal op een aantal manieren beheren en aan een aantal verschillende kapitaalvereisten onderworpen zijn. Zo kan een conglomeraat entiteiten omvatten die verzekeringsactiviteiten en bankactiviteiten ondernemen en die daarenboven in meerdere rechtsgebieden actief kunnen zijn. Wanneer de verstrekking van geaggregeerde informatie over kapitaalvereisten en over de manier waarop het kapitaal wordt beheerd, geen nuttige informatie zou verschaffen, dan wel ertoe leidt dat een gebruiker van de jaarrekening een verkeerde voorstelling heeft van de kapitaalmiddelen van een entiteit, dient de entiteit aparte informatie te verstrekken met betrekking tot elk kapitaalvereiste waaraan zij onderworpen is.

▼M5

Overige informatie

125.  Entiteiten dienen in de toelichting te vermelden:

(a)  het bedrag van de voorgestelde of gedeclareerde dividenden die vóór de datum waarop de jaarrekening werd goedgekeurd voor uitgifte, zijn voorgesteld of gedeclareerd, maar die tijdens de periode nog niet als uitkering aan de houders van eigen-vermogensinstrumenten zijn verwerkt, en het daaraan gerelateerde bedrag per aandeel;

en

(b)  het bedrag van eventuele cumulatief preferente dividenden dat nog niet is opgenomen.

126.  Indien niet elders in de jaarrekening vervat, dient een entiteit de volgende informatie op te nemen:

(a)  het domicilie en de juridische vorm van de entiteit, het land van oprichting en het adres van haar statutaire zetel (of hoofdvestiging, indien verschillend van de statutaire zetel);

(b)  een beschrijving van de aard van de activiteiten van de entiteit en haar voornaamste activiteiten

en;

(c)  de naam van de moedermaatschappij en de hoofdmoedermaatschappij van de groep.

INGANGSDATUM

127.  Eentiteiten dienen deze standaard toe te passen voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als een entiteit deze standaard toepast voor een verslagperiode die aanvangt vóór 1 januari 2005 dient zij dit feit te vermelden.

INTREKKING VAN IAS 1 (HERZIENE VERSIE VAN 1997)

128. Deze standaard vervangt IAS 1 Presentatie van de jaarrekening, herziene versie van 1997.

BIJLAGE

Wijzigingen in andere uitspraken

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast op jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Als een entiteit deze standaard toepast voor een eerdere verslagperiode, dienen deze wijzigingen voor deze eerdere verslagperiode te worden toegepast.

A1. In de International Financial Reporting Standards, die de International Accounting Standards en de Interpretaties omvatten, die gelden vanaf december 2003:

(a) zijn verwijzingen naar „nettowinst of nettoverlies” gewijzigd in „winst of verlies”;

(b) zijn verwijzigingen naar „de toelichting bij de jaarrekening” gewijzigd in „de toelichting”;

en

(c) zijn verwijzigingen naar „eigen vermogen” gewijzigd in „gestort kapitaal”.

A2. [Wijziging niet van toepassing op basistekst van de standaard]

A3. De alinea’s 69 en 70 van IAS 12 Winstbelastingen komen te vervallen.

A4. Alinea 23 van IAS 19 Personeelsbeloningen wordt als volgt gewijzigd:

23. Ofschoon deze standaard niet vereist dat specifieke informatie wordt verschaft in verband met kortetermijnpersoneelsbeloningen, is dergelijke informatie mogelijk wel vereist door andere standaarden. IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen bijvoorbeeld vereist informatieverschaffing over personeelsbeloningen voor managers op sleutelposities. IAS 1 Presentatie van de jaarrekening vereist informatieverschaffing over de kosten uit hoofed van personeelsbeloningen.

A5. [Wijziging niet van toepassing op basistekst van de standaard]

A6. IAS 34 Tussentijdse financiële verslaggeving wordt als volgt gewijzigd.

Alinea 5 wordt als volgt gewijzigd:

5. IAS 1 bepaalt dat een volledige jaarrekening is samengesteld uit de volgende componenten:

(a) de balans;

(b) de winst- en verliesrekening;

(c) een mutatieoverzicht van het eigen vermogen vermeldende ofwel:

(i) alle vermogensmutaties, of

(ii) vermogensmutaties die niet voorvloeien uit transacties met houders van eigen-vermogensinstrumenten in hun hoedanigheid van houder van eigen-vermogensinstrumenten;

(d) een kasstroomoverzicht;

en

(e) de toelichting bestaande uit een overzicht van de belangrijkste gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.

Alinea 12 wordt als volgt gewijzigd:

12. IAS 1 verschaft een leidraad voor de structuur van jaarrekeningen. De implementatieleidraad voor IAS 1 geeft voorbeelden van de wijze waarop de balans, de winst- en verliesrekening en het mutatieoverzicht van het eigen vermogen gepresenteerd kunnen worden.

Alinea 13 wordt als volgt gewijzigd:

13. IAS 1 schrijft voor dat een mutatieoverzicht van het eigen vermogen moet worden gepresenteerd als een afzonderlijke component van de jaarrekening van een entiteit en staat voornoemde standaard toe dat informatie over vermogensmutaties die voortvloeien uit kapitaaltransacties met houders van eigen-vermogensinstrumenten die in hun hoedanigheid van houder van eigen-vermogensinstrumenten handelen (met inbegrip van uitkeringen aan houders van eigen-vermogensinstrumenten) hetzij in het overzicht of in de toelichting wordt opgenomen. Een entiteit volgt dezelfde indeling in haar tussentijds overzicht en geeft vermogensmutaties op dezelfde wijze weer als in haar meest recente jaarrekening.

A7. De alinea’s 39 en 40 van IAS 35 Beëindiging van bedrijfsactiviteiten worden als volgt gewijzigd:

39. De informatie die moet worden verstrekt op grond van de alinea’s 27 tot en met 37 kan worden gepresenteerd in de toelichting of in de balans, de winst- en verliesrekening of in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen, met uitzondering van de vermelding van het bedrag van de winst of het verlies vóór belastingen dat wordt opgenomen bij de afstoting van activa of bij afwikkeling van verplichtingen die kunnen worden toegerekend aan de bedrijfsactiviteit die wordt beëindigd in overeenstemming met alinea 31(a).

40. IAS 1 Presentatie van de jaarrekening vereist dat de winst die of het verlies dat vóór belastingen wordt opgenomen bij afstoting van activa of bij afwikkeling van verplichtingen en die kunnen worden toegerekend aan bedrijfsactiviteiten die worden beëindigd, in de winst- en verliesrekening wordt opgenomen. Het verdient aanbeveling om de informatie die moet worden verstrekt op grond van alinea 27(f) en (g) te presenteren in de winst- en verliesrekening respectievelijk het kasstroomoverzicht.

A8. [Wijziging niet van toepassing op basistekst van de standaard]

A9. IAS 41 Landbouw wordt als volgt gewijzigd.

Alinea 39 komt te vervallen.

Alinea 53 wordt als volgt gewijzigd:

53. Agrarische activiteiten zijn vaak blootgesteld aan het klimaat, aan ziekte en aan andere natuurlijke risico's. Indien zich een gebeurtenis voordoet die aanleiding geeft tot een materiële bate of last, worden de aard en het bedrag van die post overeenkomstig IAS 1 Presentatie van de jaarrekening vermeld. Voorbeelden van een dergelijke gebeurtenis zijn het uitbreken van een kwaadaardige ziekte, een overstroming, ernstige droogte of vorst, en een insectenplaag.

A10. [Wijziging niet van toepassing op basistekst van de standaard]

A11. In SIC-32 Immateriële active – Kosten van websites wordt alinea 5 als volgt gewijzigd:

5. Deze SIC-interpretatie is niet van toepassing op uitgaven voor de aankoop, de ontwikkeling en de werking van hardware (bijvoorbeeld webservers, testomgevingen, productieservers en internetverbindingen) die vereist is voor de website. Dergelijke uitgaven worden administratief verwerkt in overeenstemming met IAS16. Voorts, indien een entiteit uitgaven doet voor het hosten van de website van de entiteit via een Internet-provider, worden de uitgaven op grond van IAS 1.78 en het Raamwerk opgenomen als een last op het moment dat de diensten worden ontvangen.

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 2

Voorraden

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Waardering van voorraden

Kostprijs van voorraden

Inkoopkosten

Conversiekosten

Overige kosten

Kostprijs van voorraden van een dienstverlenende onderneming

Kostprijs van agrarische producten geoogst van biologische activa

Technieken voor de bepaling van de kostprijs

Kostprijsformules

Opbrengstwaarde

Opname als last

Informatieverschaffing

Ingangsdatum

Intrekking van andere uitspraken

Deze herziene standaard vervangt IAS 2 (herziene versie van 1993) Voorraden en moet voor de jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen worden toegepast. Een eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

DOEL

1. Het doel van deze standaard is de administratieve verwerkingswijze van voorraden voor te schrijven. Van primair belang voor de administratieve verwerking van voorraden is het bedrag van de kostprijs dat als een actief moet worden opgenomen tot het moment waarop de opbrengsten die ermee verband houden zijn verwerkt. Deze standaard verschaft leidraden voor de bepaling van de kostprijs en de volgtijdelijke opname ervan als last, inclusief enige afschrijving tot de opbrengstwaarde. Deze standaard verschaft eveneens leidraden voor de kostprijsformules die worden gebruikt om kosten toe te rekenen aan voorraden.

TOEPASSINGSGEBIED

2.  Deze standaard is van toepassing op alle voorraden met uitzondering van:

(a)  onderhanden werk dat ontstaat uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden, inclusief direct daarmee verband houdende servicecontracten (zie IAS 11 Onderhanden projecten in opdracht van derden);

(b)  financiële instrumenten;

en

(c)  biologische activa in verband met agrarische activiteiten en agrarische producten die op het punt staan geoogst te worde (zie IAS 41, Landbouw).

3.  Deze standaard is niet toepassing op de waardering van voorraden die aangehouden worden door:

(a)  producenten van land- en bosbouwproducten, agrarische producten na de oogst en mineralen en minerale producten, voor zover ze worden gewaardeerd tegen de opbrengstwaarde in overeenstemming met hetgeen algemeen gebruikelijk is in deze bedrijfstakken. Wanneer zulke voorraden worden gewaardeerd tegen de opbrengstwaarde, worden wijzigingen in deze waarde als een winst of een verlies opgenomen in de periode waarin de wijziging heeft plaatsgevonden.

(b)  makelaars-handelaren in commodity’s die hun voorraden waarderen tegen reële waarde verminderd met verkoopkosten. Wanneer zulke voorraden worden gewaardeerd tegen reële waarde verminderd met verkoopkosten, worden wijzigingen in de reële waarde verminderd met verkoopkosten als een winst of een verlies opgenomen in de periode waarin de wijziging heeft plaatsgevonden.

4. De voorraden waarnaar wordt verwezen in alinea 3(a) worden in bepaalde stadia van de productie gewaardeerd tegen de opbrengstwaarde. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als landbouwgewassen werden geoogst of mineralen werden gewonnen en de verkoop verzekerd is onder een termijncontract of een staatsgarantie, of als een actieve markt bestaat en het risico dat de betreffende producten niet kunnen worden verkocht verwaarloosbaar is. Deze voorraden zijn alleen uitgesloten van de vereisten in deze standaard ten aanzien van de waardering.

5. Makelaars-handelaren zijn personen die commodity’s voor rekening van anderen of voor eigen rekening kopen of verkopen. De voorraden waarnaar in alinea 3 (b) wordt verwezen, zijn voornamelijk gekocht met de bedoeling op korte termijn te worden verkocht en een winst te genereren dankzij schommelingen in prijzen of winstmarges van de makelaar-handelaar. Wanneer deze voorraden worden gewaardeerd tegen reële waarde verminderd met verkoopkosten, worden zij alleen uitgesloten van de vereisten in deze standaard ten aanzien van de waardering.

DEFINITIES

6.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Voorraden zijn activa:

(a)  die worden aangehouden voor verkoop in het kader van de normale bedrijfsvoering;

(b)  in het productieproces voor een dergelijke verkoop;

of

(c)  in de vorm van grond- en hulpstoffen die worden verbruikt tijdens het productieproces of tijdens het verrichten van diensten.

De opbrengstwaarde is de geschatte verkoopprijs in het kader van de normale bedrijfsvoering minus de geschatte kosten van voltooiing en de geschatte kosten die nodig zijn om de verkoop te realiseren.

De reële waarde is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

7. De opbrengstwaarde verwijst naar het nettobedrag dat een entiteit bij de verkoop van voorraden in het kader van de normale bedrijfsvoering denkt te realiseren. De reële waarde geeft het bedrag weer waarvoor hetzelfde actief kan worden verhandeld tussen ter zake goed geïnformeerde en bereidwillige kopers en verkopers op de markt. De eerste is een waarde die entiteitsgebonden is in tegenstelling tot de tweede. Het is mogelijk dat de opbrengstwaarde van voorraden niet gelijk is aan de reële waarde verminderd met de verkoopkosten.

8. Voorraden omvatten goederen die worden ingekocht en aangehouden om te worden verkocht, bijvoorbeeld handelswaar ingekocht door een detaillist en aangehouden voor verkoop, of gronden en andere onroerende goederen die worden aangehouden voor verkoop. Voorraden omvatten ook gereed product of onderhanden werk dat door een entiteit wordt geproduceerd, met inbegrip van grond- en hulpstoffen die bestemd zijn om te worden gebruikt in het productieproces. In geval van een dienstverlenende onderneming omvatten voorraden de kostprijs van de diensten, zoals beschreven in alinea 19, waarvan de entiteit de eraan gerelateerde opbrengsten nog niet heeft opgenomen (zie IAS 18 Opbrengsten).

WAARDERING VAN VOORRADEN

9.  Voorraden moeten worden gewaardeerd tegen de laagste waarde van de kostprijs of de opbrengstwaarde.

Kostprijs van voorraden

10.  De kostprijs van voorraden dient alle inkoopkosten, conversiekosten en andere kosten te omvatten om de voorraden op hun huidige locatie en in hun huidige staat te brengen..

Inkoopkosten

11. De inkoopkosten van voorraden omvatten de aankoopprijs, invoerrechten en andere belastingen (met uitzondering van de belastingen die de entiteit later kan terugvorderen van de belastingdienst), en transport-, afhandelings- en andere kosten die direct kunnen worden toegerekend aan de verwerving van gereed product, grondstoffen en diensten. Handelskortingen, rabatten en andere soortgelijke posten worden afgetrokken bij het bepalen van de inkoopkosten.

Conversiekosten

12. De conversiekosten van voorraden omvatten de kosten die direct betrekking hebben op de productie-eenheden, zoals directe arbeidskosten. Ze omvatten ook een systematische toerekening van vaste en variabele indirecte productiekosten die voortvloeien uit de omzetting van grondstoffen in gereed product. Vaste indirecteproductiekosten zijn die indirecte productiekosten die ongeacht het productievolume relatief constant blijven, zoals afschrijving en onderhoud van fabrieksgebouwen en installaties, en de kosten van het beheer en bestuur van de fabriek. Variabele indirecte productiekosten zijn die indirecte productiekosten die direct of vrijwel direct variëren met het productievolume, zoals indirecte materiaalkosten en indirecte arbeidskosten.

13. De toerekening van vaste indirecte productiekosten aan de conversiekosten is gebaseerd op de normale capaciteit van de productiefaciliteiten. De normale capaciteit is de gemiddelde productie die onder normale omstandigheden naar verwachting zal worden gerealiseerd over een aantal perioden of seizoenen, rekening houdend met het verlies van capaciteit als gevolg van planmatig onderhoud. Het werkelijke productieniveau mag worden gebruikt als het de normale capaciteit benadert. Het bedrag van de vaste indirecte productiekosten dat wordt toegerekend aan elke productie-eenheid, wordt niet verhoogd als gevolg van het feit dat de productie lager uitvalt of de fabriek enige tijd stilligt. Niet-toegerekende overheadkosten worden als last opgenomen in de periode waarin ze zijn ontstaan. In perioden waarin de productie abnormaal hoog is, wordt het bedrag van de vaste indirecte productiekosten dat aan elke productie-eenheid wordt toegerekend verlaagd, zodat voorraden niet boven de kostprijs worden gewaardeerd. De variabele indirecte productiekosten worden toegerekend aan elke productie-eenheid op basis van het werkelijk gebruik van de productiefaciliteiten.

14. Sommige productieprocessen kunnen gelijktijdig meerdere producten voortbrengen. Dit is bijvoorbeeld het geval als gemeenschappelijke producten worden geproduceerd of als er sprake is van een hoofdproduct en een bijproduct. Als de conversiekosten van elk product niet afzonderlijk kunnen worden bepaald, worden ze aan de producten toegerekend op een rationele en consistente basis. De toerekening kan bijvoorbeeld worden gebaseerd op de relatieve verkoopwaarde van elk product, hetzij in het stadium van het productieproces waarin de producten afzonderlijk bepaalbaar worden, hetzij aan het einde van de productie. De meeste bijproducten zijn naar hun aard van gering belang. Als dit het geval is, worden ze vaak gewaardeerd tegen de opbrengstwaarde, en wordt deze waarde afgetrokken van de kostprijs van het hoofdproduct. Bijgevolg verschilt de boekwaarde van het hoofdproduct niet wezenlijk van zijn kostprijs.

Overige kosten

15. Overige kosten worden opgenomen in de kostprijs van voorraden, maar alleen voor zover ze zijn gemaakt om de voorraden op hun huidige locatie en in de huidige staat te brengen. Het zou bijvoorbeeld geëigend kunnen zijn om overheadkosten die niet samenhangen met de productie of de kosten van het ontwerp van producten voor specifieke cliënten op te nemen in de kostprijs van voorraden.

16. Hieronder volgen enkele voorbeelden van kosten die worden uitgesloten van de kostprijs van voorraden en die als last worden opgenomen in de periode waarin ze zijn ontstaan:

(a) abnormale hoeveelheden verspilde grondstoffen, arbeidskosten of andere productiekosten;

(b) opslagkosten, tenzij deze kosten noodzakelijk zijn in het productieproces vóór een later productiestadium;

(c) administratieve overheadkosten die er niet aan bijdragen om de voorraden op hun huidige locatie en in hun huidige staat te brengen;

en

(d) verkoopkosten.

17. IAS 23 Financieringskosten geeft de beperkte omstandigheden aan wanneer financieringskosten worden opgenomen in de kostprijs van voorraden.

18. Een entiteit kan voorraden aankopen met uitgestelde betalingstermijnen. Wanneer de overeenkomst feitelijk een financieringselement bevat, wordt dat element, bijvoorbeeld het verschil tussen de aankoopprijs onder gebruikelijk kredietvoorwaarden en het betaalde bedrag, opgenomen als rentelast over de looptijd van de financiering.

Kostprijs van voorraden van een dienstverlenende onderneming

19. Voor zover dienstverlenende ondernemingen voorraden hebben, waarderen zij deze tegen hun productiekosten. Deze kosten bestaan voornamelijk uit de arbeidskosten en overige kosten van werknemers die rechtstreeks betrokken zijn bij het verlenen van de dienst, met inbegrip van toezichthoudend personeel en toerekenbare overheadkosten. Arbeidskosten en overige kosten in verband met verkooppersoneel en algemeen administratief personeel worden niet opgenomen maar worden geboekt als lasten in de periode waarin ze zijn ontstaan. De kostprijs van voorraden van een dienstverlenende onderneming bevat geen winstmarges of niet-toerekenbare overheadkosten die vaak deel uitmaken van de prijzen die door dienstverlenende ondernemingen in rekening worden gebracht.

Kostprijs van agrarische producten geoogst van biologische activa

20. In overeenstemming met IAS 41, Landbouw, worden voorraden die agrarische producten omvatten die een entiteit heeft geoogst van haar biologische activa, bij de eerste opname gewaardeerd tegen hun reële waarde minus de geschatte kosten van het verkooppunt op het ogenblik waarop ze worden geoogst. Dit is voor toepassing van deze standaard de kostprijs van de voorraden op die datum.

Technieken voor de bepaling van de kostprijs

21. Technieken voor de bepaling van de kostprijs van voorraden, zoals de standaardkostprijsmethode of de verkoopprijsmethode, kunnen gemakshalve worden gebruikt als de resultaten ervan de kostprijs benaderen. De standaardkostprijs houdt rekening met een normaal gebruik van grond- en hulpstoffen, arbeid, efficiëntie en de capaciteit. De standaardkostprijs wordt regelmatig beoordeeld en, indien nodig, herzien rekening houdend met de huidige omstandigheden.

22. De verkoopprijsmethode wordt vaak gebruikt in de detailhandel voor de waardering van voorraden van grote aantallen snel veranderende artikelen die soortgelijke marges hebben en waarvoor het onpraktisch is andere berekeningsmethoden te gebruiken. De kostprijs van voorraden wordt bepaald door de verkoopwaarde van de voorraden te verminderen met de desbetreffende procentuele brutomarge. Het gebruikte percentage houdt rekening met de voorraden die zijn afgeprijsd tot onder de oorspronkelijke verkoopprijs. Vaak wordt voor elke winkelafdeling een gemiddeld percentage gebruikt.

Kostprijsformules

23.  De kostprijs van voorraadbestanddelen die normaliter niet onderling uitwisselbaar zijn en goederen of diensten die worden geproduceerd en afgescheiden voor specifieke projecten, moet worden bepaald door hun individuele kostprijzen specifiek te identificeren.

24. Specifieke identificatie van de kostprijs betekent dat specifieke kosten worden toegerekend aan geïdentificeerde voorraadbestanddelen. Dit is de juiste verwerking voor voorraadbestanddelen die worden afgescheiden voor een specifiek project, ongeacht of ze zijn gekocht of geproduceerd. Specifieke identificatie van de kosten is echter niet gepast als er grote hoeveelheden voorraadbestanddelen zijn die normaliter onderling uitwisselbaar zijn. In dat geval zou men een methode voor het selecteren van de voorraadbestanddelen kunnen gebruiken om voorafbepaalde effecten op de winst- en verliesrekening te kunnen realiseren.

25.  De kostprijs van voorraden, met uitsluiting van de voorraden die worden besproken in alinea 23, moet worden toegerekend via de FIFO-formule (eerst in, eerst uit) of de formule voor de gewogen gemiddelde kostprijs. Een entiteit zal dezelfde kostprijsformule moeten gebruiken voor alle voorraden van een soortgelijke aard en met een soortgelijk gebruik voor de entiteit. Voor voorraden die verschillen in aard of gebruik kan de toepassing van verschillende kostprijsformules gerechtvaardigd zijn.

26. Bijvoorbeeld voorraden die in een bepaald bedrijfssegment worden gebruikt, kunnen voor de entiteit een afwijkende aanwending hebben vergeleken met dezelfde soort voorraden die in een ander bedrijfssegment worden gebruikt. Een verschil in de geografische locatie van voorraden (of in de respectieve belastingvoorschriften) is echter op zich niet voldoende om het gebruik van verschillende kostprijsformules te rechtvaardigen.

27. De FIFO-formule gaat ervan uit dat de eerst gekochte of geproduceerde voorraadbestanddelen het eerst worden verkocht, en dat bijgevolg de bestanddelen die aan het einde van de periode in voorraad blijven, de voorraadbestanddelen zijn die het laatst zijn gekocht of geproduceerd. Bij de formule voor de gewogen gemiddelde kostprijs wordt de kostprijs van elk voorraadbestanddeel bepaald op basis van het gewogen gemiddelde van de kostprijs van soortgelijke bestanddelen aan het begin van een periode en de kostprijs van soortgelijke bestanddelen die zijn gekocht of geproduceerd tijdens de periode. Het gemiddelde kan periodiek worden berekend of naarmate elke aanvullende levering wordt ontvangen, naargelang de omstandigheden van de entiteit.

Opbrengstwaarde

28. De kostprijs van voorraden is mogelijk niet realiseerbaar als deze voorraden beschadigd zijn, als ze geheel of gedeeltelijk verouderd of incourant zijn geworden, of als hun verkoopprijzen zijn gedaald. De kostprijs van voorraden is mogelijk evenmin realiseerbaar in geval van een stijging van de geschatte kosten van voltooiing of de geschatte kosten die moeten worden gemaakt om de voorraadbestanddelen te verkopen. De praktijk om voorraden af te schrijven naar de onder de kostprijs gelegen opbrengstwaarde strookt met het standpunt dat activa niet hoger mogen worden gewaardeerd dan de naar verwachting bijverkoop of gebruik van deze activa te realiseren waarde.

29. Voorraden worden gewoonlijk per bestanddeel afgeschreven tot de opbrengstwaarde. In sommige omstandigheden kan het echter gepast zijn om soortgelijke of verwante voorraadbestanddelen te groeperen. Dit kan het geval zijn bij voorraadbestanddelen voor hetzelfde productassortiment die soortgelijke doeleinden of een gelijkaardig eindgebruik hebben, worden geproduceerd en verkocht in hetzelfde geografisch gebied, en praktisch niet los kunnen worden beschouwd van andere bestanddelen van dat productassortiment. Het is niet gepast voorraden af te schrijven op basis van een voorraadclassificatie, bijvoorbeeld gereed product, of alle voorraden in een bepaalde bedrijfstak of geografisch segment. Dienstverlenende ondernemingen groeperen doorgaans kosten met betrekking tot iedere dienst waarvoor een afzonderlijke verkoopprijs wordt gerekend. Bijgevolg worden dergelijke diensten ieder behandeld als een afzonderlijke post.

30. Schattingen van de opbrengstwaarde zijn gebaseerd op de meest betrouwbare gegevens die beschikbaar zijn op het moment dat de schatting van het te verwachten realiseerbaar bedrag van de voorraden wordt gemaakt. Deze schattingen houden rekening met prijs- of kostprijsschommelingen die rechtstreeks verband houden met gebeurtenissen die plaatsvinden na afloop van de periode voor zover dergelijke gebeurtenissen een bevestiging vormen voor omstandigheden die bestonden aan het einde van de periode.

31. Schattingen van de opbrengstwaarde houden ook rekening met het doel waarvoor de voorraden worden aangehouden. Bijvoorbeeld de opbrengstwaarde van de voorraad die wordt aangehouden om onvoorwaardelijke verkopen of servicecontracten na te komen, is gebaseerd op de contractprijs. Als de verkoopcontracten zijn afgesloten voor minder dan de aangehouden voorraadhoeveelheid, is de opbrengstwaarde van het meerdere gebaseerd op algemene verkoopprijzen. Voorzieningen kunnen voortvloeien uit onvoorwaardelijke verkoopcontracten die zijn afgesloten voor meer dan de aangehouden voorraadhoeveelheid, of uit onvoorwaardelijke inkoopcontracten. Dergelijke voorzieningen worden behandeld overeenkomstig IAS 37: Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa.

32. Grond- en hulpstoffen die worden aangehouden voor gebruik in de productie van voorraden worden niet afgeschreven onder de kostprijs als het gereed product waarin ze zullen worden opgenomen naar verwachting tegen of boven de kostprijs zal worden verkocht. Als een daling van de prijs van grondstoffen echter aangeeft dat de kostprijs van het gereed product de opbrengstwaarde overschrijdt, worden de grondstoffen afgeschreven tot de opbrengstwaarde. In dergelijke gevallen is de vervangingskostprijs van de grondstoffen mogelijk de beste beschikbare maatstaf voor hun opbrengstwaarde.

33. Een nieuwe schatting van de opbrengstwaarde wordt gemaakt in elke daaropvolgende periode. Als de omstandigheden die er eerder toe hebben geleid dat voorraden onder de kostprijs werden afgeschreven niet meer bestaan, of wanneer vaststaat dat de opbrengstwaarde vanwege een wijziging in de economische omstandigheden is toegenomen, wordt het bedrag van de afschrijving teruggeboekt, (dat wil zeggen de terugboeking wordt beperkt tot het bedrag van de oorspronkelijke afschrijving) zodat de nieuwe boekwaarde gelijk is aan de laagste van de kostprijs en de herziene opbrengstwaarde. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als een voorraadbestanddeel dat wordt geboekt tegen de opbrengstwaarde omdat zijn verkoopprijs is gedaald, in een latere periode nog steeds in voorraad is en zijn verkoopprijs is gestegen.

OPNAME ALS LAST

34.  Als voorraden worden verkocht, moet de boekwaarde van deze voorraden worden opgenomen als last in de periode waarin de daarmee verband houdende opbrengsten worden opgenomen. Het bedrag van elke afschrijving van voorraden tot de opbrengstwaarde en alle verliezen van voorraden dienen te worden opgenomen als last in de periode waarin de afschrijving of het verlies plaatsvindt. Het bedrag van elke terugboeking van elke afschrijving van voorraden voortvloeiend uit een toename van de opbrengstwaarde, dient te worden opgenomen als een verlaging van de voorraadwaarde die wordt opgenomen als last in de periode waarin de terugboeking plaatsvindt.

35. Sommige voorraden kunnen worden toegerekend aan andere activarekeningen, bijvoorbeeld een voorraadbestanddeel dat wordt gebruikt als een component van zelfgebouwde materiële vaste activa. Voorraden die op deze wijze worden toegerekend aan een ander actief worden geboekt als last gedurende de gebruiksduur van dat actief.

INFORMATIEVERSCHAFFING

36.  Jaarrekeningen dienen de volgende informatie te verschaffen:

(a)  de grondslagen voor financiële verslaggeving die worden gebruikt bij de waardering van voorraden, met inbegrip van de gebruikte kostprijsformule;

(b)  de totale boekwaarde van voorraden en de boekwaarde in classificaties die geëigend zijn voor de entiteit;

(c)  de boekwaarde van voorraden geboekt tegen reële waarde verminderd met verkoopkosten;

(d)  de voorraadwaarde die in de periode als last wordt geboekt;

(e)  het bedrag van enige afschrijving van voorraden die in de periode als last is opgenomen in overeenstemming met alinea 34;

(f)  het bedrag van enige terugboeking van enige afschrijving die is opgenomen als een vermindering van de voorraadwaarde die in de periode als last is opgenomen in overeenstemming met alinea 34;

(g)  de omstandigheden of gebeurtenissen die hebben geleid tot de terugboeking van een afschrijving van voorraden in overeenstemming met alinea 34;

en

(h)  de boekwaarde van voorraden die zijn verpand als zekerheid voor verplichtingen.

37. Informatie over de boekwaarden die worden aangehouden in verschillende classificaties van voorraden en de omvang van de wijzigingen van deze activa is nuttig voor gebruikers van jaarrekeningen. Veel voorkomende classificaties van voorraden zijn handelsgoederen, hulpstoffen, grondstoffen, goederen in bewerking en gereed product. De voorraden van een dienstverlenende onderneming kunnen worden omschreven als onderhanden werk.

38. De voorraadwaarde die in de periode als last wordt opgenomen, waarnaar vaak wordt verwezen als kostprijs verkopen, bestaat uit de kosten die voorheen werden opgenomen bij de waardering van de voorraad die inmiddels verkocht is en niet-toegerekende indirecte productiekosten en abnormale productiekosten van voorraden. De omstandigheden van de entiteit kunnen ook de opname van andere bedragen rechtvaardigen, bijvoorbeeld distributiekosten.

39. Sommige entiteiten werken met een indeling van de winst- en verliesrekening die de vermelding van andere bedragen dan de kostprijs van voorraden die in de periode als last wordt opgenomen tot gevolg hebben. Met deze indeling presenteert de entiteit een kostenanalyse die gebruik maakt van een classificatie die op de aard van de lasten is gebaseerd. In dit geval vermeldt de entiteit de kosten die worden opgenomen als last voor grond- en hulpstoffen, arbeidskosten en andere exploitatiekosten, samen met het bedrag van de nettowijziging van de voorraden in de periode.

INGANGSDATUM

40.  Een entiteit dient deze standaard toe te passen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als een entiteit deze standaard toepast voor een verslagperiode die vóór 1 januari 2005 aanvangt dient zij dit feit te vermelden.

INTREKKING VAN ANDERE UITSPRAKEN

41. Deze standaard vervangt IAS 2 Voorraden (herziene versie van 1993).

42. Deze standaard vervangt SIC-1 Consistentie — Verschillende kostprijsformules voor voorraden.

BIJLAGE

Wijzigingen in andere uitspraken

De wijzigingen in deze bijlage zullen worden toegepast op jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Als een entiteit deze standaard toepast op een eerdere verslagperiode, dienen deze wijzigingen op deze eerdere verslagperiode te worden toegepast.

A1. In IAS 14 Gesegmenteerde Informatie is de alinea 22 als volgt gewijzigd:

22. Enige leidraden voor de toerekening van kosten kunnen in andere standaarden worden gevonden. Alinea 11 tot en met 20 van IAS 2, Voorraden, (herziene versie van 2003) verschaffen bijvoorbeeld leidraden voor de toewijzing en toerekening van kosten aan voorraden, en alinea 16 tot en met 21 van IAS 11, Onderhanden projecten in opdracht van derden, verschaffen leidraden voor de toewijzing en toerekening van kosten aan onderhanden projecten. Die leidraden kunnen nuttig zijn bij de toewijzing of toerekening van kosten aan segmenten.

A2. [Wijziging niet van toepassing op basistekst van de standaard]

A3. [Wijziging niet van toepassing op basistekst van de standaard]

▼B

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD IAS 7

(HERZIENE VERSIE VAN 1992)

Het kasstroomoverzicht

Deze herziene International Accounting Standard vervangt IAS 7, Mutatieoverzicht van de financiële positie, die in oktober 1977 door de Board werd goedgekeurd. De herziene standaard werd van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1994.

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Voordelen van informatie over de kasstromen

Definities

Geldmiddelen en kasequivalenten

Presentatie van een kasstroomoverzicht

Bedrijfsactiviteiten

Investeringsactiviteiten

Financieringsactiviteiten

Kasstromen uit bedrijfsactiviteiten

Kasstromen uit investerings- en financieringsactiviteiten

Presentatie van kasstromen op nettobasis

Kasstromen in vreemde valuta

Buitengewone posten

Rente en dividenden

Winstbelastingen

Investeringen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures

Οvernames en afstotingen van dochterondernemingen en andere bedrijfsonderdelen

Transacties in natura

Componenten van geldmiddelen en kasequivalenten

Overige informatie

Ingangsdatum

De standaarden die cursief en vet zijn gedrukt dienen te worden gelezen in de context van het achtergrondmateriaal en de leidraden in deze standaard, en in de context van het voorwoord bij de International Accounting Standards. International Accounting Standards zijn niet van toepassing op niet-materiële posten (zie alinea 12 van het voorwoord).

DOEL

Informatie over de kasstromen van een onderneming is nuttig omdat zij de gebruikers van jaarrekeningen een basis verleent voor de beoordeling van het vermogen van de onderneming om geldmiddelen en kasequivalenten te genereren en van de behoeften van de onderneming om deze kasstromen te gebruiken. De economische beslissingen die door gebruikers van jaarrekeningen worden genomen, vereisen een beoordeling van het vermogen van een onderneming om op de juiste tijdstippen en met zekerheid geldmiddelen en kasequivalenten te genereren.

Het doel van deze standaard is de informatieverschaffing over historische wijzigingen in geldmiddelen en kasequivalenten van een onderneming verplicht te maken met behulp van een kasstroomoverzicht dat de kasstromen uit bedrijfsactiviteiten, investerings- en financieringsactiviteiten tijdens de verslagperiode classificeert.

TOEPASSINGSGEBIED

1.  Een onderneming dient een kasstroomoverzicht op te stellen in overeenstemming met de eisen van deze standaard. Dit kasstroomoverzicht dient te worden gepresenteerd als integraal onderdeel van de jaarrekening over elke periode waarvoor een jaarrekening wordt opgesteld.

2. Deze standaard vervangt IAS 7, Mutatieoverzicht van de financiële positie, goedgekeurd in juli 1977.

3. Gebruikers van jaarrekeningen van ondernemingen zijn geïnteresseerd in de manier waarop een onderneming geldmiddelen en kasequivalenten genereert en er gebruik van maakt. Dit is steeds het geval, ongeacht de aard van de activiteiten van de onderneming en onafhankelijk van het feit of geldmiddelen al dan niet kunnen worden gezien als product van een onderneming, zoals dit het geval kan zijn bij een financiële instelling. De kernactiviteiten waardoor ondernemingen opbrengsten genereren verschillen, maar de redenen waarom ondernemingen geldmiddelen nodig hebben, zijn in grote mate dezelfde. Ze hebben geldmiddelen nodig voor hun dagelijkse bedrijfsvoering, om hun verplichtingen te betalen en om rendement te kunnen bieden aan hun beleggers. Dienovereenkomstig is elke onderneming op grond van deze standaard verplicht een kasstroomoverzicht te presenteren.

VOORDELEN VAN INFORMATIE OVER DE KASSTROMEN

4. Als een kasstroomoverzicht samen met de overige componenten van de jaarrekening wordt gebruikt, verschaft het informatie waardoor gebruikers verschillende factoren kunnen beoordelen: de wijzigingen in nettoactiva van een onderneming, haar financiële structuur (waaronder haar liquiditeits- en solvabiliteitspositie) en haar vermogen om invloed uit te oefenen op zowel de beschikbare bedragen van kasstromen als de tijdstippen waarop kasstromen beschikbaar zijn, om zich te kunnen aanpassen aan wijzigende omstandigheden en kansen die zich aandienen. Informatie over kasstromen is nuttig bij de beoordeling van het vermogen van een onderneming om geldmiddelen en kasequivalenten te genereren, en biedt gebruikers de mogelijkheid om modellen te ontwikkelen om de contante waarde van de toekomstige kasstromen van verschillende ondernemingen te beoordelen en te vergelijken. Daarnaast staat dergelijke informatie garant voor een betere vergelijkbaarheid van de verslaggeving over de operationele prestaties van verschillende ondernemingen, aangezien de gevolgen van het gebruik van verschillende verwerkingswijzen voor dezelfde transacties en gebeurtenissen worden geëlimineerd.

5. Informatie over de kasstromen uit het verleden wordt vaak gebruikt als een indicator voor het bedrag en de zekerheid van de toekomstige kasstromen, evenals van het moment waarop deze beschikbaar zullen zijn. Dergelijke informatie is eveneens nuttig bij het controleren van de nauwkeurigheid van eerdere waarderingen van toekomstige kasstromen en voor het onderzoek naar het verband tussen winstgevendheid en nettokasstromen en de invloed van prijswijzigingen.

DEFINITIES

6.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Geldmiddelen omvatten contanten en direct opvraagbare deposito's.

Kasequivalenten zijn kortlopende, uiterst liquide beleggingen die onmiddellijk kunnen worden omgezet in geldmiddelen waarvan het bedrag gekend is en die geen materieel risico van waardeverandering in zich dragen.

Kasstromen zijn in- en uitstromen van geldmiddelen en kasequivalenten.

Bedrijfsactiviteiten zijn de voornaamste activiteiten van een onderneming die opbrengsten genereren, evenals andere activiteiten die geen investerings- of financieringsactiviteiten zijn.

Investeringsactiviteiten zijn de verwerving en vervreemding van vaste activa en andere investeringen die niet in kasequivalenten zijn vervat.

Financieringsactiviteiten zijn activiteiten die resulteren in wijzigingen in de grootte en de samenstelling van het eigen vermogen en het vreemd vermogen van de onderneming.

Geldmiddelen en kasequivalenten

7. Kasequivalenten worden aangehouden met als doel kortlopende verplichtingen contant te voldoen, en worden niet zozeer aangewend voor investeringen of andere doeleinden. Een belegging komt slechts in aanmerking als kasequivalent indien ze onmiddellijk kan worden omgezet in een gekend bedrag aan geldmiddelen en niet onderhevig is aan een materieel risico van waardeveranderingen. Aldus is een belegging gewoonlijk slechts een kasequivalent als zij een korte looptijd heeft van maximum drie maanden vanaf de verwervingsdatum. Beleggingen in eigen-vermogensinstrumenten worden niet opgenomen als kasequivalenten tenzij ze in wezen kasequivalenten zijn, bijvoorbeeld preferente aandelen die kort voor het einde van hun looptijd worden verworven en die een bepaalde aflossingsdatum hebben.

8. Leningen van banken worden over het algemeen beschouwd als financieringsactiviteiten. In enkele landen maken voorschotten van de bank in rekening-courant die op verzoek onmiddellijk opeisbaar zijn, integraal deel uit van het kasstroombeheer van een onderneming. In dergelijke omstandigheden worden voorschotten in rekening-courant opgenomen als een onderdeel van geldmiddelen en kasequivalenten. Dergelijke afspraken met de bank worden vaak gekenmerkt door het feit dat het rekeningsaldo schommelt tussen positief en negatief.

9. Kasstromen omvatten geen bewegingen tussen posten die geldmiddelen of kasequivalenten vormen, aangezien deze onderdelen deel uitmaken van het kasstroombeheer van een onderneming en niet zozeer van haar bedrijfs-, investerings- of financieringsactiviteiten. Het kasstroombeheer omvat de belegging van het surplus aan geldmiddelen in kasequivalenten.

PRESENTATIE VAN EEN KASSTROOMOVERZICHT

10.  Het kasstroomoverzicht dient een overzicht te geven van de kasstromen tijdens de periode, ingedeeld volgens bedrijfsactiviteiten, investeringsactiviteiten en financieringsactiviteiten.

11. Een onderneming dient haar kasstromen uit bedrijfsactiviteiten, investeringsactiviteiten en financieringsactiviteiten te presenteren op een manier die het best aansluit bij haar activiteiten. Classificatie volgens activiteit verschaft informatie waarmee gebruikers zich een beeld kunnen vormen van de impact die deze activiteiten hebben op de financiële positie en de beschikbare geldmiddelen en kasequivalenten van de onderneming. Deze informatie kan voorts ook worden gebruikt om het onderlinge verband tussen deze activiteiten te evalueren.

12. In één enkele transactie kunnen kasstromen zijn vervat die tot verschillende categorieën behoren. Als de terugbetaling van een lening bijvoorbeeld zowel rente als kapitaal omvat, dan kan het rente-element worden ingedeeld als een bedrijfsactiviteit, en het kapitaalelement als een financieringsactiviteit.

Bedrijfsactiviteiten

13. De hoeveelheid kasstromen die voortkomt uit bedrijfsactiviteiten is een bepalende factor voor de mate waarin de activiteiten van de onderneming voldoende kasstromen hebben gegenereerd om leningen terug te betalen, de bedrijfsvoering van de onderneming te handhaven, dividenden te betalen en nieuwe investeringen te doen zonder dat de onderneming een beroep hoeft te doen op externe financieringsbronnen. Informatie over de specifieke componenten van historische kasstromen uit de bedrijfsactiviteiten die in verband wordt gebracht met andere informatie is nuttig bij het voorspellen van toekomstige kasstromen uit bedrijfsactiviteiten.

14. Kasstromen uit bedrijfsactiviteiten zijn hoofdzakelijk afkomstig van de voornaamste opbrengstengenererende activiteiten van de onderneming. Derhalve zijn zij veelal het resultaat van de transacties en andere gebeurtenissen die mede bepalend zijn voor de nettowinst of het nettoverlies. Voorbeelden van kasstromen uit bedrijfsactiviteiten zijn:

(a) contante ontvangsten uit de verkoop van goederen en de verrichting van diensten;

(b) contante ontvangsten uit hoofde van royalty's, honoraria, provisies en overigeopbrengsten;

(c) contante betalingen aan leveranciers voor goederen en diensten;

(d) contante betalingen aan en uit naam van werknemers;

(e) contante ontvangsten en contante betalingen van een verzekeringsonderneming voor premies en claims, lijfrente en andere polisvoordelen;

(f) contante betalingen voor winstbelastingen of contante ontvangsten uit hoofde van terugbetaalde winstbelastingen, tenzij ze specifiek kunnen worden ingedeeld als kasstromen uit financierings- of investeringsactiviteiten; en

(g) contante ontvangsten en betalingen uit hoofde van contracten die voor handelsdoeleinden zijn aangegaan.

Sommige transacties, zoals de verkoop van een fabrieksonderdeel, kunnen leiden tot een winst die of verlies dat wordt opgenomen in de bepaling van de nettowinst of het nettoverlies. De kasstromen die verband houden met dergelijke transacties, zijn echter kasstromen uit investeringsactiviteiten.

15. Een onderneming kan effecten en leningen aanhouden voor handelsdoeleinden, in welk geval ze gelijkgesteld kunnen worden met voorraden die specifiek voor verkoop werden verworven. Daarom worden kasstromen die voortkomen uit de aankoop en verkoop van effecten voor handelsdoeleinden ingedeeld als bedrijfsactiviteiten. Evenzo worden vooruitbetalingen in contanten en leningen door financiële instellingen gewoonlijk ingedeeld als bedrijfsactiviteiten, aangezien zij verband houden met de belangrijkste opbrengstengenererende activiteit van die onderneming.

Investeringsactiviteiten

16. De afzonderlijke presentatie van kasstromen die voortkomen uit investeringsactiviteiten is belangrijk, aangezien de kasstromen een indicatie geven van de mate waarin uitgaven zijn gedaan voor middelen die bedoeld zijn om toekomstige baten en kasstromen te genereren. Voorbeelden van kasstromen die voortkomen uit investeringsactiviteiten zijn:

(a) contante betalingen om materiële vaste activa, immateriële activa en andere vaste activa te verwerven. Deze betalingen omvatten betalingen die verband houden met geactiveerde ontwikkelingskosten en zelf vervaardigde materiële vaste activa;

(b) contante ontvangsten uit de verkoop van materiële vaste activa, immateriële activa en andere vaste activa;

(c) contante betalingen voor de verwerving van eigen-vermogens- of schuldinstrumenten van andere ondernemingen of belangen in joint ventures (met uitsluiting van betalingen voor instrumenten die beschouwd worden als kasequivalenten of instrumenten die worden aangehouden voor handelsdoeleinden);

(d) contante ontvangsten uit de verkoop van eigen-vermogens- of schuldinstrumenten van andere ondernemingen en belangen in joint ventures (met uitsluiting van ontvangsten voor instrumenten die beschouwd worden als kasequivalenten of voor instrumenten die worden aangehouden voor handelsdoeleinden);

(e) contante vooruitbetalingen en leningen aan derden (met uitsluiting van vooruitbetalingen en leningen die door een financiële instelling worden toegekend);

(f) contante ontvangsten uit de terugbetaling van vooruitbetalingen en leningen aan derden (met uitsluiting van vooruitbetalingen en leningen van een financiële instelling);

(g) contante betalingen voor futurescontracten, termijncontracten, optiecontracten en swapcontracten, tenzij dergelijke contracten voor handelsdoeleinden worden aangehouden of de betalingen zijn ingedeeld als financieringsactiviteiten; en

(h) contante ontvangsten uit futurescontracten, termijncontracten, optiecontracten en swapcontracten, tenzij deze contracten voor handelsdoeleinden worden aangehouden of de ontvangsten zijn ingedeeld als financieringsactiviteiten.

Indien contracten worden aangegaan om een bepaalde positie af te dekken, worden de daaruit voortvloeiende kasstromen op dezelfde manier ingedeeld als de kasstromen die samenhangen met de afgedekte positie.

Financieringsactiviteiten

17. De afzonderlijke presentatie van kasstromen die voortkomen uit financieringsactiviteiten is belangrijk, omdat ze nuttig is om te voorspellen in welke mate kapitaalverschaffers van de onderneming beslag zullen leggen op de toekomstige kasstromen. Voorbeelden van kasstromen die voortkomen uit financieringsactiviteiten zijn:

(a) contante ontvangsten uit de uitgifte van aandelen of andere eigen-vermogensinstrumenten;

(b) contante betalingen aan eigenaars om de aandelen van de ondernemingte verwerven of in te kopen;

(c) contante ontvangsten uit de uitgifte van kortlopende, middellang lopende en langlopende schuldinstrumenten, leningen, hypotheken en andere kortlopende of langlopende leningen;

(d) contante terugbetalingen van geleende bedragen; en

(e) contante betalingen door een lessee [BE: leasingnemer] voor de vermindering van de uitstaande verplichting voor een financiële lease.

KASSTROMEN UIT BEDRIJFSACTIVITEITEN

18.  Een onderneming dient voor haar verslaggeving over kasstromen uit bedrijfsactiviteiten een van de volgende methoden te hanteren:

(a)  de directe methode, waarbij de belangrijkste categorieën van contante bruto-ontvangsten en contante brutobetalingen worden gepresenteerd; of

(b)  de indirecte methode, waarbij de nettowinst of het nettoverlies wordt aangepast om rekening te houden met de gevolgen van transacties van niet-contante aard, latenties of voorzieningen voor reeds of nog te ontvangen of betalen kasstromen uit de bedrijfsactiviteiten, en baten of lasten die verband houden met investerings- of financieringskasstromen.

19. Ondernemingen worden aangemoedigd om de directe methode te hanteren voor de presentatie van kasstromen uit bedrijfsactiviteiten. De directe methode verschaft informatie die nuttig kan zijn voor het inschatten van de toekomstige kasstromen, die niet beschikbaar is als de indirecte methode wordt gehanteerd. Bij hantering van de directe methode kan op verschillende manieren informatie worden verkregen over de belangrijkste categorieën van contante bruto-ontvangsten en contante brutobetalingen:

(a) uit de administratie van de onderneming; of

(b) door de verkoop, verkoopkosten (rentebaten en soortgelijke baten en rentelasten en soortgelijke lasten voor een financiële instelling) en overige posten in de winst- en verliesrekening aan te passen om rekening te houden met:

(i) wijzigingen die tijdens de periode hebben plaatsgevonden in voorraden en bedrijfsvorderingen en te betalen posten;

(ii) overige niet-geldelijke posten; en

(iii) overige posten die investerings- of financieringskasstromen tot gevolg hebben.

20. Bij hantering van de indirecte methode wordt de nettokasstroom uit de bedrijfsactiviteiten bepaald door de nettowinst of het nettoverlies aan te passen om rekening te houden met de gevolgen van:

(a) wijzigingen die tijdens de periode hebben plaatsgevonden in voorraden en bedrijfsvorderingen en te betalen posten;

(b) niet-geldelijke posten zoals afschrijvingen, voorzieningen, uitgestelde belastingen, niet-gerealiseerde winst of verlies op wisselkoersverschillen, niet-uitgekeerde winst van geassocieerde deelnemingen en minderheidsbelangen; en

(c) alle overige posten die investerings- of financieringskasstromen tot gevolg hebben.

Anderzijds kan de nettokasstroom uit bedrijfsactiviteiten volgens de indirecte methode worden gepresenteerd door de opbrengsten en kosten uit de winst- en verliesrekening weer te geven, alsmede de wijzigingen die tijdens de periode hebben plaatsgevonden in voorraden en bedrijfsvorderingen en te betalen posten.

KASSTROMEN UIT INVESTERINGS- EN FINANCIERINGSACTIVITEITEN

21.  Een onderneming dient de belangrijkste categorieën van contante bruto-ontvangsten en contante brutobetalingen die voortkomen uit investerings- en financieringsactiviteiten, afzonderlijk te presenteren, tenzij de in alinea's 22 en 24 beschreven kasstromen op nettobasis worden gepresenteerd.

PRESENTATIE VAN KASSTROMEN OP NETTOBASIS

22.  Kasstromen die voortkomen uit de volgende bedrijfs-, investerings- of financieringsactiviteiten mogen op nettobasis worden gepresenteerd:

(a)  contante ontvangsten en betalingen in naam van cliënten, indien de kasstromen veeleer de activiteiten van de cliënt weerspiegelen en niet zozeer die van de onderneming; en

(b)  contante ontvangsten en betalingen voor posten met een snelle omzet, grote bedragen en korte looptijden.

23. Voorbeelden van contante ontvangsten en betalingen waarnaar in alinea 22(a) wordt verwezen zijn:

(a) de aanvaarding en terugbetaling van direct opvraagbare deposito's van een bank;

(b) middelen die voor cliënten worden aangehouden door een beleggingsinstelling; en

(c) huurgelden die in naam van eigenaars van eigendommen worden geïnd en aan hen worden doorgestort.

Voorbeelden van contante ontvangsten en betalingen waarnaar in alinea 22(b) wordt verwezen, zijn vooruitbetalingen voor en de terugbetaling van:

(a) hoofdsommen voor cliënten van een creditcardorganisatie;

(b) de aankoop en verkoop van beleggingen; en

(c) andere kortetermijnleningen, bijvoorbeeld leningen met een looptijd van maximum drie maanden.

24.  Kasstromen die voortkomen uit elk van de volgende activiteiten van eenfinanciële instelling mogen op nettobasis worden gepresenteerd:

(a)  contante ontvangsten en betalingen voor de aanvaarding en terugbetaling van deposito's met een vaste vervaldatum;

(b)  de plaatsing en opvraging van deposito's bij andere financiële instellingen; en

(c)  vooruitbetalingen in contanten en leningen aan cliënten en de terugbetaling van deze vooruitbetalingen en leningen.

KASSTROMEN IN VREEMDE VALUTA

25.  Kasstromen die voortkomen uit transacties in vreemde valuta dienen te worden gepresenteerd in de rapporteringsvaluta van een onderneming door op het bedrag in vreemde valuta de wisselkoers toe te passen die op de datum van de kasstroom geldt tussen de rapporteringsvaluta en de vreemde valuta.

26.  De kasstromen van een buitenlandse dochteronderneming dienen te worden omgezet tegen de wisselkoers die op de data van de kasstromen geldt tussen de rapporteringsvaluta en de vreemde valuta.

27. Kasstromen die luiden in vreemde valuta dienen te worden gepresenteerd op een manier die in overeenstemming is met IAS 21, De gevolgen van wisselkoerswijzigingen. Deze standaard staat het gebruik toe van een wisselkoers die de huidige koers benadert. Er mag bijvoorbeeld een gewogen gemiddelde wisselkoers voor een periode worden gehanteerd om transacties in vreemde valuta of de omzetting van de kasstromen van een buitenlandse dochteronderneming te presenteren. Anderzijds staat IAS 21 niet toe dat voor de omzetting van de kasstromen van een buitenlandse dochteronderneming de wisselkoers op de balansdatum wordt gebruikt.

28. Niet-gerealiseerde winsten en verliezen die voortvloeien uit wisselkoerswijzigingen zijn geen kasstromen. Wel dienen de gevolgen van wisselkoerswijzigingen op geldmiddelen en kasequivalenten die in vreemde valuta worden aangehouden of verschuldigd zijn in het kasstroomoverzicht te worden gepresenteerd, teneinde een aansluiting te bieden tussen de geldmiddelen en kasequivalenten aan het begin en aan het einde van de periode. Dit bedrag wordt apart van de kasstromen uit bedrijfs-, investerings- en financieringsactiviteiten gepresenteerd en omvat de verschillen die eventueel zouden hebben bestaan indien deze kasstromen waren gepresenteerd volgens de wisselkoersen aan het einde van de periode.

BUITENGEWONE POSTEN

29.  De kasstromen die verband houden met buitengewone posten dienen te worden ingedeeld op basis van hun afkomst uit bedrijfs-, investerings- en financieringsactiviteiten en dienen afzonderlijk te worden gepresenteerd.

30. De kasstromen die verband houden met buitengewone posten worden in het kasstroomoverzicht afzonderlijk gepresenteerd als kasstromen die voortvloeien uit bedrijfs-, investerings- en financieringsactiviteiten, teneinde gebruikers inzicht te verschaffen in hun aard en hun invloed op de huidige en toekomstige kasstromen van de onderneming. Deze informatie dient te worden vermeld naast de afzonderlijke vermeldingen van de aard en het bedrag van buitengewone posten zoals vereist door IAS 8, Nettowinst of -verlies, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving.

RENTE EN DIVIDENDEN

31.  Kasstromen uit ontvangen en betaalde rente en dividenden dienen afzonderlijk te worden gepresenteerd. Elke kasstroom dient voor elke periode op consistente wijze te worden ingedeeld als zijnde afkomstig uit bedrijfs-, investerings- of financieringsactiviteiten.

32. Het totaalbedrag van de betaalde rente tijdens een periode dient in het kasstroomoverzicht te worden opgenomen, ongeacht of het in de winst- en verliesrekening als een last is geboekt, of werd geactiveerd in overeenstemming met de toegestane alternatieve verwerkingswijze in IAS 23, Financieringskosten.

33. Betaalde rente en ontvangen rente en dividenden worden voor een financiële instelling gewoonlijk ingedeeld als bedrijfskasstromen. Er bestaat echter geen consensus over de indeling van deze kasstromen voor andere ondernemingen. Betaalde rente en ontvangen rente en dividenden kunnen als bedrijfskasstromen worden ingedeeld, omdat ze mede bepalend zijn voor de nettowinst of het nettoverlies. Anderzijds kunnen betaalde rente en ontvangen rente en dividenden worden ingedeeld als respectievelijk financieringskasstromen en investeringskasstromen omdat zij de kosten vertegenwoordigen voor het verkrijgen van financiële middelen of rendement op beleggingen.

34. Betaalde dividenden kunnen als financieringskasstroom worden ingedeeld omdat zij de kosten vertegenwoordigen voor het verkrijgen van financiële middelen. Anderzijds kunnen betaalde dividenden ook worden ingedeeld als component van de kasstromen uitbedrijfsactiviteiten om gebruikers als hulpmiddel te dienen bij het bepalen van het vermogen van een onderneming om dividenden te betalen uit de bedrijfskasstromen.

WINSTBELASTINGEN

35.  Kasstromen die voortvloeien uit winstbelastingen dienen afzonderlijk te worden gepresenteerd en dienen te worden ingedeeld als kasstromen uit bedrijfsactiviteiten, tenzij een specifiek verband kan worden gelegd met financierings- en investeringsactiviteiten.

36. Winstbelastingen zijn verschuldigd op transacties waaruit kasstromen voortvloeien en die in een kasstroomoverzicht zijn ingedeeld als bedrijfs, investerings- of financieringsactiviteiten. Ofschoon de belastinglast voor investerings- of financieringsactiviteiten wellicht eenvoudig te bepalen is, is het praktisch vaak niet haalbaar om de verwante kasstromen uit belastingen te identificeren, die overigens in een andere periode kunnen plaatsvinden dan de kasstromen uit de onderliggende transactie. Bijgevolg worden betaalde belastingen gewoonlijk ingedeeld als kasstromen uit bedrijfsactiviteiten. Als het daarentegen praktisch wel haalbaar is om de kasstroom uit belastingen in verband te brengen met een afzonderlijke transactie waaruit kasstromen voortvloeien die worden ingedeeld als kasstromen uit investerings- of financieringsactiviteiten, wordt ook de kasstroom uit belastingen ingedeeld als zijnde afkomstig uit een investeringsactiviteit c.q. financieringsactiviteit. Als kasstromen voor belastingen over meer dan één activiteitencategorie worden gespreid, dient het totale bedrag van de betaalde belastingen te worden vermeld.

INVESTERINGEN IN DOCHTERONDERNEMINGEN, GEASSOCIEERDE DEELNEMINGEN EN JOINT VENTURES

37. Bij de administratieve verwerking van investeringen in geassocieerde deelnemingen ofdochterondernemingen die volgens de „equity”-methode of de kostprijsmethode zijn gewaardeerd, dient een investeerder zich voor de presentatie van het kasstroomoverzicht te beperken tot de kasstromen tussen zichzelf en de geïnvesteerde deelneming, bijvoorbeeld tot dividenden en vooruitbetalingen.

38. Een onderneming die voor de presentatie van haar belang in een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend (zie IAS 31, Financiële verslaggeving van belangen in joint ventures) gebruik maakt van proportionele consolidatie, dient in haar geconsolideerde kasstroomoverzicht het proportionele aandeel op te nemen van de kasstromen van de entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend. Een onderneming die voor de presentatie van een dergelijk belang gebruik maakt van de „equity”-methode, dient in haar kasstroomoverzicht de kasstromen op te nemen met betrekking tot haar investeringen in de entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, en de uitkeringen en andere betalingen of ontvangsten tussen zichzelf en de entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend.

OVERNAMES EN AFSTOTINGEN VAN DOCHTERONDERNEMINGEN EN ANDERE BEDRIJFSONDERDELEN

39.  De totale kasstromen die voortvloeien uit de overname en afstoting van dochterondernemingen en andere bedrijfsonderdelen, dienen afzonderlijk te worden gepresenteerd en dienen te worden ingedeeld als investeringsactiviteiten.

40.  Een onderneming dient zowel voor overnames als voor afstotingen van dochterondernemingen of andere bedrijfsonderdelen tijdens de periode de totalen te vermelden van:

(a)  het totale aankoop- of verkoopbedrag;

(b)  het gedeelte van het aankoop- of verkoopbedrag dat in geldmiddelen en kasequivalenten is voldaan;

(c)  het bedrag van de geldmiddelen en kasequivalenten in de overgenomen of afgestoten dochteronderneming of het overgenomen of afgestoten bedrijfsonderdeel; en

(d)  het bedrag van de activa en verplichtingen die geen geldmiddelen of kasequivalenten zijn in de overgenomen of afgestoten dochteronderneming of het overgenomen of afgestoten bedrijfsonderdeel, onderverdeeld in de belangrijkste categorieën.

41. De afzonderlijke presentatie van de gevolgen — als aparte posten — die overnames en afstotingen van dochterondernemingen en andere bedrijfsonderdelen hebben op de kasstromen, samen met de afzonderlijke presentatie van de bedragen van overgenomen of afgestoten activa en verplichtingen, vormt een hulpmiddel om een onderscheid te maken tussen deze kasstromen en de kasstromen die voortvloeien uit de andere bedrijfs-, investerings- en financieringsactiviteiten. De gevolgen van afstotingen op de kasstromen worden niet in mindering gebracht van de gevolgen van overnames op de kasstromen.

42. Het totaalbedrag van de betaalde of ontvangen geldmiddelen als aankoop- of verkoopbedrag wordt in het kasstroomoverzicht opgenomen zonder de overgenomen of afgestoten geldmiddelen en kasequivalenten.

TRANSACTIES IN NATURA

43.  Investerings- en financieringstransacties waarvoor het gebruik van geldmiddelen of kasequivalenten niet vereist is, dienen niet in een kasstroomoverzicht te worden opgenomen. Dergelijke transacties dienen elders in de jaarrekening te worden vermeld op een manier die alle relevante informatie verschaft over deze investerings- en financieringsactiviteiten.

44. Vele investerings- en financieringsactiviteiten hebben geen directe invloed op de actuele kasstromen, ofschoon ze wel invloed hebben op het kapitaal en de vermogensstructuur van een onderneming. Het niet opnemen van transacties in natura in het kasstroomoverzicht is consistent met het doel van een kasstroomoverzicht, aangezien deze posten geen kasstromen in de lopende periode met zich meebrengen. Voorbeelden van transacties in natura zijn:

(a) de verwerving van activa door het aangaan van verplichtingen die hiermee rechtstreeks in verband staan, of door middel van een financiële lease;

(b) de overname van een onderneming door uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten; en

(c) de omzetting van vreemd vermogen in eigen vermogen.

COMPONENTEN VAN GELDMIDDELEN EN KASEQUIVALENTEN

45.  Een onderneming dient de componenten van geldmiddelen en kasequivalenten te vermelden, alsmede een aansluiting tussen de bedragen in haar kasstroomoverzicht en de equivalente posten die zijn opgenomen in de balans.

46. Met het oog op de ruime waaier van bestaande beheerspraktijken voor geldmiddelen en bankovereenkomsten in de hele wereld, en om te voldoen aan IAS 1, Presentatie van de jaarrekening, dient een onderneming te vermelden welke grondslagen ze hanteert voor het bepalen van de componenten van geldmiddelen en kasequivalenten.

47. De gevolgen van eventuele wijzigingen in de gehanteerde grondslag voor de bepaling van de componenten van geldmiddelen en kasequivalenten, bijvoorbeeld een wijziging in de classificatie van financiële instrumenten die voorheen werden beschouwd als onderdeel van de beleggingsportefeuille van een onderneming, dienen te worden gepresenteerd in overeenstemming met IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving.

OVERIGE INFORMATIE

48.  Een onderneming dient samen met een financieel commentaar door het management ook het bedrag van de wezenlijke tegoeden van geldmiddelen en kasequivalenten te presenteren die door de onderneming worden aangehouden, doch niet beschikbaar zijn voor gebruik door de groep.

49. Er zijn verschillende omstandigheden waarin tegoeden van geldmiddelen en kasequivalenten die door een onderneming worden aangehouden, niet beschikbaar zijn voor gebruik door de groep. Voorbeelden zijn onder meer tegoeden van geldmiddelen en kasequivalenten aangehouden door een dochteronderneming die actief is in een land waar de vrije verhandelbaarheid van valuta is beperkt of waar andere juridische beperkingen gelden ingeval de tegoeden niet beschikbaar zijn voor algemeen gebruik door de moedermaatschappij of andere dochterondernemingen.

50. Aanvullende informatie kan relevant zijn voor gebruikers om inzicht te verwerven in de financiële positie en de liquiditeit van eenonderneming. De vermelding van deze informatie samen met een financieel commentaar door het management wordt aangemoedigd en kan het volgende omvatten:

(a) het bedrag van de niet-opgevraagde financieringsfaciliteiten die mogelijk beschikbaar zijn voor toekomstige bedrijfsactiviteiten en voor het afwikkelen van investeringsverplichtingen, inclusief enige beperkingen op het gebruik van deze middelen;

(b) de totaalbedragen van de kasstromen uit elk van de bedrijfs-, investerings- en financieringsactiviteiten die verband houden met de belangen in joint ventures die zijn gerapporteerd met behulp van proportionele consolidatie;

(c) het totaalbedrag van de kasstromen die een toename van de bedrijfscapaciteit vertegenwoordigen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen deze kasstromen en de kasstromen die vereist zijn om de bedrijfscapaciteit te handhaven; en

(d) het bedrag van de kasstromen die voortvloeien uit de bedrijfs-, investerings- en financieringsactiviteiten van elk bedrijfssegment en geografisch segment dat in de verslaggeving is opgenomen (zie IAS 14, Gesegmenteerde informatie).

51. De afzonderlijke vermelding van kasstromen die een toename van de bedrijfscapaciteit vertegenwoordigen en de kasstromen die vereist zijn om de bedrijfscapaciteit te handhaven is nuttig omdat gebruikers op die manier kunnen bepalen of de onderneming op gepaste wijze investeert in de handhaving van haar bedrijfscapaciteit. Een onderneming die niet op gepaste wijze investeert in de handhaving van haar bedrijfscapaciteit, doet mogelijk afbreuk aan de toekomstige winstgevendheid ten voordele van liquiditeit op korte termijn en uitkeringen aan eigenaars.

52. De presentatie van gesegmenteerde kasstroominformatie stelt gebruikers in staat om een beter inzicht te verwerven in het verband tussen de kasstromen van de onderneming als geheel en die van de samenstellende onderdelen, alsmede de beschikbaarheid en variëteit van gesegmenteerde kasstromen.

INGANGSDATUM

53.  Deze International Accounting Standard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1994.

▼M5

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 8

Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Grondslagen voor financiële verslaggeving

Keuze en toepassing van grondslagen voor financiële verslaggeving

Consistentie van de grondslagen voor financiële verslaggeving

Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving

Toepassing van wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving

Retroactieve toepassing

Beperkingen op retroactieve toepassing

Informatieverschaffing

Schattingswijzigingen

Informatieverschaffing

Fouten

Beperkingen op retroactieve aanpassing

Informatieverschaffing over fouten in voorgaande perioden

Praktische onhaalbaarheid met betrekking tot retroactieve toepassing en retroactieve aanpassing

Ingangsdatum

Intrekking van andere uitspraken

Deze herziene standaard vervangt IAS 8 Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving en moet worden toegepast voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

DOEL

1. Het doel van deze standaard is het voorschrijven van de criteria voor de keuze en wijziging van de grondslagen voor financiële verslaggeving, alsmede de administratieve verwerking van en de informatieverschaffing over wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en het herstel van fouten. De standaard beoogt de relevantie en de betrouwbaarheid van de jaarrekening van een entiteit te verhogen, alsook de vergelijkbaarheid van die jaarrekening in de tijd en ten opzichte van de jaarrekening van andere entiteiten te verbeteren.

2. De vereisten inzake informatieverschaffing over de grondslagen voor financiële verslaggeving, met uitzondering van de vereisten ten aanzien van wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving, worden uiteengezet in IAS 1 Presentatie van de jaarrekening.

TOEPASSINGSGEBIED

3.  Deze standaard dient te worden gebruikt bij de keuze en de toepassing van de grondslagen voor financiële verslaggeving, en bij de verwerking van wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en het herstel van fouten van voorgaande verslagperioden.

4. De administratieve verwerking van en informatieverschaffing over de fiscale gevolgen van het herstel van fouten van voorgaande verslagperioden en van retroactieve aanpassingen om wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving toe te passen, geschieden in overeenstemming met IAS 12 Winstbelastingen.

DEFINITIES

5.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

De grondslagen voor financiële verslaggeving zijn de specifieke principes, grondslagen, conventies, regels en praktijken die door een entiteit worden toegepast bij de opstelling en presentatie van de jaarrekening.

Een schattingswijziging is een aanpassing van de boekwaarde van een actief of van een verplichting, of van het bedrag van het periodieke gebruik of verbruik van een actief, dat voortvloeit uit de beoordeling van de actuele staat van activa en verplichtingen en de daaraan gerelateerde verwachte toekomstige voordelen en verplichtingen. Schattingswijzigingen vloeiene voort uit nieuwe informatie of nieuwe ontwikkelingen en worden dientengevolge niet aangemerkt als het herstel van fouten.

De international Financial Reporting Standards (IFRSs) zijn de standaarden en interpretaties die door de International Accounting Standards Board (IASB) zijn goedgekeurd. Deze bestaan uit:

(a)  International Financial Reporting Standards;

(b)  International Accounting Standards;

en

(c)  Interpretaties afkomstig van de International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) of de voormalige Standing Interpretations Committee (SIC).

Materieel belang. Het weglaten of onjuist weergeven van posten is van materieel belang indien de weglating of onjuiste weergave, afzonderlijk of gezamenlijk, de economische beslissingen die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen, zou kunnen beïnvloeden. De materialiteit is afhankelijk van de omvang en aard van de weglating of de onjuiste weergave, en wordt beoordeeld op basis van de omstandigheden die zich voordoen. De omvang of de aard van de post, of een combinatie van beide, kan of kunnen de beslissende factor vormen.

Fouten van voorgaande verslagperioden zijn weglatingen uit of onjuiste weergaven in de jaarrekening van een entiteit van één of meer voorgaande verslagperioden, die voortvloeien uit het niet gebruiken, of verkeerd gebruiken, van betrouwbare informatie:

(a)  die beschikbaar was op het moment waarop de jaarrekening voor die perioden werd goedgekeurd voor uitgifte;

en

(b)  waarvan redelijkerwijs verwacht zou mogen worden dat deze was verkregen en dat hiermee bij het opstellen en presenteren van de jaarrekening rekening was gehouden.

Dergelijke fouten kunnen het gevolg zijn van rekenfouten, fouten bij de toepassing van de grondslagen voor financiële verslaggeving, vergissingen of de verkeerde interpretatie van feiten en van fraude.

Bij retroactieve toepassing wordt een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving toegepast op transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden alsof deze grondslag altijd was toegepast.

Bij rRetroactieve aanpassing worden de opname en bepaling van, en de informatieverschaffing over, bedragen van elementen van de jaarrekening gecorrigeerd alsof een fout in een voorgaande periode nooit was gemaakt.

Praktisch niet haalbaar. De toepassing van een vereiste is praktisch niet haalbaar wanneer de entiteit na alle redelijke inspanningen daartoe ondernomen te hebben gedaan te hebben om hiertoe over te gaan de vereiste niet kan toepassen. Voor een bepaalde voorgaande verslagperiode is het praktisch niet haalbaar om een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving retroactief toe te passen of een retroactieve aanpassing aan te brengen om een fout te herstellen indien:

(a)  de gevolgen van de retroactieve toepassing of retroactieve aanpassing niet bepaalbaar zijn;

(b)  de retroactieve toepassing of de retroactieve aanpassing veronderstellingen vereist ten aanzien van wat de bedoeling van het management in die periode zou zijn geweest;

of

(c)  de retroactieve toepassing of retroactieve aanpassing significante schattingen van bedragen vereist en het onmogelijk is om op objectieve wijze informatie over die schattingen te die:

(i)  aanwijzingen verschaft over de omstandigheden die zich voordeden op de datum (data) per wanneer deze bedragen moeten worden opgenomen, bepaald of vermeld;

(ii)  die beschikbaar zou zijn geweest toen de jaarrekening van die voorgaande verslagperiode voor uitgifte werd goedgekeurd

te onderscheiden van andere informatie

Onder de prospectieve toepassing van een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving en van de opname van de gevolgen van een schattingswijziging wordt respectievelijk verstaan:

(a)  de toepassing van de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving op transacties, andere gebeurtenissen en op omstandigheden die zich voordoen na de datum waarop de grondslag wordt gewijzigd;

en

(b)  de opname van de gevolgen van de schattingswijziging in de verslagperiode en in toekomstige verslagperioden waarop de wijziging van invloed is.

6. Bij de beoordeling of een weglating of onjuiste weergave invloed zou kunnen hebben op economische beslissingen van gebruikers, en daardoor van materieel belang zou zijn, dient rekening te worden gehouden met de kenmerken van dergelijke gebruikers. Het Raamwerk voor de opstelling en presentatie van jaarrekeningen vermeldt in alinea 25 dat „gebruikers geacht worden een redelijke kennis te bezitten van het bedrijfsleven, van economische activiteiten, evenals van verslaggeving, en bereid te zijn de informatie met een redelijke mate van toewijding te bestuderen.” Daarom dient bij de beoordeling rekening te worden gehouden met de mate waarin redelijkerwijs verwacht kan worden dat gebruikers die aan deze omschrijving voldoen, beïnvloed kunnen worden bij het nemen van hun economische beslissingen.

GRONDSLAGEN VOOR FINANCIËLE VERSLAGGEVING

Keuze en toepassing van grondslagen voor financiële verslaggeving

7.  Wanneer een standaard of een interpretatie specifiek van toepassing is op een transactie of op een andere gebeurtenis of omstandigheid, dient (dienen) de grondslag(en) voor de financiële verslaggeving die op die post wordt (worden) toegepast, te worden vastgesteld door toepassing van de standaard of interpretatie, en door rekening te houden met alle relevante implementatieleidraden die door de IASB voor de standaard of de interpretatie zijn uitgegeven.

8. In de IFRSs worden de grondslagen voor financiële verslaggeving uiteengezet met betrekking tot welke de IASB van mening is dat deze resulteren in jaarrekeningen die relevante en betrouwbare informatie bevatten over de transacties, de andere gebeurtenissen en omstandigheden waarop zij betrekking hebben. Deze grondslagen voor financiële verslaggeving behoeven niet te worden toegepast indien het resultaat van hun toepassing niet van materieel belang is. Het is echter ongepast niet-materiële afwijkingen van de International Financial Reporting Standards door te voeren of deze niet te corrigeren teneinde de financiële positie, de financiële prestaties of de kasstromen van een entiteit op een bepaalde wijze te presenteren.

9. Een implementatieleidraad voor standaard die door de IASB zijn uitgegeven, maakt geen deel uit van die standaard, en bevat om die reden geen vereisten voor de jaarrekening.

10.  Bij het ontbreken van een standaard of een interpretatie die specifiek van toepassing is op een transactie, andere gebeurtenis of omstandigheid dient het management op oordeelkundige wijze een grondslag voor financiële verslaggeving te ontwikkelen en en toe te passen die leidt tot informatie die:

(a)  relevant is voor de economische besluitvormingsbehoeften van gebruikers;

en

(b)  betrouwbaar is, in de zin dat de jaarrekening:

(i)  een getrouw beeld geeft van de financiële positie, de financiële prestaties en van de kasstromen van de entiteit;

(ii)  de economische realiteit van transacties en andere gebeurtenissen en omstandigheden weerspiegelt en niet alleen de juridische vorm;

(iii)  objectief is, dat wil zeggen vrij van vooringenomenheid;

(iv)  met inachtneming van voorzichtigheid is opgesteld;

en

(v)  in alle materiële opzichten volledig is.

11.  Bij de oordeelsvorming zoals die in alinea 10 wordt beschreven, dient het management gebruik te maken, en de toepasbaarheid te beoordelen, van de volgende bronnen (in volgorde van afnemende betekenis):

(a)  de vereisten en richtlijnen in standaarden en interpretaties waarin soortgelijke en verwante kwesties worden behandeld;

en

(b)  de definities, opnamecriteria en waarderingsbegrippen voor activa, verplichtingen, baten en lasten in het Raamwerk.

12.  Bij de oordeelsvorming zoals die in alinea 10 wordt beschreven, mag het management ook rekening houden met de meest recente uitspraken van andere regelgevers van financiële verslaggeving die een gelijksoortig conceptueel raamwerk hanteren voor de uitwerking van verslaggevingsstandaarden, met andere verslaggevingsliteratuur en met aanvaarde praktijken in de sector, voor zover zij niet in strijd zijn met de bronnen die in alinea 11 zijn vermeld.

Consistentie van de grondslagen voor financiële verslaggeving

13.  Een entiteit dient op consistente wijze haar grondslagen voor financiële verslaggeving te kiezen en toe te passen op gelijksoortige transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden, tenzij een standaard of een interpretatie uitdrukkelijk vereist of toestaat datposten die volgens verschillende grondslagen voor financiële verslaggeving kunnen worden verwerkt, worden gecategoriseerd; en Indien een standaard of een interpretatie een dergelijke categorisering vereist of toestaat, dient een geschikte grondslag voor financiële verslaggeving te worden gekozen en op iedere categorie consistent te worden toegepast.

Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving

14.  Een entiteit dient een grondslag voor financiële verslaggeving alleen te wijzigen indien de wijziging:

(a)  door een standaard of interpretatie vereist wordt;

of

(b)  leidt tot een jaarrekening die betrouwbare en meer relevante informatie verstrekt over de gevolgen van transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden op de financiële positie en de financiële prestatie, of op de kasstromen van de entiteit.

15. Gebruikers van de jaarrekening moeten de jaarrekening van een entiteit in de tijd kunnen vergelijken om tendensen in de financiële positie, financiële prestaties en kasstromen van de entiteit te onderkennen. Om die reden worden in elke periode dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving toegepast tenzij een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving aan één van de in alinea 14 omschreven criteria voldoet.

16.  Onder wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving wordt niet verstaan:

(a)  de toepassing van een grondslag voor financiële verslaggeving op transacties, andere gebeurtenissen of omstandigheden die in wezen verschillen van de transacties, andere gebeurtenissen of omstandigheden die in het verleden hebben plaatsgevonden;

en

(b)  de toepassing van een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving op transacties, andere gebeurtenissen of omstandigheden die voorheen niet hebben plaatsgevonden of die niet van materieel belang waren.

17.  De initiële toepassing van een grondslag om activa te herwaarderen overeenkomstig IAS 16 Materiële vaste activa of op grond van IAS 38 Immateriële activa is een wijziging van de grondslagen voor financiële verslaggeving die behandeld moet worden als een herwaardering in overeenstemming met IAS 16 of IAS 38, en niet in overeenstemming met deze standaard.

18. De alinea’s 19 tot en met 31 zijn niet van toepassing op de wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving beschreven in alinea 17.

Toepassing van wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving

19.  Behoudens alinea 23:

(a)  dient een entiteit een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving te verwerken die voortvloeit uit de initiële toepassing van een standaard of een interpretatie, overeenkomstig de eventuele specifieke overgangsbepalingen in die standaard of interpretatie;

en

(b)  dient de entiteit de wijziging retroactief toe te passen, wanneer een entiteit een grondslag voor financiële verslaggeving wijzigt bij de eerste toepassing van een standaard of interpretatie waarin geen bijzondere overgangsbepalingen zijn opgenomen met betrekking tot die wijziging, of wanneer een grondslag voor financiële verslaggeving vrijwillig wordt gewijzigd.

20. In het kader van deze standaard vormt een eerdere toepassing van een standaard of een interpretatie geen vrijwillige wijziging van de grondslagen voor financiële verslaggeving.

21. Indien er geen standaard of interpretatie voorhanden die specifiek van toepassing is op een transactie, een andere gebeurtenis of omstandigheid, kan het management, in overeenstemming met alinea 12, een grondslag voor financiële verslaggeving toepassen ontleend aan de meest recente uitspraken van andere regelgevers van financiële verslaggeving die gebruikmaken van een gelijksoortig conceptueel raamwerk om verslaggevingsstandaarde te ontwikkelen.

Indien de entiteit, na een wijziging van een dergelijke uitspraak, ervoor kiest een grondslag voor financiële verslaggeving te wijzigen, wordt die wijziging verwerkt en toegelicht als een vrijwillige wijziging van de grondslagen voor financiële verslaggeving.

22.  Wanneer een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving retroactief wordt toegepast in overeenstemming met alinea 19(a) of (b), dient een entiteit, behoudens alinea 23, het beginsaldo van elke desbetreffende component van het eigen vermogen voor de vroegst gepresenteerde verslagperiode en de andere vergelijkende bedragen die voor elke gepresenteerde voorgaande verslagperiode vermeld zijn, aan te passen, alsof de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving altijd was toegepast.

23.  Wanneer retroactieve toepassing is vereist op grond van alinea 19(a) of (b) dient een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving retroactief te worden toegepast, behalve voor zover het praktisch niet haalbaar is om ofwel de periodegebonden gevolgen of het cumulatieve effect van de wijziging te bepalen.

24.  Wanneer het praktisch niet haalbaar is om de periodegebonden gevolgen te bepalen van een wijziging in een grondslag voor financiële verslaggeving op vergelijkende informatie van één of meer gepresenteerde voorgaande verslagperioden, dient de entiteit de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving toe te passen op de boekwaard van activa en verplichtingen vanaf het begin van de vroegste periode (de vroegste periode kan de verslagperiode zijn) waarvoor retroactieve toepassing mogelijk is. De entiteit dient voor die periode het beginsaldo van elke desbetreffende component van het eigen vermogen dienovereenkomstig aan te passen.

25.  Wanneer het praktisch niet haalbaar is om het cumulatieve effect, aan het begin van de verslagperiode, van de toepassing van een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving op alle voorgaande verslagperioden te bepalen, dient de entiteit de vergelijkende informatie aan te passen om de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving prospectief toe te passen vanaf het vroegste tijdstip waarop dit praktisch haalbaar is.

26. Wanneer een entiteit een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving retroactief toepast, past zij de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving toe op de vergelijkende informatie vanaf de vroegste verslagperiode waarvoor toepassing praktisch haalbaar is. Retroactieve toepassing voor een voorgaande periode is praktisch niet haalbaar tenzij het mogelijk is om het cumulatieve effect te bepalen op de bedragen in de balans aan zowel het begin als het eind van die periode. Het bedrag van de resulterende aanpassing dat betrekking heeft op de perioden vóór de perioden die in de jaarrekening worden gepresenteerd, wordt verwerkt in het beginsaldo van elke desbetreffende component van het eigen vermogen van de vroegste voorgaande verslagperiode die wordt gepresenteerd. De aanpassing wordt gewoonlijk verwerkt in ingehouden winsten. De aanpassing kan echter verwerkt worden in een andere component van het eigen vermogen (bijvoorbeeld ter naleving van een standaard of interpretatie). Alle andere informatie over voorgaande perioden, zoals historische overzichten van financiële gegevens, wordt eveneens aangepast vanaf de vroegste verslagperiode waarvoor aanpassing praktisch haalbaar is.

27. Wanneer het voor een entiteit praktisch niet haalbaar om een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving toe te passen, omdat zij niet in staat is om het cumulatieve effect te bepalen van de toepassing van de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving op alle voorgaande verslagperioden, past de entiteit, overeenkomstig alinea 25, de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving prospectief toe, en wel vanaf van de vroegste periode waarvoor toepassing mogelijk is. Zij houdt derhalve geen rekening met het gedeelte van de cumulatieve aanpassing van de activa, de verplichtingen en het eigen vermogen dat betrekking heeft op de periode daarvoor. De wijziging van een grondslag voor financiële verslaggeving is toegestaan, zelfs wanneer prospectieve toepassing van de grondslag voor geen enkele voorgaande verslagperioden praktisch niet haalbaar is. De alinea’s 50 tot en met 53 bevatten een leidraad voor gevallen waarin toepassing van een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving voor één of meer voorgaande perioden praktisch niet haalbaar is.

Informatieverschaffing

28.  Wanneer de eerste toepassing van een standaard of een interpretatie een effect heeft op de verslagperiode of een voorgaande periode, of een dergelijk effect zou hebben, behalve dat het praktisch niet haalbaar is om het bedrag van de aanpassing te bepalen, of een effect zou kunnen hebben op toekomstige perioden, dient een entiteit te vermelden:

(a)  de naam van de standaard of interpretatie;

(b)  indien van toepassing, dat de grondslagen voor financiële verslaggeving gewijzigd zijn in overeenstemming met de overgangsbepalingen;

(c)  de aard van de wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving;

(d)  indien van toepassing, een beschrijving van de overgangsbepalingen;

(e)  indien van toepassing, de overgangsbepalingen die een effect zouden kunnen hebben op toekomstige verslagperioden;

(f)  voor zover praktisch haalbaar, het bedrag van de aanpassing voor de verslagperiode en voor elke gepresenteerde voorgaande verslagperiode:

(i)  van elke desbetreffende post in de jaarrekening;

en

(ii)  indien IAS 33 Winst per aandeel van toepassing is op de entiteit, van de normale en de verwaterde winst per aandeel;

(g)  voor zover praktisch haalbaar, het bedrag van de aanpassing dat betrekking heeft op perioden die voorafgaan aan de gepresenteerde perioden;

en

(h)  indien retroactieve toepassing zoals vereist in alinea 19(a) of (b) praktisch niet haalbaar is voor een bepaalde voorgaande periode of voor perioden die voorafgaan aan de gepresenteerde perioden, de omstandigheden die hebben geleid tot de bestaande situatie en een beschrijving op welke wijze en met ingang van welk tijdstip de wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving is toegepast.

In de aarrekening van daaropvolgende verslagperioden behoeft deze informatie niet opnieuw te worden verstrekt.

29.  Wanneer een vrijwillige wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving een effect heeft op de verslagperiode of op een voorgaande periode, of een effect zou hebben op die periode, behalve dat het praktisch niet haalbaar is om het bedrag van de aanpassing te bepalen, of een effect zou kunnen hebben op toekomstige perioden, dient een entiteit te vermelden:

(a)  de aard van de wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving;

(b)  de redenen waarom de toepassing van de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving betrouwbare en meer relevante informatie oplevert;

(c)  voor zover praktisch haalbaar, het bedrag van de aanpassing voor de verslagperiode en voor iedere gepresenteerde voorgaande periode:

(i)  van elke desbetreffende post in de jaarrekening;

en

(ii)  indien IAS 33 van toepassing is op de entiteit, van de normale en de verwaterde winst per aandeel;

(d)  voor zover praktisch haalbaar, het bedrag van de aanpassing dat betrekking heeft op perioden die voorafgaan aan de gepresenteerde verslagperioden;

en

(e)  indien retroactieve toepassing praktisch niet haalbaar is voor een bepaalde voorgaande periode of voor perioden die voorafgaan aan de gepresenteerde perioden, de omstandigheden die hebben geleid tot de bestaande situatie en een beschrijving op welke wijze en met ingang van welk tijdstip de wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving is toegepast.

In de jaarrekening van daaropvolgende verslagperioden behoevt deze informatie niet opnieuw te worden verstrekt.

30.  Wanneer een entiteit een nieuwe standaard of interpretatie nog niet heeft toepast die is uitgegeven maar nog niet van kracht is, dient de entiteit:

(a)  dat feit te vermelden;

en

(b)  bekende of redelijkerwijs schatbare informatie te vermelden die van belang is om de mogelijke impact te beoordelen die de toepassing van de nieuwe standaard of interpretatie zal hebben op de jaarrekening van de entiteit van de periode waarin deze voor het eerst wordt toegepast.

31. Bij de naleving van alinea 30 overweegt een entiteit de volgende informatie te verstrekken:

(a) de naam van de nieuwe standaard of interpretatie;

(b) de aard van de aanstaande wijziging of wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving;

(c) de datum met ingang waarvan de toepassing van de standaard of de interpretatie vereist wordt;

(d) de datum met ingang waarvan de entiteit voornemens is de standaard of interpretatie voor het eerst toe te passen;

en

(e) hetzij:

(i) een bespreking van de verwachte impact van de eerste toepassing van de standaard of de interpretatie op de jaarrekening van de entiteit;

of

(ii) indien die impact niet bekend of redelijkerwijs inschatbaar is, een mededeling van deze strekking.

SCHATTINGSWIJZIGINGEN

32. Als gevolg van onzekerheden die inherent zijn aan de bedrijfsactiviteiten van een entiteit, kunnen veel posten in de jaarrekening niet exact worden gewaardeerd maar uitsluitend worden geschat. Schatten impliceren oordeelsvorming op basis van de meest recente, betrouwbare informatie die beschikbaar is. Schattingen kunnen bijvoorbeeld vereist zijn voor:

(a) dubieuze vorderingen;

(b) incourante voorraden;

(c) de reële waarde van financiële activa of financiële verplichtingen;

(d) de gebruiksduur of het verwachte verbruikspatroon van de toekomstige economische voordelen die zijn besloten in af te schrijven activa;

en

(e) garantieverplichtingen.

33. Het gebruik van redelijke schattingen is een essentieel onderdeel van het opstellen van een jaarrekening en doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid.

34. Een schatting moet mogelijk herzien worden als de omstandigheden waarop de schatting was gebaseerd, veranderen, of als men over nieuwe informatie of meer ervaring beschikt. Vanwege de aard van een schattingswijziging heeft een schattingswijziging geen betrekking op voorgaande perioden en houdt zij geen herstel van een fout in.

35. Een wijziging in de toegepaste waarderingsgrondslag is een wijziging in een grondslag voor financiële verslaggeving en geen schattingswijziging. Wanneer het onderscheid tussen een wijziging in een grondslag voor financiële verslaggeving en een schattingswijziging moeilijk te maken is, wordt de wijziging verwerkt als een schattingswijziging.

36.  Het effect van een schattingswijziging, niet zijnde een wijziging waarop alinea 37 van toepassing is, dient prospectief te worden verwerkt in de winst- en verliesrekening over:

(a)  de periode waarin de wijziging plaatsvindt, indien de wijziging alleen invloed heeft op die periode;

of

(b)  de periode waarin de wijziging plaatsvindt en in toekomstige perioden, indien de wijziging invloed heeft op beide.

37.  Voor zover een schattingswijziging leidt tot wijzigingen in activa of verplichtingen, of betrekking heeft op een component van het eigen vermogen, dient deze wijziging te worden verwerkt, in de periode waarin de wijziging heeft plaatsgevonden, door de boekwaarde te wijzigen van het desbetreffende actief, de desbetreffende verplichting of de desbetreffende component van het eigen vermogen.

38. Prospectieve opname van het effect van een schattingswijziging betekent dat de wijziging vanaf de datum van de schattingswijziging wordt toegepast op transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden. Een schattingswijziging kan alleen invloed hebben op de winst of het verlies over de verslagperiode, of op de winst of het verlies over zowel de verslagperiode als toekomstige perioden. Een schattingswijziging bijvoorbeeld in het bedrag van dubieuze vorderingen heeft alleen invloed op de winst of het verlies over de verslagperiode en wordt daarom in de verslagperiode opgenomen. Een gewijzigde inschatting van de gebruiksduur of het verwachte gebruikspatroon van toekomstige economische voordelen die vervat zijn in een af te schrijven actief, heeft echter een invloed op de afschrijvingskosten over de verslagperiode en over elke periode tijdens de resterende gebruiksduur van het actief. In beide gevallen wordt het effect van de wijziging met betrekking tot de verslagperiode opgenomen als bate of last in de verslagperiode. Het eventuele effect op toekomstige perioden wordt opgenomen in de winst- en verliesrekening van deze toekomstige perioden.

Informatieverschaffing

39.  Een entiteit dient de aard en het bedrag van een schattingswijziging te vermelden die invloed heeft op de verslagperiode of waarvan wordt verwacht dat deze een invloed zal hebben op toekomstige perioden. Er behoeft geen informatie te worden verstrekt over het effect op toekomstige perioden wanneer de inschatting van dat effect praktisch niet haalbaar is.

40.  Indien het bedrag van het effect op toekomstige perioden niet vermeld wordt omdat de inschatting ervan praktisch niet haalbaar is, dient de entiteit dit feit te vermelden.

FOUTEN

41. Fouten kunnen ontstaan met betrekking tot de opname, waardering, presentatie of vermelding van elementen van de jaarrekening. De jaarrekening is niet in overeenstemming met de IFRSs indien deze materiële fouten of niet-materiële fouten bevat die opzettelijk zijn gemaakt teneinde de financiële positie, de financiële prestaties of kasstromen van een entiteit op een bepaalde manier te presenteren. Potentiële fouten met betrekking tot de verslagperiode die in die periode worden ontdekt, worden gecorrigeerd voordat de jaarrekening voor uitgifte wordt goedgekeurd. Materiële fouten worden echter soms pas in een latere periode ontdekt. In dat geval worden de fouten uit de voorgaande periode hersteld in de vergelijkende informatie die in de jaarrekening van die latere periode wordt opgenomen (zie de alinea’s 42 tot en met 47).

42.  Een entiteit dient, behoudens alinea 43, materiële fouten in voorgaande perioden retroactief te herstellen in de eerste complete jaarrekening die voor uitgifte wordt goedgekeurd nadat de fouten zijn ontdekt, door:

(a)  voor de eerdere periode(n) waarin de fout is gemaakt de vergelijkende bedragen aan te passen;

of

(b)  voor de vroegste voorgaande periode die wordt gepresenteeerd het beginsaldo van de activa, de verplichtingen en het eigen vermogen aan te passen, indien de fout gemaakt is vóór de vroegste voorgaande verslagperiode die wordt gepresenteerd.

Beperkingen op retroactieve aanpassing

43.  Een fout van een voorgaande periode dient door een retroactieve aanpassing te worden hersteld, behalve en voor zover de bepaling van ofwel de periodegebonden effecten of het cumulatieve effect van de wijziging praktisch niet haalbaar is.

44.  Wanneer de bepaling van de periodegebonden effecten van een fout op vergelijkende informatie voor één of meer voorgaande verslagperioden praktisch niet haalbaar is, dient de entiteit het beginsaldo van de activa, de verplichtingen en het eigen vermogen aan te passen voor de vroegste periode waarin retroactieve aanpassing praktisch haalbaar is (dit kan de verslagperiode zijn).

45.  Wanneer het praktisch niet haalbaar is om het cumulatieve effect, aan het begin van de verslagperiode, van een fout op alle voorgaande verslagperioden te bepalen, dient de entiteit de vergelijkende informatie aan te passen om de fout prospectief te herstellen vanaf het vroegste tijdstip waarop dit praktisch haalbaar is.

46. Het herstel van een fout van een voorgaande periode wordt niet in de winst- en verliesrekening opgenomen van de periode waarin de fout wordt ontdekt. Alle gepresenteerde informatie over voorgaande perioden, met inbegrip van historische overzichten van financiële gegevens, wordt eveneens aangepast in de vroegste periode waarin aanpassing praktisch haalbaar is.

47. Wanneer het praktisch niet haalbaar is om het bedrag van een fout (bijvoorbeeld een vergissing bij de toepassing van een grondslag voor financiële verslaggeving) voor alle voorgaande perioden vast te stellen, dan past de entiteit, in overeenstemming met alinea 45, de vergelijkende informatie prospectief aan, vanaf het vroegste tijdstip waarop aanpassing praktisch haalbaar is. De entiteit houdt derhalve geen rekening met het gedeelte van de cumulatieve aanpassing van de activa, de verplichtingen en het eigen vermogen dat betrekking heeft op de periode vóór dat tijdstip. De alinea’s 50 tot en met 53 bevatten een leidraad voor gevallen waarin het herstel van fouten in één of meer voorgaande perioden praktisch niet haalbaar is.

48. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het herstel van fouten en schattingswijzigingen. Schattingen zijn van nature benaderingen die mogelijk moeten worden herzien zodra meer informatie beschikbaar komt. Bijvoorbeeld de opname van winst of verlies uit het resultaat van een voorwaardelijke gebeurtenis houdt geen herstel van een fout in.

Informatieverschaffing over fouten in voorgaande perioden

49.  Bij de toepassing van alinea 42 dient de entiteit de volgende informaties te verschaffen:

(a)  de aard van de fout in de voorgaande periode;

(b)  voor zover praktisch haalbaar, voor elke gepresenteerde voorgaande verslagperiode het bedrag waarmee:

(i)  elke desbetreffende post in de jaarrekening is hersteld;

en

(ii)  indien IAS 33 van toepassing is op de entiteit, de normale en de verwaterde winst per aandeel is hersteld;

(c)  het herstelbedrag aan het begin van de vroegste voorgaande verslagperiode die wordt gepresenteerd;

(d)  de gebeurtenissen die geleid hebben tot de bestaande situatie, en een beschrijving van de wijze waarop en met ingang van wanneer de fout is hersteld, indien retroactieve aanpassing praktisch niet haalbaar is voor een bepaalde voorgaande periode.

In de jaarrekeningen van daaropvolgende verslagperioden hoeft deze informatie niet opnieuw te worden verstrekt.

PRAKTISCHE ONHAALBAARHEID MET BETREKKING TOT RETROACTIEVE TOEPASSING EN RETROACTIEVE AANPASSING

50. In sommige omstandigheden is het niet praktisch haalbaar om vergelijkende informatie voor één of meer voorgaande verslagperioden aan te passen om zodoende een vergelijking met de verslagperiode mogelijk te maken. Het is mogelijk dat gegevens in de voorgaande periode(n) niet op een zodanige manier zijn verzameld dat ofwel retroactieve toepassing van een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving (in het kader van alinea’s 51 tot en met 53, met inbegrip van de prospectieve toepassing voor voorgaande perioden) of retroactieve aanpassing om een fout van een voorgaande periode te herstellen, mogelijk is, terwijl het ook praktisch niet haalbaar kan zijn om de informatie opnieuw samen te stellen.

51. Het is vaak noodzakelijk om schattingen te maken bij de toepassing van een grondslag voor financiële verslaggeving op opgenomen of vermelde elementen van de jaarrekening met betrekking tot transacties, andere gebeurtenissen of omstandigheden. Schatten is per definitie subjectief, en schattingen kunnen na de balansdatum worden gemaakt. Het maken van schattingen is mogelijk nog lastiger bij retroactieve toepassing van een grondslag voor financiële verslaggeving of bij retroactieve aanpassing om een fout van een voorgaande periode te herstellen. Dit hangt samen met de lange periode die verstreken kan zijn sinds het tijdstip waarop de betreffende transactie, andere gebeurtenis of omstandigheid zich heeft voorgedaan. Het doel van schattingen met betrekking tot voorgaande perioden blijft echter dezelfde als van schattingen die in de verslagperiode worden gemaakt, namelijk dat de schatting de omstandigheden weerspiegelt die bestonden op het tijdstip waarop de transactie, de andere gebeurtenis of de omstandigheid zich heeft voorgedaan.

52. Daarom vereist de retroactieve toepassing van een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving of het retroactieve herstel van een fout van een voorgaande verslagperiode dat informatie

(a) die aanwijzingen geeft dat de omstandigheden die zich voordeden op de datum (data) waarop de transactie of de andere gebeurtenis plaatsvond, of de situatie zich voordeed;

en

(b) die beschikbaar zou zijn geweest toen de jaarrekening van die voorgaande verslagperiode voor uitgifte werd goedgekeurd

wordt onderscheiden van andere informatie. Voor sommige soorten schattingen (bijvoorbeeld een schatting van de reële waarde die niet gebaseerd is op een waarneembare prijs of waarneembare gebruikte gegevens) is het praktisch niet haalbaar deze soorten informatie te onderscheiden. Wanneer een retroactieve toepassing of een retroactieve aanpassing een significante schatting zou vereisen, waarbij het onderscheid maken tussen deze twee soorten informaties praktisch niet haalbaar is, dan is het praktisch niet haalbaar de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving retroactief toe te passen of een een fout van een voorgaande periode retroactief te herstellen.

53. Kennis achteraf dient niet te worden gebruikt bij de toepassing van een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving voor, of bij het herstel van bedragen van, een voorgaande periode, noch bij het maken van veronderstellingen over de voornemens die het management in een voorgaande periode zou hebben gehad of bij de schatting van de bedragen die in een voorgaande periode zijn opgenomen, bepaald of vermeld. Indien een entiteit bijvoorbeeld een in een voorgaande periode gemaakte fout bij de waardering van financiële activa herstelt die voorheen overeenkomstig IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering werden geclassificeerd als tot einde looptijd aangehouden beleggingen, dan wijzigt zij niet de waarderingsgrondslag voor die periode wanneer het management later zou besluiten deze activa niet tot het einde van de looptijd aan te houden. Wanneer een entiteit een fout corrigeert die in een voorgaande periode is gemaakt bij de berekening van de verplichting uit hoofde van het opgebouwde ziekteverlof in overeenstemming met IAS 19 Personeelsbeloningen, houdt zij ook geen rekening met informatie over een ongewoon hevige griepperiode tijdens de volgende periode, die beschikbaar kwam nadat de jaarrekening over de voorgaande periode voor uitgifte werd goedgekeurd. Het feit dat bij het herzien van vergelijkende informatie voor gepresenteerde voorgaande perioden vaak significante schattingen zijn vereist, staat een betrouwbare aanpassing of een betrouwbaar herstel van de vergelijkende informatie niet in de weg.

INGANGSDATUM

54.  Een entiteit dient deze standaard toe te passen voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als een entiteit deze standaard toepast voor een verslagperiode die aanvangt vóór 1 januari 2005 dient zij dit feit te vermelden.

INTREKKING VAN ANDERE UITSPRAKEN

55. Deze standaard vervangt IAS 8 Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving (herziene versie van 1993).

56. Deze standaard vervangt de volgende interpretaties:

(a) SIC-2 Consistentie – Activering van financieringskosten;

en

(b) SIC-18 Consistentie – Alternatieve methoden.

BIJLAGE

Wijzigingen in andere uitspraken

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005 aanvangen. Als een entiteit deze standaard toepast voor een eerdere verslagperiode, dienen deze wijzigingen voor deze eerdere verslagperiode te worden toegepast.

A1. IAS 7 Het kasstroomoverzicht wordt als volgt gewijzigd:

De alinea’s 29 en 30 die betrekking hebben op buitengewone posten komen te vervallen.

A2. IAS 12 Winstbelastingen wordt gewijzigd zoals onderstaand vermeld.

Alinea 62(b) wordt als volgt gewijzigd:

(b) een aanpassing van het beginsaldo van ingehouden winsten die voortvloeit uit een wijziging van de grondslagen voor financiële verslaggeving die retroactief wordt toegepast of uit de correctie van een fout (zie IAS 8, Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten).

Alinea 80(h) wordt als volgt gewijzigd:

(h) het bedrag van belastinglasten (-baten) dat verband houdt met die wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving en fouten die zijn opgenomen in de bepaling van de winst of het verlies over de periode, in overeenstemming met IAS 8, omdat zij niet retroactief verwerkt kunnen worden.

De alinea’s 81(b) en 83 zijn verwijderd.

A3. IAS 14 Gesegmenteerde informatie wordt gewijzigd zoals onderstaand vermeld.

De definitie van de grondslagen voor financiële verslaggeving in alinea 8 wordt als volgt gewijzigd:

De grondslagen voor financiële verslaggeving zijn de specifieke principes, grondslagen, conventies, regels en praktijken die door een entiteit worden toegepast bij de opstelling en presentatie van de jaarrekening.

Alinea 60 wordt als volgt gewijzigd:

60. Wanneer baten en lasten van materieel belang zijn, schrijft IAS 1 voor dat de aard en omvang afzonderlijk worden vermeld. In IAS 1 wordt een aantal voorbeelden gegeven, waaronder de afschrijving van voorraden en materiële vaste activa, voorzieningen voor reorganisaties, de verkoop van materiële vaste activa en langetermijnbeleggingen, beëindiging van bedrijfsactiviteiten, gerechtelijke schikkingen en terugboekingen van voorzieningen. Alinea 59 is niet bedoeld om de indeling of de waardering van dergelijke posten te wijzigen. Wel wijzigt de alinea, door de aanmoediging om de desbetreffende informatie op te nemen, het niveau waarop het belang van dergelijke posten ten behoeve van vermelding in de jaarrekening wordt geëvalueerd van het niveau van de entiteit naar het niveau van het segment.

De alinea’s 77 en 78 worden als volgt gewijzigd:

77. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving die door een entiteit worden toegepast, worden behandeld in IAS 8. IAS 8 schrijft voor dat grondslagen voor financiële verslaggeving alleen mogen worden gewijzigd indien deze vereist worden door een standaard of een interpretatie, of als de wijziging zal leiden tot betrouwbare en meer relevante informatie over transacties, andere gebeurtenissen of omstandigheden in de jaarrekening van de entiteit.

78. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving die op het niveau van de entiteit worden toegepast en die van invloed zijn op de gesegmenteerde informatie, worden overeenkomstig IAS 8 behandeld. Tenzij een nieuwe standaard of interpretatie anders bepaalt, vereist IAS 8 dat:

(a) een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving retroactief dient te worden toegepast en informatie over een voorgaande periode te worden aangepast, tenzij het praktisch niet haalbaar is om zowel het cumulatieve effect als de periodegebonden effecten van de wijziging te bepalen;

(b) indien retroactieve toepassing niet voor alle gepresenteerde perioden praktisch haalbaar is, de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving retroactief dient te worden toegepast, vanaf het vroegste tijdstip waarop toepassing praktisch haalbaar is;

en

(c) indien het praktisch niet haalbaar is om het cumulatieve effect van de toepassing van de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving aan het begin van de verslagperiode te bepalen, de grondslag voor financiële verslaggeving prospectief dient te worden toegepast vanaf de vroegste datum waarop toepassing praktisch haalbaar is.

De volgende wijzigingen worden gemaakt om verwijzingen naar buitengewone posten te verwijderen:

(a) in alinea 16, onder de definitie van opbrengsten van een segment komt subalinea (a) te vervallen.

(b) in alinea 16, onder de definitie van kosten van een segment is subalinea (a) te vervallen.

A4. IAS 19 Personeelsbeloningen wordt gewijzigd zoals onderstaand vermeld.

Alinea 131 wordt als volgt gewijzigd:

131. Ofschoon deze standaard geen specifieke informatieverschaffing vereist over andere langetermijnpersoneelsbeloningen, is het mogelijk dat dit door andere standaarden wel wordt voorgeschreven, bijvoorbeeld wanneer de last uit dergelijke beloningen materieel is en dientengevolge vermeld zou moeten worden, overeenkomstig IAS 1 Presentatie van de jaarrekening. Waar vereist op grond van IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen dit vereist, verschaft een entiteit informatie over andere langetermijnpersoneelsbeloningen voor managers op sleutelposities.

Alinea 142 wordt als volgt gewijzigd:

142. Zoals voorgeschreven door IAS 1 vermeldt een entiteit de aard en omvang van een last indien deze van materieel belang is. Ontslagvergoedingen kunnen leiden tot een last waarover informatie moet worden verschaft om aan deze vereiste te voldoen.

Alinea 160 wordt als volgt gewijzigd:

160. IAS 8 is van toepassing wanneer een entiteit haar grondslagen voor financiële verslaggeving wijzigt om de in de alinea’s 159 en 159 A vermelde wijzigingen te weerspiegelen. Bij de retroactieve toepassing van deze wijzigingen, zoals vereist door IAS 8, verwerkt de entiteit deze wijzigingen alsof zij op hetzelfde moment waren toegepast als de rest van deze standaard.

A5. In IAS 20 Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun worden de alinea’s 20 tot en met 22 als volgt gewijzigd:

20.  Een overheidssubsidie die kan worden ontvangen als compensatie voor reeds opgelopen lasten of verliezen of met het oog op het verlenen van onmiddellijke financiële steun aan de entiteit zonder toekomstige gerelateerde kosten, dient als bate van de periode waarin ze te ontvangen is, te worden opgenomen.

21. In sommige gevallen kan een overheidssubsidie worden toegekend met het oog op het verlenen van onmiddellijke financiële steun aan een entiteit in plaats van als een stimulans om specifieke uitgaven te doen. Dergelijke subsidies kunnen beperkt zijn tot een individuele entiteit en zijn mogelijk niet beschikbaar voor een hele categorie van begunstigden. Deze omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat een subsidie wordt opgenomen als bate in de periode waarin de entiteit in aanmerking komt voor het ontvangen van de subsidie, met informatieverschaffing om ervoor te zorgen dat het effect ervan duidelijk wordt begrepen.

22. Een entiteit kan in aanmerking komen voor het ontvangen van een overheidssubsidie als compensatie voor lasten of verliezen die werden opgelopen in een voorgaande verslagperiode. Een dergelijke subsidie wordt opgenomen als bate in de periode waarin deze invorderbaar is, met informatieverschaffing om ervoor te zorgen dat het effect ervan duidelijk wordt begrepen.

A6. In IAS 22 Bedrijfscombinaties, komt alinea 100 te vervallen.

A7. In IAS 23 Financieringskosten wordt alinea 30 als volgt gewijzigd:

30.  Indien de toepassing van deze standaard leidt tot een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving, wordt een entiteit aangemoedigd om haar jaarrekening aan te passen in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten. Anderzijds dienen entiteiten alleen die financieringskosten te activeren die na de ingangsdatum van de standaard worden gemaakt en die voldoen aan de activeringscriteria.

A8. IAS 34 Tussentijdse financiële verslaggeving wordt gewijzigd zoals onderstaand vermeld.

Alinea 17 wordt als volgt gewijzigd:

17. Hieronder volgen enkele voorbeelden van de informatie die op grond van alinea 16 moet worden vermeld. Individuele standaarden en interpretaties verschaffen leidraden voor de vermelding van vele van deze posten:

(a) de afschrijving van voorraden tot de opbrengstwaarde en de terugboeking van een dergelijke afschrijving;

(b) de opname van een verlies als gevolg van de bijzondere waardevermindering van materiële vaste activa, immateriële activa of andere activa, en de terugboeking van een dergelijk bijzonder waardeverminderingsverlies;

(c) de terugboeking van voorzieningen voor reorganisatiekosten;

(d) de overname en vervreemding van materiële vaste activa;

(e) verbintenissen in verband met de aankoop van materiële vaste activa;

(f) gerechtelijke schikkingen;

(g) correcties van fouten in voorgaande perioden;

(h) [vervallen];

(i) elke wanbetaling inzake een lening of schending van een leningovereenkomst die niet verholpen c.q. hersteld is op of voor de balansdatum;

en

(j) transacties met verbonden partijen.

De alinea’s 24, 25 en 27 worden als volgt gewijzigd:

24. IAS 1 Presentatie van de jaarrekening en IAS 1 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten definiëren een post als zijnde van materieel belang, indien het weglaten of het onjuist weergeven daarvan een invloed zou kunnen hebben op de economische beslissingen die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen. IAS 1 vereist dat materiële posten afzonderlijk worden vermeld, met inbegrip van (bijvoorbeeld) bedrijfsactiviteiten die worden beëindigd, en IAS 8 vereist informatieverschaffing over schattingswijzigingen, fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving. De twee standaarden bevatten geen gekwantificeerde leidraden met betrekking tot materialiteit.

25. Hoewel het oordeelsvermogen steeds vereist is bij de beoordeling van de materialiteit, baseert deze standaard de beslissing tot opname en vermelding op gegevens van de tussentijdse period op zich, met het oog op de begrijpelijkheid van de tussentijdse cijfers. Zo worden bijvoorbeeld ongebruikelijke posten, wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving of schattingswijzigingen en fouten opgenomen en vermeld op basis van de materialiteit met betrekking tot de gegevens van de tussentijdse periode om misleidende conclusies als gevolg van niet-vermelding te voorkomen. Het belangrijkste doel is ervoor te zorgen dat een tussentijds financieel verslag alle informatie bevat die relevant is om inzicht te verwerven in de financiële positie en prestaties van een entiteit gedurende de tussentijdse periode.

27. IAS 8 vereist de vermelding van de aard en (indien praktisch mogelijk) het bedrag van een schattingswijziging die een materieel effect heeft in de lopende periode of die naar verwachting een materieel effect zal hebben in toekomstige perioden. Alinea 16(d) van deze standaard vereist een soortgelijke vermelding in een tussentijds financieel verslag. Voorbeelden zijn schattingswijzigingen in de laatste tussentijdse periode met betrekking tot afschrijvingen van voorraden, reorganisaties of bijzondere waardeverminderingsverliezen die werden gerapporteerd in een vroegere tussentijdse periode van het boekjaar. De informatie die moet worden vermeld op grond van de voorgaande alinea is in overeenstemming met de vereiste van IAS 8 en is bedoeld om een beperkt toepassingsgebied te hebben – dat uitsluitend betrekking heeft op de schattingswijziging. Een entiteit is niet verplicht om aanvullende financiële informatie voor de tussentijdse periode op te nemen in haar jaarrekening.

De alinea’s 43 en 44 worden als volgt gewijzigd:

43.  Een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving, met uitzondering van een wijziging waarvoor de overgangsperiode wordt gespecificeerd door een nieuwe standaard of interpretatie, dient te worden weergegeven door:

(a)  de aanpassing van de financiële overzichten van voorgaande tussentijdse perioden van het lopende boekjaar en de vergelijkbare tussentijdse perioden van voorgaande boekjaren, die in de jaarrekening zullen worden aangepast, overeenkomstig IAS 8;

of

(b)  de aanpassing van de financiële overzichten aan te passen van voorgaande tussentijdse perioden van het lopende boekjaar en van vergelijkbare tussentijdse perioden van voorgaande boekjaren om de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving prospectief toe te passen vanaf de vroegste datum waarop toepassing praktisch haalbaar is, indien het praktisch niet haalbaar is om het cumulatieve effect aan het begin van het boekjaar van de toepassing van een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving voor alle voorgaande verslagperioden, te bepalen.

44. Het voorgaande principe heeft onder meer tot doel ervoor te zorgen dat één enkele grondslag voor financiële verslaggeving wordt toegepast op een bepaalde categorie van transacties in de loop van een volledig boekjaar. In overeenstemming met IAS 8 wordt een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving weergegeven door retroactieve toepassing, met aanpassing van de financiële informatie vanaf de vroegste voorgaande periode waarvoor aanpassing praktisch haalbaar is. Indien het cumulatieve bedrag van de aanpassing met betrekking tot voorgaande boekjaren echter niet kan worden bepaald, moet de nieuwe grondslag in overeenstemming met IAS 8 prospectief worden toegepast, vanaf het vroegste tijdstip waarop toepassing praktisch haalbaar is. Het gevolg van het principe in alinea 43 is dat binnen het lopende boekjaar elke wijziging van de grondslagen voor financiële verslaggeving of op retroactieve wijze moet worden toegepast, of, indien dit praktisch niet haalbaar is, prospecteif, maar niet later dan vanaf het begin van het boekjaar.

A9. In IAS 35 Beëindiging van Bedrijfsresultaten, komen de alinea’s 41,42 en 50 te vervallen.

A10. In IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa, komt alinea 13 van de inleiding en komen de alinea’s 120 en 121 te vervallen.

A11. In IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa komt alinea 94 te vervallen.

A12. In IAS 38 Immateriële activa komt alinea 120 te vervallen.

A13. IN SIC-12 Consolidatie – Voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten ('Special Purpose Entities') wordt de alinea over de ingangsdatum als volgt gewijzigd:

Ingangsdatum: Deze SIC-interpretatie wordt van kracht voor verslagperioden die aanvangen op of na 01.07.99. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 8.

A14. IN SIC-13 Entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend – Niet-monetaire bijdragen door deelnemers in een joint venture wordt de alinea over de ingangsdatum als volgt gewijzigd:

Ingangsdatum: Deze SIC-interpretatie wordt van kracht voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1999. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 8.

A15. In SIC-21 Winstbelastingen – Inbaarheid van geherwaardeerde niet af te schrijven activa wordt de alinea over de ingangsdatum als volgt gewijzigd:

Ingangsdatum: Deze consensus wordt van kracht op 15 juli 2000. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 8.

A16. [Wijziging niet van toepassing op basistekst van de standaard]

A17. In SIC-25 Winstbelastingen – Wijzigingen in de fiscale status van een onderneming of haar aandeelhouders wordtde alinea over de ingangsdatum als volgt gewijzigd:

Ingangsdatum: Deze consensus wordt van kracht op 15 juli 2000. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt volgens IAS 8.

A18. In SIC-27 Evaluatie van de economische realiteit van transacties in de juridische vorm van een lease-overeenkomst wordt de alinea over de ingangsdatum als volgt gewijzigd:

Ingangsdatum: Deze interpretatie wordt van kracht op 31 december 2001. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 8.

A19. IN SIC-31 Opbrengsten – Ruiltransacties met betrekking tot advertentiediensten wordt de alinea over de ingangsdatum als volgt gewijzigd:

Ingangsdatum: Deze interpretatie wordt van kracht op 31 december 2001. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 8.

A20. In International Financial Reporting Standard 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards wordt de definitie van de International Financial Reporting Standards in bijlage A als volgt gewijzigd:

International Financial Reporting Standards (IFRSs)

Standaarden en interpretaties die door de International Accounting Standards Board (IASB) zijn goedgekeurd. Deze bestaan uit:

(a) International Financial Reporting Standards;

(b) International Accounting Standards;

en

(c) Interpretaties afkomstig van de International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) of de voormalige Standing Interpretations Committee (SIC).

A21. Het opschrift van IFRS 1 De eerste toepassing van de International Financial Reporting Standards wordt als volgt gewijzigd:

International Financial Reporting Standard 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards (IFRS 1) wordt uiteengezet in alinea 1 tot en met 47 en in bijlage A tot en met C. Alle alinea’s hebben dezelfde status. Vetgedrukte alinea’s bevatten de belangrijkste principes. De in bijlage A gedefinieerde begrippen zijn bij het eerste gebruik in de standaard cursief weergegeven. Definities van andere begrippen zijn vermeld in de Woordenlijst voor International Financial Reporting Standards. IFRS 1 dient te worden gelezen in de context van het doel van de standaard en de Overwegingen bij totstandkoming, het Voorwoord bij de International Financial Reporting Standards, en het Raamwerk voor de opstelling en presentatie van jaarrekeningen. Bij het ontbreken van een expliciete leidraad vormt IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten de basis voor de keuze en toepassing van de grondslagen voor financiële verslaggeving.

A22. De opschriften van alle andere International Accounting Standards zijn door een nieuw opschrift vervangen date r als volg uitziet:

International Accounting Standard X Naam in woorden (IAS X)wordt uiteengezet in de alinea’s 1 tot en met 000 [en in de bijlagen A tot en met C](*). Alle alinea’s hebben dezelfde status maar behouden de IASC-indeling van de standaard zoals deze door de IASB werd vastgesteld. IAS X dient te worden gelezen in de context van [het doel van de standaard en de Overwegingen bij totstandkoming](**), het Voorwoord bij de International Financial Reporting Standards en het Raamwerk voor de opstelling en presentatie van jaarrekeningen. Bij het ontbreken van een expliciete leidraad vormt IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten de basis voor de keuze en toepassing van de grondslagen voor financiële verslaggeving.

(*) alleen van toepassing op die bijlagen die deel uitmaken van de standaard.

(**) alleen van toepassing wanneer de standaard een doel bevat of vergezeld gaat van Overwegingen bij totstandkoming.

A23. In de International Financial Reporting Standards, met inbegrip van de International Accounting Standards en Interpretaties die in december 2003 van kracht zijn, worden verwijzingen naar de actuele versie IAS 8 Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving vervangen door verwijzigingen naar IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten.

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 10

Gebeurtenissen na balansdatum

INHOUD

Doelstelling

Toepassingsgebied

Definities

Opname en waardering

Gebeurtenissen na balansdatum die nadere informatie geven over de feitelijke situatie op balansdatum

Gebeurtenissen na balansdatum die geen nadere informatie geven over de feitelijke situatie op balansdatum

Dividenden

Het continuïteitsbeginsel

Informatieverschaffing

Datum van goedkeuring voor uitgifte

Nieuwe informatie over de omstandigheden op balansdatum

Gebeurtenissen na balansdatum die geen nadere informatie geven over de feitelijke situatie op balansdatum

Ingangsdatum

Intrekking van IAS 10 (herziene versie van 1999)

Deze herziene standaard vervangt IAS 10 (herziene versie van 1999) Gebeurtenissen na balansdatum en moet voor de verslagperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen worden toegepast. Een eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

DOELSTELLING

1. Het doel van deze standaard is voor te schrijven:

(a) wanneer een entiteit haar jaarrekening dient aan te passen voor gebeurtenissen na balansdatum;

en

(b) welke informatie een entiteit dient te vermelden in verband met de datum waarop de jaarrekening is goedgekeurd voor uitgifte en over de gebeurtenissen na balansdatum.

De standaard schrijft eveneens voor dat een entiteit haar jaarrekening niet mag opstellen op basis van het continuïteitsbeginsel indien gebeurtenissen na balansdatum erop wijzen dat de veronderstelling van het continuïteitsbeginsel niet gepast is.

TOEPASSINGSGEBIED

2.  Deze standaard dient te worden toegepast bij de administratieve verwerking van en informatieverschaffing over gebeurtenissen na balansdatum.

DEFINITIES

3.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Gebeurtenissen na balansdatum zijn zowel gunstige als ongunstige gebeurtenissen die plaatsvinden tussen de balansdatum en de datum waarop de jaarrekening wordt goedgekeurd voor uitgifte. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee soorten gebeurtenissen:

(a)  gebeurtenissen die nadere informatie geven over de feitelijke situatie op balansdatum (Gebeurtenissen na balansdatum die nadere informatie geven over de feitelijke situatie op balansdatum);

en

(b)  gebeurtenissen die geen nadere informatie geven over de feitelijke situatie op balansdatum (Gebeurtenissen na balansdatum die geen nadere informatie geven over de feitelijke situatie op balansdatum).

4. Het proces dat de goedkeuring van de jaarrekening voor uitgifte met zich meebrengt varieert al naargelang de managementstructuur, de wettelijke vereisten en de procedures die worden gehanteerd voor het opstellen en presenteren van de jaarrekening.

5. In sommige gevallen is een entiteit verplicht haar jaarrekening na uitgifte ter goedkeuring voor te leggen aan haar aandeelhouders. In dergelijke gevallen geldt als datum waarop de jaarrekening is goedgekeurd voor uitgifte de datum van de oorspronkelijke uitgifte, en niet de datum waarop de aandeelhouders de jaarrekening goedkeuren.

Voorbeeld

Het management van een entiteit completeert op 28 februari 20X2 de conceptjaarrekening over het jaar dat op 31 december 20X1 eindigt. Op 18 maart 20X2 wordt de jaarrekening onderworpen aan een beoordeling door de raad van bestuur, die de jaarrekening goedkeurt voor uitgifte. Op 19 maart 20X2 maakt de entiteit haar winst en bepaalde andere financiële informatie bekend. De jaarrekening wordt op 1 april 20X2 ter beschikking gesteld van de aandeelhouders en andere geïnteresseerden. De aandeelhouders keuren de jaarrekening op hun jaarlijkse algemene vergadering van 15 mei 20X2 goed, en de goedgekeurde jaarrekening wordt vervolgens op 17 mei 20X2 bij een regelgevende instantie ingediend.

De jaarrekening is goedgekeurd voor uitgifte op 18 maart 20X2 (datum waarop de raad van bestuur de jaarrekening heeft goedgekeurd voor uitgifte).

6. In sommige gevallen is het management van een entiteit verplicht om de jaarrekening ter goedkeuring voor te leggen aan een raad van toezicht die uitsluitend uit niet-leidinggevende personen bestaat. In dergelijke gevallen is de datum waarop de jaarrekening is goedgekeurd voor uitgifte de datum waarop het management de jaarrekening goedkeurt voor voorlegging aan de raad van toezicht.

Voorbeeld

Op 18 maart 20X2 keurt het management van een entiteit de jaarrekening goed voor uitgifte aan de raad van toezicht. De raad van toezicht is uitsluitend samengesteld uit leden zonder leidinggevende functie, en kan onder meer bestaan uit personeelsafgevaardigden en andere externe belanghebbenden. De raad van toezicht keurt de jaarrekening goed op 26 maart 20X2. De jaarrekening wordt op 1 april 20X2 ter beschikking gesteld van de aandeelhouders en andere geïnteresseerden. De aandeelhouders keuren de jaarrekening op hun jaarlijkse algemene vergadering van 15 mei 20X2 goed, en de jaarrekening wordt vervolgens op 17 mei 20X2 bij een regelgevende instantie ingediend.

De jaarrekening is goedgekeurd voor uitgifte op 18 maart 20X2 (datum waarop het management de jaarrekening heeft goedgekeurd voor uitgifte aan de raad van toezicht).

7. Gebeurtenissen na balansdatum omvatten alle gebeurtenissen die plaatsvinden in de periode tot de datum waarop de jaarrekening is goedgekeurd voor uitgifte, zelfs indien deze gebeurtenissen plaatsvinden na de publicatie van een winstaankondiging of andere geselecteerde financiële informatie.

OPNAME EN WAARDERING

Gebeurtenissen na balansdatum die nadere informatie geven over de feitelijke situatie op balansdatum

8.  Een entiteit dient de bedragen die in haar jaarrekening opgenomen zijn aan te passen, om gebeurtenissen na balansdatum die nadere informatie geven over de feitelijke situatie op balansdatum weer te geven.

9. Hieronder worden enkele voorbeelden gegeven van gebeurtenissen na balansdatum die nadere informatie geven over de feitelijke situatie op balansdatum en waarvoor een entiteit verplicht is de in haar jaarrekening opgenomen bedragen aan te passen, of om posten op te nemen die voorheen niet waren opgenomen:

(a) de afwikkeling van een rechtszaak na balansdatum die bevestigt dat de entiteit een bestaande verplichting had op balansdatum. De entiteit past enige eerder opgenomen voorziening aan die verband houdt met deze rechtszaak, overeenkomstig IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa of neemt een nieuwe voorziening op. De entiteit vermeldt niet alleen een voorwaardelijke verplichting omdat de afwikkeling een aanvullende indicatie oplevert die wordt beschouwd overeen te komen met alinea 16 van IAS 37.

(b) de ontvangst van informatie na balansdatum, waaruit blijkt dat op balansdatum sprake is van een bijzondere waardevermindering van een actief, of dat de omvang van een reeds opgenomen bijzonder waardeverminderingsverlies voor dat actief moet worden aangepast. Bijvoorbeeld:

(i) het faillissement van een handelsdebiteur dat uitgesproken wordt na balansdatum bevestigt normaliter dat het verlies bestond op balansdatum en dat de entiteit de boekwaarde van die handelsvordering moet aanpassen;

en

(ii) de verkoop van voorraden na balansdatum kan een indicatie geven van hun opbrengstwaarde op balansdatum.

(c) de vaststelling na balansdatum van de kostprijs van activa die vóór balansdatum zijn gekocht, of de opbrengsten van activa die vóór balansdatum zijn verkocht.

(d) de vaststelling na balansdatum van het bedrag van winstdeling of bonusbetalingen, indien de entiteit een in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting tot betaling had op balansdatum, als gevolg van gebeurtenissen van vóór die datum (zie IAS 19 Personeelsbeloningen).

(e) de constatering van fraude of fouten die aangeven dat de jaarrekening onjuist is.

Gebeurtenissen na balansdatum die geen nadere informatie geven over de feitelijke situatie op balansdatum

10.  Een entiteit dient bedragen die in de jaarrekening zijn opgenomen niet aan te passen om gebeurtenissen weer te geven die na balansdatum blijken en geen nadere informatie geven over de feitelijke situatie op balansdatum.

11. Een voorbeeld van een gebeurtenis na balansdatum die geen nadere informatie geeft over de feitelijke situatie op balansdatum, is een daling van de marktwaarde van beleggingen tussen de balansdatum en de datum waarop de jaarrekening is goedgekeurd voor uitgifte. De daling van de marktwaarde houdt normaliter geen verband met de toestand van de beleggingen op balansdatum, maar weerspiegelt omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan. Aldus hoeft een entiteit de bedragen voor de beleggingen die in haar jaarrekening zijn opgenomen niet aan te passen. Evenmin hoeft de entiteit de vermelde bedragen voor de beleggingen op balansdatum te actualiseren, ofschoon ze wel een aanvullende toelichting kan opnemen overeenkomstig alinea 21.

Dividenden

12.  Wanneer een entiteit dividenden aan houders van eigen-vermogensinstrumenten declareert (zoals gedefinieerd in IAS 32 Financiële instrumenten:Informatieverschaffing en presentatie) na balansdatum, dient de entiteit deze dividenden niet op te nemen als een verplichting op balansdatum.

13. Wanneer dividenden worden gedeclareerd (dat wil zeggen dividenden die op de juiste wijze zijn goedgekeurd en waarover de entiteit niet langer beschikt) na balansdatum maar vóór de datum van goedkeuring voor de uitgifte van de jaarrekening, worden de dividenden niet als een verplichting op balansdatum opgenomen omdat ze niet voldoen aan de criteria van een bestaande verplichting volgens IAS 37. Deze dividenden worden vermeld in de toelichting van de jaarrekening, in overeenstemming met IAS 1 Presentatie van de jaarrekening.

HET CONTINUÏTEITSBEGINSEL

14.  Een entiteit dient haar jaarrekening niet op te stellen volgens het continuïteitsbeginsel als het management na balansdatum bepaalt dat het voornemens is om de entiteit op te heffen, om de activiteiten van de entiteit stop te zetten, of als er geen realistisch alternatief bestaat.

15. Een verslechtering van de bedrijfsresultaten en de financiële positie na balansdatum kan een indicatie vormen van de noodzaak om te overwegen of het continuïteitsbeginsel nog steeds van toepassing is. Als de toepassing van het continuïteitsbeginsel niet langer gepast is, zijn de gevolgen hiervan dermate verstrekkend dat deze standaard een fundamentele wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving vereist, en niet zozeer een aanpassing van de bedragen die volgens de aanvankelijk gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving werden opgenomen.

16. IAS 1 vereist de verschaffing van bepaalde informatie indien:

(a) de jaarrekening niet op basis van het continuïteitsbeginsel is opgesteld;

of

(b) het management zich bewust is van wezenlijke onzekerheden die verband houden met gebeurtenissen of omstandigheden die aanzienlijke twijfel doen rijzen over het vermogen van de entiteit om voort te blijven bestaan. De gebeurtenissen of omstandigheden die informatieverschaffing vereisen kunnen plaatsvinden na balansdatum.

INFORMATIEVERSCHAFFING

Datum van goedkeuring voor uitgifte

17.  Een entiteit dient de datum te vermelden waarop de jaarrekening werd goedgekeurd voor uitgifte, alsmede wie die goedkeuring heeft gegeven. Als de eigenaars van de entiteit of anderen over de bevoegdheid beschikken de jaarrekening na uitgifte aan te passen, dient de entiteit melding te maken van dit feit.

18. Het is voor gebruikers belangrijk om te weten wanneer de jaarrekening werd goedgekeurd voor uitgifte, omdat de jaarrekening geen gebeurtenissen weergeeft die na deze datum hebben plaatsgevonden.

Nieuwe informatie over de omstandigheden op balansdatum

19.  Indien een entiteit na balansdatum informatie verkrijgt omtrent omstandigheden de bestonden op balansdatum, dient de entiteit in het licht van deze nieuwe informatie de toelichting met betrekking tot deze omstandigheden te actualiseren.

20. In sommige gevallen is het nodig dat een entiteit de toelichting in de jaarrekening actualiseert om de informatie weer te geven die na balansdatum is verkregen, ook al heeft deze informatie geen invloed op de in de jaarrekening opgenomen bedragen. Een voorbeeld van de noodzaak om de toelichting te actualiseren is als er na balansdatum indicaties wijzen op een voorwaardelijke verplichting die reeds op balansdatum bestond. Naast de overweging of de entiteit een voorziening moet opnemen of wijzigen ingevolge IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa, dient de entiteit in het licht van deze indicaties de toelichting over de voorwaardelijke verplichting te actualiseren.

Gebeurtenissen na balansdatum die geen nadere informatie geven over de feitelijke situatie op balansdatum

21.  Indien gebeurtenissen na balansdatum die geen nadere informatie geven over de feitelijke situatie op balansdatum materieel zijn, zou het ontbreken van de informatieverschaffing van invloed kunnen zijn op de economische beslissingen die gebruikers nemen op basis van de jaarrekening. Dienovereenkomstig dient een entiteit de volgende informatie te verschaffen met betrekking tot elke materiële categorie gebeurtenis na balansdatum die geen nadere informatie geeft over de feitelijke situatie op balansdatum:

(a)  de aard van de gebeurtenis;

en

(b)  een schatting van de financiële gevolgen, of een mededeling dat zulks niet mogelijk is.

22. De volgende voorbeelden zijn gebeurtenissen na balansdatum die geen nadere informatie geven over de feitelijke situatie op balansdatum en die doorgaans resulteren in informatieverschaffing:

(a) een belangrijke bedrijfscombinatie na balansdatum (IAS 22 Bedrijfscombinaties vereist in zulke gevallen een specifieke toelichting) of het afstoten van een belangrijke dochteronderneming;

(b) bekendmaking van een plan om bedrijfsactiviteiten te beëindigen, activa te vervreemden of verplichtingen te vereffenen die toerekenbaar zijn aan de beëindiging van bedrijfsactiviteiten of het aangaan van bindende overeenkomsten om zulke activa te verkopen dan wel zulke verplichtingen te vereffenen (zie IAS 35 Beëindiging van bedrijfsactiviteiten);

(c) belangrijke aankopen en vervreemdingen van activa, of onteigening van belangrijke activa door de overheid;

(d) de vernietiging van een belangrijke productiefaciliteit door brand na balansdatum;

(e) bekendmaking of aanvang van de implementatie van een belangrijke herstructurering (zie IAS 37);

(f) belangrijke uitgiftetransacties van gewone aandelen en mogelijke transacties van gewone aandelen na balansdatum (IAS 33 Winst per aandeel vereist dat de entiteit een beschrijving van zulke transacties geeft, behalve wanneer die transacties betrekking hebben op kapitaalverhoging of bonusuitgiftes, aandelensplitsingen of omgekeerde aandelensplitsingen, waarvan IAS 33 vereist dat ze allemaal worden aangepast);

(g) bijzonder grote veranderingen in de prijzen van activa of wisselkoersen na balansdatum;

(h) veranderingen in belastingtarieven of belastingwetgeving die na balansdatum van kracht of aangekondigd werden, die een significant effect hebben op de bestaande en uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen (zie IAS 12 Winstbelastingen);

(i) het aangaan van belangrijke verbintenissen of voorwaardelijke verplichtingen, bijvoorbeeld door het verstrekken van belangrijke garanties;

en

(j) het aanvangen van belangrijke rechtszaken die slechts voortkomen uit gebeurtenissen na balansdatum.

INGANGSDATUM

23.  Een entiteit dient deze standaard toe te passen voor verslagperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als een entiteit deze standaard toepast voor een verslagperiode die vóór 1 januari 2005 aanvangt dient zij dit feit te vermelden.

INTREKKING VAN IAS 10 (HERZIENE VERSIE VAN 1999)

24. Deze standaard vervangt IAS 10 Gebeurtenissen na balansdatum (herziene versie van 1999).

BIJLAGE

Wijzigingen in andere uitspraken

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast op verslagperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Als een entiteit deze standaard toepast op een eerdere verslagperiode, dienen deze wijzigingen op deze eerdere verslagperiode te worden toegepast.

A1. In IAS 22 Bedrijfscombinaties is alinea 97 als volgt gewijzigd:

97. Bedrijfscombinaties die na balansdatum zijn geëffectueerd en vóór de datum waarop de jaarrekening van één van de samengevoegde entiteiten goedkeuring voor uitgifte heeft ontvangen, worden vermeld indien zij van materiële aard zijn en wanneer het ontbreken van de informatieverschaffing van invloed zou kunnen zijn op de economische beslissingen die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen (zie IAS 10 Gebeurtenissen na balansdatum).

A2. In IAS 35 Beëindiging van bedrijfsactiviteiten is alinea 32 als volgt gewijzigd:

32. De afstoting van activa, de afwikkeling van verplichtingen en het afsluiten van bindende verkoopovereenkomsten waarnaar wordt verwezen in de vorige alinea, kunnen gelijktijdig plaatsvinden met de gebeurtenis die aanleiding geeft tot de eerste informatieverschaffing, of in de periode waarin de gebeurtenis plaatsvindt die aanleiding geeft tot de eerste informatieverschaffing, of in een latere periode. Ingevolge IAS 10 Gebeurtenissen na balansdatum, geldt dat de jaarrekening informatie bevat die op grond van alinea 31 in de hierna vermelde omstandigheden moet worden verschaft, indien de gevolgen materieel zijn en de niet-vermelding ervan invloed zou kunnen hebben op de economische beslissingen die gebruikers op grond van de jaarrekening nemen. Deze omstandigheden doen zich voor wanneer sommige van de activa, die kunnen worden toegerekend aan de beëindiging van bedrijfsactiviteiten, reeds verkocht zijn of onderdeel zijn van één of meer bindende verkoopovereenkomsten die werden afgesloten na balansdatum maar vóór de datum waarop de jaarrekening door het bestuur is goedgekeurd voor uitgifte.

A3. In IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa is de alinea 18 van de Inleiding en alinea 75 als volgt gewijzigd en is alinea 96 geschrapt:

18. De standaard definieert een voorwaardelijke verplichting als:

(a) 

75. Een beslissing van het management of het bestuur om te herstructureren vóór balansdatum geeft geen aanleiding tot een bestaande verplichting op balansdatum tenzij de entiteit vóór balansdatum:

(a) is begonnen met de tenuitvoerlegging van het herstructureringsplan;

of

(b) de belangrijkste kenmerken van het herstructureringsplan op een voldoende specifieke wijze aan de betrokkenen heeft meegedeeld zodat zij bij hen een geldige verwachting heeft gewekt dat de entiteit de herstructurering zal uitvoeren.

Wanneer een entiteit pas na balansdatum de implementatie van een herstructureringsplan start of de belangrijkste cijfers die daarop betrekking hebben bekendmaakt, is informatieverschaffing ingevolge IAS 10 Gebeurtenissen na balansdatum vereist, indien de herstructurering van materieel belang is en het niet-vermelden ervan invloed zou kunnen hebben op de economische beslissingen die gebruikers op grond van de jaarrekening nemen.

96. [Verwijderd]

A4. In de International Financial Reporting Standards (met inbegrip van de International Accounting Standards en Interpretaties), van toepassing in december 2003, zijn verwijzingen naar de huidige versie van IAS 10 Gebeurtenissen na balansdatum vervangen door verwijzingen naar IAS 10 Gebeurtenissen na balansdatum.

▼B

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD IAS 11

(HERZIENE VERSIE VAN 1993)

Onderhanden projecten in opdracht van derden

Deze herziene International Accounting Standard vervangt IAS 11, Administratieve verwerking van onderhanden projecten in opdracht van derden, die in oktober 1978 door de Board werd goedgekeurd. De herziene standaard werd van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1995.

In mei 1999 werd alinea 45 gewijzigd door IAS 10 (herziene versie van 1999), Gebeurtenissen na balansdatum. De gewijzigde tekst wordt van kracht wanneer IAS 10 (herziene versie van 1999) van kracht wordt, namelijk voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2000.

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Combinatie en segmentering van onderhanden projecten in opdracht van derden

Opbrengsten uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden

Kosten uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden

Opname van opbrengsten en kosten uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden

Opname van verwachte verliezen

Schattingswijzigingen

Informatieverschaffing

Ingangsdatum

De standaarden die cursief en vet zijn gedrukt dienen te worden gelezen in de context van het achtergrondmateriaal en de leidraden in deze standaard, en in de context van het voorwoord bij de International Accounting Standards. International Accounting Standards zijn niet van toepassing op niet-materiële posten (zie alinea 12 van het voorwoord).

DOEL

Het doel van deze standaard is de verwerkingswijze voor te schrijven voor opbrengsten en kosten uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden. Door de aard van de activiteiten die in onderhanden projecten in opdracht van derden worden ondernomen, vallen de datum waarop het project van start gaat en de datum waarop het project wordt voltooid gewoonlijk in verschillende verslagperioden. Bijgevolg is het bij de administratieve verwerking van onderhanden projecten in opdracht van derden van primair belang dat de opbrengsten en kosten uit hoofde van deze projecten worden toegerekend aan de verslagperioden waarin het onderhanden project wordt uitgevoerd. Deze standaard maakt gebruik van de opnamecriteria die zijn uiteengezet in het raamwerk voor de opstelling en presentatie van jaarrekeningen om te bepalen wanneer opbrengsten en kosten uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden als opbrengsten en kosten in de winst- en verliesrekening dienen te worden opgenomen. Tevens verschaft deze standaard praktische leidraden voor de toepassing van deze criteria.

TOEPASSINGSGEBIED

1.  Deze standaard dient te worden toegepast bij de administratieve verwerking van onderhanden projecten in opdracht van derden in de jaarrekening van aannemers.

2. Deze standaard vervangt IAS 11, Administratieve verwerking van onderhanden projecten in opdracht van derden, die werd goedgekeurd in 1978.

DEFINITIES

3.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een onderhanden project in opdracht van derden is een specifiek onderhandelde overeenkomst voor de constructie van een actief of combinatie van activa die qua ontwerp, technologie, functie of uiteindelijk doel of gebruik nauw samenhangen of onderling afhankelijk zijn.

Een vaste-prijscontract is een onderhanden project in opdracht van derden waarbij de aannemer instemt met een vaste contractprijs of een vaste prijs per gepresteerde eenheid, in sommige gevallen onderhevig aan kostenescalatieclausules.

Een kostprijs-plus-contract is een onderhanden project in opdracht van derden waarbij de aannemer wordt vergoed voor toegestane of anderszins gedefinieerde kosten, vermeerderd met een percentage van deze kosten of een vaste vergoeding.

4. Een onderhanden project in opdracht van derden kan worden afgesloten voor de constructie van één enkel actief, zoals een brug, gebouw, dam, pijpleiding, weg, schip of tunnel. Een onderhanden project in opdracht van derden kan ook betrekking hebben op de constructie van een aantal activa die nauw met elkaar samenhangen of onderling afhankelijk zijn qua ontwerp, technologie en functie, of hun uiteindelijke doel of gebruik. Voorbeelden van dergelijke projecten zijn onder meer projecten voor de bouw van raffinaderijen en andere complexe onderdelen van fabrieken of installaties.

5. Ten behoeve van deze standaard omvatten onderhanden projecten in opdracht van derden:

(a) contracten voor het verrichten van diensten die direct verband houden met de constructie van het actief, bijvoorbeeld contracten voor de diensten van projectmanagers en architecten; en

(b) contracten voor de afbraak en reconstructie van activa, of voor herstel van de oorspronkelijke omgeving na de afbraak van activa.

6. Onderhanden projecten in opdracht van derden worden op verschillende manieren geformuleerd. Deze formuleringswijzen worden ten behoeve van deze standaard ingedeeld als vaste-prijscontracten en kostprijs-plus-contracten. Sommige onderhanden projecten in opdracht van derden kunnen kenmerken van zowel een vaste-prijscontract als een kostprijs-plus-contract in zich dragen, bijvoorbeeld in geval van een kostprijs-plus-contract met een overeengekomen maximumprijs. In dergelijke omstandigheden dient een aannemer alle voorwaarden van alinea's 23 en 24 in overweging te nemen om het tijdstip te bepalen waarop de opbrengsten en kosten uit hoofde van het project moeten worden opgenomen.

COMBINATIE EN SEGMENTERING VAN ONDERHANDEN PROJECTEN IN OPDRACHT VAN DERDEN

7. De vereisten van deze standaard worden gewoonlijk afzonderlijk toegepast op ieder onderhanden project in opdracht van derden. In bepaalde gevallen is het echter nodig om deze standaard toe te passen op de afzonderlijk te identificeren componenten van een project, of een groep projecten samen, teneinde de economische realiteit van een project of een groep projecten weer te geven.

8.  Als een project een aantal activa behelst, dient de constructie van elk actief als een afzonderlijk onderhanden project in opdracht van derden te worden beschouwd indien:

(a)  voor elk actief afzonderlijke voorstellen zijn ingediend;

(b)  er over elk actief afzonderlijk is onderhandeld en de aannemer en de opdrachtgever de mogelijkheid hebben gehad om dat gedeelte van het project met betrekking tot elk actief te accepteren of te weigeren; en

(c)  de kosten en opbrengsten van elk actief kunnen worden geïdentificeerd.

9.  Een groep projecten, ongeacht of deze projecten worden uitgevoerd in opdracht van een of meer opdrachtgevers, dient als één enkel onderhanden project in opdracht van derden te worden beschouwd indien:

(a)  over de groep projecten is onderhandeld als één pakket;

(b)  de projecten zo nauw met elkaar samenhangen dat ze in werkelijkheid deel uitmaken van één enkel project met een globale winstmarge; en

(c)  de projecten gelijktijdig of na elkaar worden uitgevoerd.

10.  Een project kan voorzien in de constructie van een bijkomend actief indien de opdrachtgever dit wenst, of kan worden aangepast zodat de constructie van een bijkomend actief in het project wordt vervat. De constructie van het bijkomende actief dient te worden behandeld als een afzonderlijk onderhanden project in opdracht van derden indien:

(a)  het actief qua ontwerp, technologie of functie aanzienlijk verschilt van het actief of de activa die door het oorspronkelijke project worden gedekt; of

(b)  de prijs van het actief is overeengekomen zonder rekening te houden met de oorspronkelijke projectprijs.

OPBRENGSTEN UIT HOOFDE VAN ONDERHANDEN PROJECTEN IN OPDRACHT VAN DERDEN

11.  Opbrengsten uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden dienen te omvatten:

(a)  het aanvankelijke bedrag van de opbrengsten dat in het contract is overeengekomen; en

(b)  wijzigingen in projectwerk, claims en aanmoedigingspremies:

(i)  in zoverre het waarschijnlijk is dat zij tot opbrengsten zullen leiden; en

(ii)  ze op betrouwbare wijze kunnen worden gewaardeerd.

12. De omvang van opbrengsten uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden dient te worden gewaardeerd tegen de reële waarde van de vergoeding die is ontvangen of waarop recht is verkregen. De waardering van opbrengsten uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden wordt beïnvloed door verschillende onzekerheden die afhankelijk zijn van het resultaat van toekomstige gebeurtenissen. De schattingen moeten vaak worden herzien op het moment dat dergelijke gebeurtenissen zich voordoen en onzekerheden worden opgelost. Bijgevolg kan het bedrag van de opbrengsten uit hoofde van onderhanden projecten van periode tot periode toenemen of afnemen. Bijvoorbeeld:

(a) een aannemer en een opdrachtgever kunnen instemmen met wijzigingen of claims waardoor de opbrengsten uit hoofde van onderhanden projecten toenemen of afnemen in een periode die volgt op de periode waarin het contract aanvankelijk werd afgesloten;

(b) het bedrag van de opbrengsten dat in een vaste-prijscontract is overeengekomen kan toenemen als gevolg van kostenescalatieclausules;

(c) het bedrag van de opbrengsten uit hoofde van onderhanden projecten kan afnemen als gevolg van boeten die voortkomen uit vertragingen die in de loop van het project door de aannemer zijn veroorzaakt; of

(d) als in een vaste-prijscontract een vaste vergoeding per gepresteerde eenheid is vastgelegd, nemen de opbrengsten uit hoofde van onderhanden projecten toe naarmate het aantal eenheden toeneemt.

13. Een wijziging is een instructie van de opdrachtgever om de omvang te wijzigen van de werken die op grond van het contract moeten worden uitgevoerd. Een wijziging kan leiden tot een toename of een afname van de opbrengsten uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden. Voorbeelden van wijzigingen zijn wijzigingen in de specificaties of het ontwerp van het actief en wijzigingen in de duur van het project. Een wijziging maakt deel uit van de opbrengsten uit hoofde van onderhanden projecten indien:

(a) het waarschijnlijk is dat de opdrachtgever de wijziging zal goedkeuren, alsmede het bedrag van de opbrengsten dat uit de wijziging zal voortkomen; en

(b) het bedrag van de opbrengsten betrouwbaar kan worden gewaardeerd.

14. Een claim is een bedrag dat de aannemer van de opdrachtgever of een andere partij tracht te innen als vergoeding voor kosten die geen deel uitmaken van de projectprijs. Een claim kan bijvoorbeeld voortvloeien uit vertragingen die door de opdrachtgever zijn veroorzaakt, fouten in specificaties of ontwerp en betwiste wijzigingen in het contractwerk. De waardering van de bedragen van opbrengsten die voortvloeien uit claims is onderhevig aan een hoge mate van onzekerheid en hangt vaak af van het resultaat van onderhandelingen. Bijgevolg worden claims alleen opgenomen in de opbrengsten uit hoofde van onderhanden projecten indien:

(a) de onderhandelingen een vergevorderd stadium hebben bereikt en het waarschijnlijk is dat de opdrachtgever de claim zal aanvaarden; en

(b) het bedrag dat waarschijnlijk door de opdrachtgever zal worden aanvaard betrouwbaar kan worden gewaardeerd.

15. Aanmoedigingspremies zijn bijkomende bedragen die aan de aannemer worden betaald indien aan bepaalde prestatiestandaarden wordt voldaan of indien ze worden overschreden. Een contract kan bijvoorbeeld bepalen dat aan de aannemer een aanmoedigingspremie wordt betaald als het project vroegtijdig wordt voltooid. Aanmoedigingspremies worden opgenomen in de opbrengst uit hoofde van onderhanden projecten indien:

(a) het project voldoende vergevorderd is en het waarschijnlijk is dat aan bepaalde prestatiestandaarden zal worden voldaan of dat deze zullen worden overschreden; en

(b) het bedrag van de aanmoedigingspremie betrouwbaar kan worden gewaardeerd.

KOSTEN UIT HOOFDE VAN ONDERHANDEN PROJECTEN IN OPDRACHT VAN DERDEN

16.  Kosten uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden dienen te omvatten:

(a)  kosten die rechtstreeks verband houden met het specifieke project;

(b)  kosten die kunnen worden toegewezen aan de globale activiteiten van het project en die kunnen worden toegerekend aan het contract; en

(c)  die andere kosten die volgens de voorwaarden van het contract specifiek aan de opdrachtgever kunnen worden aangerekend.

17. Kosten die rechtstreeks verband houden met een specifiek project omvatten:

(a) kosten voor personeel op het terrein, inclusief kosten voor toezicht op het terrein;

(b) kosten van constructiematerialen;

(c) afschrijving van installaties en uitrusting die bij de uitvoering van het project worden gebruikt;

(d) kosten voor het transport van installaties, uitrusting en materialen naar en van het terrein;

(e) kosten voor de huur van installaties en uitrusting;

(f) kosten van ontwerp en technische assistentie die rechtstreeks verband houden met het project;

(g) de geschatte kosten van herstellings- en garantiewerken, inclusief verwachte garantiekosten; en

(h) claims van derden.

Deze kosten kunnen worden gereduceerd door incidentele baten die niet zijn opgenomen in de opbrengsten uit hoofde van onderhanden projecten, bijvoorbeeld baten uit de verkoop van resterend materiaal en de verkoop van installaties en uitrusting aan het einde van het contract.

18. Kosten die kunnen worden toegewezen aan de globale activiteiten van het contract en kunnen worden toegerekend aan specifieke projecten omvatten:

(a) verzekeringskosten;

(b) kosten van ontwerp en technische assistentie die niet rechtstreeks verband houden met een specifiek project; en

(c) overheadkosten van het onderhanden project.

Dergelijke kosten worden toegerekend door gebruik te maken van systematische en rationele methoden die consistent worden toegepast op alle kosten met soortgelijke kenmerken. De toerekening is gebaseerd op het normale niveau van constructieactiviteit. Overheadkosten van het onderhanden project omvatten kosten zoals de voorbereiding en verwerking van de betalingen voor personeel. Als de aannemer gebruik maakt van de toegestane alternatieve verwerkingswijze in IAS 23, Financieringskosten, omvatten kosten die kunnen worden toegewezen aan de globale activiteiten van het project en die kunnen worden toegerekend aan specifieke projecten eveneens financieringskosten.

19. Kosten die volgens de voorwaarden van het contract specifiek aan de opdrachtgever kunnen worden aangerekend, kunnen bepaalde algemene administratiekosten en ontwikkelingskosten omvatten waarvoor de vergoeding is vastgelegd in de voorwaarden van het contract.

20. Kosten die niet kunnen worden toegewezen aan de activiteiten van het project of die niet kunnen worden toegerekend aan een project, worden niet opgenomen in de kosten van een onderhanden project in opdracht van derden. Dergelijke kosten omvatten:

(a) algemene administratiekosten waarvoor in het contract geen vergoeding is vastgelegd;

(b) verkoopkosten;

(c) onderzoeks- en ontwikkelingskosten waarvoor in het contract geen vergoeding is vastgelegd; en

(d) afschrijving van stilliggende installaties en uitrusting die voor een bepaald project niet worden gebruikt.

21. Kosten uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden omvatten de kosten die aan een project kunnen worden toegerekend voor de periode vanaf de datum waarop het contract werd verworven tot de uiteindelijke voltooiing van het contract. Kosten die echter rechtstreeks verband houden met een project en die worden gemaakt bij het dingen naar het contract worden eveneens opgenomen in de kosten uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden als ze afzonderlijk kunnen worden geïdentificeerd, ze betrouwbaar kunnen worden gewaardeerd en het waarschijnlijk is dat het contract zal worden verkregen. Als kosten die voortvloeien uit het dingen naar een contract worden opgenomen als een last in de periode waarin ze ontstaan, worden ze niet opgenomen in de kosten uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden indien het contract in een daaropvolgende periode wordt verkregen.

OPNAME VAN OPBRENGSTEN EN KOSTEN UIT HOOFDE VAN ONDERHANDEN PROJECTEN IN OPDRACHT VAN DERDEN

22.  Indien het resultaat van een onderhanden project in opdracht van derden op betrouwbare wijze kan worden ingeschat, dienen de opbrengsten en kosten uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden die verband houden met het project respectievelijk te worden opgenomen als baten en lasten, volgens het stadium van voltooiing van de projectactiviteiten op de balansdatum. Verwachte verliezen op het onderhanden project in opdracht van derden dienen in overeenstemming met alinea 36 onmiddellijk als last te worden opgenomen.

23.  In geval van een vaste-prijscontract kan het resultaat van een onderhanden project in opdracht van derden op betrouwbare wijze worden ingeschat indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

(a)  de totale opbrengsten uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden kunnen betrouwbaar worden gewaardeerd;

(b)  het is waarschijnlijk dat de economische voordelen met betrekking tot het project naar de onderneming zullen vloeien;

(c)  de vereiste projectkosten om het contract te voltooien en het stadium van voltooiing van het project op de balansdatum kunnen betrouwbaar worden gewaardeerd; en

(d)  de projectkosten die aan het contract zijn toe te rekenen kunnen duidelijk worden bepaald en betrouwbaar worden gewaardeerd, zodat de werkelijk bestede projectkosten kunnen worden vergeleken met de voorcalculatie.

24.  In geval van een kostprijs-plus-contract kan het resultaat van een onderhanden project in opdracht van derden op betrouwbare wijze worden ingeschat indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

(a)  het is waarschijnlijk dat de economische voordelen met betrekking tot het contract naar de onderneming zullen vloeien; en

(b)  de projectkosten die aan het contract zijn toe te wijzen, ongeacht of ze specifiek terugbetaalbaar zijn, kunnen duidelijk en betrouwbaar worden gewaardeerd.

25. Als opbrengsten en kosten worden opgenomen naar rato van het stadium van voltooiing van een contract, heet dit de methode van winstneming naar rato van de verrichte prestaties bij de uitvoering van het werk. Op basis van deze methode worden de opbrengsten van het project toegerekend aan de kosten van het project die zijn ontstaan tot het stadium van voltooiing, wat leidt tot de opname van opbrengsten, kosten en winst die kunnen worden toegerekend aan de reeds verrichte prestaties. Deze methode verschaft nuttige informatie over de omvang van de verrichte prestaties en de financiële prestaties tijdens een periode.

26. Volgens de methode van winstneming naar rato van de verrichte prestaties bij de uitvoering van het werk, worden de opbrengsten uit het project in de winst- en verliesrekening opgenomen als baten in de verslagperioden waarin het werk is uitgevoerd. Kosten uit hoofde van een project worden gewoonlijk in de winst- en verliesrekening opgenomen als lasten in de verslagperiode waarin het werk waarmee ze verband houden is uitgevoerd. Indien echter verwacht wordt dat de totale kosten van het project de totale opbrengsten uit hoofde van het project overschrijden, wordt het saldo onmiddellijk als last opgenomen in overeenstemming met alinea 36.

27. Het is mogelijk dat een aannemer projectkosten maakt die verband houden met toekomstige prestaties uit hoofde van het project. Dergelijke projectkosten worden opgenomen als activa, op voorwaarde dat het waarschijnlijk is dat ze zullen worden goedgemaakt. Dergelijke kosten vertegenwoordigen een door de opdrachtgever verschuldigd bedrag en worden vaak ingedeeld als werk in uitvoering uit hoofde van een onderhanden project.

28. Het resultaat van een onderhanden project in opdracht van derden kan alleen op betrouwbare wijze worden ingeschat als het waarschijnlijk is dat de economische voordelen die aan het project zijn verbonden, naar de onderneming zullen vloeien. Indien echter onzekerheid optreedt omtrent de inbaarheid van een bedrag dat eerder als opbrengst uit hoofde van het project is opgenomen en reeds in de winst- en verliesrekening is opgenomen, wordt het niet-inbare bedrag of het bedrag waarover onzekerheid is ontstaan als last opgenomen en niet als een wijziging van de eerder opgenomen opbrengst uit hoofde van het project.

29. Een onderneming is in principe in staat om betrouwbare schattingen te doen als in het overeengekomen contract de volgende punten zijn bepaald:

(a) de afdwingbare rechten van elke partij met betrekking tot het te bouwen actief;

(b) de vergoeding voor de prestaties; en

(c) de wijze waarop vergoeding zal plaatsvinden en de betalingsvoorwaarden.

De onderneming vereist in principe eveneens een efficiënt intern systeem voor financiële budgettering en verslaggeving. De onderneming beoordeelt de schattingen van projectopbrengsten en -kosten naarmate het project vordert en herziet de bedragen waar nodig. Dat dergelijke herzieningen nodig zijn, betekent niet noodzakelijk dat het resultaat van het project niet op betrouwbare wijze kan worden ingeschat.

30. De mate waarin prestaties zijn verricht bij de uitvoering van een onderhanden project kan op verschillende wijzen worden bepaald. De onderneming past die methode toe op basis waarvan de mate van voltooiing op betrouwbare wijze kan worden bepaald. Afhankelijk van de aard van het project vindt dit plaats op basis van:

(a) de tot dat moment in het kader van de verrichte prestaties gemaakte kosten in verhouding tot de geschatte totale kosten van het project;

(b) beoordelingen van het uitgevoerde werk; of

(c) de voltooiing van een fysiek onderscheidbaar werkonderdeel van het project.

Betalingen naar rato van de voortgang van het werk en vooruitbetalingen van opdrachtgevers zijn veelal niet representatief voor de mate waarin de prestaties zijn verricht.

31. Als de mate waarin prestaties zijn verricht wordt bepaald naar rato van de projectkosten die tot op dat moment zijn gemaakt, worden in de tot op dat moment gemaakte kosten alleen die contractkosten opgenomen die verrichte prestaties weergeven. Voorbeelden van contractkosten die niet worden opgenomen zijn:

(a) projectkosten die verband houden met nog te verrichten prestaties uit hoofde van het project, zoals de kosten van materialen die al op het terrein zijn geleverd of opzij zijn gezet voor gebruik in een project, maar nog niet geïnstalleerd, gebruikt of toegepast tijdens de prestaties uit hoofde van het project, tenzij de materialen specifiek voor dat project werden vervaardigd; en

(b) vooruitbetalingen aan onderaannemers voor in het kader van het onderaannemingscontract verrichte prestaties.

32.  Als het resultaat van een onderhanden project in opdracht van derden niet op betrouwbare wijze kan worden ingeschat:

(a)  dienen opbrengsten alleen te worden opgenomen tot het bedrag van de gemaakte projectkosten die naar waarschijnlijkheid worden gedekt door de opbrengsten uit het project; en

(b)  dienen de projectkosten als last te worden opgenomen in de periode waarin ze zijn gemaakt.

Verwachte verliezen op het onderhanden project in opdracht van derden dienen in overeenstemming met alinea 36 onmiddellijk als last te worden opgenomen.

33. In de eerste fasen van een project komt het veelvuldig voor dat het resultaat van het project niet op betrouwbare wijze kan worden ingeschat. Toch kan het waarschijnlijk zijn dat de onderneming de tot dan toe gemaakte projectkosten kan goedmaken. Daarom worden dan slechts opbrengsten opgenomen tot het bedrag van de kosten van de verrichte prestaties die naar waarschijnlijkheid worden gedekt door de opbrengsten uit de opdracht. Indien het resultaat van het project niet op betrouwbare wijze kan worden bepaald, wordt geen winst toegerekend. Anderzijds kan het waarschijnlijk zijn dat de totale projectkosten de totale projectopbrengsten overschrijden, zelfs indien het resultaat van een project niet op betrouwbare wijze kan worden ingeschat. In dergelijke gevallen wordt het bedrag van de projectkosten dat de totale projectopbrengsten overschrijdt, in overeenstemming met alinea 36 onmiddellijk als last opgenomen.

34. Projectkosten die naar alle waarschijnlijkheid niet kunnen worden goedgemaakt, worden onmiddellijk als last opgenomen. Voorbeelden van omstandigheden waarin het goedmaken van gemaakte projectkosten mogelijk niet waarschijnlijk is en waarin projectkosten onmiddellijk als last dienen te worden opgenomen zijn onder meer projecten:

(a) die niet volledig afdwingbaar zijn en waarvan de geldigheid ernstig in vraag kan worden gesteld;

(b) waarvan de voltooiing afhankelijk is van de uitkomst van lopende rechtsgeschillen of van de wetgeving;

(c) die verband houden met eigendommen waarvan het waarschijnlijk is dat ze zullen worden verbeurdverklaard of onteigend;

(d) waarbij de opdrachtgever niet in staat is om aan zijn verplichtingen te voldoen; of

(e) waarbij de aannemer niet in staat is om het project te voltooien of zijn verplichtingen onder het contract anderszins na te leven.

35.  Indien de onzekerheden die verhinderden dat het resultaat van het project op betrouwbare wijze kon worden bepaald niet langer bestaan, dienen de opbrengsten en kosten die verband houden met het onderhanden project in opdracht van derden te worden opgenomen in overeenstemming met alinea 22 in plaats van alinea 32.

OPNAME VAN VERWACHTE VERLIEZEN

36.  Als de totale projectkosten naar alle waarschijnlijkheid hoger zullen liggen dan de totale projectopbrengsten, dienen de verwachte verliezen onmiddellijk als last te worden opgenomen.

37. Het bedrag van een dergelijk verlies wordt bepaald ongeacht:

(a) de vraag of het werk al dan niet is aangevangen;

(b) het stadium van voltooiing van het project; of

(c) het bedrag aan winst dat verwacht wordt op andere projecten die conform alinea 9 niet worden behandeld als één enkel onderhanden project in opdracht van derden.

SCHATTINGSWIJZIGINGEN

38. De methode van winstneming naar rato van de verrichte prestaties bij de uitvoering van het werk wordt in elke verslagperiode cumulatief toegepast op de actuele schattingen van projectopbrengsten en -kosten. Bijgevolg dient het effect van een wijziging in de schatting van projectopbrengsten of -kosten, of het effect van een wijziging in de schatting van het resultaat van een project administratief te worden verwerkt als een schattingswijziging (zie IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving). De gewijzigde schattingen worden gebruikt voor de bepaling van het bedrag aan baten en lasten die in de winst- en verliesrekening worden opgenomen in de periode waarin de wijziging is aangebracht en in daaropvolgende perioden.

INFORMATIEVERSCHAFFING

39.  Een onderneming dient het volgende te vermelden:

(a)  de opbrengsten uit hoofde van onderhanden projecten in opdracht van derden die in de verslagperiode als baten zijn opgenomen;

(b)  de gebruikte methoden voor de bepaling van de opbrengsten uit hoofde van het onderhanden project die in de verslagperiode zijn opgenomen; en

(c)  de gebruikte methoden voor de bepaling van het stadium van voltooiing van onderhanden projecten.

40.  Ten aanzien van de onderhanden projecten per balansdatum dient te worden vermeld:

(a)  het totale bedrag van de tot dan toe gemaakte kosten en opgenomen winsten (minus reeds opgenomen verliezen);

(b)  het totaal van ontvangen voorschotten; en

(c)  het totaal van de ingehouden bedragen.

41. Ingehouden bedragen zijn bedragen van facturen naar rato van de voortgang van het werk die pas worden betaald als bepaalde contractuele voorwaarden zijn vervuld of nadat tekortkomingen zijn opgelost. Facturering naar rato van de voortgang van het werk houdt in dat bedragen worden gefactureerd voor prestaties die in een project reeds zijn verricht, ongeacht of die bedragen al betaald zijn door de opdrachtgever. Vooruitbetalingen zijn bedragen die door de aannemer zijn ontvangen voordat de betreffende prestaties zijn verricht.

42.  Een onderneming dient het volgende te presenteren:

(a)  het brutobedrag dat door opdrachtgevers is verschuldigd voor onderhanden projecten als een actief; en

(b)  het brutobedrag dat aan opdrachtgevers is verschuldigd voor onderhanden projecten als een verplichting.

43. Het brutobedrag dat door opdrachtgevers is verschuldigd voor onderhanden projecten is het nettobedrag van:

(a) de som van de gemaakte kosten en de opgenomen winst; verminderd met

(b) de som van opgenomen verliezen en uitgeschreven facturen naar rato van de voortgang van het werk

voor alle onderhanden projecten waarvan de gemaakte kosten plus de opgenomen winst (min de opgenomen verliezen) de gefactureerde bedragen naar rato van de voortgang van het werk overschrijden.

44. Het brutobedrag dat aan opdrachtgevers is verschuldigd voor onderhanden projecten is het nettobedrag van:

(a) de som van de gemaakte kosten en de opgenomen winst; verminderd met

(b) de som van opgenomen verliezen en uitgeschreven facturen naar rato van de voortgang van het werk

voor alle onderhanden projecten waarvan de gefactureerde bedragen naar rato van de voortgang van het werk de gemaakte kosten plus de opgenomen winst (min de opgenomen verliezen) overschrijden.

45. De onderneming presenteert alle voorwaardelijke activa en verplichtingen in overeenstemming met IAS 37, Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa. Voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa kunnen onder meer voortkomen uit garantiekosten, claims, boeten of mogelijke verliezen.

INGANGSDATUM

46.  Deze International Accounting Standard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1995.

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD IAS 12

(HERZIENE VERSIE VAN 2000)

Winstbelastingen

In oktober 1996 keurde de Board een herziene standaard, IAS 12 (herziene versie van 1996), Winstbelastingen, goed ter vervanging van IAS 12 (opnieuw ingedeelde versie van 1994), Administratieve verwerking van winstbelastingen. De herziene standaard werd van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1998.

In mei 1999 werd alinea 88 gewijzigd door IAS 10 (herziene versie van 1999), Gebeurtenissen na balansdatum. De gewijzigde tekst werd van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2000.

In april 2000 werden alinea's 20, 62(a), 64 en Bijlage A, alinea's A10, A11 en B8 gewijzigd met het oog op de herziening van verwijzingen en terminologie als gevolg van de uitgifte van IAS 40, Vastgoedbeleggingen.

In oktober 2000 keurde de Board wijzigingen aan IAS 12 goed, waarbij alinea's 52A, 52B, 65A, 81(i), 82A, 87A, 87B, 87C en 91 werden toegevoegd en alinea's 3 en 50 werden verwijderd. De beperkte herzieningen specificeren de verwerkingswijze voor de gevolgen van dividenden op winstbelastingen. De herziene tekst was van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2001.

De volgende SIC-interpretaties houden verband met IAS 12:

 SIC-21: Winstbelastingen — Inbaarheid van geherwaardeerde niet af te schrijven activa; en

 SIC-25: Winstbelastingen — Wijzigingen in de fiscale status van een onderneming of haar aandeelhouders.

INLEIDING

Deze standaard („IAS 12 (herziene versie)”) vervangt IAS 12, Administratieve verwerking van winstbelastingen („de oorspronkelijke IAS 12”). IAS 12 (herziene versie) is van kracht voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1998. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke IAS 12 zijn de volgende.

1. De oorspronkelijke IAS 12 schreef voor dat een onderneming uitgestelde belasting administratief dient te verwerken hetzij via de uitstelmethode ofwel via de zogenaamde winst-en-verliesrekeningmethode. IAS 12 (herziene versie) verbiedt de uitstelmethode en schrijft de zogenaamde balansmethode voor.

De winst-en-verliesrekeningmethode richt zich op periodeverschuivingen, terwijl de balansmethode zich richt op tijdelijke verschillen. Periodeverschuivingen zijn verschillen tussen de fiscale winst en de winst vóór belasting die in een bepaalde periode ontstaan en in een of meer toekomstige perioden worden afgewikkeld. Tijdelijke verschillen zijn verschillen tussen de fiscale boekwaarde van een actief of verplichting en zijn boekwaarde in de balans. De fiscale boekwaarde van een actief of verplichting is het bedrag dat voor belastingdoeleinden aan dat actief of die verplichting is toegerekend.

Alle periodeverschuivingen zijn tijdelijke verschillen. Tijdelijke verschillen ontstaan ook in de volgende gevallen die geen aanleiding geven tot periodeverschuivingen, hoewel de oorspronkelijke IAS 12 ze op dezelfde wijze behandelt als transacties die wel aanleiding geven tot periodeverschuivingen:

(a) dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures hebben hun volledige winsten niet uitgekeerd aan de moedermaatschappij of beleggers;

(b) activa worden geherwaardeerd en er vindt geen equivalente aanpassing plaats voor belastingdoeleinden; en

(c) de kostprijs van een bedrijfscombinatie die een overname vertegenwoordigt, wordt toegerekend aan de verworven identificeerbare activa en verplichtingen op basis van hun reële waarde, maar er vindt geen equivalente aanpassing plaats voor belastingdoeleinden.

Voorts zijn er sommige tijdelijke verschillen die geen periodeverschuivingen zijn, bijvoorbeeld tijdelijke verschillen die ontstaan als:

(a) de niet-monetaire activa en verplichtingen van een buitenlandse activiteit die integraal deel uitmaakt van de activiteiten van een verslaggevende entiteit worden omgerekend tegen historische wisselkoersen;

(b) niet-monetaire activa en verplichtingen worden aangepast op grond van IAS 29, Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie; of

(c) de boekwaarde van een actief of verplichting bij eerste opname verschilt van zijn initiële fiscale boekwaarde.

2. De oorspronkelijke IAS 12 stond toe dat een onderneming uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen niet opnam als er redelijke aanwijzingen bestonden dat periodeverschuivingen gedurende een aanzienlijke toekomstige periode niet zouden worden afgewikkeld. IAS 12 (herziene versie) schrijft voor dat een onderneming een uitgestelde belastingverplichting of (behoudens bepaalde voorwaarden) een uitgestelde belastingvordering moet opnemen voor alle tijdelijke verschillen, met bepaalde uitzonderingen die hieronder zijn vermeld.

3. De oorspronkelijke IAS 12 schreef voor dat:

(a) uitgestelde belastingvorderingen die voortvloeien uit periodeverschuivingen moeten worden opgenomen als redelijkerwijs kan worden verwacht dat ze zullen worden gerealiseerd; en

(b) uitgestelde belastingvorderingen die voortvloeien uit fiscale verliezen alleen als een actief mogen worden opgenomen als zonder enige gegronde twijfel vaststaat dat toekomstige belastbare winsten zullen volstaan om het voordeel van het verlies te kunnen realiseren. De oorspronkelijke IAS 12 stond toe (maar schreef niet voor) dat een onderneming de opname van het voordeel van fiscale verliezen uitstelt tot de periode waarin ze worden gerealiseerd.

IAS 12 (herziene versie) schrijft voor dat uitgestelde belastingvorderingen moeten worden opgenomen als het waarschijnlijk is dat fiscale winsten beschikbaar zullen zijn die voor de uitgestelde belastingvordering kunnen worden aangewend. Indien een onderneming in het verleden vaak fiscale verliezen heeft geleden, neemt de onderneming een uitgestelde belastingvordering op, doch alleen in zoverre zij over voldoende belastbare tijdelijke verschillen beschikt of als er andere overtuigende aanwijzingen zijn dat er voldoende fiscale winst beschikbaar zal zijn.

4. Als uitzondering op de algemene vereiste die is beschreven in alinea 2 hierboven, verbiedt IAS 12 (herziene versie) de opname van uitgestelde belastingverplichtingen en uitgestelde belastingvorderingen die voortvloeien uit bepaalde activa of verplichtingen waarvan de boekwaarde bij eerste opname verschilt van hun initiële fiscale boekwaarde. Omdat dergelijke omstandigheden geen aanleiding geven tot periodeverschuivingen, resulteerden ze niet in uitgestelde belastingvorderingen of -verplichtingen onder de oorspronkelijke IAS 12.

5. De oorspronkelijke IAS 12 schreef voor dat verschuldigde belasting op niet-uitgekeerde winsten van dochterondernemingen en geassocieerde deelnemingen moest worden opgenomen, tenzij redelijkerwijs kon worden verondersteld dat deze winsten niet zouden worden uitgekeerd of dat een uitkering geen aanleiding zou geven tot een belastingverplichting. IAS 12 (herziene versie) verbiedt echter de opname van dergelijke uitgestelde belastingverplichtingen (en deze die voortvloeien uit elke daarmee verband houdende cumulatieve omrekeningsaanpassing) in zoverre:

(a) de moedermaatschappij, investeerder of deelnemer in de joint venture het tijdstip kan bepalen waarop het tijdelijke verschil wordt afgewikkeld; en

(b) het waarschijnlijk is dat het tijdelijk verschil in de nabije toekomst niet zal worden afgewikkeld.

Indien dit verbod tot gevolg heeft dat er geen uitgestelde belastingverplichtingen worden opgenomen, schrijft IAS 12 (herziene versie) voor dat een onderneming het totaalbedrag van de betreffende tijdelijke verschillen vermeldt.

6. De oorspronkelijke IAS 12 verwees niet uitdrukkelijk naar aanpassingen van de reële waarde die worden gedaan bij een bedrijfscombinatie. Dergelijke aanpassingen geven aanleiding tot tijdelijke verschillen. IAS 12 (herziene versie) schrijft voor dat een onderneming de resulterende uitgestelde belastingverplichting of (behoudens het waarschijnlijkheidscriterium voor opname) uitgestelde belastingvordering opneemt met een overeenkomstig effect op de bepaling van het bedrag van de goodwill of negatieve goodwill. IAS 12 (herziene versie) verbiedt echter de opname van uitgestelde belastingverplichtingen die voortvloeien uit goodwill zelf (indien de afschrijving van de goodwill niet fiscaal aftrekbaar is), evenals de opname van uitgestelde belastingvorderingen die voortvloeien uit negatieve goodwill die wordt verwerkt als uitgestelde bate.

7. De oorspronkelijke IAS 12 stond toe, maar schreef niet voor, dat een onderneming een uitgestelde belastingverplichting met betrekking tot herwaarderingen van activa opneemt. IAS 12 (herziene versie) schrijft voor dat een onderneming een uitgestelde belastingverplichting opneemt met betrekking tot herwaarderingen van activa.

8. De fiscale gevolgen van het realiseren van de boekwaarde van bepaalde activa of verplichtingen kunnen afhankelijk zijn van de wijze waarop dit geschiedt, bijvoorbeeld:

(a) in bepaalde landen worden vermogenswinsten niet belast tegen hetzelfde tarief als andere belastbare winsten; en

(b) in sommige landen is het bedrag dat voor belastingdoeleinden wordt ingehouden op de verkoop van een actief groter dan het bedrag dat in mindering kan worden gebracht als afschrijving.

De oorspronkelijke IAS 12 verschafte in dergelijke gevallen geen leidraden voor de waardering van uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen. IAS 12 (herziene versie) schrijft voor dat de waardering van uitgestelde belastingverplichtingen en uitgestelde belastingvorderingen moet worden gebaseerd op de fiscale gevolgen die zouden voortvloeien uit de wijze waarop de onderneming de boekwaarde van haar activa en verplichtingen verwacht te realiseren dan wel af te wikkelen.

9. De oorspronkelijke IAS 12 vermeldde niet uitdrukkelijk of uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen mochten worden gedisconteerd. IAS 12 (herziene versie) verbiedt discontering van uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen. Een wijziging van alinea 39(i) van IAS 22, Bedrijfscombinaties, verbiedt discontering van uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen die zijn verworven bij een bedrijfscombinatie. Vóór deze wijziging was het zo dat alinea 39(i) van IAS 22 de discontering van uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen die resulteren uit een bedrijfscombinatie niet verbood noch voorschreef.

10. De oorspronkelijke IAS 12 specificeerde niet of een onderneming uitgestelde belastingen dient in te delen als vlottende activa en kortlopende verplichtingen dan wel als vaste activa en langlopende verplichtingen. IAS 12 (herziene versie) schrijft voor dat een onderneming die het onderscheid maakt tussen vlottend/vast c.q. kortlopend/langlopend, uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen niet mag indelen als vlottende activa en kortlopende verplichtingen.

11. De oorspronkelijke IAS 12 specificeerde dat debet- en creditsaldi die uitgestelde belastingen vertegenwoordigen, mogen worden gesaldeerd. IAS 12 (herziene versie) legt meer beperkende voorwaarden op aan saldering, grotendeels gebaseerd op de voorwaarden die gelden voor financiële activa en verplichtingen in IAS 32, Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie.

12. De oorspronkelijke IAS 12 vereiste de vermelding van een verklaring van het verband tussen de belastinglast en de winst vóór belasting indien dit verband niet wordt verklaard door de belastingtarieven die gelden in het land van de verslaggevende onderneming. IAS 12 (herziene versie) vereist dat deze verklaring wordt opgesteld in een van de of beide onderstaande vormen:

(i) een numerieke aansluiting tussen belastinglasten (belastingbaten) en het product van de winst vóór belasting vermenigvuldigd met het (de) toepasselijk belastingtarie(f)(ven); of

(ii) een numerieke aansluiting tussen het gemiddelde effectieve belastingtarief en het toepasselijke belastingtarief.

IAS 12 (herziene versie) vereist ook een verklaring van wijzigingen in het (de) toepasselijke belastingtarie(f)(ven) ten opzichte van de voorgaande verslagperiode.

13. De nieuwe informatieverschaffing die IAS 12 (herziene versie) voorschrijft, omvat:

(a) met betrekking tot elk type tijdelijk verschil, niet-gecompenseerde fiscale verliezen en ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden:

(i) het bedrag van de opgenomen uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen; en

(ii) het bedrag van de uitgestelde belastingbaten of -lasten die zijn opgenomen in de winst- en verliesrekening, als dit niet blijkt uit de wijzigingen van de in de balans opgenomen bedragen;

(b) met betrekking tot beëindigde bedrijfsactiviteiten, de belastinglasten die betrekking hebben op:

(i) de winst of het verlies uit de beëindiging; en

(ii) de winst of het verlies uit de normale bedrijfsactiviteiten van de beëindigde bedrijfsactiviteit; en

(c) het bedrag van een uitgestelde belastingvordering en de aard van de aanwijzingen die de opname ervan ondersteunen, indien:

(i) het gebruik van de uitgestelde belastingvordering afhankelijk is van toekomstige belastbare winsten die groter zijn dan de winsten die voortvloeien uit de afwikkeling van bestaande belastbare tijdelijke verschillen; en

(ii) de onderneming een verlies heeft geleden in de lopende of voorgaande periode in de belastingjurisdictie waarop de uitgestelde belastingvordering betrekking heeft.

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Fiscale boekwaarde

Opname van actuele belastingverplichtingen en -vorderingen

Opname van uitgestelde belastingverplichtingen en -vorderingen

Belastbare tijdelijke verschillen

Bedrijfscombinaties

Activa geboekt tegen reële waarde

Goodwill

Eerste opname van een actief of verplichting

Verrekenbare tijdelijke verschillen

Negatieve goodwill

Eerste opname van een actief of verplichting

Niet-gecompenseerde fiscale verliezen en ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden

Herbeoordeling van niet-opgenomen uitgestelde belastingvorderingen

Investeringen in dochterondernemingen, filialen en geassocieerde deelnemingen en belangen in joint ventures

Waardering

Opname van over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen

Winst- en verliesrekening

Posten die direct worden verwerkt in het eigen vermogen

Uitgestelde belastingen die voortvloeien uit eenbedrijfscombinatie

Presentatie

Belastingvorderingen en belastingverplichtingen

Saldering

Belastinglasten

Belastinglasten (-baten) met betrekking tot winst of verliesuit normale bedrijfsactiviteiten

Valutakoersverschillen op uitgestelde buitenlandsebelastingverplichtingen of -vorderingen

Informatieverschaffing

Ingangsdatum

De standaarden die cursief en vet zijn gedrukt dienen te worden gelezen in de context van het achtergrondmateriaal en de leidraden in deze standaard, en in de context van het voorwoord bij de International Accounting Standards. International Accounting Standards zijn niet van toepassing op niet-materiële posten (zie alinea 12 van het voorwoord).

DOEL

Het doel van deze standaard is het voorschrijven van de verwerkingswijze voor winstbelastingen. De voornaamste kwestie bij de administratieve verwerking van winstbelastingen is de verwerkingswijze voor de actuele en toekomstige fiscale gevolgen van:

(a) de toekomstige realisatie (afwikkeling) van de boekwaarde van activa (verplichtingen) die zijn opgenomen in de balans van een onderneming; en

(b) transacties en andere gebeurtenissen van de lopende periode die zijn opgenomen in de jaarrekening van een onderneming.

Het is inherent aan de opname van een actief of verplichting dat de verslaggevende onderneming de boekwaarde van dat actief of die verplichting respectievelijk verwacht te realiseren dan wel af te wikkelen. Als het waarschijnlijk is dat de realisatie of afwikkeling van die boekwaarde toekomstige belastingbetalingen groter (kleiner) zal maken dan ze zouden zijn als een dergelijke realisatie of afwikkeling geen fiscale gevolgen zou hebben, vereist deze standaard dat een onderneming een uitgestelde belastingverplichting (uitgestelde belastingvordering) opneemt, tenzij in een beperkt aantal uitzonderingsgevallen.

Deze standaard schrijft voor dat een onderneming de fiscale gevolgen van transacties en andere gebeurtenissen op dezelfde wijze verwerkt als de transacties en andere gebeurtenissen zelf. Voor transacties en andere gebeurtenissen die worden opgenomen in de winst- en verliesrekening, worden alle daarmee verband houdende fiscale gevolgen dus ook opgenomen in de winst- en verliesrekening. Voor transacties en andere gebeurtenissen die direct worden toegerekend aan het eigen vermogen, worden alle daarmee verband houdende fiscale gevolgen ook direct opgenomen in het eigen vermogen. Zo ook beïnvloedt de opname van uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen in een bedrijfscombinatie het bedrag van de goodwill of negatieve goodwill die voortvloeit uit deze bedrijfscombinatie.

Deze standaard behandelt ook de opname van uitgestelde belastingvorderingen die voortvloeien uit niet-gecompenseerde fiscale verliezen of ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden, de presentatie van winstbelastingen in de jaarrekening en de informatieverschaffing met betrekking tot winstbelastingen.

TOEPASSINGSGEBIED

1.  Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van winstbelastingen.

2. Binnen het bestek van deze standaard omvatten winstbelastingen alle binnenlandse en buitenlandse belastingen die zijn gebaseerd op fiscale winsten. Winstbelastingen omvatten ook belastingen, zoals bronbelasting, die door een dochteronderneming, geassocieerde deelneming of joint venture zijn verschuldigd op uitkeringen aan de verslaggevende onderneming.

3. (Verwijderd)

4. Deze standaard behandelt niet de methoden voor de administratieve verwerking van overheidssubsidies (zie IAS 20, Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun) of investeringsaftrekken. Deze standaard behandelt wel de administratieve verwerking van tijdelijke verschillen die kunnen voortvloeien uit dergelijke subsidies of investeringsaftrekken.

DEFINITIES

5.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Winst vóór belasting is de nettowinst of het nettoverlies over een periode vóór de aftrek van belastinglasten.

Fiscale winst (fiscaal verlies) is de winst (het verlies) over een periode, bepaald in overeenstemming met de regels die zijn vastgelegd door de belastingdiensten, waarover winstbelastingen zijn verschuldigd (terug te vorderen).

Een belastinglast (belastingbate) is het totale bedrag dat is opgenomen in de bepaling van de nettowinst of het nettoverlies over de periode met betrekking tot over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen.

Over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belasting is het bedrag van verschuldigde (terug te vorderen) winstbelastingen met betrekking tot de fiscale winst (het fiscaal verlies) over een periode.

Uitgestelde belastingverplichtingen zijn de bedragen van in toekomstige perioden te betalen winstbelastingen met betrekking tot belastbare tijdelijke verschillen.

Uitgestelde belastingvorderingen zijn de bedragen van in toekomstige perioden terug te vorderen winstbelastingen met betrekking tot:

(a)  verrekenbare tijdelijke verschillen;

(b)  ongebruikte voorwaartse verliescompensatie; en

(c)  ongebruikte belastingfaciliteiten.

Tijdelijke verschillen zijn verschillen tussen de boekwaarde van een actief of verplichting in de balans en de fiscale boekwaarde ervan. Tijdelijke verschillen kunnen zijn:

(a)  belastbare tijdelijke verschillen; dit zijn tijdelijke verschillen die bij de bepaling van de fiscale winst (het fiscaal verlies) van toekomstige perioden zullen resulteren in belastbare bedragen op het moment dat de boekwaarde van het actief of de verplichting wordt gerealiseerd dan wel afgewikkeld; of

(b)  verrekenbare tijdelijke verschillen; dit zijn tijdelijke verschillen die bij de bepaling van de fiscale winst (het fiscaal verlies) van toekomstige perioden zullen resulteren in bedragen die aftrekbaar zijn op het moment dat de boekwaarde van het actief of de verplichting wordt gerealiseerd dan wel afgewikkeld.

De fiscale boekwaarde van een actief of verplichting is het bedrag dat voor belastingdoeleinden aan dat actief of die verplichting is toegerekend.

6. Belastinglasten (belastingbaten) omvatten over de verslagperiode verschuldigde belastinglasten (verrekenbare belastingbaten) en uitgestelde belastinglasten (belastingbaten).

Fiscale boekwaarde

7. De fiscale boekwaarde van een actief is het bedrag dat voor belastingdoeleinden zal kunnen worden verrekend met alle belastbare economische voordelen die naar een onderneming zullen vloeien als deze de boekwaarde van het actief realiseert. Als deze economische voordelen niet belastbaar zijn, is de fiscale boekwaarde van het actief gelijk aan zijn boekwaarde.

1. Een machine kost 100 euro. Voor belastingdoeleinden is in de lopende periode en in voorgaande perioden al een afschrijving van 30 euro in mindering gebracht en zal de resterende kostprijs aftrekbaar zijn in toekomstige perioden, hetzij als afschrijving of via een vermindering bij de vervreemding. Opbrengsten die worden gegenereerd door het gebruik van de machine zijn belastbaar, elke gerealiseerde winst op de vervreemding van de machine zal belastbaar zijn, en elk geleden verlies op de vervreemding zal fiscaal aftrekbaar zijn. De fiscale boekwaarde van de machine is 70 euro.

2. De te ontvangen rente heeft een boekwaarde van 100 euro. De daarmee verband houdende renteopbrengsten zullen worden belast op kasbasis. De fiscale boekwaarde van de te ontvangen rente is nihil.

3. Handelsvorderingen hebben een boekwaarde van 100 euro. De daarmee verband houdende opbrengsten zijn al opgenomen in de fiscale winst (het fiscaal verlies). De fiscale boekwaarde van de handelsvorderingen bedraagt 100 euro.

4. Te ontvangen dividenden van een dochteronderneming hebben een boekwaarde van 100 euro. De dividenden zijn niet belastbaar. In wezen is de volledige boekwaarde van het actief aftrekbaar van de economische voordelen. Bijgevolg bedraagt de fiscale boekwaarde van de te ontvangen dividenden 100 euro ( 2 ).

5. Een uitgegeven lening heeft een boekwaarde van 100 euro. De terugbetaling van de lening zal geen fiscale gevolgen hebben. De fiscale boekwaarde van de lening bedraagt 100 euro.

8. De fiscale boekwaarde van een verplichting is haar boekwaarde, verminderd met elk bedrag dat in toekomstige perioden fiscaal aftrekbaar zal zijn voor die verplichting. In geval van opbrengsten die van tevoren zijn ontvangen, is de fiscale boekwaarde van de resulterende verplichting gelijk aan haar boekwaarde, verminderd met elk bedrag van de opbrengsten die in toekomstige perioden niet belastbaar zullen zijn.

1. Kortlopende verplichtingen omvatten te betalen kosten met een boekwaarde van 100 euro. De daarmee verband houdende lasten zullen op kasbasis in mindering worden gebracht voor belastingdoeleinden. De fiscale boekwaarde van de te betalen kosten is gelijk aan nihil.

2. Kortlopende verplichtingen omvatten renteopbrengsten die van tevoren zijn ontvangen, met een boekwaarde van 100 euro. De daarmee verband houdende renteopbrengsten werden belast op kasbasis. De fiscale boekwaarde van de van tevoren ontvangen rente is gelijk aan nihil.

3. Kortlopende verplichtingen omvatten te betalen kosten met een boekwaarde van 100 euro. De daarmee verband houdende kosten zijn al in mindering gebracht voor belastingdoeleinden. De fiscale boekwaarde van de te betalen kosten is gelijk aan 100.

4. Kortlopende verplichtingen omvatten te betalen boeten met een boekwaarde van 100 euro. Boeten zijn niet fiscaal aftrekbaar. De fiscale boekwaarde van de te betalen boeten bedraagt 100 euro ( 3 ).

5. Een aangegane lening heeft een boekwaarde van 100 euro. De terugbetaling van de lening zal geen fiscale gevolgen hebben. De fiscale boekwaarde van de lening bedraagt 100 euro.

9. Sommige posten hebben een fiscale boekwaarde maar worden niet in de balans opgenomen als activa en verplichtingen. Onderzoekskosten worden bijvoorbeeld opgenomen als lasten voor de bepaling van de winst vóór belasting in de periode waarin ze zijn ontstaan, maar mogen pas in een latere periode worden opgenomen als een aftrekpost voor de bepaling van de fiscale winst (het fiscaal verlies). Het verschil tussen de fiscale boekwaarde van de onderzoekskosten, zijnde het bedrag dat de belastingautoriteiten toestaan als aftrekpost in toekomstige perioden, en de boekwaarde van nihil is een verrekenbaar tijdelijk verschil dat leidt tot een uitgestelde belastingvordering.

10. Indien de fiscale boekwaarde van een actief of verplichting niet onmiddellijk duidelijk is, is het nuttig om terug te grijpen naar het fundamentele principe waarop deze standaard is gebaseerd: dat, behalve in bepaalde beperkte uitzonderingsgevallen, een onderneming een uitgestelde belastingverplichting (-vordering) moet opnemen telkens wanneer de realisatie of afwikkeling van de boekwaarde van een actief of verplichting toekomstige belastingbetalingen groter (kleiner) zou maken dan ze zouden zijn als een dergelijke realisatie of afwikkeling geen fiscale gevolgen had. Voorbeeld C na alinea 52 illustreert omstandigheden waarin het nuttig kan zijn om terug te grijpen naar dit fundamentele principe, bijvoorbeeld als de fiscale boekwaarde van een actief of verplichting afhankelijk is van de verwachte wijze van realisatie of afwikkeling.

11. In geconsolideerde jaarrekeningen worden tijdelijke verschillen bepaald door de boekwaarde van activa en verplichtingen in de geconsolideerde jaarrekeningen te vergelijken met de juiste fiscale boekwaarde. De fiscale boekwaarde wordt bepaald op basis van een geconsolideerde belastingaangifte in de rechtsgebieden waarin een dergelijke aangifte wordt ingediend. In andere rechtsgebieden wordt de fiscale boekwaarde bepaald op basis van de belastingaangiften van elke onderneming in de groep.

OPNAME VAN ACTUELE BELASTINGVERPLICHTINGEN EN -VORDERINGEN

12.  Over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen voor lopende en voorgaande perioden moeten, in zoverre ze nog niet zijn betaald, worden opgenomen als een verplichting. Als het bedrag dat al is betaald met betrekking tot lopende en voorgaande perioden groter is dan het bedrag dat over deze perioden is verschuldigd, moet het saldo worden opgenomen als een actief.

13.  Het voordeel met betrekking tot een fiscaal verlies dat achterwaarts kan worden gecompenseerd met in een vorige periode verschuldigde belasting moet worden opgenomen als een actief.

14. Als een fiscaal verlies wordt aangewend om over een voorgaande periode verschuldigde belasting terug te vorderen, neemt een onderneming het voordeel op als een actief in de periode waarin het fiscaal verlies plaatsvindt, omdat het waarschijnlijk is dat het voordeel naar de onderneming zal vloeien en betrouwbaar kan worden gewaardeerd.

OPNAME VAN UITGESTELDE BELASTINGVERPLICHTINGEN EN -VORDERINGEN

Belastbare tijdelijke verschillen

15.  Een uitgestelde belastingverplichting moet worden opgenomen voor alle belastbare tijdelijke verschillen, tenzij de uitgestelde belastingverplichting voortvloeit uit:

(a)  goodwill waarvoor de afschrijving niet fiscaal aftrekbaar is; of

(b)  de eerste opname van een actief of verplichting in een transactie die:

(i)  geen bedrijfscombinatie is; en

(ii)  op het moment van de transactie geen invloed heeft op de winst vóór belasting of op de fiscale winst (het fiscaal verlies).

Voor belastbare tijdelijke verschillen die verband houden met investeringen in dochterondernemingen, filialen, geassocieerde deelnemingen en belangen in joint ventures, moet een uitgestelde belastingverplichting echter worden opgenomen in overeenstemming met alinea 39.

16. Het is inherent aan de opname van een actief dat zijn boekwaarde zal worden gerealiseerd in de vorm van economische voordelen die in toekomstige perioden naar de onderneming zullen vloeien. Als de boekwaarde van het actief groter is dan zijn fiscale boekwaarde, zal het bedrag van de belastbare economische voordelen groter zijn dan het bedrag dat fiscaal aftrekbaar is. Dit verschil is een belastbaar tijdelijk verschil, en de verplichting om de resulterende winstbelastingen in toekomstige perioden te betalen, is een uitgestelde belastingverplichting. Naarmate de onderneming de boekwaarde van het actief realiseert, wordt het belastbare tijdelijke verschil afgewikkeld en zal de onderneming fiscale winst hebben. Dit maakt het waarschijnlijk dat economische voordelen uit de onderneming zullen wegvloeien in de vorm van belastingbetalingen. Daarom vereist deze standaard de opname van alle uitgestelde belastingverplichtingen, behalve in bepaalde gevallen die zijn beschreven in alinea's 15 en 39.

Een actief dat 150 euro kostte heeft een boekwaarde van 100 euro. De cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden is 90 euro en het belastingtarief bedraagt 25 %.

De fiscale boekwaarde van het actief bedraagt 60 euro (de kostprijs van 150 euro min de cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden van 90 euro). Om de boekwaarde van 100 euro te realiseren, moet de onderneming een belastbare winst van 100 euro hebben, maar zal ze slechts een fiscale afschrijving van 60 euro in mindering kunnen brengen. Bijgevolg zal de onderneming winstbelastingen van 10 euro (40 euro tegen 25 %) betalen wanneer ze de boekwaarde van het actief realiseert. Het verschil tussen de boekwaarde van 100 euro en de fiscale boekwaarde van 60 euro is een belastbaar tijdelijk verschil van 40 euro. Bijgevolg neemt de onderneming een uitgestelde belastingverplichting op van 10 euro (40 euro tegen 25 %), wat de winstbelastingen vertegenwoordigt die de onderneming zal betalen wanneer ze de boekwaarde van het actief realiseert.

17. Soms ontstaan er tijdelijke verschillen wanneer baten of lasten in een bepaalde verslagperiode worden opgenomen in de winst vóór belasting, maar in een andere periode in de fiscale winst. Dergelijke tijdelijke verschillen worden vaak periodeverschuivingen genoemd. Hieronder wordt een aantal voorbeelden gegeven van dergelijke tijdelijke verschillen die belastbare tijdelijke verschillen zijn, en bijgevolg leiden tot uitgestelde belastingverplichtingen:

(a) renteopbrengsten worden opgenomen in de winst vóór belasting op basis van tijdsevenredigheid, maar mogen in sommige rechtsgebieden pas in de fiscale winst worden opgenomen wanneer ze zijn geïnd. De fiscale boekwaarde van alle vorderingen die met betrekking tot dergelijke opbrengsten in de balans worden opgenomen is nihil, aangezien de opbrengsten geen invloed hebben op de fiscale winst tot er geldmiddelen zijn geïnd;

(b) de afschrijvingsmethode die gehanteerd wordt om de fiscale winst (het fiscaal verlies) te bepalen kan verschillen van de methode die gehanteerd wordt voor de bepaling van de winst vóór belasting. Het tijdelijk verschil is het verschil tussen de boekwaarde van het actief en zijn fiscale boekwaarde, zijnde de oorspronkelijke kostprijs van het actief min elke aftrek met betrekking tot dat actief dat door de belastingautoriteiten wordt toegestaan voor de bepaling van de fiscale winst over de lopende periode en voorgaande perioden. Een belastbaar tijdelijk verschil ontstaat, en resulteert in een uitgestelde belastingverplichting, als de afschrijving van de fiscale boekwaarde wordt versneld (als de fiscale boekwaarde minder snel wordt afgeschreven dan de „commerciële” boekwaarde, ontstaat een verrekenbaar tijdelijk verschil, wat leidt tot een uitgestelde belastingvordering); en

(c) ontwikkelingskosten kunnen worden geactiveerd en over toekomstige perioden ten laste van de winst worden afgeschreven, maar dienen te worden afgetrokken van de fiscale winst in de periode waarin ze zijn uitgegeven. Dergelijke ontwikkelingskosten hebben een fiscale boekwaarde van nihil, aangezien ze reeds in mindering zijn gebracht van de fiscale winst. Het tijdelijk verschil is het verschil tussen de boekwaarde van de ontwikkelingskosten en hun fiscale boekwaarde van nihil.

18. Tijdelijke verschillen ontstaan eveneens in de volgende gevallen:

(a) wanneer de kostprijs van een bedrijfscombinatie die een overname vertegenwoordigt wordt toegerekend aan de overgenomen identificeerbare activa en verplichtingen op basis van hun reële waarde, maar er geen equivalente aanpassing plaatsvindt voor belastingdoeleinden.

(b) wanneer activa worden geherwaardeerd en er geen equivalente aanpassing plaatsvindt voor belastingdoeleinden (zie alinea 20); en

(c) wanneer bij consolidatie goodwill of negatieve goodwill ontstaat (zie alinea's 21 en 32);

(d) wanneer de fiscale boekwaarde van een actief of verplichting bij eerste opname verschilt van de initiële boekwaarde, bijvoorbeeld wanneer een onderneming kan profiteren van niet-belastbare investeringssubsidies van de overheid (zie alinea's 22 en 33); of

(e) wanneer de boekwaarde van investeringen in dochterondernemingen, filialen, geassocieerde deelnemingen of belangen in joint ventures verschillend wordt van de fiscale boekwaarde van de deelneming of het belang (zie alinea's 38 tot en met 45).

19. Bij een overname wordt de kostprijs van de overname toegerekend aan de overgenomen identificeerbare activa en verplichtingen op basis van hun reële waarde op de datum van de ruiltransactie. Tijdelijke verschillen ontstaan wanneer de fiscale boekwaarden van de overgenomen identificeerbare activa en verplichtingen geen invloed ondervinden van de bedrijfscombinatie of wanneer zij op uiteenlopende wijze worden beïnvloed. Als de boekwaarde van een actief bijvoorbeeld wordt verhoogd tot de reële waarde, maar de fiscale boekwaarde van het actief gelijk blijft aan de kostprijs van de vorige eigenaar, ontstaat een belastbaar tijdelijk verschil dat leidt tot een uitgestelde belastingverplichting. De daaruit voortvloeiende belastingverplichting heeft invloed op de goodwill (zie alinea 66).

20. International Accounting Standards staan toe dat bepaalde activa worden geboekt tegen reële waarde of dat ze worden geherwaardeerd (zie bijvoorbeeld IAS 16, Materiële vaste activa, IAS 38, Immateriële activa, IAS 39, Financiële instrumenten: opname en waardering, en IAS 40, Vastgoedbeleggingen). In sommige rechtsgebieden heeft de herwaardering of andere aanpassing van een actief naar zijn reële waarde een invloed op de fiscale winst (het fiscaal verlies) over de lopende periode. Bijgevolg wordt de fiscale boekwaarde van het actief aangepast en ontstaat er geen tijdelijk verschil. In andere rechtsgebieden heeft de herwaardering of aanpassing van een actief geen invloed op de fiscale winst in de periode waarin de herwaardering of de aanpassing plaatsvond, en wordt bijgevolg de fiscale boekwaarde van het actief ook niet aangepast. Niettemin zal de toekomstige realisatie van de boekwaarde leiden tot een belastbare stroom van economische voordelen die naar de onderneming zullen vloeien, en het bedrag dat fiscaal aftrekbaar is zal verschillend zijn van het bedrag van deze economische voordelen. Het verschil tussen de boekwaarde van een geherwaardeerd actief en zijn fiscale boekwaarde is een tijdelijk verschil en leidt tot een uitgestelde belastingverplichting of -vordering. Dit geldt zelfs indien:

(a) de onderneming niet voornemens is om het actief te vervreemden. In dergelijke gevallen zal de geherwaardeerde boekwaarde van het actief worden gerealiseerd door het gebruik ervan, wat belastbare baten zal genereren die hoger liggen dan de afschrijving die voor belastingdoeleinden zal zijn toegestaan in toekomstige perioden; of

(b) belastingen op vermogenswinsten worden uitgesteld als de opbrengsten van de vervreemding van het actief worden geïnvesteerd in soortgelijke activa. In dergelijke gevallen is de belasting uiteindelijk verschuldigd bij de verkoop of het gebruik van de soortgelijke activa.

21. Goodwill is het positieve verschil tussen de kostprijs van een overname en het belang van de overnemende partij in de reële waarde van de overgenomen identificeerbare activa en verplichtingen. Vaak staan belastingautoriteiten niet toe dat de afschrijving van goodwill als een aftrekbare last wordt opgenomen in de bepaling van de fiscale winst. Bovendien is de kostprijs van goodwill in dergelijke rechtsgebieden vaak niet aftrekbaar als een dochteronderneming haar onderliggende activiteiten afstoot. In die rechtsgebieden heeft goodwill een fiscale boekwaarde van nihil. Elk verschil tussen de boekwaarde van goodwill en zijn fiscale boekwaarde van nihil is een belastbaar tijdelijk verschil. Deze standaard staat echter niet toe dat de resulterende uitgestelde belastingverplichting wordt opgenomen, aangezien goodwill een restpost is en de opname van de uitgestelde belastingverplichting zou leiden tot een verhoging van de boekwaarde van de goodwill.

22. Bij de eerste opname van een actief of verplichting kan een tijdelijk verschil ontstaan, bijvoorbeeld als een deel van de kostprijs of de volledige kostprijs van een actief niet fiscaal aftrekbaar is. De verwerkingswijze voor een dergelijk tijdelijk verschil is afhankelijk van de aard van de transactie die heeft geleid tot de eerste opname van het actief:

(a) in een bedrijfscombinatie neemt een onderneming alle uitgestelde belastingverplichtingen of -vorderingen op, wat een invloed heeft op het bedrag van de (negatieve) goodwill (zie alinea 19);

(b) als de transactie geen invloed heeft op de winst vóór belasting, noch op de fiscale winst, neemt een onderneming alle uitgestelde belastingverplichtingen of -vorderingen op en worden de daaruit voortvloeiende uitgestelde belastinglasten of -baten opgenomen in de winst- en verliesrekening (zie alinea 59);

(c) als de transactie geen bedrijfscombinatie is en geen invloed heeft op de winst vóór belasting, noch op de fiscale winst, zou een onderneming, als zij niet voldoet aan de vrijstellingsvoorwaarden in alinea's 15 en 24, de daaruit voortvloeiende uitgestelde belastingverplichting of -vordering moeten opnemen en de boekwaarde van het actief of de verplichting met hetzelfde bedrag moeten aanpassen. Dergelijke aanpassingen doen echter afbreuk aan de transparantie van jaarrekeningen. Bijgevolg is het een onderneming krachtens deze standaard niet toegestaan om de resulterende uitgestelde belastingverplichting of -vordering op te nemen, noch bij de eerste opname, noch daarna (zie het voorbeeld op de volgende pagina). Voorts verwerkt een onderneming geen latere wijzigingen in de niet-opgenomen uitgestelde belastingverplichting of -vordering naarmate het actief wordt afgeschreven.

23. In overeenstemming met IAS 32, Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie, classificeert de emittent van een samengesteld financieel instrument (bijvoorbeeld een converteerbare obligatie) de vreemd-vermogenscomponent van het instrument als een verplichting, en de eigen-vermogenscomponent als eigen vermogen. In sommige rechtsgebieden is de fiscale boekwaarde van de vreemd-vermogenscomponent bij de eerste opname gelijk aan de initiële boekwaarde van de som van de vreemd-vermogens- en eigen-vermogenscomponenten. Het resulterende belastbare verschil ontstaat omdat de eerste opname van de eigen-vermogenscomponent afzonderlijk van de vreemd-vermogenscomponent plaatsvindt. Aldus is de uitzondering die in alinea 15(b) is vermeld niet van toepassing. En bijgevolg neemt een onderneming de resulterende uitgestelde belastingverplichting op. In overeenstemming met alinea 61 wordt de uitgestelde belasting direct verrekend met de boekwaarde van de eigen-vermogenscomponent. In overeenstemming met alinea 58 worden daaropvolgende wijzigingen in de uitgestelde belastingverplichting in de winst- en verliesrekening opgenomen als uitgestelde belastinglasten (-baten).

Een onderneming is van plan een actief met een kostprijs van 1 000 euro te gebruiken tijdens zijn volledige gebruiksduur van vijf jaar en het vervolgens te verkopen voor een restwaarde van nihil. Het belastingtarief bedraagt 40 %. De afschrijving van het actief is niet fiscaal aftrekbaar. Bij de vervreemding van het actief zijn eventuele vermogenswinsten niet belastbaar, en eventuele vermogensverliezen niet aftrekbaar.

Aangezien de onderneming de boekwaarde van het actief realiseert, zal de onderneming belastbare baten hebben voor een bedrag van 1 000 euro en een belasting betalen van 400 euro. De onderneming neemt de resulterende uitgestelde belastingverplichting van 400 euro niet op, omdat deze voortvloeit uit de eerste opname van het actief.

In het volgende jaar bedraagt de boekwaarde van het actief 800 euro. Op de belastbare bate van 800 euro die de onderneming heeft, betaalt zij een belasting van 320 euro. De onderneming neemt de uitgestelde belastingverplichting van 320 euro niet op omdat deze voortvloeit uit de eerste opname van het actief.

Verrekenbare tijdelijke verschillen

24.  Voor alle verrekenbare tijdelijke verschillen dient een uitgestelde belastingvordering te worden opgenomen, in zoverre het waarschijnlijk is dat er fiscale winst beschikbaar zal zijn waarmee het verrekenbare tijdelijke verschil kan worden verrekend, tenzij de uitgestelde belastingvordering ontstaat uit:

(a)  negatieve goodwill die in overeenstemming met IAS 22, Bedrijfscombinaties, behandeld wordt als uitgestelde bate; of

(b)  de eerste opname van een actief of verplichting in een transactie die:

(i)  geen bedrijfscombinatie is; en

(ii)  op het moment van de transactie geen invloed heeft op de winst vóór belasting of op de fiscale winst (het fiscaal verlies).

Voor verrekenbare tijdelijke verschillen die verband houden met investeringen in dochterondernemingen, filialen, geassocieerde deelnemingen en belangen in joint ventures, moet echter een uitgestelde belastingvordering worden opgenomen in overeenstemming met alinea 44.

25. Het is inherent aan de opname van een verplichting dat de boekwaarde in toekomstige perioden zal worden afgewikkeld door een uitstroom uit de onderneming van middelen die economische voordelen in zich dragen. Als middelen uit de onderneming wegvloeien, kan een deel van hun bedrag of hun volledige bedrag worden verrekend in de bepaling van de fiscale winst van een periode die volgt op de periode waarin de verplichting is opgenomen. In dergelijke gevallen bestaat er een tijdelijk verschil tussen de boekwaarde van de verplichting en haar fiscale boekwaarde. Dienovereenkomstig ontstaat met betrekking tot de winstbelastingen die in de toekomstige perioden kunnen worden teruggevorderd een uitgestelde belastingvordering wanneer het is toegestaan dat dat gedeelte van de verplichting wordt afgetrokken in de bepaling van de fiscale winst. Als de boekwaarde van een actief kleiner is dan zijn fiscale boekwaarde, leidt het verschil tot een uitgestelde belastingvordering op de winstbelastingen die in toekomstige perioden kunnen worden teruggevorderd.

Een onderneming neemt een verplichting van 100 euro op voor te betalen kosten van productgaranties. De kosten van productgaranties zullen pas fiscaal aftrekbaar worden wanneer de onderneming de claims betaalt. Het belastingtarief bedraagt 25 %.

De fiscale boekwaarde van de verplichting is nihil (boekwaarde van 100 euro, min het bedrag dat voor die verplichting in toekomstige perioden fiscaal aftrekbaar zal zijn). Bij de afwikkeling van de verplichting tegen de boekwaarde, zal de onderneming haar toekomstige fiscale winst verminderen met een bedrag van 100 euro, en bijgevolg ook haar toekomstige belastingbetalingen met 25 euro verminderen (100 euro tegen 25 %). Het verschil tussen de boekwaarde van 100 euro en de fiscale boekwaarde van nihil is een verrekenbaar tijdelijk verschil van 100 euro. Bijgevolg neemt de onderneming een uitgestelde belastingvordering van 25 euro (100 euro tegen 25 %) op, op voorwaarde dat de onderneming in toekomstige perioden naar alle waarschijnlijkheid voldoende fiscale winst zal genereren om een vermindering van de belastingbetalingen te genieten.

26. Hieronder wordt een aantal voorbeelden gegeven van verrekenbare tijdelijke verschillen die aanleiding geven tot uitgestelde belastingvorderingen:

(a) Pensioenlasten mogen worden afgetrokken van de winst vóór belasting in de periode waarin de werknemer in dienst is, maar mogen slechts in mindering worden gebracht van de fiscale winst op het moment dat de onderneming bijdragen betaalt aan een pensioenfonds of wanneer de pensioenuitkeringen door de onderneming worden uitbetaald. Er is een tijdelijk verschil tussen de boekwaarde van de verplichting en haar fiscale boekwaarde; de fiscale boekwaarde van de verplichting is gewoonlijk nihil. Een dergelijk verrekenbaar tijdelijk verschil leidt tot een uitgestelde belastingvordering omdat economische voordelen naar de onderneming zullen vloeien in de vorm van een verlaagde fiscale winst bij de betaling van bijdragen of de pensioenuitkeringen;

(b) onderzoekskosten worden opgenomen als last voor de bepaling van de winst vóór belasting in de periode waarin ze zijn ontstaan, maar mogen pas in een latere periode in mindering worden gebracht van de bepaling van de fiscale winst (het fiscaal verlies). Het verschil tussen de fiscale boekwaarde van de onderzoekskosten, zijnde het bedrag dat de belastingautoriteiten toestaan als aftrekpost in toekomstige perioden, en de boekwaarde van nihil is een verrekenbaar tijdelijk verschil dat leidt tot een uitgestelde belastingvordering;

(c) bij een overname wordt de kostprijs van de overname toegerekend aan de opgenomen activa en verplichtingen op basis van hun reële waarde op de datum van de ruiltransactie. Als bij de overname een verplichting wordt opgenomen, maar de gerelateerde kosten pas in een latere periode in mindering worden gebracht van de bepaling van de fiscale winst, ontstaat er een verrekenbaar tijdelijk verschil dat op zich resulteert in een uitgestelde belastingvordering. Een uitgestelde belastingvordering ontstaat eveneens als de reële waarde van een overgenomen identificeerbaar actief kleiner is dan zijn fiscale boekwaarde. In beide gevallen heeft de daaruit voortvloeiende belastingvordering invloed op de goodwill (zie alinea 66); en

(d) bepaalde activa mogen worden geboekt tegen reële waarde, of mogen worden geherwaardeerd, zonder dat er voor belastingdoeleinden een equivalente aanpassing wordt gemaakt (zie alinea 20). Er ontstaat een verrekenbaar verschil als de fiscale boekwaarde van het actief groter is dan zijn boekwaarde.

27. De afwikkeling van verrekenbare tijdelijke verschillen leidt tot een vermindering van de fiscale winst in toekomstige perioden. Er zullen echter slechts economische voordelen in de vorm van verlaagde belastingbetalingen naar de onderneming vloeien als zij voldoende fiscale winst genereert waarmee de verminderingen kunnen worden verrekend. Bijgevolg neemt een onderneming slechts uitgestelde belastingvorderingen op als het waarschijnlijk is dat er belastbare winsten beschikbaar zullen zijn die kunnen worden aangewend voor de verrekenbare tijdelijke verschillen.

28. Het is waarschijnlijk dat er fiscale winst beschikbaar zal zijn waarmee een verrekenbaar tijdelijk verschil kan worden verrekend als er voldoende belastbare tijdelijke verschillen zijn met betrekking tot dezelfde belastingautoriteit en dezelfde belastbare entiteit, waarvan wordt verwacht dat ze zullen worden afgewikkeld:

(a) in dezelfde periode als de verwachte afwikkeling van het verrekenbare tijdelijk verschil; of

(b) in perioden waarin een uit de uitgestelde belastingvordering resulterend fiscaal verlies voorwaarts of achterwaarts kan worden gecompenseerd.

In dergelijke gevallen wordt de uitgestelde belastingvordering opgenomen in de periode waarin de verrekenbare tijdelijke verschillen ontstaan.

29. Als er onvoldoende belastbare tijdelijke verschillen zijn die dezelfde belastingautoriteit en dezelfde belastbare entiteit betreffen, wordt de uitgestelde belastingvordering opgenomen in zoverre:

(a) het waarschijnlijk is dat de onderneming over voldoende fiscale winst zal beschikken met betrekking tot dezelfde belastingautoriteit en dezelfde belastbare entiteit in dezelfde periode als die waarin het verrekenbare tijdelijke verschil wordt afgewikkeld (of in de perioden waarin een uit de uitgestelde belastingvordering resulterend fiscaal verlies voorwaarts of achterwaarts kan worden gecompenseerd). Bij de beoordeling of er in toekomstige perioden voldoende belastbare winst beschikbaar zal zijn, dient een onderneming belastbare bedragen uit hoofde van verrekenbare tijdelijke verschillen waarvan wordt verwacht dat ze in toekomstige perioden zullen ontstaan buiten beschouwing te laten, aangezien de uitgestelde belastingvordering die ontstaat uit deze verrekenbare tijdelijke verschillen zelf toekomstige fiscale winst zal vereisen om te kunnen worden gebruikt; of

(b) planning van de fiscale winst mogelijk is zodat de onderneming fiscale winst kan genereren in de juiste periode.

30. Planning van de fiscale winst houdt in dat de onderneming acties onderneemt om in een bepaalde periode belastbare baten te genereren of haar belastbare baten te verhogen vóór de afloop van een fiscaal compensabel verlies of een toekomstig fiscaal verrekenbaar tegoed. In sommige rechtsgebieden kan fiscale winst bijvoorbeeld worden gegenereerd of verhoogd door:

(a) de optie om belastingen op rentebaten te betalen op het moment dat de baten worden verkregen of het moment dat ze worden betaald;

(b) de aanspraak op bepaalde aftrekken van de fiscale winst uit te stellen;

(c) de verkoop en eventueel de leaseback van activa die in waarde zijn toegenomen, maar waarvan de fiscale boekwaarde nog niet is aangepast om die waardevermeerdering te weerspiegelen; en

(d) de verkoop van een actief dat niet-belastbare baten genereert (zoals in sommige rechtsgebieden een staatsobligatie), teneinde andere investeringen te doen die wel belastbare baten genereren.

Als door planning van de fiscale winst, fiscale winst uit een latere periode beschikbaar wordt in een vroegere periode, is de verrekening van een fiscaal verlies of de overboeking van fiscale winst nog steeds afhankelijk van het bestaan van toekomstige fiscale winst uit andere bronnen dan tijdelijke verschillen die in de toekomst zullen ontstaan.

31. Als een onderneming in het recente verleden verlies heeft geleden, dient zij de leidraden in alinea's 35 en 36 in beschouwing te nemen.

32. Deze standaard staat niet toe dat een uitgestelde belastingvordering wordt opgenomen die ontstaat uit verrekenbare tijdelijke verschillen met betrekking tot negatieve goodwill die in overeenstemming met IAS 22, Bedrijfscombinaties, als uitgestelde bate wordt behandeld, omdat negatieve goodwill een restpost is en de opname van de uitgestelde belastingvordering zou leiden tot een verhoging van de boekwaarde van de negatieve goodwill.

33. Eén geval waarin een uitgestelde belastingvordering ontstaat bij de eerste opname van een actief is wanneer niet-belastbare overheidssubsidies voor een actief worden afgetrokken om te komen tot de boekwaarde van het actief, doch voor belastingdoeleinden niet worden afgetrokken van het af te schrijven bedrag van het actief (met andere woorden zijn fiscale boekwaarde); de boekwaarde van het actief is kleiner dan zijn fiscale boekwaarde en leidt tot een verrekenbaar tijdelijk verschil. Overheidssubsidies mogen ook worden beschouwd als uitgestelde baten. In dat geval is het verschil tussen de uitgestelde baten en de fiscale boekwaarde van nihil een verrekenbaar tijdelijk verschil. Ongeacht de presentatiemethode die een onderneming hanteert, mag de onderneming de resulterende uitgestelde belastingvordering niet opnemen om de reden die in alinea 22 is vermeld.

Niet-gecompenseerde fiscale verliezen en ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden

34.  Voor de voorwaartse compensatie van niet-gecompenseerde fiscale verliezen en voor de verrekening van ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden moet een uitgestelde belastingvordering worden opgenomen in zoverre het waarschijnlijk is dat er toekomstige fiscale winst beschikbaar zal zijn waarmee de niet-gecompenseerde fiscale verliezen en ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden kunnen worden verrekend.

35. De criteria voor de opname van uitgestelde belastingvorderingen die voortvloeien uit de voorwaartse verliescompensatie van ongebruikte fiscale verliezen en fiscaal verrekenbare tegoeden zijn dezelfde als de criteria voor de opname van uitgestelde belastingvorderingen die voortvloeien uit verrekenbare tijdelijke verschillen. Het bestaan van niet-gecompenseerde fiscale verliezen vormt echter een duidelijke indicatie dat mogelijk geen toekomstige fiscale winst beschikbaar zal zijn. Daarom neemt een onderneming die in het recente verleden vaak verliezen heeft geleden een uitgestelde belastingvordering die voortvloeit uit niet-gecompenseerde fiscale verliezen of fiscaal verrekenbare tegoeden alleen op in zoverre zij over voldoende belastbare tijdelijke verschillen beschikt of als er andere overtuigende aanwijzingen zijn dat er voldoende fiscale winst beschikbaar zal zijn die de onderneming kan aanwenden voor de niet-gecompenseerde fiscale verliezen of ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden. In dergelijke omstandigheden vereist alinea 82 informatieverschaffing over het bedrag van de uitgestelde belastingvordering en de aard van de aanwijzingen die de opname van deze vordering ondersteunen.

36. Een onderneming dient de volgende criteria in beschouwing te nemen bij de beoordeling van de waarschijnlijkheid dat fiscale winst beschikbaar zal zijn die kan worden aangewend voor de niet-gecompenseerde fiscale verliezen of ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden:

(a) of de onderneming voldoende belastbare tijdelijke verschillen heeft die dezelfde belastingautoriteit en dezelfde belastbare entiteit betreffen, wat zal resulteren in belastbare bedragen die kunnen worden aangewend voor de niet-gecompenseerde fiscale verliezen of ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden vóór ze verlopen;

(b) of het waarschijnlijk is dat de onderneming fiscale winsten zal hebben vóór de niet-gecompenseerde fiscale verliezen of ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden verlopen;

(c) of de niet-gecompenseerde fiscale verliezen het gevolg zijn van aanwijsbare oorzaken die zich waarschijnlijk niet zullen herhalen; en

(d) of planning van de fiscale winst (zie alinea 30) mogelijk is zodat de onderneming fiscale winst kan genereren in de periode waarin de niet-gecompenseerde fiscale verliezen of ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden kunnen worden aangewend.

In zoverre het niet waarschijnlijk is dat er fiscale winst beschikbaar zal zijn die kan worden aangewend voor de niet-gecompenseerde fiscale verliezen of ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden, wordt de uitgestelde belastingvordering niet opgenomen.

Herbeoordeling van niet-opgenomen uitgestelde belastingvorderingen

37. Op elke balansdatum beoordeelt een onderneming niet-opgenomen uitgestelde belastingvorderingen opnieuw. De onderneming neemt een voorheen niet-opgenomen uitgestelde belastingvordering op in zoverre het waarschijnlijk is geworden dat de uitgestelde belastingvordering kan worden gerealiseerd met de toekomstige fiscale winst. Bijvoorbeeld een verbetering van de handelsvoorwaarden kan het waarschijnlijker maken dat de onderneming in de toekomst voldoende fiscale winst zal kunnen genereren zodat de uitgestelde belastingvordering de opnamecriteria vervult die zijn beschreven in alinea 24 of 34. Een ander voorbeeld is wanneer een onderneming uitgestelde belastingvorderingen opnieuw beoordeelt op de datum van een bedrijfscombinatie of daarna (zie alinea's 67 en 68).

Investeringen in dochterondernemingen, filialen en geassocieerde deelnemingen en belangen in joint ventures

38. Tijdelijke verschillen ontstaan wanneer de boekwaarde van investeringen in dochterondernemingen, filialen en geassocieerde deelnemingen of belangen in joint ventures (namelijk het aandeel van de moedermaatschappij of investeerder in de nettoactiva van de dochteronderneming, het filiaal, de geassocieerde deelneming of deelneming, met inbegrip van de boekwaarde van goodwill) afwijkt van de fiscale boekwaarde (vaak de kostprijs) van de investering of het belang. Dergelijke verschillen kunnen ontstaan in een aantal verschillende omstandigheden, bijvoorbeeld:

(a) het bestaan van niet-uitgekeerde winsten van dochterondernemingen, filialen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures;

(b) wisselkoerswijzigingen als een moedermaatschappij en haar dochteronderneming in verschillende landen zijn gevestigd; en

(c) een verlaging van de boekwaarde van een investering in een geassocieerde deelneming tot de realiseerbare waarde van deze investering.

In een geconsolideerde jaarrekening kan het tijdelijk verschil afwijken van het tijdelijk verschil dat verband houdt met die investering in de enkelvoudige jaarrekening van de moedermaatschappij als de moedermaatschappij de investering in haar enkelvoudige jaarrekening waardeert tegen kostprijs of geherwaardeerd bedrag.

39.  Een onderneming dient een uitgestelde belastingverplichting op te nemen voor alle belastbare tijdelijke verschillen die verband houden met investeringen in dochterondernemingen, filialen en geassocieerde deelnemingen, en belangen in joint ventures, tenzij de volgende voorwaarden beide zijn vervuld, namelijk indien:

(a)  de moedermaatschappij, investeerder of deelnemer in de joint venture het tijdstip kan bepalen waarop het tijdelijke verschil wordt afgewikkeld; en

(b)  het waarschijnlijk is dat het tijdelijk verschil in de nabije toekomst niet zal worden afgewikkeld.

40. Aangezien een moedermaatschappij het dividendbeleid van haar dochteronderneming bepaalt, kan de moedermaatschappij het tijdstip bepalen van de afwikkeling van tijdelijke verschillen die verband houden met die investering (met inbegrip van de tijdelijke verschillen die voortvloeien zowel uit niet-uitgekeerde winsten als uit verschillen bij de omrekening van vreemde valuta). Bovendien zou het praktisch vaak niet mogelijk zijn om het bedrag van de winstbelastingen te bepalen dat verschuldigd zou zijn wanneer het tijdelijk verschil wordt afgewikkeld. Als de moedermaatschappij heeft bepaald dat deze winsten niet in de nabije toekomst zullen worden uitgekeerd, neemt ze bijgevolg geen uitgestelde belastingverplichting op. Dezelfde overwegingen zijn van toepassing op investeringen in filialen.

41. Een onderneming verwerkt in haar eigen valuta de niet-monetaire activa en verplichtingen van een buitenlandse activiteit die integraal deel uitmaakt van de activiteiten van de onderneming (zie IAS 21, De gevolgen van wisselkoerswijzigingen). Indien de fiscale winst of het fiscaal verlies van de buitenlandse activiteit (en derhalve de fiscale boekwaarde van haar niet-monetaire activa en verplichtingen) wordt bepaald in de vreemde valuta, geven wisselkoerswijzigingen aanleiding tot tijdelijke verschillen. Omdat dergelijke tijdelijke verschillen verband houden met de eigen activa en verplichtingen van de buitenlandse activiteit, en niet zozeer met de investering van de verslaggevende onderneming in die buitenlandse activiteit, neemt de verslaggevende onderneming de resulterende uitgestelde belastingverplichting of (behoudens alinea 24) uitgestelde belastingvordering op. De resulterende uitgestelde belastingen worden verwerkt in de winst- en verliesrekening (zie alinea 58).

42. Een investeerder in een geassocieerde deelneming heeft geen zeggenschap over deze onderneming en verkeert gewoonlijk niet in een positie om het dividendbeleid van deze onderneming te bepalen. Als er geen overeenkomst bestaat die vereist dat de winsten van de geassocieerde deelneming in de nabije toekomst niet zullen worden uitgekeerd, neemt een investeerder bijgevolg een uitgestelde belastingverplichting op die voortvloeit uit belastbare tijdelijke verschillen die verband houden met zijn investering in de geassocieerde deelneming. In sommige gevallen kan een investeerder niet bepalen hoeveel belastingen hij verschuldigd zou zijn als hij de kostprijs van zijn investering in een geassocieerde deelneming goedmaakt, maar kan hij wel bepalen dat dit bedrag gelijk zal zijn aan of groter zal zijn dan een minimumbedrag. In dergelijke gevallen wordt de uitgestelde belastingverplichting gewaardeerd tegen dit bedrag.

43. De overeenkomst tussen de deelnemers aan een joint venture behandelt gewoonlijk de winstdeling en geeft aan of voor beslissingen over dergelijke kwesties de toestemming vereist is van alle deelnemers in de joint venture of een vooraf bepaalde meerderheid van deze deelnemers. Als de deelnemer in een joint venture de winstdeling kan bepalen en het waarschijnlijk is dat de winsten in de nabije toekomst niet zullen worden uitgekeerd, wordt geen uitgestelde belastingverplichting opgenomen.

44.  Een onderneming dient een uitgestelde belastingvordering op te nemen voor alle verrekenbare tijdelijke verschillen die voortvloeien uit investeringen in dochterondernemingen, filialen en geassocieerde deelnemingen en belangen in joint ventures, in zoverre en alleen in zoverre het waarschijnlijk is dat:

(a)  het tijdelijk verschil in de nabije toekomst zal worden afgewikkeld; en

(b)  fiscale winst beschikbaar zal zijn die kan worden aangewend voor het tijdelijk verschil.

45. Bij het bepalen of een uitgestelde belastingvordering wordt opgenomen voor verrekenbare tijdelijke verschillen die verband houden met haar investeringen in dochterondernemingen, filialen en geassocieerde deelnemingen, en haar belangen in joint ventures, dient een onderneming de in alinea's 28 tot en met 31 beschreven leidraden in beschouwing te nemen.

WAARDERING

46.  Actuele belastingverplichtingen (-vorderingen) voor de lopende en voorgaande perioden moeten worden gewaardeerd tegen het bedrag dat naar verwachting zal worden betaald aan (teruggevorderd van) de belastingautoriteiten, op basis van de belastingtarieven (en de belastingwetgeving) waarvan het wetgevingsproces (materieel) is afgesloten op de balansdatum.

47.  Uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen moeten worden gewaardeerd tegen de belastingtarieven die naar verwachting van toepassing zullen zijn op de periode waarin de vordering wordt gerealiseerd of de verplichting wordt afgewikkeld, op basis van de belastingtarieven (en de belastingwetgeving) waarvan het wetgevingsproces (materieel) is afgesloten op de balansdatum.

48. Actuele en uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen worden gewoonlijk gewaardeerd op basis van de belastingtarieven (en belastingwetgeving) waarvan het wetgevingsproces is afgesloten. In sommige rechtsgebieden hebben aankondigingen van belastingtarieven (en belastingwetten) door de overheid echter het wezenlijk effect van wettelijke vaststelling, die verscheidene maanden na de aankondiging kan komen. In deze omstandigheden worden belastingvorderingen en -verplichtingen gewaardeerd op basis van de aangekondigde belastingtarieven (en belastingwetgeving).

49. Indien verschillende belastingtarieven van toepassing zijn op verschillende niveaus van belastbare winst, worden uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen gewaardeerd op basis van de gemiddelde tarieven die naar verwachting van toepassing zullen zijn op de fiscale winst (het fiscaal verlies) van de perioden waarin de tijdelijke verschillen naar verwachting zullen worden afgewikkeld.

50. (Verwijderd)

51.  De waardering van uitgestelde belastingverplichtingen en -vorderingen moet de fiscale gevolgen weerspiegelen die zouden voortvloeien uit de wijze waarop de onderneming op de balansdatum de boekwaarde van haar activa en verplichtingen verwacht te realiseren of af te wikkelen.

52. In sommige rechtsgebieden kan de wijze waarop een onderneming de boekwaarde van een actief (verplichting) realiseert (afwikkelt) invloed hebben op één van beide of beide onderstaande punten:

(a) het toepasselijke belastingtarief op het moment dat de onderneming de boekwaarde van het actief (de verplichting) realiseert (afwikkelt); en

(b) de fiscale boekwaarde van het actief (de verplichting).

In dergelijke gevallen waardeert een onderneming uitgestelde belastingverplichtingen en -vorderingen op basis van het belastingtarief en de fiscale boekwaarde die consistent zijn met de verwachte wijze van realisatie of afwikkeling.

Voorbeeld A

Een actief heeft een boekwaarde van 100 euro en een fiscale boekwaarde van 60 euro. Er zou een belastingtarief van 20 % van toepassing zijn als het actief werd verkocht, terwijl overige baten zouden onderworpen zijn aan een belastingtarief van 30 %.

De onderneming neemt een uitgestelde belastingverplichting op van 8 euro (40 euro tegen 20 %) als ze het actief verwacht te verkopen zonder verder gebruik, en neemt een uitgestelde belastingverplichting op van 12 euro (40 euro tegen 30 %) als ze het actief verwacht aan te houden en de boekwaarde ervan verwacht te realiseren via het gebruik van het actief.

Voorbeeld B

Een actief met een kostprijs van 100 euro en een boekwaarde van 80 euro wordt geherwaardeerd op 150 euro. Er vindt geen equivalente aanpassing plaats voor belastingdoeleinden. De cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden bedraagt 30 euro, en het belastingtarief bedraagt 30 %. Als het actief wordt verkocht voor een bedrag dat groter is dan de kostprijs, zal de cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden van 30 euro worden opgenomen in de belastbare winst, maar zal de verkoopopbrengst die groter is dan de kostprijs niet belastbaar zijn.

De fiscale boekwaarde van het actief bedraagt 70 euro en er is een belastbaar tijdelijk verschil van 80 euro. Als de onderneming de boekwaarde verwacht te realiseren door gebruik van het actief, moet ze een belastbare winst van 150 euro genereren, maar zal ze slechts een afschrijving van 70 euro kunnen aftrekken. Op deze basis is er een uitgestelde belastingverplichting van 24 euro (80 euro tegen 30 %). Als de onderneming de boekwaarde verwacht te realiseren door het actief onmiddellijk te verkopen voor een opbrengst van 150 euro, wordt de uitgestelde belastingverplichting als volgt berekend:



 

Belastbaar tijdelijk verschil

Belastingtarief

Uitgestelde belastingverplichting

Cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden

30

30 %

9

Opbrengst die groter is dan de kostprijs

50

nihil

Totaal

80

 

9

Opmerking: In overeenstemming met alinea 61 worden de bijkomende uitgestelde belastingen die voortvloeien uit de herwaardering direct verrekend met het eigen vermogen.

Voorbeeld C

De gegevens zijn dezelfde als in voorbeeld B, behalve dat als het actief wordt verkocht voor een bedrag dat groter is dan de kostprijs, de cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden zal worden opgenomen in de belastbare winst (belast tegen 30 %) en de verkoopopbrengst zal worden belast tegen 40 %, na aftrek van voor inflatie aangepaste kosten van 110 euro.

Als de onderneming de boekwaarde verwacht te realiseren door gebruik van het actief, moet ze een belastbare winst ten belope van 150 euro genereren, maar zal ze slechts een afschrijving van 70 euro kunnen aftrekken. Op deze basis bedraagt de fiscale boekwaarde 70 euro, is er een belastbaar tijdelijk verschil van 80 euro en is er een uitgestelde belastingverplichting van 24 euro (80 euro tegen 30 %), zoals in voorbeeld B.

Als de onderneming de boekwaarde verwacht te realiseren door het actief onmiddellijk te verkopen voor een opbrengst van 150 euro, zal de onderneming de geïndexeerde kostprijs van 110 euro kunnen aftrekken. De netto-opbrengst van 40 euro zal worden belast tegen 40 %. Daarnaast zal de cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden van 30 euro worden opgenomen in de belastbare winst en worden belast tegen 30 %. Op deze basis bedraagt de fiscale boekwaarde 80 euro (110 euro min 30 euro), is er een belastbaar tijdelijk verschil van 70 euro, en is er een uitgestelde belastingverplichting van 25 euro (40 euro tegen 40 % plus 30 euro tegen 30 %). Indien de fiscale boekwaarde niet onmiddellijk duidelijk is in dit voorbeeld, kan het nuttig zijn om terug te grijpen naar het fundamentele principe dat is beschreven in alinea 10.

Opmerking: In overeenstemming met alinea 61 worden de bijkomende uitgestelde belastingen die voortvloeien uit de herwaardering direct verrekend met het eigen vermogen.

52A. In sommige rechtsgebieden zijn winstbelastingen verschuldigd tegen een hoger of lager tarief als de nettowinst of ingehouden winsten geheel of gedeeltelijk worden uitgekeerd als dividend aan aandeelhouders van de onderneming. In sommige andere rechtsgebieden zijn winstbelastingen mogelijk restitueerbaar of verschuldigd als de nettowinst of ingehouden winsten geheel of gedeeltelijk als dividend aan aandeelhouders van de onderneming worden uitgekeerd. In deze omstandigheden worden actuele en uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen gewaardeerd tegen het belastingtarief dat van toepassing is op niet-uitgekeerde winsten.

52B. In de omstandigheden beschreven in alinea 52A worden de gevolgen van dividenden op het vlak van de winstbelasting opgenomen wanneer een verplichting om het dividend uit te keren wordt opgenomen. De gevolgen van dividenden op het vlak van de winstbelastingen zijn meer direct gekoppeld aan transacties of gebeurtenissen in het verleden dan aan uitkeringen aan eigenaars. Daarom worden de gevolgen van dividenden op het vlak van de winstbelastingen opgenomen in de nettowinst of het nettoverlies over de periode zoals vereist door alinea 58, tenzij de gevolgen van dividenden op het vlak van de winstbelastingen voortvloeien uit de omstandigheden die zijn beschreven in alinea 58 (a) en (b).

Voorbeeld ter illustratie van alinea's 52A en 52B

Het volgende voorbeeld behandelt de waardering van actuele en uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen voor een onderneming in een rechtsgebied waarin winstbelastingen verschuldigd zijn tegen een hoger tarief op niet-uitgekeerde winsten (50 %) waarbij een bedrag restitueerbaar is wanneer winsten worden uitgekeerd. Het belastingtarief op uitgekeerde winsten bedraagt 35 %. Op de balansdatum, zijnde 31 december 20X1, neemt de onderneming geen verplichting op voor dividenden die na de balansdatum werden voorgesteld of gedeclareerd. Bijgevolg worden geen dividenden opgenomen in het jaar 20X1. De belastbare winst voor 20X1 bedraagt 100 000 euro. Het netto belastbaar tijdelijk verschil voor het jaar 20X1 bedraagt 40 000 euro.

De onderneming neemt een actuele belastingverplichting en actuele lasten uit hoofde van winstbelastingen van 50 000 euro op. Er wordt geen actief opgenomen voor het bedrag dat mogelijk kan worden gerealiseerd als gevolg van toekomstige dividenden. De onderneming neemt ook een uitgestelde belastingverplichting en uitgestelde belastinglasten van 20 000 euro (40 000 euro tegen 50 %) op, wat de winstbelastingen vertegenwoordigt die de onderneming zal betalen wanneer ze de boekwaarde van haar activa en verplichtingen realiseert dan wel afwikkelt op basis van het belastingtarief dat van toepassing is op niet-uitgekeerde winsten.

Daarna, op 15 maart 20X2, neemt de onderneming dividenden ten bedrage van 10 000 euro op uit vorige exploitatiewinsten als een verplichting.

Op 15 maart 20X2 neemt de onderneming de realisatie van winstbelastingen ten bedrage van 1 500 euro (15 % van de dividenden opgenomen als een verplichting) op als een actuele belastingvordering en als een verlaging van actuele lasten uit hoofde van winstbelastingen voor 20X2.

53.  Uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen mogen niet worden gedisconteerd.

54. Om de uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen op basis van de contante waarde betrouwbaar te kunnen bepalen, is het noodzakelijk dat het tijdstip waarop elk tijdelijk verschil wordt afgewikkeld, in detail wordt gepland. In vele gevallen is dergelijke planning praktisch gezien onuitvoerbaar of bijzonder complex. Daarom is het niet geëigend om te vereisen dat uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen worden gedisconteerd. Als discontering wordt toegestaan maar niet verplicht is, zou dit ertoe leiden dat uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen niet vergelijkbaar zijn tussen ondernemingen. Daarom wordt de discontering van uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen door deze standaard niet vereist, noch toegestaan.

55. Tijdelijke verschillen worden bepaald op basis van de boekwaarde van een actief of verplichting. Dit geldt zelfs indien deze boekwaarde zelf wordt bepaald op basis van de contante waarde, bijvoorbeeld in geval van pensioenverplichtingen (zie IAS 19, Personeelsbeloningen).

56.  De boekwaarde van een uitgestelde belastingvordering dient te worden beoordeeld op elke balansdatum. Een onderneming dient de boekwaarde van een uitgestelde belastingvordering te verlagen in zoverre het niet langer waarschijnlijk is dat voldoende fiscale winst beschikbaar zal zijn om het mogelijk te maken het voordeel van die uitgestelde belastingvordering geheel of gedeeltelijk aan te wenden. Een dergelijke verlaging moet worden teruggeboekt in zoverre het waarschijnlijk wordt dat voldoende fiscale winst beschikbaar zal zijn.

OPNAME VAN OVER DE VERSLAGPERIODE VERSCHULDIGDE EN VERREKENBARE BELASTINGEN EN UITGESTELDE BELASTINGEN

57. De administratieve verwerking van de gevolgen van een transactie of andere gebeurtenis op het vlak van over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen, is consistent met de administratieve verwerking van de transactie of de gebeurtenis zelf. Alinea's 58 tot en met 68 implementeren dit principe.

Winst- en verliesrekening

58.  Over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen moeten worden geboekt als baten of lasten en moeten worden opgenomen in de nettowinst of het nettoverlies over de periode, tenzij de belasting voortvloeit uit:

(a)  een transactie of gebeurtenis die in dezelfde of een andere periode direct is opgenomen in het eigen vermogen (zie alinea's 61 tot en met 65); of

(b)  een bedrijfscombinatie die een overname is (zie alinea's 66 tot en met 68).

59. De meeste uitgestelde belastingverplichtingen en -vorderingen ontstaan wanneer baten of lasten in de ene periode worden opgenomen in de winst vóór belasting, maar in een andere periode worden opgenomen in de fiscale winst (het fiscaal verlies). De resulterende uitgestelde belastingen worden opgenomen in de winst- en verliesrekening. Voorbeelden:

(a) wanneer achterstallige rente, royalty's of dividendopbrengsten worden ontvangen en op basis van tijdsevenredigheid worden opgenomen in de winst vóór belasting in overeenstemming met IAS 18, Opbrengsten, maar op kasbasis worden opgenomen in de fiscale winst (het fiscaal verlies); en

(b) wanneer kosten van immateriële activa werden geactiveerd in overeenstemming met IAS 38, Immateriële activa, en worden afgeschreven in de winst- en verliesrekening, maar voor belastingdoeleinden in mindering werden gebracht op het moment dat ze ontstonden.

60. De boekwaarde van uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen kan veranderen zelfs als het bedrag van de daarmee verband houdende tijdelijke verschillen niet is gewijzigd. Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van:

(a) een wijziging van de belastingtarieven of belastingwetgeving;

(b) een herbeoordeling van de realiseerbaarheid van uitgestelde belastingvorderingen; of

(c) een wijziging in de wijze waarop een actief naar verwachting zal worden gerealiseerd.

De resulterende uitgestelde belasting wordt opgenomen in de winst- en verliesrekening, tenzij ze verband houdt met posten die voorheen werden verwerkt in het eigen vermogen (zie alinea 63).

Posten die direct worden verwerkt in het eigen vermogen

61.  Over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen moeten direct worden verwerkt in het eigen vermogen als de belasting betrekking heeft op posten die in dezelfde of een andere periode direct worden verwerkt in het eigen vermogen.

62. International Accounting Standards vereisen of staan toe dat bepaalde posten direct worden verwerkt in het eigen vermogen. Voorbeelden van dergelijke posten zijn:

(a) een wijziging van de boekwaarde die ontstaat uit de herwaardering van materiële vaste activa (zie IAS 16, Materiële vaste activa);

(b) een aanpassing van het beginsaldo van ingehouden winsten die voortvloeit uit een wijziging van de grondslagen voor financiële verslaggeving die retroactief wordt toegepast of uit de correctie van een fundamentele fout (zie IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving);

(c) valutakoersverschillen die voortvloeien uit de omrekening van de jaarrekening van een buitenlandse entiteit (zie IAS 21, De gevolgen van wisselkoerswijzigingen); en

(d) bedragen die voortvloeien uit de eerste opname van de eigen-vermogenscomponent van een samengesteld financieel instrument (zie alinea 23).

63. In uitzonderlijke omstandigheden kan het moeilijk zijn om het bedrag van over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen te bepalen dat verband houdt met posten die worden verwerkt in het eigen vermogen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als:

(a) er progressieve tarieven zijn voor de winstbelastingen en het onmogelijk is om het tarief te bepalen waartegen een specifieke component van de fiscale winst (het fiscaal verlies) werd belast;

(b) een wijziging van het belastingtarief of andere belastingvoorschriften invloed heeft op een uitgestelde belastingvordering of -verplichting die (geheel of gedeeltelijk) verband houdt met een post die voorheen werd verwerkt in het eigen vermogen; of

(c) een onderneming bepaalt dat een uitgestelde belastingvordering moet worden opgenomen, of niet meer volledig moet worden opgenomen, en de uitgestelde belastingvordering (geheel of gedeeltelijk) betrekking heeft op een post die voorheen werd verwerkt in het eigen vermogen.

In dergelijke gevallen worden de over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen die betrekking hebben op posten die worden verwerkt in het eigen vermogen, gebaseerd op een redelijke pro rata toerekening van de over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen van de entiteit in de desbetreffende belastingjurisdictie, of op een ander methode die in de gegeven omstandigheden een meer geëigende toerekening bewerkstelligt.

64. IAS 16, Materiële vaste activa, specificeert niet of een onderneming jaarlijks vanuit de herwaarderingsreserve een bedrag dient over te dragen naar de ingehouden winsten dat gelijk is aan het verschil tussen de afschrijving op een geherwaardeerd actief en de afschrijving op basis van de kostprijs van dat actief. Als een onderneming een dergelijke overdracht uitvoert, omvat het overgedragen bedrag geen daarmee verband houdende uitgestelde belastingen. Soortgelijke overwegingen zijn van toepassing op overdrachten die worden uitgevoerd bij de vervreemding van een materieel vast actief.

65. Als een actief wordt geherwaardeerd voor belastingdoeleinden en die herwaardering verband houdt met een boekhoudkundige herwaardering van een voorgaande periode of met een boekhoudkundige herwaardering die naar verwachting zal worden uitgevoerd in een toekomstige periode, worden de fiscale gevolgen van zowel de herwaardering van het actief als de aanpassing van de fiscale boekwaarde verwerkt in het eigen vermogen in de perioden waarin ze plaatsvinden. Als de herwaardering voor belastingdoeleinden echter geen verband houdt met een boekhoudkundige herwaardering van een voorgaande periode of met een boekhoudkundige herwaardering die naar verwachting zal worden uitgevoerd in een toekomstige periode, worden de fiscale gevolgen van de aanpassing van de fiscale boekwaarde opgenomen in de winst- en verliesrekening.

65A. Als een onderneming dividenden uitkeert aan haar aandeelhouders, kan ze verplicht zijn om een deel van de dividenden namens de aandeelhouders te betalen aan de belastingautoriteiten. In vele rechtsgebieden wordt dit bedrag een bronbelasting genoemd. Een dergelijk bedrag dat wordt betaald of verschuldigd is aan de belastingautoriteiten, wordt als deel van de dividenden ten laste genomen van het eigen vermogen.

Uitgestelde belastingen die voortvloeien uit een bedrijfscombinatie

66. Zoals verklaard in alinea's 19 en 26(c), kunnen tijdelijke verschillen ontstaan in een bedrijfscombinatie die een overname is. In overeenstemming met IAS 22, Bedrijfscombinaties, verwerkt een onderneming alle resulterende uitgestelde belastingvorderingen (in zoverre ze de in alinea 24 beschreven opnamecriteria vervullen) of uitgestelde belastingverplichtingen als identificeerbare activa en verplichtingen op het moment van de overname. Bijgevolg beïnvloeden deze uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen de goodwill of negatieve goodwill. In overeenstemming met alinea's 15(a) en 24(a) neemt een onderneming geen uitgestelde belastingverplichtingen op die ontstaan uit goodwill zelf (als de afschrijving van de goodwill niet fiscaal aftrekbaar is) en geen uitgestelde belastingvorderingen die ontstaan uit niet-belastbare negatieve goodwill die wordt verwerkt als uitgestelde baten.

67. Als gevolg van een bedrijfscombinatie mag een overnemende partij het waarschijnlijk achten dat zij haar eigen uitgestelde belastingvordering die niet werd opgenomen vóór de bedrijfscombinatie zal realiseren. Mogelijk is de overnemende partij bijvoorbeeld in staat om het voordeel van haar niet-gecompenseerde fiscale verliezen aan te wenden voor de toekomstige fiscale winst van de overgenomen partij. In dergelijke gevallen neemt de overnemende partij een uitgestelde belastingvordering op en houdt zij hiermee rekening bij de bepaling van de goodwill of negatieve goodwill die ontstaat uit de overname.

68. Als een overnemende partij een uitgestelde belastingvordering van de overgenomen partij niet opnam als een identificeerbaar actief op het moment van de bedrijfscombinatie en die uitgestelde belastingvordering daarna wordt opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de overnemende partij, worden de resulterende uitgestelde belastingbaten opgenomen in de winst- en verliesrekening. Daarnaast:

(a) past de overnemende partij de brutoboekwaarde van de goodwill en de daarmee verband houdende geaccumuleerde afschrijving aan aan de bedragen die zouden zijn opgenomen indien de uitgestelde belastingvordering op het moment van de bedrijfscombinatie was opgenomen als een identificeerbaar actief; en

(b) verwerkt de overnemende partij de verlaging van de nettoboekwaarde van de goodwill als een last.

De overnemende partij neemt echter geen negatieve goodwill op en verhoogt evenmin de boekwaarde van de negatieve goodwill.

Een onderneming nam een dochteronderneming over die verrekenbare tijdelijke verschillen ten bedrage van 300 euro had. Het belastingtarief op het moment van de overname bedroeg 30 %. De resulterende uitgestelde belastingvordering van 90 euro werd niet opgenomen als een identificeerbaar actief bij de bepaling van de goodwill van 500 euro die voortvloeide uit de overname. De goodwill wordt afgeschreven over een periode van 20 jaar. Twee jaar na de overname oordeelt de onderneming dat de toekomstige fiscale winst waarschijnlijk zal volstaan om het voordeel van alle verrekenbare tijdelijke verschillen te realiseren.

De onderneming neemt een uitgestelde belastingvordering van 90 euro (300 euro tegen 30 %) op en in de winst- en verliesrekening uitgestelde belastingbaten ten bedrage van 90 euro. Ze verlaagt tevens de kostprijs van de goodwill met 90 euro en de geaccumuleerde afschrijving met 9 euro (wat de afschrijving van twee jaar vertegenwoordigt). Het saldo van 81 euro wordt in de winst- en verliesrekening opgenomen als een last. Bijgevolg worden de kostprijs van de goodwill en de daarmee verband houdende geaccumuleerde afschrijving verlaagd tot de bedragen (410 euro en 41 euro) die zouden zijn opgenomen indien op het moment van de bedrijfscombinatie een uitgestelde belastingvordering van 90 euro was opgenomen als een identificeerbaar actief.

Als het belastingtarief is gestegen tot 40 %, neemt de onderneming een uitgestelde belastingvordering van 120 euro (300 euro tegen 40 %) op en in de winst- en verliesrekening uitgestelde belastingbaten ten bedrage van 120 euro. Als het belastingtarief is gedaald tot 20 %, neemt de onderneming een uitgestelde belastingvordering van 60 euro (300 euro tegen 20 %) op en uitgestelde belastingbaten ten bedrage van 60 euro. In beide gevallen verlaagt de onderneming ook de kostprijs van de goodwill met 90 euro en de geaccumuleerde afschrijving met 9 euro, en neemt zij het saldo van 81 euro op als een last in de winst- en verliesrekening.

PRESENTATIE

Belastingvorderingen en belastingverplichtingen

69.  Belastingvorderingen en belastingverplichtingen dienen in de balans afzonderlijk te worden opgenomen van andere activa en verplichtingen. Uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen moeten worden onderscheiden van actuele belastingvorderingen en -verplichtingen.

70.  Als een onderneming in haar jaarrekening een onderscheid maakt tussen vlottende/vaste activa c.q. kortlopende/langlopende verplichtingen, mag zij uitgestelde belastingvorderingen (-verplichtingen) niet opnemen onder vlottende activa (kortlopende verplichtingen).

71.  Een onderneming dient actuele belastingvorderingen en -verplichtingen uitsluitend te salderen als en slechts als de onderneming:

(a)  een in rechte afdwingbaar recht heeft om de opgenomen bedragen te salderen; en

(b)  voornemens is om hetzij de verplichting op nettobasis af te wikkelen, ofwel om het actief te realiseren op hetzelfde moment dat de verplichting wordt afgewikkeld.

72. Ofschoon actuele belastingvorderingen en -verplichtingen afzonderlijk worden opgenomen en gewaardeerd, worden zij in de balans gesaldeerd op basis van criteria die gelijklopen met degene die zijn opgesteld voor financiële instrumenten in IAS 32, Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie. Een onderneming zal in principe beschikken over een in rechte afdwingbaar recht om een actuele belastingvordering te salderen met een actuele belastingverplichting als zij verband houden met winstbelastingen die door dezelfde belastingautoriteit worden geheven en deze belastingautoriteit de onderneming toestaat om een enkele nettobetaling te doen of te ontvangen.

73. In een geconsolideerde jaarrekening wordt een actuele belastingvordering van een onderneming die deel uitmaakt van een groep alleen gesaldeerd met een actuele belastingverplichting van een andere onderneming van de groep als en slechts als de betreffende ondernemingen een in rechte afdwingbaar recht hebben om een enkele nettobetaling te doen of te ontvangen en de ondernemingen voornemens zijn om een dergelijke nettobetaling te doen of te ontvangen of het actief te realiseren op hetzelfde moment dat de verplichting wordt afgewikkeld.

74.  Een onderneming dient uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen alleen te salderen als en slechts als:

(a)  de onderneming een in rechte afdwingbaar recht heeft om actuele belastingvorderingen te salderen met actuele belastingverplichtingen; en

(b)  de uitgestelde belastingvorderingen en de uitgestelde belastingverplichtingen verband houden met belastingen die door dezelfde belastingautoriteit worden geheven op hetzij:

(i)  dezelfde belastbare entiteit; of

(ii)  verschillende belastbare entiteiten die ofwel voornemens zijn om de actuele belastingvorderingen en -verplichtingen netto te verrekenen, ofwel om de vorderingen te realiseren op hetzelfde moment dat de verplichtingen worden afgewikkeld, in elke toekomstige periode waarin verwacht wordt dat aanzienlijke bedragen van uitgestelde belastingverplichtingen of -vorderingen respectievelijk zullen worden afgewikkeld en gerealiseerd.

75. Om de noodzaak te vermijden van een gedetailleerd tijdschema voor de terugboeking van elk tijdelijk verschil, schrijft deze standaard voor dat een onderneming uitsluitend een uitgestelde belastingvordering dient te salderen met een uitgestelde belastingverplichting van dezelfde entiteit als en slechts als zij verband houden met winstbelastingen die door dezelfde belastingautoriteit worden geheven en indien de onderneming over een juridisch afdwingbaar recht beschikt om de actuele belastingvorderingen te salderen met de actuele belastingverplichtingen.

76. In zeldzame omstandigheden kan een onderneming over een juridisch afdwingbaar recht tot saldering beschikken, en voornemens zijn om voor bepaalde perioden nettoverrekeningen op te nemen, doch niet voor andere. In dergelijke zeldzame omstandigheden kan een gedetailleerde planning vereist zijn om op betrouwbare wijze te bepalen of de uitgestelde belastingverplichting van één belastbare entiteit zal leiden tot verhoogde belastingbetalingen in dezelfde periode waarin een uitgestelde belastingvordering van een andere belastbare entiteit zal leiden tot verlaagde betalingen door die tweede belastbare entiteit.

Belastinglasten

77.  De belastinglasten (-baten) met betrekking tot winst of verlies uit de normale bedrijfsactiviteiten dienen in de winst- en verliesrekening te worden gepresenteerd.

78. IAS 21, De gevolgen van wisselkoerswijzigingen, vereist dat bepaalde wisselkoersverschillen als baten of lasten moeten worden opgenomen, maar specificeert niet waar dergelijke verschillen moeten worden gepresenteerd in de winst- en verliesrekening. Dienovereenkomstig kunnen wisselkoersverschillen op uitgestelde buitenlandse belastingverplichtingen of -vorderingen die in de winst- en verliesrekening zijn opgenomen, worden ingedeeld als uitgestelde belastinglasten (-baten) indien deze presentatie de meest nuttige wordt geacht voor de gebruikers van de jaarrekening.

INFORMATIEVERSCHAFFING

79.  De belangrijkste componenten van belastinglasten (-baten) dienen afzonderlijk te worden gepresenteerd.

80. Componenten van belastinglasten (-baten) kunnen het volgende omvatten:

(a) actuele belastinglasten (-baten);

(b) eventuele aanpassingen die in de periode zijn verwerkt voor over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen van voorgaande perioden;

(c) het bedrag van de uitgestelde belastinglasten (-baten) met betrekking tot de herkomst en terugboeking van tijdelijke verschillen;

(d) het bedrag van de uitgestelde belastinglasten (-baten) met betrekking tot wijzigingen van belastingtarieven of de heffing van nieuwe belastingen;

(e) het bedrag van het voordeel uit een voorheen niet-opgenomen fiscaal verlies, fiscaal verrekenbaar tegoed of tijdelijk verschil uit een voorgaande periode dat wordt aangewend om de actuele belastinglasten te reduceren;

(f) het bedrag van het voordeel uit een voorheen niet-opgenomen fiscaal verlies, fiscaal verrekenbaar tegoed of tijdelijk verschil uit een voorgaande periode dat wordt aangewend om uitgestelde belastinglasten te reduceren;

(g) uitgestelde belastinglasten uit de afschrijving, of de terugboeking van een voorgaande afschrijving, van een uitgestelde belastingvordering in overeenstemming met alinea 56; en

(h) het bedrag van belastinglasten (-baten) dat verband houdt met de wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving en fundamentele fouten die zijn opgenomen in de bepaling van de nettowinst of het nettoverlies over de periode, in overeenstemming met de toegestane alternatieve verwerkingswijze in IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving.

81.  De volgende informatie dient eveneens afzonderlijk te worden gepresenteerd:

(a)  het totaalbedrag van over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en uitgestelde belastingen die betrekking hebben op posten die in het eigen vermogen worden verrekend;

(b)  belastinglasten (-baten) in verband met buitengewone posten die tijdens de periode zijn opgenomen;

(c)  een verklaring van het verband tussen belastinglasten (-baten) en winst voor belasting in een van beide volgende vormen:

(i)  een numerieke aansluiting tussen belastinglasten (belastingbaten) en het product van de winst voor belasting vermenigvuldigd met het (de) toepasselijke belastingtarie(f)(ven), met vermelding van de basis waarop het (de) toepasselijke belastingtarie(f)(ven) is (zijn) berekend; of

(ii)  een numerieke aansluiting tussen het gemiddelde effectieve belastingtarief en het toepasselijke belastingtarief, met vermelding van de basis waarop het toepasselijke belastingtarief is berekend;

(d)  een verklaring van wijzigingen in het (de) toepasselijke belastingtarie(f)(ven) ten opzichte van de voorgaande verslagperiode;

(e)  het bedrag (en in voorkomend geval de vervaldatum) van verrekenbare tijdelijke verschillen, niet-gecompenseerde fiscale verliezen en ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden waarvoor in de balans geen uitgestelde belastingvordering is opgenomen;

(f)  het totaalbedrag van tijdelijke verschillen die verband houden met investeringen in dochterondernemingen, filialen, geassocieerde deelnemingen en belangen in joint ventures, waarvoor geen uitgestelde belastingverplichtingen zijn opgenomen (zie alinea 39);

(g)  met betrekking tot elk type tijdelijk verschil en voor elk type niet-gecompenseerd fiscaal verlies en ongebruikt fiscaal verrekenbaar tegoed:

(i)  het bedrag van de uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen dat voor elke verslagperiode in de balans is opgenomen;

(ii)  het bedrag van de uitgestelde belastingbaten of -lasten die zijn opgenomen in de winst- en verliesrekening, als dit niet blijkt uit de wijzigingen van de in de balans opgenomen bedragen;

(h)  met betrekking tot beëindigde bedrijfsactiviteiten, de belastinglasten die betrekking hebben op:

(i)  de winst of het verlies uit de beëindiging; en

(ii)  de winst of het verlies uit de normale bedrijfsactiviteiten van de beëindigde activiteit over de periode, samen met de overeenstemmende bedragen voor elke verslagperiode; en

(i)  het bedrag van de fiscale gevolgen van dividenden aan aandeelhouders van de onderneming die zijn voorgesteld of gedeclareerd vóór de jaarrekening is goedgekeurd voor uitgifte, maar die niet als een verplichting in de jaarrekening zijn opgenomen.

82.  Een onderneming dient het bedrag van een uitgestelde belastingvordering te presenteren alsmede de aard van het bewijs dat de opname ervan ondersteunt, indien:

(a) het gebruik van de uitgestelde belastingvordering afhankelijk is van toekomstige belastbare winsten die groter zijn dan de winsten die voortvloeien uit de afwikkeling van bestaande belastbare tijdelijke verschillen; en

(b) de onderneming een verlies heeft geleden in de lopende of voorgaande periode in de belastingjurisdictie waarop de uitgestelde belastingvordering betrekking heeft.

82A.  In de gevallen die in alinea 52A worden beschreven, dient een onderneming melding te maken van de aard van de potentiële fiscale gevolgen die uit de betaling van dividenden aan haar aandeelhouders zouden voortvloeien. Bovendien dient de onderneming de bedragen te vermelden van de potentiële fiscale gevolgen die op praktische wijze bepaalbaar zijn en of er enige potentiële fiscale gevolgen zijn die praktisch gezien niet bepaalbaar zijn.

83. Een onderneming presenteert de aard en het bedrag van elke buitengewone post hetzij in de eigenlijke winst- en verliesrekening, ofwel in de toelichting bij de jaarrekening. Als de presentatie in de toelichting bij de jaarrekening geschiedt, wordt het totaalbedrag van alle buitengewone posten in de winst- en verliesrekening opgenomen, zonder de gerelateerde totale belastinglasten (-baten). Ofschoon gebruikers van jaarrekeningen de vermelding van de belastinglasten (-baten) die verband houden met elke buitengewone post nuttig kunnen vinden, is het soms moeilijk om belastinglasten (-baten) aan dergelijke posten toe te rekenen. In deze omstandigheden kunnen de belastinglasten (-baten) met betrekking tot buitengewone posten in het totaal worden opgenomen.

84. De vermeldingen die door alinea 81(c) zijn vereist stellen gebruikers van jaarrekeningen in staat om te begrijpen of het verband tussen belastinglasten (-baten) en winst voor belastingen ongebruikelijk is en biedt hen inzicht in de belangrijke factoren die in de toekomst invloed zouden kunnen hebben op dit verband. Het verband tussen belastinglasten (-baten) en winst voor belastingen kan worden beïnvloed door factoren zoals opbrengsten die vrijgesteld zijn van belastingen, kosten die niet verrekenbaar zijn in de bepaling van de fiscale winst (het fiscaal verlies), het effect van fiscale verliezen en het effect van buitenlandse belastingtarieven.

85. In haar verklaring van het verband tussen belastinglasten (-baten) en winst voor belastingen, maakt een onderneming gebruik van een toepasselijk belastingtarief dat voor de gebruikers van haar jaarrekening de meest betekenisvolle informatie oplevert. Vaak is het meest betekenisvolle tarief het binnenlandse belastingtarief van het land waar de onderneming is gevestigd, en wordt het belastingtarief dat voor nationale belastingen wordt geheven samengevoegd met de tarieven die gelden voor eventuele lokale belastingen die op een vrijwel soortgelijk niveau van fiscale winst (fiscaal verlies) worden berekend. Voor ondernemingen die in verschillende rechtsgebieden opereren, kan het echter zinvoller zijn om de afzonderlijke aansluitingen die zijn opgesteld op basis van het binnenlandse tarief in elk afzonderlijk rechtsgebied te totaliseren. Het volgende voorbeeld illustreert hoe de selectie van het toepasselijke belastingtarief de presentatie van de numerieke aansluiting beïnvloedt.

86. Het gemiddelde effectieve belastingtarief wordt verkregen door de belastinglasten (-baten) te delen door de winst voor belastingen.

87. Het zou vaak praktisch niet haalbaar zijn om het bedrag van niet-opgenomen uitgestelde belastingverplichtingen te berekenen die voortvloeien uit investeringen in dochterondernemingen, filialen, geassocieerde deelnemingen en belangen in joint ventures (zie alinea 39). Daarom schrijft deze standaard voor dat een onderneming het totaalbedrag van de onderliggende tijdelijke verschillen moet opnemen, maar geen melding hoeft te maken van de uitgestelde belastingverplichtingen. Niettemin worden ondernemingen, daar waar dat praktisch haalbaar is, wel aangemoedigd om de bedragen van de niet- opgenomen uitgestelde belastingverplichtingen te vermelden, omdat gebruikers van jaarrekeningen dergelijke informatie nuttig kunnen achten.

87A. Alinea 82A schrijft voor dat een onderneming melding dient te maken van de aard van de potentiële fiscale gevolgen die zouden voortvloeien uit de betaling van dividenden aan haar aandeelhouders. Een onderneming dient melding te maken van de belangrijke kenmerken van de belastingsystemen en de factoren die een invloed hebben op de potentiële fiscale gevolgen van dividenden.

87B. Het zou soms praktisch niet haalbaar zijn om het totaalbedrag te berekenen van de potentiële fiscale gevolgen die zouden voortvloeien uit de betaling van dividenden aan haar aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien een onderneming beschikt over talrijke buitenlandse dochterondernemingen. Zelfs in dergelijke omstandigheden kunnen bepaalde gedeelten van het totaalbedrag gemakkelijk bepaalbaar zijn. In een geconsolideerde groep bijvoorbeeld, is het mogelijk dat een moedermaatschappij en enkele van haar dochterondernemingen winstbelastingen hebben betaald tegen een hoger tarief op niet-uitgekeerde winsten, en zich bewust zijn van het bedrag dat zou worden teruggestort op de betaling van toekomstige dividenden aan aandeelhouders uit de geconsolideerde ingehouden winsten. In dit geval wordt dit terug te betalen bedrag vermeld. In voorkomend geval vermeldt de onderneming eveneens dat er bijkomende potentiële fiscale gevolgen zijn die praktisch gezien niet te bepalen zijn. De vermelding van de potentiële fiscale gevolgen in de enkelvoudige jaarrekening van de moedermaatschappij, indien die er is, houdt verband met de ingehouden winsten van de moedermaatschappij.

87C. Een onderneming die vereist is de vermeldingen van alinea 82A op te nemen, kan daarnaast ook verplicht zijn om informatie op te nemen in verband met de tijdelijke verschillen die verband houden met investeringen in dochterondernemingen, filialen en geassocieerde deelnemingen of belangen in joint ventures. In dergelijke gevallen houdt een onderneming hier rekening mee bij de vraag welke informatie krachtens alinea 82A moet worden gepresenteerd. Een onderneming kan bijvoorbeeld vereist zijn om het totaalbedrag te vermelden van de tijdelijke verschillen die verband houden met investeringen in dochterondernemingen waarvoor er geen uitgestelde belastingverplichtingen zijn opgenomen (zie alinea 81(f)). Als het praktisch gezien onuitvoerbaar is om de bedragen van de niet-opgenomen uitgestelde belastingverplichtingen te berekenen (zie alinea 87), dan kunnen er voor deze dochterondernemingen bedragen van potentiële fiscale gevolgen bestaan van dividenden die praktisch gezien niet te bepalen zijn.

88. De onderneming presenteert alle belastinggerelateerde voorwaardelijke activa en verplichtingen in overeenstemming met IAS 37, Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa. Voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa kunnen bijvoorbeeld ontstaan uit onopgeloste geschillen met de belastingautoriteiten. Evenzo dient een onderneming in geval van veranderingen in belastingtarieven of belastingwetgeving ingesteld of aangekondigd na de balansdatum, alle wezenlijke gevolgen te presenteren die dergelijke veranderingen kunnen hebben op de actuele en uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen (zie IAS 10, Gebeurtenissen na balansdatum).

Voorbeeld ter illustratie van alinea 85

In 19X2 had een onderneming in haar eigen rechtsgebied (land A) een winst voor belastingen van 1 500 euro (19X1: 2 000 euro) en in land B van 1 500 euro (19X1: 500). Het belastingtarief in land A bedraagt 30 % en in land B 20 %. In land A is een last van 100 euro (19X1: 200 euro) niet fiscaal aftrekbaar.

Hieronder wordt een voorbeeld gegeven van een aansluiting op het binnenlandse belastingtarief.



 

19X1

19X2

Winst voor belasting

2 500

3 000

Belastingen tegen het binnenlandse tarief van 30 %

750

900

Fiscale gevolgen van de fiscaal niet-aftrekbare lasten

60

30

Gevolg van de lagere belastingtarieven in land B

(50)

(150)

Belastinglasten

760

780

Het volgende is een voorbeeld van een aansluiting die is opgesteld door de afzonderlijke aansluitingen van elk nationaal rechtsgebied te totaliseren. Volgens deze methode worden de gevolgen van verschillen tussen het eigen binnenlandse belastingtarief van de verslaggevende onderneming en het binnenlandse belastingtarief in andere rechtsgebieden niet als een afzonderlijke post in de aansluiting opgenomen. Mogelijk dient een onderneming de gevolgen van wezenlijke wijzigingen in ofwel belastingtarieven, of de mix van winsten die in verschillende rechtsgebieden werd verdiend te bespreken om een verklaring te geven van de wijzigingen in het toepasselijke belastingtarief of -tarieven, zoals voorgeschreven in alinea 81(d).



Winst voor belasting

2 500

3 000

Belastingen tegen de binnenlandsetarieven die van toepassing zijn op winsten in het betreffende land

750

750

Fiscale gevolgen van de fiscaal niet-aftrekbare lasten

60

30

Belastinglasten

760

780

INGANGSDATUM

89.  Deze International Accounting Standard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1998, behoudens zoals gespecificeerd in alinea 91. Als een onderneming deze standaard toepast op jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen vóór 1 januari 1998, dan dient de onderneming te vermelden dat zij deze standaard heeft toegepast in plaats van IAS 12, Administratieve verwerking van winstbelastingen, goedgekeurd in 1979.

90. Deze standaard vervangt IAS 12, Administratieve verwerking van winstbelastingen, die in 1979 werd goedgekeurd.

91.  Alinea's 52A, 52B, 65A, 81(i), 82A, 87A, 87B, 87C en de verwijdering van alinea's 3 en 50 worden van kracht voor jaarrekeningen ( 4 ) die betrekking hebben op perioden die aanvangen op of na 1 januari 2001. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als de eerdere toepassing de jaarrekening beïnvloedt, dient een onderneming dit feit te vermelden.

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD IAS 14

(HERZIENE VERSIE VAN 1997)

Gesegmenteerde informatie

Deze herziene International Accounting Standard vervangt IAS 14, Verslaggeving over financiële informatie per segment, die in 1994 in een opnieuw ingedeelde versie door de Board werd goedgekeurd. De herziene standaard werd van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 juli 1998.

In alinea's 116 en 117 van IAS 36, Bijzondere waardevermindering van activa, worden bepaalde informatievereisten uiteengezet voor de verslaggeving over bijzondere waardeverminderingsverliezen per segment.

INLEIDING

Deze standaard („IAS 14 (herziene versie)”) vervangt IAS 14, Verslaggeving over financiële informatie per segment („de oorspronkelijke IAS 14”). IAS 14 (herziene versie) is van kracht voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 juli 1998. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke IAS 14 zijn de volgende:

1. De oorspronkelijke IAS 14 was van toepassing op ondernemingen waarvan de effecten openbaar werden verhandeld en op andere economisch belangrijke entiteiten. IAS 14 (herziene versie) is van toepassing op ondernemingen waarvan de aandelen of obligaties openbaar worden verhandeld, inclusief ondernemingen die bezig zijn met de introductie van hun aandelen of obligaties op een effectenmarkt die toegankelijk is voor het publiek, doch niet op andere economisch belangrijke entiteiten.

2. De oorspronkelijke IAS 14 vereiste dat informatie in de verslaggeving werd opgenomen voor bedrijfssegmenten en geografische segmenten. De standaard bood slechts algemene leidraden om bedrijfssegmenten te onderscheiden van geografische segmenten. Hij suggereerde dat interne organisatorische groeperingen een basis konden verschaffen om segmenten te onderscheiden voor verslaggevingsdoeleinden, of dat de verslaggeving van gesegmenteerde informatie een herindeling van gegevens kon vergen. IAS 14 (herziene versie) vereist dat in de verslaggeving informatie wordt opgenomen voor bedrijfssegmenten en geografische segmenten. Er worden voor de identificatie van bedrijfssegmenten en geografische segmenten meer gedetailleerde leidraden verschaft dan in de oorspronkelijke IAS 14. De standaard vereist dat een onderneming haar interne organisatiestructuur en interne verslaggevingssysteem in beschouwing neemt om de betreffende segmenten te kunnen identificeren. Indien interne segmenten noch gebaseerd zijn op groepen van verwante producten en diensten, noch op een geografische locatie, vereist IAS 14 (herziene versie) dat een onderneming het volgende niveau van interne segmentering in beschouwing neemt om haar te rapporteren segmenten te identificeren.

3. De oorspronkelijke IAS 14 vereiste dat voor bedrijfssegmenten en geografische segmenten dezelfde hoeveelheid informatie werd gerapporteerd. IAS 14 (herziene versie) stelt dat één segmentatiebasis primair is en de andere secundair. Er dient bovendien aanzienlijk minder informatie in de verslaggeving te worden opgenomen voor secundaire segmenten.

4. De oorspronkelijke IAS 14 gaf geen antwoord op de vraag of voor de opstelling van gesegmenteerde informatie gebruik moest worden gemaakt van dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving die waren gebruikt voor de (geconsolideerde) jaarrekening van de onderneming. IAS 14 (herziene versie) vereist de toepassing van dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving.

5. De oorspronkelijke IAS 14 stond verschillen toe in de manier waarop het resultaat van een segment door verschillende ondernemingen werd gedefinieerd. IAS 14 (herziene versie) verschaft meer gedetailleerde leidraden dan de oorspronkelijke IAS 14 over de specifieke posten van baten en lasten die al dan niet opgenomen moeten worden in de opbrengsten en kosten van een segment. Dienovereenkomstig verschaft IAS 14 (herziene versie) een gestandaardiseerde waarderingsmethode voor het resultaat van een segment, maar alleen in zoverre posten van baten en lasten direct aan segmenten kunnen worden toegeschreven of redelijkerwijze aan segmenten kunnen worden toegerekend.

6. IAS 14 (herziene versie) vereist „symmetrie” in de opname van posten in het resultaat van een segment en in de activa van een segment. Als het resultaat van een segment bijvoorbeeld afschrijvingskosten weergeeft, moet het af te schrijven actief worden opgenomen in de activa van het segment. De oorspronkelijke IAS 14 deed hier geen uitspraak over.

7. De oorspronkelijke IAS 14 bood geen antwoord op de vraag of segmenten die te klein werden geacht om ze afzonderlijk in de verslaggeving op te nemen, konden worden samengevoegd met andere segmenten of konden worden uitgesloten uit alle te rapporteren segmenten. IAS 14 (herziene versie) stelt dat kleine, intern gerapporteerde segmenten waarvoor niet vereist is dat ze afzonderlijk in de verslaggeving worden opgenomen, met elkaar mogen worden samengevoegd indien zij een wezenlijk aantal van de factoren delen waarop de definities van bedrijfssegmenten of geografische segmenten zijn gebaseerd; als bovendien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, mogen ze eveneens worden samengevoegd met een soortgelijk aanzienlijk segment.

8. De oorspronkelijke IAS 14 bood geen antwoord op de vraag of geografische segmenten gebaseerd dienden te zijn op de locatie van de activa van de onderneming (de oorsprong van haar verkoop) of op de locatie van haar cliënten (de bestemming van haar verkoop). IAS 14 (herziene versie) vereist dat — ongeacht de basis die wordt gehanteerd voor de geografische segmenten van een onderneming — voor de presentatie van verschillende gegevens de andere basis moet worden gehanteerd indien deze aanzienlijk verschillend is.

9. De oorspronkelijke IAS 14 vereiste vier belangrijke informatiecategorieën voor zowel bedrijfssegmenten als geografische segmenten:

(a) de verkoop of andere bedrijfsopbrengsten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen opbrengsten afkomstig van cliënten buiten de onderneming en opbrengsten afkomstig van andere segmenten;

(b) het resultaat van het segment;

(c) de aangewende activa van het segment; en

(d) de basis voor gehanteerde prijzen tussen segmenten.

Voor de primaire basis die een onderneming hanteert om gesegmenteerde informatie te presenteren (bedrijfssegmenten of geografische segmenten), vereist IAS 14 (herziene versie) naast deze vier informatiecategorieën ook de vermelding van:

(a) de verplichtingen van het segment;

(b) de kostprijs van vaste materiële activa en immateriële activa die tijdens de periode werden verworven;

(c) de kosten van afschrijvingen;

(d) andere niet-geldelijke lasten dan afschrijvingen; en

(e) het aandeel van de onderneming in de nettowinst of het nettoverlies van geassocieerde deelnemingen, joint ventures of andere investeringen die volgens de „equity”-methode zijn gewaardeerd als vrijwel alle activiteiten van de geassocieerde deelneming zich alleen binnen dat segment bevinden, alsmede het bedrag van de betreffende investering.

Voor de secundaire basis die een onderneming hanteert voor de presentatie van gesegmenteerde informatie, vervangt IAS 14 (herziene versie) de vereiste van de oorspronkelijke IAS 14 om het resultaat van het segment te presenteren door de vereiste presentatie van de kosten van materiële vaste activa en immateriële activadie tijdens de periode werden verworven.

10. De oorspronkelijke IAS 14 verschafte geen antwoord op de vraag of vergelijkende gesegmenteerde informatie over voorgaande perioden aangepast diende te worden om rekening te houden met een wezenlijke wijziging in de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling van een segment. IAS 14 (herziene versie) vereist een aanpassing tenzij dit praktisch niet haalbaar is.

11. IAS 14 (herziene versie) vereist dat ingeval de totale opbrengsten afkomstig van externe cliënten voor alle te rapporteren segmenten samengevoegd minder dan 75 procent van de totale opbrengsten van een onderneming bedragen, er additionele te rapporteren segmenten dienen te worden geïdentificeerd teneinde de drempel van 75 procent te halen.

12. De oorspronkelijke IAS 14 stond toe dat voor overdrachten tussen segmenten een andere prijsgrondslag werd gebruikt dan de prijsgrondslag die daadwerkelijk voor dergelijke overdrachten werd gehanteerd. IAS 14 (herziene versie) vereist dat overdrachten tussen segmenten worden gewaardeerd volgens de prijsgrondslag die de onderneming daadwerkelijk voor de overdrachten heeft gehanteerd.

13. IAS 14 (herziene versie) vereist de presentatie van de opbrengsten voor elk segment waarvoor geen rapportering noodzakelijk werd geacht omdat het grootste gedeelte van de opbrengsten van het segment afkomstig is uit verkopen aan andere segmenten, indien de opbrengsten van dat segment uit de verkoop aan externe cliënten minstens 10 procent van de totale opbrengsten van de onderneming bedragen. In de oorspronkelijke IAS 14 werd geen vergelijkbare vereiste gesteld.

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Definities uit andere International Accounting Standards

Definities van bedrijfssegment en geografisch segment

Definities van opbrengsten, kosten, resultaat, activa en verplichtingen van een segment

Identificatie van te rapporteren segmenten

Primaire en secundaire segmentatiebasis

Bedrijfssegmenten engeografische segmenten

Te rapporteren segmenten

Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling van een segment

Informatieverschaffing

Primaire segmentatiebasis

Secundaire segmentatiebasis

Illustratieve informatieverschaffing over segmenten

Overige informatie

Ingangsdatum

De standaarden die cursief en vet zijn gedrukt dienen te worden gelezen in de context van het achtergrondmateriaal en de leidraden in deze standaard, en in de context van het voorwoord bij de International Accounting Standards. International Accounting Standards zijn niet van toepassing op niet-materiële posten (zie alinea 12 van het voorwoord).

DOEL

Het doel van deze standaard is grondslagen op te stellen voor de rapportering van financiële informatie per segment — informatie over de verschillende soorten producten en diensten die een onderneming levert en de verschillende geografische gebieden waarin zij opereert — om gebruikers van jaarrekeningen te helpen:

(a) een beter inzicht te verkrijgen in de financiële prestaties van de onderneming in het verleden;

(b) zich een beter oordeel te vormen over het rendements- en risicoprofiel van de onderneming; en

(c) meer gefundeerde oordelen te kunnen uitspreken over de onderneming in haar geheel.

Vele ondernemingen leveren groepen van producten of diensten, of zijn actief in geografische gebieden die worden gekenmerkt door een verschillende graad van rentabiliteit, groeimogelijkheden, toekomstvooruitzichten en risico's. Informatie over de verschillende soorten producten en diensten van een onderneming en haar activiteiten in verschillende geografische gebieden — vaak gesegmenteerde informatie genoemd — is relevant voor de beoordeling van de risico's en het rendement van een gediversifieerde of internationaal aanwezige onderneming, maar kan wellicht niet uit de samengevoegde gegevens worden afgeleid. Aldus wordt gesegmenteerde informatie veelal noodzakelijk geacht om in de behoeften van gebruikers van jaarrekeningen te voorzien.

TOEPASSINGSGEBIED

1.  Deze standaard moet worden toegepast op de volledige gepubliceerde jaarrekening die voldoet aan de International Accounting Standards.

2. Een volledige jaarrekening omvat een balans, een winst- en verliesrekening, een kasstroomoverzicht, een mutatieoverzicht van het eigen vermogen en een toelichting, zoals beschreven in IAS 1, Presentatie van de jaarrekening.

3.  Deze standaard dient te worden toegepast door ondernemingen waarvan de aandelen of obligaties openbaar worden verhandeld en door ondernemingen die bezig zijn met de introductie van hun aandelen of obligaties op effectenmarkten die toegankelijk zijn voor het publiek.

4. Ondernemingen waarvan de effecten niet openbaar worden verhandeld, maar die hun jaarrekening wel opstellen in overeenstemming met de International Accounting Standards, worden aangemoedigd om vrijwillig gesegmenteerde informatie op te nemen.

5.  Ondernemingen waarvan de effecten niet openbaar worden verhandeld en die vrijwillig opteren om gesegmenteerde informatie op te nemen in hun jaarrekening die is opgesteld in overeenstemming met de International Accounting Standards, dienen de vereisten van deze standaard volledig na te leven.

6.  Als een financieel verslag zowel de geconsolideerde jaarrekening bevat van een onderneming waarvan de effecten openbaar worden verhandeld, als de enkelvoudige jaarrekening van de moedermaatschappij of een of meer dochterondernemingen, dient alleen gesegmenteerde informatie te worden opgenomen op basis van de geconsolideerde jaarrekening. Als een dochteronderneming op zich een onderneming is waarvan de effecten openbaar worden verhandeld, dient zij gesegmenteerde informatie op te nemen in haar eigen afzonderlijke financiële verslaggeving.

7.  Als een financieel verslag zowel de jaarrekening bevat van een onderneming waarvan de effecten openbaar worden verhandeld als de enkelvoudige jaarrekening van een geassocieerde deelneming of joint venture waarin de onderneming een financieel belang heeft en waarop de „equity”-methode is toegepast, dient gesegmenteerde informatie alleen op basis van de jaarrekening van de onderneming te worden gepresenteerd. Als de geassocieerde deelneming of joint venture waarop de „equity”-methode is toegepast op zich een onderneming is waarvan de effecten openbaar worden verhandeld, dient deze gesegmenteerde informatie op te nemen in haar eigen afzonderlijke financiële verslaggeving.

DEFINITIES

Definities uit andere International Accounting Standards

8.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de betekenissen die zijn omschreven in IAS 7, Het kasstroomoverzicht; IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving; en IAS 18, Opbrengsten:

Bedrijfsactiviteiten zijn de voornaamste activiteiten van een onderneming die opbrengsten genereren, evenals andere activiteiten die geen investerings- of financieringsactiviteiten zijn.

Grondslagen voor financiële verslaggeving zijn de specifieke principes, grondslagen, conventies, regels en praktijken die door een onderneming worden gehanteerd bij de opstelling en presentatie van de jaarrekening.

Opbrengsten verwijst naar de bruto-instroom van economische voordelen die tijdens de periode ontstaan bij de uitvoering van de normale bedrijfsactiviteiten van een onderneming, en die leidt tot een toename van het eigen vermogen, zonder de toenames die verband houden met bijdragen van deelhebbers in het eigen vermogen.

Definities van bedrijfssegment en geografisch segment

9.  De begrippen bedrijfssegment en geografisch segment worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een bedrijfssegment is een duidelijk te onderscheiden onderdeel van een onderneming die individuele goederen of een groep van soortgelijke goederen voortbrengt of individuele diensten of een groep van soortgelijke diensten verleent en die een van andere bedrijfssegmenten afwijkend rendements- en risicoprofiel heeft. Bij de afweging of er sprake is van soortgelijke goederen of diensten dienen de volgende factoren in overweging te worden genomen:

(a)  de aard van de goederen of diensten;

(b)  de aard van het productieproces;

(c)  de cliënten van de goederen of diensten;

(d)  de distributiekanalen van de goederen of diensten; en

(e)  indien van toepassing, de aard van de op de goederen of diensten toepasselijke regelgeving (bijvoorbeeld banken, verzekeringsbedrijven of openbare nutsvoorzieningen).

Een geografisch segment is een duidelijk te onderscheiden onderdeel van een onderneming die goederen voortbrengt of diensten verleent in een bepaald geografisch gebied en die een van andere geografische gebieden afwijkend rendements- en risicoprofiel heeft. Bij de afweging of er sprake is van een geografisch gebied dienen de volgende factoren in overweging te worden genomen:

(a)  vergelijkbare economische en politieke omstandigheden;

(b)  relaties tussen activiteiten in verschillende geografische gebieden;

(c)  verwantschap van activiteiten;

(d)  bijzondere risico's gerelateerd aan activiteiten in een specifiek gebied;

(e)  beperkingen in de vrije verhandelbaarheid van valuta's; en

(f)  de onderliggende valutarisico's.

Een te rapporteren segment is een bedrijfssegment of geografisch segment zoals bepaald door de bovenvermelde definities en waarvoor het opnemen van gesegmenteerde informatie door deze standaard vereist is.

10. De volgorde waarin de factoren voor de identificatie van bedrijfssegmenten engeografische segmenten in alinea 9 zijn opgesomd, is willekeurig.

11. Een bedrijfssegment omvat geen producten of diensten met aanzienlijk verschillende rendements- en risicoprofielen. Hoewel de producten en diensten die deel uitmaken van één bedrijfssegment mogelijk kunnen afwijken van een of verschillende factoren in de definitie van een bedrijfssegment, wordt verwacht dat ze in verhouding tot het merendeel van de factoren gelijksoortig zijn.

12. Geografische segmenten omvatten evenmin activiteiten in economische gebieden met een aanzienlijk verschillend rendements- en risicoprofiel. Een geografisch segment kan betrekking hebben op een land, een groep van twee of meer landen, of een landsgebied.

13. De organisatie en het management van de meeste ondernemingen worden beïnvloed door de overheersende risicobronnen. Bijgevolg stelt alinea 27 van deze standaard dat de organisatiestructuur en het systeem voor interne financiële verslaggeving van een onderneming de basis vormen voor de identificatie van haar segmenten. De risico's en het rendement van een onderneming worden zowel beïnvloed door de geografische locatie van haar activiteiten (waar zij haar producten vervaardigt of waar haar dienstverlenende activiteiten zijn gebaseerd) als door de locatie van haar markten (waar zij haar producten verkoopt of waar zij haar diensten levert). Volgens de definitie kunnen geografische segmenten gebaseerd zijn op:

(a) de locatie van de productie- of dienstenfaciliteiten en andere activa van een onderneming; of

(b) de locatie van haar markten en cliënten.

14. De organisatorische structuur en het systeem voor interne financiële verslaggeving van een onderneming zullen normaliter uitwijzen of de overwegende bron van geografische risico's ligt in de locatie van haar activa (de oorsprong van haar verkoop) of de locatie van haar cliënten (de bestemming van haar verkoop). Een onderneming dient haar structuur dus onder de loep te nemen om te bepalen of ze haar geografische segmenten baseert op de locatie van haar activa, dan wel op de locatie van haar cliënten.

15. Voor de bepaling van de samenstelling van bedrijfssegmenten of geografische segmenten is een zekere oordeelsvorming vereist. Bij dergelijke oordelen dient het management van een ondernemingrekening te houden met het doel van de presentatie van gesegmenteerde informatie, zoals dat in deze standaard wordt aangegeven, alsmede met de kwalitatieve kenmerken van de jaarrekening zoals die omschreven worden in het raamwerk voor de opstelling en presentatie van jaarrekeningen van het IASC. Deze kwalitatieve kenmerken omvatten de relevantie, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid in de tijd van financiële informatie die wordt gepresenteerd voor de verschillende groepen van producten en diensten van een onderneming en over haar activiteiten in bepaalde geografische gebieden, alsmede het nut van deze informatie om de risico's en het rendement van de onderneming als geheel in te schatten.

Definities van opbrengsten, kosten, resultaat, activa en verplichtingen van een segment

16.  De volgende aanvullende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

De opbrengsten van een segment zijn de in de winst- en verliesrekening van de onderneming opgenomen opbrengsten die direct zijn toe te rekenen aan een segment, alsmede het relevante deel van de opbrengsten van een onderneming dat redelijkerwijs aan het segment kan worden toegerekend, ongeacht of deze opbrengsten voortvloeien uit de verkoop aan externe cliënten of uit transacties met andere segmenten van dezelfde onderneming. De opbrengsten van een segment bevatten geen:

(a)  buitengewone posten;

(b)  rentebaten of dividenden, inclusief rentebaten uit hoofde van voorschotten of leningen aan andere segmenten, tenzij de activiteiten van het segment primair van financiële aard zijn; of

(c)  winsten op de verkoop van deelnemingen of voordelen behaald door het kwijtschelden van schulden, tenzij de activiteiten van het segment primair van financiële aard zijn.

De opbrengsten van een segment omvatten het aandeel van de onderneming in de winsten of verliezen van geassocieerde deelnemingen, joint ventures of andere deelnemingen waarop de „equity”-methode is toegepast, doch alleen als deze posten zijn opgenomen in de geconsolideerde of totale opbrengsten van de onderneming.

De opbrengsten van een segment omvatten het aandeel dat een deelnemer in een joint venture heeft in de opbrengsten van een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend en waarop proportionele consolidatie is toegepast, in overeenstemming met IAS 31, Financiële verslaggeving van belangen in joint ventures.

De kosten van een segment zijn de kosten van de bedrijfsactiviteiten van een segment die direct aan het segment zijn toe te rekenen, alsmede het relevante deel van de kosten die redelijkerwijs aan het segment kunnen worden toegerekend, inclusief de kosten van verkopen aan externe cliënten alsmede de kosten van transacties met andere segmenten van dezelfde onderneming. De kosten van een segment bevatten geen:

(a)  buitengewone posten;

(b)  rentelasten, inclusief rentelasten uit hoofde van voorschotten of leningen van andere segmenten, tenzij de activiteiten van het segment primair van financiële aard zijn;

(c)  verliezen op de verkoop van deelnemingen of nadelen als gevolg van het kwijtschelden van vorderingen, tenzij de activiteiten van het segment primair van financiële aard zijn;

(d)  aandeel van de onderneming in de verliezen van geassocieerde deelnemingen, joint ventures of andere deelnemingen die administratief worden verwerkt volgens de „equity”-methode;

(e)  lasten uit hoofde van winstbelastingen; of

(f)  algemene beheerskosten, kosten van het hoofdkantoor en overige kosten die op ondernemingsniveau gemaakt worden en betrekking hebben op de onderneming als geheel. Het kan echter voorkomen dat kosten op ondernemingsniveau worden gemaakt ten behoeve van een specifiek segment. In dat geval worden deze kosten aangemerkt als kosten van een segment indien deze gerelateerd zijn aan de bedrijfsactiviteiten van het segment en deze direct dan wel op een redelijke wijze toegerekend kunnen worden aan het segment.

De kosten van een segment omvatten het aandeel van een deelnemer in een joint venture in de kosten van een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend en waarop proportionele consolidatie is toegepast, in overeenstemming met IAS 31.

Indien de activiteiten van een segment primair van financiële aard zijn, mogen rentebaten en rentelasten in de gesegmenteerde informatie als één enkel nettobedrag worden gepresenteerd, doch uitsluitend als deze posten in de (geconsolideerde) jaarrekening van de onderneming eveneens zijn gesaldeerd.

Het resultaat van een segment wordt verkregen door de kosten van een segment in mindering te brengen van de opbrengsten van een segment. Het resultaat van een segment wordt bepaald vóór enige aanpassingen voor minderheidsbelangen.

De activa van een segment zijn de bedrijfsactiva die door een segment worden gebruikt bij zijn bedrijfsactiviteiten en die ofwel direct zijn toe te rekenen aan het segment dan wel redelijkerwijs aan het segment kunnen worden toegerekend.

Als in het resultaat van een segment rentebaten of dividenden zijn vervat, omvatten de activa van een segment de gerelateerde vorderingen, leningen, deelnemingen of andere activa die baten genereren.

De activa van een segment omvatten geen belastingvorderingen.

De activa van een segment omvatten deelnemingen die administratief zijn verwerkt volgens de „equity”-methode, doch uitsluitend indien de winst of het verlies uit dergelijke deelnemingen is opgenomen in de opbrengsten van een segment. De activa van een segment omvatten het aandeel van een deelnemer in een joint venture in de bedrijfsactiva van een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend en waarop proportionele consolidatie is toegepast, in overeenstemming met IAS 31.

De activa van een segment worden bepaald na aftrek van de gerelateerde waardeverminderingen die direct zijn gesaldeerd in de balans van de onderneming.

De verplichtingen van een segment zijn de verplichtingen die voortvloeien uit de bedrijfsactiviteiten van een segment en die ofwel direct zijn toe te rekenen aan het segment dan wel redelijkerwijs aan het segment kunnen worden toegerekend.

Als in het resultaat van een segment rentelasten zijn vervat, omvatten de verplichtingen van het segment de gerelateerde rentedragende verplichtingen.

De verplichtingen van een segment omvatten het aandeel van een deelnemer in een joint venture in de verplichtingen van een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend waarop proportionele consolidatie is toegepast in overeenstemming met IAS 31.

De verplichtingen van een segment omvatten geen belastingverplichtingen.

De grondslagen voor waardering en resultaatbepaling van een segment zijn de grondslagen voor financiële verslaggeving die worden gehanteerd voor de opstelling en presentatie van de jaarrekening van de geconsolideerde groep of onderneming, alsmede die grondslagen voor financiële verslaggeving die specifiek betrekking hebben op de rapportering van gesegmenteerde informatie.

17. De definities van opbrengsten, kosten, activa en verplichtingen van een segment omvatten de bedragen van posten die direct aan een segment zijn toe te rekenen en bedragen van posten die redelijkerwijs aan een segment kunnen worden toegerekend. Een onderneming dient zich voor de bepaling van de posten die direct of redelijkerwijs aan segmenten kunnen worden toegerekend te baseren op haar systeem voor interne financiële verslaggeving. Er wordt immers verondersteld dat bedragen die voor interne financiële verslaggevingsdoeleinden met segmenten zijn verbonden, direct of redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan segmenten teneinde de opbrengsten, kosten, activa en verplichtingen van te rapporteren segmenten te waarderen.

18. In sommige gevallen is het echter mogelijk dat opbrengsten, kosten, activa of verplichtingen voor interne financiële verslaggevingsdoeleinden aan een segment zijn toegerekend, maar dat de grondslag die hiervoor werd gebruikt wel duidelijk is voor het management van de onderneming, doch voor externe gebruikers van jaarrekeningen mogelijk subjectief, arbitrair of moeilijk te begrijpen is. Een dergelijke toerekening zou ingevolge de definities van opbrengsten, kosten, activa en verplichtingen van een segment in deze standaard geen redelijke grondslag vormen. Omgekeerd kan een onderneming besluiten om een bepaalde post van opbrengsten, kosten, activa of verplichtingen voor interne financiële verslaggevingsdoeleinden niet toe te rekenen, ofschoon er wel een redelijke basis voor bestaat. Een dergelijke post wordt dan toegerekend op basis van de definities van opbrengsten, kosten, activa en verplichtingen van een segment die in deze standaard worden beschreven.

19. Voorbeelden van activa van een segment zijn onder meer vlottende activa die worden aangewend in de bedrijfsactiviteiten van het segment, materiële vaste activa, activa waarvoor een financiële lease-overeenkomst is afgesloten (IAS 17, Lease-overeenkomsten) en immateriële activa. Als in de kosten van een segment bepaalde posten van afschrijvingen zijn opgenomen, dient het daarmee samenhangende actief eveneens in de activa van een segment te worden opgenomen. De activa van een segment omvatten geen activa die worden aangewend voor de algemene doeleinden van de onderneming of het hoofdkantoor. De activa van een segment omvatten bedrijfsactiva die gedeeld worden door twee of meer segmenten als er een redelijke basis bestaat voor de toerekening. De activa van een segment omvatten goodwill die direct is toe te rekenen aan een segment of die redelijkerwijs aan een segment kan worden toegerekend, en de kosten van een segment omvatten de gerelateerde afschrijvingen van goodwill.

20. Voorbeelden van verplichtingen van een segmentomvatten handelsschulden en anderete betalen posten, overlopende passiva, vooruitbetalingen van cliënten, voorzieningen voor productgaranties en andere claims die verband houden met de levering van goederen en diensten. Verplichtingen van een segment omvatten geen leningen, verplichtingen met betrekking tot activa waarvoor een financiële lease-overeenkomst is afgesloten (IAS 17) en andere verplichtingen die zijn aangegaan voor financieringsdoeleinden en niet voor operationele doeleinden. Als in het resultaat van een segment rentelasten zijn vervat, worden de gerelateerde rentedragende verplichtingen opgenomen in de verplichtingen van het segment. De verplichtingen van segmenten waarvan de activiteiten niet primair van financiële aard zijn omvatten geen leningen en soortgelijke verplichtingen, aangezien het resultaat van een segment eerder een bedrijfswinst of -verlies vertegenwoordigt en niet zozeer een winst of verlies na aftrek van financieringslasten. Daarnaast zal het vaak niet mogelijk zijn om de rentedragende verplichting direct dan wel redelijkerwijs aan het segment toe te rekenen, omdat vaak het hoofdkantoor voor de hele onderneming beslist over financieringstransacties.

21. Waarderingen van activa en verplichtingen van een segment omvatten aanpassingen van de vorige boekwaarden van de identificeerbare activa en verplichtingen van segmenten van een onderneming die zijn verworven in een bedrijfscombinatie en die als aankoop zijn gewaardeerd, zelfs als dergelijke aanpassingen slechts worden gedaan ten behoeve van de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening en niet worden opgenomen in de enkelvoudige jaarrekening van hetzij de moedermaatschappij of de dochteronderneming. Als materiële vaste activa na een overname worden geherwaardeerd in overeenstemming met de alternatieve verwerkingswijze die is toegestaan door IAS 16, dienen de waarderingen van de activa van een segment deze herwaarderingen te weerspiegelen.

22. Andere International Accounting Standards bieden verdere leidraden voor de toerekening van kosten. Alinea's 8 tot en met 16 van IAS 2, Voorraden, verschaffen bijvoorbeeld leidraden voor de toewijzing en toerekening van kosten aan voorraden, en alinea's 16 tot en met 21 van IAS 11, Onderhanden projecten in opdracht van derden, verschaffen leidraden voor de toewijzing en toerekening van kosten aan onderhanden projecten. Die leidraden kunnen nuttig zijn bij de toewijzing of toerekening van kosten aan segmenten.

23. IAS 7, Het kasstroomoverzicht, verschaft leidraden over het al dan niet opnemen van voorschotten van de bank in rekening-courant als een component van geldmiddelen, of als financieringen.

24. Opbrengsten, kosten, activa en verplichtingen van een segment worden bepaald vóór saldo's en transacties binnen de groep als onderdeel van het consolidatieproces worden geëlimineerd, tenzij dergelijke saldo's en transacties binnen de groep plaatsvinden tussen groepsondernemingen die slechts over één segment beschikken.

25. Ofschoon de grondslagen voor financiële verslaggeving die worden gehanteerd bij de opstelling en presentatie van de jaarrekening van de onderneming als geheel ook de fundamentele grondslagen zijn voor segmenten, omvatten de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling van segmenten daarnaast ook grondslagen die specifiek verband houden met gesegmenteerde informatie, zoals de identificatie van segmenten, prijsgrondslagen voor overdrachten tussen segmenten en grondslagen voor de toerekening van opbrengsten en kosten aan segmenten.

IDENTIFICATIE VAN TE RAPPORTEREN SEGMENTEN

Primaire en secundaire segmentatiebasis

26.  Of een bedrijfssegment dan wel een geografisch segment aangemerkt dient te worden als primaire segmentatiebasis, wordt bepaald door factoren die van dominante invloed zijn op het rendements- en risicoprofiel van de onderneming. Indien dit profiel voornamelijk wordt beïnvloed door de verschillen in de aard van de goederen of diensten die zij voortbrengt, dienen bedrijfssegmenten te worden aangemerkt als de primaire segmentatiebasis en geografische segmenten als de secundaire segmentatiebasis. Indien het profiel voornamelijk wordt beïnvloed door het opereren in verschillende geografische gebieden, dienen geografische segmenten te worden aangemerkt als de primaire segmentatiebasis en bedrijfssegmenten als de secundaire segmentatiebasis.

27.  Voor het bepalen van de primaire en secundaire segmentatiebasis dient de interne organisatorische en bestuurlijke structuur van een onderneming en het systeem van interne financiële verslaggeving aan de raad van bestuur en de „chief executive officer” als uitgangspunt te worden genomen, tenzij sprake is van een situatie zoals is beschreven in (a) en (b) hieronder:

(a)  Indien het rendements- en risicoprofiel van de onderneming sterk wordt beïnvloed door zowel de verschillen in goederen of diensten die zij voortbrengt als door het opereren in verschillende geografische gebieden, blijkend uit een bestuurlijke structuur en een interne financiële verslaggeving aan het bestuur in een matrixvorm, dan dienen bedrijfssegmenten te worden aangemerkt als de primaire segmentatiebasis en geografische segmenten als de secundaire segmentatiebasis; en

(b)  Indien de interne organisatorische en bestuurlijke structuur en het systeem van interne financiële verslaggeving aan de raad van bestuur en de „chief executive officer” noch zijn gebaseerd op goederen of diensten of groepen van goederen of diensten, noch op geografische gebieden, dan dienen de bestuurders en de directie van de onderneming vast te stellen of het rendements- en risicoprofiel van de onderneming meer beïnvloed wordt door de verschillende goederen of diensten die zij voortbrengt of door de verschillende geografische gebieden waarin zij opereert. Op basis van deze vaststelling dient het bestuur van de onderneming te kiezen of bedrijfssegmenten dan wel geografische segmenten worden aangemerkt als primaire respectievelijk secundaire segmentatiebasis.

28. Voor de meeste ondernemingen wordt de organisatorische en bestuurlijke structuur bepaald door de overheersende bronnen van risico's en rendement. De organisatorische en bestuurlijke structuur van een onderneming en haar systeem van interne financiële verslaggeving leveren normaliter het beste bewijs van wat voor de rapportering van gesegmenteerde informatie kan worden beschouwd als de overheersende bron van risico's en rendement van een onderneming. Behalve in zeldzame omstandigheden dient een onderneming voor de presentatie van gesegmenteerde informatie in haar jaarrekening dus dezelfde grondslagen te hanteren als degene die worden gehanteerd voor de financiële verslaggeving aan het topmanagement. Haar dominante bron van risico's en rendement wordt tevens haar primaire segmentatiebasis. Haar secundaire bron van risico's en rendement wordt de secundaire segmentatiebasis.

29. Een „presentatie in de vorm van een matrix” — waarbij zowel bedrijfssegmenten als geografische segmenten worden aangemerkt als primaire segmentatiebasis en waarbij voor elke basis volledige informatie wordt gepresenteerd — verschaft vaak nuttige informatie als het rendements- en risicoprofiel van een onderneming sterk wordt beïnvloed door zowel verschillen in de producten en diensten die zij levert als in de geografische gebieden waarin zij opereert. Volgens deze standaard is een presentatie in de vorm van een matrix niet verplicht, doch niet verboden.

30. In sommige gevallen kunnen de organisatie en de interne verslaggeving van een onderneming zich ontwikkelen in een richting die geen verband houdt met verschillen in de soorten producten en diensten die zij levert, noch met de geografische gebieden waarin zij opereert. De interne verslaggeving kan bijvoorbeeld louter per juridische entiteit zijn georganiseerd, wat resulteert in interne segmenten die bestaan uit groepen van niet-verwante producten en diensten. In dergelijke, ongebruikelijke gevallen voldoet de interne verslaggeving van gesegmenteerde informatie niet aan het doel van deze standaard. Dienovereenkomstig wordt ingevolge alinea 27(b) van de bestuurders en het management van de onderneming vereist dat ze bepalen of het rendements- en risicoprofiel van de onderneming eerder gebaseerd is op producten en diensten of op geografische gebieden, en bijgevolg dat zij hetzij bedrijfssegmenten ofwel geografische segmenten aanmerken als primaire segmentatiebasis van de onderneming. Het doel is een redelijke graad van vergelijkbaarheid met andere ondernemingen te bereiken, alsmede een hogere mate van begrijpelijkheid van de resulterende informatie, en te voorzien in de uitdrukkelijke behoeften van beleggers, crediteuren en anderen inzake informatie over het rendement en de risico's van een onderneming die enerzijds verband houden met producten en diensten en anderzijds met geografische gebieden.

Bedrijfssegmenten en geografische segmenten

31.  De indeling in bedrijfssegmenten en geografische segmenten die een onderneming hanteert voor externe-verslaggevingsdoeleinden dient overeen te komen met de organisatorische onderdelen van de onderneming waarover aan de raad van bestuur en de „chief executive officer” wordt gerapporteerd opdat het bestuur zich een oordeel kan vormen over de financiële prestaties van het betreffende onderdeel in het verleden en kan beslissen over de toekenning van middelen aan het onderdeel in de toekomst, tenzij de in alinea 32 beschreven situatie zich voordoet.

32.  Als de interne organisatorische en bestuurlijke structuur van een onderneming en haar systeem van interne financiële verslaggeving aan de raad van bestuur en de „chief executive officer” noch gebaseerd zijn op afzonderlijke producten of diensten of groepen van verwante producten of diensten, noch op geografische factoren, vereist alinea 27(b) dat de bestuurders en het management van de onderneming ofwel kiezen voor bedrijfssegmenten ofwel voor geografische segmenten als primaire segmentatiebasis van de onderneming. Zij dienen hun beslissing te baseren op wat zij beschouwen als de primaire bron van risico's en rendement van de onderneming, waarbij de andere als secundaire segmentatiebasis wordt aangemerkt. In dat geval dienen de bestuurders en het management van de onderneming haar bedrijfssegmenten en geografische segmenten voor externe-verslaggevingsdoeleinden te bepalen op basis van de factoren die zijn opgesomd in de definities in alinea 9 van deze standaard, en niet zozeer op basis van het gehanteerde systeem van interne financiële verslaggeving aan de raad van bestuur en de „chief executive officer”, consistent met het volgende:

(a)  als een of meer segmenten waarover intern wordt gerapporteerd aan de raad van bestuur en het management bedrijfssegmenten of geografische segmenten zijn op basis van de factoren die zijn opgesomd in de definities in alinea 9, maar andere niet, dient subalinea (b) hieronder alleen te worden toegepast op de interne segmenten die niet voldoen aan de definities van alinea 9; een intern gerapporteerd segment dat aan de definitie voldoet, hoeft dus niet verder te worden gesegmenteerd;

(b)  voor segmenten waarover intern wordt gerapporteerd aan de raad van bestuur en het management en die niet voldoen aan de definities van alinea 9, dient het management van de onderneming het volgende, lagere niveau van interne segmentering in beschouwing te nemen volgens hetwelke informatie wordt gerapporteerd op basis van producten en diensten of op basis van geografische gebieden, volgens de definities van alinea 9; en

(c)  als een dergelijk intern gerapporteerd segment van een lager niveau op basis van de in alinea 9 opgesomde factoren voldoet aan de definitie van bedrijfssegment of geografisch segment, dienen de identificatiecriteria voor te rapporteren segmenten in alinea's 34 en 35 op dat segment te worden toegepast.

33. Volgens deze standaard zullen de meeste ondernemingen hun geografische en bedrijfssegmenten identificeren als de organisatorische onderdelen waarover wordt gerapporteerd aan de raad van bestuur (en in voorkomend geval aan de toezichthoudende, niet-leidinggevende bestuurders in het bijzonder) en aan de „chief executive officer” (de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, in sommige gevallen ook een groep van verschillende mensen), teneinde de financiële prestaties van elk onderdeel in het verleden te evalueren en beslissingen te kunnen nemen over de toekenning van middelen in de toekomst. Zelfs indien een onderneming alinea 32 moet toepassen omdat haar interne segmenten niet kunnen worden onderscheiden op basis van producten en diensten of geografische gebieden, dient zij het volgende, lagere niveau van interne segmentering in beschouwing te nemen waarover wordt gerapporteerd op basis van producten en diensten of op basis van geografische gebieden, en mag zij niet, louter voor externe-verslaggevingsdoeleinden, segmenten vormen. Deze benadering van de organisatorische en bestuurlijke structuur en het systeem van interne financiële verslaggeving van een onderneming om de geografische en bedrijfssegmenten voor externe-verslaggevingsdoeleinden te identificeren, wordt soms de „managementbenadering” genoemd, en de organisatorische componenten waarover intern wordt gerapporteerd worden soms „operationele segmenten” genoemd.

Te rapporteren segmenten

34.  Indien twee of meer intern gerapporteerde bedrijfssegmenten of geografische segmenten in wezen gelijksoortig zijn, mogen deze voor externe-verslaggevingsdoeleinden worden gecombineerd tot één segment. Twee of meer segmenten zijn slechts in wezen gelijksoortig indien:

(a)  zij over een langere termijn blijk geven van soortgelijke financiële prestaties; en

(b)  zij vergelijkbaar zijn in alle factoren die vermeld worden in de toepasselijke definitie in alinea 9.

35.  Een bedrijfssegment of een geografisch segment dient te worden aangemerkt als een te rapporteren segment indien de meerderheid van de opbrengsten van het segment bestaat uit opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten en indien:

(a)  de gezamenlijke opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten en uit transacties met andere segmenten van dezelfde onderneming minstens 10 procent bedragen van de totale opbrengsten, intern en extern, van alle segmenten van de onderneming; of

(b)  het resultaat van een segment (zowel positief als negatief) minstens 10 procent bedraagt van het hoogste absolute bedrag van hetzij het gezamenlijke resultaat van alle segmenten met een positief resultaat, hetzij het gezamenlijke resultaat van alle segmenten met een negatief resultaat; of

(c)  de activa van een segment minstens 10 procent bedragen van de totale activa van alle segmenten.

36.  Indien een intern gerapporteerd segment op basis van de in alinea 35 genoemde criteria niet wordt aangemerkt als een te rapporteren segment, dient één van de volgende alternatieven te worden gevolgd:

(a)  het segment mag ondanks zijn beperkte omvang toch worden aangemerkt als een te rapporteren segment;

(b)  het segment dat door zijn beperkte omvang niet wordt aangemerkt als een te rapporteren segment mag met één of meer andere in belangrijke mate gelijksoortige intern gerapporteerde segmenten die op basis van bovenstaande voorwaarden ook niet als te rapporteren segment worden aangemerkt, worden gecombineerd tot een te rapporteren segment. Twee of meer bedrijfssegmenten of geografische segmenten zijn in belangrijke mate gelijksoortig indien zij vergelijkbaar zijn volgens de meerderheid van de factoren opgenomen in de toepasselijke definitie in alinea 9; en

(c)  indien het segment niet wordt aangemerkt als een te rapporteren segment en ook niet wordt gecombineerd tot een te rapporteren segment, wordt het opgenomen als een niet-toewijsbare restpost.

37.  Indien het totaal van de aan te rapporteren segmenten toe te rekenen opbrengsten minder dan 75 procent van de totale (geconsolideerde) opbrengsten bedraagt, dienen additionele segmenten te worden aangemerkt als te rapporteren segmenten, zelfs indien zij gezien hun beperkte omvang niet voldoen aan de voorwaarden van alinea 35, totdat ten minste 75 procent van de totale (geconsolideerde) opbrengsten is opgenomen in te rapporteren segmenten.

38. De drempel van 10 procent die in deze standaard wordt opgelegd mag niet worden beschouwd als leidraad voor het bepalen van de materialiteit van andere aspecten van de financiële verslaggeving dan de identificatie van te rapporteren bedrijfssegmenten en geografische segmenten.

39. Door de te rapporteren segmenten te beperken tot die segmenten die het merendeel van hun opbrengsten genereren uit de verkoop aan externe cliënten, is het krachtens deze standaard niet vereist om de verschillende stadia van verticaal geïntegreerde activiteiten te identificeren als afzonderlijke bedrijfssegmenten. In sommige sectoren is het tegenwoordig echter gangbaar om bepaalde verticaal geïntegreerde activiteiten te rapporteren als afzonderlijke bedrijfssegmenten, zelfs als deze geen aanzienlijke opbrengsten genereren uit de verkoop aan externe cliënten. Vele internationale oliemaatschappijen merken hun upstream-activiteiten (exploratie en productie) en downstream-activiteiten (raffinage en marketing) in hun verslaggeving bijvoorbeeld aan als afzonderlijke bedrijfssegmenten, zelfs al worden de meeste of zelfs alle upstream-producten (ruwe aardolie) intern overgedragen aan de raffinageactiviteiten van de onderneming.

40. De vrijwillige rapportering van verticaal geïntegreerde activiteiten als afzonderlijke segmenten, met een passende omschrijving en de vermelding van de prijsgrondslag voor overdrachten tussen segmenten zoals vereist door alinea 75, wordt door deze standaard aangemoedigd, maar is niet verplicht.

41.  Indien binnen het systeem van interne financiële verslaggeving verticaal geïntegreerde activiteiten als aparte segmenten worden onderscheiden en de onderneming er niet voor kiest deze in de externe verslaggeving op te nemen als afzonderlijke bedrijfssegmenten, dienen bij de vaststelling van te rapporteren bedrijfssegmenten de intern verkopende segmenten te worden gecombineerd met de intern aankopende segmenten, tenzij hiervoor geen redelijke grondslag bestaat. In dit laatste geval worden de intern verkopende segmenten opgenomen als een niet-toewijsbare restpost.

42.  Een segment dat in de direct voorafgaande verslagperiode op grond van de 10-procentdrempel werd aangemerkt als een te rapporteren segment, maar waarvan de opbrengsten, het resultaat en de activa in de lopende verslagperiode de 10-procentdrempel niet langer overschrijden, dient toch als een te rapporteren segment te worden aangemerkt indien het management van de onderneming van mening is dat het segment van blijvende betekenis is.

43.  Voor een segment dat in de lopende periode op grond van de 10-procentdrempel wordt aangemerkt als een te rapporteren segment, maar in de direct voorafgaande verslagperiode nog niet voldeed aan de 10-procentdrempel, dienen de vergelijkende gegevens van de voorafgaande periode te worden aangepast teneinde het nieuwe te rapporteren segment als een afzonderlijk segment te tonen, tenzij dit praktisch gezien onuitvoerbaar is.

GRONDSLAGEN VOOR WAARDERING EN RESULTAATBEPALING VAN EEN SEGMENT

44.  Gesegmenteerde informatie dient te worden opgesteld op basis van dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving als de grondslagen die worden gehanteerd voor de opstelling en presentatie van de (geconsolideerde) jaarrekening.

45. Er wordt verondersteld dat de grondslagen voor financiële verslaggeving die door de bestuurders en het management van een onderneming worden gehanteerd voor de opstelling van de (geconsolideerde) jaarrekening, tevens de grondslagen zijn die de bestuurders en het management het meest geschikt achten voor externe-verslaggevingsdoeleinden. Aangezien de presentatie van gesegmenteerde informatie bedoeld is om gebruikers van jaarrekeningen inzicht te verschaffen in en hen de mogelijkheid te bieden zich een beter gefundeerd oordeel te vormen over de onderneming als geheel, vereist deze standaard dat bij de opstelling van gesegmenteerde informatie de grondslagen voor financiële verslaggeving worden gehanteerd die zijn geselecteerd door de bestuurders en het management. Dit betekent echter niet dat de grondslagen voor financiële verslaggeving die worden gebruikt voor de (geconsolideerde) jaarrekening van de onderneming moeten worden toegepast op de te rapporteren segmenten alsof het afzonderlijke, op zichzelf staande verslagleggende ondernemingen betreft. Een gedetailleerde berekening als resultaat van de toepassing van een bepaalde grondslag voor financiële verslaggeving op ondernemingsniveau, kan aan segmenten worden toegerekend als daarvoor een redelijke basis bestaat. Pensioenberekeningen gebeuren bijvoorbeeld vaak voor het geheel van een onderneming, maar de cijfers die gelden voor de onderneming als geheel kunnen aan de segmenten worden toegerekend op basis van demografische gegevens en salarisinformatie van de segmenten.

46. De opname van additionele gesegmenteerde informatie die is opgesteld op basis van andere grondslagen dan de grondslagen voor financiële verslaggeving die werden gehanteerd voor de (geconsolideerde) jaarrekening van de onderneming, wordt door deze standaard niet verboden, op voorwaarde dat (a) de informatie intern wordt gerapporteerd aan de raad van bestuur en de „chief executive officer” teneinde beslissingen te kunnen nemen over de toekenning van middelen aan het segment en de financiële prestaties van het segment te kunnen behoordelen en (b) de waarderingsgrondslag voor deze aanvullende informatie duidelijk wordt omschreven.

47.  Activa die gezamenlijk door twee of meer segmenten worden gebruikt, dienen slechts aan segmenten te worden toegerekend als en slechts als de aan deze activa gerelateerde opbrengsten en kosten eveneens aan deze segmenten worden toegerekend.

48. De manier waarop posten van activa, verplichtingen, opbrengsten en kosten aan segmenten worden toegerekend, is afhankelijk van factoren zoals de aard van dergelijke posten, de activiteiten van het segment en de relatieve autonomie van dat segment. Het is niet mogelijk en bovendien niet gepast om één enkele toerekeningsbasis voor te schrijven die door alle ondernemingen moet worden toegepast. Het is evenmin gepast om de toerekening van activa, verplichtingen, opbrengsten en kosten van een onderneming die gezamenlijk gerelateerd zijn aan twee of meer segmenten af te dwingen als de enige basis voor deze toerekeningen arbitrair is of moeilijk valt te begrijpen. Tegelijkertijd bestaat er een onderling verband tussen de definities van opbrengsten, kosten, activa en verplichtingen van een segment, en dienen de resulterende toerekeningen consistent te zijn. Bijgevolg worden activa die gezamenlijk door twee of meer segmenten worden gebruikt alleen aan segmenten toegerekend als en slechts als de aan deze activa gerelateerde opbrengsten en kosten eveneens aan deze segmenten worden toegerekend. Een actief wordt bijvoorbeeld alleen opgenomen in de activa van een segment als en slechts als de gerelateerde afschrijving bij de waardering van het resultaat van een segment in mindering wordt gebracht.

INFORMATIEVERSCHAFFING

49. In alinea's 50 tot en met 67 wordt uiteengezet welke informatie verplicht moet worden opgenomen voor te rapporteren segmenten die vallen onder de primaire segmentatiebasis van een onderneming. In alinea's 68 tot en met 72 wordt uiteengezet welke informatie vereist is voor de secundaire segmentatiebasis van een onderneming. Ondernemingen worden aangemoedigd om alle informatie voor primaire segmenten uit alinea's 50 tot en met 67 tevens te presenteren voor elk te rapporteren secundair segment, ofschoon alinea's 68 tot en met 72 aanzienlijk minder informatie vereisen voor de secundaire basis. Alinea's 74 tot en met 83 bespreken verschillende andere kwesties in verband met de informatieverschaffing over segmenten. Bijlage B bij deze standaard illustreert de toepassing van deze normen voor informatieverschaffing.

Primaire segmentatiebasis

50.  De informatievereisten van alinea's 51 tot en met 67 moeten worden toegepast op elk te rapporteren segment dat valt binnen de primaire segmentatiebasis van een onderneming.

51.  Een onderneming dient voor elk te rapporteren segment de opbrengsten van het segment te presenteren. De opbrengsten van een segment uit de verkoop aan externe cliënten en de opbrengsten van een segment uit transacties met andere segmenten moeten afzonderlijk worden gepresenteerd.

52.  Een onderneming dient voor elk te rapporteren segment het resultaat van het segment te presenteren.

53. Als een onderneming naast het resultaat van een segment ook de nettowinst of het nettoverlies van een segment kan berekenen of een andere waardering van de winstgevendheid van een segment, dan wordt de presentatie van een dergelijk bedrag of dergelijke bedragen vergezeld van een passende beschrijving aangemoedigd. Als de betreffende waarderingsbasis is opgesteld volgens een andere basis dan de grondslagen voor financiële verslaggeving die voor de (geconsolideerde) jaarrekening van de onderneming worden gehanteerd, dient de onderneming in haar jaarrekening een duidelijke omschrijving van die waarderingsgrondslag op te nemen.

54. Een voorbeeld van een waardering voor de financiële prestaties van een segment boven het resultaat van een segment in de winst- en verliesrekening is de brutomarge op de verkoop. Voorbeelden van de waardering voor de financiële prestaties van een segment onder het resultaat van een segment in de winst- en verliesrekening zijn winst of verlies uit normale bedrijfsactiviteiten (vóór of na winstbelastingen) en nettowinst of -verlies.

55.  Een onderneming dient voor elk te rapporteren segment de totale boekwaarde van de activa van het segment te presenteren.

56.  Een onderneming dient voor elk te rapporteren segment de verplichtingen van het segment te presenteren.

57.  Een onderneming dient voor elk te rapporteren segment de totale kostprijs op te nemen die tijdens de periode werd uitgegeven voor de verwerving van activa waarvan verwacht wordt dat ze langer dan één verslagperiode zullen worden gebruikt (vaste materiële activa en immateriële activa). Ofschoon dit vaak kapitaalinvesteringen of investeringsuitgaven worden genoemd, dient de waardering die door deze grondslag is vereist te geschieden op basis van hettoerekeningsbeginsel, en niet op kasbasis.

58.  Een onderneming dient voor elk te rapporteren segment ook het totaalbedrag van de kosten te presenteren die in het resultaat van het segment zijn opgenomen voor afschrijvingen van activa van het segment over de periode.

59.  Een onderneming wordt aangemoedigd, maar is niet verplicht om de aard en het bedrag te presenteren van posten van opbrengsten en kosten van een segment die van dergelijke omvang of aard zijn of die dermate frequent voorkomen dat hun vermelding relevant is om de financiële prestaties van elk te rapporteren segment over de periode te verklaren.

60. IAS 8 vereist dat „als posten van baten en lasten binnen de winst of het verlies uit normale bedrijfsactiviteiten van die omvang, aard of frequentie zijn dat hun vermelding relevant is voor de verklaring van de financiële prestaties van de onderneming over de periode, dienen de aard en het bedrag van dergelijke posten afzonderlijk te worden vermeld”. In IAS 8 wordt een aantal voorbeelden gegeven, waaronder de afschrijving van voorraden en materiële vaste activa, voorzieningen voor reorganisaties, de verkoop van materiële vaste activa en langetermijnbeleggingen, beëindigde bedrijfsactiviteiten, gerechtelijke schikkingen en terugboekingen van voorzieningen. Alinea 59 heeft niet de intentie om de indeling van dergelijke posten van opbrengsten of kosten te veranderen van gewone posten naar buitengewone posten (zoals gedefinieerd in IAS 8) of de waardering van dergelijke posten te veranderen. Wel wijzigt de alinea, door de aanmoediging om de desbetreffende informatie op te nemen, het niveau waarop het belang van dergelijke posten ten behoeve van vermelding in de jaarrekening wordt geëvalueerd van het niveau van de onderneming naar het niveau van het segment.

61.  Een onderneming dient voor elk te rapporteren segment het totaalbedrag op te nemen van aanzienlijke niet-geldelijke uitgaven die geen betrekking hebben op afschrijvingen en die ingevolge alinea 58 apart moeten worden gepresenteerd, die zijn opgenomen in de kosten van het segment en bijgevolg in mindering zijn gebracht bij de waardering van het resultaat van het segment.

62. IAS 7 vereist dat een onderneming een kasstroomoverzicht presenteert waarin de kasstromen uit bedrijfs-, investerings- en financieringsactiviteiten afzonderlijk worden opgenomen. IAS 7 merkt op dat de presentatie van kasstroominformatie voor elk te rapporteren bedrijfs- en geografisch segment relevant is om de globale financiële positie, liquiditeit en kasstromen van een onderneming te begrijpen. IAS 7 moedigt de presentatie van dergelijke informatie aan. Net als IAS 7 moedigt ook deze standaard de presentatie van gesegmenteerde kasstroominformatie aan. Daarnaast moedigt deze standaard eveneens de presentatie aan van aanzienlijke niet-geldelijke opbrengsten die in de opbrengsten van het segment zijn opgenomen en bijgevolg ook zijn opgenomen bij de waardering van het resultaat van het segment.

63.  Een onderneming die de gesegmenteerde kasstroominformatie presenteert, zoals dat door IAS 7 wordt aangemoedigd, hoeft daarnaast geen kosten van afschrijvingen te presenteren krachtens alinea 58, noch niet-geldelijke kosten krachtens alinea 61.

64.  Een onderneming dient voor elk te rapporteren segment het totaalbedrag te presenteren van het aandeel van de onderneming in denettowinst of het nettoverlies van geassocieerde deelnemingen, joint ventures of andere investeringen die administratief zijn verwerkt volgens de „equity”-methode als vrijwel alle activiteiten van deze geassocieerde deelnemingen zich alleen binnen dat segment bevinden.

65. Ofschoon krachtens de voorgaande alinea één totaalbedrag moet worden gepresenteerd, wordt elke geassocieerde deelneming, joint venture of andere investering die administratief is verwerkt volgens de „equity”-methode individueel beoordeeld om te bepalen of de activiteiten zich alle hoofdzakelijk binnen een segment bevinden.

66.  Indien het totale aandeel van de onderneming in de nettowinst of het nettoverlies van geassocieerde deelnemingen, joint ventures of andere investeringen die administratief zijn verwerkt volgens de „equity”-methode per te rapporteren segment wordt gepresenteerd, dient de totale waarde van de investeringen in deze geassocieerde deelnemingen en joint ventures eveneens per te rapporteren segment te worden gepresenteerd.

67.  Een onderneming dient aansluitingen te tonen tussen de gepresenteerde gesegmenteerde informatie en de geaggregeerde informatie in de (geconsolideerde) jaarrekening van de onderneming. Bij de presentatie van de aansluiting, dient er een aansluiting te worden gegeven tussen de opbrengsten van een segment en de opbrengsten van een onderneming uit de verkoop aan externe cliënten (inclusief de vermelding van het bedrag van de opbrengsten van de onderneming uit de verkoop aan externe cliënten dat niet in de opbrengsten van enig segment is opgenomen); er moet een aansluiting worden gegeven tussen het resultaat van een segment en enerzijds een vergelijkbare waardering van de bedrijfswinst of het bedrijfsverlies van de onderneming en anderzijds ook de nettowinst of het nettoverlies van de onderneming; er moet een aansluiting worden gegeven tussen de activa van een segment en de activa van de onderneming; en er moet een aansluiting worden gegeven van de verplichtingen van een segment en de verplichtingen van de onderneming.

Secundaire segmentatiebasis

68. In de alinea's 50 tot en met 67 worden de informatievereisten uiteengezet die moeten worden toegepast op elk te rapporteren segment dat valt binnen de primaire segmentatiebasis van een onderneming. In de alinea's 69 tot en met 72 worden de informatievereisten uiteengezet die moeten worden toegepast op elk te rapporteren segment dat valt binnen de secundaire segmentatiebasis van een onderneming:

(a) als een onderneming als primaire segmentatiebasis gekozen heeft voor bedrijfssegmenten, wordt de vereiste informatie voor de secundaire segmentatiebasis vermeld in alinea 69;

(b) als een onderneming als primaire segmentatiebasis gekozen heeft voor geografische segmenten op basis van de locatie van activa (waar de producten van de onderneming worden vervaardigd of waar haar dienstverlenende activiteiten zijn gebaseerd), wordt de vereiste informatie voor de secundaire segmentatiebasis vermeld in de alinea's 70 en 71;

(c) als een onderneming als primaire segmentatiebasis gekozen heeft voor geografische segmenten op basis van de locatie van haar cliënten (waar de producten van de onderneming worden verkocht of waar haar diensten worden verricht), wordt de vereiste informatie voor de secundaire segmentatiebasis vermeld in de alinea's 70 en 72.

69.  Als een onderneming als primaire segmentatiebasis heeft gekozen voor bedrijfssegmenten, dient de onderneming de volgende informatie te presenteren:

(a)  de opbrengsten van een segment uit de verkoop aan externe cliënten per geografisch gebied en op basis van de geografische locatie van die cliënten, voor elk geografisch segment waarvoor de opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten minstens 10 procent bedragen van de totale opbrengsten van de onderneming uit de verkoop aan alle externe cliënten;

(b)  de totale boekwaarde van de activa van een segment volgens de geografische locatie van de activa, en dit voor elk geografisch segment waarvan de activa minstens 10 procent bedragen van de totale activa van alle geografische segmenten; en

(c)  de totale kostprijs over de periode van de verwerving van activa van segmenten die naar verwachting gedurende meer dan één verslagperiode zullen worden gebruikt (materiële vaste activa en immateriële activa) volgens de geografische locatie van deze activa, en dit voor elk geografisch segment waarvan de activa minstens 10 procent bedragen van de totale activa van alle geografische segmenten.

70.  Als een onderneming als primaire segmentatiebasis gekozen heeft voor geografische segmenten (ongeacht of ze gebaseerd zijn op de locatie van activa of de locatie van de cliënten), dient zij eveneens de volgende gesegmenteerde informatie te presenteren voor elk bedrijfssegment waarvan de opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten minstens 10 procent bedragen van de totale opbrengsten van de onderneming uit de verkoop aan externe cliënten of waarvan de activa minstens 10 procent bedragen van de totale activa van alle bedrijfssegmenten:

(a)  de opbrengsten van het segment uit de verkoop aan externe cliënten;

(b)  de totale boekwaarde van de activa van het segment; en

(c)  de totale kostprijs over de periode van de verwerving van activa van het segment waarvan verwacht wordt dat ze langer dan één verslagperiode zullen worden gebruikt (vaste materiële activa en immateriële activa).

71.  Als een onderneming als primaire segmentatiebasis heeft gekozen voor geografische segmenten op basis van de locatie van activa, en als de locatie van haar cliënten verschillend is van de locatie van haar activa, dient de onderneming eveneens de opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten te vermelden voor elk geografisch segment op basis van de locatie van de cliënten waarvan de opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten minstens 10 procent bedragen van de totale opbrengsten van de onderneming uit de verkoop aan alle externe cliënten.

72.  Als een onderneming als primaire segmentatiebasis heeft gekozen voor geografische segmenten op basis van de locatie van cliënten, en als de locatie van haar activa verschillend is van de locatie van haar cliënten, dient de onderneming eveneens de volgende gesegmenteerde informatie te presenteren voor elk geografisch segment op basis van de locatie van de activa waarvan de opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten of waarvan de activa minstens 10 procent bedragen van de totale of geconsolideerde gerelateerde bedragen van de onderneming.

(a)  de totale boekwaarde van de activa van segmenten volgens geografische locatie van de activa; en

(b)  de totale kostprijs over de periode van de verwerving van activa van segmenten waarvan verwacht wordt dat ze langer dan één verslagperiode zullen worden gebruikt (vaste materiële activa en immateriële activa), volgens locatie van de activa.

Illustratieve informatieverschaffing over segmenten

73. Bijlage B bij deze standaard geeft een illustratie van de informatie die krachtens deze standaard moet worden gepresenteerd voor primaire en secundaire segmentatiebasissen.

Overige informatie

74.  Indien een bedrijfssegment of een geografisch segment wordt gerapporteerd aan de raad van bestuur en de „chief executive officer” en niet wordt aangemerkt als een te rapporteren segment omdat de meerderheid van de opbrengsten van het segment bestaat uit opbrengsten uit de verkoop aan andere segmenten, maar waarvan de opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten niettemin minstens 10 procent bedragen van de totale opbrengsten uit de verkoop aan alle externe cliënten van de onderneming, dan dient de onderneming dit feit te vermelden, evenals de opbrengsten van dat segment uit (a) de verkoop aan externe cliënten en (b) de interne verkoop aan andere segmenten.

75.  Bij de waardering en presentatie van opbrengsten van een segment uit transacties met andere segmenten dienen de overdrachten tussen de segmenten te worden gewaardeerd op basis van de feitelijk gebruikte grondslag om dergelijke overdrachten intern te factureren. De prijsgrondslag voor deze interne facturering en iedere verandering hierin dient te worden vermeld in de jaarrekening.

76.  Veranderingen in de grondslagen die voor de opstelling van gesegmenteerde informatie worden gehanteerd en die een materieel effect hebben op gesegmenteerde informatie, dienen te worden uiteengezet. Vergelijkende gesegmenteerde informatie van de voorafgaande verslagperiode dient te worden aangepast aan deze veranderingen in de grondslagen, tenzij dit praktisch gezien onuitvoerbaar is. Een dergelijke uiteenzetting dient een beschrijving van de aard van de verandering te bevatten, alsmede de reden voor de verandering en het feit dat de vergelijkende gesegmenteerde informatie van de voorafgaande periode is aangepast of dat deze aanpassing praktisch gezien onuitvoerbaar is. Tevens dient het financiële effect van de verandering te worden toegelicht indien dit redelijkerwijs vastgesteld kan worden. Indien een onderneming een wijziging aanbrengt in de identificatie van haar segmenten en zij de vergelijkende gesegmenteerde informatie niet tevens aanpast omdat dit praktisch gezien onuitvoerbaar is, dan dient de onderneming in het verslagjaar waarin deze wijziging plaatsvindt voor vergelijkingsdoeleinden gesegmenteerde informatie te presenteren zowel op basis van de oude als de nieuwe segmentatiebasis.

77. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving die door een onderneming worden gehanteerd, worden behandeld in IAS 8. IAS 8 schrijft voor dat grondslagen voor financiële verslaggeving alleen mogen worden gewijzigd indien wettelijk voorgeschreven of indien voorgeschreven door een regelgever van financiële verslaggeving, of als de wijziging zal resulteren in een meer geëigende presentatie van gebeurtenissen of transacties in de jaarrekening van de onderneming.

78. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving die door de onderneming worden gehanteerd en die een invloed hebben op gesegmenteerde informatie worden in overeenstemming met IAS 8 behandeld. Tenzij een nieuwe International Accounting Standard anderszins bepaalt, schrijft IAS 8 voor dat een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving retroactief moet worden toegepast en dat informatie over voorgaande verslagperioden moet worden aangepast tenzij dit praktisch gezien onuitvoerbaar is of dat de cumulatieve aanpassing die voortvloeit uit de wijziging moet worden opgenomen in de bepaling van de nettowinst of het nettoverlies van de onderneming over de lopende periode (toegestane alternatieve verwerkingswijze). Als de gebruikelijke verwerkingswijze wordt toegepast, dient de gesegmenteerde informatie van de voorgaande periode te worden aangepast. Als de toegestane alternatieve verwerkingswijze wordt toegepast, wordt de cumulatieve aanpassing die wordt opgenomen in de bepaling van de nettowinst of het nettoverlies van de onderneming tevens opgenomen in het resultaat van de segmenten als het een operationele post betreft die aan segmenten kan worden toegewezen of redelijkerwijs aan segmenten kan worden toegerekend. In het laatste geval vereist IAS 8 mogelijk een afzonderlijke vermelding indien de omvang, aard of frequentie van dien aard is dat de vermelding relevant is om de financiële prestaties van de onderneming over de periode te verklaren.

79. Sommige wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving hebben specifiek betrekking op de presentatie van gesegmenteerde informatie. Voorbeelden zijn onder meer wijzigingen in de identificatie van segmenten en wijzigingen in de grondslag die gehanteerd wordt voor de toerekening van opbrengsten en kosten aan segmenten. Dergelijke wijzigingen kunnen een wezenlijke impact hebben op de gerapporteerde gesegmenteerde informatie, maar brengen geen wijzigingen aan in de geaggregeerde financiële informatie die voor de onderneming wordt gepresenteerd. Om gebruikers een beter inzicht te verschaffen in de wijzigingen en ze de mogelijkheid te bieden zich een oordeel te vormen over bepaalde tendensen, wordt gesegmenteerde informatie over voorgaande perioden die voor vergelijkingsdoeleinden in de jaarrekening is opgenomen aangepast volgens de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving, tenzij dit praktisch gezien onuitvoerbaar is.

80. Ten behoeve van de verslaggeving van gesegmenteerde informatie, vereist alinea 75 dat overdrachten tussen segmenten worden gewaardeerd volgens de prijsgrondslag die de onderneming daadwerkelijk voor de overdrachten heeft gehanteerd. Als een onderneming de prijsgrondslag die ze daadwerkelijk gebruikt voor overdrachten tussen segmenten wijzigt, vormt dit geen wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving waarvoor krachtens alinea 76 gesegmenteerde gegevens van voorgaande perioden moeten worden aangepast. Wel is krachtens alinea 75 de vermelding van de wijziging vereist.

81.  Een onderneming dient een indicatie te geven van het soort goederen en diensten dat begrepen is in ieder te rapporteren bedrijfssegment en van de samenstelling van ieder te rapporteren geografisch segment, zowel in het geval dat het segment behoort tot de primaire als de secundaire segmentatiebasis, tenzij deze gegevens reeds elders in het jaarverslag of de jaarrekening zijn opgenomen.

82. Om de impact te beoordelen van kwesties als verschuivingen in de vraag, prijswijzigingen van grondstoffen of andere productiefactoren en de ontwikkeling van alternatieve producten en processen in een bedrijfssegment, is het noodzakelijk om te weten welke activiteiten in dat segment zijn vervat. Om te kunnen inschatten welke impact wijzigingen in de economische en politieke omgeving hebben op het rendements- en risicoprofiel van een geografisch segment, is het ook belangrijk om te weten hoe dat geografische segment is samengesteld.

83. Voorheen gerapporteerde segmenten die niet langer voldoen aan de kwantitatieve drempels, worden niet afzonderlijk gerapporteerd. De reden waarom ze niet langer aan deze drempels voldoen kan bijvoorbeeld liggen in de daling van de vraag of een wijziging in de managementstrategie, of omdat een deel van de activiteiten van het segment is verkocht of gecombineerd met andere segmenten. Een verklaring van de redenen waarom geen informatie meer wordt gepresenteerd voor bepaalde segmenten die voorheen wel werden gerapporteerd kan ook nuttig zijn om verwachtingen te bevestigen over dalende markten en wijzigingen in de strategie van de onderneming.

INGANGSDATUM

84.  Deze International Accounting Standard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op perioden die aanvangen op of na 1 juli 1998. Eerdere toepassing van de standaard wordt aangemoedigd. Als een onderneming deze standaard toepast op jaarrekeningen over verslagperioden die aanvangen vóór 1 juli 1998 in plaats van de oorspronkelijke IAS 14, dient de onderneming dit feit te vermelden. Als de jaarrekeningvergelijkende informatie bevat voor verslagperioden vóór de ingangsdatum of indien deze standaard vrijwillig eerder werd toegepast, is de aanpassing van de daarin vervatte gesegmenteerde informatie vereist om te voldoen aan de bepalingen van deze standaard, tenzij dit praktisch niet uitvoerbaar is. In het laatste geval dient de onderneming dit te vermelden.

▼M5 —————

▼M5

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 16

Materiële vaste activa

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Opname

Eerste kosten

Kosten na eerste opname

Waardering bij opname

Samenstelling van de kostprijs

Bepaling van de kostprijs

Waardering na opname

Waardering op basis van historische kosten (kostprijsmodel)

Waardering op basis van geherwaardeerde waarde (herwaarderingsmodel)

Afschrijving

Het af te schrijven bedrag en de afschrijvingsperiode

Afschrijvingsmethode

Bijzondere waardevermindering

Vergoeding voor bijzondere waardevermindering

Niet langer opnemen in de balans

Informatieverschaffing

Overgangsbepalingen

Ingangsdatum

Intrekking van andere uitspraken

Deze herziene standaard vervangt IAS 16 (1998) Materiële vaste activa en moet worden toegepast voor de verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

DOEL

1. Het doel van deze standaard is het voorschrijven van de administratieve verwerkingswijze voor materiële vaste activa, zodat de gebruikers van jaarrekening inzicht krijgen in het geïnvesteerde bedrag van een entiteit in materiële vaste activa en de mutaties daarin. De voornaamste kwesties die zich voordoen bij de administratieve verwerking van materiële vaste activa betreffen de opname van activa, de bepaling van de boekwaarde en de afschrijvingskosten en bijzondere waardeverminderingsverliezen die in verband met de activa moeten worden opgenomen.

TOEPASSINGSGEBIED

2.  Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van materiële vaste activa, tenzij een andere International Accounting Standard een andere verwerkingwijze vereist of toestaat.

▼M10

3. Deze standaard is niet van toepassing op:

(a) materiële vaste activa die als aangehouden voor verkoop zijn geclassificeerd overeenkomstig IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten;

(b) biologische activa in verband met agrarische activiteiten (zie IAS 41 Landbouw);

(c) de opname en waardering van exploratie- en evaluatieactiva (zie IFRS 6, Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen), of

(d) rechten om mineralen te winnen en minerale reserves zoals olie, aardgas en soortgelijke uitputbare hulpbronnen.

Deze standaard is echter wel van toepassing op materiële vaste activa die worden gebruikt om de in b) tot en met d) beschreven activa te ontwikkelen of in stand te houden.

▼M5

4. Andere International Accounting Standards kunnen opname vereisen van een materieel vast actief op basis van een verschillende benadering dan die in deze standaard wordt gebruikt. IAS 17 Lease-overeenkomsten schrijft bijvoorbeeld voor dat een entiteit de opname van een geleasd materieel vast actief beoordeelt op basis van de overdracht risico’s en voordelen. In dergelijke gevallen worden echter andere aspecten van de administratieve verwerking van deze activa, waaronder ook de afschrijving, in deze standaard voorgeschreven.

5. Een entiteit dient deze standaard toe te passen op vastgoed dat in aanbouw of in ontwikkeling is voor toekomstig gebruik als vastgoedbelegging, maar dat nog niet voldoet aan de definitie van ‘vastgoedbelegging’ in IAS 40 Vastgoedbeleggingen. Wanneer de bouw of ontwikkeling voltooid is, wordt het vastgoed een vastgoedbelegging en dient de entiteit IAS 40 toe te passen. IAS 40 geldt ook voor vastgoedbeleggingen die worden herontwikkeld met het oog op voortgezet toekomstig gebruik als vastgoedbeleggingen. Een entiteit die overeenkomstig IAS 40 het kostprijsmodel voor vastgoedbeleggingen gebruikt, dient het kostprijsmodel in deze standaard te gebruiken.

DEFINITIES

6.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

De boekwaarde is het bedrag waarvoor een actief opgenomen wordt, na aftrek van eventuele cumulatieve afschrijvingen en cumulatieve bijzondere waardeverminderingsverliezen.

De kostprijs is het bedrag van de geldmiddelen of kasequivalenten die worden betaald en de reële waarde van een andere vergoeding die wordt gegeven om een actief te verwerven op het ogenblik dat het wordt verworven of gebouwd .

Het af te schrijven bedrag is de kostprijs van een actief, of een ander bedrag dat de kostprijs vervangt, verminderd met zijn restwaarde.

Afschrijving is de systematische allocatie van het af te schrijven bedrag van een actief over zijn gebruiksduur.

De entiteitsgebonden waarde is de contante waarde van de kasstromen die naar de verwachting van een entiteit zullen voortvloeien uit het voortgezette gebruik van een actief en uit de vervreemding van het actief aan het einde van zijn gebruiksduur, of de contante waarde van de kasstromen die naar de verwachting van een entiteituit de afwikkeling van een verplichting zullen voortvloeien.

De reële waarde is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

Een bijzonder waardeverminderingsverlies is het bedrag waarmee de boekwaarde van een actief zijn realiseerbare waarde overtreft.

Materiële vaste activa zijn materiële posten die:

(a)  worden aangehouden voor gebruik in de productie of levering van goederen of diensten, voor verhuur aan anderen of voor bestuurlijke doeleinden;

en

(b)  waarvan men verwacht dat ze gedurende langer dan één periode zullen worden gebruikt.

De realiseerbare waarde is de hoogste waarde van de opbrengstwaarde en de bedrijfswaarde van een actief.

De restwaarde van een actief is het bedrag dat een entiteit naar verwachting momenteel voor het actief zou ontvangen bij vervreemding, na aftrek van de verwachte vervreemdingskosten, indien het actief reeds de verwachte ouderdom zou hebben en in de staat zou verkeren die aan het einde van de gebruiksduur wordt verwacht.

De gebruiksduur is :

(a)  de periode gedurende welke een actief naar verwachting voor een entiteit beschikbaar is voor gebruik; of

(b)  het aantal productie- of vergelijkbare eenheden dat de entiteit van het actief verwacht te verkrijgen.

OPNAME

7.  De kostprijs van een materieel vast actief dient uitsluitend als actief te worden opgenomen indien:

(a)  het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen met betrekking tot het actief naar de entiteit zullen vloeien;

en

(b)  de kostprijs van het actief betrouwbaar kan worden bepaald.

8. Reserveonderdelen en onderhoudsbenodigdheden worden meestal geboekt als voorraden en opgenomen in de winst- en verliesrekening wanneer ze worden verbruikt. Belangrijke reserveonderdelen en reserveapparatuur komen echter in aanmerking als materiële vaste activa indien de entiteit verwacht ze langer dan één periode te gebruiken. Op soortgelijke wijze worden reserveonderdelen en onderhoudsbenodigdheden die alleen kunnen worden gebruikt voor een materieel vast actief, administratief verwerkt als materiële vaste activa.

9. Deze standaard schrijft voor wat een voor opname in aanmerking komend materieel vast actief vormt. Bijgevolg vereist de toepassing van de opnamecriteria een beoordeling van de omstandigheden die voor de entiteit gelden. Het kan geëigend zijn om posten die individueel onbeduidend zijn, zoals mallen, gereedschap en matrijzen, samen te voegen en de criteria toe te passen op de totale waarde.

10. Overeenkomstig dit opnameprincipe evalueert een entiteit de kosten inzake materiële vaste activa op het moment dat deze worden gemaakt. Deze kosten omvatten eerste kosten die zijn gemaakt voor de verwerving of vervaardiging van een materieel vast actief en kosten die daarna worden gemaakt om aan dit actief nieuwe bestanddelen toe te voegen, bestanddelen te vervangen of het actief te onderhouden.

Eerste kosten

11. Materiële vaste activa kunnen worden verworven om veiligheid- of milieuredenen. Hoewel de verwerving van dergelijke materiële vaste activa de toekomstige economische voordelen van een bepaald bestaand materieel vast actief niet rechtstreeks verhoogt, kan de verwerving voor een entiteit nodig zijn om toekomstige economische voordelen van haar andere activa te verkrijgen. Dergelijke materiële vaste activa komen in aanmerking voor opname als activa, omdat deze de entiteit de mogelijkheid geven om meer toekomstige economische voordelen te onttrekken aan de activa die er verband mee houden, dan onttrokken zouden kunnen worden indien deze activa niet waren verworven. Zo kan bijvoorbeeld een fabrikant van chemische producten nieuwe chemische behandelingsprocessen invoeren om te voldoen aan de milieunormen voor de productie en opslag van gevaarlijke chemische stoffen. De daaraan gerelateerde verbeteringen van de fabriek worden opgenomen als activa omdat de entiteit zonder deze verbeteringen geen chemische stoffen kan produceren of verkopen. De resulterende boekwaarde van een dergelijk actief en de daaraan gerelateerde activa wordt getoetst op bijzondere waardevermindering ingevolge IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa

Kosten na eerste opname

12. Op basis van het principe van opname in alinea 7 neemt een entiteit de dagelijkse onderhoudskosten van een materieel vast actief niet op in de boekwaarde van het actief. Deze kosten worden eerder in de winst- en verliesrekening opgenomen wanneer zij gemaakt worden. De dagelijkse onderhoudskosten zijn voornamelijk de kosten van arbeid en hulpgoederen, waartoe ook de kosten van kleine onderdelen mogen worden gerekend. Het oogmerk van deze uitgaven wordt vaak omschreven als zijnde ‘de reparatie en het onderhoud’ van het materieel vast actief.

13. Het is mogelijk dat onderdelen van bepaalde materiële vaste activa met regelmatige tussenpozen moeten worden vervangen. Zo is het mogelijk dat een oven na een gegeven aantal gebruiksuren opnieuw moet worden bekleed, of dat onderdelen van het interieur van een vliegtuig (bijvoorbeeld stoelen en pantry's) meermaals moeten worden vervangen gedurende de gebruiksduur van het casco. Er kunnen ook materiële vaste activa worden verworven in het kader van minder vaak terugkerende vervangingen, zoals de vervanging van de binnenmuren van een gebouw of om een incidentele vervanging uit te voeren. Op basis van het opnameprincipe in alinea 7 neemt een entiteit de kostprijs van een vervangingsonderdeel op in de boekwaarde van een materieel vast actief wanneer de kosten worden gemaakt, en indien aan de opnamecriteria wordt voldaan. De boekwaarde van deze vervangen onderdelen wordt niet langer in de balans opgenomen, overeenkomstig de bepalingen in deze standaard inzake het niet langer in de balans opnemen (zie alinea 67 tot en met 72).

14. Een voorwaarde voor het blijven gebruiken van een materieel vast actief (bijvoorbeeld een vliegtuig) kan bestaan uit het regelmatig uitvoeren van grondige inspecties om gebreken op te sporen, ongeacht of onderdelen van het actief worden vervangen. De kosten van grondige inspecties worden als vervangingsinvestering opgenomen in de boekwaarde van het materieel vast actief, indien aan de opnamecriteria wordt voldaan. De eventuele resterende boekwaarde van de kosten van de vorige inspectie (niet zijnde materiële onderdelen) wordt niet langer in de balans opgenomen. Dit vindt plaats ongeacht of de kosten van de vorige inspectie bepaald werden in de transactie waarin het actief verworven of vervaardigd werd. Indien noodzakelijk kan de verwachte kostprijs van een soortgelijke toekomstige inspectiebeurt worden gebruikt als een indicatie voor de bepaling van de kosten van de reeds uitgevoerde inspectie op het moment dat de post werd verworven of vervaardigd.

WAARDERING BIJ OPNAME

15.  Een materieel vast actief dat in aanmerking komt voor opname als actief moet worden gewaardeerd tegen de kostprijs.

Samenstelling van de kostprijs

16. De kostprijs van een materieel vast actief omvat:

(a) de aankoopprijs, met inbegrip van invoerrechten en niet-restitueerbare omzetbelasting, na aftrek van handels- en andere kortingen;

(b) alle rechtstreeks toerekenbare kosten om het actief op de locatie en in de staat te krijgen die noodzakelijk is om te functioneren op de door het management beoogde wijze.

(c) de eerste schatting van de kosten van ontmanteling en verwijdering van het actief, en van het herstel van het terrein waar het actief zich bevindt; de verplichting hiervoor wordt door de entiteit aangegaan als het actief wordt verkregen, of ontstaat als gevolg van het gebruik gedurende een bepaalde periode voor andere doeleinden dan de productie van voorraden gedurende die periode.

17. Voorbeelden van rechtstreeks toerekenbare kosten zijn:

(a) kosten van personeelsbeloningen (zoals gedefinieerd in IAS 19 Personeelsbeloningen) die rechtstreeks voortkomen uit de vervaardiging of verwerving van een materieel vast actief;

(b) kosten voor het geschikt maken van het terrein;

(c) initiële leverings- en afhandelingskosten;

(d) installatie- en montagekosten;

(e) kosten om te onderzoeken of het actief naar behoren functioneert, na de netto-opbrengsten van de verkoop van geproduceerd materiaal te hebben afgetrokken, terwijl het actief naar de locatie en in de staat van functioneren wordt gebracht (zoals geproduceerde monsters wanneer uitrustingen getest worden);

en

(f) honoraria van adviseurs.

18. Een entiteit past IAS 2 Voorraden toe op de kosten die samenhangen met de verplichtingen inzake de ontmanteling en verwijdering van het actief, en het herstel van het terrein waar het actief zich bevindt, die worden gemaakt gedurende een bepaalde periode als gevolg van het gebruik van het actief tijdens die periode voor de productie van voorraden. De verplichtingen betreffende kosten die worden verwerkt in overeenstemming met IAS 2 of IAS 16 worden opgenomen en gewaardeerd overeenkomstig IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa.

19. Voorbeelden van kosten die geen kosten van een materieel vast actief zijn:

(a) openingskosten van een nieuwe vestiging;

(b) kosten om een nieuw product of een nieuwe dienst te lanceren (met inbegrip van advertentie- en promotiekosten);

(c) kosten van de bedrijfsvoering op een nieuwe locatie of voor een nieuwe cliëntencategorie (met inbegrip van opleidingskosten voor het personeel);

en

(d) administratie- en andere algemene overheadkosten.

20. De opname van kosten in de boekwaarde van een materieel vast actief wordt beëindigd wanneer het actief op de locatie is en zich in de staat bevindt die noodzakelijk is om te kunnen functioneren volgens de door het management beoogde wijze. Derhalve worden kosten die voor het gebruik of de het anders inzetten van een materieel vast actief worden gemaakt, niet in de boekwaarde van dat actief opgenomen. De volgende kosten worden bijvoorbeeld niet in de boekwaarde van een materieel vast actief inbegrepen:

(a) kosten die worden gemaakt voor een materieel dat, hoewel in staat is om te functioneren op de door het management beoogde wijze, nog gebruiksklaar moet worden gemaakt of dat functioneert beneden zijn optimale productiecapaciteit;

(b) initiële exploitatieverliezen zoals de verliezen die optreden wanneer de vraag naar de producten die met het actief worden vervaardigd, zich in een opbouwfase bevindt;

en

(c) kosten van verplaatsing of herstructurering van (een deel van) de bedrijfsactiviteiten van de entiteit.

21. Sommige bedrijfsactiviteiten houden verband met de vervaardiging of de ontwikkeling van een materieel vast actief, maar zijn niet noodzakelijk om het actief naar de locatie of in de staat te brengen die nodig is om te kunnen functioneren op de door het management beoogde wijze. Deze incidentele bedrijfsactiviteiten kunnen vóór of gedurende de vervaardiging of ontwikkelingsactiviteiten plaatsgrijpen. Er kunnen bijvoorbeeld opbrengsten worden gegenereerd door een bouwterrein als parkeerterrein te gebruiken totdat de bouw van start gaat. Omdat incidentele bedrijfsactiviteiten niet noodzakelijk zijn om het actief naar de locatie of in de staat te brengen die nodig is om te kunnen functioneren op de door het management beoogde wijze, worden de opbrengsten en de daaraan gerelateerde kosten van incidentele bedrijfsactiviteiten in de winst- en verliesrekening opgenomen, als onderdeel van de opbrengst- en kostencategorieën waartoe zij behoren.

22. De kostprijs van een zelf vervaardigd actief wordt bepaald volgens hetzelfde principe als bij een verworven actief. Indien een entiteit vergelijkbare activa maakt voor verkoop in het kader van de gewone bedrijfsuitoefening, is de kostprijs van het actief meestal gelijk aan de kostprijs van een actief dat wordt vervaardigd voor verkoop (zie IAS 2). Eventuele interne winsten worden derhalve geëlimineerd bij het bepalen van dergelijke kostprijzen. Op vergelijkbare wijze maken abnormale kosten in verband met verspilde materialen, arbeid en andere middelen die zijn aangewend voor de vervaardiging van een actief geen deel uit van de kostprijs van het actief. In IAS 23 Financieringskosten zijn de criteria vastgelegd voor de opname van rente als een onderdeel van de boekwaarde van een zelf vervaardigd materieel vast actief

Bepaling van de kostprijs

23. De kostprijs van een materieel vast actief is het equivalent van de contante prijs op het moment van opname. Indien de betaling later plaatsvindt dan op basis van de normale krediettermijn wordt het verschil tussen vorengenoemde prijs en het betaalde bedrag opgenomen als rentelasten gedurende de periode van uitgestelde betaling, tenzij een dergelijke rente wordt geactiveerd als onderdeel van de boekwaarde van het materieel vast actief, in overeenstemming met de toegestane alternatieve verwerkingswijze in IAS 23.

24. Eén of meer materiële vaste activa kunnen worden verworven in ruil voor een niet-monetair actief of niet-monetaire activa, of een combinatie van monetaire en niet-monetaire activa. De volgende beschouwing heeft betrekking op een ruil van een niet-monetair actief tegen een monetair-actief, maar deze is ook van toepassing op alle ruiltransacties die in de voorgaande zin beschreven zijn. De kostprijs van een dergelijk materieel vast actief wordt bepaald op basis van reële waarde tenzij (a) de ruiltransactie geen economische betekenis heeft of (b) wanneer de reële waarde van noch het ontvangen actief noch het opgegeven actief op betrouwbare wijze kan worden bepaald. Het verworven materieel wordt op deze wijze gewaardeerd, zelfs indien een entiteit het opgegeven actief niet onmiddellijk van de balans kan verwijderen. Indien het verworven materieel niet tegen reële waarde wordt gewaardeerd, is de kostprijs gelijk aan de boekwaarde van het opgegeven actief.

25. Een entiteit bepaalt of een ruiltransactie economische betekenis heeft door af te wegen in welke mate verwacht wordt dat de toekomstige kasstromen als gevolg van de transactie zullen wijzigen. Een ruiltransactie heeft een economische betekenis indien:

(a) de samenstelling (het risico, het tijdstip en het bedrag) van de kasstromen van het ingebrachte actief verschilt van de samenstelling van de kasstromen van het overgedragen actief;

of

(b) de entiteitsgebonden waarde van het gedeelte van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit dat door de transactie wordt beïnvloed, wijzigt als gevolg van de ruil;

en

(c) de verschillen in (a) of (b) belangrijk zijn in verhouding tot de reële waarde van de geruilde activa.

Om te bepalen of ruiltransacties economische betekenis hebben, dient de entiteitsgebonden waarde van het gedeelte van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit dat door de transactie wordt beïnvloed, de kasstromen na aftrek van belastingen weer te geven. Het resultaat van deze analyses kan duidelijk zijn zonder dat de entiteit gedetailleerde berekeningen hoeft uit te voeren.

26. De reële waarde van een actief waarvoor vergelijkbare markttransacties ontbreken, kan betrouwbaar worden bepaald indien (a) ten aanzien van dat actief geen sprake is van aanzienlijk uiteenlopende redelijke schattingen van de reële waarde of (b) de waarschijnlijkheid van de verschillende schattingen binnen de bandbreedte van schattingen redelijkerwijs kan worden ingeschat en kan worden gebruikt voor het schatten van de reële waarde. Indien een entiteit in staat is op betrouwbare wijze de reële waarde te bepalen van ofwel het ontvangen actief ofwel van het opgegeven actief, dan wordt de reële waarde van het opgegeven actief gebruikt om de kostprijs te bepalen van het ontvangen actief, tenzij reële waarde van het ontvangen actief duidelijker vaststaat.

27. De kostprijs van een materieel vast actief dat door een lessee wordt aangehouden, wordt overeenkomstig IAS 17 Lease-overeenkomsten bepaald.

28. De boekwaarde van een materieel vast actief kan worden verminderd met overheidssubsidies, in overeenstemming met IAS 20 Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun.

WAARDERING NA OPNAME

29.  Een entiteit dient ofwel het kostprijsmodel in alinea 30 ofwel het herwaarderingsmodel in alinea 31 als grondslag voor haar financiële verslaggeving te kiezen en deze grondslag op een categorie materiële vaste activa in zijn totaliteit toe te passen .

Waardering op basis van historische kosten (kostprijsmodel)

30.  Na de opname als een actief, dient een materieel vast actief te worden gewaardeerd tegen zijn kostprijs, verminderd met eventuele cumulatieve afschrijvingen en eventuele cumulatieve bijzondere waardeverminderingsverliezen.

Waardering op basis van geherwaardeerde waarde (herwaarderingsmodel)

31.  Na de opname als een actief dient een materieel vast actief waarvan de reële waarde op betrouwbare wijze kan worden bepaald, te worden gewaardeerd op de geherwaardeerde waarde, namelijk de reële waarde op het moment van de herwaardering, verminderd met eventuele latere cumulatieve afschrijvingen en latere cumulatieve bijzondere waardeverminderingsverliezen. De herwaardering dient voldoende regelmatig te worden uitgevoerd, om ervoor te zorgen dat de boekwaarde niet beduidend verschilt van de boekwaarde die zou worden bepaald aan de hand van de reële waarde op de balansdatum.

32. De reële waarde van terreinen en gebouwen wordt normaliter bepaald aan de hand van marktconforme gegevens via een taxatie die doorgaans door erkende taxateurs wordt uitgevoerd. De reële waarde van fabrieksinstallaties is meestal de marktwaarde, gebaseerd op een taxatie.

33. Indien er geen marktconforme gegevens voorhanden zijn, vanwege de specifieke aard van het materieel vast actief en omdat het actief zelden wordt verkocht, behalve als deel van voortgezette bedrijfsactiviteiten, kan een entiteit het noodzakelijk achten de reële waarde te schatten op basis van een batenbenadering of de afgeschreven vervangingswaarde.

34. De frequentie van de herwaarderingen hangt af van de wijzigingen in de reële waarde van de materiële vaste activa die worden geherwaardeerd. Indien de reële waarde van een geherwaardeerd actief materieel verschilt van de boekwaarde, is een verdere herwaardering vereist. De reële waarde van sommige materiële vaste activa schommelt beduidend, hetgeen een jaarlijkse herwaardering noodzakelijk maakt. Dergelijke frequente herwaarderingen zijn niet nodig voor materiële vaste activa waarvan de reële waarde niet aanzienlijk schommelt. In dit geval kan een herwaardering om de drie of vijf jaar voldstaan.

35. Wanneer een materieel vast actief wordt geherwaardeerd, worden eventuele cumulatieve afschrijvingen op de datum van de herwaardering verwerkt op één van de volgende manieren:

(a) evenredig aangepast aan de wijziging van de reële nieuwwaarde van het actief, zodat de boekwaarde van het actief na de herwaardering gelijk is aan de geherwaardeerde waarde. Deze methode wordt vaak gebruikt wanneer een actief wordt geherwaardeerd met toepassing van een index op zijn afgeschreven vervangingswaarde.

(b) geëlimineerd tegen de brutoboekwaarde van het actief, waarbij de nettowaarde wordt aangepast aan de geherwaardeerde waarde van het actief. Deze methode wordt vaak voor gebouwen gebruikt.

Het bedrag van de wijziging dat voortvloeit uit de aanpassing of eliminatie van de cumulatieve afschrijving maakt deel uit van de verhoging of verlaging van de boekwaarde, die administratief wordt verwerkt in overeenstemming met alinea 39 en 40.

36.  Indien een materieel vast actief wordt geherwaardeerd, moet de volledige categorie van materiële vaste activa waartoe dat actief behoort, worden geherwaardeerd.

37. Een categorie van materiële vaste activa is een groepering van activa met een gelijksoortige aard en een gelijksoortig gebruik in de bedrijfsactiviteiten van de entiteit. Voorbeelden van afzonderlijke categorieën zijn:

(a) grond;

(b) terreinen en gebouwen;

(c) machines;

(d) schepen;

(e) vliegtuigen;

(f) motorvoertuigen;

(g) meubilair en inrichting;

en

(h) kantoorinrichting.

38. De posten binnen een categorie van materiële vaste activa worden gelijktijdig geherwaardeerd om te voorkomen dat activa selectief worden geherwaardeerd en dat de jaarrekening bedragen weergeeft die een mengeling zijn van kosten en waarden op verschillende data. Een categorie van activa mag echter op voortschrijdende basis worden geherwaardeerd, op voorwaarde dat de herwaardering van de categorie van activa binnen een korte periode wordt voltooid en dat de herwaarderingen actueel blijven.

39.  Indien de boekwaarde van een actief stijgt als gevolg van een herwaardering, moet de stijging direct in het eigen vermogen worden verwerkt als herwaarderingsreserve. De stijging dient echter in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen, voor zover deze een afwaardering van hetzelfde actief terugdraait die voorheen als last was opgenomen.

40.  Indien de boekwaarde van een actief daalt als gevolg van een herwaardering, moet de daling in de winst- en verliesrekening worden opgenomen. De afwaardering moet direct in de herwaarderingsreserve worden verwerkt, voor zover de afwaardering niet groter is dan het bedrag dat met betrekking tot het desbetreffende actief in de herwaarderingsreserve is opgenomen.

41. De in het eigen vermogen opgenomen herwaarderingsreserve met betrekking tot een materieel vast actief mag direct naar de ingehouden winsten worden overgeboekt wanneer het actief niet langer in de balans wordt opgenomen. Dit kan inhouden dat de desbetreffende reserve in zijn geheel wordt overgeboekt wanneer het actief buiten gebruik gesteld of wordt vervreemd. Een gedeelte van de reserve kan echter overgedragen worden wanneer het actief door een entiteit gebruikt wordt. In een dergelijk geval komt het bedrag van de overgeboekte reserve overeen met het verschil tussen de afschrijving gebaseerd op de geherwaardeerde boekwaarde van het actief en de afschrijving die gebaseerd is op de oorspronkelijke kostprijs van het actief. Overboekingen van de herwaarderingsreserve naar ingehouden winsten lopen niet via de winst- en verliesrekening.

42. De eventuele gevolgen van winstbelastingen die voortvloeien uit de herwaardering van materiële vaste activa worden opgenomen en vermeld overeenkomstig IAS 12 Winstbelastingen.

Afschrijving

43.  Ieder bestanddeel van een materieel vast actief met een substantiële kostprijs in relatie tot de totale kostprijs van het actief dient afzonderlijk te worden afgeschreven.

44. Een entiteit rekent het bedrag dat in aanvang voor een materieel vast actief opgenomen is toe aan de belangrijke onderdelen ervan en schrijft elk bestanddeel afzonderlijk af. Het kan bijvoorbeeld geëigend zijn om het casco en de motoren van een vliegtuig afzonderlijk af te schrijven, ongeacht of deze nu in eigendom of via een financiële lease-overeenkomst zijn verkregen.

45. Indien een belangrijk bestanddeel van een materieel vast actief dezelfde gebruiksduur en afschrijvingsmethode heeft als de gebruiksduur en de afschrijvingsmethode van een ander belangrijk bestanddeel van hetzelfde actief, kunnen zulke bestanddelen kunnen samengevoegd worden bij de bepaling van de afschrijvingslast.

46. Voor zover een entiteit sommige bestanddelen van een materieel vast actief afzonderlijk afschrijft, schrijft zij ook de overige bestanddelen van het actief afzonderlijk af. De overige bestanddelen bestaan uit bestanddelen van het actief die op zich zelf genomen niet van betekenis zijn. Indien een entiteit voor deze bestanddelen verschillende verwachtingen heeft, kan het gebruik van een benaderingstechniek noodzakelijk zijn om de overige bestanddelen af te schrijven, op zodanige wijze dat de afschrijving een getrouw beeld geeft van het gebruikspatroon en/of van de gebruiksduur van de bestanddelen.

47. Een entiteit mag de bestanddelen van een actief die geen substantieel deel uitmaken van de totale kostprijs van het actief, afzonderlijk afschrijven.

48.  De afschrijvingskosten over elke periode moeten worden opgenomen in de winst- en verliesrekening, tenzij deze worden opgenomen in de boekwaarde van een ander actief.

49. De afschrijvingskosten over een periode worden gewoonlijk opgenomen in de winst- en verliesrekening. In sommige omstandigheden worden de toekomstige economische voordelen die een actief in zich bergt echter gebruikt bij de productie van andere activa. In dat geval vormen de afschrijvingskosten een gedeelte van de kosten van het andere actief en worden ze opgenomen in de boekwaarde van dat actief. Zo wordt de afschrijving van fabrieksinstallaties opgenomen in de conversiekosten van voorraden (zie IAS 2). Op soortgelijke wijze kan de afschrijving van materiële vaste activa die worden gebruikt voor ontwikkelingsactiviteiten, worden opgenomen in de kostprijs van immateriële activa die worden opgenomen in overeenstemming met IAS 38 Immateriële activa.

Het af te schrijven bedrag en de afschrijvingsperiode

50.  Het af te schrijven bedrag van een actief moet stelselmatig worden verdeeld de gebruiksduur.

51.  De restwaarde en de gebruiksduur van een actief dienen ten minste aan het einde van elk boekjaar opnieuw te worden bekeken, en indien de verwachtingen verschillen van de vorige schattingen, dient (dienen) de wijziging(en) administratief te worden verwerkt als een schattingswijziging in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten

52. Er wordt afgeschreven, zelf indien de reële waarde van het actief de boekwaarde overtreft, tot de restwaarde is bereikt. Reparatie en onderhoud van een actief doen niets af aan de noodzaak tot afschrijving.

53. Het af te schrijven bedrag van een actief wordt bepaald na aftrek van de restwaarde. In de praktijk is de restwaarde van een actief vaak onbeduidend en speelt ze dus geen rol in de berekening van het af te schrijven bedrag.

54. De restwaarde van een actief kan stijgen tot een bedrag dat gelijk is aan of hoger is dan de boekwaarde van het actief. Indien dit het geval is, zijn de afschrijvingskosten nihil, tenzij en totdat de restwaarde daarna afneemt tot een bedrag dat beneden de boekwaarde van het actief ligt.

55. De afschrijving op een actief vangt aan wanneer het gereed is voor gebruik, dat wil zeggen wanneer het actief op de locatie en in de staat is die noodzakelijk is om te functioneren op de door het management beoogde wijze. De afschrijving op een actief wordt beëindigd wanneer het actief niet langer in de balans wordt opgenomen. De afschrijving wordt derhalve niet beëindigd wanneer het actief niet langer gebruikt wordt of buiten actief gebruik wordt gesteld en voor vervreemding wordt aangehouden, tenzij het actief volledig is afgeschreven. In geval van afschrijving op basis van verbruikte werkeenheden kunnen de afschrijvingskosten echter nihil zijn zolang er geen productie plaatsvindt.

56. De toekomstige economische voordelen die een actief in zich bergt, worden door een entiteit hoofdzakelijk verbruikt door het actief te gebruiken. Vaak leiden echter andere factoren, zoals technische of economische veroudering en slijtage terwijl een actief niet wordt gebruikt, tot een vermindering van de economische voordelen die met het actief hadden kunnen worden gegenereerd. Bijgevolg worden bij de bepaling van de gebruiksduur van een actief alle volgende factoren in aanmerking genomen:

(a) het verwachte gebruik van het actief. Het gebruik wordt geschat op basis van de verwachte capaciteit of van de fysieke productie van het actief;

(b) de verwachte fysieke slijtage, die afhangt van operationele factoren zoals het aantal werkperioden waarin het actief zal worden gebruikt, het reparatie- en onderhoudsprogramma, en het onderhoud van het actief wanneer het niet in gebruik is;

(c) de technische of economische veroudering als gevolg van wijzigingen of verbeteringen in de productie, of van een wijziging in de vraag van de markt naar het product dat of de dienst die met het actief wordt geleverd;

(d) juridische of soortgelijke beperkingen op het gebruik van het actief, zoals vervaldata van gerelateerde lease-overeenkomsten.

57. De gebruiksduur van een actief wordt gedefinieerd in termen van het verwachte nut van het actief voor de entiteit. Het beleid van een entiteit ten aanzien van het activabeheer kan inhouden dat een actief na een bepaalde tijd wordt vervreemd of nadat een bepaald gedeelte van de toekomstige economische voordelen die het actief in zich bergt, is verbruikt. De gebruiksduur van een actief kan dus korter zijn dan de economische levensduur. De schatting van de gebruiksduur van het actief is een kwestie van beoordeling, gebaseerd op de ervaring van de entiteit met soortgelijke activa.

58. Terreinen en gebouwen zijn afscheidbare activa en worden administratief afzonderlijk verwerkt, zelfs indien ze samen zijn verworven. Enkele uitzonderingen daargelaten, zoals steengroeven en locaties die gebruikt worden voor het storten van afval, hebben terreinen een onbeperkte gebruiksduur en worden daarom niet afgeschreven. Gebouwen hebben een beperkte gebruiksduur en zijn dus af te schrijven activa. Een waardestijging van de grond waarop een gebouw staat, heeft geen invloed op de bepaling van het af te schrijven bedrag van het gebouw.

59. Indien in de kostprijs van de grond de kosten van ontmanteling, verplaatsing en herstel inbegrepen zijn, is de afschrijvingstermijn van dat gedeelte van de geactiveerde grond gelijk aan de periode waarin de voordelen verkregen worden die voortvloeien uit het maken van deze kosten. In sommige gevallen kan de grond zelf een beperkte gebruiksduur hebben en wordt het op een wijze afgeschreven die een afspiegeling is van de voordelen die eraan worden ontleend.

Afschrijvingsmethode

60.  De gebruikte afschrijvingsmethode dient een afspiegeling te zijn van het patroon volgens welk de toekomstige economische voordelen van het actief naar verwachting door de entiteit zullen worden verbruikt.

61.  De op een actief toegepaste afschrijvingsmethode dient ten minste aan het einde van elk boekjaar te worden beoordeeld. Indien het verwachte verbruikspatroon van de toekomstige economische voordelen die het actief in zich bergt beduidend is gewijzigd, dient de methode te worden gewijzigd om rekening te houden met het gewijzigde patroon. Een dergelijke wijziging dient administratief als een schattingswijziging te worden verwerkt, in overeenstemming met IAS 8.

62. Er kunnen diverse afschrijvingsmethoden worden gehanteerd om het af te schrijven bedrag van een actief op systematische basis over de gebruiksduur van het actief te spreiden. Deze methoden omvatten de lineaire afschrijvingsmethode, de degressieve afschrijvingsmethode en de afschrijvingsmethode op basis van verbruikte werkeenheden. Lineaire afschrijving resulteert in een constante last gedurende de gebruiksduur indien de restwaarde van het actief niet verandert. De degressieve afschrijvingsmethode resulteert in een dalende last gedurende de gebruiksduur. De afschrijvingsmethode op basis van verbruikte werkeenheden leidt tot een last die gebaseerd is op het verwachte gebruik of de verwachte productie. De entiteit kiest voor de methode die op de meest nauwgezette wijze het verwachte verbruikspatroon van de toekomstige economische voordelen die het actief in zich bergt, weerspiegelt. Deze methode wordt in elke periode consistent toegepast, tenzij het verwachte verbruikspatroon van deze toekomstige economische voordelen verandert.

Bijzondere waardevermindering

63. Om te bepalen of er sprake is van een bijzondere waardevermindering van een materieel vast actief, past een entiteit IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa toe. In deze standaard wordt verklaard hoe een entiteit de boekwaarde van haar activa herziet, hoe ze de realiseerbare waarde van een actief bepaalt en wanneer ze een bijzonder waardeverminderingsverlies opneemt of de opname ervan terugboekt.

64. In IAS 22 Bedrijfscombinaties wordt beschreven hoe een bijzonder waardeverminderingsverlies administratief moet worden verwerkt dat wordt opgenomen vóór het einde van het eerste boekjaar dat aanvangt na de totstandkoming van een bedrijfscombinatie in de vorm van een overname.

Vergoeding voor bijzondere waardevermindering

65.  Vergoedingen van derden voor materiële vaste activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, verloren zijn gegaan of werden opgegeven, moeten worden verwerkt in de winst- en verliesrekening op het moment dat de vergoeding invorderbaar wordt.

66. Bijzondere waardevermindering of het verloren gaan van materiële vaste activa, daarmee samenhangende vorderingen in verband met, of betalingen van vergoedingen van derden en de eventuele latere aankoop of vervaardiging van vervangingsactiva zijn afzonderlijke economische gebeurtenissen en moeten administratief afzonderlijk als volgt worden verwerkt:

(a) bijzondere waardeverminderingen van materiële vaste activa worden overeenkomstig IAS 36 opgenomen;

(b) verwijdering van de balans van materiële vaste activa die buiten gebruik zijn gesteld of vervreemd zijn, wordt overeenkomstig deze standaard bepaald;

(c) vergoedingen van derden voor materiële vaste activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, verloren zijn gegaan of werden opgegeven, worden in de winst- en verliesrekening opgenomen op het moment dat de vergoeding invorderbaar wordt;

en

(d) de kostprijs van materiële vaste activa die ter vervanging worden hersteld, gekocht of vervaardigd wordt overeenkomstig deze standaard bepaald.

NIET LANGER OPNEMEN IN DE BALANS

67.  De boekwaarde van een materieel vast actief dient niet langer in de balans opgenomen te worden:

(a)  na vervreemding;

of

(b)  wanneer geen toekomstige economische voordelen van het gebruik of de vervreemding worden verwacht.

68.  De winst die of het verlies dat voortvloeit uit het niet langer opnemen van een materieel vast actief in de balans dient in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen wanneer het actief niet langer in de balans wordt opgenomen (tenzij IAS 17 iets anders voorschrijft in geval van ‘sale and leaseback’-transacties). Dergelijke winsten mogen niet als opbrengst worden geclassificeerd.

69. De vervreemding van een materieel vast actief kan op verschillende wijzen plaatsvinden (bijvoorbeeld door verkoop, door het afsluiten van een financiële lease of via donatie). Bij de bepaling van het moment van vervreemding van een actief past de entiteit de criteria toe in IAS 18 Opbrengsten voor de opname van opbrengsten uit de verkoop van goederen. IAS 17 is van toepassing op vervreemding via ‘sale and leaseback’-transacties.

70. Indien een entiteit ingevolge het opnameprincipe in alinea 7 de kostprijs van de vervanging van een bestanddeel van een materieel vast actief in de boekwaarde van het actief opneemt, dan neemt zij niet langer de boekwaarde in de balans op van het vervangen bestanddeel, ongeacht of dit vervangen bestanddeel afzonderlijk wer afgeschreven. Indien voor de entiteit de bepaling van de boekwaarde van het vervangen bestanddeel praktisch niet haalbaar is, mag zij de kostprijs van de vervanging als aanwijzing gebruiken om te bepalen wat de kostprijs van het vervangen bestanddeel was op het moment dat het gekocht of vervaardigd werd.

71.  De boekwinst of het boekverlies dat voortvloeit uit het niet langer opnemen van een materieel vast actief in de balans zal worden bepaald als zijnde het verschil tussen de eventuele netto-opbrengst bij vervreemding en de boekwaarde van het actief.

72. De te ontvangen vergoeding bij vervreemding van een materieel vast actief wordt aanvankelijk opgenomen tegen de reële waarde. Indien de betaling voor de post wordt uitgesteld, wordt de ontvangen vergoeding aanvankelijk opgenomen tegen de contante waarde ervan. Het verschil tussen het nominale bedrag van de vergoeding en de contante waarde ervan wordt overeenkomstig IAS 18 opgenomen als rentebate, waardoor het effectieve rendement op de vordering wordt weergegeven.

INFORMATIEVERSCHAFFING

73.  De jaarrekening dient voor iedere categorie van materiële vaste activa de volgende informatie verschaffen:

(a)  de waarderingsgrondslagen die voor de bepaling van de aanschafwaarde c.q. reële nieuwwaarde zijn gebruikt:

(b)  de gebruikte afschrijvingsmethoden;

(c)  de gebruiksduur of toegepaste afschrijvingspercentages;

(d)  de aanschafwaarde c.q. reële nieuwwaarde en de cumulatieve afschrijvingen (samengevoegd met de cumulatieve bijzondere waardeverminderingsverliezen) aan het begin en einde van de periode;

en

(e)  een aansluiting van de boekwaarde aan het begin en einde van de periode, met vermelding van:

(i)  investeringen;

(ii)  vervreemdingen;

(iii)  verwervingen via bedrijfscombinaties;

(iv)  stijgingen of dalingen die voortvloeien uit herwaarderingen overeenkomstig alinea 31, 39 en 40 en uit bijzondere waardeverminderingsverliezen die direct zijn opgenomen in of teruggeboekt uit het eigen vermogen in overeenstemming met IAS 36,

(v)  bijzondere waardeverminderingsverliezen die in de winst- en verliesrekening zijn opgenomen overeenkomstig IAS 36;

(vi)  bijzondere waardeverminderingsverliezen die in de winst- en verliesrekening zijn teruggeboekt overeenkomstig IAS 36;

(vii)  afschrijvingen;

(viii)  de nettovalutaverschillen die voortvloeien uit de omrekening van de functionele valuta in een presentatievaluta, met inbegrip van de omrekening van een buitenlandse activiteit in de presentatievaluta van de verslaggevende entiteit;

en

(ix)  overige mutaties.

74.  De jaarrekeningen dient ook de volgende informatie te geven:

(a)  het bestaan van en het bedrag aan beperkingen op eigendom, en materiële vaste activa die als zekerheid dienen voor verplichtingen;

(b)  de uitgaven die zijn opgenomen in de boekwaarde van een materieel vast actief in aanbouw;

(c)  het bedrag aan contractuele investeringsverplichtingen inzake materiële vaste activa;

en

(d)  de vergoedingen van derden voor materiële vaste activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, verloren zijn gegaan of werden opgegeven die in de winst- en verliesrekening zijn inbegrepen, indien het bedrag niet afzonderlijk op de pagina van de winst- en verliesrekening wordt vermeld.

75. De keuze van de afschrijvingsmethode en de schatting van de gebruiksduur van activa zijn een kwestie van beoordeling. Bijgevolg verschaft de vermelding van de toegepaste methoden en de geschatte gebruiksduur of afschrijvingspercentages de gebruikers van jaarrekeningen informatie die hen in staat stelt om het door het management gekozen beleid te beoordelen en vergelijkingen te maken met andere entiteiten. Om soortgelijke redenen is het nodig de volgende informatie te verschaffen:

(a) afschrijvingen gedurende de periode, die ofwel in de winst- en verliesrekening zijn verwerkt, of als onderdeel van de kostprijs van andere activa is opgenomen,

en

(b) de cumulatieve afschrijvingen aan het einde van de periode.

76. Ingevolge IAS 8 vermeldt de entiteit de aard en het gevolg van een schattingswijziging die een effect heeft op de verslagperiode of die naar verwachting een effect zal hebben op toekomstige perioden. Voor materiële vaste activa kan dergelijke informatieverschaffing voortvloeien uit schattingswijzigingen met betrekking tot:

(a) restwaarden;

(b) de geschatte kosten van de ontmanteling en verwijdering, en het herstel van materiële vaste activa;

(c) de gebruiksduur;

en

(d) de afschrijvingsmethodes.

77.  Indien materiële vaste activa worden opgenomen tegen de geherwaardeerde waarde, moet de volgende informatie worden verschaft:

(a)  de ingangsdatum van de herwaardering;

(b)  de eventuele betrokkenheid van een onafhankelijke taxateur;

(c)  de methoden en belangrijke veronderstellingen die zijn toegepast bij de schatting van de reële waarde van de materiële vaste activa;

(d)  de mate waarin de reële waarde van de materiële vaste activa rechtstreeks is ontleend aan waarneembare prijzen op een actieve markt of aan recente marktconforme transacties, of is geschat met behulp van andere waarderingstechnieken;

(e)  voor elke categorie materiële vaste active: de boekwaarde die zou zijn opgenomen als de activa op basis van historische kosten waren gewaardeerd (kostprijsmodel);

en

(f)  de herwaarderingsreserve, onder vermelding van de mutatie daarin, en eventuele beperkingen op de uitkering van het saldo aan de aandeelhouders.

78. Ingevolge IAS 36 verschaft een entiteit informatie over materiële vaste activa die bijzondere waardeverminderingen hebben ondergaan, naast de informatie die wordt voorgeschreven op grond van alinea 73(e)(iv) tot en met (vi).

79. De volgende informatie kan eveneens relevant zijn voor gebruikers van de jaarrekening:

(a) de boekwaarde van tijdelijk ongebruikte materiële vaste activa;

(b) de brutoboekwaarde van eventuele volledig afgeschreven materiële vaste activa die nog worden gebruikt;

(c) de boekwaarde van materiële vaste activa die buiten actief gebruik zijn gesteld en voor vervreemding worden gehouden;

en

(d) indien het kostprijsmodel wordt toegepast: de reële waarde van materiële vaste activa indien deze materieel verschilt van de boekwaarde.

Entiteiten worden daarom aangemoedigd om deze bedragen te vermelden.

OVERGANGSBEPALINGEN

80.  De vereisten van alinea 24 tot en met 26 met betrekking tot de eerste waardering van een materieel vast actief dat via een ruiltransactie van activa is verworven moeten prospectief, uitsluitend op toekomstige transacties, worden toegepast.

INGANGSDATUM

81.  Een entiteit dient deze standaard toe te passen voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als een entiteit deze standaard toepast voor een verslagperiode die aanvangt vóór 1 januari 2005, dient zij dit feit te vermelden.

INTREKKING VAN ANDERE UITSPRAKEN

82. Deze standaard vervangt IAS 16 Materiële vaste activa (herziene versie van 1998).

83. Deze standaard vervangt de volgende interpretaties:

(a) SIC-6 Kosten van de aanpassing van bestaande software;

(b) SIC-14: Materiële vaste activa – Vergoeding voor de bijzondere waardevermindering of het verlies van posten;

en

(c) SIC-23 Materiële vaste activa – Belangrijke inspectie- of revisiekosten.

BIJLAGE

Wijzigingen in andere uitspraken

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Als een entiteit deze standaard toepast voor een eerdere verslagperiode, dienen deze wijzigingen voor deze eerdere verslagperiode te worden toegepast.

A1. IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards en de begeleidende documenten zijn als volgt gewijzigd.

In IFRS 1 wordt alinea 24 als volgt gewijzigd:

24 Als een dochteronderneming voor het eerst IFRSs toepast op een latere datum dan de moedermaatschappij dient de dochteronderneming in de jaarrekening haar activa en verplichtingen te waarderen op:

(b) de boekwaarden die door de overige bepalingen van deze IFRS worden voorgeschreven, op basis van de overgangsdatum naar IFRSs van de dochteronderneming. Deze boekwaarden zouden kunnen afwijken van de bij (a) beschreven waarde:

(ii) indien de door de dochteronderneming in de eigen jaarrekening gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving afwijken van de grondslagen die in de geconsolideerde jaarrekening worden toegepast. De dochteronderneming kan bijvoorbeeld als grondslag voor financiële verslaggeving waarderen op basis van historische kosten (kostprijsmodel) in overeenstemming met IAS 16 Materiële vaste activa, terwijl de groep tegen geherwaardeerde waarde waardeert (herwaarderingsmodel).

A2. In IAS 14 Gesegmenteerde Informatie wordt alinea 21 als volgt gewijzigd:

21. Waarderingen van activa en verplichtingen van een segment omvatten aanpassingen van de vorige boekwaarden van de identificeerbare activa en verplichtingen van segmenten van een entiteit die zijn verworven in een bedrijfscombinatie en die als aankoop zijn gewaardeerd, zelfs als dergelijke aanpassingen slechts worden gedaan ten behoeve van de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening en niet worden opgenomen in de enkelvoudige jaarrekening van de moedermaatschappij of de jaarrekening van de dochteronderneming. Als materiële vaste activa na een overname worden geherwaardeerd in overeenstemming met het herwaarderingsmodel in IAS 16, dienen de waarderingen van de activa van een segment deze herwaarderingen te weerspiegelen.

A3. [Wijziging niet van toepassing op basistekst van de standaard]

A4. IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa wordt gewijzigd zoals onderstaand vermeld.

In the standaard worden de alinea’s 4, 9, 37, 38, 41, 42, 59, 96 en 104 als volgt gewijzigd:

4. Deze standaard is van toepassing op activa die op grond van andere standaarden tegen het geherwaardeerde bedrag (reële waarde) worden geboekt op grond van andere standaarden, zoals volgens het herwaarderingsmodel in IAS 16 Materiële vaste activa. De bepaling of een geherwaardeerd actief mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, is echter afhankelijk van de grondslag die werd gehanteerd om de reële waarde te bepalen:

9.  Bij de beoordeling of er indicaties zijn die wijzen op een mogelijke bijzondere waardevermindering van een actief, dient een entiteit ten minste de volgende indicaties in aanmerking te nemen:

Interne informatiebronnen

(f)  belangrijke veranderingen met een nadelig effect op de entiteit hebben zich in de verslagperiode voorgedaan of zullen zich naar verwachting in de nabije toekomst voordoen, in de mate waarin of de manier waarop een actief wordt gebruikt of naar verwachting zal worden gebruikt. Deze veranderingen zijn onder meer wanneer het actief ongebruikt raakt, of plannen om de bedrijfsactiviteit waartoe een actief behoort te beëindigen of te reorganiseren, en plannen om een actief te vervreemden op een eerdere datum dan verwacht;

en

37.  Toekomstige kasstromen dienen te worden geschat voor het actief in zijn huidige toestand. Schattingen van toekomstige kasstromen dienen geen geschatte toekomstige instroom of uitstroom van kasmiddelen te omvatten die naar verwachting zullen voortvloeien uit:

(b)  toekomstige kosten om nieuwe bestanddelen aan het actief toe te voegen, het gedeeltelijk te vervangen of het actief te onderhouden.

38. Aangezien toekomstige kasstromen worden geschat voor het actief in zijn huidige toestand, weerspiegelt de bedrijfswaarde niet:

(b) toekomstige kosten om nieuwe bestanddelen aan het actief toe te voegen, het gedeeltelijk te vervangen of het actief te onderhouden, of de aan deze toekomstige kosten gerelateerde toekomstige voordelen.

41. Tot op het moment dat een entiteit kosten maakt om nieuwe bestanddelen aan het actief toe te voegen, het gedeeltelijk te vervangen of het actief te onderhouden, omvatten schattingen van toekomstige kasstromen niet de instroom van toekomstige kasmiddelen die naar verwachting uit deze kosten zullen voortvloeien (zie bijlage A, voorbeeld 6).

42. Schattingen van toekomstige kasstromen omvatten toekomstige kosten die noodzakelijk zijn voor het dagelijkse onderhoud van het actief.

59.  Een bijzonder waardeverminderingsverlies dient onmiddellijk als een last te worden opgenomen in de winst- en verliesrekening, tenzij het actief op grond van een andere standaard tegen geherwaardeerde waarde is gewaardeerd (bijvoorbeeld in overeenstemming met het herwaarderingsmodel in IAS 16 Materiële vaste activa). Een bijzonder waardeverminderingsverlies van een geherwaardeerd actief dient in overeenstemming met die andere standaard te worden behandeld als een herwaarderingsafname.

96.  Bij de beoordeling of er aanwijzingen bestaan dat een bijzonder waardeverminderingsverlies dat in voorgaande jaren voor een actief is opgenomen niet langer bestaat of mogelijk is afgenomen, dient een entiteit ten minste de volgende aanwijzingen te overwegen:

Interne informatiebronnen

(d)  belangrijke veranderingen met een gunstig effect op de entiteit hebben zich in de verslagperiode voorgedaan of zullen zich naar verwachting in de nabije toekomst voordoen, in de mate waarin of de manier waarop het actief wordt gebruikt of naar verwachting zal worden gebruikt. Deze wijzigingen omvatten kosten die tijdens de periode zijn gemaakt om nieuwe bestanddelen aan het actief toe te voegen, het gedeeltelijk te vervangen, of het actief te onderhouden, of een verplichting om de activiteit waartoe het actief behoort, te beëindigen of te reorganiseren;

en

104.  Een terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies van een actief dient onmiddellijk als een bate te worden opgenomen in de winst- en verliesrekening, tenzij het actief op grond van een andere standaard tegen geherwaardeerde waarde wordt geboekt (bijvoorbeeld in overeenstemming met het herwaarderingsmodel in IAS 16 Materiële vaste activa). Een terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies op een geherwaardeerd actief dient in overeenstemming met die andere standaard te worden behandeld als een herwaarderingstoename .

A5. In IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa komt de voetnoot in alinea 14(a) te vervallen.

A6. IAS 38 Immateriële activa wordt gewijzigd zoals onderstaand vermeld.

Inleiding

Alinea 7 komt te vervallen.

Standaard

Aan alinea 7 wordt de volgende definitie toegevoegd:

De entiteitsgebonden waarde is de contante waarde van de kasstromen die naar de verwachting van een entiteit zullen voortvloeien uit het voortgezette gebruik van een actief en uit de vervreemding van het actief aan het einde van zijn gebruiksduur, of de contante waarde van de kasstromen die naar de verwachting van een entiteit uit de afwikkeling van een verplichting zullen voortvloeien .

In alinea 7 zijn de volgende definities gewijzigd:

Het af te schrijven bedrag is de kostprijs van een actief, of een ander bedrag dat de kostprijs vervangt, verminderd met zijn restwaarde.

De kostprijs is het bedrag van de geldmiddelen of kasequivalenten die worden betaald en de reële waarde van een andere vergoeding die wordt gegeven om een actief te verwerven op het ogenblik dat het wordt verworven of gebouwd.

De restwaarde van een immaterieel actief is het bedrag dat een entiteit naar verwachting momenteel zou verkrijgen bij de vervreemding van het actief, na aftrek van de verwachte vervreemdingskosten, indien het actief reeds de ouderdom zou hebben en in de staat zou verkeren die aan het einde van de gebruiksduur wordt verwacht .

De gebruiksduur is :

(a)  de periode gedurende welke een actief naar verwachting voor een entiteit beschikbaar is voor gebruik; of

(b)  het aantal productie- of vergelijkbare eenheden dat de entiteit van het actief verwacht te verkrijgen.

Alinea 18 en de koptekst die daaraan onmiddellijk voorafgaat, worden als volgt gewijzigd:

Opname en waardering

18. Voor de opname van een post als een immaterieel actief moet een entiteit aantonen dat de post beantwoordt aan:

(a) de definitie van een immaterieel actief (zie alinea 7 tot en met 17);

en

(b) de opnamecriteria die zijn uiteengezet in deze standaard (zie alinea 19 tot en met 55).

Dit is het geval voor de eerste kosten die zijn gemaakt om een immaterieel actief te verwerven of een immaterieel actief intern te genererenen, en de kosten die daarna gemaakt zijn om nieuwe bestanddelen aan dit actief toe te voegen, deze gedeeltelijk te vervangen of te onderhouden.

Alinea 18A wordt ingevoegd:

18A. De aard van immateriële activa is dusdanig dat er in de meeste gevallen geen sprake is van uitbreiding of gedeeltelijke vervanging van een actief. Dienovereenkomstig zullen waarschijnlijk de meeste uitgaven die na eerste opname worden gedaan eerder de toekomstige economische voordelen handhaven die een bestaand immaterieel actief in zich bergt dan dat zij voldoen aan de definitie van een immaterieel actief en aan de opnamecriteria die in deze standaard zijn uiteengezet. Voorts is het vaak moeilijk om dergelijke latere uitgaven direct toe te rekenen aan een bepaald immaterieel actief in plaats van aan de onderneming in haar geheel. Daarom zullen de uitgaven die worden verricht na de eerste opname van een aangeschaft immaterieel actief, of na de voltooiing van een intern gegenereerd immaterieel actief slechts in uitzonderlijke gevallen in de boekwaarde van een actief worden opgenomen. In overeenstemming met alinea 51 worden uitgaven verricht na eerste opname voor merken, uitgaverechten, cliëntenbestanden en inhoudelijk vergelijkbare posten (zowel extern aangekocht als intern gegenereerd) altijd in de winst- en verliesrekening opgenomen wanneer zij gemaakt worden teneinde te voorkomen dat intern gegenereerde goodwill wordt opgenomen.

Alinea 24 wordt als volgt gewijzigd:

24. De kostprijs van een immaterieel actief bestaat uit:

(a) de aankoopprijs, met inbegrip van invoerrechten en niet-restitueerbare omzetbelasting, na aftrek van handels- en andere kortingen;

en

(b) alle kosten die rechtstreeks toe te rekenen zijn aan het geschikt maken van het actief voor het beoogde gebruik.

De alinea’s 24A tot en met 24 D worden ingevoegd:

24A. Voorbeelden van rechtstreeks toerekenbare kosten zijn:

(a) kosten van personeelsbeloningen (zoals gedefinieerd in IAS 19 Personeelsbeloningen) die rechtstreeks voortkomen uit het gebruiksklaar maken van een actief;

en

(b) honoraria van adviseurs.

24B. Voorbeelden van kosten die niet tot de kostprijs van een immaterieel actief behoren, zijn:

(a) kosten om een nieuw product of een nieuwe dienst te lanceren (met inbegrip van advertentie- en promotiekosten);

(b) kosten voor bedrijfsvoering op een nieuwe locatie of voor een nieuwe cliëntencategorie (met inbegrip van opleidingskosten voor het personeel);

en

(c) administratie- en andere algemene overheadkosten.

24C. De opname van kosten in de boekwaarde van een immaterieel actief wordt beëindigd wanneer het actief zich in de staat bevindt die noodzakelijk is om te kunnen functioneren op de door het management beoogde wijze. Derhalve worden kosten die gemaakt zijn voor het gebruik of de andere aanwending van een immaterieel actief niet in de boekwaarde van dat actief inbegrepen. De volgende kosten worden bijvoorbeeld niet in de boekwaarde van een immaterieel actief verwerkt:

(a) kosten die gemaakt zijn voor een actief dat, hoewel in staat om te functioneren op de door het management beoogde wijze, nog in gebruik moet worden genomen;

en

(b) initiële exploitatieverliezen zoals de verliezen die optreden wanneer de vraag naar de producten die met het actief worden vervaardigd, zich in een opbouwfase bevindt; en

24D. Sommige activiteiten houden verband met de ontwikkeling van een immaterieel actief, maar zijn niet noodzakelijk om het actief in de staat te brengen die nodig is om te kunnen functioneren op de door het management beoogde wijze. Deze incidentele bedrijfsactiviteiten kunnen voor of gedurende de ontwikkeling plaatsvinden. Omdat bijkomende bedrijfsactiviteiten niet noodzakelijk zijn om het actief in de staat te brengen die nodig is om te kunnen functioneren op de door het management beoogde wijze, worden de opbrengst en de daaraan gerelateerde kosten van incidentele bedrijfsactiviteiten in de winst- en verliesrekening opgenomen als onderdeel van de opbrengst- en kostencategorieën waartoe zij behoren.

Alinea 34 wordt als volgt gewijzigd:

34. Eén of meer immatriël activa kunnen worden verworven in ruil voor een niet-monetair actief of niet-monetaire activa, of een combinatie van monetaire en niet-monetaire activa. De volgende beschouwing heeft betrekking op een ruil van een niet-monetair actief tegen een ander monetair-actief, maar deze is ook van toepassing op alle ruiltransacties die in de voorgaande zin beschreven zijn. De kostprijs van een dergelijk immaterieel actief wordt bepaald op basis van reële waarde tenzij (a) de ruiltransactie geen economische betekenis heeft of (b) wanneer de reële waarde van noch het ontvangen noch het opgegeven actief op betrouwbare wijze kan worden bepaald. Het verworven actief wordt op deze wijze gewaardeerd, zelfs indien een entiteit het opgegeven actief niet onmiddellijk van de balans kan verwijderen. Indien het verworven actief niet tegen reële waarde wordt gewaardeerd, is de kostprijs gelijk aan de boekwaarde van het opgegeven actief.

De alinea’s 34A en 34B worden ingevoegd:

34A. Een entiteit bepaalt of een ruiltransactie economische betekenis heeft door af te wegen in welke mate verwacht wordt dat de toekomstige kasstromen als gevolg van de transactie zullen wijzigen. Een ruiltransactie heeft economische betekenis indien:

(a) de samenstelling (het risico, het tijdstip en het bedrag) van de kasstromen van het ingebrachte actief verschilt van de samenstelling van de kasstromen van de overgedragen activa;

of

(b) de entiteitsgebonden waarde van het gedeelte van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit dat door de transactie wordt beïnvloed, wijzigt als gevolg van de ruil;

en

(c) de verschillen in (a) of (b) belangrijk zijn in verhouding tot de reële waarde van de geruilde activa.

Om te bepalen of ruiltransacties economische betekenis hebben, dient de entiteitsgebonden waarde van het gedeelte van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit dat door de transactie wordt beïnvloed, de kasstromen na aftrek van belastingen weer te geven. Het resultaat van deze analyses kan duidelijk zijn zonder dat de entiteit gedetailleerde berekeningen hoeft uit te voeren.

34B. Alinea 19(b) vermeldt dat een voorwaarde voor de opname van een immaterieel actief is dat de kostprijs van het actief op betrouwbare wijze kan worden gewaardeerd. De reële waarde van een immaterieel actief waarvoor vergelijkbare markttransacties ontbreken kan betrouwbaar worden bepaald indien (a) ten aanzien van dat actief geen sprake is van aanzienlijk uiteenlopende redelijke schattingen van de reële waarde of (b) de waarschijnlijkheid van de verschillende schattingen binnen de bandbreedte van schattingen redelijkerwijs kan worden ingeschat en kan worden gebruikt voor het schatten van de reële waarde. Indien een entiteit in staat is op betrouwbare wijze de reële waarde te bepalen van ofwel het ontvangen actief ofwel van het opgegeven actief, dan wordt de reële waarde van het opgegeven actief gebruikt om de kostprijs te bepalen, tenzij de reële waarde van het ontvangen actief duidelijker vaststaat.

Alinea 35 komt te vervallen.

Alinea 54 wordt als volgt gewijzigd:

54. De kostprijs van een intern gegenereerd immaterieel actief omvat alle kosten die direct kunnen worden toegerekend aan het creëren, vervaardigen en geschikt maken van het actief, voor door het management beoogde gebruik. Voorbeelden van rechtstreeks toerekenbare kosten zijn:

(a) kosten van materialen en diensten die gebruikt of verbruikt worden bij het genereren van het immaterieel actief;

(b) kosten van personeelsbeloningen (zoals gedefinieerd in IAS 19 Personeelsbeloningen) die rechtstreeks voortkomen uit het genereren van de immateriële activa;

(c) kosten om een juridisch recht te registreren;

en

(d) afschrijving van octrooien en licenties die gebruikt worden om de immateriële activa te genereren.

In IAS 23 Financieringskosten worden criteria vermeld voor de opname van rente als een kostprijselement van een intern gegenereerd immaterieel actief.

De koptekst die aan de alinea’s 60 tot en met 62 voorafgaat komt te vervallen.

De alinea’s 60 en 61 komen te vervallen:

Alinea 62 komt te vervallen, de inhoud wordt opgenomen in alinea 18A.

De koptekst die aan alinea 63 voorafgaat, wordt als volgt gewijzigd:

Waardering na opname

De alinea’s 76 en 77 worden als volgt gewijzigd:

76.  Indien de boekwaarde van een immaterieel actief wordt verhoogd door een herwaardering toe te passen, moet de stijging direct in het eigen vermogen worden verwerkt als herwaarderingsreserve. De opwaardering moet echter in de winst- en verliesrekening worden opgenomen, voor zover deze een afwaardering van hetzelfde actief terugdraait die voorheen in de winst- en verliesrekening is opgenomen.

77.  Indien de boekwaarde van een immaterieel actief daalt als gevolg van een herwaardering, moet de daling in de winst- en verliesrekening worden opgenomen. De afwaardering dient direct ten laste van de herwaarderingsreserve te worden verwerkt, voor zover de afwaardering niet groter is dan het bedrag dat met betrekking tot het desbetreffende actief in de herwaarderingsreserve is opgenomen .

De alinea’s 79 en 80 worden als volgt gewijzigd:

79.  Het af te schrijven bedrag van een immaterieel actief moet stelselmatig worden toegerekend over zijn gebruiksduur. Er is een weerlegbaar vermoeden dat de gebruiksduur van een immaterieel actief niet meer bedraagt dan twintig jaar vanaf de datum waarop het actief beschikbaar is voor gebruik. De afschrijving moet een aanvang nemen zodra het actief beschikbaar is voor gebruik. De afschrijving moet beeïndigd worden zodra het actief niet langer in de balans wordt opgenomen .

80. De afschrijving wordt zelfs opgenomenindien er een stijging plaats heeft gevonden in bijvoorbeeld de reële waarde of realiseerbare waarde van het actief. Bij het bepalen van de gebruiksduur van een immaterieel actief worden vele factoren in overweging genomen, zoals:

(a) het verwachte gebruik van het actief door de entiteit, en of het actief doelmatig beheerd zou kunnen worden door een ander managementteam;

(b) de typische levenscyclus van het actief en publieke informatie over schattingen van de gebruiksduur van soortgelijke activa die op vergelijkbare wijze worden gebruikt;

(c) technische, technologische, economische veroudering, of andere vormen van veroudering;

(d) de stabiliteit van de betreffende bedrijfstak en veranderingen in de marktvraag naar de met het actief vervaardigde producten of diensten;

(e) verwachte acties door concurrenten of potentiële concurrenten;

(f) het niveau van onderhoudsuitgaven die vereist zijn om de verwachte toekomstige economische voordelen van het actief te verkrijgen, en de mogelijkheden en intentie van de entiteit om een dergelijk niveau te bereiken;

(g) de duur van de periode waarin de entiteit over het actief kan beschikken en juridische en soortgelijke beperkingen met betrekking tot het gebruik van het actief, zoals de vervaldata van op het actief betrekking hebbende lease-overeenkomsten;

en

(h) of de gebruiksduur van het actief afhangt van de gebruiksduur van andere activa van de entiteit.

De alinea’s 88 tot 90 worden als volgt gewijzigd:

88.  De toegepaste afschrijvingsmethode moet het patroon weergeven volgens welk de toekomstige economische voordelen van het actief naar verwachting door de entiteit zullen worden verbruikt. Als dat patroon niet betrouwbaar kan worden bepaald, moet de lineaire methode worden toegepast. De afschrijvingskosten voor elke periode moeten in de winst-en-verlies-rekening worden opgenomen, tenzij een andere standaard toestaat of voorschrijft dat deze worden opgenomen in de boekwaarde van een ander actief .

89. Er kunnen diverse afschrijvingsmethoden worden gehanteerd om het af te schrijven bedrag van een actief stelselmatig te spreiden over zijn gebruiksduur. Deze methoden omvatten de lineaire afschrijvingsmethode, de degressieve afschrijvingsmethode en de afschrijvingsmethode op basis van verbruikte werkeenheden. De toe te passen methode wordt gekozen op basis van het verwachte verbruikspatroon van de toekomstige economische voordelen die het actief in zich bergt en wordt in elke periode consistent toegepast, tenzij het verwachte verbruikspatroon van deze toekomstige economische voordelen verandert. Het is zeer onwaarschijnlijk dat het verdedigbaar is voor immateriële activa een afschrijvingsmethode te kiezen die resulteert in lagere cumulatieve afschrijvingen dan volgens de lineaire methode.

90. Afschrijvingen worden gewoonlijk opgenomen in de winst- en verliesrekening. In sommige omstandigheden worden de toekomstige economische voordelen die een actief in zich bergt echter gebruikt bij de productie van andere activa. In dit geval vormen de afschrijvingskosten een gedeelte van de kostprijs van het andere actief en worden ze opgenomen in de boekwaarde van dat actief. Zo wordt de afschrijving van immateriële activa die worden gebruikt in een productieproces opgenomen in de boekwaarde van voorraden (zie IAS 2 Voorraden).

Alinea 93 wordt als volgt gewijzigd:

93. Een schatting van de restwaarde van een actief is gebaseerd op de realiseerbare waarde bij vervreemding van een soortgelijk actief dat het einde van zijn gebruiksduur heeft bereikt en dat onder soortgelijke omstandigheden werd gebruikt als die waaronder het actief zal worden gebruikt, aan de hand van prijzen die op de datum van de schatting golden. De restwaarde wordt ten minste aan het einde van elk boekjaar opnieuw beoordeeld. Een wijziging in de restwaarde van het actief wordt verwerkt als een schattingswijziging in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten

Alinea 93A wordt ingevoegd:

93A. De restwaarde van een immatrieel actief kan tot een bedrag stijgen dat gelijk of hoger is dan de boekwaarde van het actief. Indien dit het geval is, zijn de afschrijvingskosten nihil, tenzij en totdat zijn restwaarde later daalt tot beneden de boekwaarde van het actief.

De alinea’s 94 en 95 worden als volgt gewijzigd:

94.  De afschrijvingsperiode en de afschrijvingsmethode moeten ten minste aan het einde van elk boekjaar worden beoordeeld. Als de verwachte gebruiksduur van het actief aanzienlijk verschilt van voorgaande schattingen, moet de afschrijvingsperiode dienovereenkomstig worden gewijzigd. Als het verwachte verbruikspatroon van toekomstige economische voordelen die het actief in zich bergt, is veranderd, moet de afschrijvingsmethode worden gewijzigd om het gewijzigde patroon te weerspiegelen. Dergelijke wijzigingen dienen te worden verwerkt als schattingswijzigingen, in overeenstemming met IAS 8.

95.  Tijdens de levensduur van een immaterieel actief kan blijken dat de schatting van de gebruiksduur van het actief niet correct is. Zo kan de opname van een bijzonder waardeverminderingsverlies erop wijzen dat de afschrijvingsperiode dient te worden gewijzigd .

De alinea’s 103 en 104 worden als volgt gewijzigd:

103.  Een immaterieel actief dient niet langer in de balans te worden opgenomen:

(a)  bij vervreemding;

of

(b)  wanneer er geen toekomstige economische voordelen te verwachten zijn van zijn gebruik of vervreemding worden verwacht.

104.  De winst of het verlies dat voortvloeit uit het niet langer opnemen van een immaterieel actief in de balans dient te worden bepaald als het verschil tussen de eventuele netto-opbrengst bij vervreemding en de boekwaarde van het actief, dient in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen op het moment dat het actief niet langer in de balans wordt opgenomen (tenzij IAS 17 anderszins vereist bij een ‘sale and leaseback’-transactie). Dergelijke boekwinsten dienen niet als opbrengst te worden geclassificeerd.

De alinea’s 104A tot en met 104C worden ingevoegd:

104A. De vervreemding van een immaterieel actief kan op verschillende wijzen plaatsvinden (bijvoorbeeld door verkoop, door het afsluiten van een financiële lease-overeenkomst of via donatie). Bij de bepaling van het moment van vervreemding van een dergelijk actief past de entiteit de criteria toe in IAS 18 Opbrengsten voor de opname van opbrengsten uit de verkoop van goederen. IAS 17 is van toepassing op vervreemding via ‘sale and leaseback’-transacties.

104B. Indien een entiteit op basis van het opnameprincipe in alinea 19 de kosten van vervanging van een gedeelte van een immaterieel actief in de boekwaarde van het actief opneemt, dan neemt zij de boekwaarde van het vervangen gedeelte niet langer in de balans op. Indien voor de entiteit de bepaling van de boekwaarde van het vervangen bestanddeel praktisch niet haalbaar is, mag de entiteit de kosten van het vervangen bestanddeel als aanwijzing gebruiken om de kostprijs van het vervangen bestanddeel te bepalen van het vervangen bestanddeel op het moment dat het gekocht of intern gegenereerd werd.

104C. De te ontvangen vergoeding bij vervreemding van een immaterieel actief wordt aanvankelijk opgenomen tegen reële waarde. Indien de betaling voor het immaterieel actief wordt uitgesteld, geschiedt de eerste opname van de ontvangen vergoeding tegen de contante waarde ervan. Het verschil tussen het nominale bedrag van de vergoeding en de contante waarde ervan wordt overeenkomstig IAS 18 opgenomen als rentebate, waardoor het effectieve rendement op de vordering wordt weergegeven.

Alinea 105 komt te vervallen.

Alinea 106 wordt als volgt gewijzigd:

106. Het afschrijven wordt niet beëindigd wanneer het immateriële actief niet langer gebruikt wordt of voor vervreemding wordt aangehouden, tenzij het actief volledig is afgeschreven.

In alinea 107 komt de zin „ Vergelijkende informatie is niet vereist ” te vervallen.

Alinea 111(e) wordt als volgt gewijzigd:

(e)  het bedrag van de contractuele verbintenissen in verband met de verwerving van immateriële activa .

Alinea 113(a)(iii) wordt als volgt gewijzigd:

(iii)  de boekwaarde die in de balans zou zijn opgenomen als de geherwaardeerde categorie van immateriële activa was geboekt overeenkomstig de gebruikelijke verwerkingswijze in alinea 63;

en

Alinea 113(b) wordt als volgt gewijzigd en alinea 113(c) wordt ingevoegd:

(b)  het bedrag van de herwaarderingsreserve aan het begin en het einde van de periode voor zover betrekking hebbend op immateriële activa, met vermelding van de mutaties tijdens de periode en eventuele beperkingen op de uitkering van het saldo aan de aandeelhouders;

en

(c)  de methoden en belangrijke veronderstellingen die zijn toegepast bij de schatting van reële waarde van de activa.

Alinea 121A wordt ingevoegd:

121A. De vereisten in alinea 34 tot en met 34B met betrekking tot de eerste waardering van een immaterieel actief dat in een ruiltransactie van activa wordt verworven, moeten prospectief alleen op toekomstige transacties worden toegepast.

A7. SIC-13 Entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend – Niet-monetaire bijdragen door deelnemers in een joint venture wordt als volgt gewijzigd.

De alinea’s 5 en 6 worden als volgt gewijzigd:

5. Bij de toepassing van IAS 31.48 op niet-monetaire bijdragen aan een JCE in ruil tegen een aandelenbelang in de JCE, dient een deelnemer in een joint venture het gedeelte van een winst die of verlies dat kan worden toegerekend aan de aandelenbelangen van de andere deelnemers in de joint venture op te nemen in de winst- en verliesrekening van de betreffende periode, tenzij:

(a) de wezenlijke risico's en voordelen van eigendom van het (de) ingebrachte niet-monetaire actief (activa) niet zijn overgedragen aan de JCE;

of

(b) de winst of het verlies op de niet-monetaire bijdrage niet betrouwbaar kan worden gewaardeerd;

of

(c) de inbrengtransactie geen economische betekenis heeft, overeenkomstig de omschrijving van dit begrip in IAS 16 Materiële vaste active.

Indien de in (a), (b) of (c) beschreven uitzonderingen van toepassing zijn, wordt de winst of het verlies beschouwd worden als een niet-gerealiseerde winst of een niet-gerealiseerd verlies, en wordt deze bijgevolg niet opgenomen in de winst- en verliesrekening, tenzij alinea 6 ook van toepassing is.

6. Als een deelnemer in de joint venture niet alleen een aandelenbelang in de JCE ontvangt maar ook monetaire of niet-monetaire activa, moet hij een geëigend deel van de winst of het verlies op de transactie opnemen in de winst- en verliesrekening.

Na de alinea Ingangsdatum worden de alinea’s 14 en 15 ingevoegd; deze luiden als volgt:

14. De wijzigingen in de administratieve verwerking van inbrengtransacties van niet-monetaire activa zoals vermeld in alinea 5 dienen prospectief op toekomstige transacties te worden toegepast.

15. Een entiteit dient de wijzigingen in deze SIC-interpretatie die in IAS 16 Materiële vaste activa zijn aangebracht, toe te passen voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Als een entiteit deze standaard toepast voor een eerdere verslagperiode, dient zij deze wijzigingen ook voor deze eerdere verslagperiode toe te passen.

A8. In SIC-21 Winstbelastingen – Inbaarheid van geherwaardeerde niet af te schrijven activa worden de alinea’s 3 tot en met 5 als volgt gewijzigd:

3. De vraag is hoe de term 'inbaarheid' moet worden geïnterpreteerd in verband met een actief dat niet wordt afgeschreven (niet af te schrijven actief) en dat wordt geherwaardeerd in overeenstemming met alinea 31 van IAS 16.

4. Deze SIC-interpretatie is ook van toepassing op vastgoedbeleggingen die worden geboekt tegen geherwaardeerde bedragen overeenkomstig IAS 40.33, maar die zouden worden beschouwd als niet af te schrijven activa indien IAS 16 werd toegepast.

5. De uitgestelde belastingverplichting of -vordering die voortvloeit uit de herwaardering van een niet af te schrijven actief overeenkomstig IAS 16.31 moet worden gewaardeerd op basis van de fiscale gevolgen die zouden voortvloeien uit de realisatie van de boekwaarde van dat actief via verkoop, ongeacht de waarderingsgrondslag van de boekwaarde van dat actief. Indien de belastingwetgeving een belastingtarief oplegt dat van toepassing is op het belastbare bedrag uit de verkoop van een actief, en dit tarief verschilt van het belastingtarief dat van toepassing is op het belastbare bedrag uit het gebruik van een actief, wordt het eerste tarief toegepast bij de waardering van de uitgestelde belastingverplichting of -vordering die betrekking heeft op een niet af te schrijven actief.

A9. [Wijziging niet van toepassing op basistekst van de standaard]

A10. In SIC-32 Immateriële activa – Kosten van websites wordt alinea 9 (d) als volgt gewijzigd:

(d) het operationele stadium begint wanneer de ontwikkeling van een website is voltooid. Uitgaven die in dit stadium worden gedaan, dienen als last te worden opgenomen op het moment dat ze worden gedaan, tenzij ze voldoen aan de opnamecriteria van IAS 38.19.

A11. In december 2002 heeft de Board een Ontwerp ter discussie inzake Voorgestelde wijzigingen in IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa en in IAS 38 Immateriële activa gepubliceerd. De door de Board gedane verbeteringsvoorstellen met betrekking tot IAS 36 en IAS weerspiegelen wijzigingen die verband houden met de beslissingen van de Board bij het Bedrijfscombinaties-project. Omdat dit project nog steeds lopende is, zijn die voorgestelde wijzigingen niet weergegeven in de verbeteringen van IAS 36 en IAS 38, zoals die in deze bijlage opgenomen zijn.

A12. In juli 2003 heeft de Board Ontwerp ter discussie ED 4 Vervreemding van vaste activa en de presentatie van beëindigde bedrijfsactiviteiten, waarin de Board voorstellen deed tot verbetering van IAS 38 en IAS 40 Vastgoedbeleggingen. Deze voorgestelde wijzigingen zijn niet in de verbeteringen van IAS 38 en IAS 40 weergegeven, zoals die in deze bijlage opgenomen zijn.

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 17

Lease-overeenkomsten

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Classificatie van lease-overeenkomsten

Lease-overeenkomsten in de jaarrekening van lessees

Financiële leases

Eerste opname

Waardering na eerste opname

Operationele leases

Lease-overeenkomsten in de jaarrekening van lessors

Financiële leasing

Eerste opname

Waardering na eerste opname

Operationele leasing

Sale and leaseback-transacties

Overgangsbepalingen

Ingangsdatum

Intrekking van IAS 17 (herziene versie van 1997)

Deze herziene standaard vervangt IAS 17 (herziene versie van 1997) Lease-overeenkomsten en moet worden toegepast voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

DOEL

1. Het doel van deze standaard is voor lessees en lessors voor te schrijven welke grondslagen voor financiële verslaggeving geëigend zijn en welke informatie over financiële en operationele leases moet worden verstrekt.

TOEPASSINGSGEBIED

2.  Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van alle lease-overeenkomsten met uitzondering van:

(a)  lease-overeenkomsten voor de exploratie of het gebruik van mineralen olie, aardgas en soortgelijke uitputbare hulpbronnen;

en

(b)  licentieovereenkomsten met betrekking tot films, video-opnamen, toneelstukken, manuscripten, octrooien en auteursrechten.

Deze standaard mag echter niet worden toegepast als grondslag van waardering voor:

(a)  door lessees aangehouden vastgoed dat administratief verwerkt wordt als vastgoedbelegging (zie IAS 40, Vastgoedbeleggingen);

(b)  vastgoedbeleggingen die door lessors in lease worden gegeven uit hoofde van een operationele lease (zie IAS 40);

(c)  biologische activa die door lessees worden aangehouden uit hoofde van een financiële lease (zie IAS 41 Landbouw );

of

(d)  biologische activa die door lessors in lease worden gegeven uit hoofde van een operationele lease (zie IAS 41).

3. Deze standaard is van toepassing op overeenkomsten waarmee het gebruiksrecht van activa wordt overgedragen, ook indien belangrijke diensten van de lessor nodig kunnen zijn voor de exploitatie of het onderhoud van dergelijke activa. Deze standaard is niet van toepassing op overeenkomsten die contracten zijn voor diensten die het gebruiksrecht van activa niet van de ene contractant op de andere overdragen.

DEFINITIES

4.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een lease-overeenkomst is een overeenkomst waarbij de lessor in ruil voor een betaling of reeks van betalingen het gebruiksrecht van een actief voor een overeengekomen periode overdraagt aan de lessee.

Een financiële lease is een lease-overeenkomst die vrijwel alle aan de eigendom van een actief verbonden risico's en voordelen overdraagt. De eigendom kan uiteindelijk wel of niet worden overgedragen.

Onder een operationele lease wordt verstaan elke lease-overeenkomst die geen financiële lease is.

Een niet-opzegbare lease-overeenkomst is een lease-overeenkomst die alleen kan worden opgezegd:

(a)  bij het zich voordoen van een zeer onwaarschijnlijke onvoorziene gebeurtenis;

(b)  met de toestemming van de lessor;

(c)  indien de lessee met dezelfde lessor een nieuwe lease-overeenkomst voor hetzelfde of een equivalent actief afsluit;

of

(d)  tegen betaling door de lessee van een aanvullend zodanig omvangrijk bedrag, dat het bij het aangaan van de lease-overeenkomst redelijkerwijs zeker is dat de lease zal worden voortgezet.

Het tijdstip van het aangaan van de lease-overeenkomst is de datum van de lease-overeenkomst of het moment waarop de partijen overeenstemming hebben bereikt over de belangrijkste bepalingen van de lease-overeenkomst als deze laatste datum de datum van de lease-overeenkomst voorafgaat. Want op dit tijdstip:

(a)  wordt een lease-overeenkomst geclassificeerd als een operationele dan wel als een financiële lease;

en

(b)  worden, in geval van een financiële lease, de aan het begin van de leaseperiode op te nemen bedragen in de balans bepaald, betreft.

De aanvang van de leaseperiode is het tijdstip met ingang waarvan de lessee gerechtigd is zijn gebruiksrecht over het geleasde actief uit te oefenen. Het is de datum van de eerste opname van de lease-overeenkomst (dat wil zeggen de opname van de activa, verplichtingen, baten of lasten die uit de lease-overeenkomst voortvloeien, afhankelijk van het type overeenkomst).

De leaseperiode is de niet-opzegbare periode gedurende welke de lessee contractueel overeenkomt het actief te leasen, samen met eventuele verdere perioden waarvoor de lessee het recht heeft de lease van het actief voort te zetten, al dan niet met aanvullende betaling, voor zover het op het tijdstip van het aangaan van de lease-overeenkomst redelijkerwijs zeker is dat de lessee van dit recht gebruik zal maken.

De minimale leasebetalingen zijn de betalingen waartie de lessee gedurende de leaseperiode verplicht is of kan worden gesteld, exclusief voorwaardelijke leasebetalingen, servicekosten en belastingen die door de lessor dienen te worden betaald of die de lessor gerestitueerd krijgt, samen met:

(a)  voor de lessee: eventuele bedragen die door de lessee of door een met de lessee verbonden partij gegarandeerde bedragen;

of

(b)  voor de lessor: een evntuele aan hem gegarandeerde restwaarde door:

(i)  de lessee;

(ii)  een met de lessee verbonden partij;

of

(iii)  een derde die niet met de lessor is gelieerd en die financieel in staat is om de verplichtingen uit hoofde van de garantie na te komen.

Indien de lessee echter het recht heeft om het actief te kopen tegen een prijs die zoveel lager is dan de verwachte reële waarde op het tijdstip waarop het recht kan worden uitgeoefend, dat het, op het tijdstip van het aangaan van de lease, redelijkerwijs zeker is dat van het recht gebruik zal worden gemaakt, omvatten de minimale leasebetalingen ten minste de gedurende de leaseperiode verschuldigde leasetermijnen tot de datum van de verwachte uitoefening van dit kooprecht en het bedrag verschuldigd bij uitoefening van het kooprecht.

De reële waarde is het bedrag waarvoor een actief zou kunnen worden verhandeld of een verplichting zou kunnen worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

De economische levensduur is ofwel:

(a)  de duur dat een actief naar verwachting economisch bruikbaar is voor een of meer gebruikers;

of

(b)  het aantal geproduceerde of vergelijkbare eenheden die naar verwachting zullen worden verkregen via het actief door een of meer gebruikers.

De gebruiksduur is de geschatte resterende periode, vanaf het begin van de leaseperiode, zonder beperking door de leaseperiode, gedurende welke de economische voordelen die het actief in zich bergt naar verwachting door de entiteit worden verbruikt.

De gegarandeerde restwaarde is:

(a)  bij de lessee: het gedeelte van de restwaarde dat wordt gegarandeerd door de lessee of door een met de lessee verbonden partij (het bedrag van de garantie is het in elk geval maximaal mogelijk te betalen bedrag);

en

(b)  bij de lessor; het gedeelte van de restwaarde dat wordt gegarandeerd door de lessee of door een derde die niet met de lessor is gelieerd en die financieel in staat is om de verplichtingen uit hoofde van de garantie na te komen.

De ongegarandeerde restwaarde is het gedeelte van de restwaarde van de geleasde activa waarvan de realisatie door de lessor niet is verzekerd of alleen wordt gegarandeerd door een met de lessor verbonden partij.

De directe eerste kosten zijn de marginale kosten die direct zijn toe te rekenen aan de onderhandeling over en de afsluiting van een lease-overeenkomst, behalve dergelijke kosten die gemaakt zijn door een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt.

De bruto-investering in de lease is de som van:

(a)  de door de lessor te ontvangen minimale leasebetalingen ter zake van een financiële lease,

en

(b)  de eventuele ongegarandeerde restwaarde die de lessor toekomt.

De netto-investering in de lease is de bruto-investering in de lease gedisconteerd tegen de impliciete rentevoet van de lease-overeenkomst.

Onder de onverdiende financieringsbaten wordt verstaan het verschil tussen:

(a)  de bruto-investering in de lease

en

(b)  de netto-investering in de lease.

De impliciete rentevoet van de lease-overeenkomst is de disconteringsvoet die volgt uit de gelijkstelling op het tijdstip van het aangaan van de lease-overeenkomst van enerzijds de som van de contante waarde van (a) de minimale leasebetalingen en (b) de ongegarandeerde restwaarde en anderzijds de som van (i) de reële waarde van het geleasde actiefen (ii) de eventuele directe eerste kosten van de lessor.

De marginale rentevoet van de lessee is de rentevoet waartegen de lessee een soortgelijke lease-overeenkomst zou kunnen afsluiten of, indien deze niet kan worden bepaald, de rentevoet waartegen de lessee op het tijdstip van het aangaan van de lease-overeenkomst het bedrag nodig voor de aankoop van het actief, zou hebben kunnen lenen voor een overeenkomstige duur en met overeenkomstige zekerheid.

Voorwaardelijke leasebetalingen betreffen de leasebetalingen die niet vast zijn, maar gebaseerd zijn op de toekomstige omvang van een variabele factor anders dan uitsluitend het verstrijken van de tijd (bijvoorbeeld een percentage van toekomstige verkopen, het bedrag van het toekomstig gebruik, toekomstige prijsindexen of de toekomstige marktrente).

5. Een lease-overeenkomst of een lease-verplichting kan ook een bepaling inhouden om de leasebetalingen aan te passen aan veranderingen in bouw- of verwervingskosten van het geleasde vastgoed of aan veranderingen in andere maatstaven voor de kostprijs of waarde, zoals het algemene prijsniveau, of in de financieringskosten van de lessor voor de lease, tussen het tijdstip waarop de lease is aangegaan en het begin van de leaseperiode. In voorkomend geval zal de verwezenlijking van dergelijke wijzigingen geacht worden plaats te hebben gevonden op het tijdstip waarop de lease is aangegaan voor de in deze standaard beschreven doeleinden.

6. De definitie van een lease-overeenkomst omvat contracten voor de huur van een actief die een bepaling bevatten die de huurder het recht geeft om de eigendom van het actief te verwerven wanneer aan de overeengekomen voorwaarden voldaan is. Deze contracten worden soms aangeduid als huurkoopcontracten.

CLASSIFICATIE VAN LEASE-OVEREENKOMSTEN

7. De classificatie van lease-overeenkomsten die in deze standaard wordt toegepast is gebaseerd op de mate waarin de aan de eigendom van een geleasd actief verbonden risico's en voordelen bij de lessor of de lessee liggen. De risico's omvatten de mogelijkheid van verlies door ongebruikte capaciteit of technologische veroudering of door een verminderde opbrengst vanwege gewijzigde economische omstandigheden. De voordelen kunnen bestaan uit de verwachting van winstgevende exploitatie gedurende de economische levensduur van het actief of uit de waardestijging van het actief of de realisatie van de restwaarde van het actief.

8.  Een lease-overeenkomst wordt ingedeeld als een financiële lease indien hiermee nagenoeg alle aan de eigendom verbonden risico's en voordelen worden overgedragen. Een lease-overeenkomst wordt ingedeeld als een operationele lease indien hiermee niet nagenoeg alle aan de eigendom verbonden risico's en voordelen worden overgedragen.

9. Aangezien de transactie tussen een lessor en een lessee gebaseerd is op een lease-overeenkomst tussen hen, moet men consistente definities gebruiken. De toepassing van deze definities op de verschillende omstandigheden van de lessor en de lessee kan er toe leiden dat dezelfde lease-overeenkomst door hen anders wordt geclassificeerd. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de lessor profiteert van een restwaardegarantie verstrekt door een niet met de lessee verbonden partij.

10. Bij de classificatie van een lease-overeenkomst als financiële lease dan wel als operationele lease is de economische realiteit van de transactie bepalend, niet de vorm van het contract. ( 5 ) Voorbeelden van situaties die individueel of in combinatie normaliter zouden leiden tot de classificatie van een lease-overeenkomst als financiële lease zijn:

(a) met de lease-overeenkomst wordt de eigendom van het actief aan het einde van de leaseperiode aan de lesseeovergedragen;

(b) de lessee heeft het recht om het actief te kopen tegen een prijs die naar verwachting beduidend lager is dan de reële waarde op het moment dat dit recht voor het eerst kan worden uitgeoefend, zodanig dat het, op het tijdstip van het sluiten van de lease-overeenkomst, redelijk zeker is dat het recht zal worden uitgeoefend;

(c) de leaseperiode omvat het grootste gedeelte van de economische levensduur van het actief, zelfs indien de eigendom niet wordt overgedragen;

(d) op het tijdstip van het aangaan van de lease-overeenkomst is de contante waarde van de minimale leasebetalingen ten minste gelijk of nagenoeg gelijk aan de reële waarde van het geleasde actief;

en

(e) de geleasde activa zijn van zodanig specifiek, dat deze, zonder belangrijke aanpassingen, alleen geschikt is voor gebruik door de lessee.

11. Indicaties van situaties die er individueel of in combinatie verder toe kunnen leiden dat een lease-overeenkomst als financiële lease wordt geclassificeerd, zijn:

(a) als de lessee de lease-overeenkomst kan opzeggen, worden de aan de opzegging gerelateerde verliezen voor de lessor gedragen door de lessee;

(b) winsten of verliezen ten gevolge van veranderingen in de reële waarde van de restwaarde komen toe aan de lessee (bijvoorbeeld in de vorm van een korting op de leasetermijnen die gelijk is aan het grootste gedeelte van de verkoopopbrengst aan het einde van de lease-overeenkomst);

en

(c) de lessee kan de lease-overeenkomst voortzetten gedurende een vervolgperiode, tegen een leaseprijs die beduidend lager is dan de marktconforme leaseprijs.

12. De voorbeelden en indicaties in alinea 10 en 11 zijn niet altijd afdoende. Indien uit andere kenmerken duidelijk is dat via de lease-overeenkomst niet nagenoeg alle aan de eigendom verbonden risico's en voordelen worden overgedragen, wordt de lease-overeenkomst aangemerkt als een operationele lease. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de eigendom van het actief aan het einde van de lease-overeenkomst wordt overgedragen tegen een bedrag dat gelijk is aan de op dat moment geldende reële waarde van het actief, of indien er sprake is van voorwaardelijke leasebetalingen, waardoor de lessee niet nagenoeg alle risico’s draagt en voordelen heeft.

13. De leaseclassificatie gebeurt op het tijdstip van het aangaan van de lease-overeenkomst. Indien de lessor en de lessee op enig moment overeenkomen de bepalingen van de lease-overeenkomst te wijzigen zonder dat een nieuwe lease-overeenkomst wordt gesloten, zodanig dat, indien deze gewijzigde voorwaarden op het tijdstip van het aangaan van de lease-overeenkomst al zouden zijn overeengekomen, dit op basis van de criteria in de alinea's 7 tot en met 12, tot een andere classificatie van de lease-overeenkomst zou hebben geleid, wordt de herziene overeenkomst beschouwd als een nieuwe overeenkomst over de (resterende) leaseperiode. Veranderingen in de schattingen (bijvoorbeeld veranderingen in de schatting van de economische levensduur of van de restwaarde van het geleasde actief) of veranderingen in de omstandigheden (bijvoorbeeld betalingsonmacht bij de lessee), geven echter geen aanleiding tot een nieuwe classificatie van een lease-overeenkomst voor administratieve-verwerkingsdoeleinden.

14. Lease-overeenkomsten ter zake van terreinen en gebouwen dienen op dezelfde manier te worden geclassificeerd als operationele lease of financiële lease, als lease-overeenkomsten ter zake van andere activa. Het is echter kenmerkend voor terreinen dat de economische levensduur normaliter onbeperkt is en dat, indien niet verwacht wordt dat de eigendom tegen het einde van de leaseperiode zal overgaan op de lessee, verwerft de lessee normaliter niet nagenoeg alle risico's en voordelen die verbonden zijn aan het eigendomsrecht. In een dergelijk geval zal de lease-overeenkomst ter zake van terreinen ingedeeld worden als een operationele lease. Een bedrag dat wordt betaald bij het aangaan van een lease-overeenkomstter zake van een onroerend goed die administratief als een operationele lease wordt verwerkt, is een vooruitbetaald leasebedrag dat als last in de winst- en verliesrekening wordt opgenomen in overeenstemming met het patroon van de verschafte voordelen gedurende de leaseperiode.

15. De bestanddelen terreinen en gebouwen in een lease-overeenkomst ter zake van terreinen en gebouwen worden met het oog op de lease-indeling afzonderlijk in aanmerking genomen. Indien verwacht wordt dat de eigendom van beide bestanddelen aan het einde van de leaseperiode aan de lessee wordt overgedragen, worden beide bestanddelen als een financiële lease-overeenkomst ingedeeld, ongeacht of de analyse zich op één of twee lease-overeenkomsten baseert, tenzij het uit de andere kenmerken duidelijk is dat de lease niet nagenoeg alle aan de eigendom verbonden risico’s en voordelen van één of van beide bestanddelen overdraagt. Wanneer het terrein een onbeperkte economische levensduur heeft, wordt het terrein normaliter als een operationele lease geclassificeerd tenzij verwacht wordt dat de eigendom, overeenkomstig alinea 14, aan het einde van de leaseperiode aan de lessee wordt overgedragen. Ingevolge de alinea’s 7 tot en met 13 wordt het bestanddeel gebouwen als een financiële of als een operationele lease geclassificeerd.

16. Mocht het nodig zijn een lease-overeenkomst ter zake van terreinen en gebouwen te classificeren of administratief te verwerken, dan worden de minimale leasebetalingen (met inbegrip van eventuele vooruitbetaalde bedragen ineens) toegerekend aan de terreinen en de gebouwen naar rato van de relatieve reële waarde van de component terreinen en de component gebouwen in de lease-overeenkomst, op het tijdstip waarop de lease wordt aangegaan. Indien de leasetermijnen niet op betrouwbare wijze kunnen worden toegerekend aan deze twee bestanddelen, wordt de gehele lease-overeenkomst als een financiële lease ingedeeld, tenzij duidelijk is dat beide bestanddelen een operationele lease vormen, in welk geval de gehele lease ingedeeld wordt als een operationele lease.

17. Met betrekking tot een lease-overeenkomst ter zake van terreinen en gebouwen waarvan het bedrag dat in overeenstemming met alinea 20 bij eerste opname wordt opgenomen, niet materieel is, kunnen de terreinen en de gebouwen, met het oog op de leaseclassificatie, als één geheel worden behandeld en geclassificeerd worden als een financiële of een operationele lease, overeenkomstig de alinea’s 7 tot en met 13. In zo’n geval wordt de economische levensduur van de gebouwen beschouwd als de economische levensduur van het geleasde actief in zijn totaliteit.

18. Een afzonderlijke waardering van de terreinen en gebouwen is niet vereist wanneer het aandeel van de lessee in zowel de terreinen als de gebouwen overeenkomstig IAS 40 wordt ingedeeld als een vastgoedbelegging en het reële-waardemodel wordt gehanteerd. Gedetailleerde berekeningen zijn voor deze beoordeling alleen vereist indien de indeling van één of beide bestanddelen anderszins onzeker zou zijn.

19. In overeenstemming met IAS 40 kan een lessee een vastgoedbelang dat wordt aangehouden uit hoofde van een operationele lease indelen als vastgoedbelegging. Indien dit wordt gedaan, dan wordt het vastgoedbelang administratief verwerkt alsof het een financiële lease betrof, en wordt bovendien voor het opgenomen actief het reële-waardemodel gebruikt. De lessee dient de lease als een financiële lease te blijven verwerken, zelfs indien een toekomstige gebeurtenis de aard van het vastgoedbelang van de lessee zodanig verandert, dat dit niet langer als vastgoedbelegging wordt geclassificeerd. Dit zal zich bijvoorbeeld voordoen indien de lessee:

(a) het vastgoed zelf gebruikt, dat vervolgens tegen een veronderstelde kostprijs wordt overgeboekt naar vastgoed in eigen gebruik, die gelijk is aan de reële waarde op het moment van het gewijzigde gebruik;

of

(b) een sublease toekent waarvan vrijwel alle aan de eigendom verbonden risico’s en voordelen worden overgedragen aan een derde, niet-verbonden partij. Een dergelijke sublease wordt door de lessee verwerkt als een financiële lease ten opzichte van de derde, hoewel deze door de derde als een operationele lease kan worden verwerkt.

LEASE-OVEREENKOMSTEN IN DE JAARREKENING VAN LESSEES

Financiële leases

Eerste opname

20.  Bij aanvang van een leaseperiode dienen lessees financiële leases als activa en verplichtingen in hun balans op te nemen tegen bedragen die gelijk zijn aan de reële waarde van het geleasde actief of, indien ze lager zijn, tegen de contante waarde van de minimale leasebetalingen. Beiden worden bepaald op het tijdstip van het aangaan van de lease-overeenkomst. De disconteringsvoet die bij de berekening van de contante waarde van de minimale leasebetalingen moet worden gebruikt is de impliciete rentevoet van de lease-overeenkomst, indien het praktisch haalbaar is deze te bepalen. Zo niet, dan moet de marginale rentevoet van de lessee worden gebruikt. Het bedrag dat als actief wordt opgenomen, omvat alle directe eerste kosten van de lessee.

21. Transacties en andere gebeurtenissen worden verwerkt en gepresenteerd volgens de economische en financiële realiteit en niet uitsluitend volgens de juridische vorm. Hoewel, in geval van financiële leases, de juridische vorm van een lease-overeenkomst inhoudt dat de lessee niet de juridische eigendom van het geleasde actief mag verwerven, zijn de economische en de financiële realiteit zodanig dat de lessee de economische voordelen verwerft van het gebruik van het geleasde actief over het grootste gedeelte van zijn economische levensduur, in ruil voor de verplichting om voor dat recht een bedrag te betalen dat, op het tijdstip dat de lease wordt aangegaan, de reële waarde van het actief en de financieringskosten daarvan benadert.

22. Indien dergelijke leasetransacties niet in de balans van de lessee worden opgenomen, worden de economische middelen en het verplichtingenniveau van een entiteit te laag weergegeven, wat een verkeerd beeld geeft van de financiële verhoudingen. Daarom moet een financiële lease in de balans van de lessee worden opgenomen als een actief en als een verplichting om toekomstige leasebetalingen te verrichten. Bij de aanvang van de leaseperiode worden het actief en de verplichting tot de toekomstige leasebetalingen in de balans opgenomen tegen dezelfde bedragen behoudens eventuele directe eerste kosten van de lessee die bij het bedrag opgeteld worden dat als actief wordt opgenomen.

23. Het is niet juist dat de verplichtingen voor geleasde activa in de jaarrekening in mindering op de geleasde activa worden gepresenteerd. Indien voor de presentatie van de verplichtingen in de balans een onderscheid wordt gemaakt tussen kortlopende en langlopende verplichtingen, wordt hetzelfde onderscheid gemaakt voor leaseverplichtingen.

24. Men maakt vaak directe eerste kosten in verband met specifieke lease-activiteiten, zoals de onderhandeling over en het afsluiten van lease-overeenkomsten. De kosten die worden geïdentificeerd als zijnde direct toerekenbaar aan activiteiten die door de lessee voor een financiële lease zijn gedaan, worden opgeteld bij de waarde die als actief wordt opgenomen.

Waardering na eerste opname

25.  De minimale leasebetalingen dienen deels als financieringskosten te worden opgenomen en deels als aflossing van de uitstaande verplichting. De financieringskosten dienen zodanig aan elke periode tijdens de leaseperiode te worden toegerekend, dat dit resulteert in een constante periodieke rente over het resterende saldo van de verplichting. Voorwaardelijke leasebetalingen dienen als lasten te worden verwerkt in de perioden waarin de kosten zijn gemaakt.

26. In de praktijk mag een lessee bij de toerekening van de financieringskosten aan perioden tijdens de leaseperiode enigszins benaderend te werk gaan om de berekening te vereenvoudigen.

27.  Een financiële lease geeft aanleiding tot afschrijvingskosten voor af te schrijven activa en tot financieringskosten voor elke verslagperiode. De afschrijvingsgrondslagen voor af te schrijven geleasde activa moeten consistent zijn met de afschrijvingsgrondslagen voor af te schrijven activa in eigendom, en de opgenomen afschrijving moet worden berekend in overeenstemming met IAS 16 Materiële vaste activa en IAS 38 Immateriële activa. Indien het niet redelijk zeker is dat de lessee tegen het einde van de leaseperiode de eigendom zal verkrijgen, dient het actief volledig te worden afgeschreven over de leaseperiode of over de gebruiksduur, indien deze korter is.

28. Het af te schrijven bedrag van een geleasd actief wordt systematisch aan elke verslagperiode toegerekend tijdens de periode van het verwachte gebruik, op een basis die consistent is met de afschrijvingsgrondslagen die de lessee toepast voor af te schrijven activa in eigendom. Indien het redelijk zeker is dat de lessee tegen het einde van de leaseperiode de eigendom zal verkrijgen, is de periode van het verwachte gebruik de gebruiksduur van het actief. In het andere geval wordt het actief afgeschreven over de leaseperiode of over de gebruiksduur, indien deze korter is.

29. De som van de afschrijvingskosten voor het actief en de financieringskosten voor de periode is zelden gelijk aan de over de periode betaalbare leasebetalingen. Daarom is het niet geëigend om de te betalen leasebetalingen gewoon als kosten op te nemen. Bijgevolg is het niet waarschijnlijk dat het actief en de daaraan verbonden verplichting na de aanvang van de leaseperiode dezelfde waarde zullen hebben.

30. Om te bepalen of er bij een geleasd actief sprake is van een bijzondere waardevermindering, past een entiteit IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa toe.

31.  Lessees moeten, naast het voldoen aan de vereisten van IAS 32 Financiële instrumenten:informatieverschaffing en presentatie, de volgende informatie over financiële leases verschaffen:

(a)  voor elke categorie activa, de nettoboekwaarde op balansdatum;

(b)  een aansluiting tussen het totaal van de toekomstige minimale leasebetalingen op de balansdatum en de contante waarde daarvan. Bovendien dient een entiteit het totaal van de minimale, toekomstige leasebetalingen op de balansdatum te vermelden, samen met de contante waarde daarvan, voor elk van de volgende perioden:

(i)  de periode niet langer dan één jaar na balansdatum;

(ii)  de periode langer dan één jaar en niet langer dan vijf jaar na balansdatum;

(iii)  de periode langer dan vijf jaar na balansdatum;

(c)  voorwaardelijke leasebetalingen die in de periode als last zijn opgenomen;

(d)  het totaal van de toekomstige minimale subleasebetalingen die men op de balansdatum verwacht te ontvangen ter zake van niet-opzegbare sublease-overeenkomsten;

(e)  een algemene beschrijving van de materiële lease-overeenkomsten van de lessee, met inbegrip van, maar niet beperkt tot het volgende:

(i)  de grondslag volgens welke de te betalen voorwaardelijke leasebetalingen worden bepaald;

(ii)  het bestaan en de voorwaarden van verlengings- of koopopties en escalatieclausules;

en

(iii)  beperkingen die door lease-overeenkomsten worden opgelegd, zoals beperkingen ten aanzien van dividenden, uitbreiding van schulden en verdere leasetransacties.

32. Daarnaast gelden voor lessees van activa uit hoofde van financiële lease-overeenkomsten de vereisten inzake informatieverschaffing in IAS 16, IAS 36, IAS 38, IAS 40 en IAS 41 van toepassing op lessees voor activa onder financiële leases.

Operationele leases

33.  Leasebetalingen ter zake van een operationele lease moeten op tijdsevenredige basis als last worden opgenomen gedurende de leaseperiode, tenzij een andere systematische wijze van toerekening meer representatief is voor het tijdspatroon van de voordelen die de gebruiker geniet ( 6 ).

34. Voor operationele leases moeten leasebetalingen (exclusief servicekosten zoals in verband met verzekeringen en onderhoud) tijdsevenredig als last worden opgenomen, tenzij een andere systematische wijze van toerekening meer representatief is voor het tijdspatroon van de voordelen die de gebruiker geniet, zelfs indien de betalingen niet op deze basis worden verricht.

35.  Lessees moeten, naast dat aan de vereisten van IAS 32 moet worden voldaan, de volgende informatie over operationele leases verstrekken:

(a)  het totaal van de toekomstige minimale leasebetalingen ter zake van niet-opzegbare operationele leases voor elk van de volgende perioden:

(i)  de periode niet langer dan één jaar na balansdatum;

(ii)  de periodelanger dan één jaar en niet langer dan vijf jaar na balansdatum;

(iii)  de periode langer dan vijf jaar.

(b)  het totaal van de toekomstige minimale subleasebetalingen die men op de balansdatum verwacht te ontvangen ter zake van niet-opzegbare sublease-overeenkomsten;

(c)  de lease- en subleasebetalingen die in de verslagperiode als last zijn opgenomen, onder afzonderlijke vermelding van de bedragen voor minimale leasebetalingen, voorwaardelijke leasebetalingen en subleasebetalingen;

(d)  een algemene beschrijving van de belangrijke lease-overeenkomsten van de lessee, met inbegrip van maar niet beperkt tot het volgende:

(i)  de grondslag waarop de te betalen voorwaardelijke leasebetaling is bepaald;

(ii)  het bestaan en de voorwaarden van verlengings- of koopopties en escalatieclausules;

en

(iii)  beperkingen die door lease-overeenkomsten worden opgelegd, zoals beperkingen ten aanzien van dividenden, uitbreiding van de schulden en verdere leasetransacties.

LEASE-OVEREENKOMSTEN IN DE JAARREKENING VAN LESSORS

Financiële leasing

Eerste opname

36.  Lessors dienen door hen gehouden activa ter zake van een financiële lease in de balans op te nemen en als vordering te presenteren, op een bedrag dat gelijk is aan de netto-investering in de lease.

37. Bij financiële leases worden vrijwel alle aan de juridische eigendom verbonden risico's en voordelen overgedragen door de lessor; de te vorderen leasebetaling wordt door de lessor behandeld deels als aflossing van de hoofdsom en deels als financieringsbateter vergoeding ing van de lessor voor zijn investering en diensten.

38. Lessors maken vaak directe eerste kosten. Deze kosten omvatten bedragen zoals provisies en kosten van juridische bijstand en interne kosten die marginaal en direct toe te rekenen zijn aan de onderhandeling over en afsluiten van een lease. Deze kosten omvatten geen algemene overheadkosten zoals die worden gemaakt door de verkoop- en marketingafdeling. Bij financiële leases waarin geen fabrikant of dealer die als lessor optreedt, is betrokken, worden de directe eerste kosten opgenomen in de eerste waardering van de financiële-leasevordering en komen in mindering op de baten die gedurende de leaseperiode worden opgenomen. De impliciete rentevoet van de lease-overeenkomst is op zodanige wijze vastgesteld dat de directe eerste kosten automatisch zijn opgenomen in de financiële leasevordering; er bestaat geeen reden om deze afzonderlijk toe te voegen. De kosten die door een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt, zijn gemaakt bij het onderhandelen over, en afsluiten van een lease-overeenkomst, vallen niet onder de definitie van directe eerste kosten. Dientengevolge behoren deze kosten niet tot de netto-investering in de lease en worden ze als last opgenomen wanneer de winst op de verkoop wordt opgenomen. Dit is bij een financiële lease normaliter bij de aanvang van de leaseperiode.

Waardering na eerste opname

39.  De opname van financieringsbaten dient zodanig te zijn dat er elke periode sprake is van een constant rendement op de netto-investering van de lessor in de financiële lease.

40. Een lessor streeft ernaar de financieringsbaten op een systematische en rationele basis toe te rekenen aan de leaseperiode. Deze toerekening van de baten is gebaseerd op een patroon dat een constant periodiek rendement op de netto-investering van de lessor in de financiële lease weerspiegelt. Leasebetalingen over de periode, exclusief servicekosten, komen ten laste van de bruto-investering in de lease, waarbij zowel de aflossing op de hoofdsom wordt opgenomen als de onverdiende financieringsbaten worden gerealiseerd.

41. De geschatte ongegarandeerde restwaarde die wordt gebruikt voor de berekening van de bruto-investering van de lessor in een lease-overeenkomst wordt regelmatig beoordeeld. Indien de geschatte ongegarandeerde restwaarde verminderd is, wordt de toerekening van de baten aan de leaseperiode herzien en wordt elke vermindering met betrekking tot overlopende bedragen onmiddellijk opgenomen.

42.  Een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt, moet de verkoopwinsten of -verliezen opnemen in de winst-en-verliesrekening over de periode, in overeenstemming met de grondslagen die de entiteit toepast voor gewone verkooptransacties Indien een kunstmatig lage rente wordt geoffreerd, moet de verkoopwinst beperkt worden tot de verkoopwinst die zou gelden indien een marktrente(voet) in rekening zou worden gebracht.. De kosten die door een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt, worden gemaakt bij het onderhandelen over en afsluiten van een lease-overeenkomst dienen als last te worden opgenomen bij opname van de verkoopwinst.

43. Fabrikanten of handelaren geven hun cliënten vaak de keuze tussen het kopen of leasen van een actief. Een financiële lease van een actief door een lessor die fabrikant of handelaar is, leidt tot twee soorten baten:

(a) de winst of het verlies gelijk aan de winst of het verlies uit een gewone verkooptransactie van het geleasde actief, tegen normale verkoopprijzen en met weerspiegeling van eventuele kwantum- of handelskortingen;

en

(b) de financieringsbaten over de leaseperiode.

44. De opbrengsten uit verkoop die aan het begin van een leaseperiode worden opgenomen door een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt, komen overeen met de reële waarde van het actief, of, indien lager, de contante waarde van de minimale leasebetalingen die de lessor toekomen, berekend tegen een marktrente. De kostprijs verkopen die aan het begin van de leaseperiode wordt opgenomen is gelijk aan de kostprijs of, indien afwijkend, de boekwaarde van het geleasde object, verminderd met de contante waarde van de ongegarandeerde restwaarde. Het verschil tussen de opbrengsten uit verkoop en de kostprijs verkopen is de verkoopwinst, die wordt opgenomen volgens de grondslagen van de entiteit voor gewone verkooptransacties.

45. Fabrikanten of handelaren die als lessor optreden, bieden soms een kunstmatig lage rente aan om cliënten aan te trekken. Het gebruik van een dergelijke rente zou ertoe leiden dat een overdreven groot gedeelte van de totale baten uit de transactie wordt opgenomen op het tijdstip van de verkoop. Als een kunstmatig lage rentevoet wordt geoffreerd, wordt de verkoopwinst beperkt tot de verkoopwinst in geval een marktrente in rekening zou worden gebracht.

46. Directe eerste kosten die door een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt, zijn gemaakt bij de onderhandeling over en het afsluiten van een financiële lease-overeenkomst worden aan het begin van de leaseperiode opgenomen als een last, aangezien ze voornamelijk verband houden met het verdienen van de verkoopwinst van de fabrikant of handelaar.

47.  Lessees dienen, naast dat aan de vereisten van IAS 32, moet worden voldaan, de volgende informatie over financiële leases te verstrekken:

(a)  een aansluiting tussen de bruto-investering in de lease op de balansdatum en de contante waarde van de op de balansdatum invorderbare minimale leasebetalingen. Bovendien moet een entiteit de bruto-investering in de lease en de contante waarde van de op de balansdatum invorderbare minimale leasebetalingen vermelden voor elk van de volgende perioden:

(i)  de periode niet langer dan één jaar na balansdatum;

(ii)  de periode langer dan één jaar en niet langer dan vijf jaar na balansdatum;

(iii)  de periode langer dan vijf jaar na balansdatum.

(b)  de onverdiende financieringsbaten;

(c)  de ongegarandeerde restwaarden die de lessor toekomen.

(d)  de cumulatieve waardevermindering voor oninbare te vorderen minimale leasebetalingen;

(e)  de voorwaardelijke leasebetalingen die in de periode als bate zijn opgenomen;

(f)  een algemene beschrijving van de materiële lease-overeenkomsten van de lessor.

48. Het is vaak nuttig om voor nieuwe bedrijfsactiviteiten die in de periode zijn toegevoegd als indicator van de groei ook de bruto-investering na aftrek van de onverdiende baten te vermelden, verminderd met de relevante bedragen voor opgezegde lease-overeenkomsten.

Operationele leasing

49.  Lessors dienen activa die operationeel geleasd zijn in de balans op te nemen overeenkomstig de aard van het actief.

50.  De leasebaten dienen door de lessor op tijdsevenredige basis te worden opgenomen over de leaseperiode, tenzij een andere systematische wijze van toerekening meer representatief is voor de wijze waarop het gebruiksvoordeel van het geleasde actief vermindert ( 7 ).

51. Kosten, met inbegrip van afschrijvingen, die zijn gemaakt voor het verdienen van de leasebaten worden opgenomen als last. Leasebaten (met uitzondering van ontvangsten in verband met geleverde diensten, zoals verzekeringen en onderhoud) worden tijdsevenredig over de leaseperiode opgenomen, zelfs indien de ontvangsten een ander ritme kennen, tenzij een andere systematische wijze van toerekening meer representatief is voor de wijze waarop het gebruiksvoordeel van het geleasde actief vermindert.

52.  Directe eerste kosten die door lessors worden gemaakt bij de onderhandeling over en het afsluiten van een operationele lease-overeenkomst dienen te worden opgeteld bij de boekwaarde van het geleasde actief en tijdens de leaseperiode op dezelfde basis als last te worden opgenomen als de leasebaten.

53.  De afschrijvingsgrondslagen voor af te schrijven geleasde activa dienen consistent te zijn met de normale afschrijvingsgrondslagen van de lessee voor gelijksoortige activa en de afschrijving moet worden berekend in overeenstemming met IAS 16 en IAS 38.

54. Om te bepalen of er bij een geleasd actief sprake is van een bijzondere waardevermindering, past een entiteit IAS 36 toe.

55. Een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt, is, neemt geen verkoopwinst op op het moment van het aangaan van een operationele lease, aangezien geen sprake is van een verkooptransactie.

56.  Lessees dienen, naast dat moet worden voldoen aan de vereisten in IAS 32, de volgende informatie over operationele leases te verstrekken:

(a)  de toekomstige minimale leasebetalingen ter zake van niet-opzegbare operationele lease-overeenkomsten, in totaal en voor elk van de volgende perioden:

(i)  de periode iet langer dan één jaar na balansdatum;

(ii)  de periode langer dan één jaar en niet langer dan vijf jaar na balansdatum;

(iii)  de periode langer dan vijf jaar na balansdatum.

(b)  het totaalbedrag van de voorwaardelijke leasebetalingen die in de periode als bate zijn opgenomen;

(c)  een algemene beschrijving van de lease-overeenkomsten van de lessor.

57. Daarnaast gelden voor lessors met betrekking tot activa die in het kader van een financiële lease worden geleverd de vereisten met betrekking tot informatieverschaffing in IAS 16, IAS 36, IAS 38, IAS 40 en IAS 41.

„SALE AND LEASEBACK”-TRANSACTIES

58. Een „sale and leaseback”-transactie is een transactie waarbij een actief wordt verkocht en hetzelfde actief wordt teruggeleasd. De leasebetaling en de verkoopprijs hangen meestal nauw samen, aangezien ze als één pakket worden bedongen. De verwerkingswijze van een „sale and leaseback”-transactie hangt af van het type lease-overeenkomst dat wordt gebruikt.

59.  Indien een „sale and leaseback”-transactie leidt tot een financiële lease, dient een eventueel positief verschil tussen de verkoopopbrengst en de boekwaarde door een verkoper-lessee niet onmiddellijk als bate te worden opgenomen. In plaats daarvan moet het als overlopende passiefpost worden opgenomen en gespreid over de leaseperiode ten gunste van de winst- en verliesrekening worden gebracht.

60. Indien de leaseback een financiële lease is, is de transactie een middel waarmee de lessor de lessee financiering verschaft, met het actief als zekerheid. Het is bijgevolg niet juist om een positief verschil tussen de verkoopopbrengst en de boekwaarde te beschouwen als een bate. Een dergelijk positief verschil wordt als overlopende passiefpost opgenomen en gepreid over de leaseperiode ten gunste van de winst- en verliesrekening gebracht.

61.  Indien een „sale and leaseback”-transactie leidt tot een operationele lease en het duidelijk is dat de transactie tegen reële waarde is uitgevoerd, moet een eventuele winst of een eventueel verlies onmiddellijk in de winst- en verliesrekening worden opgenomen. Indien de verkoopprijs lager is dan de reële waarde, dient een eventuele winst of een eventueel verlies onmiddellijk in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen, behalve indien het verlies wordt gecompenseerd door toekomstige leasebetalingen onder de marktprijs. In dat geval dient het verlies te worden opgenomen als overlopende actiefpost en te worden afgeschreven in verhouding tot de leasebetalingen in de periode waarin het actief naar verwachting zal worden gebruikt. Indien de verkoopprijs hoger is dan de reële waarde, dient het positieve verschil ten opzichte van de reële waarde te worden opgenomen als overlopende post en gespreid over de periode waarin het actief naar verwachting zal worden gebruikt, ten gunste van de winst- en verliesrekening te worden gebracht.

62. Indien de leaseback een operationele lease is en de leasebetalingen en de verkoopprijs tegen reële waarde zijn bepaald, is er in feite sprake van een normale verkooptransactie en wordt een eventuele winst of eventueel verlies onmiddellijk opgenomen in de winst- en verliesrekening.

63.  Voor operationele leases waarbij de reële waarde op het tijdstip van een „sale and leaseback”-transactie lager is dan de boekwaarde van het actief, dient onmiddellijk een verlies te worden opgenomen dat gelijk is aan het verschil tussen de boekwaarde en reële waarde.

64. Voor financiële leases is een dergelijke aanpassing niet nodig, tenzij er een bijzondere waardevermindering is opgetreden. In dat geval wordt de boekwaarde in overeenstemming met IAS 36 verminderd tot de realiseerbare waarde.

65. De vereisten inzake informatieverschaffing voor lessees en lessors gelden eveneens voor „sale and leaseback”-transacties. De verplichte beschrijving van materiële lease-overeenkomsten leidt tot de vermelding van unieke of ongebruikelijke bepalingen van de overeenkomst of voorwaarden van de „sale and leaseback”-transacties.

66. ‘Sale and leaseback’-transacties kunnen aanleiding geven tot toepassing van de criteria voor afzonderlijke vermelding in IAS 1 Presentatie van de jaarrekening.

OVERGANGSBEPALINGEN

67.  Ingevolge alinea 68 wordt retroactieve toepassing van deze standaard aangemoedigd doch niet voorgeschreven. Indien de standaard niet retroactief wordt toegepast, wordt aangenomen dat het saldo van eventuele reeds bestaande financiële leases door de lessor correct is bepaald en dient het saldo derhalve daarna administratief te worden verwerkt in overeenstemming met de bepalingen van deze standaard.

68.  Een entiteit die voorheen IAS 17 toepaste (herziene versie van 1997) dient de wijzingen die via deze standaard worden aangebracht met terugwerkende kracht toe te passen op alle lease-overeenkomsten, of, indien IAS 17 (herziene versie van 1997) voorheen niet werd toegepast, op alle lease-overeenkomsten die aangegaan zijn vanaf het moment waarop die standaard voor het eerst werd toegepast.

INGANGSDATUM

69.  Een entiteit dient deze standaard toe te passen voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als een entiteit deze standaard toepast voor een verslagperiode die aanvangt vóór 1 januari 2005 dient zij dit feit te vermelden.

INTREKKING VAN IAS 17 (HERZIENE VERSIE VAN 1997)

70. Deze standaard vervangt IAS 17 Lease-overeenkomsten (herziene versie van 1997).

BIJLAGE

Wijzigingen in andere uitspraken

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Als een entiteit deze standaard toepast voor een eerdere verslagperiode, dienen deze wijzigingen voor deze eerdere verslagperiode te worden toegepast.

A1. [Wijziging niet van toepassing op basistekst van de standaarden]

A2. [Wijziging niet van toepassing op basistekst van de standaarden]

▼B

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD IAS 18

(HERZIENE VERSIE VAN 1993)

Opbrengsten

In 1998 wijzigde IAS 39, Financiële instrumenten: opname en waardering, alinea 11 van IAS 18 door een verwijzing op te nemen naar IAS 39.

In mei 1999 werd alinea 36 gewijzigd door IAS 10 (herziene versie van 1999), Gebeurtenissen na balansdatum. De gewijzigde tekst werd van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2000.

In januari 2001 werd alinea 6 gewijzigd door IAS 41, Landbouw. IAS 41 is van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2003.

De volgende SIC-interpretaties houden verband met IAS 18:

 SIC-27: Evaluatie van de economische realiteit van transacties in de juridische vorm van een lease-overeenkomst,

 SIC-31: Opbrengsten — Ruiltransacties met betrekking tot advertentiediensten.

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Waardering van opbrengsten

Het identificeren van een transactie

Verkoop van goederen

Het verrichten van diensten

Rente, royalty's en dividenden

Informatieverschaffing

Ingangsdatum

De standaarden die cursief en vet zijn gedrukt dienen te worden gelezen in de context van het achtergrondmateriaal en de leidraden in deze standaard, en in de context van het voorwoord bij de International Accounting Standards. International Accounting Standards zijn niet van toepassing op niet-materiële posten (zie alinea 12 van het voorwoord).

DOEL

Baten zijn in het raamwerk voor de opstelling en presentatie van jaarrekeningen gedefinieerd als tijdens de verslagperiode toegenomen economische voordelen in de vorm van instroom van nieuwe activa of de toename van bestaande activa, dan wel afgenomen verplichtingen, een en ander resulterend in de toename van het eigen vermogen, zonder de toenames die verband houden met bijdragen van deelhebbers in het eigen vermogen. Baten omvatten zowel opbrengsten als winsten. Opbrengsten zijn baten die ontstaan bij de uitvoering van de normale bedrijfsactiviteiten van een onderneming en worden met een veelheid van benamingen aangeduid, zoals verkopen, honoraria, rente, dividenden en royalty's. Het doel van deze standaard is de verwerkingswijze voor te schrijven voor opbrengsten die resulteren uit bepaalde soorten transacties en gebeurtenissen.

De voornaamste kwestie bij de administratieve verwerking van opbrengsten is het bepalen van het moment waarop opbrengsten moeten worden opgenomen. Opbrengsten worden opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat toekomstige economische voordelen naar de onderneming zullen vloeien en deze voordelen op betrouwbare wijze kunnen worden gewaardeerd. Deze standaard beschrijft de omstandigheden waarin deze criteria zullen zijn voldaan en opbrengsten bijgevolg zullen worden opgenomen. Tevens verschaft deze standaard praktische leidraden voor de toepassing van deze criteria.

TOEPASSINGSGEBIED

1.  Deze standaard dient te worden toegepast bij de administratieve verwerking van opbrengsten die resulteren uit de volgende transacties en gebeurtenissen:

(a)  de verkoop van goederen;

(b)  het verrichten van diensten; en

(c)  het gebruik door anderen van activa van de onderneming die rente, royalty's en dividenden opbrengen.

2. Deze standaard vervangt IAS 18, Opbrengstverantwoording, die in 1982 werd goedgekeurd.

3. Goederen omvatten goederen die door de onderneming zijn geproduceerd om te worden verkocht, evenals goederen die zijn aangekocht om te worden doorverkocht, zoals door een detailhandelaar aangekochte handelswaar of grond en andere eigendommen die voor verkoopsdoeleinden worden gehouden.

4. Het verrichten van diensten omvat normaliter de prestaties die een onderneming krachtens een contractueel overeengekomen taak uitvoert binnen een overeengekomen periode. De diensten kunnen in één enkele periode worden verricht, of kunnen worden gespreid over meer dan één periode. Sommige dienstverleningscontracten houden rechtstreeks verband met onderhanden projecten in opdracht van derden, bijvoorbeeld contracten voor de dienstverlening van projectmanagers en architecten. Opbrengsten die voortvloeien uit dergelijke projecten worden in deze standaard niet behandeld. Dergelijke opbrengsten worden behandeld in overeenstemming met de vereisten voor onderhanden projecten in opdracht van derden zoals gespecificeerd in IAS 11, Onderhanden projecten in opdracht van derden.

5. Het gebruik door anderen van activa van een onderneming resulteert in opbrengsten in de vorm van:

(a) rente — kosten voor het gebruik van geldmiddelen of kasequivalenten of bedragen die aan de onderneming verschuldigd zijn;

(b) royalty's — kosten voor het gebruik van de vaste activa van de onderneming, bijvoorbeeld octrooien, handelsmerken, auteursrechten, softwarelicenties; en

(c) dividenden — uitkeringen van winsten aan houders van eigen-vermogensinstrumenten naar rato van hun participaties in een specifieke vermogensklasse.

6. Deze standaard behandelt geen opbrengsten die voortvloeien uit:

(a) lease-overeenkomsten (zie IAS 17, Lease-overeenkomsten);

(b) dividenden die voortvloeien uit investeringen die volgens de „equity”-methode zijn gewaardeerd (zie IAS 28, Administratieve verwerking van investeringen in geassocieerde deelnemingen);

(c) verzekeringscontracten van verzekeringsmaatschappijen;

(d) wijzigingen in de reële waarde van financiële activa en financiële verplichtingen of de vervreemding van dergelijke activa of verplichtingen (zie IAS 39, Financiële instrumenten: opname en waardering);

(e) wijzigingen in de waarde van andere vlottende activa;

(f) de eerste opname en wijzigingen van de reële waarde van biologische activa die verband houden met agrarische activiteiten (zie IAS 41, Landbouw);

(g) de eerste opname van agrarische producten (zie IAS 41, Landbouw); en

(h) de extractie van minerale ertsen.

DEFINITIES

7.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Opbrengsten verwijst naar de bruto-instroom van economische voordelen die tijdens de periode ontstaan bij de uitvoering van de normale bedrijfsactiviteiten van een onderneming, en die leidt tot een toename van het eigen vermogen, zonder de toenames die verband houden met bijdragen van deelhebbers in het eigen vermogen.

De reële waarde is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

8. Opbrengsten omvatten uitsluitend de bruto-instroom van economische voordelen die de onderneming voor eigen rekening heeft ontvangen of te vorderen heeft. Bedragen die de onderneming voor derden ontvangt, zoals accijnzen en BTW, zijn geen economische voordelen die naar de onderneming vloeien en leiden niet tot een toename van het eigen vermogen. Daarom worden dergelijke bedragen niet als opbrengsten opgenomen. Evenzo omvat de bruto-instroom van economische voordelen — in geval van transacties met een tussenpersoon — bedragen die in naam van de lastgever worden geïnd en die niet resulteren in een toename van het eigen vermogen van de onderneming. De bedragen die in naam van de lastgever worden geïnd zijn geen opbrengsten. In plaats daarvan zijn de provisiebedragen opbrengsten.

WAARDERING VAN OPBRENGSTEN

9.  Opbrengsten dienen te worden gewaardeerd tegen de reële waarde van de vergoeding die is ontvangen of waarop recht is verkregen ( 8 ).

10. Het bedrag van de opbrengsten die voortvloeien uit een transactie wordt gewoonlijk bepaald door een overeenkomst tussen de onderneming en de koper of gebruiker van het actief. Het wordt gewaardeerd tegen de reële waarde van de ontvangen of te ontvangen vergoeding, rekening houdend met het bedrag van enige handelskortingen of kwantumkortingen die door de onderneming zijn toegekend.

11. In de meeste gevallen bestaat de vergoeding uit geldmiddelen of kasequivalenten, en is het bedrag van de opbrengsten gelijk aan het bedrag van de geldmiddelen of kasequivalenten die zijn ontvangen of waarop recht is verkregen. Als de instroom van geldmiddelen of kasequivalenten echter wordt uitgesteld, kan de reële waarde van de vergoeding lager liggen dan het nominale bedrag van de ontvangen of te ontvangen geldmiddelen. Een onderneming kan de koper bijvoorbeeld een renteloos krediet toestaan of van de koper een te innen wissel accepteren met een rente die lager is dan het marktgemiddelde, als vergoeding voor de verkochte goederen. Indien de overeenkomst daadwerkelijk een financieringstransactie betreft, wordt de reële waarde van de vergoeding bepaald door alle toekomstige ontvangsten te disconteren met behulp van een impliciete rentevoet. De impliciete rentevoet is dan een van de onderstaande opties, afhankelijk van welke optie het duidelijkst te bepalen is:

(a) de algemeen geldende rentevoet voor een vergelijkbaar instrument van een emittent met een vergelijkbare creditrating; of

(b) een rentevoet die bij contantmaking van de nominale vergoeding uitkomt op de huidige contante verkoopprijs van de goederen of diensten.

Het verschil tussen de reële waarde en het nominale bedrag van de vergoeding wordt opgenomen als renteopbrengsten, in overeenstemming met alinea's 29 en 30 en in overeenstemming met IAS 39, Financiële instrumenten: opname en waardering.

12. Indien goederen of diensten worden omgewisseld of geruild voor goederen of diensten die in aard en waarde vergelijkbaar zijn, wordt de omruiling niet beschouwd als een transactie die opbrengsten genereert. Dit is vaak het geval voor basisproducten als olie of melk; leveranciers ruilen of wisselen voorraden op verschillende locaties om op een bepaalde locatie tijdig aan de vraag te kunnen voldoen. Indien goederen worden verkocht of diensten worden verricht in ruil voor goederen of diensten die in aard of waarde verschillen, wordt de ruil beschouwd als een transactie die opbrengsten genereert. De opbrengst wordt gewaardeerd tegen de reële waarde van de ontvangen goederen of diensten, aangepast volgens het bedrag van enige overgedragen geldmiddelen of kasequivalenten. Indien de reële waarde van de ontvangen goederen of diensten niet betrouwbaar kan worden bepaald, wordt de opbrengst gewaardeerd tegen de reële waarde van de geruilde goederen of diensten, aangepast met het bedrag van enige overgedragen geldmiddelen of kasequivalenten.

HET IDENTIFICEREN VAN EEN TRANSACTIE

13. De opnamecriteria die in deze standaard worden beschreven, worden gewoonlijk toegepast op iedere afzonderlijke transactie. In bepaalde gevallen is het echter noodzakelijk om deze opnamecriteria toe te passen op de afzonderlijk identificeerbare componenten van een transactie, teneinde de economische realiteit weer te geven. Indien bijvoorbeeld in de verkoopprijs van een product tevens een identificeerbaar bedrag voor daaropvolgende dienstverlening is vervat, wordt dit laatste bedrag uitgesteld en pas als opbrengst opgenomen in de periode waarin de desbetreffende dienstverlening plaatsvindt. De opnamecriteria worden daarentegen toegepast op twee of meer transacties samen als ze op zo'n manier met elkaar zijn verbonden dat de commerciële gevolgen niet kunnen worden begrepen zonder te refereren aan de reeks transacties als geheel. Een onderneming kan bijvoorbeeld goederen verkopen en tegelijkertijd een afzonderlijke overeenkomst afsluiten om de goederen op een latere datum terug te kopen, waardoor het wezenlijke effect van de transactie dus wordt tenietgedaan; in een dergelijk geval worden de twee transacties samen behandeld.

VERKOOP VAN GOEDEREN

14.  Opbrengsten uit de verkoop van goederen dienen te worden opgenomen als alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

(a)  de onderneming heeft de wezenlijke risico's en voordelen van eigendom van de goederen overgedragen aan de koper;

(b)  de onderneming behoudt over de verkochte goederen niet de feitelijke zeggenschap of betrokkenheid die gewoonlijk toekomt aan de eigenaar;

(c)  het bedrag van de opbrengst kan op betrouwbare wijze worden gewaardeerd;

(d)  het waarschijnlijk is dat de economische voordelen met betrekking tot de transactie naar de onderneming zullen vloeien; en

(e)  de reeds gemaakte of nog te maken kosten met betrekking tot de transactie kunnen op betrouwbare wijze worden gewaardeerd.

15. Om te kunnen beoordelen wanneer een onderneming de wezenlijke risico's en voordelen van eigendom aan de koper heeft overgedragen, moeten de omstandigheden van de transactie in beschouwing worden genomen. In de meeste gevallen valt de overdracht van de risico's en voordelen van eigendom samen met de overdracht van het wettelijk eigendomsrecht of het bezit aan de koper. Dit is het geval voor de meeste verkopen in de detailhandel. In andere gevallen vindt de overdracht van risico's en voordelen van eigendom plaats op een ander tijdstip dan de overdracht van het wettelijk eigendomsrecht of het bezit.

16. Als de wezenlijke risico's van eigendom bij de onderneming zijn gebleven, is de transactie geen verkoop en worden er geen opbrengsten opgenomen. Er zijn verschillende wijzen waarop een onderneming een wezenlijk risico van eigendom kan behouden. Voorbeelden van situaties waarin een onderneming de wezenlijke risico's en voordelen van eigendom kan behouden, zijn:

(a) de onderneming behoudt een verplichting voor onbevredigende prestaties die niet worden gedekt door de normale garantiebepalingen;

(b) de ontvangst van de opbrengst uit een bepaalde verkoop is afhankelijk van de opbrengst die de koper zelf kan genereren uit de verkoop van die goederen;

(c) de goederen zijn geleverd maar moeten nog worden geïnstalleerd, waarbij de installatie een wezenlijk onderdeel van het contract is; en

(d) de koper heeft het recht de aankoop te annuleren wegens een in de verkoopovereenkomst omschreven reden, maar de onderneming is niet zeker dat de koper de goederen zal retourneren.

17. Als slechts een onbelangrijk risico van eigendom bij de onderneming is gebleven, is de transactie een verkoop en worden opbrengsten opgenomen. Zo kan een verkoper het wettelijke eigendomsrecht van de goederen behouden, alleen om het risico van oninbaarheid van de vordering te beperken. In een dergelijk geval, als de onderneming de wezenlijke risico's en voordelen van eigendom heeft overgedragen, is de transactie een verkoop en worden opbrengsten opgenomen. Een ander voorbeeld waarbij een onderneming slechts een onbelangrijk risico van eigendom behoudt, is een verkoop in een detailhandel waarbij de klant zijn geld terugkrijgt als hij niet tevreden is. In dergelijke gevallen worden opbrengsten opgenomen op het moment van de verkoop, op voorwaarde dat de verkoper toekomstige retourneringen op betrouwbare wijze kan inschatten en op basis van zijn ervaring uit het verleden en andere relevante factoren een verplichting opneemt voor dergelijke retourneringen.

18. Opbrengsten worden alleen opgenomen indien het waarschijnlijk is dat de economische voordelen met betrekking tot de transactie naar de onderneming zullen vloeien. Soms is dit niet waarschijnlijk tot het moment dat de vergoeding uit hoofde van de verkoop is ontvangen of het moment dat een bepaalde onzekerheid is weggenomen. Het kan bijvoorbeeld onzeker zijn of een buitenlandse overheidsinstantie toestemming verleent om de vergoeding uit hoofde van een verkoop in een ander land te betalen. Op het moment dat de toestemming wordt verleend, is de onzekerheid weggenomen en kan de opbrengst uit de verkoop worden opgenomen. Indien echter onzekerheid optreedt omtrent de inbaarheid van een bedrag dat eerder als opbrengst is opgenomen, wordt het oninbare bedrag of het bedrag waarvan de inning niet langer waarschijnlijk is, opgenomen als last en niet als een vermindering van de eerder opgenomen opbrengst.

19. Opbrengsten en lasten die betrekking hebben op dezelfde transactie of gebeurtenis worden tegelijk opgenomen in de winst- en verliesrekening. Dit proces wordt veelal de toerekening van de lasten aan de opbrengsten (matching) genoemd. Lasten, met inbegrip van garantiekosten en andere kosten die optreden na de levering van de goederen, kunnen normaliter op betrouwbare wijze worden gewaardeerd als de overige voorwaarden voor de opname van opbrengsten zijn vervuld. Er kunnen echter geen opbrengsten worden opgenomen als de lasten niet op betrouwbare wijze kunnen worden gewaardeerd. In dergelijke omstandigheden worden alle vergoedingen die reeds zijn ontvangen voor de verkoop van de goederen opgenomen als een verplichting.

HET VERRICHTEN VAN DIENSTEN

20.  Indien het resultaat van een transactie waarbij diensten worden verricht betrouwbaar kan worden geschat, dienen de opbrengsten met betrekking tot die diensten te worden opgenomen naar rato van de verrichte prestaties op de balansdatum. Het resultaat van een transactie kan betrouwbaar worden geschat indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

(a)  het bedrag van de opbrengst kan op betrouwbare wijze worden gewaardeerd;

(b)  het is waarschijnlijk dat de economische voordelen met betrekking tot de transactie naar de onderneming zullen vloeien;

(c)  de mate waarin de diensten op de balansdatum zijn verricht kan op betrouwbare wijze worden gewaardeerd; en

(d)  de reeds gemaakte kosten voor de transactie en de kosten om de transactie te voltooien kunnen op betrouwbare wijze worden gewaardeerd ( 9 )  ( 10 ).

21. Als opbrengsten worden opgenomen naar rato van het stadium van voltooiing van een transactie, heet dit de methode van winstneming naar rato van de verrichte prestaties bij de uitvoering van het werk. Volgens deze methode worden opbrengsten opgenomen in de verslagperioden waarin de diensten zijn verricht. Deze methode van opname verschaft nuttige informatie over het niveau van de dienstverlening en prestaties tijdens een periode. IAS 11, Onderhanden projecten in opdracht van derden, vereist eveneens dat opbrengsten volgens deze methode worden opgenomen. De vereisten van die standaard zijn gewoonlijk van toepassing op de opname van opbrengsten en de gerelateerde lasten voor een transactie waarbij diensten worden verricht.

22. Opbrengsten worden alleen opgenomen indien het waarschijnlijk is dat de economische voordelen met betrekking tot de transactie naar de onderneming zullen vloeien. Indien echter onzekerheid ontstaat omtrent de inbaarheid van een bedrag dat eerder als opbrengst is opgenomen, wordt het oninbare bedrag of het bedrag waarvan de inning niet langer waarschijnlijk is, opgenomen als last en niet als een vermindering van de eerder opgenomen opbrengst.

23. Een onderneming is veelal in staat om betrouwbare schattingen te maken als met de wederpartij overeenstemming is bereikt over de volgende aangelegenheden:

(a) de afdwingbare rechten van elke partij met betrekking tot de diensten die door de partijen respectievelijk zullen worden geleverd en ontvangen;

(b) de vergoeding voor de prestaties; en

(c) de wijze waarop vergoeding zal plaatsvinden en de betalingsvoorwaarden.

Gewoonlijk is het voor de onderneming ook noodzakelijk te beschikken over een effectief intern systeem voor financiële budgettering en verslaggeving. De onderneming beoordeelt de schattingen van opbrengsten naarmate de dienstverlening vordert en wijzigt de bedragen indien nodig. Dat dergelijke herzieningen nodig zijn, betekent niet noodzakelijk dat het resultaat van de transactie niet op betrouwbare wijze kan worden ingeschat.

24. Het stadium van voltooiing van een transactie kan op verschillende wijzen worden bepaald. De onderneming hanteert de methode waarmee de verrichte diensten op betrouwbare wijze kunnen worden gewaardeerd. Afhankelijk van de aard van de transactie omvatten dergelijke methoden:

(a) beoordeling van het uitgevoerde werk;

(b) de tot dusver verrichte diensten als percentage van het totaal van de te verrichten diensten; of

(c) de tot dusver gemaakte kosten in verhouding tot de geschatte totale kosten van de transactie. Alleen kosten die de tot dusver verrichte diensten weerspiegelen worden opgenomen in de tot dusver gemaakte kosten. Alleen kosten die verrichte of te verrichten diensten weerspiegelen worden opgenomen in de geschatte totale kosten van de transactie.

Betalingen naar rato van de voortgang van het werk en vooruitbetalingen van cliënten zijn vaak niet representatief voor de mate waarin de diensten zijn verricht.

25. Indien de dienstverlening bestaat uit een niet vooraf vaststaand aantal handelingen over een bepaalde periode, worden de opbrengsten om praktische redenen lineair over deze periode opgenomen, tenzij blijkt dat een andere methode een betere indicatie geeft van het stadium van voltooiing. Indien een specifieke handeling veel belangrijker is dan alle andere handelingen, wordt de opname van opbrengsten uitgesteld tot het moment dat die belangrijke handeling heeft plaatsgevonden.

26.  Indien het resultaat van de transactie waarbij diensten worden verricht niet op betrouwbare wijze kan worden ingeschat, dienen opbrengsten alleen te worden opgenomen tot het bedrag van de opgenomen lasten die zijn goed te maken.

27. In de beginfasen van een transactie komt het veelvuldig voor dat het resultaat van de transactie niet op betrouwbare wijze kan worden ingeschat. Toch kan het waarschijnlijk zijn dat de onderneming de gemaakte transactiekosten zal goedmaken. Daarom worden slechts opbrengsten opgenomen tot het bedrag van de gemaakte kosten die naar verwachting zijn goed te maken. Indien het resultaat van de transactie niet op betrouwbare wijze kan worden ingeschat, wordt geen winst opgenomen.

28. Indien het resultaat van een transactie niet op betrouwbare wijze kan worden ingeschat en het evenmin waarschijnlijk is dat de gemaakte kosten zullen worden goedgemaakt, worden geen opbrengsten opgenomen en worden de gemaakte kosten opgenomen als een last. Indien de onzekerheden die verhinderden dat het resultaat van het project op betrouwbare wijze kon worden bepaald niet langer bestaan, worden de opbrengsten opgenomen in overeenstemming met alinea 20 in plaats van alinea 26.

RENTE, ROYALTY'S EN DIVIDENDEN

29.  Opbrengsten die voortvloeien uit door derden gebruikte activa van de onderneming die rente, royalty's en dividenden opleveren, dienen te worden opgenomen volgens de in alinea 30 vermelde grondslagen indien:

(a)  het waarschijnlijk is dat de economische voordelen met betrekking tot de transactie naar de onderneming zullen vloeien; en

(b)  het bedrag van de opbrengsten op betrouwbare wijze kan worden gewaardeerd.

30.  Opbrengsten dienen op basis van de volgende grondslagen te worden opgenomen:

(a)  renteopbrengsten dienen te worden opgenomen op basis van tijdsevenredigheid, rekening houdend met het effectieve rendement van het actief;

(b)  royalty's dienen te worden opgenomen volgens het toerekeningsbeginsel in overeenstemming met de economische realiteit van de desbetreffende overeenkomst; en

(c)  dividenden dienen te worden opgenomen op het moment dat de aandeelhouder het recht heeft verkregen om de betaling te ontvangen.

31. Het effectieve rendement van een actief is de rentevoet die volgt uit de gelijkstelling van de contante waarde van de toekomstige verwachte kasontvangsten gedurende de looptijd van het actief en de boekwaarde bij de eerste opname van het actief. Renteopbrengsten omvatten het bedrag van de amortisatie van een eventueel agio, disagio of ander verschil tussen de initiële boekwaarde van een rentedragend waardepapier en zijn uiteindelijke waarde op de vervaldatum.

32. Indien vóór de verwerving van een rentedragende belegging sprake is van lopende rente, wordt de daaropvolgende ontvangst van rente toegerekend aan de periode vóór de verwerving en de periode na de verwerving. Alleen de rente die wordt toegerekend aan de periode na de verwerving wordt als opbrengst opgenomen. Als dividenden op aandelen en vergelijkbare instrumenten worden gedeclareerd uit de nettowinst over de periode vóór de verwerving, worden deze dividenden in mindering gebracht van de kostprijs van de aandelen. Indien een dergelijke toerekening slechts op arbitraire basis kan plaatsvinden, worden de dividenden opgenomen als opbrengsten tenzij duidelijk is dat zij in feite een terugbetaling vormen van een deel van de kostprijs van de aandelen of vergelijkbare instrumenten.

33. Royalty's worden toegerekend volgens de bepalingen van de desbetreffende overeenkomst en worden gewoonlijk op die basis opgenomen, tenzij het op basis van de economische realiteit van de overeenkomst meer geschikt is om opbrengsten op een andere systematische en rationele basis op te nemen.

34. Opbrengsten worden alleen opgenomen indien het waarschijnlijk is dat de economische voordelen met betrekking tot de transactie naar de onderneming zullen vloeien. Indien echter onzekerheid ontstaat omtrent de inbaarheid van een bedrag dat eerder als opbrengst is opgenomen, wordt het oninbare bedrag of het bedrag waarvan de inning niet langer waarschijnlijk is, opgenomen als last en niet als een vermindering van de eerder opgenomen opbrengst.

INFORMATIEVERSCHAFFING

35.  Een onderneming dient het volgende te vermelden:

(a)  de grondslagen voor financiële verslaggeving die gehanteerd worden voor de opname van opbrengsten, waaronder de toegepaste methoden voor het bepalen van de mate van voltooiing van transacties waarbij diensten worden verricht;

(b)  het bedrag van elke belangrijke opbrengstcategorie dat tijdens de periode is opgenomen, inclusief opbrengsten uit:

(i)  de verkoop van goederen;

(ii)  het verrichten van diensten;

(iii)  rente;

(iv)  royalty's;

(v)  dividenden; en

(c)  het bedrag aan opbrengsten die voortvloeien uit de ruil van goederen of diensten dat is opgenomen in elke belangrijkste opbrengstcategorie.

36. De onderneming presenteert alle voorwaardelijke activa en verplichtingen in overeenstemming met IAS 37, Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa. Voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa kunnen onder meer voortkomen uit garantiekosten, claims, boeten of mogelijke verliezen.

INGANGSDATUM

37.  Deze International Accounting Standard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1995.

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD IAS 19

(HERZIENE VERSIE VAN 2002)

Personeelsbeloningen

Deze herziene International Accounting Standard vervangt IAS 19, Pensioenlasten, die in 1993 in een opnieuw ingedeelde versie door de Board werd goedgekeurd. Deze herziene standaard werd van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1999.

In mei 1999 werden alinea's 20(b), 35, 125 en 141 gewijzigd door IAS 10 (herziene versie van 1999), Gebeurtenissen na balansdatum. Deze wijzigingen werden van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2000.

Deze standaard werd in 2000 gewijzigd: de definitie van fondsbeleggingen werd gewijzigd en er werden vereisten opgenomen voor de opname en waardering van restituties alsmede voor de informatie die hieromtrent moet worden verstrekt. Deze wijzigingen werden van kracht voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2001.

In 2002 werden verdere wijzigingen aangebracht om te vermijden dat winsten uitsluitend worden opgenomen als resultaat van actuariële verliezen of pensioenkosten van verstreken diensttijd en verliezen uitsluitend worden opgenomen als resultaat van actuariële winsten. Deze wijzigingen zijn van kracht voor verslagperioden die eindigen op of na 31 mei 2002. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

INLEIDING

1. De standaard schrijft voor welke administratieve-verwerkingswijze werkgevers dienen te hanteren voor personeelsbeloningen en welke informatie ze hieromtrent dienen te verstrekken. Deze standaard vervangt IAS 19, Pensioenlasten, die in 1993 werd goedgekeurd. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de oude IAS 19 worden uiteengezet in de Basis voor conclusies (bijlage C). De verslaggeving door fondsen of entiteiten die zich uitsluitend bezighouden met beloningsregelingen voor het personeel wordt in deze standaard niet behandeld (zie IAS 26, Administratieve verwerking en verslaggeving door werknemerspensioenfondsen).

2. De standaard onderscheidt vijf verschillende categorieën van personeelsbeloningen:

(a) kortetermijnpersoneelsbeloningen, zoals lonen, salarissen en socialezekerheidsbijdragen, vakantiegeld, doorbetaling van loon bij ziekte, winstdeling en bonussen (indien betaalbaar binnen twaalf maanden na het einde van de periode) en beloningen in natura (zoals medische zorgverlening, huisvesting, auto's en gratis of deels door de onderneming betaalde goederen of diensten) voor huidige werknemers;

(b) vergoedingen na uitdiensttreding zoals pensioenen, andere pensioenrechten, en levensverzekeringen en medische zorgverlening na uitdiensttreding;

(c) andere langetermijnpersoneelsbeloningen, waaronder sabbatsverlof, jubileumuitkeringen of andere voordelen die samenhangen met een langdurig dienstverband, uitkeringen voor langdurige arbeidsongeschiktheid en, indien ze na twaalf maanden of later na het einde van de periode betaalbaar zijn, winstdeling, bonussen en uitgestelde vergoedingen;

(d) ontslagvergoedingen; en

(e) beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten.

3. De standaard schrijft voor dat een onderneming kortetermijnpersoneelsbeloningen dient op te nemen op het moment dat een werknemer in ruil voor deze beloningen prestaties heeft verricht.

4. Regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding worden ingedeeld in toegezegde-bijdragenregelingen dan wel toegezegd-pensioenregelingen. De standaard biedt specifieke leidraden voor de indeling van collectieve regelingen van meerdere werkgevers, wettelijke pensioenen en regelingen met verzekerde vergoedingen.

5. In het geval van toegezegde-bijdragenregelingen draagt een onderneming vaste bijdragen af aan een aparte entiteit (een fonds), en heeft de onderneming geen in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting om verdere bijdragen te betalen indien het fonds niet over voldoende activa beschikt om alle personeelsbeloningen te betalen die verband houden met werknemersprestaties in de huidige periode en in voorgaande perioden. De standaard schrijft voor dat een onderneming bijdragen in een toegezegde-bijdrageregeling dient op te nemen op het moment dat een werknemer in ruil voor deze bijdragen prestaties heeft verricht.

6. Alle andere regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding zijn toegezegd-pensioenregelingen. Toegezegd-pensioenregelingen kunnen niet-gefinancierd, volledig gefinancierd of gedeeltelijk gefinancierd zijn. De standaard vereist dat een onderneming:

(a) niet alleen haar in rechte afdwingbare verplichting administratief verwerkt, maar eveneens alle feitelijke verplichtingen die voortvloeien uit de bestendig toegepaste gedragslijnen van de onderneming;

(b) met voldoende regelmaat de contante waarde bepaalt van brutoverplichtingen uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen en de reële waarde van de fondsbeleggingen opdat de bedragen die in de jaarrekening worden opgenomen niet materieel verschillen van de bedragen die op de balansdatum zouden worden bepaald;

(c) de „projected unit credit”-methode hanteert om haar verplichtingen en kosten te waarderen;

(d) beloningen toerekent aan dienstperioden volgens de vergoedingsformule van de regeling, tenzij de diensttijd van een werknemer in latere jaren zal leiden tot een materieel hoger niveau van beloningen dan in voorgaande jaren;

(e) onbevooroordeelde en onderling verenigbare actuariële veronderstellingen hanteert voor demografische variabelen (zoals personeelsverloop en levensverwachting) en financiële variabelen (zoals toekomstige loonsverhogingen, wijzigingen in medische kosten en bepaalde wijzigingen in wettelijke pensioenen). Financiële veronderstellingen dienen gebaseerd te zijn op de marktverwachtingen per balansdatum voor de periode waarover de verplichtingen moeten worden afgewikkeld;

(f) de disconteringsvoet bepaalt op basis van het effectieve marktrendement op de balansdatum van hoogwaardige ondernemingsobligaties (of, in landen waar er geen diepe markt bestaat voor dergelijke obligaties, overheidsobligaties) in een valuta en met een looptijd die overeenstemt met de valuta en de looptijd van de pensioenverplichtingen;

(g) de reële waarde van fondsbeleggingen in mindering brengt van de boekwaarde van de verplichting. Bepaalde restitutierechten die niet in aanmerking komen als fondsbeleggingen worden op dezelfde wijze behandeld als fondsbeleggingen, behalve dat ze als afzonderlijke actiefpost worden gepresenteerd en niet als een vermindering van de verplichting;

(h) de boekwaarde van een actief beperkt zodat ze niet hoger ligt dan het nettototaal van:

(i) niet-opgenomen pensioenkosten van verstreken diensttijd en actuariële verliezen; vermeerderd met

(ii) de contante waarde van economische voordelen die beschikbaar zijn in de vorm van restituties uit de regeling of verlagingen van toekomstige bijdragen aan de regeling;

(i) de pensioenkosten van verstreken diensttijd lineair opneemt over de gemiddelde periode tot de gewijzigde beloningen onvoorwaardelijk zijn toegezegd;

(j) winsten of verliezen opneemt op de belangrijke inperking of afwikkeling van een toegezegd-pensioenregeling op het moment dat de inperking of afwikkeling plaatsvindt. In de winst of het verlies dienen alle resulterende mutaties te zijn vervat van de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen, alsmede de reële waarde van de fondsbeleggingen en het niet-opgenomen deel van enige gerelateerde actuariële winsten of verliezen en pensioenkosten van verstreken diensttijd; en

(k) een specifiek deel van de netto opgebouwde actuariële winsten en verliezen opneemt dat groter is dan het hoogste bedrag van:

(i) 10 % van de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen (vóór aftrek van fondsbeleggingen); en

(ii) 10 % van de reële waarde van de fondsbeleggingen.

Het gedeelte van actuariële winsten en verliezen dat voor elke toegezegd-pensioenregeling moet worden opgenomen is het positieve saldo boven de 10 % „bandbreedte” op de vorige verslagdatum, gedeeld door de verwachte gemiddelde resterende diensttijd van de werknemers die deelnemen aan die regeling.

De standaard staat eveneens toe dat systematische methoden voor snellere opname worden gehanteerd, op voorwaarde dat dezelfde grondslag wordt gehanteerd voor zowel winsten als verliezen en dat de grondslag in elke periode consistent wordt toegepast. Een van de toegestane methoden is de onmiddellijke opname van alle actuariële winsten en verliezen.

7. De standaard vereist een eenvoudigere verwerkingsmethode voor andere langetermijnpersoneelsbeloningen dan voor vergoedingen na uitdiensttreding: actuariële winsten en verliezen en pensioenkosten van verstreken diensttijd worden onmiddellijk opgenomen.

8. Ontslagvergoedingen zijn personeelsbeloningen die zijn verschuldigd als gevolg van hetzij: de beslissing van een onderneming om het dienstverband van een werknemer te beëindigen vóór de normale pensioendatum; ofwel de beslissing van een werknemer om in ruil voor deze vergoeding vrijwillig ontslag te nemen. De gebeurtenis die de aanleiding vormt voor de verplichting is de beëindiging van het dienstverband en niet zozeer de door de werknemer verrichte prestaties. Bijgevolg dient een onderneming alleen ontslagvergoedingen op te nemen als en slechts als de onderneming zich aantoonbaar heeft verbonden tot hetzij:

(a) de beëindiging van het dienstverband van een werknemer of groep van werknemers vóór de normale pensioendatum; ofwel

(b) de betaling van ontslagvergoedingen als gevolg van een aanbod dat aan werknemers is gedaan om vrijwillig ontslag te stimuleren.

9. Een onderneming heeft zich alleen aantoonbaar verbonden tot beëindiging van het dienstverband als en slechts als de onderneming over een gedetailleerd formeel plan voor de beëindiging beschikt (met een specifieke minimale inhoud) en de onderneming geen realistische mogelijkheid heeft om het plan in te trekken.

10. Indien ontslagvergoedingen pas na 12 maanden na de balansdatum betaalbaar zijn, moeten ze worden gedisconteerd. Ingeval een aanbod wordt gedaan om vrijwillig ontslag te stimuleren, dient de waardering van de ontslagvergoedingen gebaseerd te zijn op het aantal werknemers dat het aanbod naar verwachting zal accepteren.

11. Beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten zijn personeelsbeloningen krachtens welke: werknemers het recht krijgen om eigen-vermogensinstrumenten te verwerven die door de onderneming of haar moedermaatschappij worden uitgegeven; ofwel het bedrag van de verplichting van de onderneming ten opzichte van haar werknemers afhankelijk is van de toekomstige prijs van de eigen-vermogensinstrumenten die door de onderneming worden uitgegeven. De standaard vereist dat over dergelijke beloningen bepaalde informatie wordt verstrekt, maar vermeldt geen vereisten voor opname en waardering.

12. De standaard is van kracht voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1999. Eerdere toepassing van de standaard wordt aangemoedigd. Een onderneming die de standaard voor het eerst toepast, mag de opname van resulterende stijgingen in haar verplichtingen voor vergoedingen na uitdiensttreding over maximaal vijf jaar spreiden. Als de eerste toepassing van de standaard leidt tot een vermindering van de verplichting, dient een onderneming de vermindering onmiddellijk op te nemen.

13. Deze standaard werd in 2000 gewijzigd: de definitie van fondsbeleggingen werd gewijzigd en er werden vereisten opgenomen voor de opname en waardering van restituties alsmede voor de informatie die hieromtrent moet worden verstrekt. Deze wijzigingen zijn van kracht voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2001. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Kortetermijnpersoneelsbeloningen

Opname en waardering

Alle kortetermijnpersoneelsbeloningen

Betaald verlof op korte termijn

Winstdeling en bonusregelingen

Informatieverschaffing

Vergoedingen na uitdiensttreding: onderscheid tussen toegezegde-bijdragenregelingen en toegezegd-pensioenregelingen

Collectieve regelingen van meer werkgevers

Wettelijke pensioenregelingen

Verzekerde vergoedingen

Vergoedingen na uitdiensttreding: toegezegde-bijdragenregelingen

Opname en waardering

Informatieverschaffing

Vergoedingen na uitdiensttreding: toegezegd-pensioenregelingen

Opname en waardering

Administratieve verwerking van de feitelijke verplichting

Balans

Winst- en verliesrekening

Opname en waardering: Contante waarde van brutoverplichtingen uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen en aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten

Actuariële waarderingsmethode

De toerekening van vergoedingen aan dienstperioden

Actuariële veronderstellingen

Actuariële veronderstellingen: disconteringsvoet

Actuariële veronderstellingen: salarissen, beloningen en medische kosten

Actuariële winsten en verliezen

Pensioenkosten van verstreken diensttijd

Opname en waardering: fondsbeleggingen

Reële waarde van fondsbeleggingen

Restituties

Rendement op fondsbeleggingen

Bedrijfscombinaties

Belangrijke inperkingen en afwikkelingen

Presentatie

Saldering

Onderscheid tussen vlottend/vast c.q. kortlopend/langlopend

Financiële componenten van pensioenlasten

Informatieverschaffing

Andere langetermijnpersoneelsbeloningen

Opname en waardering

Informatieverschaffing

Ontslagvergoedingen

Opname

Waardering

Informatieverschaffing

Beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten

Opname en waardering

Informatieverschaffing

Overgangsbepalingen

Ingangsdatum

De standaarden die cursief en vet zijn gedrukt dienen te worden gelezen in de context van het achtergrondmateriaal en de leidraden in deze standaard, en in de context van het voorwoord bij de International Accounting Standards. International Accounting Standards zijn niet van toepassing op niet-materiële posten (zie alinea 12 van het voorwoord).

DOEL

Het doel van deze standaard is voor te schrijven hoe personeelsbeloningen administratief moeten worden verwerkt en welke informatie hieromtrent moet worden verstrekt. De standaard vereist dat een onderneming:

(a) een verplichting opneemt op het moment dat een werknemer prestaties heeft verricht in ruil voor personeelsbeloningen die in de toekomst zijn verschuldigd; en

(b) een last opneemt op het moment dat de onderneming gebruikmaakt van het economische voordeel dat voortvloeit uit de prestaties die door een werknemer worden verricht in ruil voor personeelsbeloningen.

TOEPASSINGSGEBIED

1.  Deze standaard dient door werkgevers te worden toegepast bij de administratieve verwerking van personeelsbeloningen.

2. De verslaggeving door fondsen en entiteiten die zich uitsluitend bezighouden met beloningsregelingen voor het personeel wordt in deze standaard niet behandeld (zie IAS 26, Administratieve verwerking en verslaggeving door werknemerspensioenfondsen).

3. Deze standaard is van toepassing op alle personeelsbeloningen, inclusief degene die worden toegekend op basis van:

(a) formele regelingen of andere formele overeenkomsten tussen een onderneming en afzonderlijke werknemers, groepen van werknemers of hun afgevaardigden;

(b) wettelijke vereisten of via sectorale overeenkomsten, waarbij ondernemingen vereist zijn bijdragen af te dragen aan nationale regelingen, sectorale regelingen, collectieve pensioenregelingen van meer werkgevers of aan wettelijke pensioenen; of

(c) informele bestendig toegepaste gedragslijnen die aanleiding geven tot een feitelijke verplichting. Informele bestendig toegepaste gedragslijnen geven aanleiding tot een feitelijke verplichting als de onderneming geen realistisch alternatief heeft dan de betaling van de personeelsbeloningen. Een voorbeeld van een feitelijke verplichting is wanneer een verandering in de informele bestendig toegepaste gedragslijnen van de onderneming onaanvaardbare schade zou berokkenen aan de relatie met haar werknemers.

4. Personeelsbeloningen omvatten:

(a) kortetermijnpersoneelsbeloningen, zoals lonen, salarissen en socialezekerheidsbijdragen, vakantiegeld, doorbetaling van loon bij ziekte, winstdeling en bonussen (indien betaalbaar binnen twaalf maanden na het einde van de periode) en beloningen in natura (zoals medische zorgverlening, huisvesting, auto's en gratis of deels door de onderneming betaalde goederen of diensten) voor huidige werknemers;

(b) vergoedingen na uitdiensttreding zoals pensioenen, andere pensioenrechten, en levensverzekeringen en medische zorgverlening na uitdiensttreding;

(c) andere langetermijnpersoneelsbeloningen, waaronder sabbatsverlof, jubileumuitkeringen of andere voordelen die samenhangen met een langdurig dienstverband, uitkeringen voor langdurige arbeidsongeschiktheid en, indien ze niet volledig betaalbaar zijn binnen twaalf maanden na het einde van de periode, winstdeling, bonusregelingen en uitgestelde vergoedingen;

(d) ontslagvergoedingen; en

(e) beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten.

Aangezien elke categorie die in (a) tot (e) hierboven is vermeld andere kenmerken heeft, worden in deze standaard voor elke categorie afzonderlijke vereisten uiteengezet.

5. Personeelsbeloningen omvatten beloningen die worden toegekend aan werknemers of hun verwanten (personen ten laste), en kunnen worden vereffend door betalingen (of de levering van goederen of diensten), hetzij rechtstreeks aan de werknemers, aan hun echtgenoten, kinderen of andere personen ten laste, of aan derden, zoals verzekeringsondernemingen.

6. Een werknemer kan prestaties verrichten voor een onderneming op voltijdse of deeltijdse basis, voor een periode van bepaalde of onbepaalde duur, of op incidentele basis. Ten behoeve van deze standaard omvat het begrip werknemers eveneens de bestuurders en andere leden van het management.

DEFINITIES

7.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Personeelsbeloningen zijn alle vormen van vergoedingen die door een onderneming worden toegekend in ruil voor de prestaties die door werknemers worden verricht.

Kortetermijnpersoneelsbeloningen zijn personeelsbeloningen (met uitzondering van ontslagvergoedingen en beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten) die volledig betaalbaar zijn binnen twaalf maanden na het einde van de periode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties verrichten.

Vergoedingen na uitdiensttreding zijn personeelsbeloningen (met uitzondering van ontslagvergoedingen en beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten) die verschuldigd zijn na de voltooiing van het dienstverband.

Regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding zijn formele of informele overeenkomsten krachtens dewelke een onderneming vergoedingen na uitdiensttreding toekent aan een of meerdere werknemers.

Toegezegde-bijdragenregelingen zijn regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding waarbij een onderneming vaste bijdragen afdraagt aan een aparte entiteit (een fonds), en geen in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting heeft om verdere bijdragen te betalen indien het fonds niet over voldoende activa beschikt om alle personeelsbeloningen te betalen die verband houden met werknemersprestaties in de huidige periode en in voorgaande perioden.

Toegezegd-pensioenregelingen zijn alle andere regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding dan toegezegde-bijdragenregelingen.

Collectieve regelingen van meer werkgevers zijn toegezegde-bijdragenregelingen (met uitzondering van wettelijke pensioenen) die:

(a)  de activa samenvoegen die zijn bijgedragen door verschillende ondernemingen waarover niet gezamenlijk zeggenschap wordt uitgeoefend; en

(b)  deze activa aanwenden om voordelen toe te kennen aan werknemers van meer dan één onderneming, en waarbij het niveau van de bijdragen en de toegekende voordelen wordt bepaald zonder rekening te houden met de identiteit van de onderneming die de desbetreffende werknemers tewerkstelt.

Andere langetermijnpersoneelsbeloningen zijn personeelsbeloningen (met uitzondering van vergoedingen na uitdiensttreding, ontslagvergoedingen en beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten) die niet volledig betaalbaar zijn binnen twaalf maanden na het einde van de periode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties verrichten.

Ontslagvergoedingen zijn personeelsbeloningen die zijn verschuldigd als gevolg van hetzij:

(a)  de beslissing van een onderneming om het dienstverband van een werknemer te beëindigen vóór de normale pensioendatum; ofwel

(b)  de beslissing van een werknemer om in ruil voor deze vergoeding vrijwillig ontslag te nemen.

Beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten zijn personeelsbeloningen krachtens welke:

(a)  werknemers het recht krijgen om eigen-vermogensinstrumenten te verwerven die door de onderneming of haar moedermaatschappij worden uitgegeven; of

(b)  het bedrag van de verplichting van de onderneming ten opzichte van haar werknemers afhankelijk is van de toekomstige prijs van eigen-vermogensinstrumenten die door de onderneming worden uitgegeven.

Beloningsregelingen door middel van toekenning van eigen-vermogensinstrumenten zijn formele of informele overeenkomsten krachtens dewelke een onderneming beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten toekent aan een of meer werknemers.

Onvoorwaardelijk toegezegde personeelsbeloningen zijn personeelsbeloningen die niet afhankelijk zijn van een blijvend dienstverband.

De contante waarde van een brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen is de contante waarde, zonder de aftrek van de fondsbeleggingen, van verwachte toekomstige betalingen die vereist zijn om de verplichting af te wikkelen die resulteert uit het dienstverband van de werknemer in de lopende periode en in voorgaande perioden.

Aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten verwijst naar de toename van de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen die resulteert uit het dienstverband van de werknemer in de lopende periode.

Rentekosten verwijst naar de toename van de contante waarde van een brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen tijdens een periode die plaatsvindt omdat de vergoedingen één periode dichter bij de afwikkeling liggen.

Fondsbeleggingen omvatten:

(a)  activa gehouden door een pensioenfonds; en

(b)  in aanmerking komende verzekeringscontracten.

Activa gehouden door een pensioenfonds zijn activa, met uitzondering van niet-overdraagbare financiële instrumenten die door de verslaggevende onderneming worden uitgegeven, die:

(a)  worden gehouden door een entiteit (een fonds), die geen juridische banden heeft met de verslaggevende onderneming en uitsluitend bestaat voor de uitkering of financiering van personeelsbeloningen; en

(b)  uitsluitend beschikbaar zijn voor de uitkering of financiering van personeelsbeloningen, niet beschikbaar zijn voor de eigen crediteuren van de verslaggevende onderneming (zelfs in geval van een faillissement), en niet aan de verslaggevende onderneming kunnen worden gerestitueerd, tenzij ofwel:

(i)  de resterende activa van het fonds voldoende zijn om alle gerelateerde verplichtingen uit hoofde van personeelsbeloningen van de regeling of de verslaggevende onderneming te vervullen; of

(ii)  de activa aan de verslaggevende onderneming worden gerestitueerd om haar te vergoeden voor reeds betaalde personeelsbeloningen.

Een in aanmerking komend verzekeringscontract is een verzekeringscontract uitgegeven door een verzekeraar die geen verbonden partij is van de verslaggevende onderneming (zoals gedefinieerd in IAS 24, Informatieverschaffing over verbonden partijen), indien de opbrengst van het contract:

(a)  uitsluitend kan worden gebruikt voor de uitkering of financiering van personeelsbeloningen uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling; en

(b)  niet beschikbaar is voor de eigen crediteuren van de verslaggevende onderneming (zelfs in geval van een faillissement) en niet aan de verslaggevende onderneming kan worden gerestitueerd, tenzij ofwel:

(i)  de opbrengst een surplus van activa vertegenwoordigt dat het contract niet nodig heeft om alle gerelateerde verplichtingen uit hoofde van personeelsbeloningen te kunnen afwikkelen; of

(ii)  de opbrengst aan de verslaggevende onderneming wordt gerestitueerd om haar te vergoeden voor reeds betaalde personeelsbeloningen.

De reële waarde is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting kan worden afgewikkeld, tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

Het rendement op fondsbeleggingen verwijst naar rente, dividenden en andere opbrengsten die van de fondsbeleggingen afkomstig zijn, samen met de gerealiseerde en niet-gerealiseerde winsten of verliezen op de fondsbeleggingen, en verminderd met enige beheerskosten van het fonds en eventuele belastingen die door het fonds zelf zijn verschuldigd.

Actuariële winsten en verliezen omvatten:

(a)  ervaringsaanpassingen (de gevolgen van verschillen tussen de voorgaande actuariële veronderstellingen en wat er daadwerkelijk heeft plaatsgevonden); en

(b)  de gevolgen van wijzigingen in actuariële veronderstellingen.

Pensioenkosten van verstreken diensttijd verwijst naar de toename van de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen voor prestaties die in voorgaande perioden door werknemers zijn verricht, en die in de lopende periode resulteren uit de introductie van, of wijzigingen in vergoedingen na uitdiensttreding of andere langetermijnpersoneelsbeloningen. Pensioenkosten van verstreken diensttijd kunnen zowel positief zijn (indien beloningen worden geïntroduceerd of verbeterd) als negatief (als bestaande personeelsbeloningen worden verlaagd).

KORTETERMIJNPERSONEELSBELONINGEN

8. Kortetermijnpersoneelsbeloningen omvatten onder meer:

(a) lonen, salarissen en socialezekerheidsbijdragen;

(b) kort betaald verlof (zoals betaald vakantieverlof en de doorbetaling van loon bij ziekte) indien verwacht wordt dat de afwezigheden zullen plaatsvinden binnen twaalf maanden na het einde van de periode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties verrichten;

(c) winstdeling en bonusregelingen die betaalbaar zijn binnen twaalf maanden na het einde van de periode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties verrichten; en

(d) voordelen in natura (zoals medische zorgverlening, huisvesting, auto's en gratis of deels door de onderneming betaalde goederen of diensten) voor huidige werknemers.

9. De administratieve verwerking van kortetermijnpersoneelsbeloningen verloopt gewoonlijk ongecompliceerd, omdat er geen actuariële veronderstellingen vereist zijn om de verplichting of de kosten te waarderen en er geen mogelijkheid bestaat voor actuariële winsten of verliezen. Bovendien worden verplichtingen uit hoofde van kortetermijnpersoneelsbeloningen gewaardeerd op niet-gedisconteerde basis.

Opname en waardering

10.  Als een werknemer tijdens een verslagperiode prestaties heeft verricht voor een onderneming, dient de onderneming het niet-gedisconteerde bedrag van de kortetermijnpersoneelsbeloningen dat naar verwachting in ruil voor die prestaties zal worden betaald, op te nemen:

(a)  als een verplichting (te betalen kosten), na aftrek van alle reeds betaalde bedragen. Als het reeds betaalde bedrag hoger is dan het niet-gedisconteerde bedrag van de beloningen, dient een onderneming het surplus op te nemen als een actief (vooruitbetaalde kosten) in zoverre de vooruitbetaling zal leiden tot bijvoorbeeld een verlaging van toekomstige betalingen of een terugbetaling in contanten; en

(b)  als een last, tenzij een andere International Accounting Standard voorschrijft of toestaat dat de beloningen in de kostprijs van een actief mogen worden opgenomen (zie bijvoorbeeld IAS 2, Voorraden, en IAS 16, Materiële vaste activa).

In alinea's 11, 14 en 17 wordt verklaard hoe een onderneming deze vereiste dient toe te passen op kortetermijnpersoneelsbeloningen in de vorm van betaald verlof, winstdeling en bonusregelingen.

11.  Een onderneming dient de verwachte kosten van kortetermijnpersoneelsbeloningen in de vorm van betaald verlof op grond van alinea 10 als volgt op te nemen:

(a)  in geval van opgebouwd betaald verlof, op het moment dat de werknemers prestaties verrichten waardoor hun recht op toekomstig verlof toeneemt; en

(b)  in geval van niet-opgebouwd betaald verlof, op het moment dat het verlof plaatsvindt.

12. Een onderneming kan werknemers om verschillende redenen verlof toekennen, bijvoorbeeld vakantie, ziekte, korte arbeidsongeschiktheid, zwangerschap, vaderschap, jurydienst en militaire dienst. Het recht op betaald verlof kan in twee categorieën worden ingedeeld:

(a) opgebouwd verlof; en

(b) niet-opgebouwd verlof.

13. Opgebouwd betaald verlof verwijst naar verlof dat wordt overgedragen en in toekomstige perioden kan worden opgenomen als het recht van de lopende periode niet volledig wordt uitgeoefend. Opgebouwd betaald verlof kan ofwel onvoorwaardelijk zijn toegezegd (met andere woorden: werknemers hebben recht op een contante betaling voor hun niet-uitgeoefende recht op verlof wanneer ze de onderneming verlaten), of niet onvoorwaardelijk zijn toegekend (indien werknemers geen recht hebben op een contante betaling voor hun niet-uitgeoefende recht wanneer ze de onderneming verlaten). Er ontstaat een verplichting als werknemers prestaties verrichten die hun recht op toekomstig betaald verlof doen toenemen. De verplichting bestaat, en wordt opgenomen, zelfs indien het betaald verlof niet onvoorwaardelijk is toegekend, ofschoon de mogelijkheid dat werknemers de onderneming verlaten vóór ze een opgebouwd, niet onvoorwaardelijk toegezegd recht uitoefenen een invloed heeft op de waardering van die verplichting.

14.  Een onderneming dient de verwachte kosten van opgebouwd betaald verlof te waarderen als het additionele bedrag dat de onderneming verwacht te betalen als gevolg van het niet-uitgeoefende recht dat op de balansdatum is opgebouwd.

15. De methode die in de voorgaande alinea werd uiteengezet, waardeert de verplichting op het bedrag van de additionele betalingen die naar verwachting uitsluitend zullen ontstaan uit het feit dat de beloning wordt opgebouwd. In veel gevallen hoeft een onderneming waarschijnlijk geen gedetailleerde berekeningen te maken om te besluiten dat er geen materiële verplichting bestaat voor niet-opgenomen betaald verlof. Een verplichting voor ziekteverlof is bijvoorbeeld waarschijnlijk alleen materieel als er een formele of informele overeenkomst is dat niet-opgenomen betaald ziekteverlof kan worden opgenomen als doorbetaalde vakantie.

Een onderneming heeft 100 werknemers die elk jaarlijks recht hebben op vijf werkdagen betaald ziekteverlof. Niet-opgenomen ziekteverlof mag één kalenderjaar worden overgedragen. Ziekteverlof wordt eerst opgenomen uit het recht van het lopende jaar en vervolgens uit eventueel resterende dagen die uit het vorige jaar worden overgedragen (volgens de LIFO-methode). Op 31 december 20X1 bedraagt het gemiddelde niet-uitgeoefende recht twee dagen per werknemer. Op basis van haar ervaring uit het verleden verwacht de onderneming dat in 20X2, 92 werknemers niet meer dan vijf dagen betaald ziekteverlof zullen opnemen en dat de resterende acht werknemers elk een gemiddelde van zesenhalve dag zullen opnemen.

De onderneming verwacht dat ze een additionele 12 dagen ziekteverlof zal moeten betalen als gevolg van het niet-uitgeoefende recht dat op 31 december 20X1 is opgebouwd (anderhalve dag per werknemer, voor acht werknemers). Bijgevolg neemt de onderneming een verplichting op die gelijk is aan 12 dagen ziekteverlof.

16. Niet-opgebouwd betaald verlof wordt niet overgedragen: het vervalt indien het recht van de lopende periode niet volledig is uitgeoefend en werknemers geen recht geeft op een contante betaling voor niet-uitgeoefende rechten als ze de onderneming verlaten. Dit is gewoonlijk het geval voor ziekteverlof (in zoverre niet-uitgeoefende rechten uit het verleden de toekomstige rechten niet doen toenemen), zwangerschapsverlof of vaderschapsverlof en betaald verlof voor jurydienst of militaire dienst. Een onderneming neemt geen verplichting of last op tot het moment van het verlof, aangezien de prestaties die werknemers verrichten geen stijging van het bedrag van de vergoeding tot gevolg hebben.

17.  Een onderneming dient de verwachte kosten van winstdelings- en bonusregelingen alleen volgens alinea 10 op te nemen als en slechts als:

(a)  de onderneming een bestaande in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting heeft om dergelijke betalingen te doen als gevolg van gebeurtenissen in het verleden; en

(b)  de verplichting op betrouwbare wijze kan worden bepaald.

Er is uitsluitend sprake van een bestaande verplichting als en slechts als de onderneming geen realistisch alternatief heeft dan de betalingen uit te voeren.

18. Volgens sommige winstdelingsregelingen ontvangen werknemers slechts een deel van de winst als zij gedurende een bepaalde periode in dienst van de onderneming blijven. Dergelijke regelingen creëren een feitelijke verplichting, aangezien werknemers prestaties verrichten die het te betalen bedrag verhogen als zij tot het einde van de bepaalde periode in dienst blijven. De waardering van dergelijke feitelijke verplichtingen weerspiegelt de mogelijkheid dat sommige werknemers de onderneming kunnen verlaten zonder dat ze winstuitkeringen ontvangen.

Een winstdelingsregeling vereist dat een onderneming een bepaald deel van haar nettowinst over het jaar uitbetaalt aan werknemers die tijdens het hele jaar in dienst zijn. Als er geen werknemers zijn die de onderneming tijdens het jaar verlaten, bedragen de totale winstuitkeringen over het jaar 3 % van de nettowinst. De onderneming schat dat het personeelsverloop de betalingen zal reduceren tot 2,5 % van de nettowinst.

De onderneming neemt een verplichting en een last op van 2,5 % van de nettowinst.

19. Het is mogelijk dat een onderneming geen in rechte afdwingbare verplichting heeft om een bonus uit te betalen. In sommige ondernemingen is het betalen van bonussen niettemin een gangbare praktijk. In dergelijke gevallen heeft de onderneming een feitelijke verplichting omdat ze geen realistisch alternatief heeft dan de bonus te betalen. De waardering van de feitelijke verplichting weerspiegelt de mogelijkheid dat sommige werknemers de onderneming kunnen verlaten zonder dat ze een bonus ontvangen.

20. Een onderneming kan uitsluitend een betrouwbare schatting maken van haar in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting uit hoofde van een winstdelings- of bonusregeling als en slechts als:

(a) de formele voorwaarden van de regeling een formule bevatten om het bedrag van de vergoeding te bepalen;

(b) de onderneming de te betalen bedragen bepaalt vóór de jaarrekening wordt goedgekeurd voor uitgifte; of

(c) het bedrag van de feitelijke verplichting van de onderneming duidelijk blijkt uit in het verleden bestendig toegepaste gedragslijnen.

21. Een verplichting uit hoofde van winstdelings- en bonusregelingen is het gevolg van het dienstverband van de werknemer, en niet van een transactie met de eigenaars van de onderneming. Daarom neemt een onderneming de kosten van winstdelings- en bonusregelingen niet op als een uitkering van nettowinst, maar als een last.

22. Als winst- en bonusuitkeringen niet volledig betaalbaar zijn binnen twaalf maanden na het einde van de periode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties verrichten, zijn deze betalingen andere langetermijnpersoneelsbeloningen (zie alinea's 126 tot en met 131). Als winst- en bonusuitkeringen voldoen aan de definitie van beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten, worden ze door een onderneming verwerkt volgens alinea's 144 tot en met 152.

Informatieverschaffing

23. Ofschoon deze standaard niet vereist dat specifieke informatie wordt verschaft in verband met kortetermijnpersoneelsbeloningen, is dergelijke informatie mogelijk wel vereist door andere International Accounting Standards. Daar waar dat bijvoorbeeld vereist is ingevolge IAS 24, Informatieverschaffing over verbonden partijen, verstrekt een onderneming informatie over personeelsbeloningen voor managers op sleutelposities. IAS 1, Presentatie van de jaarrekening, vereist dat een onderneming informatie verstrekt over personeelskosten.

VERGOEDINGEN NA UITDIENSTTREDING: ONDERSCHEID TUSSEN TOEGEZEGDE-BIJDRAGENREGELINGEN EN TOEGEZEGD-PENSIOENREGELINGEN

24. Vergoedingen na uitdiensttreding omvatten bijvoorbeeld:

(a) pensioenrechten; en

(b) andere vergoedingen na uitdiensttreding, zoals levensverzekeringen en medische zorgverlening na uitdiensttreding.

Overeenkomsten waarbij een onderneming vergoedingen na uitdiensttreding uitkeert zijn regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding. Een onderneming past deze standaard toe op alle dergelijke regelingen, ongeacht of een aparte entiteit is opgericht voor de ontvangst van de bijdragen en de uitbetaling van de vergoedingen.

25. Regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding worden ingedeeld als toegezegde-bijdragenregelingen dan wel toegezegd-pensioenregelingen, afhankelijk van de economische realiteit van de regeling zoals blijkt uit de algemene voorwaarden. Volgens toegezegde-bijdragenregelingen:

(a) is de in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting van de onderneming beperkt tot het bedrag dat zij vrijwillig bijdraagt aan het fonds. Het bedrag van de vergoedingen na uitdiensttreding dat door de werknemer wordt ontvangen, wordt dus bepaald door het bedrag van de bijdragen die de onderneming (en misschien de werknemer) betaalt aan een regeling inzake vergoedingen na uitdiensttreding, samen met het beleggingsrendement dat resulteert uit de bijdragen; en

(b) bijgevolg vallen het actuariële risico (dat de vergoeding minder bedraagt dan verwacht) en het beleggingsrisico (dat de belegde activa onvoldoende zullen zijn om de verwachte vergoedingen te betalen) ten laste van de werknemer.

26. Voorbeelden van gevallen waarin de verplichting van een onderneming niet beperkt is tot het bedrag dat zij vrijwillig bijdraagt aan het fonds, zijn gevallen waarin de onderneming een in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting heeft door:

(a) een vergoedingsformule van de regeling die niet alleen is gebonden aan het bedrag van de bijdragen;

(b) een garantie, hetzij indirect via een regeling, ofwel direct, van een bepaald rendement op de bijdragen; of

(c) dergelijke informele bestendig toegepaste gedragslijnen die aanleiding geven tot een feitelijke verplichting. Een feitelijke verplichting kan bijvoorbeeld ontstaan als een onderneming in het verleden vaak vergoedingen voor voormalige werknemers heeft verhoogd om gelijke tred te houden met de inflatie, zelfs al heeft de onderneming hiertoe geen in rechte afdwingbare verplichting.

27. Volgens toegezegd-pensioenregelingen:

(a) bestaat de verplichting van de onderneming erin de overeengekomen vergoedingen te verschaffen aan huidige en voormalige werknemers; en

(b) vallen het actuariële risico (dat de vergoedingen meer zullen kosten dan verwacht) en het beleggingsrisico in wezen ten laste van de onderneming. Als de actuariële of beleggingservaringen slechter zijn dan verwacht, kan de verplichting van de onderneming worden verhoogd.

28. In alinea's 29 tot en met 42 hieronder wordt het onderscheid uitgelegd tussen toegezegde-bijdragenregelingen en toegezegd-pensioenregelingen, in de context van collectieve regelingen van meer werkgevers, wettelijke pensioenen en verzekerde vergoedingen.

Collectieve regelingen van meer werkgevers

29.  Een onderneming dient een collectieve regeling van meer werkgevers in te delen als een toegezegde-bijdragenregeling of als een toegezegd-pensioenregeling op basis van de voorwaarden van de regeling (met inbegrip van enige feitelijke verplichting die voorrang heeft op de formele voorwaarden). Indien een collectieve regeling van meer werkgevers een toegezegd-pensioenregeling is, dient een onderneming:

(a)  haar evenredige deel van de brutoverplichting uit hoofde van de toegezegd-pensioenregeling, fondsbeleggingen en kosten die aan de regeling zijn verbonden op dezelfde manier te verwerken als voor andere toegezegd-pensioenregelingen; en

(b)  de informatie te presenteren die vereist is ingevolge ►M10  alinea 120A ◄ .

30.  Indien er onvoldoende informatie beschikbaar is om de verwerkingsmethoden voor toegezegd-pensioenregelingen te hanteren voor een collectieve regeling van meer werkgevers die een toegezegd-pensioenregeling is, dient een onderneming:

(a)  de regeling administratief te verwerken volgens alinea's 44 tot en met 46, alsof het een toegezegde-bijdragenregeling betreft;

(b)  de volgende informatie te vermelden:

(i)  het feit dat de regeling een toegezegd-pensioenregeling is; en

(ii)  de reden waarom onvoldoende informatie beschikbaar is om de regeling administratief te verwerken als een toegezegd-pensioenregeling; en

(c)  in zoverre een surplus of een tekort in de regeling een invloed kan hebben op het bedrag van toekomstige bijdragen, eveneens de volgende informatie te verschaffen:

(i)  alle beschikbare informatie over dat surplus of tekort;

(ii)  de grondslag die werd gehanteerd om dat surplus of tekort te bepalen; en

(iii)  de eventuele implicaties voor de onderneming.

31. Een voorbeeld van een collectieve toegezegd-pensioenregeling van meer werkgevers is een regeling waarbij:

(a) de regeling is gefinancierd op een „pay-as-you-go”-basis zodat: het niveau van de bijdragen zo is bepaald dat ze naar verwachting voldoende zullen zijn om de vergoedingen die in dezelfde periode verschuldigd zijn te betalen; en toekomstige vergoedingen die tijdens de lopende periode zijn verdiend worden betaald uit toekomstige bijdragen; en

(b) de vergoedingen van de werknemers worden bepaald door de duur van hun dienstverband en de deelnemende ondernemingen niet over een realistische mogelijkheid beschikken om zich terug te trekken uit de regeling zonder een bijdrage te betalen voor de vergoedingen die door werknemers zijn verdiend tot de dag van de terugtrekking. Een dergelijke regeling creëert een actuarieel risico voor de onderneming: als de uiteindelijke kosten van de vergoedingen die reeds zijn verdiend op de balansdatum hoger liggen dan verwacht, zal de onderneming ofwel haar bijdragen moeten verhogen, ofwel haar werknemers moeten overtuigen om een verlaging van de vergoeding te accepteren. Bijgevolg is een dergelijke regeling een toegezegd-pensioenregeling.

32. Indien voldoende informatie beschikbaar is over een collectieve regeling van meer werknemers die een toegezegd-pensioenregeling is, dient een onderneming haar evenredige deel van de brutoverplichting uit hoofde van de toegezegd-pensioenregeling, fondsbeleggingen en kosten van de vergoedingen na uitdiensttreding die met de regeling zijn verbonden op dezelfde manier administratief te verwerken als voor andere toegezegd-pensioenregelingen. In sommige gevallen zal een onderneming echter niet in staat zijn om haar aandeel van de onderliggende financiële positie en financiële prestaties van de regeling op voldoende betrouwbare wijze voor verslaggevingsdoeleinden te bepalen. Dit kan het geval zijn indien:

(a) de onderneming geen toegang heeft tot informatie over de regeling die voldoet aan de vereisten van deze standaard; of

(b) de regeling de deelnemende ondernemingen blootstelt aan actuariële risico's die verband houden met de huidige en voormalige werknemers van andere ondernemingen, met als resultaat dat er geen consistente en betrouwbare basis is om de verplichting, fondsbeleggingen en kosten toe te rekenen aan de ondernemingen die deelnemen aan het plan.

In deze gevallen verwerkt een onderneming de regeling alsof het een toegezegde-bijdragenregeling betreft en verschaft het de aanvullende informatie die vereist is krachtens alinea 30.

▼M10

32A. Tussen de collectieve regeling van meer werkgevers en haar deelnemers kan een contractuele overeenkomst bestaan waarin wordt bepaald hoe het surplus van de regeling zal worden uitgekeerd aan de deelnemers (of hoe een tekort zal worden gefinancierd). Een deelnemer in een collectieve regeling van meer werkgevers met een dergelijke overeenkomst die de regeling administratief verwerkt als een toegezegde-bijdrageregeling in overeenstemming met alinea 30 dient het actief dat of de verplichting die uit de contractuele overeenkomst voortvloeit en de resulterende baten of lasten in de winst-en-verliesrekening op te nemen.

Voorbeeld ter illustratie van alinea 32A

Een entiteit participeert in een collectieve toegezegd-pensioenregeling van meer werkgevers die de verplichtingen en fondsbeleggingen niet op basis van IAS 19 bepaalt. Bijgevolg zal de entiteit de regeling administratief verwerken alsof er sprake was van een toegezegde-bijdrageregeling. Uit een niet op IAS 19 gebaseerde berekening van de financieringsstatus blijkt dat de regeling een tekort heeft van 100 miljoen. De regeling heeft met de deelnemende werkgevers in de regeling een contractuele overeenkomst bereikt over een bijdrageschema dat het tekort over de volgende vijf jaar zal elimineren. De entiteit zal in het kader van de overeenkomst in totaal acht miljoen bijdragen.

De entiteit neemt een verplichting op voor de bijdragen, aangepast om rekening te houden met de tijdswaarde van geld, en neemt voor hetzelfde bedrag een last op in de winst-en-verliesrekening.

▼M10

32B. IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa vereist dat een entiteit bepaalde voorwaardelijke verplichtingen opneemt of informatie daaromtrent verstrekt. In de context van een collectieve regeling van meer werkgevers kan een voorwaardelijke verplichting bijvoorbeeld ontstaan uit:

(a) actuariële verliezen die verband houden met andere deelnemende entiteiten omdat iedere entiteit die deelneemt aan een collectieve regeling van meer werkgevers ook deelt in de actuariële risico's van elke andere deelnemende entiteit, of

(b) enige verantwoordelijkheid op grond van de voorwaarden van een regeling om eventuele tekorten van de regeling te financieren als andere entiteiten hun deelname beëindigen.

▼B

33. Collectieve regelingen van meer werkgevers verschillen van regelingen binnen een groep. Een regeling binnen een groep is louter een samenvoeging van regelingen van werkgevers die zijn samengevoegd om deelnemende werkgevers de mogelijkheid te bieden hun activa voor beleggingsdoeleinden samen te voegen en de kosten voor beleggingsbeheer en het beheer van de regeling te reduceren, maar de claims van verschillende werkgevers worden alleen ten gunste van hun eigen werknemers aangewend. Voor regelingen binnen een groep doen zich geen specifieke verslaggevingsproblemen voor, omdat op eenvoudige wijze informatie beschikbaar is om ze op dezelfde manier te verwerken als andere werkgeversregelingen en omdat dergelijke regelingen de deelnemende ondernemingen niet blootstellen aan de actuariële risico's die verband houden met de huidige en voormalige werknemers van andere ondernemingen. Volgens de definities in deze standaard is een onderneming verplicht om een regeling binnen een groep in te delen als een toegezegde-bijdragenregeling of een toegezegd-pensioenregeling in overeenstemming met de voorwaarden van de regeling (met inbegrip van eventuele feitelijke verplichtingen die voorrang hebben op de formele voorwaarden van de regeling).

▼M10

▼M10

34. Toegezegd-pensioenregelingen waarbij risico's worden gedeeld tussen verschillende entiteiten onder gemeenschappelijke zeggenschap, bijvoorbeeld een moedermaatschappij en haar dochterondernemingen, zijn geen collectieve regelingen van meer werkgevers.

▼M10

34A. Een entiteit die aan een dergelijke regeling deelneemt, dient informatie over de regeling in haar geheel te verkrijgen, bepaald in overeenstemming met IAS 19 op basis van de veronderstellingen die op de regeling in haar geheel van toepassing zijn. Als er een contractuele overeenkomst of een vastgelegde grondslag is voor het belasten van individuele entiteiten voor de nettokosten uit hoofde van de toegezegd-pensioenregeling in haar geheel, bepaald in overeenstemming met IAS 19, dient de entiteit deze nettokosten op te nemen in haar (enkelvoudige) jaarrekening. Als een dergelijke overeenkomst of grondslag niet bestaat, dienen de nettokosten in verband met de toegezegd-pensioenregeling te worden opgenomen in de (enkelvoudige) jaarrekening van de groepsentiteit die in juridische zin als sponsor van de regeling optreedt. De andere groepsentiteiten dienen in hun (enkelvoudige) jaarrekening kosten op te nemen die gelijk zijn aan hun bijdrage die over de periode verschuldigd is.

34B. De deelname aan een dergelijke regeling is voor iedere individuele groepsentiteit een transactie tussen verbonden partijen. Een entiteit dient derhalve in haar (enkelvoudige) jaarrekening de volgende informatie te verstrekken:

(a) de contractuele overeenkomst of de vastgelegde grondslag voor het belasten van de entiteiten voor de nettokosten uit hoofde van de toegezegd-pensioenregeling of het feit dat een dergelijke grondslag niet bestaat.

(b) de grondslag voor het bepalen van de bijdrage die door de entiteit moet worden betaald.

(c) als de entiteit een toerekening van de nettokosten in verband met de toegezegd-pensioenregeling administratief in overeenstemming met alinea 34A verwerkt, alle informatie over de regeling in haar geheel in overeenstemming met de alinea’s 120 en 121.

(d) als de entiteit de voor de periode te betalen bijdrage administratief verwerkt in overeenstemming met alinea 34A, de overeenkomstig alinea 120A, onder b) tot en met e), j), n), o), q) en alinea 121 vereiste informatie over de regeling in haar geheel. De overige informatie die op grond van alinea 120A moet worden vermeld, is niet van toepassing.

▼B

Wettelijke pensioenregelingen

36. Een onderneming dient een wettelijke pensioenregeling op dezelfde manier administratief te verwerken als een collectieve pensioenregeling van meer werkgevers (zie alinea's 29 en 30).

37. Wettelijke pensioenregelingen worden uitgevaardigd door de wetgevende instanties en zijn van toepassing op alle ondernemingen (of alle ondernemingen in een bepaalde categorie, een bepaalde sector bijvoorbeeld) en worden uitgevoerd door de nationale of plaatselijke overheid of een andere entiteit (bijvoorbeeld een autonome instantie die specifiek voor dit doel is opgericht), waarover de verslaggevende onderneming geen zeggenschap heeft of invloed op kan uitoefenen. Sommige regelingen die door een onderneming worden ingevoerd, bieden zowel de verplichte vergoedingen — ter vervanging van de vergoedingen die anderszins zouden zijn gedekt door een wettelijke pensioenregeling — en aanvullende vrijwillige vergoedingen. Dergelijke regelingen zijn geen wettelijke pensioenregelingen.

38. Wettelijke pensioensregelingen worden volgens hun aard aangemerkt als toegezegd-pensioenregelingen of toegezegde-bijdragenregelingen op basis van de verplichting die de onderneming heeft uit hoofde van de regeling. Veel wettelijke pensioenregelingen zijn gebaseerd op een „pay-as-you-go”-basis: het niveau van de bijdragen zo is bepaald dat ze naar verwachting voldoende zullen zijn om de vereiste vergoedingen die in dezelfde periode verschuldigd zijn te betalen; toekomstige vergoedingen die tijdens de lopende periode zijn verdiend worden betaald uit toekomstige bijdragen. In de meeste wettelijke pensioenregelingen heeft de onderneming echter geen in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting om deze toekomstige vergoedingen te betalen: haar enige verplichting bestaat erin de bijdragen te betalen wanneer deze verschuldigd zijn en indien de onderneming deelnemers aan de wettelijke pensioenregeling niet langer tewerkstelt, heeft zij geen verplichting om de vergoedingen te betalen die door haar eigen werknemers in voorgaande jaren zijn verdiend. Om deze reden zijn wettelijke pensioenregelingen gewoonlijk toegezegde-bijdragenregelingen. In de zeldzame gevallen waarin een wettelijke pensioenregeling toch een toegezegd-pensioenregeling is, past een onderneming de verwerkingswijze toe die is voorgeschreven in alinea's 29 en 30.

Verzekerde vergoedingen

39.  Een onderneming kan verzekeringspremies betalen om een regeling inzake vergoedingen na uitdiensttreding te financieren. De onderneming dient een dergelijke regeling te behandelen als een toegezegde-bijdragenregeling, tenzij de onderneming (hetzij direct, hetzij indirect via de regeling) een in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting heeft om hetzij:

(a)  de personeelsbeloningen direct te betalen wanneer zij verschuldigd zijn; of

(b)  extra bedragen te betalen als de verzekeraar niet alle toekomstige personeelsbeloningen betaalt die verband houden met door werknemers verrichte prestaties in de lopende periode en in voorgaande perioden.

Indien voor de onderneming sprake is van een dergelijke in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting, dient de onderneming de regeling te behandelen als een toegezegd-pensioenregeling.

40. De vergoedingen die door een verzekeringscontract zijn verzekerd hoeven geen directe of automatische band te hebben met de verplichting van de onderneming voor personeelsbeloningen. Voor regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding waaraan verzekeringscontracten zijn verbonden, moet inzake administratieve verwerking en financiering hetzelfde onderscheid worden gemaakt als voor andere gefinancierde regelingen.

41. Als een onderneming een verplichting uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding financiert door bijdragen te storten in een verzekeringscontract op grond waarvan de onderneming (hetzij direct, indirect via de regeling, via het mechanisme voor de bepaling van toekomstige premies of in de hoedanigheid van verbonden partij van de verzekeraar) een in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting behoudt, leidt de betaling van de premies niet tot een toegezegde-bijdragenregeling. Hieruit volgt dat de onderneming:

(a) een in aanmerking komend verzekeringscontract administratief verwerkt als een fondsbelegging (zie alinea 7); en

(b) andere verzekeringscontracten opneemt als restitutierechten (als de contracten voldoen aan de criteria vermeld in alinea 104A).

42. Als een verzekeringscontract is afgesloten op naam van een bepaalde deelnemer of groep van deelnemers aan de regeling en de onderneming geen in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting heeft om eventuele verliezen op het contract te dekken, heeft de onderneming geen verplichting om vergoedingen aan de werknemers te betalen en ligt de verantwoordelijkheid voor de betaling van de vergoedingen uitsluitend bij de verzekeraar. De betaling van vaste premies uit hoofde van dergelijke contracten is in wezen de afwikkeling van de verplichting uit hoofde van personeelsbeloningen, en niet zozeer een belegging om aan de verplichting te voldoen. Bijgevolg beschikt de onderneming niet langer over een actief of een verplichting. Derhalve behandelt een onderneming dergelijke betalingen als bijdragen in een toegezegde-bijdragenregeling.

VERGOEDINGEN NA UITDIENSTTREDING: TOEGEZEGDE-BIJDRAGENREGELINGEN

43. De administratieve verwerking van toegezegde-bijdrageregelingen verloopt gewoonlijk ongecompliceerd, omdat de verplichting van de verslaggevende onderneming voor elke periode wordt bepaald door de bedragen die voor die periode moeten worden bijgedragen. Bijgevolg zijn geen actuariële veronderstellingen vereist om de verplichting of de last te waarderen en is er geen mogelijkheid van actuariële winst of verlies. Bovendien worden de verplichtingen gewaardeerd op niet-gedisconteerde basis, tenzij ze niet volledig betaalbaar zijn binnen twaalf maanden na het einde van de periode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties verrichtten.

Opname en waardering

44.  Als een werknemer tijdens een verslagperiode prestaties heeft verricht voor een onderneming, dient de onderneming de bijdrage op te nemen die in ruil voor die prestaties aan een toegezegde-bijdragenregeling is verschuldigd:

(a)  als een verplichting (te betalen kosten), na aftrek van alle reeds betaalde bijdragen. Als de reeds betaalde bijdrage hoger is dan de verschuldigde bijdrage voor prestaties vóór de balansdatum, dient een onderneming het surplus op te nemen als een actief (vooruitbetaalde kosten) in zoverre de vooruitbetaling bijvoorbeeld zal leiden tot een verlaging van toekomstige betalingen of een terugbetaling in contanten; en

(b)  als een last, tenzij een andere International Accounting Standard voorschrijft of toestaat dat de bijdragen in de kostprijs van een actief mogen worden opgenomen (zie bijvoorbeeld IAS 2, Voorraden, en IAS 16, Materiële vaste activa).

45.  Ingeval bijdragen aan een toegezegde-bijdragenregeling niet volledig betaalbaar zijn binnen twaalf maanden na het einde van de periode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties verrichtten, dienen ze te worden gedisconteerd op basis van de disconteringsvoet vermeld in alinea 78.

Informatieverschaffing

46.  Een onderneming dient het bedrag te vermelden dat voor toegezegde-bijdragenregelingen als een last werd opgenomen.

47. Waar vereist door IAS 24, Informatieverschaffing over verbonden partijen, verstrekt een onderneming informatie over bijdragen aan toegezegde-bijdragenregelingen voor managers op sleutelposities.

VERGOEDINGEN NA UITDIENSTTREDING: TOEGEZEGD-PENSIOENREGELINGEN

48. De administratieve verwerking van toegezegd-pensioenregelingen is complex aangezien er actuariële veronderstellingen zijn vereist om de verplichting en de last te waarderen en omdat er een mogelijkheid bestaat van actuariële winsten en verliezen. Bovendien worden de verplichtingen gewaardeerd op een gedisconteerde basis, omdat het mogelijk is dat ze pas vele jaren nadat de werknemers de gerelateerde prestaties verrichten worden afgewikkeld.

Opname en waardering

49. Toegezegd-pensioenregelingen kunnen niet-gefinancierd, volledig gefinancierd of gedeeltelijk gefinancierd zijn door bijdragen van een onderneming, en soms van haar werknemers, in een entiteit (of fonds) die geen juridische banden heeft met de verslaggevende onderneming en waaruit de personeelsbeloningen worden betaald. De betaling van gefinancierde vergoedingen op het moment dat ze verschuldigd zijn, is niet alleen afhankelijk van de financiële positie en de beleggingsprestaties van het fonds, maar ook van het vermogen van een onderneming (en haar bereidheid) om eventuele tekortkomingen in de activa van het fonds te compenseren. Bijgevolg onderschrijft de onderneming in wezen de actuariële en beleggingsrisico's die aan de regeling zijn verbonden. Bijgevolg is de last die voor een toegezegd-pensioenregeling wordt opgenomen niet noodzakelijk gelijk aan het bedrag van de bijdrage die voor de periode verschuldigd is.

50. Bij de administratieve verwerking van toegezegd-pensioenregelingen dient een onderneming de volgende stappen in beschouwing te nemen:

(a) met behulp van actuariële technieken een betrouwbare schatting maken van het bedrag van de beloning die de werknemers hebben verdiend in ruil voor de door hen verrichte prestaties in de lopende periode en in voorgaande perioden. Hierdoor is een onderneming verplicht om het bedrag van de beloning te bepalen dat is toe te rekenen aan de lopende periode en aan voorgaande perioden (zie alinea's 67 tot en met 71) en om schattingen te maken (actuariële veronderstellingen) over demografische variabelen (zoals personeelsverloop en levensverwachting) en financiële variabelen (zoals toekomstige loonsverhogingen en toename van de medische kosten) die een invloed zullen hebben op de kostprijs van de beloning (zie alinea's 72 tot en met 91);

(b) deze beloning disconteren met behulp van de „projected unit credit”-methode om de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van de toegezegd-pensioenregeling te bepalen, alsmede de aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten (zie alinea's 64 tot en met 66);

(c) de bepaling van de reële waarde van eventuele fondsbeleggingen (zie alinea's 102 tot en met 104);

(d) het totaalbedrag van actuariële winsten en verliezen bepalen, alsmede het bedrag van de actuariële winsten en verliezen dat moet worden opgenomen (zie alinea's 92 tot en met 95);

(e) indien een regeling is ingevoerd of gewijzigd, de bepaling van de resulterende pensioenkosten van verstreken diensttijd (zie alinea's 96 tot en met 101); en

(f) indien een regeling aanzienlijk is ingeperkt of gewijzigd, de bepaling van de resulterende winst of het resulterende verlies (zie alinea's 109 tot en met 115).

Indien een onderneming meer dan één toegezegd-pensioenregeling heeft, past de onderneming deze procedures afzonderlijk toe op elke materiële regeling.

51. In sommige gevallen kunnen schattingen, gemiddelden en verkorte berekeningen een betrouwbare benadering vormen van de gedetailleerde berekeningen die in deze standaard worden geïllustreerd.

52.  Een onderneming dient niet alleen haar in rechte afdwingbare verplichting uit hoofde van de formele voorwaarden van een toegezegd-pensioenregeling op te nemen, maar ook alle feitelijke verplichtingen die voortvloeien uit de informele bestendig toegepaste gedragslijnen van de onderneming. Informele bestendig toegepaste gedragslijnen geven aanleiding tot een feitelijke verplichting als de onderneming geen realistisch alternatief heeft dan de betaling van de personeelsbeloningen. Een voorbeeld van een feitelijke verplichting is wanneer een verandering in de informele bestendig toegepaste gedragslijnen van de onderneming onaanvaardbare schade zou berokkenen aan de relatie met haar werknemers.

53. De formele voorwaarden van een toegezegd-pensioenregeling kunnen een onderneming toestaan haar verplichting uit hoofde van de regeling te beëindigen. Niettemin is het voor een onderneming gewoonlijk moeilijk om een regeling te annuleren als ze haar werknemers wenst te houden. Bijgevolg, als er geen aanwijzingen zijn die het tegendeel aantonen, wordt er bij de administratieve verwerking van vergoedingen na uitdiensttreding van uitgegaan dat een onderneming die heden dergelijke vergoedingen belooft, dat zal blijven doen gedurende de resterende diensttijd van de werknemers.

54.  Het bedrag dat wordt opgenomen als een nettoverplichting uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling dient het nettototaal te zijn van de volgende bedragen:

(a)  de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen op de balansdatum (zie alinea 64);

(b)  vermeerderd met enige actuariële winsten (verminderd met enige actuariële verliezen) die niet zijn opgenomen wegens de behandeling die in alinea's 92 tot en met 93 wordt uiteengezet;

(c)  verminderd met enige nog niet opgenomen pensioenkosten van verstreken diensttijd (zie alinea 96);

(d)  verminderd met de reële waarde op de balansdatum van eventuele fondsbeleggingen waaruit de verplichtingen direct moeten worden afgewikkeld (zie alinea's 102 tot en met 104).

55. De contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van de toegezegd-pensioenregeling is de brutoverplichting vóór aftrek van de reële waarde van de fondsbeleggingen.

56.  Een onderneming dient de contante waarde van brutoverplichtingen uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen en de reële waarde van fondsbeleggingen met voldoende regelmaat te bepalen opdat de bedragen die in de jaarrekening worden opgenomen niet materieel verschillen van de bedragen die op de balansdatum zouden worden bepaald.

57. Deze standaard moedigt aan, doch schrijft niet voor dat ondernemingen een erkende actuaris betrekken bij de waardering van alle materiële verplichtingen uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding. Om praktische redenen kan een onderneming een erkende actuaris verzoeken om een gedetailleerde waardering uit te werken van de verplichting vóór de balansdatum. Niettemin worden de resultaten van die waardering geactualiseerd op basis van materiële transacties en andere materiële veranderingen in de omstandigheden (waaronder wijzigingen in marktprijzen en rentevoeten) tot de balansdatum.

58.  Het bedrag dat volgens alinea 54 wordt bepaald, kan negatief zijn (een actief). Een onderneming dient het resulterende actief te waarderen tegen de laagste waarde van:

(a)  het bedrag bepaald uit hoofde van alinea 54; en

(b)  het totaal van:

(i)  niet-opgenomen cumulatieve actuariële nettoverliezen en pensioenkosten van verstreken diensttijd (zie alinea's 92, 93 en 96); en

(ii)  de contante waarde van economische voordelen die beschikbaar zijn in de vorm van terugbetalingen uit de regeling of verlagingen van toekomstige bijdragen aan de regeling. De contante waarde van deze economische voordelen dient te worden bepaald door gebruik te maken van de disconteringsvoet zoals bepaald in alinea 78.

58A.  De toepassing van alinea 58 mag er niet toe leiden dat een winst uitsluitend wordt opgenomen als resultaat van een actuarieel verlies of van pensioenkosten van verstreken diensttijd in de lopende periode, of dat een verlies uitsluitend wordt opgenomen als resultaat van een actuariële winst in de lopende periode. Op grond van alinea 54 dient een onderneming derhalve de volgende posten onmiddellijk op te nemen, in zoverre zij ontstaan wanneer het actief uit hoofde van de toegezegd-pensioenregeling wordt bepaald in overeenstemming met alinea 58(b):

(a)  actuariële nettoverliezen van de lopende periode en pensioenkosten van verstreken diensttijd van de lopende periode, in zoverre zij hoger zijn dan enige verlaging van de contante waarde van de economische voordelen beschreven in alinea 58(b)(ii). Als de contante waarde van de economische voordelen niet is gewijzigd of gestegen, dienen de volledige actuariële nettoverliezen van de lopende periode en de pensioenkosten van verstreken diensttijd van de lopende periode onmiddellijk te worden opgenomen op grond van alinea 54;

(b)  actuariële nettowinsten van de lopende periode na aftrek van pensioenkosten van verstreken diensttijd van de lopende periode, in zoverre zij hoger zijn dan enige stijging van de contante waarde van de economische voordelen beschreven in alinea 58(b)(ii). Als de contante waarde van de economische voordelen niet is gewijzigd of gestegen, dienen de volledige actuariële nettowinsten van de lopende periode na aftrek van de pensioenkosten van verstreken diensttijd van de lopende periode onmiddellijk te worden opgenomen op grond van alinea 54.

58B. Alinea 58A is alleen van toepassing op een onderneming indien zij aan het begin of einde van de verslagperiode beschikt over een surplus ( 11 ) in een toegezegd-pensioenregeling en zij, op basis van de huidige voorwaarden van de regeling, dat surplus niet volledig kan recupereren via terugbetalingen of verlaagde toekomstige bijdragen. In dergelijke gevallen zullen de pensioenkosten van verstreken diensttijd en de actuariële verliezen die in de periode ontstaan, en waarvan de opname op grond van alinea 54 is uitgesteld, leiden tot een toename van het bedrag vermeld in alinea 58(b)(i). Indien die toename niet wordt gecompenseerd door eenzelfde afname van de contante waarde van economische voordelen die op grond van alinea 58(b)(ii) in aanmerking komen voor opname, is er sprake van een toename van het nettototaal vermeld in alinea 58(b) en bijgevolg een opgenomen winst. De opname van een winst in deze omstandigheden is op grond van alinea 58A verboden. Het tegenovergestelde effect doet zich voor bij actuariële winsten die in de periode ontstaan en waarvan de opname op grond van alinea 54 wordt uitgesteld, in zoverre de actuariële winsten leiden tot een vermindering van de cumulatieve niet-opgenomen actuariële verliezen. De opname van een verlies in deze omstandigheden is op grond van alinea 58A verboden. In bijlage C worden voorbeelden gegeven van de toepassing van deze alinea.

59. Een actief kan ontstaan als een toegezegd-pensioenregeling overgefinancierd is of in bepaalde gevallen waarin actuariële winsten worden opgenomen. In dergelijke gevallen neemt een onderneming een actief op omdat:

(a) de onderneming de zeggenschap heeft over een middel, wat wijst op haar vermogen om het surplus te gebruiken om toekomstige voordelen te genereren;

(b) die zeggenschap een resultaat is van gebeurtenissen in het verleden (bijdragen betaald door de onderneming en prestaties verricht door de werknemer); en

(c) toekomstige economische voordelen beschikbaar zijn voor de onderneming in de vorm van een verlaging van de toekomstige bijdragen of een terugbetaling in contanten, hetzij direct aan de onderneming, ofwel indirect aan een andere regeling die met een tekort heeft te kampen.

60. De limiet in alinea 58(b) heeft geen voorrang op de uitgestelde opname van bepaalde actuariële verliezen (zie alinea's 92 en 93) en bepaalde pensioenkosten van verstreken diensttijd (zie alinea 96) anders dan degene die zijn beschreven in alinea 58A. De limiet heeft echter wel voorrang ten opzichte van de overgangsoptie in alinea 155(b). Ingevolge ►M10  alinea 120A, onder f), iii) ◄ is een onderneming vereist om de bedragen te vermelden die wegens de limiet in alinea 58(b) niet als een actief zijn opgenomen.



Een toegezegd-pensioenregeling heeft de volgende kenmerken:

 

Contante waarde van de verplichting

1,1

Reële waarde van fondsbeleggingen

(1 190)

 

(90)

Niet-opgenomen actuariële verliezen

(110)

Niet-opgenomen pensioenkosten van verstreken diensttijd

(70)

Niet-opgenomen verhoging van de verplichting bij eerste toepassing van de standaard uit hoofde van alinea 155(b)

(50)

Negatief bedrag bepaald uit hoofde van alinea 54

(320)

Contante waarde van beschikbare toekomstige terugbetalingen en verminderingen van toekomstige bijdragen

90

De limiet uit hoofde van alinea 58(b) wordt als volgt berekend:

 

Niet-opgenomen actuariële verliezen

110

Niet-opgenomen pensioenkosten van verstreken diensttijd

70

Contante waarde van beschikbare toekomstige terugbetalingen en verminderingen van toekomstige bijdragen

90

Limiet

270

270 is minder dan 320. De onderneming neemt dus een actief op van 270 en vermeldt dat de limiet de boekwaarde van het actief met 50 heeft verlaagd (zie ►M10  alinea 120A, onder f), iii) ◄ ).

▼M10

61.  Een entiteit dient het nettototaal van de volgende bedragen op te nemen in de winst-en-verliesrekening, tenzij een andere standaard voorschrijft of toestaat dat deze bedragen in de kostprijs van een actief worden opgenomen:

(a)  de aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten (zie de alinea's 63 tot en met 91);

(b)  de rentekosten (zie alinea 82);

(c)  het verwachte rendement op eventuele fondsbeleggingen (zie de alinea's 105 tot en met 107) en op eventuele restitutierechten (zie alinea 104A);

(d)  de actuariële winsten en verliezen, zoals voorgeschreven in overeenstemming met de grondslagen voor financiële verslaggeving van de entiteit (zie de alinea's 92 en 93D);

(e)  de pensioenkosten van verstreken diensttijd (zie alinea 96);

(f)  de gevolgen van belangrijke inperkingen of afwikkelingen (zie de alinea's 109 en 110), en

(g)  het effect van de limiet in alinea 58, onder b), tenzij het buiten de winst-en-verliesrekening is opgenomen in overeenstemming met alinea 93C.

▼B

62. Andere International Accounting Standards schrijven voor dat bepaalde kosten van personeelsbeloningen worden opgenomen in de kosten van activa zoals voorraden of materiële vaste activa (zie IAS 2, Voorraden, en IAS 16, Materiële vaste activa). Vergoedingen na uitdiensttreding die zijn opgenomen in de kostprijs van dergelijke activa omvatten het geëigende aandeel van de componenten die zijn opgesomd in alinea 61.

Opname en waardering: contante waarde van brutoverplichtingen uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen en aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten

63. De uiteindelijke kostprijs van een toegezegd-pensioenregeling kan door vele variabelen worden beïnvloed, zoals eindsalaris, personeelsverloop en levensverwachting, tendensen in de kostprijs van medische zorgverlening en, voor een gefinancierde regeling, de beleggingsopbrengsten op de fondsbeleggingen. De uiteindelijke kostprijs van de regeling is onzeker, en het is waarschijnlijk dat deze onzekerheid gedurende een lange periode zal blijven bestaan. Teneinde de contante waarde van de brutoverplichtingen uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding en de gerelateerde aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten te waarderen, is het noodzakelijk om:

(a) een actuariële waarderingsmethode toe te passen (zie alinea's 64 tot en met 66);

(b) vergoedingen toe te rekenen aan dienstperioden (zie alinea's 67 tot en met 71); en

(c) actuariële veronderstellingen te maken (zie alinea's 72 tot en met 91);

64.  Een onderneming dient de „projected unit credit”-methode te hanteren om de contante waarde van haar brutoverplichtingen uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen te bepalen alsmede de gerelateerde aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten en, indien van toepassing, de pensioenkosten van verstreken diensttijd.

65. Volgens de „projected unit credit”-methode (soms ook gekend als de methode waarbij beloningen worden toegerekend naar rato van de verrichte prestaties of als de vergoeding/dienstjaren-methode) geeft elke periode in dienst aanleiding tot een aanvullende eenheid van recht op vergoeding (zie alinea's 67 tot en met 71) en wordt elke eenheid afzonderlijk gewaardeerd om de financiële verplichting op te bouwen (zie alinea's 72 tot en met 91).

66. Een ondernemingdisconteert de volledige brutoverplichting uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding, zelfs als een deel van de brutoverplichting binnen twaalf maanden na de balansdatum betaalbaar is.

Bij de beëindiging van het dienstverband is een vaste vergoeding verschuldigd, gelijk aan 1 % van het eindsalaris voor elk jaar in dienst. Het salaris in jaar 1 bedraagt 10 000 euro, en er wordt verwacht dat dit jaarlijks met 7 % (samengesteld) zal toenemen. De gehanteerde disconteringsvoet is 10 % per jaar. De volgende tabel geeft weer hoe de verplichting wordt opgebouwd voor een werknemer waarvan verwacht wordt dat hij de onderneming aan het einde van jaar 5 zal verlaten, ervan uitgaande dat er geen wijzigingen zijn in de actuariële veronderstellingen. Ter bevordering van de begrijpelijkheid wordt in dit voorbeeld geen rekening gehouden met de aanvullende correctie die nodig is om de waarschijnlijkheid te weerspiegelen dat de werknemer de onderneming op een vroegere of latere datum kan verlaten.



Jaar

1

2

3

4

5

Vergoeding toegerekend aan:

 
 
 
 
 

— voorgaande jaren

0

131

262

393

524

— het lopende jaar (1 % van het eindsalaris)

131

131

131

131

131

— lopende jaar en voorgaande jaren

131

262

393

524

655

Verplichting aan het begin van het jaar

89

196

324

476

Rente van 10 %

9

20

33

48

Aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten

89

98

108

119

131

Verplichting aan het einde van het jaar

89

196

324

476

655

Opmerking:

1.  De verplichting aan het begin van het jaar is de contante waarde van de vergoeding die aan voorgaande jaren is toegerekend.

2.  De aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten verwijzen naar de contante waarde van de vergoedingen die aan het lopende jaar zijn toegerekend.

3.  De verplichting aan het einde van het jaar is de contante waarde van de vergoedingen die aan het lopende jaar en aan de voorgaande jaren wordt toegerekend.

67.  Bij de bepaling van de contante waarde van haar brutoverplichtingen uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen en de gerelateerde aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten, alsmede, indien van toepassing, de pensioenkosten van verstreken diensttijd, dient een onderneming de vergoedingsformule van de regeling te hanteren voor de toerekening van de vergoedingen aan dienstperioden. Als het dienstverband van een werknemer in latere jaren echter zal leiden tot materieel hogere vergoedingen dan in eerdere jaren, dient een onderneming de vergoedingen lineair toe te rekenen vanaf:

(a)  de datum waarop het dienstverband van de werknemer voor het eerst resulteert in vergoedingen uit hoofde van de regeling, ongeacht of de beloningen voorwaardelijk zijn en afhankelijk van het voortduren van het dienstverband; tot

(b)  de datum waarop het verdere dienstverband van de werknemer niet langer zal leiden tot materieel hogere vergoedingen uit hoofde van de regeling, tenzij ze het resultaat zijn van verdere loonsverhogingen.

68. De „projected unit credit”-methode vereist dat een ondernemingvergoedingen toerekent aan de lopende periode (om de aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten te bepalen) en aan de lopende periode en de voorgaande perioden (om de contante waarde te bepalen van de brutoverplichtingen uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen). Een onderneming rekent beloningen toe aan perioden waarin de verplichting om vergoedingen na uitdiensttreding te betalen ontstaat. Die verplichting ontstaat wanneer werknemers prestaties verrichten in ruil voor vergoedingen na uitdiensttreding die de onderneming in toekomstige verslagperioden verwacht te betalen. Actuariële technieken maken het een onderneming mogelijk om die verplichting op voldoende betrouwbare wijze te waarderen om de opname van een verplichting te rechtvaardigen.

1. Een toegezegd-pensioenregeling verschaft een vaste vergoeding van 100 euro voor elk jaar in dienst, betaalbaar bij het pensioen.

Aan elk jaar wordt een vergoeding van 100 euro toegerekend. De aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten verwijzen naar de contante waarde van 100 euro. De contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van de toegezegd-pensioenregeling is de contante waarde van 100 euro, vermenigvuldigd met het aantal jaren dienst tot op de balansdatum.

Als de vergoeding onmiddellijk betaalbaar is op het moment dat de werknemer de onderneming verlaat, weerspiegelen de aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten en de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van de toegezegd-pensioenregeling de datum waarop verwacht wordt dat de werknemer de onderneming verlaat. Wegens het gevolg van de discontering, liggen deze bedragen lager dan de bedragen die zouden zijn bepaald als de werknemer de onderneming op de balansdatum verliet.

2. Een regeling verschaft een maandelijks pensioen van 0,2 % van het eindsalaris voor elk jaar in dienst. Het pensioen is verschuldigd vanaf de leeftijd van 65 jaar.

Aan elk dienstjaar wordt een vergoeding toegerekend die op de verwachte pensioendatum gelijk is aan de contante waarde van een maandelijks pensioen van 0,2 % van het geschatte eindsalaris, en die verschuldigd is vanaf de verwachte pensioendatum tot de verwachte overlijdensdatum. De aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten vertegenwoordigen de contante waarde van die vergoeding. De contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van de toegezegd-pensioenregeling is de contante waarde van maandelijkse pensioenbetalingen van 0,2 % van het eindsalaris, vermenigvuldigd met het aantal dienstjaren tot op de balansdatum. De aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten en de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van de toegezegd-pensioenregeling worden gedisconteerd, omdat de pensioenbetalingen aanvangen op de leeftijd van 65 jaar.

69. Het dienstverband van werknemers geeft aanleiding tot een verplichting uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling, zelfs indien de vergoedingen afhankelijk zijn van het voortduren van het dienstverband (met andere woorden: ze zijn niet onvoorwaardelijk toegezegd). Het dienstverband van een werknemer vóór de datum waarop de beloningen onvoorwaardelijk worden toegezegd, geeft aanleiding tot een feitelijke verplichting, omdat op elke volgende balansdatum het aantal dienstjaren waarin een werknemer prestaties zal moeten verrichten alvorens hij recht krijgt op de vergoeding, vermindert. Bij de waardering van haar brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen, dient een onderneming rekening te houden met het feit dat sommige werknemers bepaalde vereisten inzake de onvoorwaardelijke toezegging van de vergoedingen waarschijnlijk niet zullen vervullen. Evenzo, ofschoon bepaalde vergoedingen na uitdiensttreding, zoals vergoedingen voor medische zorgverlening na uitdiensttreding, slechts verschuldigd zijn als een specifieke gebeurtenis plaatsvindt op het moment dat de werknemer niet langer in dienst is, wordt een verplichting gecreëerd op het moment dat de werknemer prestaties verricht die hem recht geven op de vergoeding als de specifieke gebeurtenis plaatsvindt. De waarschijnlijkheid dat de specifieke gebeurtenis plaatsvindt, heeft een invloed op de waardering van de verplichting, maar bepaalt niet of de verplichting al dan niet bestaat.

1. Een regeling betaalt een vergoeding van 100 euro voor elk dienstjaar. De vergoedingen worden na tien jaar dienst onvoorwaardelijk toegezegd.

Aan elk jaar wordt een vergoeding van 100 euro toegerekend. In elk van de eerste tien jaren weerspiegelen de aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten en de contante waarde van de verplichting de waarschijnlijkheid dat de werknemer mogelijk geen tien dienstjaren voltooit.

2. Een regeling betaalt een vergoeding van 100 euro voor elk dienstjaar, met uitzondering van dienstjaren vóór de leeftijd van 25 werd bereikt. De vergoeding wordt onmiddellijk onvoorwaardelijk toegezegd.

Er wordt geen beloning toegerekend aan dienstjaren vóór de werknemer de leeftijd van 25 heeft bereikt, omdat verrichte prestaties vóór die datum niet leiden tot beloningen (voorwaardelijk of onvoorwaardelijk). Aan elk daaropvolgend jaar wordt een vergoeding van 100 euro toegerekend.

70. De verplichting neemt toe tot de datum waarop het verdere dienstverband van de werknemer niet meer zal leiden tot verdere materiële vergoedingen. Bijgevolg worden alle beloningen toegerekend aan perioden die op of vóór die datum eindigen. De vergoeding wordt toegerekend aan de afzonderlijke verslagperioden volgens de vergoedingsformule van de regeling. Als het dienstverband van een werknemer in latere jaren echter zal leiden tot materieel hogere vergoedingen dan in eerdere jaren, dient een onderneming de vergoedingen lineair toe te rekenen tot de datum waarop het verdere dienstverband van de werknemer niet langer zal leiden tot verdere materiële vergoedingen. De reden hiervoor is dat het dienstverband van de werknemer over de hele periode uiteindelijk zal leiden tot een vergoeding op dat hogere niveau.

1. Een regeling betaalt een vaste vergoeding van 1 000 euro, die na tien dienstjaren onvoorwaardelijk wordt toegezegd. De regeling betaalt geen verdere vergoeding voor prestaties die daarna worden verricht.

Aan elk van de eerste tien jaren wordt een vergoeding van 100 euro (1 000 gedeeld door tien) toegerekend. De aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten in elk van de eerste tien jaren weerspiegelen de waarschijnlijkheid dat de werknemer de tien dienstjaren mogelijk niet voltooit. Aan volgende jaren wordt geen vergoedingtoegerekend.

2. Een regeling betaalt een vaste pensioenuitkering van 2 000 euro aan alle werknemers die op de leeftijd van 55 na twintig dienstjaren nog steeds in dienst zijn, of die op de leeftijd van 65 nog steeds in dienst zijn, ongeacht de duur van hun dienstverband.

Voor werknemers die vóór de leeftijd van 35 in de onderneming worden tewerkgesteld, leidt hun dienstverband voor het eerst tot vergoedingen uit hoofde van de regeling op de leeftijd van 35 (een werknemer zou het bedrijf op 30-jarige leeftijd kunnen verlaten en op de leeftijd van 33 jaar weer in dienst treden, zonder dat dit gevolgen heeft voor het bedrag van de vergoedingen of het moment waarop deze worden betaald). Deze vergoedingen zijn afhankelijk van hun verdere dienstverband. Ook zal het dienstverband na de leeftijd van 55 niet leiden tot verdere materiële vergoedingen. Voor deze werknemers rekent de onderneming een vergoeding toe van 100 euro (2 000 gedeeld door 20) aan elk jaar vanaf de leeftijd van 35 tot de leeftijd van 55.

Voor werknemers die tussen de leeftijd van 35 en 45 in de onderneming worden tewerkgesteld, zal hun dienstverband na twintig jaar niet leiden tot verdere materiële vergoedingen. Voor deze werknemers rekent de ondernemingeen vergoeding toe van 100 euro (2 000 gedeeld door 20) aan elk van de eerste twintig jaren.

Voor een werknemer die op de leeftijd van 55 jaar in de onderneming wordt tewerkgesteld, zal zijn dienstverband na tien jaar niet leiden tot verdere materiële vergoedingen. Voor deze werknemer rekent de ondernemingeen vergoeding toe van 200 euro (2 000 gedeeld door 10) voor elk van de eerste tien jaren.

Voor alle werknemers weerspiegelen de aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten en de contante waarde van de verplichting de waarschijnlijkheid dat werknemers de vereiste dienstperiode mogelijk niet voltooien.

3. Een regeling die voorziet in de vergoeding van medische kosten na uitdiensttreding betaalt 40 % terug van de medische kosten die een werknemer na zijn uitdiensttreding maakt als de werknemer de onderneming na meer dan tien en minder dan twintig jaar dienstverband verlaat, en 50 % van deze kosten als de werknemer de onderneming na twintig dienstjaren of later verlaat.

Op grond van de vergoedingsformule van de regeling, rekent de onderneming 4 % van de contante waarde van de verwachte medische kosten (40 % gedeeld door tien) toe aan elk van de eerste tien jaren en 1 % (10 % gedeeld door tien) aan elk van de volgende tien jaren. De aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten voor elk jaar weerspiegelen de waarschijnlijkheid dat de werknemer de vereiste dienstperiode mogelijk niet voltooit om recht te krijgen op (een deel van) de vergoeding. Voor werknemers van wie verwacht wordt dat ze de onderneming binnen tien jaar zullen verlaten, wordt geen vergoeding toegerekend.

4. Een regeling die voorziet in de vergoeding van medische kosten na uitdiensttreding betaalt 10 % terug van de medische kosten die een werknemer na zijn uitdiensttreding maakt als de werknemer de onderneming na meer dan tien en minder dan twintig jaar dienstverband verlaat, en 50 % van deze kosten als de werknemer de onderneming na twintig dienstjaren of later verlaat.

Dienst in latere jaren zal leiden tot een materieel hoger niveau van vergoedingen dan in eerdere jaren. Voor werknemers van wie verwacht wordt dat ze de onderneming na twintig jaar of later zullen verlaten, rekent de onderneming de vergoeding bijgevolg lineair toe volgens alinea 68. Het dienstverband na twintig jaar zal niet leiden tot verdere materiële vergoedingen. Bijgevolg is de vergoeding die aan elk van de eerste twintig jaren wordt toegerekend 2,5 % van de contante waarde van de verwachte medische kosten (50 % gedeeld door twintig).

Voor werknemers van wie verwacht wordt dat ze de onderneming na tien en vóór twintig jaar zullen verlaten, bedraagt de vergoeding die aan elk van de eerste tien jaren wordt toegerekend 1 % van de contante waarde van de verwachte medische kosten. Voor deze werknemers wordt geen vergoeding toegerekend voor het dienstverband tussen het einde van het tiende jaar en de geschatte vertrekdatum.

Voor werknemers van wie verwacht wordt dat ze de onderneming binnen tien jaar zullen verlaten, wordt geen vergoeding toegerekend.

71. Indien het bedrag van een vergoeding een constant evenredig deel is van het eindsalaris voor elk dienstjaar, zullen toekomstige loonsverhogingen een invloed hebben op het bedrag dat vereist is om de verplichting af te wikkelen die bestaat voor het dienstverband vóór de balansdatum, maar resulteren ze niet in een additionele verplichting. Bijgevolg:

(a) geven loonsverhogingen ten behoeve van alinea 67(b) geen aanleiding tot verdere vergoedingen, zelfs al is het bedrag van de vergoedingen afhankelijk van het eindsalaris; en

(b) is het bedrag van de vergoeding die aan elke periode wordt toegerekend een constant evenredig deel van het salaris waaraan de vergoeding is verbonden.

Werknemers hebben recht op een vergoeding van 3 % van hun eindsalaris voor elk dienstjaar vóór de leeftijd van 55.

Aan elk jaar tot op de leeftijd van 55 wordt een vergoeding toegerekend van 3 % van het geraamde eindsalaris. Dit is de datum waarop het verdere dienstverband van de werknemer niet langer zal leiden tot verdere materiële vergoedingen uit hoofde van de regeling. Aan dienstjaren na die leeftijd wordt geen vergoeding toegerekend.

72.  Actuariële veronderstellingen dienen onbevooroordeeld en onderling verenigbaar te zijn.

73. Actuariële veronderstellingen zijn de beste schattingen van een onderneming van de variabelen die de uiteindelijke kostprijs zullen bepalen voor de uitkering van vergoedingen na uitdiensttreding. Actuariële veronderstellingen omvatten:

(a) demografische veronderstellingen over de toekomstige kenmerken van huidige en voormalige werknemers (en hun personen ten laste) die in aanmerking komen voor beloningen. Demografische veronderstellingen behandelen:

(i) de levensverwachting, zowel tijdens als na het dienstverband;

(ii) personeelsverloop, percentages van werknemers die arbeidsongeschikt worden of die vervroegd met pensioen gaan;

(iii) het deel van deelnemers aan de regeling die personen ten laste hebben die voor vergoedingen in aanmerking komen; en

(iv) percentages van claims uit hoofde van regelingen die voorzien in de vergoeding van medische kosten; en

(b) financiële veronderstellingen in verband met:

(i) de disconteringsvoet (zie alinea's 78 tot en met 82);

(ii) het niveau van toekomstige salarissen en vergoedingen (zie alinea's 83 tot en met 87);

(iii) in geval van vergoedingen voor medische kosten, toekomstige medische kosten, met inbegrip van — waar dat materieel is — de kostprijs voor het beheer van de claims en de uitkering van de vergoedingen (zie alinea's 88 tot en met 91); en

(iv) het verwachte rendement van fondsbeleggingen (zie alinea's 105 tot en met 107);

74. Actuariële veronderstellingen zijn onbevooroordeeld als ze noch onvoorzichtig zijn, noch overmatig conservatief.

75. Actuariële veronderstellingen zijn onderling verenigbaar als zij het economische verband weerspiegelen tussen factoren als inflatie, percentages van loonsverhoging, het rendement op fondsbeleggingen en disconteringsvoeten. Alle veronderstellingen die afhankelijk zijn van een bepaald inflatieniveau (zoals veronderstellingen over rentevoeten en verhogingen van loon en vergoedingen) in een gegeven periode in de toekomst, veronderstellen bijvoorbeeld hetzelfde inflatieniveau in die periode.

76. Een onderneming bepaalt de disconteringsvoet en andere financiële veronderstellingen op nominale waarden (boekwaarden), tenzij reële schattingen (aangepast om rekening te houden met de inflatie) betrouwbaarder zijn, bijvoorbeeld in een economie met hyperinflatie (zie IAS 29, Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie), of indien de vergoeding aan een index is gekoppeld en er een diepe markt bestaat voor obligaties die aan een index zijn gekoppeld in dezelfde valuta en met dezelfde looptijd.

77.  Financiële veronderstellingen dienen gebaseerd te zijn op de marktverwachtingen per balansdatum voor de periode waarover de verplichtingen moeten worden afgewikkeld.

78.  De disconteringsvoet die gebruikt wordt voor de discontering van brutoverplichtingen uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding (zowel gefinancierd als niet-gefinancierd) dient te worden gebaseerd op het marktrendement van hoogwaardige ondernemingsobligaties op de balansdatum. In landen waar er geen diepe markt voor dergelijke obligaties bestaat, dient het marktrendement (op de balansdatum) van overheidsobligaties als basis te worden gebruikt. De valuta en de looptijd van de ondernemingsobligaties of overheidsobligaties dienen consistent te zijn met de valuta en de geschatte looptijd van de brutoverplichtingen uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding.

79. Eén actuariële veronderstelling die een materieel effect heeft is de disconteringsvoet. De disconteringsvoet weerspiegelt de tijdwaarde van geld, maar niet het actuariële of beleggingsrisico. Bovendien weerspiegelt de disconteringsvoet niet het ondernemingsspecifieke kredietrisico dat gedragen wordt door de crediteuren van de onderneming, noch het risico dat ervaringen in de toekomst kunnen verschillen van de actuariële veronderstellingen.

80. De disconteringsvoet weerspiegelt het geschatte moment waarop de vergoedingen zullen worden betaald. In de praktijk bereikt een onderneming dit vaak door één enkele gewogen gemiddelde disconteringsvoet toe te passen die de geschatte timing en het geschatte bedrag van de betalingen weerspiegelt, alsmede de valuta waarin de vergoedingen dienen te worden betaald.

81. In sommige gevallen is het mogelijk dat er geen diepe markt is voor obligaties met een voldoende lange looptijd die overeenstemt met de geschatte looptijd van alle betalingen van vergoedingen. In dergelijke gevallen hanteert een onderneming de huidige markttarieven met de gepaste looptijd om betalingen op kortere termijn te disconteren, en schat ze de disconteringsvoet voor langere looptijden door de huidige markttarieven over de rendementscurve te extrapoleren. Het is onwaarschijnlijk dat de totale contante waarde van een brutoverplichting uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling bijzonder gevoelig zal zijn voor de disconteringsvoet die wordt toegepast op het deel van de vergoedingen dat verschuldigd is na het verstrijken van de looptijd van de beschikbare ondernemings- of overheidsobligaties.

82. Rentekosten worden berekend door de disconteringsvoet zoals die aan het begin van de periode is bepaald te vermenigvuldigen met de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van de toegezegd-pensioenregeling over de periode, rekening houdend met eventuele materiële wijzigingen in de verplichting. De contante waarde van de verplichting zal verschillen van de verplichting die is opgenomen in de balans, omdat de verplichting pas wordt opgenomen na aftrek van de reële waarde van eventuele fondsbeleggingen en omdat bepaalde actuariële winsten en verliezen, evenals bepaalde pensioenkosten van verstreken diensttijd, niet onmiddellijk worden opgenomen. (In bijlage A wordt onder meer de berekening van rentekosten geïllustreerd.)

83.  Brutoverplichtingen uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding dienen te worden gewaardeerd op een basis die rekening houdt met de volgende elementen:

(a)  geschatte toekomstige loonsverhogingen;

(b)  de vergoedingen die op de balansdatum zijn vastgelegd in de voorwaarden van de regeling (of die resulteren uit feitelijke verplichtingen die voorrang hebben op deze voorwaarden); en

(c)  geschatte toekomstige wijzigingen in het niveau van wettelijke beloningen die een invloed hebben op de vergoedingen die ingevolge een toegezegd-pensioenregeling zijn verschuldigd, doch uitsluitend als en slechts als ofwel:

(i)  deze wijzigingen van kracht werden vóór de balansdatum; ofwel

(ii)  feiten uit het verleden of andere betrouwbare indicaties aangeven dat deze wettelijke beloningen op voorspelbare wijze zullen veranderen, bijvoorbeeld in lijn met toekomstige veranderingen in de algemene prijsniveaus of algemene loonniveaus.

84. Schattingen van toekomstige loonsverhogingen houden rekening met inflatie, anciënniteit, promotie en andere relevante factoren zoals vraag en aanbod binnen de arbeidsmarkt.

85. Als een onderneming ingevolge de formele voorwaarden van een regeling (of ingevolge een feitelijke verplichting die voorrang heeft op deze voorwaarden) vereist is om de beloning in toekomstige perioden te wijzigen, wordt bij de waardering van de verplichting rekening gehouden met deze wijzigingen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als:

(a) de onderneming in het verleden vaak beloningen heeft verhoogd, bijvoorbeeld om de gevolgen van inflatie te temperen, en er geen aanwijzing bestaat dat deze handelswijze in de toekomst zal veranderen; of

(b) actuariële winsten al in de jaarrekening zijn opgenomen en de onderneming verplicht is, hetzij door de formele voorwaarden van een regeling (of een feitelijke verplichting die voorrang heeft op deze voorwaarden) ofwel door de wetgeving, om eventuele surplussen in de regeling aan te wenden voor de vergoeding van deelnemers aan de regeling (zie alinea 98(c)).

86. Actuariële veronderstellingen houden geen rekening met toekomstige wijzigingen van vergoedingen op de balansdatum die niet in de formele bepalingen van de regeling zijn vastgesteld (of resulteren uit een feitelijke verplichting). Dergelijke wijzigingen zullen resulteren in:

(a) pensioenkosten van verstreken diensttijd, in zoverre zij beloningen voor prestaties vóór de wijziging veranderen; en

(b) aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten voor perioden na de wijziging, in zoverre zij beloningen voor prestaties na de wijziging veranderen.

87. Sommige vergoedingen na uitdiensttreding zijn gekoppeld aan variabelen zoals het niveau van de wettelijke pensioenrechten of door de staat vergoede medische kosten. De waardering van dergelijke vergoedingen houdt rekening met de verwachte wijzigingen in dergelijke variabelen op basis van feiten uit het verleden en andere betrouwbare indicaties.

88.  Veronderstellingen over medische kosten dienen rekening te houden met geschatte toekomstige wijzigingen in de kostprijs van medische diensten, resulterend uit zowel inflatie als uit specifieke wijzigingen in de kostprijs voor medische zorgen.

89. De waardering van vergoedingen van medische kosten na uitdiensttreding vereist veronderstellingen over het bedrag en de frequentie van toekomstige claims en de kostprijs om deze claims te betalen. Een onderneming schat de toekomstige medische kosten op basis van historische gegevens uit de eigen ervaring van de onderneming, waar nodig aangevuld met historische gegevens van andere ondernemingen, verzekeringsondernemingen, medische zorgverleners of andere bronnen. Schattingen van toekomstige medische kosten houden rekening met de gevolgen van de technologische vooruitgang, wijzigingen in het gebruik of de verschaffing van medische zorgverlening en wijzigingen in de gezondheidstoestand van deelnemers aan de regeling.

90. Het niveau en de frequentie van claims zijn in het bijzonder gevoelig voor de leeftijd, de gezondheidstoestand en het geslacht van de werknemers (en hun personen ten laste), en kunnen gevoelig zijn voor andere factoren zoals geografische locatie. Daarom worden historische gegevens aangepast in zoverre de demografische mix van de populatie verschilt van de populatie die gebruikt wordt als basis voor de historische gegevens. Ze worden eveneens aangepast als er betrouwbare aanwijzingen bestaan dat tendensen uit het verleden zich niet zullen voortzetten.

91. Voor bepaalde regelingen die voorzien in de vergoeding van medische kosten na uitdiensttreding zijn werknemers vereist om bijdragen te leveren voor de medische kosten die door de regeling worden gedekt. Schattingen van toekomstige medische kosten houden rekening met dergelijke bijdragen, op basis van de bepalingen van de regeling op de balansdatum (of op basis van een feitelijke verplichting die voorrang heeft op deze voorwaarden). Veranderingen in deze werknemersbijdragen resulteren in pensioenkosten van verstreken diensttijd of, in voorkomend geval, belangrijke inperkingen. De kostprijs om aan deze claims te kunnen voldoen kan worden verlaagd door vergoedingen van de staat of van andere medische zorgverleners (zie alinea's 83(c) en 87).

▼M10

92.  Bij het bepalen van de nettoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen overeenkomstig alinea 54, dient een entiteit, behoudens alinea 58A, een deel (zoals gespecificeerd in alinea 93) van de actuariële winsten en verliezen op te nemen als bate of last als de netto cumulatieve niet-opgenomen actuariële winsten en verliezen aan het einde van de vorige verslagperiode groter waren dan het hoogste bedrag van:

(a)  10 % van de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen op die datum (vóór aftrek van de fondsbeleggingen), en

(b)  10 % van de reële waarde van de fondsbeleggingen op die datum.

Deze limieten dienen voor iedere toegezegd-pensioenregeling afzonderlijk te worden berekend en toegepast.

93.  Het gedeelte van de actuariële winsten en verliezen dat voor iedere toegezegd-pensioenregeling moet worden opgenomen is het positieve saldo bepaald conform alinea 92, gedeeld door de verwachte gemiddelde resterende dienstperiode van de werknemers die aan die regeling deelnemen. Het is entiteiten echter toegestaan om een andere systematische methode te hanteren die tot een snellere opname van de actuariële winsten en verliezen leidt, mits winsten en verliezen volgens dezelfde methode worden behandeld en de methode voor iedere periode bestendig wordt toegepast. Een entiteit kan een dergelijke systematische methode zelfs toepassen op de actuariële winsten en verliezen indien deze zich binnen de in alinea 92 vermelde limieten bevinden.

▼M10

93A.  Indien een entiteit, zoals toegestaan op grond van alinea 93, een beleid toepast waarbij de actuariële winsten en verliezen worden opgenomen in de periode waarin ze ontstaan, kan de entiteit deze buiten de winst-en-verliesrekening verwerken in overeenstemming met de alinea's 93B tot en met 93D, vooropgesteld dat de entiteit dit doet voor:

(a)  alle toegezegd-pensioenregelingen, en

(b)  alle actuariële winsten en verliezen.

93B. Actuariële winsten en verliezen die buiten de winst-en-verliesrekening worden verwerkt, zoals is toegestaan op grond van alinea 93A, dienen te worden gepresenteerd in een mutatieoverzicht van het eigen vermogen genaamd „overzicht van het totaalresultaat” dat alleen bestaat uit de posten die zijn gespecificeerd in alinea 96 van IAS 1 (herziene versie van 2003). De entiteit mag de actuariële winsten en verliezen niet in een mutatieoverzicht van het eigen vermogen presenteren in de kolomvorm waarnaar wordt verwezen in alinea 101 van IAS 1 of in een andere opmaak die de in alinea 97 van IAS 1 gespecificeerde posten omvat.

93C. Een entiteit die de actuariële winsten en verliezen opneemt in overeenstemming met alinea 93A, dient ook eventuele aanpassingen die voortvloeien uit de limiet in alinea 58, onder b), buiten de winst-en-verliesrekening op te nemen in het overzicht van het totaalresultaat.

93D. Actuariële winsten en verliezen en aanpassingen die voortvloeien uit de limiet in alinea 58, onder b), die direct zijn opgenomen in het overzicht van het totaalresultaat dienen onmiddellijk te worden opgenomen in ingehouden winsten. Ze mogen niet in een latere periode in de winst-en-verliesrekening worden opgenomen.

▼B

94. Actuariële winsten en verliezen kunnen het gevolg zijn van stijgingen of dalingen van de contante waarde van een brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen of de reële waarde van eventuele gerelateerde fondsbeleggingen. Oorzaken van actuariële winsten en verliezen omvatten bijvoorbeeld:

(a) onverwacht hoge of lage cijfers van personeelsverloop, van werknemers die vervroegd met pensioen gaan of komen te overlijden of van stijgingen in lonen, beloningen (als de formele of feitelijke voorwaarden van een regeling voorzien in een aanpassing van de vergoedingen aan de inflatie) of medische kosten;

(b) de gevolgen van gewijzigde schattingen van cijfers van personeelsverloop, werknemers die vervroegd met pensioen gaan of komen te overlijden of van stijgingen in lonen, beloningen (als de formele of feitelijke voorwaarden van een regeling voorzien in een aanpassing van de vergoedingen aan de inflatie) of medische kosten;

(c) het gevolg van wijzigingen in de disconteringsvoet; en

(d) verschillen tussen het effectieve rendement op fondsbeleggingen en het verwachte rendement op fondsbeleggingen (zie alinea's 105 tot en met 107).

95. Op lange termijn kunnen actuariële winsten en verliezen elkaar compenseren. Daarom mogen schattingen van de brutoverplichting uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding worden beschouwd als een bandbreedte („corridor”) rond de beste schatting. Een entiteit mag maar is niet verplicht om de actuariële winsten en verliezen die binnen die bandbreedte vallen, op te nemen. ◄ Deze standaard schrijft voor dat een onderneming minimaal een bepaald deel van de actuariële winsten en verliezen dient op te nemen die buiten de bandbreedte van plus of minus 10 % vallen. (In bijlage A wordt onder meer de verwerking van actuariële winsten en verliezen geïllustreerd.) De standaard staat eveneens toe dat systematische methoden voor snellere opname worden gehanteerd, op voorwaarde dat deze methoden voldoen aan de voorwaarden van alinea 93. Dergelijke toegestane methoden omvatten bijvoorbeeld de onmiddellijke opname van alle actuariële winsten en verliezen, zowel binnen als buiten de bandbreedte. In alinea 155(b)(iii) wordt uitgelegd waarom bij de administratieve verwerking van volgtijdelijke actuariële winsten rekening moet worden gehouden met eventuele niet-opgenomen gedeelten van de overgangsverplichting.

96.  Bij de waardering van haar nettoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen volgens alinea 54, dient een onderneming, afhankelijk van alinea 58A, pensioenkosten van verstreken diensttijd lineair als last op te nemen over de gemiddelde periode tot de vergoedingen onvoorwaardelijk zijn toegezegd. In zoverre de vergoedingen onmiddellijk onvoorwaardelijk zijn toegezegd na de introductie van of wijzigingen in een toegezegd-pensioenregeling, dient een onderneming pensioenkosten van verstreken diensttijd onmiddellijk op te nemen.

97. Pensioenkosten van verstreken diensttijd ontstaan wanneer een onderneming een toegezegd-pensioenregeling introduceert of veranderingen aanbrengt aan de vergoedingen die uit hoofde van een bestaande toegezegd-pensioenregeling verschuldigd zijn. Dergelijke wijzigingen worden aangebracht in ruil voor prestaties van werknemers over de periode tot de desbetreffende vergoedingen onvoorwaardelijk worden toegezegd. Bijgevolg worden pensioenkosten van verstreken diensttijd over die periode opgenomen, ongeacht of de kosten betrekking hebben op prestaties van werknemers in voorgaande perioden. Pensioenkosten van verstreken diensttijd worden gewaardeerd als de wijziging in de verplichting die uit de aanpassing voortvloeit (zie alinea 64).

Een onderneming heeft een pensioenregeling die voor elk dienstjaar een pensioen uitkeert van 2 % van het eindsalaris. De vergoedingen worden na vijf jaar dienst onvoorwaardelijk toegezegd. Op 1 januari 20X5 verhoogt de onderneming het pensioen tot 2,5 % van het eindsalaris voor elk dienstjaar vanaf 1 januari 20X1. Op de datum van de verhoging is de contante waarde van de aanvullende vergoedingen voor het dienstverband tussen 1 januari 20X1 en 1 januari 20X5 als volgt:



Werknemers die op 1/1/X5 meer dan vijf jaar in dienst zijn

150

Werknemers die op 1/1/X5 minder dan vijf jaar in dienst zijn (gemiddelde periode tot de vergoeding onvoorwaardelijk is toegezegd: drie jaar)

120

 

270

De onderneming neemt onmiddellijk 150 euro op, omdat deze vergoedingen reeds onvoorwaardelijk zijn toegezegd. De onderneming neemt 120 euro lineair op over drie jaar vanaf 1 januari 20X5.

98. Pensioenkosten van verstreken diensttijd omvatten niet:

(a) het gevolg van verschillen tussen de eigenlijke en voorheen veronderstelde loonsverhogingen op de verplichting om vergoedingen te betalen voor verrichte prestaties in voorgaande jaren (er zijn geen pensioenkosten van verstreken diensttijd omdat vooraf geschatte salarissen door actuariële veronderstellingen zijn toegestaan);

(b) onder- en overschattingen van vrijwillige pensioenverhogingen als een onderneming een feitelijke verplichting heeft om dergelijke verhogingen toe te kennen (er zijn geen pensioenkosten van verstreken diensttijd omdat dergelijke verhogingen door actuariële veronderstellingen zijn toegestaan);

(c) schattingen van verhogingen van vergoedingen die het resultaat zijn van actuariële winsten die al in de jaarrekening zijn opgenomen als de onderneming hetzij door de formele voorwaarden van een regeling (of een feitelijke verplichting die voorrang heeft op deze voorwaarden) of door de wetgeving verplicht is om surplussen in de regeling te gebruiken ten gunste van deelnemers aan de regeling, zelfs indien de verhoging van de vergoeding nog niet formeel is toegekend (de resulterende toename van de verplichting is een actuarieel verlies en leidt niet tot pensioenkosten van verstreken diensttijd, zie alinea 85(b));

(d) de toename van onvoorwaardelijk toegezegde vergoedingen als werknemers, bij ontstentenis van nieuwe of verhoogde vergoedingen, voldoen aan de voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging (er zijn geen pensioenkosten van verstreken diensttijd omdat de geschatte kosten van de vergoedingen werden opgenomen als aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten op het moment dat de prestaties werden verricht); en

(e) het gevolg van wijzigingen aan de regeling die vergoedingen voor toekomstige prestaties verlagen (een belangrijke inperking).

99. Een onderneming stelt een schema op voor de afschrijving van pensioenkosten van verstreken diensttijd op het moment dat de vergoedingen worden geïntroduceerd of gewijzigd. Het zou praktisch niet haalbaar zijn om de gedetailleerde administratie bij te houden die nodig is om volgtijdelijke wijzigingen in het afschrijvingsschema te identificeren en te implementeren. Daarenboven zal het gevolg waarschijnlijk slechts materieel zijn als er sprake is van een belangrijke inperking of afwikkeling. Bijgevolg past een onderneming het afschrijvingsschema voor pensioenkosten van verstreken diensttijd slechts aan als er sprake is van een belangrijke inperking of afwikkeling.

100. Als een onderneming vergoedingen die uit hoofde van een bestaande toegezegd-pensioenregeling verschuldigd zijn verlaagt, wordt de resulterende daling van de nettoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen opgenomen als (negatieve) pensioenkosten van verstreken diensttijd over de gemiddelde periode tot het verlaagde gedeelte van de vergoedingen onvoorwaardelijk wordt toegezegd.

101. Als een onderneming bepaalde vergoedingen verlaagt die uit hoofde van een bestaande toegezegd-pensioenregeling zijn verschuldigd, en tegelijkertijd andere vergoedingen die uit hoofde van de regeling aan dezelfde werknemers zijn verschuldigd, verhoogt, behandelt de onderneming de wijziging als een enkele nettowijziging.

Opname en waardering: fondsbeleggingen

102. De reële waarde van fondsbeleggingen wordt in mindering gebracht van het bedrag dat op grond van alinea 54 in de balans moet worden opgenomen. Als er geen marktprijs beschikbaar is, wordt de reële waarde van fondsbeleggingen geschat; bijvoorbeeld, door de discontering van verwachte toekomstige kasstromen met een disconteringsvoet die zowel rekening houdt met het risico dat aan de fondsbeleggingen is verbonden als met de vervaldatum of de verwachte vervreemdingsdatum van die beleggingen (of, als ze geen vervaldatum hebben, de verwachte periode tot de afwikkeling van de gerelateerde verplichting).

103. Fondsbeleggingen omvatten geen niet-betaalde bijdragen die de verslaggevende onderneming aan het fonds is verschuldigd, noch enige niet-overdraagbare financiële instrumenten die door de onderneming zijn uitgegeven en die door het fonds worden gehouden. Fondsbeleggingen worden verlaagd door verplichtingen van het fonds die geen verband houden met personeelsbeloningen, handelsschulden en overige te betalen posten en verplichtingen die resulteren uit afgeleide financiële instrumenten.

104. Indien fondsbeleggingen daarvoor in aanmerking komende verzekeringscontracten omvatten die qua bedrag en looptijd exact overeenstemmen met het bedrag en de looptijd van sommige of alle vergoedingen die uit hoofde van de regeling zijn verschuldigd, wordt de reële waarde van deze verzekeringscontracten geacht de reële waarde te weerspiegelen van de gerelateerde verplichtingen, zoals beschreven in alinea 54 (behoudens enige vereiste vermindering als de bedragen die uit hoofde van de verzekeringscontracten opeisbaar zijn niet volledig kunnen worden geïnd).

104A.  Als en slechts als het vrijwel zeker is dat een andere partij een deel van of de totale uitgaven die vereist zijn om een brutoverplichting uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling af te wikkelen, zal restitueren, dient een onderneming haar restitutierecht op te nemen als een afzonderlijke actiefpost. De onderneming dient het actief te waarderen op de reële waarde. In alle andere opzichten dient een onderneming dat actief op dezelfde wijze te behandelen als fondsbeleggingen. In de winst- en verliesrekening mag de last die betrekking heeft op een toegezegd-pensioenregeling worden gepresenteerd zonder het bedrag dat voor een restitutie werd opgenomen.

104B. Soms kan een onderneming van een andere partij, zoals een verzekeringsonderneming, verwachten dat deze een deel van de uitgaven of de totale uitgaven betaalt die vereist zijn om een brutoverplichting uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling af te wikkelen. In aanmerking komende verzekeringscontracten, zoals gedefinieerd in alinea 7, zijn fondsbeleggingen. Een onderneming verwerkt in aanmerking komende verzekeringscontracten administratief op dezelfde manier als alle andere fondsbeleggingen en alinea 104A is niet van toepassing (zie alinea's 39 tot en met 42 en alinea 104).

104C. Als een verzekeringscontract niet onder de definitie van een in aanmerking komend verzekeringscontract valt, is dit verzekeringscontract geen fondsbelegging. Dergelijke gevallen worden beschreven in alinea 104A: de onderneming neemt haar restitutierecht uit hoofde van het verzekeringscontract op als een afzonderlijke actiefpost, en niet zozeer als een vermindering in de bepaling van de nettoverplichting uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling die volgens alinea 54 is opgenomen; in alle andere opzichten behandelt de onderneming dat actief op dezelfde manier als fondsbeleggingen. In het bijzonder wordt de nettoverplichting uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling die volgens alinea 54 is opgenomen, verhoogd (verlaagd) in zoverre de netto opgebouwde actuariële winsten (verliezen) op de brutoverplichting uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling en op het gerelateerde restitutierecht niet worden opgenomen volgens alinea's 92 en 93. ►M10  Alinea 120A, onder f), iv) ◄ schrijft voor dat de onderneming een korte beschrijving presenteert van het verband tussen het restitutierecht en de gerelateerde verplichting.



Contante waarde van de verplichting

1 241

Niet-opgenomen actuariële winsten

17

In de balans opgenomen verplichting

1 258

Rechten uit hoofde van verzekeringscontracten die exact overeenstemmen met het bedrag en de looptijd van bepaalde vergoedingen die uit hoofde van de regeling zijn verschuldigd. Deze vergoedingen hebben een contante waarde van 1 092 euro.

1 092

De niet-opgenomen actuariële winsten van 17 euro zijn de netto opgebouwde actuariële winsten op de verplichting en op de restitutierechten.

104D. Indien het restitutierecht ontstaat uit hoofde van een verzekeringscontract dat qua bedrag en looptijd exact overeenstemt met het bedrag en de looptijd van sommige of alle vergoedingen die uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling zijn verschuldigd, wordt de reële waarde van het restitutierecht geacht de contante waarde te weerspiegelen van de gerelateerde verplichting, zoals beschreven in alinea 54 (behoudens enige vereiste vermindering als de terugbetaling niet volledig kan worden geïnd).

105. Het verwachte rendement op fondsbeleggingen is één component van de last die in de winst- en verliesrekening wordt opgenomen. Het verschil tussen het verwachte rendement op fondsbeleggingen en het effectieve rendement op fondsbeleggingen is een actuariële winst of een actuarieel verlies. Het wordt opgenomen in de actuariële winsten en verliezen op de brutoverplichting uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling bij de bepaling van het nettobedrag dat wordt vergeleken met de limieten van de 10 % bandbreedte die in alinea 92 wordt beschreven.

106. Het verwachte rendement op fondsbeleggingen is gebaseerd op de marktverwachtingen aan het begin van de periode, voor rendementen over de volledige looptijd van de gerelateerde verplichting. Het verwachte rendement op fondsbeleggingen houdt rekening met wijzigingen in de reële waarde van fondsbeleggingen die tijdens de periode worden gehouden, als gevolg van de effectieve bijdragen die aan het fonds worden afgedragen en de effectieve vergoedingen die uit het fonds worden betaald.

107. Bij de bepaling van het verwachte en het effectieve rendement op fondsbeleggingen, brengt een onderneming de verwachte beheerskosten in mindering, met uitzondering van de beheerskosten die zijn opgenomen in de actuariële veronderstellingen die gehanteerd zijn voor de waardering van de verplichting.

Op 1 januari 20X1 bedroeg de reële waarde van fondsbeleggingen 10 000 euro en bedroegen de netto opgebouwde niet-opgenomen actuariële winsten 760 euro. Op 30 juni 20X1 betaalde de regeling 1 900 euro en ontving ze bijdragen van 4 900 euro. Op 31 december 20X1 bedroeg de reële waarde van fondsbeleggingen 15 000 euro en de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen 14 792 euro. Actuariële verliezen op de verplichting voor 20X1 bedroegen 60 euro.

Op 1 januari 20X1 maakte de verslaggevende onderneming de volgende schattingen op basis van de op die datum geldende marktprijzen:



(%)

Rente en dividendinkomsten, na aftrek van door het fonds verschuldigde belastingen

9,25

Gerealiseerde en niet-gerealiseerde winsten op fondsbeleggingen (na belastingen)

2,00

Beheerskosten

(1,00)

Verwacht rendement

10,25

Voor 20X1 zijn het verwachte en het effectieve rendement op fondsbeleggingen als volgt:



Rendement op 10 000 euro, 12 maanden gehouden tegen 10,25 %

1 025

Rendement op 3 000 euro, zes maanden gehouden tegen 5 % (gelijk aan 10,25 % per jaar, elke zes maanden samengesteld)

150

Verwachte rendement op fondsbeleggingen voor 20X1

1 175

Reële waarde van fondsbeleggingen per 31 december 20X1

15 000

Minus de reële waarde van fondsbeleggingen per 1 januari 20X1

(10 000)

Minus ontvangen bijdragen

(4 900)

Vermeerderd met de betaalde vergoedingen

1 900

Effectief rendement op fondsbeleggingen

2 000

Het verschil tussen het verwachte rendement op fondsbeleggingen (1 175 euro) en het effectieve rendement op fondsbeleggingen (2 000 euro) is een actuariële winst van 825 euro. Bijgevolg bedragen de netto opgebouwde niet-opgenomen actuariële winsten 1 525 euro (760 euro plus 825 euro min 60 euro). Ingevolge alinea 92 zijn de limieten van de bandbreedte vastgesteld op 1 500 euro (het grootste bedrag van: (i) 10 % van 15 000 euro en (ii) 10 % van 14 792 euro). In het volgende jaar (20X2) neemt de onderneming in de winst- en verliesrekening een actuariële winst op van 25 euro (1 525 min 1 500) gedeeld door de gemiddelde resterende diensttijd van de desbetreffende werknemers.

Het verwachte rendement op fondsbeleggingen voor 20X2 wordt gebaseerd op de marktverwachtingen op 1/1/X2 voor rendementen over de volledige looptijd van de gerelateerde verplichting.

Bedrijfscombinaties

108. In een bedrijfscombinatie die een overname is, neemt een onderneming activa en verplichtingen op die voortvloeien uit vergoedingen na uitdiensttreding tegen de contante waarde van de verplichting, verminderd met de reële waarde van de fondsbeleggingen (zie IAS 22, Bedrijfscombinaties). De contante waarde van de verplichting omvat alle volgende posten, zelfs als de overgenomen partij op de datum van de overname nog niet alle posten had opgenomen:

(a) actuariële winsten en verliezen die zijn ontstaan vóór de datum van de overname (ongeacht of ze binnen de bandbreedte van 10 % vielen);

(b) pensioenkosten van verstreken diensttijd die het gevolg zijn van wijzigingen in vergoedingen, of de introductie van een regeling vóór de datum van de overname; en

(c) bedragen die de overgenomen partij ingevolge de overgangsbepalingen van alinea 155(b) nog niet had opgenomen.

Belangrijke inperkingen en afwikkelingen

109.  Een onderneming dient winsten of verliezen op de belangrijke inperking of afwikkeling van een toegezegd-pensioenregeling op te nemen op het moment dat de inperking of afwikkeling plaatsvindt. De winst of het verlies op een belangrijke inperking of afwikkeling dient te omvatten:

(a)  enige resulterende wijzigingen in de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen;

(b)  enige resulterende wijzigingen in de reële waarde van de fondsbeleggingen;

(c)  enige gerelateerde actuariële winsten en verliezen en pensioenkosten van verstreken diensttijd die ingevolge alinea 92 en 96 nog niet eerder waren opgenomen.

110.  Alvorens het gevolg van een belangrijke inperking of afwikkeling te bepalen, dient een onderneming de verplichting (en de eventuele gerelateerde fondsbeleggingen) opnieuw te waarderen op basis van de huidige actuariële veronderstellingen (met inbegrip van de huidige marktrente en andere op dat moment geldende marktprijzen).

111. Een belangrijke inperking vindt plaats indien een onderneming ofwel:

(a) zich aantoonbaar heeft verbonden om het aantal werknemers dat door een regeling wordt gedekt materieel te verminderen; of

(b) de voorwaarden van een toegezegd-pensioenregeling zodanig wijzigt dat een materieel deel van de prestaties die door huidige werknemers in de toekomst zullen worden verricht, niet langer in aanmerking komt voor vergoedingen, of slechts in aanmerking komt voor verlaagde vergoedingen.

Een belangrijke inperking kan het gevolg zijn van een op zichzelf staande gebeurtenis, zoals de sluiting van een fabriek, de beëindiging van een activiteit of de beëindiging of opschorting van een regeling. Een gebeurtenis is voldoende materieel om de voorwaarden van een belangrijke inperking te vervullen als de opname van een winst of verlies uit hoofde van de belangrijke inperking materiële gevolgen zou hebben op de jaarrekening. Belangrijke inperkingen gaan vaak gepaard met een reorganisatie. Bijgevolg verwerkt een onderneming een belangrijke inperking op hetzelfde moment als de gerelateerde reorganisatie.

112. Een afwikkeling vindt plaats als een onderneming een transactie onderneemt die alle verdere in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen voor een deel van de vergoedingen of voor alle vergoedingen die uit hoofde van een toegezegd-pensioenregeling worden betaald, elimineert, bijvoorbeeld wanneer een vast bedrag in contanten wordt betaald aan deelnemers aan de regeling in ruil voor hun rechten om bepaalde vergoedingen na uitdiensttreding te ontvangen.

113. In sommige gevallen sluit een onderneming een verzekeringscontract af om (een deel van) de personeelsbeloningen te financieren die verband houden met door werknemers verrichte prestaties in de lopende periode of in voorgaande perioden. Het afsluiten van een dergelijk contract vormt op zich geen afwikkeling als de onderneming nog steeds een in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting heeft (zie alinea 39) om verdere vergoedingen te betalen als de verzekeraar de in het verzekeringscontract bepaalde personeelsbeloningen niet betaalt. In alinea's 104A-D worden de opname en waardering behandeld van restitutierechten uit hoofde van verzekeringscontracten die geen fondsbeleggingen zijn.

114. Een afwikkeling vindt plaats op hetzelfde moment als een belangrijke inperking indien een regeling op zodanige wijze wordt beëindigd dat de verplichting wordt afgewikkeld en de regeling ophoudt te bestaan. De beëindiging van een regeling is echter geen belangrijke inperking of afwikkeling als de regeling wordt vervangen door een nieuwe regeling die vergoedingen biedt die in wezen identiek zijn.

115. Indien een belangrijke inperking slechts een deel van de door de regeling gedekte werknemers betreft, of indien slechts een deel van een verplichting wordt afgewikkeld, is in de winst of het verlies een evenredig deel vervat van de voorheen niet-opgenomen pensioenkosten van verstreken diensttijd en actuariële winsten en verliezen (en van de overgangsbedragen die ingevolge alinea 155(b) nog niet zijn opgenomen). Het evenredige deel wordt bepaald op basis van de contante waarde van de verplichtingen vóór en na de belangrijke inperking of afwikkeling, tenzij een andere basis in de gegeven omstandigheden rationeler is. Het kan bijvoorbeeld geëigend zijn om winsten die ontstaan uit een belangrijke inperking of afwikkeling van dezelfde regeling te gebruiken om eerst eventuele niet-opgenomen pensioenkosten van verstreken diensttijd met betrekking tot dezelfde regeling te compenseren.

Een onderneming zet de activiteiten van een bedrijfssegment stop en de werknemers van het betreffende bedrijfssegment verdienen geen verdere vergoedingen. In dit geval is er sprake van een belangrijke inperking zonder een afwikkeling. Door onmiddellijk vóór de belangrijke inperking gebruik te maken van actuariële veronderstellingen (met inbegrip van de huidige marktrente en andere op dat moment geldende marktprijzen), heeft de onderneming een brutoverplichting uit hoofde van de toegezegd-pensioenregeling met een contante nettowaarde van 1 000 euro, fondsbeleggingen met een reële waarde van 820 euro en netto opgebouwde niet-opgenomen actuariële winsten van 50 euro. De onderneming heeft de standaard één jaar voordien voor het eerst toegepast. Hierdoor is de nettoverplichting met 100 euro toegenomen; de onderneming opteert ervoor om de toename van deze verplichting over vijf jaar te spreiden (zie alinea 155(b)). De belangrijke inperking verlaagt de contante nettowaarde van de verplichting met 100 euro tot 900 euro.

Van de voorheen niet-opgenomen actuariële winsten en overgangsbedragen, heeft 10 % (100/1 000) betrekking op het deel van de verplichting dat door de belangrijke inperking werd geëlimineerd. Bijgevolg zijn de gevolgen van de belangrijke inperking als volgt:



 

Vóór de belangrijke inperking

Winst uit de belangrijke inperking

Na de belangrijke inperking

Contante nettowaarde van de verplichting

1 000

(100)

900

Reële waarde van fondsbeleggingen

(820)

(820)

 

180

(100)

80

Niet-opgenomen actuariële winsten

50

(5)

45

Niet-opgenomen overgangsbedrag (100 × 4/5)

(80)

8

(72)

In de balans opgenomen nettoverplichting

150

(97)

53

Presentatie

116.  Een onderneming dient een actief dat verband houdt met één regeling uitsluitend te salderen met een verplichting die verband houdt met een andere regeling als en slechts als de onderneming:

(a)  over een in rechte afdwingbaar recht beschikt om een surplus in één regeling te gebruiken om verplichtingen uit hoofde van de andere regeling af te wikkelen; en

(b)  ofwel voornemens is om de verplichtingen op nettobasis af te wikkelen, ofwel om het surplus in één regeling te realiseren en haar verplichting uit hoofde van de andere regeling simultaan af te wikkelen.

117. De criteria voor saldering zijn vergelijkbaar met de criteria die zijn bepaald voor financiële instrumenten in IAS 32, Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie.

118. Sommige ondernemingen maken een onderscheid tussen vlottende activa en kortlopende verplichtingen enerzijds, en vaste activa en langlopende verplichtingen anderzijds. In deze standaard wordt niet bepaald of een onderneming een onderscheid moet maken tussen vlottende en vaste, c.q. kortlopende en langlopende gedeelten van activa en verplichtingen die resulteren uit vergoedingen na uitdiensttreding.

119. In deze standaard wordt niet gespecificeerd of een onderneming aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten, rentekosten en het verwachte rendement op fondsbeleggingen in de winst- en verliesrekening als één enkele post van baten of lasten moet presenteren.

Informatieverschaffing

▼M10

120.  Een entiteit dient informatie te verstrekken die gebruikers van haar jaarrekening in staat stelt de aard van haar toegezegd-pensioenregelingen en de financiële gevolgen van wijzigingen in die regelingen tijdens de periode te beoordelen.

▼M10

120A.  Een entiteit dient over toegezegd-pensioenregelingen de volgende informatie te verstrekken:

(a)  de grondslag voor financiële verslaggeving die de entiteit hanteert voor de opname van actuariële winsten en verliezen;

(b)  een algemene beschrijving van het type regeling;

(c)  een aansluiting tussen het beginsaldo en eindsaldo van de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen, met, voorzover van toepassing, afzonderlijke vermelding van het effect tijdens de periode dat kan worden toegerekend aan:

(i)  de aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten,

(ii)  de rentekosten,

(iii)  de bijdragen van deelnemers aan de regeling,

(iv)  de actuariële winsten en verliezen,

(v)  de wisselkoerswijzigingen voor regelingen die worden gewaardeerd in een andere valuta dan de presentatievaluta van de entiteit,

(vi)  de betaalde vergoedingen,

(vii)  de pensioenkosten van verstreken diensttijd,

(viii)  bedrijfscombinaties,

(ix)  belangrijke inperkingen, en

(x)  afwikkelingen.

(d)  een uitsplitsing van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen in bedragen die voortvloeien uit toegekende pensioenaanspraken waartegenover geen beleggingen worden aangehoudenen bedragen die voortvloeien uit toegekende pensioenaanspraken waartegenover geheel of gedeeltelijk beleggingen worden aangehouden.

(e)  een aansluiting tussen het beginsaldo en eindsaldo van de reële waarde van fondsbeleggingen en tussen het beginsaldo en eindsaldo van restitutierechten die in overeenstemming met alinea 104A zijn geactiveerd, met, voorzover van toepassing, afzonderlijke vermelding van het effect tijdens de periode dat kan worden toegerekend aan:

(i)  het verwachte rendement op de fondsbeleggingen,

(ii)  de actuariële winsten en verliezen,

(iii)  de wisselkoerswijzigingen voor regelingen die worden gewaardeerd in een andere valuta dan de presentatievaluta van de entiteit,

(iv)  de bijdragen van de werkgever,

(v)  de bijdragen van de deelnemers aan de regeling,

(vi)  de betaalde vergoedingen,

(vii)  bedrijfscombinaties, en

(viii)  afwikkelingen.

(f)  een aansluiting van de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen in c) en de reële waarde van de fondsbeleggingen in e) op de in de balans opgenomen activa en verplichtingen, waarbij ten minste de volgende informatie moet worden verstrekt:

(i)  de netto actuariële winsten of verliezen die niet in de balans zijn opgenomen (zie alinea 92);

(ii)  de pensioenkosten van verstreken diensttijd die niet in de balans zijn opgenomen (zie alinea 96);

(iii)  bedragen die niet zijn geactiveerd wegens de in alinea 58, onder b), beschreven limiet;

(iv)  de reële waarde op de balansdatum van restitutierechten die overeenkomstig alinea 104A zijn geactiveerd (met een beknopte beschrijving van de relatie tussen het restitutierecht en de daarmee verband houdende verplichting), en

(v)  de overige bedragen die in de balans zijn opgenomen.

(g)  de totale lasten die in de winst-en-verliesrekening zijn opgenomen, met vermelding van de post(en) waaronder deze last is gerubriceerd, uit hoofde van:

(i)  de aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten;

(ii)  de rentekosten;

(iii)  het verwachte rendement op de fondsbeleggingen;

(iv)  het verwachte rendement op restitutierechten die overeenkomstig alinea 104A zijn geactiveerd;

(v)  de actuariële winsten en verliezen;

(vi)  de pensioenkosten van verstreken diensttijd;

(vii)  het effect van belangrijke inperkingen of afwikkelingen, en

(viii)  het effect van de in alinea 58, onder b), vermelde limiet.

(h)  het in het overzicht van het totaalresultaat opgenomen totaalbedrag voor:

(i)  de actuariële winsten en verliezen, en

(ii)  het effect van de in alinea 58, onder b), vermelde limiet.

(i)  voor entiteiten die in overeenstemming met alinea 93A de actuariële winsten en verliezen opnemen in het overzicht van het totaalresultaat, het cumulatieve bedrag van de actuariële winsten en verliezen dat in het overzicht van het totaalresultaat is opgenomen.

(j)  voor iedere belangrijke categorie van fondsbeleggingen, die onder meer eigen-vermogensinstrumenten, schuldbewijzen, vastgoed en alle andere activa omvat, het aandeel van iedere belangrijke categorie in de reële waarde van de totale fondsbeleggingen, uitgedrukt in een percentage of een bedrag.

(k)  de bedragen die in de reële waarde van de fondsbeleggingen zijn opgenomen voor:

(i)  iedere categorie van door de entiteit uitgegeven financiële instrumenten, en

(ii)  vastgoed of andere activa in gebruik bij de entiteit.

(l)  een beschrijving van de grondslag die wordt gebruikt voor het bepalen van het totale verwachte rendement op de beleggingen, inclusief het effect van de belangrijke categorieën van fondsbeleggingen.

(m)  het feitelijke rendement op de fondsbeleggingen, evenals het feitelijke rendement op restitutierechten die overeenkomstig alinea 104A zijn geactiveerd.

(n)  de voornaamste actuariële veronderstellingen die op de balansdatum worden gehanteerd, in de voorkomende gevallen met inbegrip van:

(i)  de disconteringsvoeten;

(ii)  de verwachte rendementen op fondsbeleggingen voor de in de jaarrekening gepresenteerde verslagperioden;

(iii)  de verwachte rendementen voor de in de jaarrekening gepresenteerde verslagperioden op restitutierechten die overeenkomstig alinea 104A zijn geactiveerd;

(iv)  de verwachte procentuele salarisstijgingen (en de procentuele wijzigingen van een index of andere grootheid die volgens de formele of feitelijke voorwaarden van een regeling bepalend is voor toekomstige verhogingen van vergoedingen);

(v)  de ontwikkeling in de kosten voor medische verzorging, en

(vi)  eventuele andere gehanteerde belangrijke actuariële veronderstellingen.

Een entiteit dient iedere actuariële veronderstelling in absolute termen te vermelden (bijvoorbeeld een percentage) en niet alleen als de marge tussen verschillende percentages of andere grootheden.

(o)  het effect van een stijging van één procentpunt en het effect van een daling van één procentpunt in de veronderstelde procentuele ontwikkeling van de kosten voor medische verzorging op:

(i)  het totaal van de componenten „aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten” en „rentekosten” van de nettoperiodekosten voor medische verzorging na uitdiensttreding, en

(ii)  de geaccumuleerde brutoverplichting uit hoofde van de vergoeding na uitdiensttreding van kosten voor medische verzorging.

In het kader van deze informatieverschaffing wordt ervan uitgegaan dat alle andere veronderstellingen constant blijven. Voor regelingen in een omgeving met hoge inflatie zal de informatieverschaffing bestaan uit het effect van een procentuele stijging of daling van de veronderstelde procentuele ontwikkeling van de kosten voor medische verzorging waarvan het effect vergelijkbaar is met het effect van een verandering van één procentpunt in een omgeving met lage inflatie.

(p)  de bedragen voor de verslagperiode (jaarperiode) en de vier voorgaande jaarperioden van:

(i)  de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen, de reële waarde van de fondsbeleggingen en het surplus of tekort van de regeling, en

(ii)  de ervaringsaanpassingen die onstaan op:

A.  de verplichtingen van de regeling uitgedrukt als hetzij 1. een bedrag, hetzij 2. een percentage van de verplichtingen van de regeling op de balansdatum, en

B.  de fondsbeleggingen uitgedrukt als hetzij 1. een bedrag, hetzij 2. een percentage van de fondsbeleggingen op de balansdatum.

(q)  de beste schatting van de werkgever, zodra redelijkerwijs mogelijk, van de bijdragen die naar verwachting aan de regeling zullen worden gedaan tijdens de jaarperiode die aanvangt na de balansdatum.

121. Op grond van alinea 120A, onder b), is een algemene beschrijving van het type regeling vereist. In een dergelijke beschrijving wordt bijvoorbeeld een onderscheid gemaakt tussen pensioenregelingen op basis van een vast salaris, pensioenregelingen op basis van het eindsalaris en regelingen die voorzien in de vergoeding van de kosten van medische verzorging na uitdiensttreding. In de beschrijving van de regeling wordt melding gemaakt van de informele praktijken die aanleiding geven tot feitelijke verplichtingen die zijn opgenomen in de bepaling van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen in overeenstemming met alinea 52. Meer gedetailleerde informatie is niet vereist.

▼B

122. Als een onderneming meer dan één toegezegd-pensioenregeling heeft, mag de informatie of in totalen worden verschaft, of voor elke regeling afzonderlijk of gegroepeerd in indelingen die het meest nuttig worden geacht. Het kan nuttig zijn om categorieën te onderscheiden op basis van bijvoorbeeld de volgende criteria:

(a) de geografische locatie van de regelingen, bijvoorbeeld door een onderscheid te maken tussen regelingen in het binnenland en regelingen in het buitenland; of

(b) de materieel verschillende risico's van de regelingen, bijvoorbeeld door een onderscheid te maken tussen pensioenregelingen op basis van een vast salaris, pensioenregelingen op basis van het eindsalaris en regelingen die voorzien in de vergoeding van medische kosten na uitdiensttreding.

Als een onderneming voor een groepering van regelingen informatie in totalen verstrekt, wordt dergelijke informatie verschaft in de vorm van gewogen gemiddelden of relatief kleine bereiken.

123. Ingevolge alinea 30 is aanvullende informatie vereist over collectieve toegezegd-pensioenregelingen van meer werknemers die worden behandeld alsof het toegezegde-bijdragenregelingen betreft.

124. Waar dat door IAS 24, Informatieverschaffing over verbonden partijen, wordt vereist, dient een onderneming informatie te verschaffen over:

(a) transacties met verbonden partijen met regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding; en

(b) vergoedingen na uitdiensttreding voor managers op sleutelposities.

125. Waar vereist door IAS 37, Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa, dient een onderneming informatie te verschaffen over voorwaardelijke verplichtingen die resulteren uit verplichtingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding.

ANDERE LANGETERMIJNPERSONEELSBELONINGEN

126. Andere langetermijnpersoneelsbeloningen omvatten bijvoorbeeld:

(a) betaald verlof op lange termijn, zoals verlof voor lange dienstprestatie of sabbatsverlof;

(b) jubileumuitkeringen of andere voordelen die samenhangen met een langdurig dienstverband;

(c) uitkeringen voor langdurige arbeidsongeschiktheid;

(d) winstdeling en bonussen die betaalbaar zijn na minstens twaalf maanden na het einde van de periode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties verrichten; en

(e) uitgestelde vergoedingen die twaalf maanden of later na het einde van de periode waarin ze verdiend zijn worden betaald.

127. De waardering van andere langetermijnpersoneelsbeloningen is gewoonlijk niet aan dezelfde mate van onzekerheid onderhevig als de waardering van vergoedingen na uitdiensttreding. Bovendien leidt de introductie van of leiden wijzigingen in andere langetermijnpersoneelsbeloningen zelden tot een materieel bedrag van pensioenkosten van verstreken diensttijd. Om deze redenen vereist deze standaard een vereenvoudigde verwerkingsmethode voor andere langetermijnpersoneelsbeloningen. Deze methode verschilt op de volgende manier van de verwerkingsmethoden die vereist zijn voor vergoedingen na uitdiensttreding:

(a) actuariële winsten en verliezen worden onmiddellijk opgenomen, en er wordt geen bandbreedte toegepast; en

(b) alle pensioenkosten van verstreken diensttijd worden onmiddellijk opgenomen.

Opname en waardering

128.  Het bedrag dat wordt opgenomen als een verplichting voor andere langetermijnpersoneelsbeloningen dient het nettototaal te zijn van de volgende bedragen:

(a)  de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen op de balansdatum (zie alinea 64);

(b)  verminderd met de reële waarde op de balansdatum van eventuele fondsbeleggingen waaruit de verplichtingen direct moeten worden afgewikkeld (zie alinea's 102 tot en met 104).

Voor de waardering van de verplichting dient een onderneming alinea's 49 tot en met 91 toe te passen, met uitzondering van alinea's 54 en 61. Voor de opname en waardering van restitutierechten dient een onderneming alinea 104A toe te passen.

129.  Voor andere langetermijnpersoneelsbeloningen dient een onderneming het nettototaal van de volgende bedragen op te nemen als last of (afhankelijk van alinea 58) als bate, tenzij een andere International Accounting Standard toestaat of voorschrijft dat ze in de kostprijs van een actief mogen worden opgenomen:

(a)  aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten (zie alinea's 63 tot en met 91);

(b)  rentekosten (zie alinea 82);

(c)  het verwachte rendement op eventuele fondsbeleggingen (zie alinea's 105 tot en met 107) en op enige restitutierechten die als activa zijn opgenomen (alinea 104A);

(d)  actuariële winsten en verliezen, die alle onmiddellijk dienen te worden opgenomen;

(e)  pensioenkosten van verstreken diensttijd, die alle onmiddellijk dienen te worden opgenomen; en

(f)  de gevolgen van belangrijke inperkingen of afwikkelingen (zie alinea's 109 en 110).

130. Eén vorm van andere langetermijnpersoneelsbeloningen zijn uitkeringen voor langdurige arbeidsongeschiktheid. Indien het bedrag van de vergoeding afhankelijk is van de duur van het dienstverband, ontstaat een verplichting op het moment dat de prestaties door de desbetreffende werknemer worden verricht. De waardering van die verplichting houdt rekening met de waarschijnlijkheid dat de betaling vereist zal zijn en met de periode waarvoor de betaling naar verwachting zal moeten worden uitgevoerd. Als het niveau van de vergoeding hetzelfde is voor elke werknemer die arbeidsongeschikt wordt, ongeacht het aantal jaren dienst, worden de verwachte kosten van deze vergoedingen opgenomen op het moment dat een gebeurtenis plaatsvindt die de langdurige arbeidsongeschiktheid veroorzaakt.

Informatieverschaffing

131. Ofschoon deze standaard geen specifieke informatieverschaffing vereist over andere langetermijnpersoneelsbeloningen, is het mogelijk dat dit door andere International Accounting Standards wel wordt voorgeschreven, bijvoorbeeld als de last uit dergelijke beloningen van een zodanige omvang of aard is of dermate frequent voorkomt dat de vermelding ervan relevant is om de financiële prestaties van de onderneming voor de periode te verklaren (zie IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving). Waar vereist door IAS 24, Informatieverschaffing over verbonden partijen, verschaft een onderneming informatie over andere langetermijnpersoneelsbeloningen voor managers op sleutelposities.

ONTSLAGVERGOEDINGEN

132. In deze standaard worden ontslagvergoedingen apart behandeld van andere personeelsbeloningen, omdat de gebeurtenis die aanleiding geeft tot een verplichting de beëindiging van het dienstverband is, en niet zozeer het eigenlijke dienstverband van de werknemer.

Opname

133.  Een onderneming dient ontslagvergoedingen alleen op te nemen als een verplichting en als een last, als en slechts als de onderneming zich aantoonbaar heeft verbonden tot hetzij:

(a)  de beëindiging van het dienstverband van een werknemer of groep van werknemers vóór de normale pensioendatum; ofwel

(b)  de betaling van ontslagvergoedingen als gevolg van een aanbod dat aan werknemers is gedaan om vrijwillig ontslag te stimuleren.

134.  Een onderneming heeft zich alleen aantoonbaar verbonden tot beëindiging van het dienstverband als en slechts als de onderneming over een gedetailleerd formeel plan voor de beëindiging beschikt en er geen realistische mogelijkheid bestaat voor de intrekking van het plan. Het gedetailleerde plan dient ten minste het volgende te omvatten:

(a)  de locatie, functie, en het geschatte aantal werknemers van wie het dienstverband zal worden beëindigd;

(b)  de ontslagvergoedingen voor elke functieclassificatie of functie; en

(c)  het tijdstip waarop het plan zal worden uitgevoerd. De uitvoering van het plan dient zo snel mogelijk aan te vangen en de periode die nodig is om het plan te voltooien dient zodanig te worden bepaald dat materiële wijzigingen aan het plan onwaarschijnlijk zijn.

135. Een onderneming kan door de wet, door een contract of door andere overeenkomsten met de personeelsleden of hun afgevaardigden of door een feitelijke verplichting die voortvloeit uit de bedrijfsvoering, uit gebruikelijke praktijken of uit een streven naar billijk handelen, zijn gebonden om aan werknemers betalingen te doen (of andere vergoedingen te verschaffen) als de onderneming hun dienstverband beëindigt. Dergelijke betalingen zijn ontslagvergoedingen. Ontslagvergoedingen zijn gewoonlijk vaste vergoedingen, maar omvatten soms tevens:

(a) een verbetering van de pensioenrechten of van andere vergoedingen na uitdiensttreding, hetzij indirect via een regeling inzake personeelsbeloningen, ofwel direct; en

(b) salaris tot het einde van een bepaalde opzegperiode als de werknemer geen verdere prestaties verricht die economische voordelen voor de onderneming genereren.

136. Sommige personeelsbeloningen zijn verschuldigd ongeacht de reden voor het vertrek van de werknemer. De betaling van dergelijke vergoedingen is zeker (behoudens enige vereisten inzake de onvoorwaardelijke toezegging ervan of een minimum aantal dienstjaren); het tijdstip waarop ze worden betaald is daarentegen onzeker. Ofschoon dergelijke vergoedingen in sommige landen worden omschreven als schadevergoedingen voor ontslag of speciale ontslagpremies, zijn ze in de eerste plaats vergoedingen na uitdiensttreding en niet zozeer ontslagvergoedingen. De onderneming dient ze administratief te verwerken als vergoedingen na uitdiensttreding. Sommige ondernemingen bieden een lagere uitkering voor de vrijwillige beëindiging op verzoek van de werknemer (in wezen een vergoeding na uitdiensttreding) dan voor onvrijwillige beëindiging op verzoek van de onderneming. De aanvullende vergoeding die verschuldigd is bij onvrijwillige beëindiging is een ontslagvergoeding.

137. Ontslagvergoedingen verschaffen een onderneming geen toekomstige economische voordelen en worden onmiddellijk als last opgenomen.

138. Indien een onderneming ontslagvergoedingen opneemt, dient zij mogelijk ook een inperking van de pensioenrechten of andere personeelsbeloningen administratief te verwerken (zie alinea 109).

Waardering

139.  Indien ontslagvergoedingen pas na ten minste 12 maanden na de balansdatum verschuldigd zijn, moeten ze worden gedisconteerd op basis van de in alinea 78 bepaalde disconteringsvoet.

140.  Ingeval een aanbod wordt gedaan om vrijwillig ontslag te stimuleren, dient de waardering van de ontslagvergoedingen gebaseerd te zijn op het aantal werknemers dat het aanbod naar verwachting zal accepteren.

Informatieverschaffing

141. Indien er onzekerheid bestaat over het aantal werknemers dat een aanbod inzake ontslagvergoedingen zal accepteren, bestaat er een voorwaardelijke verplichting. Waar vereist door IAS 37, Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa, dient een onderneming informatie over de voorwaardelijke verplichting te verschaffen, tenzij de mogelijkheid van een resulterende afwikkeling gering is.

142. Zoals vereist door IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving, dient een onderneming de aard en het bedrag van een last te vermelden indien deze van een zodanige omvang of aard is, of dermate frequent voorkomt dat de vermelding ervan relevant is om de financiële prestaties van de onderneming over de periode te verklaren. Ontslagvergoedingen kunnen leiden tot een last waarover informatie moet worden verschaft om deze vereiste te vervullen.

143. Waar vereist door IAS 24, Informatieverschaffing over verbonden partijen, verstrekt een onderneming informatie over ontslagvergoedingen voor managers op sleutelposities.

BELONINGEN IN DE VORM VAN EIGEN-VERMOGENSINSTRUMENTEN

144. Beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten omvatten beloningen zoals:

(a) aandelen, aandelenopties en andere eigen-vermogensinstrumenten die ten behoeve van werknemers worden uitgegeven tegen een prijs die lager is dan de reële waarde waartegen de desbetreffende instrumenten aan een derde partij zouden worden uitgegeven; en

(b) contante betalingen waarvan het bedrag afhankelijk is van de toekomstige marktprijs van de aandelen van de verslaggevende onderneming.

Opname en waardering

145. Deze standaard vermeldt geen vereisten voor de opname en waardering van beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten.

Informatieverschaffing

146. De informatieverschaffing die hieronder wordt vereist, is bedoeld om gebruikers van jaarrekeningen in staat te stellen de gevolgen te beoordelen die beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten kunnen hebben op de financiële positie, de financiële prestaties en de kasstromen van een onderneming. Beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten kunnen een invloed hebben op:

(a) de financiële positie van de onderneming, doordat ze van de onderneming vereisen dat deze eigen-vermogensinstrumenten uitgeeft of financiële instrumenten converteert, bijvoorbeeld als werknemers, of aandelen(optie)regelingen voor personeel, aandelenopties houden of gedeeltelijk voldoen aan de bepalingen voor onvoorwaardelijke toezegging waardoor ze de aandelenopties in de toekomst zullen kunnen verwerven; en

(b) de financiële prestaties en de kasstromen van een onderneming omdat ze het bedrag van contanten of andere personeelsbeloningen die de onderneming aan werknemers verschaft in ruil voor verrichte prestaties verminderen.

147.  Een onderneming dient het volgende te vermelden:

(a)  de aard en de voorwaarden (met inbegrip van eventuele voorwaarden voor de onvoorwaardelijke toezegging) van beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten;

(b)  de grondslag voor financiële verslaggeving voor beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten;

(c)  de bedragen die in de jaarrekening zijn opgenomen voor beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten;

(d)  het aantal en de voorwaarden (met in voorkomend geval dividend- en stemrechten, conversierechten, uitoefendata, uitoefenprijzen en vervaldata) van de eigen eigen-vermogensinstrumenten van de onderneming die door beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten worden aangehouden (en, in geval van aandelenopties, door de werknemers) aan het begin en het einde van de periode. De mate waarin de rechten van werknemers op dergelijke instrumenten aan het begin en aan het einde van de periode onvoorwaardelijk zijn toegezegd, dient te worden vermeld;

(e)  het aantal en de voorwaarden (met in voorkomend geval dividend- en stemrechten, conversierechten, uitoefendata, uitoefenprijzen en vervaldata) van eigen-vermogensinstrumenten die door de onderneming worden uitgegeven ten behoeve van beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten of ten behoeve van werknemers (of de eigen eigen-vermogensinstrumenten van de onderneming die door beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten aan werknemers worden gedistribueerd) tijdens de periode en de reële waarde van eventuele vergoedingen die van de beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten of werknemers worden ontvangen;

(f)  het aantal, de uitoefendata en de uitoefenprijzen van aandelenopties die tijdens de periode in het kader van beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten worden uitgeoefend;

(g)  het aantal aandelenopties dat door beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten werd aangehouden, of dat door werknemers werd aangehouden in het kader van dergelijke regelingen die tijdens de periode zijn vervallen; en

(h)  het bedrag en de voornaamste voorwaarden van enige leningen of garanties die door de verslaggevende onderneming zijn toegekend aan of uit naam van beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten.

148.  Een onderneming dient eveneens het volgende te vermelden:

(a)  de reële waarde van de eigen eigen-vermogensinstrumenten van de onderneming (die geen aandelenopties zijn), die door beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten worden aangehouden, aan het begin en aan het einde van de periode; en

(b)  De reële waarde, op de uitgiftedatum, van de eigen eigen-vermogensinstrumenten van de onderneming (die geen aandelenopties zijn), die tijdens de periode door de onderneming zijn uitgegeven ten behoeve van beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten of ten behoeve van werknemers, of die door beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten aan werknemers zijn uitgegeven.

Als het praktisch niet haalbaar is om de reële waarde van de eigen-vermogensinstrumenten (die geen aandelenopties zijn) te bepalen, dient dit feit te worden vermeld.

149. Als een onderneming meer dan één beloningsregeling in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten heeft, mag de informatie of in totalen worden verschaft, of voor elke regeling afzonderlijk of gegroepeerd in indelingen die het meest nuttig worden geacht voor de beoordeling van de verplichtingen van de onderneming om eigen-vermogensinstrumenten uit te geven uit hoofde van dergelijke regelingen en de wijzigingen in deze verplichtingen tijdens de lopende periode. In dergelijke groeperingen kan bijvoorbeeld een onderscheid worden gemaakt tussen de locatie en de anciënniteit van de groepen werknemers die door de regeling worden gedekt. Als een onderneming voor een groepering van regelingen informatie in totalen verstrekt, wordt dergelijke informatie verschaft in de vorm van gewogen gemiddelden of relatief kleine bereiken.

150. Als een onderneming aandelenopties heeft uitgegeven ten behoeve van werknemers of ten behoeve van beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten, mag de informatie of in totalen worden verschaft of gegroepeerd in indelingen die het meest nuttig worden geacht om te beoordelen hoeveel aandelen er kunnen worden uitgegeven en het tijdstip van de uitgifte en de geldmiddelen die als gevolg daarvan kunnen worden ontvangen. Het kan bijvoorbeeld nuttig zijn om een onderscheid te maken tussen opties „out-of-the-money” (als de uitoefenprijs hoger is dan de huidige marktprijs) en opties „÷in-the-money” (als de huidige marktprijs hoger is dan de uitoefenprijs). Bovendien kan het nuttig zijn om de verstrekte informatie in groepen samen te voegen die geen opties bevatten waarvan de uitoefenprijzen of uitoefendata zeer uiteenlopend zijn.

151. De informatie die ingevolge de alinea's 147 en 148 moet worden verstrekt, is bedoeld om aan de doelstelling van deze standaard te voldoen. Aanvullende informatie kan vereist zijn om te voldoen aan de vereisten van IAS 24, Informatieverschaffing over verbonden partijen, als een onderneming:

(a) beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten verschaft aan managers op sleutelposities;

(b) beloningen verschaft in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten die door de moedermaatschappij van de onderneming worden uitgegeven; of

(c) transacties aangaat met verbonden partijen met beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten.

152. Bij ontstentenis van specifieke vereisten inzake de opname en waardering van beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten, kan informatie over de reële waarde van de financiële instrumenten van de verslaggevende onderneming die in dergelijke regelingen worden gebruikt, nuttig zijn voor gebruikers van jaarrekeningen. Aangezien er echter geen consensus bestaat over de geëigende manier om de reële waarde van aandelenopties te bepalen, vereist deze standaard niet dat ondernemingen de reële waarde ervan vermelden.

OVERGANGSBEPALINGEN

153. In dit deel wordt de overgangsbehandeling voor toegezegd-pensioenregelingen uiteengezet. Indien een onderneming deze standaard voor het eerst toepast voor andere personeelsbeloningen, dient de onderneming IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving toe te passen.

154.  Bij de eerste toepassing van deze standaard, dient een onderneming haar overgangsverplichting voor toegezegd-pensioenregelingen op die datum te bepalen als:

(a)  de contante waarde van de verplichting (zie alinea 64) op de datum van de eerste toepassing;

(b)  verminderd met de reële waarde, op de datum van de eerste toepassing, van eventuele fondsbeleggingen waaruit de verplichtingen direct moeten worden afgewikkeld (zie alinea's 102 tot en met 104);

(c)  verminderd met enige pensioenkosten van verstreken diensttijd die ingevolge alinea 96 in latere perioden dienen te worden opgenomen.

155.  Als de overgangsverplichting groter is dan de verplichting die op dezelfde datum zou zijn opgenomen als de onderneming haar vroegere grondslagen voor financiële verslaggeving had gehanteerd, dient de onderneming een onherroepelijke keuze te maken om deze toename op te nemen als deel van haar verplichting uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen volgens alinea 54:

(a)  ofwel onmiddellijk, ingevolge IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving; ofwel

(b)  als een last, lineair gespreid over maximum vijf jaar vanaf de datum van de eerste toepassing. Als een onderneming opteert voor (b), dient de onderneming:

(i)  de limiet toe te passen die is beschreven in alinea 58(b) voor de waardering van activa die in de balans worden opgenomen;

(ii)  op iedere balansdatum te vermelden: (1) het bedrag van de toename die niet wordt opgenomen; en (2) het bedrag dat in de lopende periode wordt opgenomen;

(iii)  de opname van volgtijdelijke actuariële winsten (maar geen negatieve pensioenkosten van verstreken diensttijd) als volgt te beperken. Als ingevolge alinea's 92 en 93 een actuariële winst moet worden opgenomen, dient een onderneming die actuariële winst uitsluitend op te nemen in zoverre de netto opgebouwde niet-opgenomen actuariële winsten (voor de opname van die actuariële winst) hoger zijn dan het niet-opgenomen gedeelte van de overgangsverplichting; en

(iv)  het gerelateerde gedeelte van de niet-opgenomen overgangsverplichting op te nemen in de bepaling van de winst of het verlies dat resulteert uit een afwikkeling of een belangrijke inperking.

Als de overgangsverplichting lager is dan de verplichting die op dezelfde datum zou zijn opgenomen als de onderneming haar vroegere grondslagen voor financiële verslaggeving had gehanteerd, dient de onderneming die verlaging onmiddellijk op te nemen volgens IAS 8.

156. Bij de eerste toepassing van de standaard omvatten de gevolgen van de wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving alle actuariële winsten en verliezen die in eerdere perioden zijn ontstaan, zelfs als ze binnen de „brandbreedte” van 10 % vallen die in alinea 92 is gespecificeerd.

Voorbeeld ter illustratie van alinea's 154 tot en met 156

Op 31 december 1998 is in de balans van een onderneming een pensioenverplichting van 100 euro opgenomen. De onderneming past de standaard voor het eerst toe op 1 januari 1999, als de contante waarde van de verplichting op basis van de standaard 1 300 euro bedraagt en de reële waarde van fondsbeleggingen gelijk is aan 1 000 euro. Op 1 januari 1993 had de onderneming de pensioenen verhoogd (kosten voor niet onvoorwaardelijk toegezegde vergoedingen: 160 euro; en de gemiddelde resterende periode op die datum tot de onvoorwaardelijke toezegging: tien jaar).



Het overgangseffect is als volgt:

 

Contante waarde van de verplichting

1 300

Reële waarde van fondsbeleggingen

(1 000)

Min: pensioenkosten van verstreken diensttijd die in latere perioden moeten worden opgenomen (160 × 4/10)

(64)

Overgangsverplichting

236

Reeds opgenomen verplichting

100

Toename van de verplichting

136

De onderneming mag kiezen of ze de stijging van 136 euro onmiddellijk opneemt dan wel gespreid over maximum 5 jaar. De keuze is onherroepelijk.

Op 31 december 1999 bedraagt de contante waarde van de verplichting uit hoofde van de standaard 1 400 euro en de reële waarde van fondsbeleggingen 1 050 euro. De netto opgebouwde niet-opgenomen actuariële winsten sinds de datum waarop de standaard voor het eerst werd toegepast bedragen 120 euro. De verwachte gemiddelde resterende diensttijd van de werknemers die deelnemen aan de regeling bedroeg acht jaar. De onderneming heeft beslist om alle actuariële winsten en verliezen onmiddellijk op te nemen, zoals toegestaan door alinea 93.

Het gevolg van de limiet in alinea 155(b)(iii) is als volgt.



Netto opgebouwde niet-opgenomen actuariële winsten

120

Niet-opgenomen gedeelte van de overgangsverplichting (136 × 4/5)

(109)

Maximale op te nemen winst (alinea 155(b)(iii))

11

INGANGSDATUM

157.  Deze International Accounting Standard wordt van kracht voor jaarrekeningen over perioden die aanvangen op of na 1 januari 1999, behalve voor de in alinea's 159 en 159A vermelde gevallen. Eerdere toepassing van de standaard wordt aangemoedigd. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als een onderneming deze standaard toepast op pensioenlasten voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen vóór 1 januari 1999, dient de onderneming te vermelden dat ze deze standaard heeft toegepast in plaats van IAS 19, Pensioenlasten, die in 1993 werd goedgekeurd.

158. Deze standaard vervangt IAS 19, Pensioenlasten, die in 1993 werd goedgekeurd.

159.  Het volgende is van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2001:

(a)  de herziene definitie van fondsbeleggingen in alinea 7 en de daarmee verband houdende definities van activa gehouden door een pensioenfonds voor werknemers en in aanmerking komende verzekeringscontracten; en

(b)  de vereisten inzake de opname en waardering voor restituties in alinea's 104A, 128 en 129 en de gerelateerde informatieverschaffing uiteengezet in ►M10  alinea's 120A, onder f), iv), 120A, onder g), iv), 120A, onder m), en 120A, onder n), iii) ◄ .

Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als de eerdere toepassing de jaarrekening beïnvloedt, dient een onderneming dit feit te vermelden.

159A.  De wijziging in alinea 58A wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die eindigen op of na 31 mei 2002. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als de eerdere toepassing de jaarrekening beïnvloedt, dient een onderneming dit feit te vermelden.

▼M10

159B.  Een entiteit dient de wijzigingen in de alinea's 32A, 34 tot en met 34B, 61 en 120 tot en met 121 toe te passen op jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2006. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Indien een entiteit deze wijzigingen toepast op een periode die aanvangt vóór 1 januari 2006, dient zij dit feit te vermelden.

159C.  De optie in de alinea's 93A tot en met 93D kan worden gebruikt voor jaarperioden die eindigen op of na 16 december 2004. Een entiteit die de optie gebruikt voor jaarperioden die aanvangen vóór 1 januari 2006, dient eveneens de wijzigingen in de alinea's 32A, 34 tot en met 34B, 61 en 120 tot en met 121 toe te passen.

▼M10

160. Wanneer een entiteit haar grondslagen voor financiële verslaggeving wijzigt om de in de alinea's 159 tot en met 159C vermelde wijzigingen te weerspiegelen, geldt IAS 8. Bij de retroactieve toepassing van deze wijzigingen behandelt de entiteit, zoals voorgeschreven op grond van IAS 8, deze wijzigingen alsof ze op hetzelfde moment als de rest van deze standaard waren toegepast, behalve dat een entiteit de op grond van alinea 120A, onder p), vereiste bedragen mag vermelden aangezien de bedragen voor iedere jaarperiode prospectief worden bepaald vanaf de eerste jaarperiode die wordt gepresenteerd in de jaarrekening waarin de entiteit de wijzigingen in alinea 120A voor het eerst toepast.

▼M10

BIJLAGE F

Wijzigingen in andere standaarden

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast op jaarperioden die op of na 1 januari 2006 aanvangen. Indien een entiteit de wijzigingen van IAS 19 toepast op een periode die vóór 1 januari 2006 aanvangt, dient zij ook deze wijzigingen op die periode toe te passen.

A1.

IAS 1 Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2003) is gewijzigd zoals hierna beschreven.

Alinea 96 is als volgt gewijzigd:

96.

Een entiteit dient een mutatieoverzicht van het eigen vermogen te presenteren met vermelding van:

a) 

d) 

Een mutatieoverzicht van het eigen vermogen dat alleen uit deze posten bestaat zal een overzicht van het totaalresultaat worden genoemd.

A2.

In IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen (herziene versie van 2003) is alinea 20 als volgt gewijzigd:

20.

Hieronder worden voorbeelden gegeven van transacties die vermeld worden indien ze zijn aangegaan met een verbonden partij:

a) 

i) 

De deelname door een moedermaatschappij of dochteronderneming aan een toegezegd-pensioenregeling waarbij risico's worden gedeeld tussen groepsentiteiten is een transactie tussen verbonden partijen (zie alinea 34B van IAS 19).

A3.

In IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards is alinea 20A als volgt gewijzigd:

20A.

Een entiteit mag de door alinea 120A, onder p), vereiste bedragen vermelden aangezien de bedragen voor iedere verslagperiode prospectief worden bepaald vanaf de overgangsdatum..

▼B

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD IAS 20

(OPNIEUW INGEDEELDE VERSIE VAN 1994)

Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun

Deze opnieuw ingedeelde International Accounting Standard vervangt de standaard die oorspronkelijk door de Board werd goedgekeurd in november 1982. Hij wordt weergegeven in de herziene indeling die sinds 1991 wordt gehanteerd voor de International Accounting Standards. Er zijn geen wezenlijke wijzigingen aangebracht aan de oorspronkelijke goedgekeurde tekst. Bepaalde termen zijn gewijzigd om ze in overeenstemming te brengen met de huidige praktijken van het IASC.

In mei 1999 werd alinea 11 gewijzigd door IAS 10 (herziene versie van 1999), Gebeurtenissen na balansdatum. De gewijzigde tekst is van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2000.

In januari 2001 werd alinea 2 gewijzigd door IAS 41, Landbouw. De gewijzigde tekst wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2003.

Eén SIC-interpretatie heeft betrekking op IAS 20:

 SIC-10: Overheidssteun — Geen specifiek verband met bedrijfsactiviteiten.

INHOUD

Toepassingsgebied

Definities

Overheidssubsidies

Niet-monetaire overheidssubsidies

Presentatie van investeringssubsidies

Presentatie van exploitatiesubsidies

Terugbetaling van overheidssubsidies

Overheidssteun

Informatieverschaffing

Overgangsbepalingen

Ingangsdatum

De standaarden die cursief en vet zijn gedrukt dienen te worden gelezen in de context van het achtergrondmateriaal en de leidraden in deze standaard, en in de context van het voorwoord bij de International Accounting Standards. International Accounting Standards zijn niet van toepassing op niet-materiële posten (zie alinea 12 van het voorwoord).

TOEPASSINGSGEBIED

1.  Deze standaard dient te worden toegepast bij de administratieve verwerking van en informatieverschaffing over overheidssubsidies en bij de informatieverschaffing over andere vormen van overheidssteun.

2. Deze standaard behandelt niet:

(a) de speciale problemen die ontstaan bij de administratieve verwerking van overheidssubsidies in jaarrekeningen die de gevolgen van prijswijzigingen weerspiegelen of in aanvullende informatie van soortgelijke aard;

(b) overheidssteun die aan een onderneming wordt verleend in de vorm van voordelen die beschikbaar zijn voor het bepalen van de belastbare winst of die worden bepaald of beperkt op basis van belastingverplichtingen (zoals belastingvrijstellingen, investeringsaftrekken, versnelde fiscaal toegestane afschrijvingen en verlaagde belastingtarieven);

(c) overheidsparticipaties in de onderneming;

(d) overheidssubsidies die worden besproken in IAS 41, Landbouw.

DEFINITIES

3.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Overheid verwijst naar lokale, nationale of internationale overheden, overheidsinstellingen en gelijkaardige instanties.

Overheidssteun verwijst naar handelingen van de overheid die gericht zijn op het verschaffen van economische voordelen aan een specifieke onderneming of reeks ondernemingen die hiervoor in aanmerking komen op basis van bepaalde criteria. In het kader van deze standaard omvat overheidssteun geen voordelen die slechts indirect worden verschaft via maatregelen die de algemene economische voorwaarden beïnvloeden, zoals het voorzien van infrastructuur in economisch achtergestelde gebieden of het opleggen van handelsbeperkingen aan concurrenten.

Overheidssubsidies verwijst naar steun door een overheid in de vorm van de overdracht van middelen aan een onderneming indien in het verleden werd voldaan aan of in de toekomst zal worden voldaan aan bepaalde voorwaarden met betrekking tot de bedrijfsactiviteiten van de onderneming. Overheidssubsidies omvatten geen vormen van overheidssteun die niet redelijkerwijs kunnen worden gewaardeerd, en omvatten evenmin transacties met een overheid die niet kunnen worden onderscheiden van de normale handelstransacties van de onderneming ( 12 ).

Investeringssubsidies zijn overheidssubsidies met als voornaamste voorwaarde dat een onderneming die hiervoor in aanmerking komt vaste activa moet kopen, bouwen of anderszins verwerven. Mogelijk worden ook supplementaire beperkende voorwaarden opgelegd met betrekking tot het type of de locatie van de activa of de perioden waarin deze moeten worden verworven of aangehouden.

Exploitatiesubsidies zijn andere overheidssubsidies dan deze die verband houden met activa.

Leningen die kunnen worden kwijtgescholden zijn leningen waarbij de kredietverstrekker zich ertoe verbindt de geleende bedragen onder specifieke vooraf bepaalde voorwaarden kwijt te schelden.

De reële waarde is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

4. Overheidssteun neemt vele vormen aan, die verschillen zowel wat betreft de aard van de verleende steun als de voorwaarden die hieraan gewoonlijk worden verbonden. De steun kan tot doel hebben een onderneming te stimuleren om bepaalde stappen te zetten die ze zonder deze steun normaliter niet zou zetten.

5. De ontvangst van overheidssteun door een onderneming kan om twee redenen significant zijn voor het opstellen van de jaarrekening. Ten eerste moet, indien middelen werden overgedragen, een geëigende verwerkingswijze voor de overdracht worden gevonden. Ten tweede is het wenselijk om een indicatie te geven van de mate waarin de onderneming tijdens de verslagperiode voordeel heeft gedaan met dergelijke steun. Dit vergemakkelijkt de vergelijking van de jaarrekening van een onderneming met die van voorgaande perioden en met deze van andere ondernemingen.

6. Overheidssubsidies worden soms anders genoemd, zoals toelagen, subventies of premies.

OVERHEIDSSUBSIDIES

7.  Overheidssubsidies, met inbegrip van niet-monetaire subsidies tegen reële waarde, dienen pas te worden opgenomen als met redelijke zekerheid kan worden gesteld dat:

(a)  de onderneming de aan de subsidies gekoppelde voorwaarden zal vervullen; en

(b)  de subsidies zullen worden ontvangen.

8. Een overheidssubsidie wordt pas opgenomen wanneer met redelijke zekerheid kan worden gesteld dat de onderneming de hieraan gekoppelde voorwaarden zal vervullen en dat de subsidie zal worden ontvangen. De ontvangst van een subsidie vormt op zich geen afdoend bewijs dat de aan de subsidie verbonden voorwaarden werden of zullen worden vervuld.

9. De wijze waarop een subsidie is ontvangen heeft geen invloed op de verwerkingsmethode die moet worden toegepast met betrekking tot de subsidie. Bijgevolg wordt een subsidie op dezelfde wijze administratief verwerkt, ongeacht of ze ontvangen is in de vorm van contanten of als een verlaging van een verplichting aan de overheid.

10. Een lening van de overheid die onder bepaalde voorwaarden kan worden kwijtgescholden, wordt behandeld als een overheidssubsidie als met redelijke zekerheid kan worden gesteld dat de onderneming de voorwaarden voor kwijtschelding van de lening zal vervullen.

11. Nadat een overheidssubsidie is opgenomen, worden alle hiermee verband houdende voorwaardelijke verplichtingen of voorwaardelijke activa verwerkt in overeenstemming met IAS 37, Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa.

12.  Overheidssubsidies dienen systematisch te worden opgenomen als baten over de perioden die nodig zijn om deze subsidies toe te rekenen aan de gerelateerde kosten die ze beogen te compenseren. Ze mogen niet direct worden opgenomen in het eigen vermogen.

13. Er bestaan twee ruime benaderingen voor de verwerkingswijze van overheidssubsidies: de vermogensbenadering, volgens dewelke een subsidie direct wordt opgenomen in het eigen vermogen, en de batenbenadering, volgens dewelke een subsidie wordt opgenomen in de baten over een of meer perioden.

14. Zij die de vermogensbenadering bepleiten, hanteren de volgende argumenten:

(a) overheidssubsidies zijn een financieringsmiddel en moeten als zodanig worden behandeld in de balans in plaats van te worden verwerkt in de winst- en verliesrekening ter compensatie van de lasten die ze financieren. Aangezien geen terugbetaling wordt verwacht, moeten ze direct worden opgenomen in het eigen vermogen; en

(b) het is niet geëigend om overheidssubsidies op te nemen in de winst- en verliesrekening omdat ze niet worden verdiend maar een stimulans vanwege de overheid vertegenwoordigen zonder dat er kosten aan zijn verbonden.

15. Zij die de batenbenadering bepleiten, hanteren de volgende argumenten:

(a) aangezien overheidssubsidies ontvangsten zijn uit een andere bron dan aandeelhouders, mogen ze niet direct worden opgenomen in het eigen vermogen maar moeten ze als baten worden opgenomen in de juiste periode;

(b) overheidssubsidies zijn zelden gratis. De onderneming verdient ze door de aan de subsidies gekoppelde voorwaarden na te leven en de vooropgestelde verplichtingen na te komen. Daarom moeten ze als baten worden opgenomen en toegerekend aan de gerelateerde kosten die de subsidie beoogt te compenseren; en

(c) aangezien winstbelastingen en andere belastingen in mindering worden gebracht van de baten, is het logisch om ook overheidssubsidies, die een verlengstuk van het fiscaal beleid vormen, te verwerken in de winst- en verliesrekening.

16. Het is fundamenteel voor de batenbenadering dat overheidssubsidies op een systematische en rationele basis worden opgenomen als baten over de perioden die nodig zijn om ze toe te rekenen aan de gerelateerde kosten. De opname van overheidssubsidies als baten naarmate ze worden ontvangen is niet in overeenstemming met het toerekeningsbeginsel (zie IAS 1, Presentatie van de jaarrekening) en zou enkel aanvaardbaar zijn als er geen basis bestond voor de toerekening van een subsidie aan andere perioden dan de periode waarin ze werd ontvangen.

17. In de meeste gevallen zijn de perioden waarover een onderneming de kosten of lasten met betrekking tot een overheidssubsidie opneemt gemakkelijk te bepalen, en bijgevolg worden subsidies voor specifieke lasten opgenomen als baten in dezelfde periode als de desbetreffende last. Zo ook worden subsidies met betrekking tot af te schrijven activa gewoonlijk opgenomen als baten over de perioden en in de verhoudingen waarin de afschrijving van deze activa wordt verwerkt.

18. Subsidies met betrekking tot niet af te schrijven activa kunnen ook de vervulling van bepaalde verplichtingen vereisen, en zouden dan worden opgenomen als baten over de perioden waaraan de kosten voor het vervullen van de verplichtingen worden toegerekend. Een toekenning van grond bijvoorbeeld kan worden onderworpen aan de voorwaarde dat er op die locatie een gebouw wordt opgericht, en het kan geëigend zijn om deze toekenning op te nemen als baten over de gebruiksduur van het gebouw.

19. Subsidies worden soms ontvangen als deel van een pakket van financiële of fiscale steunmaatregelen waaraan een aantal voorwaarden zijn verbonden. In dergelijke gevallen moet de nodige zorg worden besteed aan het identificeren van de voorwaarden die aanleiding geven tot kosten en lasten die bepalen over welke perioden de subsidie zal worden verdiend. Het kan geëigend zijn om een deel van een subsidie toe te rekenen op een bepaalde basis en een ander deel op een andere basis.

20.  Een overheidssubsidie die kan worden ontvangen als compensatie voor reeds opgelopen lasten of verliezen of met het oog op het verlenen van onmiddellijke financiële steun aan de onderneming zonder toekomstige gerelateerde kosten, moet worden opgenomen als baten van de periode waarin ze te ontvangen is, in voorkomend geval als een buitengewone post (zie IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving).

21. In bepaalde gevallen kan een overheidssubsidie worden toegekend met het oog op het verlenen van onmiddellijke financiële steun aan een onderneming in plaats van als een stimulans om specifieke uitgaven te doen. Dergelijke subsidies kunnen beperkt zijn tot een individuele onderneming en zijn mogelijk niet beschikbaar voor een hele categorie van begunstigden. Deze omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat een subsidie wordt opgenomen als bate in de periode waarin de onderneming in aanmerking komt voor het ontvangen van de subsidie, in voorkomend geval als een buitengewone post, met informatieverschaffing om te verzekeren dat het effect ervan duidelijk wordt begrepen.

22. Een onderneming kan in aanmerking komen voor het ontvangen van een overheidssubsidie als compensatie voor lasten of verliezen die werden opgelopen in een voorgaande verslagperiode. Een dergelijke subsidie wordt opgenomen als bate van de periode waarin ze kan worden ontvangen, in voorkomend geval als een buitengewone post, met informatieverschaffing om te verzekeren dat het effect ervan duidelijk wordt begrepen.

Niet-monetaire overheidssubsidies

23. Een overheidssubsidie kan de vorm aannemen van een overdracht van een niet-monetair actief, zoals grond of andere middelen, voor gebruik door de onderneming. In deze omstandigheden is het gebruikelijk om de reële waarde van het niet-monetair actief te bepalen en om zowel de subsidie als het actief tegen deze reële waarde te verwerken. Een alternatieve benadering die soms wordt gevolgd bestaat erin zowel het actief als de subsidie op te nemen tegen een nominaal bedrag.

Presentatie van investeringssubsidies

24.  Investeringssubsidies van de overheid, met inbegrip van niet-monetaire subsidies tegen reële waarde, dienen in de balans te worden gepresenteerd door de subsidie op te nemen als uitgestelde bate of door de subsidie in mindering te brengen bij de bepaling van de boekwaarde van het actief.

25. Er zijn twee methoden voor de presentatie van investeringssubsidies (of de geëigende delen van subsidies) in jaarrekeningen die worden beschouwd als aanvaardbare alternatieven.

26. De ene methode beschouwt de subsidie als uitgestelde bate die op systematische en rationele basis worden opgenomen als baten over de gebruiksduur van het actief.

27. De andere methode brengt de subsidie in mindering bij de berekening van de boekwaarde van het actief. De subsidie wordt over de gebruiksduur van een af te schrijven actief als bate opgenomen bij wijze van verlaagde afschrijvingskosten.

28. De aankoop van activa en de ontvangst van daarmee verband houdende subsidies kan grote bewegingen veroorzaken in de kasstroom van een onderneming. Om die reden en om de bruto-investering in activa weer te geven, worden dergelijke bewegingen in het kasstroomoverzicht vaak als afzonderlijke posten vermeld, ongeacht het feit of de subsidie al dan niet in mindering wordt gebracht van het gerelateerde actief met het oog op de presentatie in de balans.

Presentatie van exploitatiesubsidies

29. Exploitatiesubsidies worden soms gepresenteerd aan de creditzijde van de winst- en verliesrekening, hetzij afzonderlijk of onder een algemeen kopje, zoals „Overige baten”. Soms worden ze echter in mindering gebracht bij de rapportering van de daarmee verband houdende lasten.

30. Voorstanders van de eerste methode beweren dat het niet geëigend is om baten en lasten netto op te nemen en dat als de subsidie van de lasten wordt gescheiden, het eenvoudiger is om een vergelijking te maken met andere lasten die niet door een subsidie worden beïnvloed. Zij die de tweede methode bepleiten voeren aan dat het best mogelijk is dat de onderneming de lasten niet zou hebben opgelopen als de subsidie niet beschikbaar was geweest, en dat de presentatie van de lasten zonder de subsidie te salderen bijgevolg misleidend kan zijn.

31. Beide methoden worden beschouwd als aanvaardbaar voor de presentatie van exploitatiesubsidies. Voor een juist inzicht in de jaarrekening kan het nodig zijn om informatie te verschaffen over de subsidie. Het is doorgaans geëigend om de gevolgen van subsidies voor een afzonderlijk te presenteren bate of last te vermelden.

Terugbetaling van overheidssubsidies

32.  Een overheidssubsidie die terugbetaalbaar wordt, dient te worden verwerkt als een herziening van een schatting (zie IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving). De terugbetaling van een exploitatiesubsidie moet eerst worden verrekend met elke nog niet afgeschreven gepassiveerde bate die met betrekking tot de subsidie is verwerkt. In zoverre de terugbetaling groter is dan een dergelijke gepassiveerde bate, of indien er geen gepassiveerde bate bestaat, dient de terugbetaling onmiddellijk te worden opgenomen als een last. De terugbetaling van een investeringssubsidie moet worden opgenomen door de boekwaarde van het actief te verhogen of door het terug te betalen bedrag in mindering te brengen van het saldo van de uitgestelde baten. De cumulatieve aanvullende afschrijving die tot dan toe als last zou zijn opgenomen als er geen subsidie zou zijn, dient onmiddellijk als last te worden opgenomen.

33. Omstandigheden die aanleiding geven tot terugbetaling van een investeringssubsidie kunnen vereisen dat de mogelijke bijzondere waardevermindering van de nieuwe boekwaarde van het actief in aanmerking wordt genomen.

OVERHEIDSSTEUN

34. Uitgesloten van de definitie van overheidssubsidies in alinea 3 zijn bepaalde vormen van overheidssteun die niet redelijkerwijs kunnen worden gewaardeerd en transacties met een overheid die niet kunnen worden onderscheiden van de normale handelstransacties van de onderneming.

35. Voorbeelden van steun die niet redelijkerwijs kunnen worden gewaardeerd zijn gratis technisch of marketingadvies en het verstrekken van garanties. Een voorbeeld van steun die niet kan worden onderscheiden van de normale handelstransacties van een onderneming is wanneer een aankoopbeleid van een overheid verantwoordelijk is voor een deel van de omzet van een onderneming. Het bestaan van het voordeel kan onbetwistbaar zijn, maar elke poging om de handelsactiviteiten los te koppelen van overheidssteun zou wel eens arbitrair kunnen zijn.

36. Het voordeel in de bovenvermelde voorbeelden kan van dusdanig belang zijn dat de vermelding van de aard, omvang en duur van de steun nodig is opdat de jaarrekening niet misleidend zou zijn.

37. Renteloze leningen of leningen met een lage rentevoet zijn een vorm van overheidssteun, maar het voordeel wordt niet gekwantificeerd door de toerekening van rente.

38. In deze standaard omvat overheidssteun niet de voorziening van infrastructuur door verbetering van het algemene transport- en communicatienetwerk en de verschaffing van verbeterde faciliteiten, zoals een irrigatie- of waterleidingnet dat continu en voor onbepaalde tijd beschikbaar is voor een volledige lokale gemeenschap.

INFORMATIEVERSCHAFFING

39.  De volgende informatie dient te worden verstrekt:

(a)  de grondslagen voor financiële verslaggeving die werden toegepast voor overheidssubsidies, met inbegrip van de in de jaarrekening toegepaste presentatiemethoden;

(b)  de aard en omvang van overheidssubsidies die werden opgenomen in de jaarrekening en een indicatie van andere vormen van overheidssteun waarbij de onderneming rechtstreeks baat heeft gehad; en

(c)  niet-vervulde voorwaarden en andere voorwaardelijke gebeurtenissen die verband houden met overheidssteun die werd opgenomen.

OVERGANGSBEPALINGEN

40.  Een onderneming die de standaard voor het eerst toepast, moet:

(a)  de toepasselijke vereisten inzake informatieverschaffing naleven; en

(b)  hetzij:

(i)  haar jaarrekening aanpassen voor de wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving in overeenstemming met IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving; of

(ii)  de verwerkingsbepalingen van de standaard alleen toepassen op subsidies of delen van subsidies die ontvangbaar of terugbetaalbaar worden na de ingangsdatum van de standaard.

INGANGSDATUM

41.  Deze International Accounting Standard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1984.

▼M5

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 21

De gevolgen van wisselkoerswijzigingen

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Uitwerking van de definities

Functionele valuta

Netto-investering in een buitenlandse activiteit

Monetaire posten

Samenvatting van de door deze standaard voorgeschreven benadering

Rapportering in de functionele valuta van transacties luidende in vreemde valuta

Eerste opname

Rapportering op latere balansdata

Opname van valutakoersverschillen

Verandering van functionele valuta

Gebruik van een presentatievaluta die verschilt van de functionele valuta

Omrekening in de presentatievaluta

Omrekening van een buitenlandse activiteit

Afstoting van een buitenlandse activiteit

Fiscale gevolgen van alle valutakoersverschillen

Informatieverschaffing

Ingangsdatum en overgangsperiode

Intrekking van andere uitspraken

Deze herziene standaard vervangt IAS 21 (herziene versie van 1993) De gevolgen van wisselkoerswijzigingen en moet worden toegepast voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

DOEL

1. Een entiteit kan buitenlandse activiteiten op twee manieren voeren. Ze kan transacties in vreemde valuta aangaan, of ze kan buitenlandse activiteiten hebben. Bovendien kan een entiteit haar jaarrekening in een vreemde valuta presenteren. Het doel van deze standaard is voor te schrijven op welke wijze transacties uitgedrukt in vreemde valuta’s en buitenlandse activiteiten in de jaarrekening van de entiteit worden opgenomen en de wijze waarop de jaarrekening in de presentatievaluta van de enititeit wordt omgerekend.

2. De voornaamste kwesties gaan over vragen zoals welke wisselkoers(en) gebruikt moet(en) worden en op welke manier de gevolgen van wisselkoersverschillen in de jaarrekening moeten worden gerapporteerd.

TOEPASSINGSGEBIED

3.  Deze standaard dient te worden toegepast ( 13 ):

(a)  bij de verwerking van transacties en saldi luidende in vreemde valuta, met uitzondering van de transacties en saldi met betrekking tot derivaten, die binnen het toepassingsgebied vallen van IAS 39 Financiële instrumenten:opname en waardering;

(b)  bij de omrekening van de resultaten en de financiële positie van buitenlandse activiteiten die in de jaarrekening van de entiteit zijn opgenomen door (proportionele) consolidatie of de „equity”-methode.

(c)  bij de omrekening van de resultaten en de financiële positie van een entiteit in een presentatievaluta.

4. IAS 39 is van toepassing op veel valutaderivaten, die bijgevolg buiten het toepassingsgebied van deze standaard vallen. Deze ’valutaderivaten die buiten het toepassingsgebied van IAS 39 vallen (bijvoorbeeld sommige ’valutaderivaten die in andere contracten zijn besloten) vallen echter binnen het toepassingsgebied van deze standaard. Bovendien is deze standaard van toepassing wanneer een entiteit bedragen die betrekking hebben op derivaten omrekent van haar functionele valuta in haar presentatievaluta.

5. Deze standaard is niet van toepassing op de administratieve verwerking van afdekkingstransacties voor posten luidende in vreemde valuta, met inbegrip van de afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit. IAS 39 is van toepassing op de administratieve verwerking van afdekkingstransacties.

6. Deze standaard is van toepassing op de presentatie van de jaarrekening van een entiteit luidende in vreemde valuta en zet de vereisten uiteen die, bij naleving, resulteren in een jaarrekening die in overeenstemming is met de International Financial Reporting Standards. Voor omrekeningen van financiële informatie in een vreemde valuta die niet aan deze vereisten voldoen, specificeert deze standaard de informatie die in de toelichting dient te worden vermeld.

7. Deze standaard is niet van toepassing op de presentatie in een kasstroomoverzicht van kasstromen die voortvloeien uit transacties in een vreemde valuta, of op de omrekening van kasstromen van een buitenlandse activiteit (zie IAS 7 Het kasstroomoverzicht).

DEFINITIES

8.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

De slotkoers is de contante wisselkoers op de balansdatum.

Een valutakoersverschil is het verschil dat voortvloeit uit de omrekening van een gegeven aantal eenheden van een vreemde valuta in een andere valuta tegen verschillende wisselkoersen.

De wisselkoers is de ruilratio tussen twee valuta's.

De reële waarde is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

Een vreemde valuta is iedere andere valuta dan de functionele valuta van de entiteit.

Een buitenlandse activiteit is een entiteit die een dochteronderneming, geassocieerde deelneming, joint venture of filiaal is van de verslaggevende entiteit, waarvan de activiteiten zijn gebaseerd of worden uitgevoerd in een ander land dan het land van de verslaggevende entiteit of in een andere valuta dan de valuta van de verslaggevende entiteit.

De functionele valuta is de valuta in de primaire economische omgeving waarin de entiteit actief is.

Een groep verwijst naar een moedermaatschappij en al haar dochterondernemingen.

Monetaire posten zijn aangehouden valuta-eenheden en activa en verplichtingen die ontvangen of betaald moeten worden in een vast of vast te stellen aantal valuta-eenheden.

De netto-investering in een buitenlandse activiteit is het bedrag van het belang dat de verslaggevende entiteit heeft in de nettoactiva van die activiteit.

De presentatievaluta is de valuta waarin de jaarrekening wordt gepresenteerd.

De contante wisselkoers is de wisselkoers bij onmiddellijke levering.

Uitwerking van de definities

Functionele valuta

9. De primaire economische omgeving waarin een entiteit actief is, is normaliter die omgeving waarin zij geldmiddelen genereert en uitgeeft. Een entiteit houdt bij de bepaling van de functionele valuta rekening met de volgende factoren:

(a) de valuta:

(i) die hoofdzakelijk bepalend is voor de verkoopprijs van goederen en diensten (in de meeste gevallen zal dit de valuta zijn waarin de verkoopprijs van de goederen en diensten wordt uitgedrukt en afgewikkeld);

en

(ii) van het land waarvan de concurrentiekrachten en de regelgeving hoofdzakelijk de verkoopprijs van haar goederen en diensten bepalen.

(b) de valuta die hoofdzakelijk bepalend is voor de arbeids- en materiaalkosten, en andere kosten voor de levering van goederen en de verlening van diensten (in de meeste gevallen zal dit de valuta zijn waarin dergelijke kosten zijn uitgedrukt en worden afgewikkeld).

10. Ook de volgende factoren kunnen nadere informatie geven over de functionele valuta van een entiteit:

(a) de valuta waarin middelen uit financieringsactiviteiten gegenereerd worden (dat wil zeggen bij uitgifte van schuldbewijzen en eigen-vermogensinstrumenten);

(b) de valuta waarin ontvangsten vanuit bedrijfsactiviteiten gewoonlijk worden aangehouden.

11. Bij het bepalen van de functionele valuta van een buitenlandse activiteit, alsook bij het beantwoorden van de vraag of de functionele valuta van de buitenlandse activiteit dezelfde is als die van de verslaggevende entiteit (de verslaggevende entiteit is in deze context de entiteit die een buitenlandse activiteit heeft in de juridische vorm van een dochteronderneming, filiaal, geassocieerde deelneming of joint venture), wordt met de volgende aanvullende factoren rekening gehouden:

(a) of de bedrijfsactiviteiten van de buitenlandse activiteit uitgevoerd worden als verlengstuk van die van de verslaggevende entiteit, of dat de uitvoering plaatsvindt met een belangrijke mate van zelfstandigheid. Een voorbeeld van de eerstgenoemde situatie is wanneer een buitenlandse activiteit alleen goederen verkoopt die ze van de verslaggevende entiteit heeft geïmporteerd en de opbrengsten daarvan aan haar overmaakt. Een voorbeeld van de laatstgenoemde situatie is betreft de buitenlandse activiteit die geldmiddelen en andere monetaire posten accumuleert, kosten maakt, opbrengsten genereert en leningen aangaat, en dit alles hoofdzakelijk in de lokale valuta van de buitenlandse activiteit.

(b) of de transacties met de verslaggevende entiteit een groot of een klein onderdeel uitmaken van de activiteiten van de buitenlandse activiteit.

(c) of de kasstromen uit de activiteiten van de buitenlandse activiteit rechtstreeks van invloed zijn op de kasstromen van de verslaggevende entiteit en onmiddellijk beschikbaar zijn om aan haar te worden overgemaakt.

(d) of de kasstromen uit de activiteiten van de buitenlandse activiteit voldoende zijn om bestaande en normaliter verwachte gewone schuldverplichtingen te kunnen voldoen zonder dat de verslaggevende entiteit geldmiddelen beschikbaar stelt.

12. Wanneer bovengenoemde aanwijzingen een gemengd beeld geven en er onduidelijkheid bestaat over de functionele valuta, dan stelt het management de functionele valuta vast die de economische gevolgen van de onderliggende transacties, gebeurtenissen en omstandigheden op de meest getrouwe wijze weergeeft. Hierbij kent het management het meeste gewicht toe aan de aanwijzingen in alinea 9, alvorens rekening te houden met de aanwijzingen die zijn vervat in de alinea’s 10 en 11, die bedoeld zijn om aanvullende en ondersteunende aanwijzingen op te leveren om de functionele valuta van de entiteit te bepalen.

13. De functionele valuta van een entiteit weerspiegelt de voor haar relevante onderliggende transacties, gebeurtenissen en omstandigheden. Bijgevolg wordt de functionele valuta, wanneer deze eenmaal is vastgesteld, niet gewijzigd, tenzij deze onderliggende transacties, gebeurtenissen en omstandigheden wijzigingen hebben ondergaan.

14. Indien de functionele valuta de valuta is van een economie met hyperinflatie, wordt de jaarrekening van de entiteit aangepast overeenkomstig IAS 29 Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie. Een entiteit kan, overeenkomstig IAS 29, ontkomen aan een aanpassing door bijvoorbeeld als functionele valuta te kiezen voor een valuta die verschilt van de valuta die overeenkomstig deze standaard wordt bepaald (zoals de functionele valuta van de moedermaatschappij van de entiteit).

Netto-investering in een buitenlandse activiteit

15. Een entiteit kan een monetaire post hebben in de vorm van een vordering op of een schuld aan een buitenlandse activiteit. Een post waarvan de afwikkeling niet in de nabije toekomst is gepland en die in de nabije toekomst waarschijnlijk niet zal worden afgewikkeld, maakt in wezen deel uit van de netto-investering van de entiteit in die buitenlandse activiteit, en wordt administratief verwerkt overeenkomstig de alinea’s 32 en 33. Tot dergelijke monetaire posten kunnen ook vorderingen op lange termijn of langlopende leningen behoren. Handelsvorderingen en handelsschulden behoren hier niet toe.

▼M13

15A. De entiteit die een in alinea 15 bedoelde monetaire post heeft in de vorm van een vordering op of een schuld aan een buitenlandse activiteit, kan gelijk welke dochteronderneming van een groep zijn. Stel bijvoorbeeld dat een entiteit twee dochterondernemingen heeft, A en B. Dochteronderneming B is een buitenlandse activiteit. Dochteronderneming A kent een lening toe aan dochteronderneming B. De uit de lening voortvloeiende vordering van dochteronderneming A op dochteronderneming B maakt deel uit van de netto-investering van de entiteit in dochteronderneming B indien de afwikkeling van de lening niet in de nabije toekomst is gepland en de lening in de nabije toekomst waarschijnlijk niet zal worden afgewikkeld. Dit geldt ook indien dochteronderneming A zelf een buitenlandse activiteit is.

▼M5

Monetaire posten

16. Het belangrijkste kenmerk van een monetaire post is het recht op ontvangst (of de verplichting tot levering) van een vast of een vast te stellen aantal valuta-eenheden. Voorbeelden hiervan zijn: pensioenen en andere personeelsbeloningen die in contanten moeten worden afgewikkeld; voorzieningen die in contanten moeten worden voldaan; en dividenden in contanten die als een verplichting worden opgenomen. Evenzo is een contract voor de ontvangst (of levering) van een variabel aantal eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit zelf (of aan de entiteit zelf) of een variabel bedrag aan activa waarvan de te ontvangen (of te leveren) reële waarde gelijk is aan een vastgesteld of vast te stellen aantal valuta-eenheden, ook een monetaire post. Daarentegen is het belangrijkste kenmerk van een niet-monetaire post de afwezigheid van het recht op ontvangst (of van een verplichting tot levering) van een vast of een vast te stellen aantal valuta-eenheden. Voorbeelden hiervan zijn: vooruitbetaalde bedragen voor goederen en diensten (bijvoorbeeld vooruitbetaalde huur); goodwill; immateriële activa; voorraden; materiële vaste activa; en voorzieningen die afgewikkeld moeten worden door de levering van een niet-monetair actief.

SAMENVATTING VAN DE DOOR DEZE STANDAARD VOORGESCHREVEN BENADERING

17. Bij de opstelling van de jaarrekening bepaalt iedere entiteit de functionele valuta in overeenstemming met alinea 9 tot en met 14, ongeacht of er sprake is van een op zichzelf staande entiteit, een entiteit met buitenlandse activiteiten (zoals een moedermaatschappij) of een buitenlandse activiteit (zoals een dochteronderneming of een filiaal). De entiteit rekent posten in vreemde valuta om in de functionele valuta en rapporteert de gevolgen van een dergelijke omrekening overeenkomstig de alinea’s 20 tot en met 37 en alinea 50.

18. Veel verslaggevende entiteiten omvatten een aantal individuele entiteiten (bijvoorbeeld een groep bestaat uit een moedermaatschappij en één of meer dochterondernemingen). Verschillende soorten entiteiten kunnen beleggingen hebben in geassocieerde deelnemingen of in joint ventures, ongeacht of zij tot de groep behoren of anderszins. Zij hebben mogelijk ook filialen. Het is noodzakelijk dat de resultaten en de financiële positie van elke individuele entiteit die deel uitmaakt van de verslaggevende entiteit omgerekend worden in de valuta waarin de verslaggevende entiteit de jaarrekening presenteert. Op grond van deze standaard mag een verslaggevende entiteit de jaarrekening presenteren in willekeurig welke valuta (of valuta’s). De resultaten en de financiële positie van elke individuele entiteit binnen de verslaggevende entiteit die een andere functionele valuta heeft dan de presentatievaluta, worden omgerekend in overeenstemming met de alinea’s 38 tot en met 50.

19. Op grond van deze standaard mag ook een op zichzelf staande entiteit die een jaarrekening opstelt of een entiteit die een enkelvoudige jaarrekening opstelt overeenkomstig IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening haar jaarrekening in willekeurig welke valuta (of valuta’s) presenteren. Indien de presentatievaluta van de entiteit verschilt van de functionele valuta, dienen ook haar resultaten en de financiële positie in de presentatievaluta te worden omgerekend, overeenkomstig de alinea’s 38 tot en 50.

RAPPORTERING IN DE FUNCTIONELE VALUTA VAN TRANSACTIES LUIDENDE IN VREEMDE VALUTA

Eerste opname

20. Een transactie luidende in vreemde valuta is een transactie die is uitgedrukt in een vreemde valuta of die moet worden afgewikkeld in een vreemde valuta, met inbegrip van transacties die ontstaan wanneer een entiteit:

(a) goederen of diensten koopt of verkoopt waarvan de prijs in een vreemde valuta luidt;

(b) middelen leent of uitleent en de te betalen of ontvangen bedragen luiden in een vreemde valuta;

of

(c) anderszins activa verwerft of vervreemdt, of verplichtingen aangaat of afwikkelt, die in een vreemde valuta luiden.

21.  Een transactie die in een vreemde valuta is uitgedrukt moet, bij eerste opname in de functionele valuta, worden opgenomen door op het bedrag in vreemde valuta de contante wisselkoers toe te passen die op de datum van de transactie geldt tussen de functionele valuta en de vreemde valuta.

22. De transactiedatum is de datum waarop de transactie voor het eerst, overeenkomstig de International Financial Reporting Standards, in aanmerking komt voor opname. Om praktische redenen wordt vaak een koers gebruikt die de werkelijke koers op de datum van de transactie benadert, bijvoorbeeld de gemiddelde koers voor een week of maand kan worden gebruikt voor alle transacties in elke vreemde valuta die tijdens die periode plaatsvinden. Indien de wisselkoersen echter aanzienlijk schommelen, is het gebruik van de gemiddelde koers voor een periode ongepast.

Rapportering op latere balansdata

23.  Op iedere balansdatum dienen:

(a)  monetaire posten die in een vreemde valuta luiden, te worden omgerekend op basis van de slotkoers;

(b)  niet-monetaire posten die in een vreemde valuta luiden en tegen historische kostprijs worden gewaardeerd, dienen te worden omgerekend op basis van de wisselkoers die geldt op de transactiedatum;

en

(c)  niet-monetaire posten die iu een vreemde valuta luiden en tegen reële waarde worden gewaardeerd, te worden omgerekend op basis van de wisselkoers die gold op het moment waarop de reële waarde werd bepaald.

24. De boekwaarde van een post wordt bepaald in overeenstemming met andere relevante standaarden. Materiële vaste activa kunnen bijvoorbeeld, overeenkomstig IAS 16 Materiële vaste activa, worden gewaardeerd op basis van de reële waarde of de historische kostprijs. Wanneer de boekwaarde wordt vastgesteld in een vreemde valuta wordt het bedrag, in overeenstemming met deze standaard, in de functionele valuta omgerekend, ongeacht of de boekwaarde wordt bepaald op basis van de historische kostprijs of de reële waarde.

25. De boekwaarde van sommige posten wordt bepaald door twee of meer bedragen met elkaar te vergelijken. De boekwaarde van voorraden is bijvoorbeeld volgens IAS 2 Voorraden de laagste waarde van de kostprijs en de opbrengstwaarde. Zo is ook de boekwaarde van een actief waarvoor een aanwijzing bestaat van een bijzondere waardevermindering, overeenkomstig IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa, de laagste waarde van de boekwaarde, alvorens rekening te houden met mogelijke bijzondere waardeverminderingsverliezen, en de realiseerbare waarde van het actief. Wanneer een dergelijk actief een niet-monetair actief is en de waarde in een vreemde valuta wordt bepaald, wordt de boekwaarde bepaald door:

(a) de kostprijs of de boekwaarde, al naar gelang het geval, omgerekend tegen de wisselkoers op het moment waarop het bedrag bepaald werd (dat wil zeggen de koers op de transactiedatum voor een post die gewaardeerd wordt op basis van de historische kostprijs) te vergelijken met

(b) de opbrengstwaarde of de realiseerbare waarde, al naar gelang het geval, omgerekend tegen de wisselkoers op het moment waarop de waarde werd vastgesteld (bijvoorbeeld de slotkoers op de balansdatum).

Het gevolg van deze vergelijking kan zijn dat een bijzonder waardeverminderingsverlies opgenomen wordt in de functionele valuta terwijl het niet zou worden opgenomen in de vreemde valuta, of andersom.

26. Wanneer verschillende wisselkoersen beschikbaar zijn, wordt de koers gebruikt waartegen de toekomstige kasstromen uit de transactie of het saldo zouden kunnen zijn afgewikkeld indien deze kasstromen hadden plaatsgevonden op de datum van de waardering. Wanneer tijdelijk twee valuta’s onderling niet kunnen worden ingewisseld, wordt de eerstvolgende koers gebruikt waartegen inwisseling mogelijk is.

Opname van valutakoersverschillen

27. IAS 39 is, zoals vermeld in alinea 3, van toepassing op de administratieve verwerking van afdekkingstransacties voor posten luidende in vreemde valuta. De toepassing van hedge accounting vereist dat een entiteit sommige valutakoersverschillen anders verwerkt dan de in deze standaard vereiste verwerking van valutakoersverschillen. IAS 39 schrijft bijvoorbeeld voor dat valutakoersverschillen op monetaire posten die aangemerkt kunnen worden als afdekkingsinstrumentbij een kasstroomafdekking, in eerste instantie in het eigen vermogen worden opgenomen, voor zover de afdekking effectief is.

28.  Valutakoersverschillen die voortvloeien uit de afwikkeling van monetaire posten of uit de omrekening van de monetaire posten tegen een koers die verschilt van de koers waartegen ze in de verslagperiode, of in voorgaande jaarrekeningen, bij eerste opname zijn omgerekend, dienen in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen in de periode waarin zij zich voordoen, behoudens het bepaalde in alinea 32.

29. Indien monetaire posten ontstaan uit een transactie luidende in vreemde valuta en de wisselkoers op de transactiedatum verschilt van de wisselkoers op de afwikkelingsdatum, dan resulteert hieruit een valutakoersverschil. Als de transactie wordt afgewikkeld binnen dezelfde verslagperiode als waarin de transactie plaatsvond, wordt het gehele valutakoersverschil in die periode opgenomen. Als de transactie echter in een latere verslagperiode wordt afgewikkeld, wordt het valutakoersverschil, dat in iedere verslagperiode tot de afwikkelingsdatum wordt opgenomen, bepaald op basis van de wijziging in de wisselkoersen in iedere afzonderlijke periode.

30.  Wanneer een winst of een verlies op een niet-monetaire post rechtstreeks in het eigen vermogen wordt opgenomen, dient een eventuele wisselkoerscomponent van die winst of dat verlies rechtstreeks in het eigen vermogen te worden opgenomen. Daarentegen, wanneer een winst of een verlies op een niet-monetaire post in de winst- en verliesrekening wordt opgenomen, dient een eventuele wisselkoerscomponent van die winst of dat verlies in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen.

31. Andere standaarden schrijven voor dat sommige winsten en verliezen rechtstreeks in het eigen vermogen worden opgenomen. IAS 16 vereist bijvoorbeeld dat sommige winsten en verliezen die voortvloeien uit de herwaardering van materiële vaste activa rechtstreeks in het eigen vermogen worden opgenomen. Wanneer de waarde van een dergelijk actief in een vreemde valuta wordt bepaald, vereist alinea 23(c) van deze standaard dat het geherwaardeerde bedrag omgerekend wordt tegen de koers op het moment waarop de waarde bepaald wordt, en dat het hieruit voortvloeiende valutakoersverschil in het eigen vermogen wordt opgenomen.

32.  Valutakoersverschillen die voortvloeien uit een monetaire post die deel uitmaakt van de netto-investering van een verslaggevende entiteit in een buitenlandse activiteit (zie alinea 15) dienen in de winst- en verliesrekening van de enkelvoudige jaarrekening van de verslaggevende entiteit of in de jaarrekening van de buitenlandse activiteit te worden opgenomen, al naar gelang het geval. In de jaarrekening waarin de buitenlandse activiteit en de verslaggevende entiteit zijn opgenomen (bijvoorbeeld de geconsolideerde jaarrekening indien de buitenlandse activiteit een dochteronderneming is), dienen dergelijke valutakoersverschillen aanvankelijk te worden opgenomen in een afzonderlijke component van het eigen vermogen en in de winst- en verliesrekening te worden verwerkt na afstoting van een netto-investering overeenkomstig alinea 48.

▼M13

33. Wanneer een monetaire post deel uitmaakt van een netto-investering van een verslaggevende entiteit in een buitenlandse activiteit en is uitgedrukt in de functionele valuta van de verslaggevende entiteit ontstaat er, overeenkomstig alinea 28, een valutakoersverschil in de jaarrekening van de buitenlandse activiteit. Indien een dergelijke post is uitgedrukt in de functionele valuta van de buitenlandse activiteit ontstaat er, overeenkomstig alinea 28, een valutakoersverschil in de enkelvoudige jaarrekening van de buitenlandse activiteit. Indien een dergelijke post is uitgedrukt in een andere valuta dan de functionele valuta van ofwel de verslaggevende entiteit, ofwel de buitenlandse activiteit, ontstaat er, overeenkomstig alinea 28, een valutakoersverschil in de enkelvoudige jaarrekening van de verslaggevende entiteit en in de jaarrekening van de buitenlandse activiteit. Dergelijke valutakoersverschillen worden overgeboekt naar de afzonderlijke component van het eigen vermogen in de jaarrekening waarin de buitenlandse activiteit en de verslaggevende entiteit beide zijn opgenomen (dat wil zeggen de jaarrekening waarin de buitenlandse activiteit (proportioneel) is geconsolideerd of verwerkt volgens de „equity”-methode).

▼M5

34. Wanneer een entiteit de boekhouding in een andere valuta dan in haar functionele valuta voert, worden alle bedragen op het tijdstip waarop de entiteit haar jaarrekening opstelt, omgerekend in de functionele valuta, overeenkomstig de alinea’s 20 tot en met 26. Deze werkwijze genereert dezelfde bedragen in de functionele valuta als wanneer de posten aanvankelijk in de functionele valuta zouden zijn geboekt. Monetaire posten worden bijvoorbeeld omgerekend in de functionele valuta op basis van de slotkoers, en niet-monetaire posten die gewaardeerd worden op basis van de historische kostprijs, worden omgerekend op basis van de wisselkoers op de datum van de transactie die tot hun opname heeft geleid.

Verandering van functionele valuta

35.  Als een entiteit van functionele valuta verandert, dient de entiteit de omrekeningsprocedures die van toepassing zijn op de nieuwe functionele valuta op prospectieve wijze toe te passen vanaf de datum waarop de wijziging heeft plaatsgevonden.

36. Zoals vermeld in alinea 13 weerspiegelt de functionele valuta van een entiteit de voor de entiteit relevante onderliggende transacties, gebeurtenissen en omstandigheden. Bijgevolg kan de functionele valuta, wanneer deze eenmaal is vastgesteld, slechts worden gewijzigd wanneer deze onderliggende transacties, gebeurtenissen en omstandigheden wijzigingen hebben ondergaan. Een wijziging bijvoorbeeld in de valuta die hoofdzakelijk bepalend is voor de verkoopprijzen van goederen en diensten kan leiden tot een verandering van de functionele valuta van de entiteit.

37. De gevolgen van een wijziging in de functionele valuta wordt op prospectieve wijze verwerkt. Met andere woorden een entiteit rekent alle posten om in de nieuwe functionele valuta op basis van de wisselkoers op de datum waarop de wijziging heeft plaatsgevonden. De bedragen die voortvloeien uit deze omrekening voor niet-monetaire posten worden verwerkt als zijnde de historische kostprijs van deze posten. Valutakoersverschillen die ontstaan uit de omrekening van een buitenlandse activiteit, die voorheen, overeenkomstig de alinea’s 32 en 39(c), werden ingedeeld als onderdeel van het eigen vermogen worden niet in de winst- en verliesrekening opgenomen zolang de activiteit niet wordt afgestoten.

GEBRUIK VAN EEN PRESENTATIEVALUTA DIE VERSCHILT VAN DE FUNCTIONELE VALUTA

Omrekening in de presentatievaluta

38. Een entiteit kan haar jaarrekening in elke valuta (of valuta’s) presenteren. Indien de presentatievaluta verschilt van de functionele valuta van de entiteit, rekent zij de resultaten en de financiële positie om in de presentatievaluta. Wanneer tot een groep bijvoorbeeld afzonderlijke entiteiten behoren die een verschillende functionele valuta hanteren, worden de resultaten en de financiële positie van elke entiteit in een gemeenschappelijke valuta uitgedrukt, zodat een geconsolideerde jaarrekening kan worden gepresenteerd.

39.  De resultaten en de financiële positie van een entiteit waarvan de functionele valuta niet de valuta is van een economie met hyperinflatie dienen als volgt te worden omgerekend in een andere presentatievaluta:

(a)  de activa en verplichtingen dienen voor elke gepresenteerde balans (dat wil zeggen met inbegrip van de vergelijkende cijfers) te worden omgerekend tegen de slotkoers op die balansdatum;

(b)  de baten en lasten dienen voor elke winst- en verliesrekening (dat wil zeggen met inbegrip van de vergelijkende cijfers) te worden omgerekend tegen de wisselkoerse op de transactiedata;

en

(c)  alle resulterende valutakoersverschillen dienen als een afzonderlijke component van het eigen vermogen te worden opgenomen.

40. Om praktische redenen wordt voor de omrekening van de baten en lasten vaak een koers gebruikt die de koersen op de transactiedata benadert (bijvoorbeeld de gemiddelde koers over de periode). Indien de wisselkoersen echter aanzienlijk schommelen, is het gebruik van de gemiddelde koers voor een periode ongepast.

41. De valutakoersverschillen waarnaar in alinea 39(c) wordt verwezen komen voort uit:

(a) de omrekening van baten en lasten tegen de wisselkoers op de transactiedatum, en de omrekening van activa en verplichtingen tegen de slotkoers. Dergelijke valutakoersverschillen ontstaan zowel op baten en lasten die in de winst- en verliesrekening worden opgenomen als op baten en lasten die rechtstreeks in het eigen vermogen worden verwerkt.

(b) de omrekening van de nettoactiva bij aanvang van de periode tegen een slotkoers die verschilt van de vorige slotkoers.

Deze valutakoersverschillen worden niet opgenomen als baten of lasten in de winst- en verliesrekening omdat de wijzigingen in de wisselkoersen nauwelijks of geen rechtstreekse gevolgen hebben voor de huidige en toekomstige kasstromen uit bedrijfsactiviteiten. Als de valutakoersverschillen betrekking hebben op een buitenlandse activiteit die geconsolideerd wordt, maar geen 100 %-dochteronderneming is, worden de cumulatieve valutakoersverschillen die voortvloeien uit de omrekening en die kunnen worden toegerekend aan minderheidsbelangen, toegerekend aan en opgenomen als onderdeel van minderheidsbelangen in de geconsolideerde balans.

42.  De resultaten en de financiële positie van een entiteit waarvan de functionele valuta de valuta is van een economie met hyperinflatie dienen als volgt te worden omgerekend in een andere presentatievaluta:

(a)  alle bedragen (dat wil zeggen de activa, verplichtingen, posten van eigen vermogen, baten en lasten, met inbegrip van de vergelijkende cijfers) moeten worden omgerekend tegen de slotkoers op de meest recente balansdatum,

behalve

(b)  wanneer bedragen worden omgerekend in de valuta van een economie zonder hyperinflatie; dan dienen de vergelijkende cijfers de cijfers te zijn die in de desbetreffende jaarrekening van het vorige jaar als cijfers over het verslagjaar zijn gepresenteerd (dat wil zeggen niet aangepast voor daaropvolgende prijswijzigingen of daaropvolgende wisselkoerswijzigingen)

43.  Wanneer de functionele valuta van een entiteit de valuta is van een economie met hyperinflatie, dient de entiteit haar jaarrekening overeenkomstig IAS 29 Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie aan te passen, alvorens de omrekeningsmethode die in alinea 42 uiteen is gezet, toe te passen, behalve de vergelijkende cijfers die omgerekend worden in de valuta van een economie zonder hyperinflatie(zie alinea 42(b)). Wanneer een economie niet langer hyperinflatoir is en de entiteit niet langer de jaarrekening overeenkomstig IAS 29 aanpast, dient zij als historische kostprijs voor de omrekening in de presentatievaluta uit te gaan van de bedragen die zijn aangepast aan het prijsniveau op het tijdstip met ingang waarvan de entiteit niet langer de jaarrekening aanpast.

Omrekening van een buitenlandse activiteit

44. Naast de alinea’s 38 tot en met 43 zijn de alinea’s 45 tot en met 47 van toepassing wanneer de resultaten en de financiële positie van een buitenlandse activiteit omgerekend worden in een presentatievaluta, zodat de buitenlandse activiteit in de jaarrekening van de verslaggevende entiteit kan worden opgenomen via (proportionele) consolidatie of verwerkt kan worden via de ‘equity’-methode.

45. De opname van de resultaten en de financiële positie van een buitenlandse activiteit in die van de verslaggevende onderneming geschiedt volgens de normale consolidatieprocedures, zoals de eliminatie van saldi binnen de groep en transacties binnen de groep van een dochteronderneming (zie IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening en IAS 31 Belangen in joint ventures). Een monetaire actiefpost (of monetaire passiefpost) binnen de groep, ongeacht of deze lang- of kortlopend is, kan echter niet worden geëlimineerd tegen de corresponderende verplichting (of vordering) binnen de groep, zonder het resultaat van de valutakoersschommelingen in de geconsolideerde jaarrekening aan te geven. Dit houdt verband met het feit dat de monetaire post één verplichting inhoudt om een valuta tegen een andere valuta in te wisselen, en daarmee de verslaggevende entiteit blootstelt aan een winst of een verlies vanwege koersschommelingen. Bijgevolg blijft een dergelijk valutakoersverschil in de geconsolideerde jaarrekening van de verslaggevende entiteit opgenomen worden in de winst- en verliesrekening. Indien het verschil echter voortvloeit uit de in alinea 32 beschreven omstandigheden wordt het valutakoersverschil geclassificeerd als eigen vermogen tot aan de afstoting van de buitenlandse activiteit.

46. Als de balansdatum van de jaarrekening van een buitenlandse activiteit verschilt van die van de verslaggevende entiteit, dan stelt de buitenlandse activiteit vaak aanvullende jaarstukken op per dezelfde datum als de verslagdatum van de jaarrekening van de verslaggevende entiteit. Indien deze niet worden opgesteld, staat IAS 27 het gebruik van een andere verslagdatum toe, op voorwaarde dat het verschil maximaal drie maanden bedraagt en dat aanpassingen worden doorgevoerd voor de gevolgen van eventuele belangrijke transacties of andere gebeurtenissen die zich tussen de twee verschillende data voordoen. In een dergelijk geval worden de activa en verplichtingen van de buitenlandse activiteit omgerekend tegen de wisselkoers op de balansdatum van de buitenlandse activiteit. Er wordt overeenkomstig IAS 27 via aanpassingen rekening gehouden met belangrijke valutakoersveranderingen tot en met de balansdatum van de verslaggevende entiteit. Dezelfde benadering wordt gebruikt bij de toepassing van de ‘equity’-methode op geassocieerde deelnemingen en joint ventures en bij de toepassing van proportionele consolidatie op joint ventures, in overeenstemming met IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en IAS 31.

47.  De goodwill die eventueel voortvloeit uit de overname van een buitenlandse activiteit en eventuele aanpassingen naar de reële waarde van de boekwaarde van activa en verplichtingen, die voortvloeien uit de overname van die buitenlandse activiteit, dienen te worden verwerkt als activa en verplichtingen van de buitenlandse activiteit. Bijgevolg dienen ze te worden uitgedrukt in de functionele valuta van de buitenlandse activiteit en, in overeenstemming met alinea 39 en 42, omgerekend te worden tegen de slotkoers.

Afstoting van een buitenlandse activiteit

48.  Bij het afstoten van een buitenlandse activiteit moet het cumulatieve bedrag van de uitgestelde valutakoersverschillen opgenomen in een afzonderlijke component van het eigen vermogen, die verband houden met die buitenlandse activiteit, in de winst- en verliesrekening worden opgenomen wanneer de winst of het verlies op de afstoting wordt opgenomen.

49. Een entiteit kan haar belang in een buitenlandse activiteit afstoten via verkoop, liquidatie, terugbetaling van aandelenkapitaal, of door die entiteit geheel of gedeeltelijk op te geven. De uitkering van een dividend maakt alleen deel uit van een afstoting als ze een rendement op de belegging vertegenwoordigt, bijvoorbeeld wanneer het dividend uitbetaald wordt uit winsten die voor overname waren geboekt. In geval van een gedeeltelijke afstoting wordt alleen de hiermee samenhangende cumulatieve valutakoersverschillen voor het evenredige deel in de winst- en verliesrekening opgenomen. De afschrijving van de boekwaarde van een buitenlandse activiteit is geen gedeeltelijke afstoting. Bijgevolg wordt op het moment van een afschrijving geen deel van de in het eigen vermogen verwerkte valutakoersverschillen in de winst- en verliesrekening opgenomen.

FISCALE GEVOLGEN VAN ALLE VALUTAKOERSVERSCHILLEN

50. Winsten en verliezen op transacties luidende in vreemde valuta en valutakoersverschillen die ontstaan bij de omrekening van de resultaten en de financiële positie van een entiteit (met inbegrip van een buitenlandse activiteit) in een andere valuta, kunnen fiscale gevolgen hebben. Deze fiscale gevolgen vallen onder het regime van IAS 12 Winstbelastingen.

INFORMATIEVERSCHAFFING

51.  In de alinea’s 53 en 55 tot en met 57 hebben verwijzingen naar de ‘functionele valuta’, als er sprake is van een groep, betrekking op de functionele valuta van de moedermaatschappij.

52.  Een entiteit dient het volgende te vermelden:

(a)  het bedrag van de valutakoersverschillen die in de winst- en verliesrekening zijn opgenomen, met uitzondering van de valutakoersverschillen op financiële instrumenten die, in overeenstemming met IAS 39, worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening;

en

(b)  de nettokoersverschillen die in een afzonderlijke component van het eigen vermogen zijn opgenomen, en een aansluiting tussen het bedrag van dergelijke valutakoersverschillen aan het begin de periode en en het bedrag aan het einde van de periode.

53.  Als de presentatievaluta verschilt van de functionele valuta moet dat feit, alsook de functionele valuta en de reden voor het gebruik van een andere presentatievaluta worden vermeld.

54.  Wanneer er een wijziging is opgetreden in de functionele valuta van ofwel de verslaggevende entiteit of van een belangrijke buitenlandse activiteit, dient dat feit en de reden voor de wijziging van de functionele valuta te worden vermeld.

55.  Wanneer een verslaggevende entiteit de jaarrekening in een andere valuta dan in de eigen functionele valuta presenteert, dient ze alleen te vermelden dat de jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de International Financial Reporting Standards indien de jaarrekening aan alle vereisten van elke van kracht zijnde standaard en elke van kracht zijnde interpretatie van die standaarden voldoet, met inbegrip van de omrekeningsmethode die in de alinea’s 39 en 42 is uiteengezet.

56. Een entiteit presenteert soms de jaarrekening en andere financiële informatie in een andere valuta dan de eigen functionele valuta, zonder te voldoen aan de vereisten van alinea 55. Een entiteit kan bijvoorbeeld alleen bepaalde posten in de jaarrekening in een andere valuta omrekenen. Of een entiteit met een functionele valuta, die niet de valuta is van een economie met hyperinflatie, kan de jaarrekening in een andere valuta converteren door alle posten om te rekenen tegen de meest recente slotkoers Zulke conversies zijn niet in overeenstemming met de International Financial Reporting Standards en is informatieverschaffing uiteengezet in alinea 57 vereist.

57.  Wanneer een entiteit haar jaarrekening of andere financiële informatie weergeeft in een andere valuta dan in de eigen functionele valuta of presentatievaluta, en wanneer niet voldaan wordt aan de vereisten van alinea 55, dient de entiteit:

(a)  duidelijk aan te geven dat de informatie aanvullende informatie betreft, om dezze te onderscheiden van de informatie die in overeenstemming is met de International Financial Reporting Standards;

(b)  de valuta te vermelden waarin de aanvullende informatie wordt weergegeven;

en

(c)  de functionele valuta van de entiteit te vermelden alsmede de gehanteerde omrekeningsmethode om de aanvullende informatie te bepalen.

INGANGSDATUM EN OVERGANGSPERIODE

58.  Een entiteit dient deze standaard toe te passen voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als een entiteit deze standaard toepast voor een verslagperiode die aanvangt vóór 1 januari 2005, dient zij dit feit te vermelden.

▼M13

58A.  Netto-investering in een buitenlandse activiteit (Wijzigingen in IAS 21), uitgegeven in december 2005, voegde alinea 15A toe en wijzigde alinea 33. Entiteiten dienen deze wijzigingen toe te passen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2006 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

▼M5

59.  Een entiteit dient alinea 47 prospectief toe te passen op alle overnames die plaatsvinden na de aanvang van de financiële verslagperiode waarin de standaard voor het eerst wordt toegepast. Retroactieve toepassing van alinea 47 op eerdere overnames is toegestaan. Voor een overname van een buitenlandse activiteit die prospectief wordt behandeld maar die plaatsvond vóór de datum waarop de standaard voor het eerst wordt toegepast, dient de entiteit voorgaande jaren niet aan te passen en kan ze dienovereenkomstig, in voorkomende gevallen, goodwill en aanpassingen naar de reële waarde die uit die overname voortvloeien verwerken als activa en verplichtingen van de entiteit, in plaats van als activa en verplichtingen van de buitenlandse activiteit. De goodwill en de aanpassingen naar de rëele waarde worden derhalve ofwel reeds uitgedrukt in de functionele valuta van de entiteit ofwel zij zijn niet-monetaire posten luidende in vreemde valuta die worden gerapporteerd op basis van de wisselkoers op de overnamedatum.

60.  Alle andere wijzigingen die voortvloeien uit de toepassing van deze standaard dienen te worden verwerkt in overeenstemming met de vereisten van IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten

INTREKKING VAN ANDERE UITSPRAKEN

61. Deze standaard vervangt IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen (herziene versie van 1993).

62. Deze standaard vervangt de volgende interpretaties:

(a) SIC-11 Vreemde valuta – Activering van verliezen die voortvloeien uit ernstige valutadevaluaties;

(b) SIC-19 Rapporteringsvaluta – Waardering en presentatie van de jaarrekening volgens IAS 21 en IAS 29;

en

(c) SIC-30 Rapporteringsvaluta – Omrekening van waarderingsvaluta naar presentatievaluta.

BIJLAGE

Wijzigingen in andere uitspraken

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast op jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Als een entiteit deze standaard toepast voor een eerdere verslagperiode, dienen deze wijzigingen voor deze eerdere verslagperiode te worden toegepast.

A1. In IAS 7 Het Kasstroomoverzicht worden de alinea’s 25 en 26 als volgt gewijzigd:

25.  Kasstromen die voortkomen uit transacties in vreemde valuta dienen te worden gepresenteerd in de functionele valuta van een entiteit door op het bedrag in vreemde valuta de wisselkoers toe te passen die op de datum van de kasstroom geldt tussen de functionele valuta en de vreemde valuta.

26.  De kasstromen van een buitenlandse dochteronderneming dienen te worden omgezet tegen de wisselkoers die op de data van de kasstromen geldt tussen de functionele valuta en de vreemde valuta.

A2. IAS 12 Winstbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

Alinea 1 van de inleiding (nu genummerd als alinea IN2) is als volgt gewijzigd:

IN2. 

Verder zijn er enkele tijdelijke verschillen die geen periodeverschuivingen betreffen, bijvoorbeeld tijdelijke verschillen die ontstaan als:

(a) de niet-monetaire activa en verplichtingen van een entiteit worden gewaardeerd in de functionele valuta van de entiteit, maar de fiscale winst (en bijgevolg de fiscale boekwaarde van de niet-monetaire activa en verplichtingen die daaraan ten grondslag ligt)of het fiscale verlies in een andere valuta wordt vastgesteld.

(b) 

De alinea’s 41 en 62 worden als volgt gewijzigd:

41. De niet-monetaire activa en verplichtingen van een entiteit worden verwerkt in haar functionele valuta (zie IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen). Indien de fiscale winst of het fiscaal verlies van de entiteit (en derhalve de fiscale boekwaarde van haar niet-monetaire activa en verplichtingen) wordt bepaald in een andere valuta, geven wisselkoerswijzigingen aanleiding tot tijdelijke verschillen die resulteren in de opname van een uitgestelde belastingverplichting (behoudens alinea 24) of –vordering. De resulterende uitgestelde belastingen worden verwerkt in de winst- en verliesrekening (zie alinea 58).

62. De International Financial Reporting Standards vereisen of staan toe dat bepaalde posten direct in het eigen vermogen worden verwerkt. Voorbeelden van dergelijke posten zijn:

(c) valutakoersverschillen die voortvloeien uit de omrekening van de jaarrekening van een buitenlandse activiteit (zie IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen);

en

A3. IAS 29 Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie wordt als volgt gewijzigd:

Alinea 1 wordt als volgt gewijzigd:

1.  Deze standaard moet worden toegepast op de jaarrekening, met inbegrip van de geconsolideerde jaarrekening, van elke entiteit waarvan de functionele valuta de valuta is van een economie met hyperinflatie.

Alinea 8 wordt als volgt gewijzigd:

8.  De jaarrekening van een entiteit waarvan de functionele valuta de valuta is van een economie met hyperinflatie, of ze nu is gebaseerd op de historische-kostprijsbenadering of de actuele-waardebenadering, moet worden gepresenteerd in termen van de meeteenheid die op de balansdatum wordt gebruikt. De overeenkomstige cijfers voor de voorgaande periode vereist door IAS 1 Presentatie van de jaarrekening, en alle informatie met betrekking tot vroegere perioden moeten ook worden gepresenteerd in termen van de meeteenheid die op de balansdatum wordt gebruikt. Voor de presentatie van vergelijkende bedragen in een andere presentatievaluta zijn de alinea’s 42(b) en 43 van IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen (herziene versie van 2003)van toepassing.

Alinea 17 wordt als volgt gewijzigd:

17. Mogelijk is er geen algemene prijsindex beschikbaar voor de perioden waarvoor deze standaard de aanpassing van materiële vaste activa vereist. In deze omstandigheden kan het nodig zijn om een schatting te gebruiken die bijvoorbeeld is gebaseerd op de wisselkoersschommelingen tussen de functionele valuta en een relatief stabiele vreemde valuta.

Alinea 23 komt te vervallen.

Alinea 31 wordt als volgt gewijzigd:

31. De winst of het verlies op de netto monetaire positie wordt administratief verwerkt in overeenstemming met de alinea’s 27 en 28.

Alinea 34 wordt als volgt gewijzigd:

34. Overeenkomstige cijfers voor de voorgaande verslagperiode, of ze nu waren gebaseerd op de historische-kostprijsbenadering of de actuele-waardebenadering, worden aangepast door een algemene prijsindex toe te passen zodat de vergelijkende jaarrekening wordt gepresenteerd in termen van de meeteenheid die geldt aan het einde van de verslagperiode. Informatie die wordt vermeld met betrekking tot vroegere perioden wordt eveneens uitgedrukt in termen van de meeteenheid die geldt aan het einde van de verslagperiode. Voor de presentatie van vergelijkende bedragen in een verschillende presentatievaluta zijn de alinea’s 42(b) en 43 van IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen (herziene versie van 2003) van toepassing.

Alinea 39 wordt als volgt gewijzigd:

39.  De volgende informatie dient te worden verstrekt:

(a)  het feit dat de jaarrekening en de overeenkomstige cijfers voor voorgaande perioden werden aangepast om rekening te houden met wijzigingen in de algemene koopkracht van de functionele valuta en bijgevolg zijn gepresenteerd in termen van de meeteenheid die geldt op de balansdatum;

A4. [Wijziging niet van toepassing op basistekst van de standaard]

A5. [Wijziging niet van toepassing op basistekst van de standaard]

A6. In IAS 38 Immateriële activa wordt alinea 107 als volgt gewijzigd:

107.  De jaarrekening moet informatie verschaffen over de volgende punten voor elke categorie van immateriële activa, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen intern gegenereerde immateriële activa en andere immateriële activa:

(e)  een aansluiting van de boekwaarde aan het begin en einde van de periode, met vermelding van:

(vii)  nettovalutakoersverschillen die voortvloeien uit de omrekening van de jaarrekening in een andere presentatievaluta en uit de omrekening van een buitenlandse activiteit in de presentatievaluta van de verslaggevende entiteit;

en

A7. In IAS 41 Landbouw wordt alinea 50 als volgt gewijzigd:

50.  Een entiteit dient een aansluiting te presenteren van wijzigingen in de boekwaarde van biologische activa tussen het begin en het einde van de verslagperiode. De aansluiting dient het volgende te vermelden:

(f)  nettokoersverschillen die voortvloeien uit de omrekening van de jaarrekening in een andere presentatievaluta en uit de omrekening van een buitenlandse activiteit in de presentatievaluta van de verslaggevende entiteit;

en

A8. SIC-7 Invoering van de euro wordt als volgt gewijzigd.

Alinea 4 wordt als volgt gewijzigd:

4. Dit betekent met name dat:

(a) monetaire activa en verplichtingen in vreemde valuta die voortvloeien uit transacties tegen de slotkoers moeten blijven worden omgerekend in de functionele valuta. Eventuele resulterende koersverschillen moeten onmiddellijk worden opgenomen als baten of lasten, met dien verstande dat een entiteit haar bestaande grondslagen voor de financiële verslaggeving moet blijven toepassen op winsten en verliezen uit wisselkoersverschillen, die betrekking hebben op de afdekking van het valutarisico van een verwachte toekomstige transactie

(b) cumulatieve valutakoersverschillen met betrekking tot de omrekening van de jaarrekening van buitenlandse activiteiten moeten blijven worden geclassificeerd als eigen vermogen en enkel bij de afstoting van de netto-investering in de buitenlandse activiteit moeten worden opgenomen als baten of lasten.

De vermelding van de ingangsdatum wordt als volgt gewijzigd:

Ingangsdatum: Deze SIC-interpretatie wordt van kracht op 1 juni 1998. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt volgens de vereisten in IAS 8.

A9. IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards wordt als volgt gewijzigd.

In Bijlage B, worden de alinea’s B1A en B1B toegevoegd:

B1A Een entiteit behoeft IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen niet retroactief toe te passen op aanpassingen naar de reële waarde en goodwill, die ontstaan bij bedrijfscombinaties die tot stand zijn gekomen vóór de overgangsdatum naar IFRSs. Indien de entiteit IAS 21 niet retroactief toepast op deze aanpassingen naar reële waarde en goodwill, dient zij deze te behandelen als activa en verplichtingen van de entiteit in plaats van als activa en verplichtingen van de overgenomen partij. Daarom worden de goodwill en de aanpassingen naar rëele waarde ofwel reeds uitgedrukt in de functionele valuta van de entiteit ofwel zijn zij niet-monetaire posten luidende in vreemde valuta die worden gerapporteerd op basis van de wisselkoers die op basis van de voorheen toegepaste GAAP werd toegepast.

B1B Een entiteit mag IAS 21 retroactief toepassen op aanpassingen naar reële waarde en goodwill die ontstaan zijn in:

(a) alle bedrijfscombinaties die tot stand zijn gekomen vóór de overgangsdatum naar IFRSs.

(b) alle bedrijfscombinaties waarbij de entiteit besluit tot aanapssing om te voldoen aan IAS 22 zoals toegestaan op grond van bovenstaande alinea B1.

▼M3

INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 3

Bedrijfscombinaties

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Identificatie van een bedrijfscombinatie

Bedrijfscombinaties waarbij entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend betrokken zijn

Verwerkingsmethode

Toepassing van de overnamemethode

Identificatie van de overnemende partij

Kostprijs van een bedrijfscombinatie

Aanpassingen van de kostprijs van een bedrijfscombinatie die afhankelijk is van toekomstige gebeurtenissen

Toerekening van de kostprijs van een bedrijfscombinatie aan de verworven activa en overgenomen verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen

Identificeerbare activa en verplichtingen van de overgenomen partij

Immateriële activa van de overgenomen partij

Voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij

Goodwill

De waarde waarmee het belang van de overnemende partij in de netto reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij de kostprijs overtreft

Een bedrijfscombinatie die in fasen tot stand komt

Eerste verwerking op basis van voorlopige waarden

Aanpassingen nadat de eerste verwerking afgerond is

Opname van uitgestelde belastingvorderingen nadat de eerste verwerking afgerond is

Informatieverschaffing

Overgangsbepalingen en ingangsdatum

Voorheen opgenomen goodwill

Voorheen opgenomen negatieve goodwill

Voorheen opgenomen immateriële activa

Investeringen verwerkt volgens de „equity”-methode

Beperkte retroactieve toepassing

Intrekking van andere uitspraken

DOEL

1. Het doel van deze International Financial Reporting Standard is om voorschriften te verstrekken ten aanzien van de verslaggeving door een entiteit wanneer deze een bedrijfscombinatie aangaat. De standaard specificeert in het bijzonder dat alle bedrijfscombinaties verwerkt dienen te worden door toepassing van de overnamemethode. Daarom neemt de overnemende partij de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij op tegen hun reële waarde op de datum van overname, alsook goodwill die later getoetst wordt op een bijzondere waardevermindering in plaats van te worden afgeschreven.

TOEPASSINGSGEBIED

2. Behoudens de bepalingen in alinea 3, dienen entiteiten deze IFRS toe te passen bij het verwerken van bedrijfscombinaties.

3. Deze IFRS is niet van toepassing op:

(a) bedrijfscombinaties waarin afzonderlijke entiteiten of bedrijfsactiviteiten samengebracht zijn om een joint venture te vormen;

(b)  bedrijfscombinaties waarbij entiteiten of bedrijfsactiviteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend betrokken zijn;

(c) bedrijfscombinaties waarbij twee of meer gemeenschappelijke entiteiten betrokken zijn;

(d) bedrijfscombinaties waarin afzonderlijke entiteiten of bedrijfsactiviteiten samengebracht zijn om een verslaggevende entiteit te vormen, enkel op basis van een contract zonder het eigendomsbelang te verkrijgen (bijvoorbeeld combinaties waarin afzonderlijke entiteiten samengebracht zijn enkel op basis van een contract om een dubbelgenoteerde vennootschap te vormen).

Identificatie van een bedrijfscombinatie

4. Een bedrijfscombinatie is het samenbrengen van afzonderlijke entiteiten of bedrijfsactiviteiten in één verslaggevende entiteit. Het resultaat van bijna alle bedrijfscombinaties is dat één entiteit, de overnemende partij, zeggenschap verkrijgt over een of meer bedrijfsactiviteiten, de overgenomen partij. Indien een entiteit zeggenschap verkrijgt over een of meer andere entiteiten die geen bedrijfsactiviteiten zijn, is het samenbrengen van deze entiteiten geen bedrijfscombinatie. Als een entiteit een groep van activa of nettoactiva verwerft die geen bedrijfsactiviteit vormen, dient zij de kostprijs van de groep aan de individuele, identificeerbare activa en verplichtingen van de groep toe te rekenen, op basis van hun relatieve reële waarde op de overnamedatum.

5. Een bedrijfscombinatie kan op verschillende manieren gestructureerd zijn vanwege juridische, fiscale of andere overwegingen. Een bedrijfscombinatie kan de aankoop door een entiteit van de aandelen van een andere entiteit inhouden, de aankoop van alle nettoactiva van een andere entiteit, de overname van de verplichtingen van een andere entiteit of de aankoop van sommige nettoactiva van een andere entiteit die samen een of meer bedrijfsactiviteiten vormen. Een bedrijfscombinatie kan tot stand komen door uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten, door overdracht van geldmiddelen, kasequivalenten of andere activa of een combinatie daarvan. De transactie kan plaatsvinden tussen de aandeelhouders van de samengevoegde entiteiten of tussen één entiteit en de aandeelhouders van een andere entiteit. Het kan de oprichting met zich meebrengen van een nieuwe entiteit om zeggenschap, respectievelijk de beschikkingsmacht uit te oefenen over de samengevoegde entiteiten of over de overgedragen nettoactiva, of de reorganisatie van een of meer van de samengevoegde entiteiten.

6. Een bedrijfscombinatie kan resulteren in een moeder-dochterrelatie waarin de overnemende partij de moedermaatschappij is en de overgenomen partij een dochteronderneming is van de overnemende partij. In dergelijke omstandigheden past de overnemende partij deze IFRS toe in haar geconsolideerde jaarrekening. Ze neemt haar belang in de overgenomen partij op als een investering in een dochteronderneming in elke enkelvoudige jaarrekening die zij opstelt (zie IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening).

7. Een bedrijfscombinatie kan de aankoop inhouden van de nettoactiva, met inbegrip van enige goodwill, van een andere entiteit in plaats van de aankoop van de aandelen van de andere entiteit. Een dergelijke combinatie resulteert niet in een moeder-dochterrelatie.

8. Opgenomen in de definitie van een bedrijfscombinatie, en derhalve in het toepassingsgebied van deze IFRS, zijn bedrijfscombinaties waarin een entiteit zeggenschap verkrijgt over een andere entiteit, maar waarvan de datum waarop deze zeggenschap verkregen wordt (dat wil zeggen de overnamedatum) niet samenvalt met de datum of de data waarop het eigendomsbelang verkregen wordt (dat wil zeggen de ruildatum of de ruildata). Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer een deelneming contracten afsluit met sommige van haar investeerders om aandelen terug te kopen, als gevolg waarvan zij zeggenschap heeft over de wijzigingen in de deelneming.

9. Deze IFRS specificeert niet de verwerking door deelnemers in een joint venture van belangen in joint ventures (zie IAS 31 Belangen in joint ventures).

Bedrijfscombinaties waarbij entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend betrokken zijn

10. Een bedrijfscombinatie waarbij entiteiten of bedrijfsactiviteiten waarover gezamenlijke de zeggenschap wordt uitgeoefend betrokken zijn, is een bedrijfscombinatie waarin de uiteindelijke zeggenschap over alle samengevoegde entiteiten of bedrijfsactiviteiten uitgeoefend wordt door dezelfde partij of partijen, zowel voor als na de bedrijfscombinatie, en die zeggenschap niet tijdelijk is.

11. Een groep personen dient beschouwd te worden zeggenschap uit te oefenen over een entiteit wanneer, als gevolg van contractuele afspraken, zij gezamenlijk de macht hebben om haar financiële en operationele beleid te sturen teneinde voordelen te verkrijgen uit haar activiteiten. Om die reden valt een bedrijfscombinatie niet onder het toepassingsgebied van deze IFRS wanneer dezelfde groep van personen uit hoofde van contractuele afspraken gezamenlijk de uiteindelijke macht heeft om het financiële en operationele beleid van elke samengevoegde entiteit te sturen teneinde voordelen te verkrijgen uit hun activiteiten, en die uiteindelijke gezamenlijke macht niet tijdelijk is.

12. Een natuurlijk persoon of een groep van natuurlijke personen die uit hoofde van een contractuele afspraak handelen kan zeggenschap uitoefenen over een entiteit en die natuurlijke persoon of groep van personen is mogelijk niet onderworpen aan de vereisten van de International Financial Reporting Standards inzake financiële verslaggeving. Om die reden hoeven samengevoegde entiteiten niet opgenomen te worden in dezelfde geconsolideerde jaarrekening om een bedrijfscombinatie te beschouwen als een bedrijfscombinatie waarin entiteiten betrokken zijn waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend.

13. De mate waarin voor en na de totstandkoming van een bedrijfscombinatie minderheidsbelangen worden aangehouden in elk van de samengevoegde entiteiten is niet relevant bij de bepaling of in de bedrijfscombinatie entiteiten betrokken zijn waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend. Het is evenmin relevant bij de bepaling of in een bedrijfscombinatie entiteiten betrokken zijn waarover de gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend, wanneer één van de samengevoegde entiteiten een dochteronderneming is die niet opgenomen wordt in de geconsolideerde jaarrekening van de groep overeenkomstig IAS 27.

VERWERKINGSMETHODE

14.  Alle bedrijfscombinaties dienen te worden verwerkt door de overnamemethode toe te passen.

15. De overnamemethode beschouwt een bedrijfscombinatie vanuit het standpunt van de samengevoegde entiteit die wordt aangemerkt als de overnemende partij. De overnemende partij koopt nettoactiva en neemt de verworven activa en de overgenomen verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen op, met inbegrip van die welke voorheen niet door de overgenomen partij werden opgenomen. De waardering van de activa en verplichtingen van de overnemende partij wordt niet beïnvloed door de transactie, en additionele activa of verplichtingen van de overnemende partij worden niet opgenomen als gevolg van de transactie, aangezien deze niet het voorwerp van de transactie zijn.

TOEPASSING VAN DE OVERNAMEMETHODE

16. Toepassing van de overnamemethode houdt de volgende stappen in:

(a) identificatie van de overnemende partij;

(b) bepalen van de kostprijs van de bedrijfscombinatie;

en

(c) toerekening, op de overnamedatum, van de kostprijs van de bedrijfscombinatie aan de verworven activa en overgenomen verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen.

Identificatie van de overnemende partij

17.  Een overnemende partij dient te worden geïdentificeerd voor alle bedrijfscombinaties. De overnemende partij is de samengevoegde entiteit die zeggenschap verkrijgt over de andere samengevoegde entiteiten of bedrijfsactiviteiten.

18. Aangezien de overnamemethode een bedrijfscombinatie bekijkt vanuit het standpunt van de overnemende partij, veronderstelt de methode dat één van de aan de transactie deelnemende partijen geïdentificeerd kan worden als de overnemende partij.

19. Zeggenschap is de macht om het financiële en operationele beleid van een entiteit of bedrijfsactiviteit te sturen teneinde voordelen te verkrijgen uit haar activiteiten. Een samengevoegde entiteit wordt verondersteld zeggenschap te hebben verkregen over een andere samengevoegde entiteit wanneer ze meer dan de helft van de stemrechten van die andere entiteit verwerft, tenzij kan worden aangetoond dat een dergelijke eigendom geen zeggenschap inhoudt. Zelfs indien één van de samengevoegde entiteiten niet meer dan de helft van de stemrechten van een andere samengevoegde entiteit verwerft, heeft zij mogelijk de zeggenschap verkregen over die andere entiteit indien, als gevolg van de bedrijfscombinatie, zij:

(a) krachtens een overeenkomst met andere investeerders zeggenschap verkrijgt over meer dan de helft van de stemrechten van de andere entiteit;

of

(b) op grond van statuten of een overeenkomst zeggenschap verkrijgt over het financiële en operationele beleid van de andere entiteit;

of

(c) de macht verkrijgt om de meerderheid van de leden van de raad van bestuur of het equivalente bestuurlijk orgaan van de andere entiteit te benoemen of te ontslaan;

of

(d) de meerderheid van de stemmen kan uitbrengen op de vergaderingen van de raad van bestuur of van het equivalente bestuurlijk orgaan van de andere entiteit.

20. Hoewel het soms niet eenvoudig is om een overnemende partij te identificeren, zijn er doorgaans aanwijzingen dat er één bestaat. Voorbeelden:

(a) indien de reële waarde van één van de samengevoegde entiteiten aanzienlijk hoger is dan de reële waarde van de andere samengevoegde entiteit, is de entiteit met de hoogste reële waarde waarschijnlijk de overnemende partij;

(b) indien de bedrijfscombinatie tot stand komt via een ruil van gewone eigen-vermogensinstrumenten waaraan stemrechten verbonden zijn tegen geldmiddelen of andere activa, is de entiteit die de geldmiddelen betaalt of andere activa opgeeft waarschijnlijk de overnemende partij;

en

(c) indien uit de bedrijfscombinatie een management ontstaat in één van de samengevoegde entiteiten dat in staat is de selectie van het managementteam van de resulterende samengevoegde entiteit te domineren, dan is de entiteit waarvan het management deze dominante invloed kan uitoefenen waarschijnlijk de overnemende partij.

21. In een bedrijfscombinatie die tot stand is gekomen via een ruil van aandelen, is de entiteit die de aandelen uitgeeft normaliter de overnemende partij. Alle relevante feiten en omstandigheden dienen echter in aanmerking te worden genomen bij de bepaling welke samengevoegde entiteit de macht heeft om het financiële en operationele beleid van de andere entiteit (of entiteiten) te sturen teneinde voordelen uit haar (hun) activiteiten te verkrijgen. In bepaalde bedrijfscombinaties, veelal omgekeerde overnames genoemd, is de overnemende partij de entiteit waarvan de aandelen zijn overgenomen en is de uitgevende entiteit de overgenomen partij. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een niet-beursgenoteerde entiteit maatregelen treft om zichzelf „te laten overnemen” door een kleinere, beursgenoteerde entiteit teneinde een beursnotering te verkrijgen. Hoewel volgens de wet de beursgenoteerde, uitgevende entiteit beschouwd wordt als de moedermaatschappij en de niet-beursgenoteerde entiteit als de dochteronderneming, is de juridische dochteronderneming de overnemende partij als zij de macht heeft om het financiële en operationele beleid van de juridische moedermaatschappij te sturen teneinde voordelen uit haar activiteiten te verkrijgen. Doorgaans is de overnemende partij de grootste entiteit, hoewel feiten en omstandigheden met betrekking tot een bedrijfscombinatie soms aangeven dat een kleinere entiteit een grotere entiteit overneemt. Leidraden voor de verwerking van omgekeerde overnames worden verstrekt in alinea’s B1 tot en met B15 van Bijlage B.

22. Wanneer een nieuwe entiteit opgericht is om eigen-vermogensinstrumenten uit te geven voor de totstandkoming van een bedrijfscombinatie, dient één van de samengevoegde entiteiten die vóór de bedrijfscombinatie bestond, te worden geïdentificeerd als de overnemende partij op grond van de beschikbare aanwijzingen.

23. Indien meer dan twee samengevoegde entiteiten betrokken zijn bij een bedrijfscombinatie, dient één van de samengevoegde entiteiten die voor de totstandkoming van de bedrijfscombinatie bestond, te worden geïdentificeerd als de overnemende partij op grond van de beschikbare aanwijzingen. Bij de bepaling welke de overnemende partij is dient in dergelijke gevallen ook onder meer rekening te worden gehouden met de vraag welke samengevoegde entiteit de initiatiefnemer is geweest van de bedrijfscombinatie en of de activa of opbrengsten van één van de samengevoegde entiteiten in belangrijke mate die van de andere entiteiten overschrijden.

Kostprijs van een bedrijfscombinatie

24.  De overnemende partij dient de kostprijs van een bedrijfscombinatie te waarderen als het totaal van:

(a)  de reële waarde, op de datum van de ruil, van afgestane activa, aangegane of overgenomen verplichtingen, en van door de overnemende partij uitgegeven eigen-vermogensinstrumenten, in ruil voor zeggenschap over de overgenomen partij;

plus

(b)  alle rechtstreeks aan de bedrijfscombinatie toerekenbare kosten.

25. De overnamedatum is de datum waarop de overnemende partij feitelijk de zeggenschap verkrijgt over de overgenomen partij. Wanneer dit tot stand is gekomen via één ruiltransactie, komt de ruildatum overeen met de overnamedatum. Een bedrijfscombinatie kan echter meer dan één ruiltransactie inhouden, bijvoorbeeld indien ze in verschillende fasen wordt gerealiseerd door opeenvolgende aankopen van aandelen. Wanneer dit plaatsvindt:

(a) is de kostprijs van de bedrijfscombinatie gelijk aan de totale kostprijs van de individuele transacties;

en

(b) is de ruildatum de datum van elke ruiltransactie (dat wil zeggen de datum waarop elk individuele investering opgenomen wordt in de jaarrekening van de overnemende partij), terwijl de overnamedatum de datum is waarop de overnemende partij de zeggenschap over de overgenomen partij verkrijgt.

26. Afgestane activa en verplichtingen die door de overnemende partij aangegaan of overgenomen zijn in ruil voor zeggenschap over de overgenomen partij, dienen te worden gewaardeerd overeenkomstig alinea 24 tegen hun reële waarde op de ruildatum. Wanneer de afwikkeling van de gehele of gedeeltelijke kostprijs van een bedrijfscombinatie wordt uitgesteld, moet derhalve de reële waarde van die uitgestelde component bepaald worden door de te betalen bedragen te disconteren tot hun contante waarde op de ruildatum, rekening houdend met enig agio of disagio dat waarschijnlijk bij afwikkeling zal ontstaan.

27. De gepubliceerde prijs op de ruildatum van een beursgenoteerd eigen-vermogensinstrument is de beste indicatie van de reële waarde van het instrument en moet worden gebruikt, tenzij in zeldzame omstandigheden. Andere aanwijzingen en waarderingsmethoden moeten in overweging worden genomen, maar alleen in het zeldzame geval dat de overnemende partij kan aantonen dat de gepubliceerde prijs op de ruildatum een onbetrouwbare indicatie is van de reële waarde, en dat de andere aanwijzingen en waarderingsmethoden een betrouwbaardere maatstaf zijn voor bepaling van de reële waarde van het eigen-vermogensinstrument. De op de ruildatum gepubliceerde prijs is alleen een onbetrouwbare indicatie als deze prijs is beïnvloed door de marktschaarste. Indien de gepubliceerde prijs op de ruildatum een onbetrouwbare indicatie is of indien geen gepubliceerde prijs bestaat voor de door de overnemende partij uitgegeven eigen-vermogensinstrumenten, kan de reële waarde van dergelijke instrumenten bijvoorbeeld worden geschat op basis van hun proportionele belang in de reële waarde van de overnemende partij of op basis van het proportionele belang in de reële waarde van de overgenomen partij, afhankelijk van welke waarde het duidelijkst blijkt. De reële waarde op de ruildatum van monetaire activa die afgestaan zijn aan aandeelhouders van de overgenomen partij als een alternatief voor eigen-vermogensinstrumenten kan ook een aanwijzing vormen voor de totale reële waarde die door de overnemende partij afgestaan is in ruil voor zeggenschap over de overgenomen partij. In elk geval dienen alle aspecten van de bedrijfscombinatie te worden beschouwd, met inbegrip van belangrijke factoren die van invloed zijn op de onderhandelingen. Verdere leidraden voor de bepaling van de reële waarde van eigen-vermogensinstrumenten zijn uiteengezet in IAS 39 Financiële Instrumenten: opname en waardering.

28. De kostprijs van een bedrijfscombinatie omvat door de overnemende partij aangegane of overgenomen verplichtingen in ruil voor zeggenschap over de overgenomen partij. Verdere verliezen of andere kosten die naar verwachting zullen worden gemaakt als gevolg van een bedrijfscombinatie zijn geen verplichtingen die de overnemende partij aangegaan is of overgenomen heeft in ruil voor zeggenschap over de overgenomen partij en maken daarom geen deel van de kostprijs van de bedrijfscombinatie.

29. De kostprijs van een bedrijfscombinatie omvat alle rechtstreeks aan de bedrijfscombinatie toerekenbare kosten, zoals honoraria van accountants, juristen, taxateurs en andere consultants die betrekking hebben op de totstandkoming van de bedrijfscombinatie. Algemene administratiekosten, inclusief de kosten van een met overnames belaste afdeling, en andere kosten die niet direct aan de specifieke bedrijfscombinatie die verwerkt wordt, kunnen worden toegerekend, worden niet opgenomen in de kostprijs van de bedrijfscombinatie: ze worden opgenomen als een last op het moment dat ze worden gemaakt.

30. De kosten voor de regeling en uitgifte van financiële verplichtingen maken integraal deel uit van de uitgiftetransactie van de verplichting, zelfs wanneer de verplichtingen uitgegeven worden om een bedrijfscombinatie tot stand te brengen, en zijn geen kosten die rechtstreeks toerekenbaar zijn aan de bedrijfscombinatie. Om die reden dienen entiteiten dergelijke kosten niet in de kostprijs van een bedrijfscombinatie op te nemen. Overeenkomstig IAS 39 dienen dergelijke kosten te worden opgenomen bij de eerste waardering van de verplichting.

31. Evenzo maken de kosten voor de uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten integraal deel uit van de uitgiftetransactie van eigen-vermogensinstrumenten, zelfs wanneer de eigen-vermogensinstrumenten uitgegeven worden om een bedrijfscombinatie tot stand te brengen, en vormen ze geen kosten die rechtstreeks toerekenbaar zijn aan de bedrijfscombinatie. Om die reden dienen entiteiten dergelijke kosten niet in de kostprijs van een bedrijfscombinatie op te nemen. In overeenstemming met IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie, verminderen dergelijke kosten de opbrengst van de uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten.

Aanpassingen van de kostprijs van een bedrijfscombinatie die afhankelijk is van toekomstige gebeurtenissen

32.  Indien een overeenkomst inzake een bedrijfscombinatie voorziet in een aanpassing van de kostprijs van de bedrijfscombinatie afhankelijk van toekomstige gebeurtenissen, dient de overnemende partij het bedrag van die aanpassing op de overnamedatum op te nemen in de kostprijs van de bedrijfscombinatie als de aanpassing waarschijnlijk is en betrouwbaar kan worden gewaardeerd.

33. Een overeenkomst inzake een bedrijfscombinatie kan aanpassingen van de kostprijs van de bedrijfscombinatie toestaan die afhankelijk zijn van een of meer toekomstige gebeurtenissen. De aanpassingen kunnen bijvoorbeeld afhankelijk zijn van een bepaald winstniveau dat in toekomstige perioden wordt gehandhaafd of gerealiseerd, of van de handhaving van de marktprijs van de instrumenten die worden uitgegeven. Het is gewoonlijk mogelijk om ondanks enige onzekerheid het bedrag van een dergelijke aanpassing te schatten op het moment waarop de bedrijfscombinatie voor het eerst verwerkt wordt, zonder afbreuk te doen aan de betrouwbaarheid van de informatie. Wanneer de toekomstige gebeurtenissen niet plaatsvinden of wanneer de schatting herzien moet worden, dient de kostprijs van de bedrijfscombinatie dienovereenkomstig te worden aangepast.

34. Indien een overeenkomst inzake een bedrijfscombinatie echter voorziet in een dergelijke aanpassing, wordt die aanpassing niet opgenomen in de kostprijs van de bedrijfscombinatie op het tijdstip waarop de bedrijfscombinatie voor het eerst wordt verwerkt als de aanpassing noch waarschijnlijk is, noch betrouwbaar kan worden gewaardeerd. Wanneer die aanpassing later waarschijnlijk wordt en betrouwbaar kan worden gewaardeerd, dient de aanvullende vergoeding te worden behandeld als een aanpassing van de kostprijs van de bedrijfscombinatie.

35. In sommige omstandigheden kan de overnemende partij verplicht zijn om een nabetaling aan de verkoper te verrichten als vergoeding voor een waardeverlaging van de afgestane activa, uitgegeven eigen-vermogensinstrumenten of door de overnemende partij aangegane of overgenomen verplichtingen in ruil voor zeggenschap van de overgenomen partij. Dit is bijvoorbeeld het geval als de overnemende partij de marktprijs van eigen-vermogensinstrumenten of schuldinstrumenten uitgegeven als deel van de kostprijs van de bedrijfscombinatie, heeft gegarandeerd en verplicht is extra eigen-vermogensinstrumenten of schuldinstrumenten uit te geven om de oorspronkelijk bepaalde kostprijs te herkrijgen. In dergelijke gevallen wordt geen verhoging van de kostprijs van de bedrijfscombinatie opgenomen. In geval van eigen-vermogensinstrumenten wordt de reële waarde van de aanvullende betaling gesaldeerd door een gelijkwaardige verlaging in de waarde die aan de oorspronkelijk uitgegeven instrumenten werd toegerekend. In het geval van schuldinstrumenten wordt de aanvullende betaling beschouwd als een verlaging van het agio of een verhoging van het disagio op de eerste uitgifte.

Toerekening van de kostprijs van een bedrijfscombinatie aan de verworven activa en overgenomen verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen

36.  De overnemende partij dient op de overnamedatum de kostprijs van een bedrijfscombinatie toe te rekenen door de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen die voldoen aan de opnamecriteria in alinea 37, van de overgenomen partij op te nemen tegen reële waarde op die datum, met uitzondering van vaste activa (of groepen van activa die afgestoten worden) die geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig IFRS 5, Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten welke tegen reële waarde minus verkoopkosten dienen te worden opgenomen. Elk verschil tussen de kostprijs van de bedrijfscombinatie en het belang van de overnemende partij in de op deze wijze opgenomen netto reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen, dient verwerkt te worden overeenkomstig alinea’s 51 tot en met 57.

37.  De overnemende partij dient de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij alleen afzonderlijk op te nemen op de overnamedatum wanneer zij op die datum aan de volgende criteria voldoen:

(a)  in geval van een actief dat geen immaterieel actief is, is het waarschijnlijk dat alle gerelateerde toekomstige economische voordelen naar de overnemende partij zullen vloeien en dat zijn reële waarde op betrouwbare wijze kan worden vastgesteld;

(b)  in geval van een verplichting die geen voorwaardelijke verplichting is, is het waarschijnlijk dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen vereist zal zijn voor de afwikkeling van de verplichting en dat de reële waarde van de verplichting op betrouwbare wijze kan worden vastgesteld;

(c)  in geval van een immaterieel actief of een voorwaardelijke verplichting kan de reële waarde op betrouwbare wijze worden vastgesteld.

38. De winst- en verliesrekening van de overnemende partij dient de winst en het verlies van de overgenomen partij na de overnamedatum op te nemen door de baten en lasten van de overnemende partij op te nemen op basis van de kostprijs van de bedrijfscombinatie voor de overnemende partij. Bijvoorbeeld de afschrijvingskosten die na de overnamedatum zijn opgenomen in de winst- en verliesrekening van de overnemende partij en die betrekking hebben op de af te schrijven activa van de overgenomen partij dienen gebaseerd te zijn op de reële waarde van dergelijke af te schrijven activa op de overnamedatum, dat wil zeggen hun kostprijs voor de overnemende partij.

39. De toepassing van de overnamemethode begint vanaf de overnamedatum, dat wil zeggen vanaf de datum waarop de overnemende partij feitelijk de zeggenschap verkrijgt over de overgenomen partij. Aangezien zeggenschap de macht is om het financiële en operationele beleid van een entiteit of bedrijfsactiviteit te sturen teneinde voordelen te verkrijgen uit haar activiteiten, hoeft een transactie niet te zijn afgesloten of juridisch afgerond alvorens de overnemende partij zeggenschap verkrijgt. Alle ter zake doende feiten en omstandigheden rondom een bedrijfscombinatie dienen bij de beoordeling van het moment waarop de overnemende partij zeggenschap heeft verkregen, te worden beschouwd.

40. Aangezien de overnemende partij de identificeerbare activa, de verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij die voldoen aan de opnamecriteria in alinea 37 tegen reële waarde op de overnamedatum opneemt, wordt elk minderheidsbelang in de overgenomen partij opgenomen tegen het minderheidsaandeel van de netto reële waarde van deze posten. Alinea’s B16 en B17 van Bijlage B verschaffen leidraden voor de bepaling van de reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij, teneinde de kostprijs van een bedrijfscombinatie te kunnen toerekenen.

Identificeerbare activa en verplichtingen van de overgenomen partij

41. De overnemende partij neemt overeenkomstig alinea 36 alleen die identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij afzonderlijk op in het kader van de toerekening van de kostprijs van de bedrijfscombinatie, welke bestonden op de overnamedatum en beantwoorden aan de opnamecriteria in alinea 37. Derhalve geldt het volgende:

(a) de overnemende partij dient verplichtingen voor de beëindiging of vermindering van activiteiten van de overgenomen partij in het kader van de toerekening van de kostprijs van de bedrijfscombinatie alleen op te nemen wanneer de overgenomen partij op de overnamedatum een bestaande verplichting voor reorganisatie heeft opgenomen overeenkomstig IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa;

en

(b) de overnemende partij dient bij de toerekening van de kostprijs van de bedrijfscombinatie geen verplichtingen op te nemen voor toekomstige verliezen of andere kosten die naar verwachting gemaakt zullen worden als gevolg van de bedrijfscombinatie.

42. Een betaling die de entiteit contractueel verplicht is te doen, bijvoorbeeld aan haar werknemers of leveranciers in geval de entiteit wordt overgenomen in een bedrijfscombinatie, is een bestaande verplichting van de entiteit die als voorwaardelijke verplichting wordt beschouwd totdat de totstandkoming van een bedrijfscombinatie waarschijnlijk wordt. De contractuele verplichting wordt door die entiteit als een verplichting opgenomen overeenkomstig IAS 37 wanneer de totstandkoming van een bedrijfscombinatie waarschijnlijk wordt en de verplichting op betrouwbare wijze kan worden vastgesteld. Wanneer de bedrijfscombinatie tot stand is gekomen, wordt die verplichting van de overgenomen partij daarom door de overnemende partij opgenomen in het kader van de toerekening van de kostprijs van de bedrijfscombinatie.

43. Een reorganisatieplan van de overgenomen partij waarvan de realisatie afhankelijk is van de overname van deze partij in een bedrijfscombinatie is, vlak voor de bedrijfscombinatie, echter geen bestaande verplichting van de overgenomen partij. Het is evenmin een voorwaardelijke verplichting van de overgenomen partij vlak voor de bedrijfscombinatie, aangezien het niet een mogelijke verplichting is die voortvloeit uit een gebeurtenis in het verleden waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de overgenomen partij niet de volledige controle heeft. Om die reden dient een overnemende partij geen verplichting voor dergelijke reorganisatieplannen op te nemen in het kader van de toerekening van de kostprijs van de bedrijfscombinatie.

44. De identificeerbare activa en verplichtingen die overeenkomstig alinea 36 worden opgenomen omvatten alle activa en verplichtingen van de overgenomen partij die de overnemende partij koopt of overneemt, met inbegrip van al haar financiële activa en financiële verplichtingen. Dit kan ook activa en verplichtingen inhouden die niet eerder in de jaarrekening van de overgenomen partij waren opgenomen, bijvoorbeeld omdat ze vóór de overname niet in aanmerking kwamen voor opname. Bijvoorbeeld, een belastingvoordeel dat voortvloeit uit fiscale verliezen van de overgenomen partij en dat niet door de overgenomen partij vóór de totstandkoming van de bedrijfscombinatie was opgenomen, komt in aanmerking voor opname als een identificeerbaar actief overeenkomstig alinea 36 als het waarschijnlijk is dat de overnemende partij in de toekomst fiscale winsten zal behalen waarmee het niet-opgenomen belastingvoordeel kan worden verrekend.

Immateriële activa van de overgenomen partij

45. De overnemende partij neemt, overeenkomstig alinea 37, slechts een immaterieel actief van de overgenomen partij op de overnamedatum afzonderlijk op wanneer het beantwoordt aan de definitie van een immaterieel actief in IAS 38 Immateriële activa, en wanneer zijn reële waarde op betrouwbare wijze kan worden vastgesteld. Dit betekent dat de overnemende partij een lopend onderzoeks- en ontwikkelingsproject van de overgenomen partij als actief afzonderlijk van goodwill opneemt indien het project beantwoordt aan de definitie van een immaterieel actief en als de reële waarde van het actief op betrouwbare wijze kan worden vastgesteld. IAS 38 verschaft leidraden om te bepalen of de reële waarde van een immaterieel actief dat in het kader van een bedrijfscombinatie overgenomen is al dan niet op betrouwbare wijze kan worden vastgesteld.

46. Een niet-monetair actief zonder fysieke vorm moet identificeerbaar zijn om te beantwoorden aan de definitie van een immaterieel actief. Volgens IAS 38 beantwoordt een actief alleen aan het criterium van identificeerbaarheid in de definitie van een immaterieel actief wanneer:

(a) het actief scheidbaar is, dat wil zeggen wanneer het gescheiden of gesplitst kan worden van de entiteit en het verkocht kan worden, overgeplaatst kan worden, er vergunningsrechten aan kunnen worden toegekend, het gehuurd of verruild kan worden, ofwel als een opzichzelfstaand actief, ofwel samen met een gerelateerd contract, een gerelateerd actief of een gerelateerde verplichting;

of

(b) het actief voortvloeit uit contractuele of andere juridische rechten, ongeacht of deze rechten overdraagbaar zijn aan of gescheiden kunnen worden van de entiteit of van andere rechten en verplichtingen.

Voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij

47. Alinea 37 specificeert dat de overnemende partij een voorwaardelijke verplichting van de overgenomen partij alleen afzonderlijk opneemt in het kader van de toerekening van de kostprijs van een bedrijfscombinatie indien de reële waarde van de verplichting op betrouwbare wijze kan worden vastgesteld. Wanneer haar reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald:

(a) heeft dit een effect op het bedrag dat als goodwill is opgenomen of is verwerkt overeenkomstig alinea 56;

en

(b) dient de overnemende partij over die voorwaardelijke verplichting de informatie te verschaffen die moet worden verstrekt op grond van IAS 37.

Alinea B16(l) van Bijlage B verschaft leidraden over de bepaling van de reële waarde van een voorwaardelijke verplichting.

48.  Na hun eerste opname dient de overnemende partij voorwaardelijke verplichtingen die afzonderlijk zijn opgenomen overeenkomstig alinea 36 te waarderen tegen het hoogste bedrag van:

(a)  het bedrag dat overeenkomstig IAS 37 zou worden opgenomen;

en

(b)  het bedrag dat oorspronkelijk is opgenomen verminderd met, in voorkomend geval, de geaccumuleerde afschrijvingen die zijn opgenomen in overeenstemming met IAS 18 Opbrengsten.

49. De vereiste in alinea 48 is niet van toepassing op contracten die worden verwerkt overeenkomstig IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. Verplichtingen uit hoofde van leningen die uitgesloten zijn van het toepassingsgebied van IAS 39 en die geen verplichtingen zijn om leningen te verstrekken tegen rentevoeten die onder de marktrente liggen, worden verwerkt als voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij indien, op de overnamedatum, het onwaarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen vereist is om de verplichting af te wikkelen of wanneer het bedrag van de verplichting met onvoldoende betrouwbaarheid kan worden vastgesteld. Een dergelijke verplichting wordt overeenkomstig alinea 37 alleen afzonderlijk opgenomen in het kader van de toerekening van de kostprijs van een bedrijfscombinatie wanneer haar reële waarde op betrouwbare wijze kan worden vastgesteld.

50. Voorwaardelijke verplichtingen die afzonderlijk opgenomen zijn in het kader van de toerekening van de kostprijs van een bedrijfscombinatie zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van IAS 37. De overnemende partij dient echter voor deze voorwaardelijke verplichtingen de op grond van IAS 37 vereiste informatie te verschaffen voor elke categorie van voorzieningen.

Goodwill

51.  De overnemende partij dient op de overnamedatum:

(a)  de in een bedrijfscombinatie verworven goodwill op te nemen als een actief;

en

(b)  die goodwill eerst tegen zijn kostprijs te waarderen, zijnde de waarde waarmee de kostprijs van de bedrijfscombinatie het belang van de overnemende partij in de netto reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen, die overeenkomstig alinea 36 opgenomen zijn, overschrijdt.

52. Goodwill die verworven is in een bedrijfscombinatie vertegenwoordigt een betaling verricht door de overnemende partij in afwachting van toekomstige economische voordelen uit activa die niet individueel kunnen worden geïdentificeerd en afzonderlijk kunnen worden opgenomen.

53. Voor zover de identificeerbare activa, verplichtingen of voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij niet aan de criteria in alinea 37 beantwoorden voor afzonderlijke opname op de overnamedatum, heeft dit een effect op het bedrag dat als goodwill wordt opgenomen (of dat wordt verwerkt overeenkomstig alinea 56). Dit komt omdat goodwill vastgesteld wordt als de resterende kostprijs van de bedrijfscombinatie na opname van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij.

54.  Na de eerste opname dient de overnemende partij de in een bedrijfscombinatie verworven goodwill te waarderen tegen kostprijs verminderd met eventuele geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen.

55. De in een bedrijfscombinatie verworven goodwill dient niet te worden afgeschreven. De overnemende partij dient in plaats daarvan de goodwill jaarlijks op bijzondere waardevermindering te toetsen, of vaker wanneer gebeurtenissen of wijzigingen in omstandigheden erop wijzen dat de goodwill mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, overeenkomstig IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa.

De waarde waarmee het belang van de overnemende partij in de netto reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij de kostprijs overtreft

56.  Indien het belang van de overnemende partij in de volgens alinea 36 opgenomen netto reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen, de kostprijs van de bedrijfscombinatie overtreft, dient de overnemende partij:

(a)  de identificatie en de waardering van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij en de waardering van de kostprijs van de bedrijfscombinatie opnieuw te beoordelen;

en

(b)  een eventueel overblijvend surplus na die herbeoordeling onmiddellijk in de winst- en verliesrekening op te nemen.

57. Een volgens alinea 56 opgenomen winst zou een of meer van de volgende elementen kunnen omvatten:

(a) fouten in de bepaling van de reële waarde van ofwel de kostprijs van de bedrijfscombinatie of de identificeerbare activa, verplichtingen of voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij. Mogelijke kosten die in de toekomst voortvloeien met betrekking tot de overgenomen partij die niet op correcte wijze in de reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen of voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij zijn weergegeven, zijn een potentiële oorzaak van dergelijke fouten;

(b) een vereiste in een standaard voor financiële verslaggeving om identificeerbare, verworven nettoactiva tegen een bedrag te waarderen dat niet de reële waarde is, maar verwerkt wordt alsof het de reële waarde betreft ten behoeve van de toerekening van de kostprijs van de bedrijfscombinatie. Bijvoorbeeld de leidraden in Bijlage B voor de bepaling van de reële waarde van de identificeerbare activa en verplichtingen van de overgenomen partij vereisen dat het aan belastingvorderingen en -verplichtingen toegerekende bedrag een niet-gedisconteerd bedrag dient te zijn;

(c) een voordelige aankoop.

Een bedrijfscombinatie die in fasen tot stand komt

58. Een bedrijfscombinatie kan meer dan één ruiltransactie inhouden, bijvoorbeeld indien ze in verschillende fasen plaatsvindt door opeenvolgende aankopen van aandelen. Indien dit het geval is, dient elke ruiltransactie afzonderlijk door de overnemende partij te worden verwerkt op basis van de kostprijs van de transactie en informatie over de reële waarde op de datum van elke ruiltransactie om de waarde van eventuele aan die transactie gerelateerde goodwill te bepalen. Dit resulteert in een stapsgewijze vergelijking van de kostprijs van de individuele investeringen met het belang van de overnemende partij in de reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij.

59. Indien een bedrijfscombinatie meer dan één ruiltransactie inhoudt, kan de reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij op de datum van elke ruiltransactie verschillend zijn. Aangezien:

(a) de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij nominaal zijn aangepast aan hun reële waarde op de datum van elke ruiltransactie om de waarde van enige aan elke transactie gerelateerde goodwill te bepalen;

en

(b) de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij moeten dan door de overnemende partij worden opgenomen tegen hun reële waarde op de overnamedatum,

is elke aanpassing van die reële waarde met betrekking tot voorheen aangehouden belangen van de overnemende partij een herwaardering, die als zodanig dient te worden verwerkt. Het feit dat deze herwaardering ontstaat bij de eerste opname door de overnemende partij van de activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij, betekent echter niet dat de overnemende partij besloten heeft een grondslag voor financiële verslaggeving toe te passen om deze posten te herwaarderen na eerste opname overeenkomstig, bijvoorbeeld, IAS 16 Materiële vaste activa.

60. Alvorens in aanmerking te komen als een bedrijfscombinatie kan een transactie in aanmerking komen als een investering in een geassocieerde deelneming en administratief worden verwerkt volgens de „equity”-methode in overeenstemming met IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen. Indien dit het geval is, zal de reële waarde van de identificeerbare nettoactiva van de deelneming op de datum van elke vroegere ruiltransactie eerder al bepaald zijn bij de toepassing van de „equity”-methode op de investering.

Eerste verwerking op basis van voorlopige waarden

61. De eerste administratieve verwerking van een bedrijfscombinatie houdt de identificatie en de bepaling in van de reële waarden die moeten worden toegewezen aan de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij en de kostprijs van de bedrijfscombinatie.

62. Wanneer de eerste administratieve verwerking van een bedrijfscombinatie alleen voorlopig kan worden bepaald aan het einde van de periode waarin de bedrijfscombinatie tot stand is gekomen omdat ofwel de reële waarde die moet worden toegewezen van de identificeerbare activa, verplichtingen of voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij, ofwel de kostprijs van de bedrijfscombinatie alleen voorlopig kan worden bepaald, dient de overnemende partij voor de verwerking van de bedrijfscombinatie gebruik te maken van deze voorlopige waarden. De overnemende partij dient eventuele aanpassingen aan die voorlopige waarden op te nemen als gevolg van de voltooiing van de eerste verwerking:

(a) binnen twaalf maanden na de overnamedatum;

en

(b) vanaf de overnamedatum. Bijgevolg:

(i) dient de boekwaarde van een identificeerbaar actief, een identificeerbare verplichting of een identificeerbare voorwaardelijke verplichting die wordt opgenomen of aangepast als gevolg van de voltooiing van de eerste verwerking, te worden berekend alsof de reële waarde op de overnamedatum vanaf die datum was opgenomen;

(ii) dient goodwill of enige andere winst die in overeenstemming met alinea 56 wordt opgenomen vanaf de overnamedatum te worden aangepast met een bedrag dat gelijk is aan de aanpassing van de reële waarde op de overnamedatum van het identificeerbare actief dat, de identificeerbare verplichting die of de identificeerbare voorwaardelijke verplichting die opgenomen of aangepast wordt;

(iii) dient vergelijkende informatie die voor de perioden gepresenteerd wordt voordat de eerste verwerking van de bedrijfscombinatie afgerond is, gepresenteerd te worden alsof de eerste verwerking afgerond was op de overnamedatum. Dit omvat eventuele aanvullende afschrijvingen en andere winst- en verlieseffecten in verband met de afronding van de eerste verwerking.

Aanpassingen nadat de eerste verwerking afgerond is

63. Behoudens de bepalingen in alinea’s 33, 34 en 65 dienen aanpassingen aan de eerste verwerking van een bedrijfscombinatie nadat de eerste verwerking afgerond is alleen te worden opgenomen om een fout te corrigeren in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten. Aanpassingen aan de eerste verwerking van een bedrijfscombinatie nadat die verwerking afgerond is, dienen niet te worden opgenomen voor het effect van schattingswijzigingen. In overeenstemming met IAS 8 dient het effect van een schattingswijziging in de lopende en toekomstige perioden te worden opgenomen.

64. IAS 8 verplicht een entiteit om een correctie van een fout retroactief te verwerken en de jaarrekening te presenteren alsof de fout nooit gemaakt was, door de vergelijkende informatie over de vorige periode(n) waarin de fout gemaakt is, aan te passen. De boekwaarde van een identificeerbaar actief, een identificeerbare verplichting of een identificeerbare voorwaardelijke verplichting van de overgenomen partij die opgenomen of aangepast is als gevolg van de correctie van een fout dient daarom te worden berekend alsof de reële waarde of de aangepaste reële waarde op de overnamedatum vanaf die datum was opgenomen. Goodwill of enige winst die in overeenstemming met alinea 56 in een voorgaande periode is opgenomen dient retroactief te worden aangepast met een bedrag dat gelijk is aan de reële waarde op de overnamedatum (of de aanpassing aan de reële waarde op de overnamedatum) van het identificeerbaar actief dat, de identificeerbare verplichting die of de identificeerbare voorwaardelijke verplichting die opgenomen (of aangepast) wordt.

Opname van uitgestelde belastingvorderingen nadat de eerste verwerking afgerond is

65. Indien het potentiële voordeel van voorwaarts te verrekenen fiscale verliezen van de overgenomen partij of andere uitgestelde belastingvorderingen niet beantwoordden aan de criteria in alinea 37 voor afzonderlijke opname wanneer een bedrijfscombinatie voor het eerst verwerkt wordt maar later tot stand komt, dient de overnemende partij dat voordeel als bate op te nemen overeenkomstig IAS 12 Winstbelastingen. Bovendien dient de overnemende partij:

(a) de boekwaarde van goodwill te verlagen tot het bedrag dat zou zijn opgenomen indien de uitgestelde belastingvordering was opgenomen als een identificeerbaar actief vanaf de overnamedatum;

en

(b) de verlaging van de boekwaarde van de goodwill als een last op te nemen.

Deze procedure mag echter niet leiden tot het creëren van een surplus zoals beschreven in alinea 56, noch tot een verhoging van het bedrag van enige voorheen opgenomen winst overeenkomstig alinea 56.

INFORMATIEVERSCHAFFING

66.  Een overnemende partij dient informatie te verstrekken die de gebruikers van haar jaarrekening in staat stelt de aard en financiële effecten te evalueren van bedrijfscombinaties die tot stand zijn gekomen:

(a)  gedurende de periode;

(b)  na de balansdatum maar vóór de datum waarop de jaarrekening wordt goedgekeurd voor uitgifte.

67. Om te voldoen aan het principe in alinea 66(a), dient de overnemende partij de volgende informatie te verstrekken voor elke bedrijfscombinatie die gedurende de periode tot stand kwam:

(a) de namen en beschrijvingen van de samengevoegde entiteiten of bedrijfsactiviteiten;

(b) de overnamedatum;

(c) het percentage van de verworven eigen-vermogensinstrumenten met stemrecht;

(d) de kostprijs van de bedrijfscombinatie en een beschrijving van de componenten waaruit die kostprijs is samengesteld, met inbegrip van alle direct aan de bedrijfscombinatie toerekenbare kosten. Wanneer eigen-vermogensinstrumenten worden uitgegeven of uitgeefbaar zijn als onderdeel van de kostprijs, dient ook het volgende te worden vermeld:

(i) het aantal uitgegeven of uitgeefbare eigen-vermogensinstrumenten;

en

(ii) de reële waarde van die instrumenten en de basis waarop die reële waarde bepaald is. Indien er voor de instrumenten geen officiële notering bestaat op de ruildatum, dienen de belangrijke veronderstellingen op basis waarvan de reële waarde werd bepaald, te worden vermeld. Indien op de ruildatum een officiële notering bestaat maar deze niet als basis werd gebruikt voor de bepaling van de kostprijs van de bedrijfscombinatie, dient dit feit te worden vermeld samen met: de redenen waarom de officiële notering niet werd gebruikt; de methode en belangrijke veronderstellingen die gebruikt zijn om een waarde aan de eigen-vermogensinstrumenten toe te wijzen; en het totaalbedrag van het verschil tussen de waarde die aan de eigen-vermogensinstrumenten is toegekend en hun officiële notering;

(e) details van enige activiteiten die de entiteit besloten heeft af te stoten als gevolg van de bedrijfscombinatie;

(f) de bedragen die op de overnamedatum voor elke categorie van activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij zijn opgenomen en, tenzij informatieverschaffing praktisch niet haalbaar zou zijn, de boekwaarde van elke van deze categorieën, bepaald overeenkomstig de International Financial Reporting Standards vlak vóór de bedrijfscombinatie. Indien dergelijke informatieverschaffing praktisch niet haalbaar zou zijn, dient dit feit te worden vermeld, samen met een verklaring waarom dit het geval is;

(g) het bedrag van elk surplus dat in de winst of het verlies is opgenomen overeenkomstig alinea 56 en de post in de winst- en verliesrekening waarin dit surplus is opgenomen;

(h) een beschrijving van de factoren die bijgedragen hebben aan een kostprijs die resulteert in de opname van goodwill — een beschrijving van elk immaterieel actief dat niet afzonderlijk van goodwill werd opgenomen en een verklaring waarom de reële waarde van het immaterieel actief niet op betrouwbare wijze kon worden vastgesteld — of een beschrijving van de aard van elk surplus dat overeenkomstig alinea 56 in de winst- en verliesrekening is opgenomen;

(i) het bedrag van de winst of het verlies van de overgenomen partij dat sinds de overnamedatum in de winst- en verliesrekening van de overnemende partij over de periode is opgenomen, tenzij informatieverschaffing praktisch niet haalbaar zou zijn. Indien dergelijke informatieverschaffing praktisch niet haalbaar zou zijn, dient dit feit te worden vermeld, samen met een verklaring waarom dit het geval is.

68. De informatie die volgens alinea 67 verschaft moet worden, dient in totaal te worden vermeld voor individueel onbelangrijke bedrijfscombinaties die gedurende de verslagperiode tot stand zijn gekomen.

69. Indien de eerste verwerking van een bedrijfscombinatie die gedurende de periode tot stand is gekomen alleen op een voorlopige basis werd vastgesteld overeenkomstig alinea 62, dient dit feit ook te worden vermeld samen met een verklaring waarom dit het geval is.

70. Om te voldoen aan het principe in alinea 66(a), dient de overnemende partij de volgende informatie te verstrekken, tenzij een dergelijke informatieverschaffing praktisch niet haalbaar zou zijn:

(a) de opbrengst van de samengevoegde entiteit over de periode alsof de overnamedatum voor alle bedrijfscombinaties die gedurende de periode tot stand zijn gekomen, het begin van die periode was;

(b) de winst of het verlies van de samengevoegde entiteit over de periode alsof de overnamedatum voor alle bedrijfscombinaties die gedurende de periode tot stand zijn gekomen, het begin van de periode was.

Indien het verstrekken van deze informatie praktisch niet haalbaar zou zijn, dient dit feit te worden vermeld, samen een verklaring waarom dit het geval is.

71. Om te voldoen aan het principe in alinea 66(b), dient de overnemende partij de op grond van alinea 67 vereiste informatie te vermelden voor elke bedrijfscombinatie die na de balansdatum tot stand is gekomen maar alvorens de jaarrekening werd goedgekeurd voor uitgifte, tenzij dergelijke informatieverschaffing praktisch niet haalbaar zou zijn. Indien om het even welk gedeelte van deze informatie niet kan worden verstrekt, dient dit feit te worden vermeld, samen met een verklaring waarom dit het geval is.

72.  Een overnemende partij dient informatie te verschaffen die gebruikers van haar jaarrekening in staat stelt een evaluatie te maken van de financiële effecten van winsten, verliezen, correcties op fouten en andere aanpassingen opgenomen in de lopende periode die betrekking hebben op bedrijfscombinaties die in de lopende of in voorgaande perioden tot stand zijn gekomen.

73. Om te voldoen aan het principe in alinea 72 dient de overnemende partij de volgende informatie te verstrekken:

(a) het bedrag en een verklaring van enige winst of enig verlies opgenomen in de lopende periode die/dat:

(i) betrekking heeft op de verworven identificeerbare activa of op overgenomen verplichtingen of voorwaardelijke verplichtingen in een bedrijfscombinatie die in de lopende of een voorgaande periode tot stand is gekomen;

en

(ii) van dusdanige omvang of aard is dat informatieverschaffing relevant is om inzicht te verschaffen in de financiële prestatie van de samengevoegde entiteit;

(b) de bedragen en verklaringen van de aanpassingen aan de voorlopige waarden die gedurende de lopende periode zijn opgenomen, indien de eerste verwerking van een bedrijfscombinatie die gedurende de onmiddellijk voorafgaande periode tot stand is gekomen aan het einde van de periode alleen op een voorlopige basis werd vastgesteld;

(c) de informatie die volgens IAS 8 verplicht moet worden vermeld over correcties van fouten in alle identificeerbare activa, verplichtingen of voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij, of wijzigingen van waarden die aan die posten zijn toegekend, die de overnemende partij gedurende de lopende periode opneemt overeenkomstig alinea’s 63 en 64.

74.  Een entiteit dient informatie te verstrekken die de gebruikers van haar jaarrekening in staat stelt wijzigingen in de boekwaarde van goodwill gedurende de periode te evalueren.

75. Om te voldoen aan het principe in alinea 74, dient de entiteit een aansluiting van de boekwaarde van goodwill aan het begin en einde van de periode te vermelden, met afzonderlijke vermelding van:

(a) het brutobedrag en de geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen aan het begin van de periode;

(b) aanvullende goodwill die gedurende de periode opgenomen is, met uitzondering van goodwill die is opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die, bij overname, voldoet aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop in overeenstemming met IFRS 5;

(c) aanpassingen die voortvloeien uit de latere opname van uitgestelde belastingvorderingen gedurende de periode overeenkomstig alinea 65;

(d) goodwill opgenomen in een groep activa die afgestoten wordt en die geclassificeerd is als aangehouden voor verkoop overeenkomstig IFRS 5, en goodwill die tijdens de periode niet langer in de balans wordt opgenomen zonder voorheen te zijn opgenomen in een groep activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop;

(e) bijzondere waardeverminderingsverliezen die gedurende de periode zijn opgenomen overeenkomstig IAS 36;

(f) nettokoersverschillen die in de periode zijn ontstaan overeenkomstig IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen;

(g) eventuele andere wijzigingen in de boekwaarde tijdens de periode;

en

(h) het brutobedrag en de geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen aan het einde van de periode.

76. Naast de informatie die moet worden verschaft op grond van alinea 75(e), dient een entiteit informatie te verstrekken over de realiseerbare waarde en de bijzondere waardevermindering van goodwill overeenkomstig IAS 36.

77. Indien in enige situatie de informatie die op grond van deze IFRS moet worden vermeld, niet beantwoordt aan de doelstellingen uiteengezet in de alinea’s 66, 72 en 74, dient de entiteit de nodige aanvullende informatie te verstrekken om deze doelstellingen te realiseren.

OVERGANGSBEPALINGEN EN INGANGSDATUM

78. Behoudens de bepalingen in alinea 85 is deze IFRS van toepassing op de verwerking van bedrijfscombinaties waarvoor de datum van overeenkomst op of na 31 maart 2004 valt. Deze IFRS dient ook te worden toegepast bij de verwerking van:

(a) goodwill die voortvloeit uit een bedrijfscombinatie waarvan de datum van overeenkomst op of na 31 maart 2004 valt;

of

(b) elk surplus waarmee het belang van de overnemende partij in de netto reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij de kostprijs van een bedrijfscombinatie overtreft, waarvan de datum van overeenkomst op of na 31 maart 2004 valt.

Voorheen opgenomen goodwill

79. Een entiteit dient deze IFRS prospectief toe te passen, vanaf het begin van de eerste jaarperiode die op of na 31 maart 2004 aanvangt, op goodwill die verworven is in een bedrijfscombinatie waarvan de datum van overeenkomst vóór 31 maart 2004 valt, en op goodwill die ontstaat uit een belang in een entiteit waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend die vóór 31 maart 2004 verkregen is en volgens de proportionele-consolidatiemethode wordt verwerkt. Een entiteit dient derhalve:

(a) dergelijke goodwill vanaf het begin van de eerste verslagperiode die op of na 31 maart 2004 aanvangt niet langer af te schrijven;

(b) aan het begin van de eerste jaarperiode die op of na 31 maart 2004 aanvangt de boekwaarde te elimineren van de gerelateerde geaccumuleerde afschrijving met een overeenkomstige afname van goodwill;

en

(c) vanaf het begin van de eerste jaarperiode die op of na 31 maart 2004 aanvangt de goodwill te toetsen op bijzondere waardevermindering overeenkomstig IAS 36 (herziene versie van 2004).

80. Wanneer een entiteit voorheen goodwill ten laste van het eigen vermogen opnam, dient zij die goodwill niet in de winst of het verlies op te nemen wanneer zij de bedrijfsactiviteit waarop die goodwill betrekking heeft geheel of gedeeltelijk afstoot, of wanneer een kasstroomgenererende eenheid waarop de goodwill betrekking heeft een belangrijke waardevermindering heeft ondergaan.

Voorheen opgenomen negatieve goodwill

81. De boekwaarde van negatieve goodwill, aan het begin van de eerste jaarperiode die op of na 31 maart 2004 aanving, die ontstond uit

(a) ofwel een bedrijfscombinatie waarvan de datum van overeenkomst voor 31 maart 2004 was ofwel;

of

(b) een belang in een entiteit waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend dat verkregen werd vóór 31 maart 2004 en dat verwerkt is volgens de proportionele-consolidatiemethode

dient niet langer in de balans te worden opgenomen aan het begin van die periode, met een overeenkomstige aanpassing aan het beginsaldo van ingehouden winsten.

Voorheen opgenomen immateriële activa

82. De boekwaarde van een als immaterieel actief ingedeelde post die ofwel

(a) werd verworven in een bedrijfscombinatie waarvan de datum van overeenkomst vóór 31 maart 2004 was,

of

(b) voortvloeit uit een belang in een entiteit waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend en die werd verkregen vóór 31 maart 2004 en werd verwerkt volgens de proportionele-consolidatiemethode

dient opnieuw te worden ingedeeld als goodwill aan het begin van de eerste jaarperiode die op of na 31 maart 2004 aanving, indien dit immaterieel actief op die datum niet beantwoordde aan het criterium van identificeerbaarheid in IAS 38 (herziene versie van 2004).

Investeringen verwerkt volgens de „equity”-methode

83. Op investeringen die volgens de „equity”-methode zijn verwerkt en verworven zijn op of na 31 maart 2004 dient een entiteit deze IFRS toe te passen bij de verwerking van:

(a) alle verworven goodwill die in de boekwaarde van die investering is opgenomen. De afschrijving van die goodwill dient derhalve niet te worden opgenomen in de bepaling van het aandeel van de entiteit in de winst of het verlies van de deelneming;

(b) elk surplus dat opgenomen is in de boekwaarde van de investering van het aandeel dat de entiteit heeft in de netto reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de deelneming, ten opzichte van de kostprijs van de investering. Een entiteit dient derhalve dat surplus als bate op te nemen in de bepaling van het aandeel dat de entiteit heeft in de winst of het verlies van de deelneming over de periode waarin de investering is verworven.

84. Voor investeringen die verwerkt zijn volgens de „equity”-methode en verworven zijn vóór 31 maart 2004:

(a) een entiteit dient deze IFRS prospectief toe te passen, vanaf het begin van de eerste jaarperiode die op of na 31 maart 2004 aanvangt, op enige verworven goodwill die in de boekwaarde van die investering is opgenomen. Een entiteit dient derhalve, vanaf die datum, de afschrijving van die goodwill niet langer op te nemen in de bepaling van het aandeel van de entiteit in de winst of het verlies van de deelneming;

(b) een entiteit dient eventuele negatieve goodwill die, aan het begin van de eerste jaarperiode die op of na 31 maart 2004 aanvangt, in de boekwaarde van die investering is opgenomen, niet langer in de balans op te nemen en een overeenkomstige aanpassing aan te brengen aan het beginsaldo van de ingehouden winsten.

Beperkte retroactieve toepassing

85. Het is een entiteit toegestaan om de vereisten van deze IFRS toe te passen op goodwill die bestaat op of verworven is na een datum vóór de in alinea’s 78 tot en met 84 uiteengezette ingangsdata, en op bedrijfscombinaties die tot stand zijn gekomen vanaf een datum vóór dezelfde ingangsdata, mits:

(a) de waarderingen en andere informatie die nodig waren om de IFRS toe te passen op vroegere bedrijfscombinaties werden verkregen op het tijdstip waarop deze bedrijfscombinaties voor het eerst werden verwerkt;

en

(b) de entiteit ook IAS 36 (herziene versie van 2004) en IAS 38 (herziene versie van 2004) prospectief toepast vanaf dezelfde datum, en de waarderingen en andere informatie die nodig zijn om deze standaarden vanaf die datum toe te passen eerder door de entiteit werden verkregen, zodat geen schattingen hoeven te worden gemaakt die wel hadden moeten worden gemaakt op een vroegere datum.

INTREKKING VAN ANDERE UITSPRAKEN

86. Deze IFRS vervangt IAS 22 Bedrijfscombinaties (die in 1998 werd uitgegeven).

87. Deze IFRS vervangt de volgende interpretaties:

(a) SIC-9 Bedrijfscombinaties – Classificatie als overname of als samenvoeging van belangen;

(b) SIC-22 Bedrijfscombinaties – Aanpassing van de bij de eerste opname gerapporteerde reële waarde en goodwill;

en

(c) SIC-28 Bedrijfscombinaties – „Ruildatum” en reële waarde van eigen-vermogensinstrumenten.

BIJLAGE A

Definities

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de International Financial Reporting Standards.

overnamedatum

De datum waarop de overnemende partij feitelijk zeggenschap verkrijgt over de overgenomen partij.

datum van overeenkomst

De datum waarop door de verenigde partijen een substantiële overeenkomst wordt bereikt die, bij beursgenoteerde entiteiten, publiekelijk wordt bekendgemaakt. In geval van een vijandige overname is de vroegste datum waarop een substantiële overeenkomst is bereikt tussen verenigde partijen de datum waarop een voldoende aantal eigenaren van de overgenomen partij het aanbod van de overnemende partij heeft geaccepteerd om aan de overnemende partij de zeggenschap van de overgenomen partij over te dragen.

bedrijfsactiviteit

Een geïntegreerde reeks activiteiten en activa die uitgevoerd en beheerd worden met het oog op:

(a) het realiseren van een rendement voor investeerders;

of

(b) het verschaffen van lagere kosten of andere economische voordelen direct en proportioneel aan polishouders of deelnemers.

Een bedrijfsactiviteit bestaat doorgaans uit middelen, toegepaste processen op deze middelen en de daaruit resulterende productie die gebruikt wordt of zal worden om opbrengsten te genereren. Indien goodwill aanwezig is in een overgedragen reeks activiteiten en activa, dient deze overgedragen reeks activiteiten en activa als bedrijfsactiviteit te worden beschouwd.

bedrijfscombinatie

Het samenbrengen van afzonderlijke entiteiten of bedrijfsactiviteiten in één verslaggevende entiteit.

bedrijfscombinatie waarbij entiteiten of bedrijfsactiviteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, betrokken zijn

Bij een bedrijfscombinatie waarin over alle samengevoegde entiteiten of bedrijfsactiviteiten uiteindelijke zeggenschap uitgevoerd wordt door dezelfde partij of partijen, zowel vóór als na de totstandkoming van de bedrijfscombinatie en die zeggenschap niet tijdelijk van aard is.

voorwaardelijke verplichting

Een voorwaardelijke verplichting heeft de betekenis die eraan wordt gegeven in IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa, dat wil zeggen:

(a) een mogelijke verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de entiteit niet de volledige controle heeft;

of

(b) een bestaande verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden, maar die niet is opgenomen omdat:

(i) het niet waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen;

of

(ii) het bedrag van de verplichting niet betrouwbaar genoeg kan worden gewaardeerd.

zeggenschap

De macht om het financiële en operationele beleid van een entiteit of bedrijfsactiviteit te sturen teneinde voordelen te verkrijgen uit haar activiteiten.

ruildatum

Indien een bedrijfscombinatie tot stand is gekomen in één ruiltransactie, is de ruildatum de overnamedatum. Indien een bedrijfscombinatie meer dan een ruiltransactie inhoudt, bijvoorbeeld wanneer ze in fasen wordt gerealiseerd door opeenvolgende aankopen van aandelen, is de ruildatum de datum waarop elke individuele investering wordt opgenomen in de jaarrekening van de overnemende partij.

reële waarde

Het bedrag waarvoor een actief zou kunnen worden verhandeld of een verplichting zou kunnen worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

goodwill

Toekomstige economische voordelen die voortvloeien uit activa die niet individueel kunnen worden geïdentificeerd en afzonderlijk kunnen worden opgenomen.

immaterieel actief

Immaterieel actief heeft de betekenis die eraan wordt gegeven in IAS 38 Immateriële activa, dat wil zeggen een identificeerbaar, niet-monetair actief zonder fysieke vorm.

joint venture

Joint venture heeft de betekenis die eraan wordt gegeven in IAS 31 Belangen in joint ventures, dat wil zeggen een contractuele afspraak waarbij twee of meer partijen een economische activiteit aangaan waarover zij gezamenlijke zeggenschap hebben.

minderheidsbelang

Dat deel van de winst of het verlies en de nettoactiva van een dochteronderneming dat toerekenbaar is aan aandelenbelangen die niet direct of indirect via dochterondernemingen, eigendom zijn van de moedermaatschappij.

onderlinge entiteit

Een entiteit die geen eigendom is van investeerders, zoals een onderlinge verzekeringsonderneming of een coöperatie, die voorziet in directe en naar evenredigheid van polishouders of deelnemers lagere kosten of andere economische voordelen.

moedermaatschappij

Een entiteit die een of meer dochterondernemingen heeft.

waarschijnlijk

De kans van optreden is groter dan van niet optreden.

verslaggevende entiteit

Een entiteit waarvoor er gebruikers zijn die vertrouwen op haar jaarrekening voor informatie die voor hen nuttig is bij het treffen van beslissingen over de toerekening van middelen. Een rapporterende entiteit kan één entiteit zijn of een groep entiteiten bestaande uit een moedermaatschappij en al haar dochterondernemingen.

dochteronderneming

Een entiteit, met inbegrip van een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid, zoals een personenvennootschap, waarover een andere entiteit zeggenschap heeft (de moedermaatschappij).

BIJLAGE B

Toepassingssupplement

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de International Financial Reporting Standards.

Omgekeerde overnames

B1 In bepaalde bedrijfscombinaties, zoals vermeld in alinea 21, veelal omgekeerde overnames genoemd, is de overnemende partij de entiteit waarvan de aandelen zijn overgenomen en is de uitgevende entiteit de overgenomen partij. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een niet-beursgenoteerde entiteit maatregelen treft om zichzelf „te laten overnemen” door een kleinere, beursgenoteerde entiteit teneinde een beursnotering te verkrijgen. Hoewel volgens de wet de beursgenoteerde, uitgevende entiteit beschouwd wordt als de moedermaatschappij en de niet-beursgenoteerde entiteit als de dochteronderneming, is de juridische dochteronderneming de overnemende partij als zij de macht heeft om het financiële en operationele beleid van de juridische moedermaatschappij te sturen teneinde voordelen uit haar activiteiten te verkrijgen.

B2 Een entiteit dient de leidraad in alinea’s B3 tot en met B15 toe te passen wanneer zij een omgekeerde overname verwerkt.

B3 Verwerking van omgekeerde overnames bepaalt de toerekening van de kostprijs van de bedrijfscombinatie op de overnamedatum en is niet van toepassing op transacties na de bedrijfscombinatie.

Kostprijs van de bedrijfscombinatie

B4 Wanneer eigen-vermogensinstrumenten uitgegeven worden als onderdeel van de kostprijs van de bedrijfscombinatie, vereist alinea 24 dat in de kostprijs van de bedrijfscombinatie de reële waarde van deze eigen-vermogensinstrumenten op de ruildatum opgenomen wordt. Alinea 27 vermeldt dat indien een betrouwbaar gepubliceerde prijs ontbreekt, de reële waarde van de eigen-vermogensinstrumenten geschat kan worden op basis van de reële waarde van de overnemende partij of de reële waarde van de overgenomen partij, afhankelijk van welke waarde het duidelijkst blijkt.

B5 In een omgekeerde overname wordt de kostprijs van de bedrijfscombinatie verondersteld te zijn betaald door de juridische dochteronderneming (dat wil zeggen de overnemende partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden) in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten die uitgegeven zijn aan de eigenaars van de juridische moedermaatschappij (dat wil zeggen de overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden). Indien de gepubliceerde prijs van de eigen-vermogensinstrumenten van de juridische dochteronderneming wordt gebruikt voor de bepaling van de kostprijs van de bedrijfscombinatie, dient een berekening te worden gemaakt om het aantal eigen-vermogensinstrumenten te bepalen dat de juridische dochteronderneming had moeten uitgeven om hetzelfde percentage eigendomsbelangen van de samengevoegde entiteit te verstrekken aan de eigenaars van de juridische moedermaatschappij als die zij in de samengevoegde entiteit hebben als gevolg van de omgekeerde overname. De reële waarde van het aantal eigen-vermogensinstrumenten dat op die manier is berekend dient te worden gebruikt als de kostprijs van de bedrijfscombinatie.

B6 Indien de reële waarde van de eigen-vermogensinstrumenten van de juridische dochteronderneming anderszins niet duidelijk blijkt, dient de totale reële waarde van alle uitgegeven eigen-vermogensinstrumenten van de juridische moedermaatschappij vóór de totstandkoming van de bedrijfscombinatie te worden gebruikt als basis voor de bepaling van de kostprijs van de bedrijfscombinatie.

Opstelling en presentatie van de geconsolideerde jaarrekening

B7 De geconsolideerde jaarrekening die na een omgekeerde overname wordt opgesteld, dient te worden uitgegeven onder de naam van de juridische moedermaatschappij, maar moet in de toelichting worden beschreven als een voortzetting van de jaarrekening van de juridische dochteronderneming (dat wil zeggen de overnemende partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden). Aangezien een dergelijke geconsolideerde jaarrekening een voortzetting van de jaarrekening van de juridische dochteronderneming vertegenwoordigt:

(a) dienen de activa en verplichtingen van de juridische dochteronderneming te worden opgenomen en gewaardeerd in die geconsolideerde jaarrekening tegen hun boekwaarde vóór de bedrijfscombinatie;

(b) dienen de ingehouden winsten en andere saldi van het eigen vermogen die in die geconsolideerde jaarrekening worden opgenomen, de ingehouden winsten en andere saldi van het eigen vermogen van de juridische dochteronderneming te zijnop het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de bedrijfscombinatie;

(c) dient het bedrag dat wordt opgenomen als uitgegeven eigen-vermogensinstrumenten in die geconsolideerde jaarrekening te worden bepaald door aan het uitgegeven eigen vermogen van de juridische dochteronderneming vlak vóór de bedrijfscombinatie toe te voegen de kostprijs van de bedrijfscombinatie zoals beschreven in alinea’s B4 tot en met B6. De structuur van het eigen vermogen die uit die geconsolideerde jaarrekening afgelezen kan worden (dat wil zeggen het aantal en het soort uitgegeven eigen-vermogensinstrumenten) dient echter de structuur van het eigen vermogen van de juridische moedermaatschappij te weerspiegelen, met inbegrip van de eigen-vermogensinstrumenten die door de juridische moedermaatschappij zijn uitgegeven voor de totstandkoming van de bedrijfscombinatie;

(d) dient de vergelijkende informatie die in die geconsolideerde jaarrekening gepresenteerd wordt de informatie van de juridische dochteronderneming te zijn.

B8 De verwerking van omgekeerde overnames is alleen van toepassing op de geconsolideerde jaarrekening. In de eventuele enkelvoudige jaarrekening van de juridische moedermaatschappij wordt de investering in de juridische dochteronderneming derhalve verwerkt overeenkomstig de vereisten in IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening inzake de verwerking van investeringen in de enkelvoudige jaarrekening van een investeerder.

B9 De geconsolideerde jaarrekening die is opgesteld na een omgekeerde overname dient de reële waarde van de activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de juridische moedermaatschappij te weerspiegelen (dat wil zeggen de overgenomen partij voor administratieve-verwerkingsdoeleinden). De kostprijs van de bedrijfscombinatie dient derhalve te worden toegerekend door de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de juridische moedermaatschappij die de opnamecriteria in alinea 37 vervullen te waarderen tegen hun reële waarde op de overnamedatum. Enig surplus van de kostprijs van de bedrijfscombinatie ten opzichte van het belang van de overnemende partij in de netto reële waarde van die posten dient te worden verwerkt overeenkomstig de alinea’s 51 tot en met 55. Elk positief verschil tussen het belang van de overnemende partij in de netto reële waarde van die posten en de kostprijs van de bedrijfscombinatie dient te worden verwerkt overeenkomstig alinea 56.

Minderheidsbelang

B10 In bepaalde omgekeerde overnames ruilen sommige eigenaars van de juridische dochteronderneming hun eigen-vermogensinstrumenten niet in voor eigen-vermogensinstrumenten van de juridische moedermaatschappij. Hoewel de entiteit waarin die eigenaars eigen-vermogensinstrumenten aanhouden (de juridische dochteronderneming een andere entiteit overnam (de juridische moedermaatschappij), dienen die eigenaars te worden behandeld als een minderheidsbelang in de geconsolideerde jaarrekening die wordt opgesteld na de omgekeerde overname. De reden hiervoor is dat de eigenaars van de juridische dochteronderneming die hun eigen-vermogensinstrumenten niet inruilen voor eigen-vermogensinstrumenten van de juridische moedermaatschappij, alleen een belang hebben in de resultaten en nettoactiva van de juridische dochteronderneming, en niet in de resultaten en nettoactiva van de samengevoegde entiteit. Omgekeerd hebben alle eigenaren van de juridische moedermaatschappij, ondanks het feit dat de juridische moedermaatschappij wordt beschouwd als de overgenomen partij, een belang in de resultaten en nettoactiva van de samengevoegde entiteit.

B11 Aangezien de activa en verplichtingen van de juridische dochteronderneming in de geconsolideerde jaarrekening worden opgenomen en gewaardeerd tegen hun boekwaarde vóór de bedrijfscombinatie, dient het minderheidsbelang een weerspiegeling te zijn van het proportionele belang van de minderheidsaandeelhouders in de boekwaarde, vóór de bedrijfscombinatie, van de nettoactiva van de juridische dochteronderneming.

Winst per aandeel

B12 Zoals vermeld in alinea B7(c) dient de structuur van het eigen vermogen in de geconsolideerde jaarrekening die na een omgekeerde overname wordt opgesteld, een weerspiegeling te zijn van de structuur van het eigen vermogen van de juridische moedermaatschappij, met inbegrip van de eigen-vermogensinstrumenten die door de juridische moedermaatschappij zijn uitgegeven om de bedrijfscombinatie tot stand te brengen.

B13 Voor de berekening van het gewogen gemiddelde aantal uitstaande gewone aandelen (de noemer) gedurende de periode waarin de omgekeerde overname plaatsvindt:

(a) wordt het aantal uitstaande gewone aandelen vanaf het begin van die periode tot de overnamedatum verondersteld het aantal door de juridische moedermaatschappij uitgegeven gewone aandelen aan de eigenaars van de juridische dochteronderneming te zijn;

en

(b) wordt het aantal uitstaande gewone aandelen vanaf de overnamedatum tot het einde van die periode verondersteld het eigenlijke aantal in die periode uitstaande gewone aandelen van de juridische moedermaatschappij te zijn.

B14 De gewone winst per aandeel die wordt vermeld voor elke vergelijkende periode vóór de overnamedatum en die in de geconsolideerde jaarrekening wordt gepresenteerd na een omgekeerde overname dient te worden berekend door de winst of het verlies van de juridische dochteronderneming die/dat aan gewone aandeelhouders in elk van die perioden toerekenbaar is te delen door het aantal gewone, door de juridische moedermaatschappij uitgegeven aandelen aan eigenaars van de juridische dochteronderneming in de omgekeerde overname.

B15 De in alinea’s B13 en B14 uiteengezette berekeningen veronderstellen dat het aantal door de juridische dochteronderneming uitgegeven gewone aandelen ongewijzigd is gebleven in de vergelijkende perioden en tijdens de periode die aanvangt vanaf het tijdstip waarop de omgekeerde overname heeft plaatsgevonden tot de overnamedatum. De berekening van de winst per aandeel dient op gepaste wijze te worden aangepast om rekening te houden met het effect van een wijziging in het aantal door de juridische dochteronderneming uitgegeven gewone aandelen tijdens die perioden.

Toerekening van de kostprijs van een bedrijfscombinatie

B16 Deze IFRS vereist dat een overnemende partij de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij die beantwoorden aan de relevante opnamecriteria, opneemt tegen hun reële waarde op de overnamedatum. Voor de toerekening van de kostprijs van een bedrijfscombinatie, dient de overnemende partij de volgende maatstaven als reële waarde te behandelen:

(a) voor financiële instrumenten die op een actieve markt worden verhandeld, dient de overnemende partij actuele marktwaarden te gebruiken;

(b) voor financiële instrumenten die niet op een actieve markt worden verhandeld, dient de overnemende partij geschatte waarden te gebruiken waarbij rekening wordt gehouden met kenmerken zoals koers-winstverhoudingen, dividendrendementen en verwachte groeipercentages van vergelijkbare instrumenten van entiteiten met soortgelijke kenmerken;

(c) voor vorderingen, contracten die betrekking hebben op vruchtgebruik en andere identificeerbare activa dient de overnemende partij de contante waarde te gebruiken van de te ontvangen bedragen, bepaald tegen de toepasselijke actuele rentevoeten, na aftrek van waardeverminderingen voor oninbaarheid en incassokosten, indien nodig. Kortlopende vorderingen, contracten die betrekking hebben op vruchtgebruik en andere identificeerbare activa hoeven echter niet te worden gedisconteerd als er geen materieel verschil is tussen de nominale en gedisconteerde bedragen;

(d) voor voorraden van:

(i) gereed product en handelswaren dient de overnemende partij verkoopprijzen te gebruiken verminderd met de som van (1) de verkoopkosten en (2) een redelijke winstvoorziening voor de verkoopinspanningen van de overnemende partij op basis van de winst voor soortgelijk gereed product en soortgelijke handelswaren;

(ii) goederen in bewerking dient de overnemende partij verkoopprijzen van gereed product te gebruiken verminderd met de som van (1) de voltooiingkosten, (2) de verkoopkosten en (3) een redelijke winstvoorziening voor de voltooiings- en verkoopinspanningen op basis van de winst voor soortgelijk gereed product;

en

(iii) grondstoffen dient de overnemende partij de actuele vervangingswaarde te gebruiken;

(e) voor terreinen en gebouwen dient de overnemende partij marktwaarden te gebruiken;

(f) voor materiële vaste activa dient de overnemende partij marktwaarden te gebruiken die normaliter worden bepaald op basis van een taxatie. Indien er geen op de markt gebaseerde aanwijzingen voor de reële waarde zijn wegens de gespecialiseerde aard van het materieel vast actief en omdat het actief zelden wordt verkocht, behalve in het kader van een voortgezette bedrijfsactiviteit, dient een overnemende partij mogelijk de reële waarde te schatten aan de hand van een batenbenadering of een benadering op basis van de afgeschreven vervangingswaarde;

(g) voor immateriële activa dient de overnemende partij de reële waarde te bepalen:

(i) op basis van een actieve markt zoals gedefinieerd in IAS 38 Immateriële activa;

of

(ii) als er geen actieve markt bestaat, op een basis die de bedragen weerspiegelt die de overnemende partij voor de activa zou hebben betaald in zakelijke, objectieve transacties tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde onafhankelijke partijen, op basis van de beste beschikbare informatie (zie IAS 38 voor verdere leidraden voor het bepalen van de reële waarde van in bedrijfscombinaties verworven immateriële activa);

(h) voor nettoactiva of -verplichtingen uit hoofde van personeelsbeloningen voor toegezegd-pensioenregelingen dient de overnemende partij de contante waarde te gebruiken van de brutoverplichting uit hoofde van de toegezegde pensioenrechten, verminderd met de reële waarde van enige fondsbeleggingen. Een actief wordt echter alleen opgenomen in zoverre het waarschijnlijk is dat het voor de overnemende partij beschikbaar zal zijn in de vorm van terugbetalingen uit de regeling of een verlaging van de toekomstige bijdragen;

(i) voor belastingvorderingen en -verplichtingen dient de overnemende partij het bedrag te gebruiken van het belastingvoordeel dat voortvloeit uit fiscale verliezen of de verschuldigde belastingen met betrekking tot winst of verlies overeenkomstig IAS 12 Winstbelastingen, beoordeeld vanuit het perspectief van de samengevoegde entiteit. De belastingvordering of -verplichting wordt bepaald na rekening te hebben gehouden met de fiscale gevolgen van het aanpassen van identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen op basis van hun reële waarde, en wordt niet gedisconteerd;

(j) voor crediteuren en te betalen wissels, langlopende schulden, verplichtingen, overlopende posten en andere te betalen claims dient de overnemende partij de contante waarde te gebruiken van bedragen die moeten worden betaald om de tegen toepasselijke, actuele rentevoeten bepaalde verplichtingen af te wikkelen. Discontering is echter niet vereist voor kortlopende verplichtingen als er geen materieel verschil is tussen de nominale en gedisconteerde bedragen;

(k) voor verlieslatende contracten en andere identificeerbare verplichtingen van de overgenomen partij dient de overnemende partij de contante waarde te gebruiken van de bedragen die moeten worden betaald om de tegen toepasselijke, actuele rentevoeten bepaalde verplichtingen af te wikkelen;

(l) voor voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij dient de overnemende partij de bedragen te gebruiken die een derde zou aanrekenen om deze voorwaardelijke verplichtingen over te nemen. Een dergelijk bedrag dient alle verwachtingen aangaande mogelijke kasstromen te weerspiegelen, en niet de meest waarschijnlijke of de verwachte maximale of minimale kasstroom.

B17 Sommige van de bovenvermelde leidraden vereisen dat de reële waarde geschat wordt op basis van contante-waardetechnieken. Indien de leidraad voor een bijzondere post niet verwijst naar het gebruik van contante-waardetechnieken, mogen dergelijke technieken worden gebruikt bij de schatting van de reële waarde van die post.

BIJLAGE C

Wijzigingen in andere International Financial Reporting Standards

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast op de verwerking van bedrijfscombinaties waarvoor de datum van overeenkomst op of na 31 maart 2004 valt en op de verwerking van alle goodwill en immateriële activa die in die bedrijfscombinaties zijn verworven. In alle andere opzichten dienen deze wijzigingen te worden toegepast op verslagperioden die op of na 31 maart 2004 aanvangen.

Indien een entiteit overeenkomstig alinea 85 van International Financial Reporting Standard 3 ervoor kiest IFRS 3 vóór de in alinea’s 78 tot en met 84 van IFRS uiteengezette ingangsdata toe te passen, dient zij deze wijzigingen ook in de toekomst vanaf dezelfde datum toe te passen.

C1 In de International Financial Reporting Standards, met inbegrip van de International Accounting Standards en Interpretaties die op 31 maart 2004 van toepassing zijn, zijn verwijzingen naar de actuele versie van IAS 22 Bedrijfscombinaties vervangen door verwijzingen naar International Financial Reporting Standard 3 Bedrijfscombinaties.

C2 In IFRS 1 De eerste toepassing van de International Financial Reporting Standards is alinea B1 als volgt gewijzigd.

B1 Een eerste toepasser mag ervoor kiezen International Financial Reporting Standard 3 Bedrijfscombinaties niet retroactief toe te passen op vroegere bedrijfscombinaties (bedrijfscombinaties die vóór de overgangsdatum naar IFRSs plaatsvonden). Wanneer een eerste toepasser echter om het even welke bedrijfscombinatie aanpast om aan de International Financial Reporting Standard 3 te voldoen, dient hij alle latere bedrijfscombinaties aan te passen en ook IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa (herziene versie van 2004) en IAS 38 Immateriële activa (herziene versie van 2004) vanaf dezelfde datum toe te passen. Als een eerste toepasser er bijvoorbeeld voor kiest om een bedrijfscombinatie aan te passen die op 30 juni 2002 tot stand kwam, dient hij alle bedrijfscombinaties aan te passen die tussen 30 juni 2002 en de overgangsdatum naar IFRSs tot stand kwamen en dient zij ook IAS 36 (herziene versie van 2004) en IAS 38 (herziene versie van 2004) vanaf 30 juni 2002 toe te passen.

C3 [Wijziging niet van toepassing enkel op standaarden]

C4 IAS 12 Winstbelastingen is als volgt gewijzigd.

Inleiding

In alinea 1 is subalinea (c) als volgt gewijzigd:

(c) de kostprijs van een bedrijfscombinatie wordt toegerekend aan de verworven identificeerbare activa en de overgenomen verplichtingen op basis van hun reële waarde, maar er vindt geen equivalente aanpassing plaats voor belastingdoeleinden.

Alinea’s 6 en 9 zijn als volgt gewijzigd:

6. De oorspronkelijke IAS 12 verwees niet uitdrukkelijk naar aanpassingen van de reële waarde die worden gedaan bij een bedrijfscombinatie. Dergelijke aanpassingen geven aanleiding tot tijdelijke verschillen. IAS 12 (herziene versie) schrijft voor dat een entiteit de resulterende uitgestelde belastingverplichting of (behoudens het waarschijnlijkheidscriterium voor opname) uitgestelde belastingvordering opneemt met een overeenkomstig effect op de bepaling van het bedrag van de goodwill of van enig surplus van het belang van de overnemende partij in de netto reële waarde ten opzichte van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij. IAS 12 (herziene versie) verbiedt echter de opname van uitgestelde belastingverplichtingen die voortvloeien uit de eerste opname van goodwill.

9. De oorspronkelijke IAS 12 vermeldde niet uitdrukkelijk of uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen mochten worden gedisconteerd. IAS 12 (herziene versie) verbiedt discontering van uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen. Alinea B16(i) van International Financial Reporting Standard 3 Bedrijfscombinaties, verbiedt discontering van uitgestelde belastingvorderingen verworven in en uitgestelde belastingverplichtingen overgenomen bij een bedrijfscombinatie.

Standaard

In de Doelstelling is de derde alinea als volgt gewijzigd:

Deze standaard schrijft voor dat een entiteit de fiscale gevolgen van transacties en andere gebeurtenissen op dezelfde wijze verwerkt als de transacties en andere gebeurtenissen zelf. Voor transacties en andere gebeurtenissen die worden opgenomen in de winst- en verliesrekening, worden alle daarmee verband houdende fiscale gevolgen dus ook opgenomen in de winst- en verliesrekening. Voor transacties en andere gebeurtenissen die direct worden toegerekend aan het eigen vermogen, worden alle daarmee verband houdende fiscale gevolgen ook direct opgenomen in het eigen vermogen. Zo heeft ook de opname van uitgestelde belastingvorderingen en –verplichtingen in een bedrijfscombinatie een impact op het bedrag van goodwill dat voortvloeit uit een bedrijfscombinatie of het bedrag van enig surplus van het belang, dat de overnemende partij heeft in de reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij, ten opzichte van de kostprijs van de bedrijfscombinatie.

Alinea’s 15, 18 en 19 en 21 zijn als volgt gewijzigd:

15.  Een uitgestelde belastingverplichting moet worden opgenomen voor alle belastbare tijdelijke verschillen, behalve voor zover de uitgestelde belastingverplichting voortvloeit uit:

(a)  de eerste opname van goodwill;

of

18. Tijdelijke verschillen ontstaan eveneens in de volgende gevallen:

(a) de kostprijs van een bedrijfscombinatie wordt toegerekend door de verworven identificeerbare activa en de overgenomen verplichtingen op te nemen op basis van hun reële waarde, maar er vindt geen equivalente aanpassing plaats voor belastingdoeleinden (zie alinea 19);

(b) wanneer activa worden geherwaardeerd en er geen equivalente aanpassing plaatsvindt voor belastingdoeleinden (zie alinea 20);

(c) goodwill die voortvloeit uit een bedrijfscombinatie (zie alinea’s 21 en 32);

19. De kostprijs van een bedrijfscombinatie wordt toegerekend door de verworven identificeerbare activa en de overgenomen verplichtingen op te nemen op basis van hun reële waarde op de overnamedatum. Tijdelijke verschillen ontstaan wanneer de fiscale boekwaarden van de verworven identificeerbare activa en de overgenomen verplichtingen geen invloed ondervinden van de bedrijfscombinatie of wanneer zij op uiteenlopende wijze worden beïnvloed. Als de boekwaarde van een actief bijvoorbeeld wordt verhoogd tot de reële waarde, maar de fiscale boekwaarde van het actief gelijk blijft aan de kostprijs van de vorige eigenaar, ontstaat een belastbaar tijdelijk verschil dat leidt tot een uitgestelde belastingverplichting. De daaruit voortvloeiende belastingverplichting heeft invloed op de goodwill (zie alinea 66).

21. Goodwill die voortvloeit uit een bedrijfscombinatie wordt gewaardeerd als het surplus van de kostprijs van de bedrijfscombinatie ten opzichte van het belang dat de overnemende partij heeft in de netto reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij. Vaak staan belastingautoriteiten niet toe dat de verlaging van de boekwaarde van goodwill als een aftrekbare last wordt opgenomen in de bepaling van de fiscale winst. Bovendien is de kostprijs van goodwill in dergelijke rechtsgebieden vaak niet aftrekbaar als een dochteronderneming haar onderliggende activiteiten afstoot. In die rechtsgebieden heeft goodwill een fiscale boekwaarde van nihil. Elk verschil tussen de boekwaarde van goodwill en zijn fiscale boekwaarde van nihil is een belastbaar tijdelijk verschil. Deze standaard staat echter niet toe dat de resulterende uitgestelde belastingverplichting wordt opgenomen, aangezien goodwill gewaardeerd wordt als een restpost en de opname van de uitgestelde belastingverplichting zou leiden tot een verhoging van de boekwaarde van de goodwill.

Alinea’s 21A tot 21B zijn ingevoegd:

21A. Latere verlagingen van een uitgestelde belastingverplichting die niet is opgenomen omdat de schuld voortvloeit uit de eerste opname van goodwill worden ook beschouwd te zijn voortgekomen uit de eerste opname van goodwill en worden dientengevolge niet opgenomen volgens alinea 15(a). Wanneer goodwill bijvoorbeeld verworven is in een bedrijfscombinatie tegen een kostprijs van 100 maar een fiscale waarde heeft van nihil, verbiedt alinea 15 (a) de entiteit de resulterende belastingverplichting op te nemen. Indien de entiteit voor die goodwill later een bijzonder waardeverminderingsverlies opneemt van 20, wordt het bedrag van het belastbaar tijdelijk verschil met betrekking tot de goodwill teruggebracht van 100 naar 80, met als gevolg een waardevermindering van de niet-opgenomen uitgestelde belastingverplichting. Die waardevermindering van de niet-opgenomen uitgestelde belastingverplichting wordt ook beschouwd betrekking te hebben op de eerste opname van goodwill en mag daarom niet worden opgenomen volgens alinea 15(a).

21B. Uitgestelde belastingverplichtingen voor belastbare tijdelijke verschillen die betrekking hebben op goodwill worden echter opgenomen, voor zover zij niet voortvloeien uit de eerste opname van goodwill. Wanneer goodwill bijvoorbeeld verworven wordt in een bedrijfscombinatie tegen een kostprijs van 100 en voor belastingdoeleinden aftrekbaar is voor 20 % per jaar vanaf het jaar van de verwerving, dan is de fiscale waarde van de goodwill bij eerste opname 100 en 80 aan het einde van het jaar van de verwerving. Wanneer de boekwaarde van goodwill aan het einde van het jaar van verwerving nog steeds 100 is, ontstaat een belastbaar tijdelijk verschil van 20 aan het einde van dat jaar. Omdat dat belastbaar tijdelijk verschil niet betrekking heeft op de eerste opname van de goodwill, wordt de resulterende uitgestelde belastingverplichting opgenomen.

Alinea’s 22(a), 24 en 26(c) zijn als volgt gewijzigd:

22. 

(a) in een bedrijfscombinatie neemt een entiteit elke uitgestelde belastingverplichting of –vordering op, hetgeen van invloed is op het bedrag van goodwill of op het bedrag van enig surplus van het belang, dat de overnemende partij heeft in de netto reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij, ten opzichte van de kostprijs van de bedrijfscombinatie (zie alinea 19);

24.  Voor alle verrekenbare tijdelijke verschillen dient een uitgestelde belastingvordering te worden opgenomen, in zoverre het waarschijnlijk is dat er fiscale winst beschikbaar zal zijn waarmee het verrekenbare tijdelijke verschil kan worden verrekend, tenzij de uitgestelde belastingvordering voortvloeit uit de eerste opname van een vordering of een schuld in een transactie die:

(a)  geen bedrijfscombinatie is;

en

(b)  op het moment van de transactie geen invloed heeft op de winst vóór belasting of op de fiscale winst (het fiscaal verlies).

26. 

(c) de kostprijs van een bedrijfscombinatie wordt toegerekend door de verworven identificeerbare activa en de overgenomen verplichtingen op te nemen op basis van hun reële waarde op de overnamedatum. Als op de overnamedatum een verplichting wordt overgenomen, maar de gerelateerde kosten pas in een latere periode in mindering worden gebracht van de bepaling van de fiscale winst, ontstaat er een verrekenbaar tijdelijk verschil dat op zich resulteert in een uitgestelde belastingvordering. Een uitgestelde belastingvordering ontstaat eveneens wanneer de reële waarde van een overgenomen identificeerbaar actief kleiner is dan zijn fiscale boekwaarde. In beide gevallen heeft de daaruit voortvloeiende belastingvordering invloed op de goodwill (zie alinea 66);

en

Alinea 32 en de voorafgaande rubriek zijn geschrapt.

Alinea 68C is toegevoegd terwijl alinea’s 58(b) en 66 tot en met 68 en het voorbeeld na alinea 68 als volgt zijn gewijzigd:

58. 

(b)  een bedrijfscombinatie (zie alinea's 66 tot en met 68).

66. Zoals verklaard in alinea's 19 en 26(c), kunnen tijdelijke verschillen ontstaan in een bedrijfscombinatie. In overeenstemming met International Financial Reporting Standard 3 Bedrijfscombinaties, verwerkt een entiteit alle resulterende uitgestelde belastingvorderingen (in zoverre ze de in alinea 24 beschreven opnamecriteria vervullen) of uitgestelde belastingverplichtingen als identificeerbare activa en verplichtingen op de overnamedatum. Bijgevolg hebben die uitgestelde belastingvorderingen en –verplichtingen invloed op de goodwill of op het bedrag van enig surplus van het belang, dat de overnemende partij heeft in de reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij, ten opzichte van de kostprijs van de bedrijfscombinatie. Volgens alinea 15(a) neemt een entiteit echter geen uitgestelde belastingverplichtingen op die voortvloeien uit de eerste opname van goodwill.

67. Als gevolg van een bedrijfscombinatie mag een overnemende partij het waarschijnlijk achten dat zij haar eigen uitgestelde belastingvordering die niet werd opgenomen vóór de bedrijfscombinatie zal realiseren. Mogelijk is de overnemende partij bijvoorbeeld in staat om het voordeel van haar niet-gecompenseerde fiscale verliezen aan te wenden voor de toekomstige fiscale winst van de overgenomen partij. In dergelijke gevallen neemt de overnemende partij een uitgestelde belastingvordering op, zonder deze op te nemen in de verwerking van de bedrijfscombinatie, en houdt zij bijgevolg daarmee geen rekening bij de bepaling van de goodwill of het bedrag van enig surplus van het belang, dat de overnemende partij heeft in de netto reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij, ten opzichte van de kostprijs van de bedrijfscombinatie.

68. Wanneer het potentieel voordeel van voorwaartse belastingverliezen van de overgenomen partij of andere uitgestelde belastingvorderingen niet beantwoordden aan de criteria in de International Financial Reporting Standard 3 voor afzonderlijke opname, wanneer een bedrijfscombinatie eerst verwerkt wordt maar later tot stand komt, dient de overnemende partij de resulterende uitgestelde winstbelasting in de winst- en verliesrekening op te nemen. Bovendien dient de overnemende partij:

(a) de boekwaarde van goodwill te verlagen tot het bedrag dat zou zijn opgenomen indien de uitgestelde belastingvordering zou zijn opgenomen als een identificeerbaar actief vanaf de overnamedatum;

en

(b) de verlaging van de boekwaarde van goodwill als een last op te nemen.

Deze procedure zal echter geen surplus genereren van het belang, dat de overnemende partij heeft in de netto reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de overgenomen partij, ten opzichte van de kostprijs van een bedrijfscombinatie. Ook zal het bedrag dat voorheen is opgenomen voor elk surplus daarom niet toenemen.

Voorbeeld

Een entiteit nam een dochteronderneming over die verrekenbare tijdelijke verschillen ten bedrage van 300 euro had. Het belastingtarief op het moment van de overname bedroeg 30 procent. De resulterende uitgestelde belastingvordering van 90 werd niet opgenomen als een identificeerbaar actief bij de bepaling van de goodwill van 500 die voortvloeide uit de bedrijfscombinatie. Twee jaar na de bedrijfscombinatie oordeelt de entiteit dat de toekomstige fiscale winst zal volstaan om het voordeel van alle verrekenbare tijdelijke verschillen te realiseren.

De entiteit neemt een uitgestelde belastingvordering op van 90 in de winst- en verliesrekening, namelijk een uitgestelde winstbelasting van 90. De entiteit vermindert ook de boekwaarde van goodwill met 90 en neemt een gelijkwaardig bedrag op als last in de winst- en verliesrekening. Dientengevolge wordt de kostprijs van goodwill verlaagd tot 410, zijnde het bedrag dat zou zijn opgenomen wanneer de uitgestelde belastingvordering van 90 zou zijn opgenomen als een identificeerbaar actief vanaf de overnamedatum.

Als het belastingtarief zou zijn gestegen tot 40 procent, zou de entiteit een uitgestelde belastingvordering van 120 hebben opgenomen (300 tegen 40 %) en een uitgestelde winstbelasting van 120 in de winst- en verliesrekening. Als het belastingtarief zou zijn gedaald tot 20 procent, zou de entiteit een uitgestelde belastingvordering van 60 hebben opgenomen (300 tegen 20 procent) en een uitgestelde winstbelasting van 60. In beide gevallen zou de entiteit ook de boekwaarde van goodwill verlagen met 90 en een gelijkwaardig bedrag als last in de winst- en verliesrekening opnemen.

68C. Zoals opgemerkt in alinea 68A kan het fiscaal aftrekbare bedrag (of het geschatte in de toekomst fiscaal aftrekbare bedrag, bepaald in overeenstemming met alinea 68B) afwijken van de hiermee verband houdende cumulatieve bedrijfseconomische last uit hoofde van personeelsbeloningen. Op grond van alinea 58 van de standaard dient de actuele en uitgestelde belasting als baten of als last te worden opgenomen in de winst- en verliesrekening over de periode, behalve voorzover de belasting voortvloeit uit (a) een transactie of gebeurtenis die in dezelfde of een andere periode rechtstreeks in het eigen vermogen wordt opgenomen, of (b) een bedrijfscombinatie. Wanneer het bedrag van de belastingaftrek (of de geschatte toekomstige bedragen van belastingvermindering) het bedrag van de hiermee verband houdende cumulatieve last uit hoofde van personeelsbeloningen overschrijdt, dan geeft dit aan dat het bedrag van de belastingaftrek niet alleen betrekking heeft op een last uit hoofde van personeelbeloningen, maar ook op een eigen-vermogenspost. In deze situatie dient het aan de actuele of uitgestelde belasting gerelateerd surplus rechtstreeks in het eigen vermogen te worden verwerkt.

C5 IAS 14 Gesegmenteerde informatie is als volgt gewijzigd.

Op de titelpagina is de tweede alinea na de titel van IAS 14 als volgt gewijzigd:

In alinea’s 129 en 130 van IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa, worden informatievereisten uiteengezet voor de verslaggeving over bijzondere waardeverminderingsverliezen per segment.

Standaard

Alinea’s 19 en 21 zijn als volgt gewijzigd:

19. Voorbeelden van activa van een segment zijn onder meer vlottende activa die worden aangewend in de bedrijfsactiviteiten van het segment, materiële vaste activa, activa waarvoor een financiële lease-overeenkomst is afgesloten (IAS 17 Lease-overeenkomsten) en immateriële activa. Als in de kosten van een segment bepaalde posten van waardeverminderingen of afschrijvingen zijn opgenomen, dient het daarmee samenhangende actief eveneens in de activa van een segment te worden opgenomen. De activa van een segment omvatten geen activa die worden aangewend voor de algemene doeleinden van de entiteit of het hoofdkantoor. De activa van een segment omvatten bedrijfsactiva die gedeeld worden door twee of meer segmenten als er een redelijke basis bestaat voor de toerekening. De activa van een segment omvatten goodwill die direct is toe te rekenen aan een segment of die redelijkerwijs aan een segment kan worden toegerekend, en de kosten van een segment omvatten alle bijzondere waardeverminderingsverliezen die voor goodwill opgenomen zijn.

21. Waarderingen van in een segment opgenomen activa en verplichtingen omvatten aanpassingen aan de vorige boekwaarden van in een identificeerbaar segment opgenomen activa en verplichtingen van een entiteit die zijn verworven in een bedrijfscombinatie, zelfs als dergelijke aanpassingen slechts worden gedaan ten behoeve van de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening en niet worden opgenomen in de enkelvoudige jaarrekening van zowel de moedermaatschappij als de dochteronderneming. Als materiële vaste activa na een overname zijn geherwaardeerd in overeenstemming met het herwaarderingsmodel in IAS 16, dienen de waarderingen van in een segment opgenomen activa deze herwaarderingen te weerspiegelen.

C6 In IAS 16 Materiële vaste activa (herziene versie van 2003) is alinea 64 verwijderd.

C7 IAS 19 Personeelsbeloningen wordt als volgt gewijzigd.

Standaard

Alinea 108 wordt als volgt aangepast:

108. In een bedrijfscombinatie neemt een entiteit activa en verplichtingen op die voortvloeien uit vergoedingen na uitdiensttreding tegen de contante waarde van de verplichting, verminderd met de reële waarde van de fondsbeleggingen (zie International Financial Reporting Standard 3 Bedrijfscombinaties). De contante waarde van de verplichting omvat alle volgende posten, zelfs als de overgenomen partij op de overnamedatum niet alle posten had opgenomen:

(a) actuariële winsten en verliezen die zijn ontstaan vóór de overnamedatum (ongeacht of ze binnen de bandbreedte van 10 % vielen);

(b) pensioenkosten van verstreken diensttijd die het gevolg zijn van wijzigingen in vergoedingen, of de introductie van een regeling vóór de overnamedatum;

en

C8 In IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening is alinea 30 als volgt gewijzigd:

30. De baten en lasten van een dochteronderneming worden in de geconsolideerde jaarrekening opgenomen vanaf de overnamedatum gedefinieerd in de International Financial Reporting Standard 3. Baten en lasten.

C9 IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen is als volgt gewijzigd:

De definitie van gezamenlijke zeggenschap in alinea 2 is als volgt gewijzigd:

Gezamenlijke zeggenschap is contractueel afgesproken delen van de zeggenschap over een economische activiteit en bestaat slechts wanneer strategische financiële en operationele beslissingen met betrekking tot de activiteit unanieme instemming vereisen van de partijen die de zeggenschap delen (de deelnemers in een joint venture).

In IAS 22 Bedrijfscombinaties is alinea 15 verwijderd. Na deze aanpassing en verdere aanpassingen aangebracht in International Financial Reporting Standard 5 Vaste Activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten luidt alinea 15 als volgt:

15. Wanneer een investering in een geassocieerde deelneming, die voorheen geclassificeerd was als aangehouden voor verkoop, niet langer beantwoordt aan de criteria voor deze indeling, dient ze te worden verwerkt volgens de „equity”-methode vanaf de datum waarop ze geclassificeerd is als aangehouden voor verkoop. De jaarrekeningen dienen overeenkomstig te worden aangepast voor de verslagperioden sinds de voor verkoop aangehouden indeling is toegepast.

Alinea’s 23 en 33 zijn als volgt gewijzigd:

23. Een investering in een geassocieerde deelneming wordt verwerkt volgens de „equity”-methode vanaf de datum waarop de investering een geassocieerde deelneming wordt. Bij de verwerving van de investering wordt enig verschil tussen de kostprijs van de investering en het aandeel dat de investeerder in de netto reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de geassocieerde deelneming heeft, verwerkt in overeenstemming met de International Financial Reporting Standard 3 Bedrijfscombinaties. Bijgevolg:

(a) wordt goodwill die betrekking heeft op een geassocieerde deelneming in de boekwaarde van de investering opgenomen. De afschrijving van die goodwill is echter niet toegestaan en wordt dientengevolge niet opgenomen in de bepaling van het aandeel dat de investeerder heeft in de winst of het verlies van de geassocieerde deelneming.

(b) elk surplus van het aandeel dat de investeerder heeft in de netto reële waarde van de identificeerbare activa, verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen van de geassocieerde deelneming ten opzichte van de kostprijs van de investering wordt uitgesloten van de boekwaarde van de investering en wordt in plaats daarvan als baten opgenomen bij de bepaling van het aandeel in de winst of het verlies van de investeerder in de geassocieerde deelneming tijdens de periode waarin de investering is verworven.

Er worden gepaste aanpassingen aangebracht aan het aandeel dat de investeerder heeft in de winst of het verlies van de geassocieerde deelneming na overname, om bijvoorbeeld afschrijvingen op af te schrijven activa te verwerken, op basis van hun reële waarde op de overnamedatum. Zo worden op gelijke wijze gepaste aanpassingen aangebracht aan het aandeel dat de investeerder heeft in de winst of het verlies van de geassocieerde deelneming na overname voor bijzondere waardeverminderingsverliezen die de geassocieerde deelneming heeft opgenomen, zoals goodwill of materiële vaste activa.

33. Aangezien de in de boekwaarde opgenomen goodwill van een investering in een geassocieerde deelneming niet gescheiden wordt opgenomen, wordt goodwill niet afzonderlijk op bijzondere waardevermindering getoetst onder toepassing van de vereisten voor het toetsen van goodwill op bijzondere waardevermindering in IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa. De totale boekwaarde van de investering wordt in plaats daarvan getoetst op bijzondere waardevermindering op grond van IAS 36, door haar realiseerbare waarde (de hoogste waarde van de bedrijfswaarde en de reële waarde minus verkoopkosten) met haar boekwaarde te vergelijken, wanneer bij toepassing van de vereisten in IAS 39 blijkt dat de investering mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. Bij de bepaling van de bedrijfswaarde van de investering schat een entiteit:

(a) haar aandeel van de contante waarde van de geschatte toekomstige kasstromen die naar verwachting gegenereerd zullen worden door de geassocieerde deelneming, met inbegrip van de kasstromen uit de activiteiten van de geassocieerde deelneming en de opbrengsten uit de uiteindelijke vervreemding van de investering;

of

(b) de contante waarde van de geschatte toekomstige kasstromen die naar verwachting zullen voortvloeien uit dividenden die van de belegging moeten worden ontvangen en van de uiteindelijke vervreemding ervan.

Als de gepaste veronderstellingen worden gehanteerd, leveren beide methoden hetzelfde resultaat op.

C10 IAS 31 Belangen in joint ventures is als volgt gewijzigd:

De definitie van gezamenlijke zeggenschap in alinea 3 is als volgt gewijzigd:

Gezamenlijke zeggenschap is contractueel afgesproken delen van de zeggenschap over een economische activiteit en bestaat slechts wanneer strategische financiële en operationele beslissingen met betrekking tot de activiteit unanieme instemming vereisen van de partijen die de zeggenschap delen (de deelnemers in een joint venture).

Alinea 11 wordt als volgt aangepast:

11. Uit de contractuele afspraak blijkt de gezamenlijke zeggenschap over de joint venture. Een dergelijke vereiste zorgt ervoor dat geen enkele deelnemer in een joint venture zich in een positie bevindt waardoor hij eenzijdig de zeggenschap heeft over de activiteit.

In IAS 22 Bedrijfscombinaties is alinea 43 verwijderd. Na deze aanpassing en verdere aanpassingen aangebracht in International Financial Reporting Standard 5 Vaste Activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten luidt alinea 43 als volgt:

43. Wanneer een belang in een entiteit waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend, die voorheen geclassificeerd was als aangehouden voor verkoop, niet langer beantwoordt aan de criteria voor deze classificatie, dient ze te worden verwerkt volgens de proportionele consolidatiemethode of de „equity”-methode vanaf de datum waarop ze geclassificeerd is als aangehouden voor verkoop. De jaarrekeningen dienen overeenkomstig te worden aangepast voor de verslagperioden sinds de voor verkoop aangehouden indeling is toegepast.

C11 In IAS 32 Financiële instrumenten:Informatieverschaffing en presentatie (herziene versie van 2003), is alinea 4(c) vernummerd als 4(d). Alinea 4(d) is vernummerd als 4(c) en als volgt gewijzigd:

(c)  contracten op basis van een voorwaardelijke vergoeding bij een bedrijfscombinatie (zie International Financial Reporting Standard 3 Bedrijfscombinaties). Deze vrijstelling geldt alleen voor de overnemende partij.

Na deze aanpassing en verdere aanpassingen aangebracht in International Financial Reporting Standard 4 Verzekeringscontracten luidt alinea 4(c)-(e) als volgt:

(c)  contracten op basis van een voorwaardelijke vergoeding bij een bedrijfscombinatie (zie International Financial Reporting Standard 3 Bedrijfscombinaties). Deze vrijstelling geldt alleen voor de overnemende partij.

(d)  verzekeringscontracten, zoals gedefinieerd in International Financial Reporting Standard 4 Verzekeringscontracten. Deze standaard is echter van toepassing op derivaten die besloten zijn in verzekeringscontracten, wanneer IAS 39 vereist dat de entiteit hen afzonderlijk dient te verwerken.

(e)  financiële instrumenten die binnen het toepassingsgebied vallen van International Financial Reporting Standard 4 omdat ze een contractueel recht van de belegger of polishouder bevatten om, in aanvulling op gegarandeerde minimumbetalingen, aanvullende betalingen te ontvangen. De uitgever van deze instrumenten is vrijgesteld om op deze contractuele rechten alinea’s 15 tot en met 32 en AG25AG35 van deze standaard toe te passen met betrekking tot het verschil tussen financiële verplichtingen en eigen-vermogensinstrumenten. Deze instrumenten zijn desondanks onderworpen aan alle andere vereisten van deze standaard. Deze standaard is ook van toepassing op derivaten die besloten zijn in deze instrumenten (zie IAS 39).

Alinea 4(f), die ingevoegd is door International Financial Reporting Standard 2 Op aandelen gebaseerde betalingen, blijft ongewijzigd.

C12 In IAS 33 Winst per aandeel zijn alinea’s 22 en 64 als volgt gewijzigd:

22. Gewone uitgegeven aandelen die deel uitmaken van de kostprijs van een bedrijfscombinatie, worden opgenomen in het gewogen gemiddelde aantal aandelen vanaf de overnamedatum. Dit is aangezien de overnemende partij de winst of het verlies van de overgenomen partij vanaf die datum opneemt in haar winst- en verliesrekening.

64.  Wanneer…. dient te worden vermeld. Bovendien dienen de gewone en de verwaterde winst per aandeel voor alle gepresenteerde perioden te worden aangepast voor de gevolgen van fouten en aanpassingen die voortvloeien uit wijzigingen in de waarderingsgrondslagen die retroactief zijn verwerkt.

C13 In IAS 34 Tussentijdse financiële overzichten zijn de alinea’s 16(i) en 18 als volgt gewijzigd:

16. 

(i)  het effect van wijzigingen in de samenstelling van de entiteit tijdens de tussentijdse periode, met inbegrip van bedrijfscombinaties, overnames of afstotingen van dochterondernemingen en langlopende investeringen, reorganisaties en de beëindiging van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfscombinaties dient de entiteit de in alinea’s 66 tot en met 73 van International Financial Reporting Standard 3 Bedrijfscombinaties vereiste informatie te verschaffen;

en

18. Andere standaarden specificeren welke informatie moet worden vermeld in een jaarrekening. In deze context verwijst de term 'jaarrekening' naar een volledige set financiële overzichten van het type dat normaliter wordt opgenomen in een jaarlijks financieel verslag en soms wordt opgenomen in andere verslagen. Met uitzondering van hetgeen alinea 16(i) vereist, is de andere informatie die moet worden vermeld op grond van deze andere standaarden niet vereist indien een tussentijds financieel verslag van een entiteit alleen een verkorte jaarrekening en geselecteerde toelichtingen omvat, in plaats van een volledige set financiële overzichten.

C14 In IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa is alinea 5 als volgt gewijzigd:

5. Indien een andere standaard een specifiek type van voorziening, voorwaardelijke verplichting of voorwaardelijk actief behandelt, past een entiteit die andere standaard toe in plaats van de onderhavige standaard. International Financial Reporting Standard 3 Bedrijfscombinaties behandelt bijvoorbeeld de verwerking van de door een overnemende partij overgenomen voorwaardelijke verplichtingen in een bedrijfscombinatie. Zo worden op soortgelijke wijze bepaalde typen voorzieningen eveneens behandeld in standaarden die verhandelen over:

C15 In IAS 39 Financiële instrumenten: Opname en waardering (herziene versie van 2003), is alinea 2(f) en (h) verwijderd door International Financial Reporting Standard 4 Verzekeringscontracten. Alinea 2(g) is vernummerd als alinea 2(f) en gewijzigd zoals hieronder is uiteengezet. Alinea 2(g) is ingevoegd als hieronder is uiteengezet. Na deze aanpassingen en verdere aanpassingen aangebracht door International Financial Reporting Standard 4, luidt alinea 2(d)-(g) als volgt:

(d)  door de entiteit uitgegeven financiële instrumenten die voldoen aan de in IAS 32 vermelde definitie van een eigen-vermogensinstrument (met inbegrip van opties en warrants). De houder van dergelijke eigen-vermogensinstrumenten dient deze standaard echter op die instrumenten toe te passen, tenzij deze op grond van (a) hierboven zijn uitgezonderd;

(e)  rechten en verplichtingen uit hoofde van een verzekeringscontract volgens de definitie in International Financial Reporting Standard 4 Verzekeringscontracten of uit hoofde van een contract dat binnen het toepassingsgebied van de International Financial Reporting Standard 4 valt, omdat het een contractueel recht van de belegger of polishouder bevat om, in aanvulling op gegarandeerde minimumbetalingen, aanvullende betalingen te ontvangen. Deze standaard is echter van toepassing op een derivaat die in een dergelijk contract besloten is, wanneer het derivaat zelf geen contract is dat binnen het toepassingsgebied van International Financial Reporting Standard 4 valt (zie alinea’s 10 tot en met 13 en Bijlage A alinea’s AG23 tot en met AG33). Wanneer bovendien een verzekeringscontract een contract betreft aangaande een afgesloten of aangehouden financiële garantie, om financiële activa of financiële verplichtingen binnen het toepassingsgebied van deze standaard op een andere partij over te dragen, dient de uitgever deze standaard op het contract toe te passen (zie alinea 3 en Bijlage A alinea AG4A).

(f)  contracten op basis van een voorwaardelijke vergoeding bij een bedrijfscombinatie (zie International Financial Reporting Standard 3 Bedrijfscombinaties). Deze vrijstelling geldt alleen voor de overnemende partij.

(g)  contracten tussen een overnemende partij en een verkoper in een bedrijfscombinatie om een overgenomen partij op een toekomstige datum te kopen of te verkopen.

Alinea 2(i) en (j) is vernummerd als 2(h) en (i). Alinea 2(i) werd ingevoegd door International Financial Reporting Standard 2 Op aandelen gebaseerde betalingen.

C16 [Wijziging niet van toepassing enkel op standaarden]

C17 [Wijziging niet van toepassing enkel op standaarden]

C18 SIC-32 Immateriële activa — Kosten van websites is als volgt gewijzigd.

Alinea’s 8 tot en met 10 zijn als volgt gewijzigd:

8. Een website die zelf ontwikkeld wordt, dient alleen te worden opgenomen als een immaterieel actief als en slechts als de entiteit bovendien voldoet aan de algemene vereisten voor opname en eerste waardering die zijn beschreven in IAS 38.21, en de vereisten van IAS 38.57. Meer specifiek kan een entiteit wellicht de vereiste vervullen van IAS 38.57 (d), namelijk aantonen hoe haar website waarschijnlijke toekomstige economische voordelen zal genereren, indien via de website bijvoorbeeld opbrengsten kunnen worden gegenereerd, met inbegrip van directe opbrengsten uit de mogelijkheid om bestellingen te plaatsen. Een entiteit kan niet aantonen hoe een website die uitsluitend of hoofdzakelijk is ontwikkeld voor de promotie van en reclame over haar eigen producten en diensten, waarschijnlijke toekomstige economische voordelen zal genereren. Bijgevolg dienen alle uitgaven voor de ontwikkeling van een dergelijke website als last te worden opgenomen op het moment dat ze worden gedaan.

9. Alle interne uitgaven voor de ontwikkeling en de werking van de eigen website van een entiteit dienen administratief te worden verwerkt in overeenstemming met IAS 38. De aard van elke activiteit waarvoor uitgaven worden gedaan (bijvoorbeeld de opleiding van werknemers en het onderhoud van de website) en het stadium van ontwikkeling of post-ontwikkeling van de website dient te worden beoordeeld om de gepaste verwerkingswijze te bepalen (in de bijlage bij deze SIC-interpretatie worden aanvullende leidraden verschaft). Voorbeelden:

(a) het stadium van de planning is qua aard vergelijkbaar met de onderzoeksfase in IAS 38.54-56. Uitgaven die in dit stadium worden gedaan dienen als last te worden opgenomen op het moment dat ze worden gedaan.

(b) het stadium van de ontwikkeling van toepassingen en infrastructuur, het stadium van het grafische ontwerp en de ontwikkeling van de inhoud – in zoverre er inhoud wordt ontwikkeld voor andere doeleinden dan de promotie van en reclame over de eigen producten en diensten van de entiteit – zijn qua aard vergelijkbaar met de ontwikkelingsfase in IAS 38.57-64. Uitgaven die in deze stadia worden gedaan dienen te worden opgenomen in de kostprijs van een website, opgenomen als een immaterieel actief in overeenstemming met alinea 8 van deze SIC-interpretatie, indien de uitgave direct kan worden toegeschreven en wanneer deze nodig is voor het ontwerp, de totstandkoming of de voorbereiding van de website, zodat deze kan worden gebruikt op de wijze zoals die door het management was bedoeld. Uitgaven voor de aankoop of het creëren van inhoud (behalve inhoud voor de promotie van en reclame over de eigen producten en diensten van de entiteit) die specifiek bestemd is voor een website, of uitgaven om het gebruik van de inhoud op de website mogelijk te maken (bijvoorbeeld een vergoeding voor het verkrijgen van een licentie voor reproductie) dienen te worden opgenomen in de ontwikkelingskosten als aan deze voorwaarde is voldaan. In overeenstemming met IAS 38.71 dienen uitgaven voor een immateriële post die aanvankelijk als een last was opgenomen in voorgaande jaarrekeningen, niet te worden opgenomen als onderdeel van de kostprijs van een immaterieel actief op een latere datum (bijvoorbeeld wanneer de kosten van auteursrechten volledig zijn afgeschreven, en de inhoud vervolgens op een website wordt gezet).

(c) uitgaven die zijn gedaan in het stadium van de ontwikkeling van de inhoud, in zoverre de inhoud wordt ontwikkeld om de eigen producten en diensten van een entiteit te promoten en te adverteren (bijvoorbeeld digitale foto’s van producten) dienen in overeenstemming met IAS 38.69(c) als last te worden opgenomen op het moment dat ze worden gedaan. Bijvoorbeeld voor de administratieve verwerking van uitgaven voor professionele diensten voor het nemen van digitale foto’s van de eigen producten van een entiteit, en voor de optimalisering van hun weergave, dienen uitgaven als last te worden opgenomen op het moment dat de professionele diensten tijdens het proces worden ontvangen, niet op het moment dat de digitale foto’s op de website worden weergegeven.

(d) het operationele stadium begint wanneer de ontwikkeling van een website is voltooid. Uitgaven die in dit stadium worden gedaan, dienen als last te worden opgenomen op het moment dat ze worden gedaan, tenzij ze voldoen aan de opnamecriteria van IAS 38.18.

10. Een website die op grond van alinea 8 van deze SIC-interpretatie wordt opgenomen als een immaterieel actief, dient na de eerste opname te worden gewaardeerd door de vereisten van IAS 38.72-87 toe te passen. De beste schatting van de gebruiksduur van een website dient kort te zijn.

De alinea inzake de ingangsdatum is als volgt gewijzigd:

Ingangsdatum: Deze SIC-interpretatie wordt van kracht op 25 maart 2002. De gevolgen van de eerste toepassing van deze SIC-interpretatie dienen administratief te worden verwerkt volgens de overgangsbepalingen van de in 1998 uitgegeven versie van IAS 38. Indien een website bijgevolg niet voldoet aan de criteria voor opname als een immaterieel actief, doch voorheen wel als een actief was opgenomen, dient de post op de datum waarop deze SIC-interpretatie van kracht wordt, niet langer in de balans te worden opgenomen. Indien een website bestaat en de uitgaven voor de ontwikkeling ervan voldoen aan de criteria voor opname als een immaterieel actief, maar voorheen niet als een actief waren opgenomen, dient het immaterieel actief niet te worden opgenomen op de datum waarop deze SIC-interpretatie van kracht wordt. Indien een website bestaat en de uitgaven voor de ontwikkeling ervan voldoen aan de criteria voor opname als een immaterieel actief, en deze uitgaven voorheen als een actief waren opgenomen en aanvankelijk gewaardeerd werden tegen kostprijs, wordt het aanvankelijk opgenomen bedrag geacht op gepaste wijze te zijn bepaald.

▼M3

INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 4

Verzekeringscontracten

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

In contracten besloten derivaten

Ontbundeling van verzekeringscontracten

Opname en waardering

Tijdelijke vrijstelling van sommige andere IFRS's

Toereikendheidstoets van de verplichtingen

Bijzondere waardevermindering van herverzekeringsactiva

Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving

Actuele rente

Voortzetting van bestaande praktijken

Voorzichtigheid

Toekomstige beleggingsmarges

Shadow accounting

Verzekeringscontracten verworven bij een bedrijfscombinatie of portefeuilleoverdracht

Discretionaire winstdeling

Verzekeringscontracten met discretionaire winstdeling

Financiële instrumenten met discretionaire winstdeling

Informatieverschaffing

Toelichting op opgenomen bedragen

Omvang, tijdstippen en onzekerheid van kasstromen

Ingangsdatum en overgangsperiode

Informatieverschaffing

Herclassificatie van financiële activa

DOEL

1. Het doel van deze IFRS is voorschriften te verstrekken ten aanzien van de financiële verslaggeving van verzekeringscontracten door een entiteit die dergelijke contracten uitgeeft (in deze IFRS aangeduid als de verzekeraar), totdat de Board de tweede fase van het project inzake verzekeringscontracten afrondt. IFRS 4 bevat met name voorschriften betreffende:

(a) beperkte verbeteringen wat betreft de administratieve verwerking door verzekeraars van verzekeringscontracten;

(b) informatieverschaffing over de bedragen in de jaarrekening van een verzekeraar die uit verzekeringscontracten voortvloeien, waarmee gebruikers van die jaarrekening inzicht wordt verschaft in de omvang, tijdstippen en onzekerheid van toekomstige kasstromen uit hoofde van verzekeringscontracten.

TOEPASSINGSGEBIED

2. Entiteiten dienen deze IFRS toe te passen op:

(a) door hen uitgegeven verzekeringscontracten (met inbegrip van herverzekeringscontracten) en door hen gehouden herverzekeringscontracten;

(b) financiële instrumenten die zij uitgeven en die recht geven op aanvullende voordelen in aanvulling op gegarandeerde voordelen, ofwel financiële instrumenten met een discretionaire-winstdelingselement („discretionary participation feature”) (zie alinea 35). IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie schrijft voor welke informatie over financiële instrumenten moet worden verstrekt, met inbegrip van financiële instrumenten met dergelijke elementen.

3. In IFRS 4 wordt niet ingegaan op andere aspecten van de verslaggeving door verzekeraars, zoals de verslaggeving van door verzekeraars gehouden financiële activa en door verzekeraars uitgegeven financiële verplichtingen (zie IAS 32 en IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering), behoudens in de overgangsbepalingen in alinea 45.

4. Entiteiten dienen deze IFRS niet toe te passen op:

(a) rechtstreeks door een fabrikant, handelaar of detaillist uitgegeven productgaranties (zie IAS 18 Opbrengsten en IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa);

(b) de activa en verplichtingen van werkgevers uit hoofde van beloningsregelingen voor het personeel (zie IAS 19 Personeelsbeloningen en IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen) en door werknemerspensioenfondsen gerapporteerde pensioenverplichtingen op grond van toegezegd-pensioenregelingen (zie IAS 26 Administratieve verwerking en verslaggeving door werknemerspensioenfondsen);

(c) contractuele rechten of contractuele verplichtingen die afhankelijk zijn van het toekomstige gebruik, of het recht op gebruik, van een niet-financiële post (bijvoorbeeld sommige licentievergoedingen, royalty’s, voorwaardelijke leasebetalingen en soortgelijke posten), alsmede de restwaardegarantie van een lessee bij een financiële lease (zie IAS 17 Lease-overeenkomsten, IAS 18 Opbrengsten en IAS 38 Immateriële activa);

▼M12

(d) financiële-garantiecontracten, tenzij de emittent eerder uitdrukkelijk heeft bevestigd dat hij dergelijke contracten als verzekeringscontract beschouwt en deze administratief heeft verwerkt op een voor verzekeringscontracten geldende wijze, in welk geval hij ervoor mag kiezen ofwel IAS 39 en IAS 32, ofwel deze standaard op dergelijke financiële-garantiecontracten toe te passen. De emittent mag deze keuze per contract maken, maar de voor elk contract gemaakte keuze is onherroepelijk;

▼M3

(e) voorwaardelijke, te betalen of ontvangen vergoedingen bij een bedrijfscombinatie (zie IFRS 3 Bedrijfscombinaties);

(f)  directe verzekeringscontracten die de entiteit houdt (dat wil zeggen directe verzekeringscontracten waarbij de entiteit de polishouder is). Een cedent dient deze IFRS echter toe te passen op herverzekeringscontracten die zij houdt.

5. Eenvoudigheidshalve wordt in deze IFRS elke entiteit die een verzekeringscontract uitgeeft, als verzekeraar aangeduid, ongeacht of de emittent in juridische zin of voor toezichtsdoeleinden als verzekeraar wordt aangemerkt.

6. Een herverzekeringscontract is een type verzekeringscontract. Alle verwijzingen in deze IFRS naar verzekeringscontracten gelden derhalve tevens voor herverzekeringscontracten.

In contracten besloten derivaten

7. Op grond van IAS 39 zijn entiteiten verplicht sommige in contracten besloten derivaten van het basiscontract af te scheiden, deze derivaten tegen reële waarde te waarderen en veranderingen in de reële waarde in de winst- en verliesrekening te verantwoorden. IAS 39 geldt voor in een verzekeringscontract besloten derivaten tenzij het in een contract besloten derivaat zelf een verzekeringscontract is.

8. Als uitzondering op het vereiste in IAS 39 hoeft een verzekeraar de optie die een polishouder heeft om een verzekeringscontract voor een vast bedrag af te kopen (of voor een bedrag gebaseerd op een vast bedrag en een rentevoet), niet af te splitsen, en tegen reële waarde te waarderen, zelfs indien de uitoefenprijs afwijkt van de boekwaarde van de verzekeringsverplichting die de basis vormt. Het vereiste in IAS 39 geldt echter wel voor een in een verzekeringscontract besloten putoptie of afkoopoptie in geldmiddelen indien de afkoopwaarde schommelt afhankelijk van de verandering in een financiële variabele (zoals een aandelen- of commodityprijs of -index), of in een niet-financiële variabele die niet specifiek voor een contractpartij is. Bovendien geldt het vereiste in IAS 39 tevens indien een verandering in een dergelijke variabele leidt tot uitoefening door de houder van een putoptie of afkoopoptie in geldmiddelen (bijvoorbeeld een putoptie die kan worden uitgeoefend indien een aandelenmarktindex een bepaald niveau bereikt).

9. Alinea 8 geldt in gelijke mate voor opties om een financieel instrument met discretionaire winstdeling af te kopen.

Ontbundeling van verzekeringscontracten

10. Sommige verzekeringscontracten bevatten zowel een verzekerings- als een depositocomponent. Een verzekeraar moet of mag in sommige gevallen deze componenten ontbundelen:

(a) Ontbundeling is vereist indien aan beide van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

(i) de verzekeraar kan de waarde van de depositocomponent (met inbegrip van eventuele in het contract besloten afkoopopties) afzonderlijk bepalen (dat wil zeggen zonder rekening te houden met de verzekeringscomponent).

(ii) op grond van zijn grondslagen voor financiële verslaggeving is de verzekeraar niet verplicht alle verplichtingen en rechten uit hoofde van de depositocomponent op te nemen.

(b) Ontbundeling is toegestaan, maar niet verplicht, indien de verzekeraar de waarde van de depositocomponent afzonderlijk kan bepalen zoals vermeld bij (a)(i), maar de verzekeraar is op grond van zijn grondslagen voor financiële verslaggeving verplicht alle verplichtingen en rechten op te nemen die uit de depositocomponent voortvloeien, ongeacht de grondslag die wordt gehanteerd om die rechten en verplichtingen te waarderen.

(c) Ontbundeling is niet toegestaan indien een verzekeraar de waarde van de depositocomponent niet afzonderlijk kan bepalen zoals vermeld bij (a)(i).

11. Een voorbeeld van een geval waarin de grondslagen voor financiële verslaggeving van een verzekeraar hem niet verplichten alle verplichtingen die uit een depositocomponent voortvloeien, op te nemen, wordt hierna beschreven. Een cedent ontvangt van een herverzekeraar een vergoeding in verband met geleden schade, maar het contract verplicht de cedent om de vergoeding in toekomstige jaren terug te betalen. Deze verplichting vloeit voort uit een depositocomponent. Ontbundeling is vereist indien de grondslagen voor financiële verslaggeving van de cedent in andere gevallen de cedent zouden toestaan om de vergoeding als bate op te nemen zonder de resulterende verplichting op te nemen.

12. Om een contract te ontbundelen dient een verzekeraar:

(a) deze IFRS toe te passen op de verzekeringscomponent;

(b) IAS 39 toe te passen op de depositocomponent.

OPNAME EN WAARDERING

Tijdelijke vrijstelling van sommige andere IFRSs

13. In alinea 10 tot en met 12 van IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten zijn criteria vermeld voor gebruik door een entiteit bij de ontwikkeling van een grondslag voor financiële verslaggeving indien er geen IFRS is die specifiek op een post betrekking heeft. Op grond van deze IFRS hoeft een verzekeraar die criteria echter niet toe te passen voor zijn grondslagen voor financiële verslaggeving betreffende:

(a) verzekeringscontracten die hij uitgeeft (met inbegrip van hiermee verband houdende acquisitiekosten en immateriële activa, zoals de activa beschreven in de alinea’s 31 en 32);

en

(b) herverzekeringscontracten die hij houdt.

14. Op grond van deze IFRS is een verzekeraar niettemin niet vrijgesteld van sommige gevolgen van de criteria in alinea 10 tot en met 12 van IAS 8. Een verzekeraar dient in het bijzonder:

(a) geen voorzieningen voor mogelijke toekomstige claims op te nemen, indien die claims uit verzekeringscontracten voortvloeien die op de rapportagedatum niet bestonden (zoals catastrofe- en egalisatievoorzieningen).

(b) de in alinea 15 tot en met 19 beschreven toereikendheidstoets van de verplichtingen uit te voeren.

(c) uitsluitend een verzekeringsverplichting (of een deel van een dergelijke verplichting) niet langer op te nemen in de balans wanneer de in het contract vermelde verplichting tenietgaat, dat wil zeggen wanneer de in het contract vastgelegde verplichting nagekomen of ontbonden wordt, dan wel afloopt.

(d) de volgende posten niet te salderen:

(i)  herverzekeringsactiva en hiermee verband houdende verzekeringsverplichtingen;

of

(ii) baten of lasten uit hoofde van herverzekeringscontracten en lasten of baten uit hoofde van de hiermee verband houdende verzekeringscontracten;

(e) na te gaan of de herverzekeringsactiva een bijzonder waardevermindering hebben ondergaan (zie alinea 20).

Toereikendheidstoets van de verplichtingen

15.  Een verzekeraar dient op iedere rapportagedatum te bepalen of de opgenomen verzekeringsverplichtingen toereikend zijn, waarbij gebruik wordt gemaakt van actuele schattingen van toekomstige kasstromen uit hoofde van zijn verzekeringscontracten. Indien uit deze toets blijkt dat de boekwaarde van de verzekeringsverplichtingen (verminderd met de hiermee verband houdende geactiveerde acquisitiekosten en immateriële activa, zoals de activa besproken in de alinea’s 31 en 32) ontoereikend is in het licht van de geschatte toekomstige kasstromen, dan dient het gehele tekort in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen.

16. Indien een verzekeraar een toereikendheidstoets van de verplichtingen toepast die aan bepaalde minimumeisen voldoet, legt deze IFRS geen nadere vereisten op. De minimumeisen zijn de volgende:

(a) In de toets wordt rekening gehouden met actuele schattingen van alle contractuele kasstromen, en met de hiermee verband houdende kasstromen zoals de claimbehandelingskosten, alsook de kasstromen uit in contracten besloten opties en garanties.

(b) Indien uit de toets naar voren komt dat de verplichting ontoereikend is, wordt het tekort in zijn geheel in de winst- en verliesrekening opgenomen.

17. Indien de grondslagen voor financiële verslaggeving van een verzekeraar geen toereikendheidstoets van de verplichtingen voorschrijven die aan de minimumeisen in alinea 16 voldoet, dient de verzekeraar:

(a) de boekwaarde van de desbetreffende verzekeringsverplichtingen ( 14 ) te bepalen verminderd met de boekwaarde van:

(i) eventuele hiermee verband houdende geactiveerde acquisitiekosten;

en

(ii) eventuele hiermee verband houdende immateriële activa, zoals activa die zijn verworven bij een bedrijfscombinatie of portefeuille-overdracht (zie de alinea’s 31 en 32). Hiermee verband houdende herverzekeringscontracten worden echter niet in aanmerking genomen omdat een verzekeraar deze administratief afzonderlijk verwerkt (zie alinea 20).

(b) te bepalen of het bij (a) beschreven bedrag lager is dan de boekwaarde die vereist zou zijn indien de desbetreffende verzekeringsverplichtingen binnen het toepassingsgebied van IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa zouden vallen. Indien dit bedrag lager is, dient de verzekeraar het verschil in zijn geheel in de winst- en verliesrekening te verwerken, en dient de verzekeraar de boekwaarde van de hiermee verband houdende acquisitiekosten en immateriële activa te verlagen, of de boekwaarde van de desbetreffende verzekeringsverplichtingen te verhogen.

18. Indien de toereikendheidstoets van de verplichtingen van een verzekeraar aan de minimumeisen in alinea 16 voldoet, wordt de toets toegepast op het aggregatieniveau dat in die toets wordt aangegeven. Indient de toereikendheidstoets van de verplichtingen niet aan de minimumeisen voldoet, dient de in alinea 17 vermelde vergelijking te worden uitgevoerd op het niveau van een portefeuille van contracten die globaal blootstaan aan soortgelijke risico’s en die gezamenlijk als één portefeuille worden beheerd.

19. Het in alinea 17(b) beschreven bedrag (dat wil zeggen de uitkomst van de toepassing van IAS 37) dient een afspiegeling te zijn van de toekomstige beleggingsmarges (zie alinea 27 tot en met 29), uitsluitend indien het in alinea 17(a) beschreven bedrag tevens deze marges weerspiegelt.

Bijzondere waardevermindering van herverzekeringsactiva

20. Indien een herverzekeringsactief van een cedent een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, dient de cedent de boekwaarde daarvan dienovereenkomstig te verminderen en dat bijzondere waardeverminderingsverlies in de winst- en verliesrekening op te nemen. Een herverzekeringsactief heeft uitsluitend een bijzondere waardevermindering ondergaan indien:

(a) er objectieve aanwijzingen zijn dat de cedent, als gevolg van een gebeurtenis na de eerste opname in de balans van het herverzekeringsactief, mogelijk niet alle bedragen zal ontvangen die op grond van de voorwaarden van het contract aan de cedent zijn verschuldigd;

en

(b) die gebeurtenis op betrouwbare wijze te bepalen gevolgen heeft voor de bedragen die de cedent van de herverzekeraar zal ontvangen.

Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving

21. De alinea’s 22 tot en met 30 gelden zowel voor wijzigingen door een verzekeraar die reeds de IFRSs toepast als voor wijzigingen door een verzekeraar die de IFRSs voor het eerst toepast.

22.  Een verzekeraar kan zijn grondslagen voor financiële verslaggeving met betrekking tot verzekeringscontracten uitsluitend wijzigen indien de jaarrekening door de wijziging relevanter wordt voor gebruikers bij het nemen van economische beslissingen en niet minder betrouwbaar, of betrouwbaarder en niet minder relevant voor gebruikers. Een verzekeraar dient de relevantie en betrouwbaarheid te beoordelen op basis van de criteria in IAS 8.

23. Om de wijziging van de grondslagen voor de financiële verslaggeving met betrekking tot verzekeringscontracten te rechtvaardigen dient een verzekeraar aan te tonen dat de jaarrekening door de wijziging beter voldoet aan de criteria in IAS 8. Maar de wijziging hoeft niet te leiden tot volledige overeenstemming met die criteria. De volgende specifieke kwesties worden hieronder besproken:

(a) actuele rente (alinea 24);

(b) voortzetting van bestaande praktijken (alinea 25);

(c) voorzichtigheid (alinea 26);

(d) toekomstige beleggingsmarges (alinea 27 tot en met 29);

en

(e) „shadow accounting” (alinea 30).

Actuele rente

24. Een verzekeraar mag, maar is niet verplicht om, zijn grondslagen voor financiële verslaggeving zodanig te wijzigen dat aangewezen verzekeringsverplichtingen ( 15 ) worden geherwaardeerd dat deze een afspiegeling zijn van de actuele rente. De verzekeraar verwerkt de wijzigingen in die verplichtingen in de winst- en verliesrekening. De verzekeraar mag op dat moment tevens grondslagen voor financiële verslaggeving invoeren waardoor andere actuele schattingen en aannames noodzakelijk zijn voor de aangewezen verplichtingen. Via de keuze in deze alinea is de verzekeraar in staat om de grondslagen voor financiële verslaggeving te wijzigen voor aangewezen verplichtingen, zonder die grondslagen op overeenkomstige wijze toe te passen op alle soortgelijke verplichtingen, zoals IAS 8 in andere gevallen zou voorschrijven. Indien een verzekeraar verplichtingen aanwijst om van de geboden keuzemogelijkheid verplichtingen gebruik te maken, dient hij voor alle perioden de actuele marktrente (en, indien van toepassing, de andere actuele schattingen en aannames) op consistente wijze te blijven toepassen op al deze verplichtingen, totdat deze tenietgaan.

Voortzetting van bestaande praktijken

25. Verzekeraars mogen de onderstaande praktijken blijven voortzetten, maar met de invoering van één daarvan wordt niet voldaan aan alinea 22.

(a) Waardering van verzekeringsverplichtingen op niet-gedisconteerde basis.

(b) Waardering van contractuele rechten op toekomstige vermogensbeheervergoedingen op een bedrag dat hoger is dan de reële waarde zoals vastgesteld door een vergelijking met actuele vergoedingen die door andere marktdeelnemers voor soortgelijke diensten worden berekend. Het is waarschijnlijk dat de reële waarde bij het ontstaan van die contractuele rechten gelijk is aan de betaalde uitgiftekosten, tenzij de toekomstige vermogensbeheervergoeding en de hiermee verband houdende kosten afwijken van hetgeen in de markt gebruikelijk is.

(c) Gebruikmaking van niet-uniforme grondslagen voor financiële verslaggeving van verzekeringscontracten (en eventuele hiermee verband houdende geactiveerde acquisitiekosten en immateriële activa) van dochterondernemingen, behoudens zoals toegestaan op grond van alinea 24. Indien die grondslagen voor financiële verslaggeving niet uniform zijn, mag een verzekeraar deze wijzigen indien de grondslagen voor financiële verslaggeving als gevolg van de wijziging niet verder uiteen gaan lopen, en tevens de wijziging aan de andere vereisten in deze IFRS voldoet.

Voorzichtigheid

26. Verzekeraars hoeven hun grondslagen voor financiële verslaggeving van verzekeringscontracten niet te wijzigen om overdreven voorzichtigheid te elimineren. Indien een verzekeraar zijn verzekeringscontracten echter reeds voldoende voorzichtig waardeert, dient hij bij de waardering niet extra voorzichtig te zijn.

Toekomstige beleggingsmarges

27. Verzekeraars hoeven hun grondslagen voor financiële verslaggeving van verzekeringscontracten niet te wijzigen om toekomstige beleggingsmarges te elimineren. Er is echter sprake van een weerlegbaar vermoeden dat de jaarrekening van een verzekeraar minder relevant en betrouwbaar wordt indien deze een grondslag voor financiële verslaggeving introduceert waarmee bij de waardering van verzekeringscontracten rekening wordt gehouden met toekomstige beleggingsmarges, tenzij deze marges van invloed zijn op de contractuele betalingen. Twee voorbeelden van grondslagen voor financiële verslaggeving waarbij rekening wordt gehouden met die marges, zijn:

(a) gebruikmaking van een disconteringsvoet die een afspiegeling is van het geschatte rendement op de activa van de verzekeraar;

of

(b) het baseren van het toekomstige rendement op die activa op een geschat rendement, discontering van dat geprojecteerde rendement tegen een afwijkende voet en opname van het verschil in de waardering van de verplichting.

28. Verzekeraars kunnen het weerlegbare vermoeden dat in alinea 27 wordt beschreven uitsluitend weerleggen indien de toename van de relevantie en betrouwbaarheid van de jaarrekening als gevolg van de overige componenten van een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving opweegt tegen de afname van de relevantie en betrouwbaarheid als gevolg van de opname van toekomstige beleggingsmarges. Veronderstel bijvoorbeeld dat in het kader van de bestaande grondslagen voor financiële verslaggeving van verzekeringscontracten wordt uitgegaan van overdreven voorzichtige, bij aanvang vastgestelde aannames en een door een regelgevende instantie voorgeschreven disconteringsvoet die geen directe relatie met de marktrente heeft, en waarbij geen rekening wordt gehouden met een aantal in het contract besloten derivaten en garanties. De verzekeraar kan zijn jaarrekening relevanter maken, zonder dat dit ten koste gaat van de betrouwbaarheid, door over te schakelen op een veelomvattende op de belegger gerichte grondslag voor verslaggeving die in brede kring wordt gehanteerd en die de volgende elementen omvat:

(a) actuele schattingen en aannames;

(b) een redelijke (maar niet overdreven voorzichtige) aanpassing om risico en onzekerheid tot uitdrukking te brengen;

(c) waarderingen waarin zowel de intrinsieke waarde als de tijdswaarde van in een contract besloten opties en garanties worden verwerkt;

en

(d) een actuele disconteringsvoet die gebaseerd is op de marktrente, zelfs als deze disconteringsvoet een afspiegeling is van het verwachte rendement op de activa van de verzekeraar.

29. Bij sommige waarderingsbenaderingen wordt de disconteringsvoet gebruikt om de contante waarde van een toekomstige winstmarge te bepalen. Die winstmarge wordt vervolgens via een formule aan verschillende perioden toegerekend. Bij deze benaderingen beïnvloedt de disconteringsvoet de waardering van de verplichting alleen op indirecte wijze. Met name het gebruik van een minder geschikte disconteringsvoet heeft beperkte of geen gevolgen voor de waardering van de verplichting bij het ontstaan ervan. Bij andere benaderingen bepaalt de disconteringsvoet echter de waardering van de verplichting op directe wijze. In het laatstgenoemde geval is het, omdat de invoering van een activagerelateerde disconteringsvoet een groter effect heeft, zeer onwaarschijnlijk dat een verzekeraar het weerlegbare vermoeden beschreven in alinea 27, zou kunnen weerleggen.

„Shadow accounting”

30. In sommige verslaggevingsmodellen hebben gerealiseerde winsten en verliezen op de activa van een verzekeraar direct gevolgen voor de waardering van (een deel van) de (a) verzekeringsverplichtingen, (b) daaraan gerelateerde acquisitiekosten en (c) daaraan gerelateerde immateriële activa, zoals de activa beschreven in alinea 31 en 32. Verzekeraars mogen, maar zijn niet verplicht om, de grondslagen voor financiële verslaggeving zodanig te wijzigen dat de invloed van een opgenomen maar ongerealiseerd resultaat op een actief dezelfde is als die van een gerealiseerde winst of een gerealiseerd verlies. De hiermee verband houdende aanpassing van de verzekeringsverplichting (of geactiveerde acquisitiekosten of immateriële activa) dient uitsluitend in het eigen vermogen te worden opgenomen indien de ongerealiseerde winsten of verliezen direct in het eigen vermogen worden verwerkt. Deze handelwijze wordt soms aangeduid als „shadow accounting”.

Verzekeringscontracten verworven bij een bedrijfscombinatie of portefeuilleoverdracht

31. Verzekeraars dienen om IFRS 3 Bedrijfscombinaties na te leven de bij een bedrijfscombinatie aangegane verzekeringsverplichtingen en verworven verzekeringsactiva op de overnamedatum tegen reële waarde te waarderen. Echter, een verzekeraar mag, zonder verplichting daartoe, de presentatie van overgenomen verzekeringscontracten uitbreiden door de reële waarde van deze contracten te splitsen in twee componenten:

(a) een verplichting gewaardeerd in overeenstemming met de grondslagen voor financiële verslaggeving van de verzekeraar inzake door hem uitgegeven verzekeringscontracten;

en

(b) een immaterieel actief dat het verschil voorstelt tussen (i) de reële waarde van de verworven contractuele verzekeringsrechten en aangegane verzekeringsverplichtingen en (ii) het bij (a) beschreven bedrag. De waardering van dit actief na eerste opname dient in overeenstemming te zijn met de waardering van de hiermee verband houdende verzekeringsverplichting.

32. Een verzekeraar die een portefeuille van verzekeringscontracten overneemt, mag de uitgebreidere presentatie toepassen die in alinea 31 is beschreven.

33. De immateriële activa die in de alinea’s 31 en 32 worden beschreven, vallen buiten het toepassingsgebied van IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa en IAS 38 Immateriële activa. IAS 36 en IAS 38 gelden echter wel voor klantenbestanden en klantenrelaties die een afspiegeling zijn van de verwachtingen omtrent toekomstige contracten die geen deel uitmaken van de contractuele verzekeringsrechten en verzekeringsverplichtingen die bestonden op de datum van de bedrijfscombinatie of portefeuilleoverdracht.

Discretionaire winstdeling

Verzekeringscontracten met discretionaire winstdeling

34. Sommige verzekeringscontracten bevatten, naast een recht van de polishouder op een gegarandeerd element, een recht op winstdeling waarvan het tijdstip en/of hoogte afhankelijk is van een besluit van de verzekeraar. De emittent van een dergelijk contract:

(a) mag het discretionaire-winstdelingselement en het gegarandeerde element afzonderlijk opnemen, maar is hiertoe niet verplicht. Indien de emittent deze niet afzonderlijk opneemt, dient de emittent het gehele contract als verplichting te rubriceren. Indien de emittent deze afzonderlijk rubriceert, dient de emittent het gegarandeerde elementen als een verplichting te classificeren;

(b) dient, indien de emittent het discretionaire-winstdelingselement afzonderlijk van het gegarandeerde element opneemt, dat recht hetzij als verplichting of als afzonderlijke component van het eigen vermogen te classificeren. In deze IFRS wordt niet gespecificeerd hoe de emittent bepaalt of dat recht een verplichting is of tot het eigen vermogen behoort. De emittent mag dat recht splitsen in een vreemd-vermogens- en een eigen-vermogenscomponent, waarbij ten aanzien van de splitsing een consistente grondslag voor financiële verslaggeving dient te worden gehanteerd. De emittent dient dat recht niet als een tussencategorie, tussen het vreemde vermogen en het eigen vermogen, te classificeren;

(c) mag alle ontvangen premies als opbrengst opnemen zonder een gedeelte af te splitsen dat op de eigen-vermogenscomponent betrekking heeft. De resulterende veranderingen in het gegarandeerde element en in het gedeelte van de het discretionaire-winstdelingselement, dat als verplichting wordt geclassificeerd, dienen in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen. Indien (een deel van) het discretionaire-winstdelingselement als eigen vermogen wordt geclassificeerd, kan een gedeelte van de winst of het verlies aan dat recht toe te rekenen zijn (op dezelfde wijze waarop een gedeelte aan minderheidsbelangen wordt toegerekend). De emittent dient het gedeelte van de winst die, of het verlies dat, aan een eventuele eigen-vermogenscomponent van een discretionaire-winstdelingselement is toe te rekenen, op te nemen als een verdeling van de winst of het verlies, niet als een bate of last (zie IAS 1 Presentatie van de jaarrekening);

(d) dient, indien er in het contract een derivaat besloten is dat binnen het toepassingsgebied van IAS 39 valt, IAS 39 op dat in het contract besloten derivaat toe te passen;

(e) dient in alle opzichten die niet in de alinea’s 14 tot en met 20 en 34(a)(d) worden beschreven, de bestaande grondslagen voor financiële verslaggeving van dergelijke contracten voort te zetten, tenzij de emittent die grondslagen voor financiële verslaggeving wijzigt op een wijze die in overeenstemming is met alinea 21 tot en met 30.

Financiële instrumenten met discretionaire winstdeling

35. De vereisten in alinea 34 gelden ook voor financiële instrumenten met een discretionaire-winstdelingselement. Daarnaast:

(a) dient de emittent de toereikendheidstoets van de verplichtingen in alinea 15 tot en met 19 op het gehele contract toe te passen (dat wil zeggen het gegarandeerde element en het discretionaire-winstdelingselement), indien de emittent het discretionaire-winstdelingselement als een verplichting classificeert. De emittent hoeft niet het bedrag te bepalen dat zou gelden als IAS 39 op het gegarandeerde element zou worden toegepast;

(b) de verplichting die voor het gehele contract wordt opgenomen, dient niet lager te zijn dan het bedrag dat zou worden berekend als IAS 39 op het gegarandeerde element zou worden toegepast, indien de emittent (een deel van) het discretionaire-winstdelingselement als een afzonderlijke component van het eigen vermogen classificeert. Dat bedrag dient de intrinsieke waarde van een optie om het contract af te kopen, te omvatten, maar hoeft niet de tijdswaarde van de optie te omvatten indien de optie op grond van alinea 9 is vrijgesteld van waardering tegen reële waarde. De emittent hoeft niet het bedrag te vermelden dat zou gelden als IAS 39 op het gegarandeerde element zou worden toegepast; het bedrag hoeft ook niet afzonderlijk te worden gepresenteerd. Bovendien hoeft de emittent dat bedrag niet te bepalen indien de totale verplichting die wordt opgenomen, duidelijk hoger is;

(c) mag de emittent, hoewel deze contracten financiële instrumenten zijn, de premies voor deze contracten als opbrengt blijven opnemen en de resulterende toename van de boekwaarde van de verplichting als last verwerken.

INFORMATIEVERSCHAFFING

Toelichting op opgenomen bedragen

36.  Een verzekeraar dient in de toelichting de in de jaarrekening opgenomen bedragen te vermelden die voortvloeien uit verzekeringscontracten, alsook een toelichting op deze bedragen.

37. Om te voldoen aan alinea 36 dienen verzekeraars de volgende informatie te verstrekken:

(a) de grondslagen voor financiële verslaggeving van verzekeringscontracten en de hiermee verband houdende activa, verplichtingen, baten en lasten.

(b) de opgenomen activa, passiva, baten en lasten (en, indien het kasstroomoverzicht volgens de directe methode wordt gepresenteerd, de kasstromen) die uit dergelijke verzekeringscontracten voortvloeien. Bovendien dient te verzekeraar, indien deze cedent is, de volgende informatie te verstrekken:

(i) de in de winst- en verliesrekening opgenomen baten en lasten op afgesloten herverzekeringscontracten;

en

(ii) indien de cedent baten en lasten op afgesloten herverzekeringscontracten als overlopende post opneemt en amortiseert, het amortisatiebedrag over de periode en de nog niet geamortiseerde bedragen aan het begin en aan het einde van de periode;

(c) het proces voor de totstandkoming van de veronderstellingen die het grootste effect hebben op de waardering van de bij (b) beschreven bedragen. Indien praktisch haalbaar dient een verzekeraar tevens deze veronderstellingen te kwantificeren.

(d) het effect van wijzigingen in de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de waardering van de verzekeringsactiva en verzekeringsverplichtingen, waarbij het effect van iedere wijziging met een materieel effect op de jaarrekening afzonderlijk wordt getoond.

(e) mutatieoverzichten van verzekeringsverplichtingen, herverzekeringsactiva en, in voorkomende gevallen, hiermee verband houdende acquisitiekosten.

Omvang, tijdstippen en onzekerheid van kasstromen

38.  Een verzekeraar dient informatie te verstrekken die gebruikers van de jaarrekening inzicht geeft in de omvang, tijdstippen en onzekerheid van toekomstige kasstromen uit verzekeringscontracten.

39. Om te voldoen aan alinea 38 dienen verzekeraars de volgende informatie te verstrekken:

(a) de doelstellingen met betrekking tot het beheer van risico’s die voortvloeien uit verzekeringscontracten en het beleid voor het mitigeren van die risico’s.

(b) die voorwaarden van verzekeringscontracten die een materieel effect hebben op de omvang, tijdstippen en onzekerheid van de toekomstige kasstromen van de verzekeraar.

(c) informatie over het verzekeringsrisico (zowel vóór als na de risicovermindering door herverzekering), waaronder informatie over:

(i) de gevoeligheid van het resultaat en het eigen vermogen voor veranderingen in variabelen die daarop een materiële invloed hebben.

(ii) concentraties van verzekeringsrisico.

(iii) werkelijke claims vergeleken met voorgaande schattingen (dat wil zeggen de ontwikkeling van de claims). De informatieverschaffing over de claimontwikkeling dient terug te gaan tot en met de periode waarin de eerste materiële claim naar voren kwam met betrekking tot welke nog steeds onduidelijkheid bestaat over de omvang en tijdstippen van de claimbetalingen, maar de informatie hoeft niet verder terug te gaan dan tien jaar. Een verzekeraar hoeft deze informatie niet te verstrekken met betrekking tot claims waarover gewoonlijk binnen één jaar geen onzekerheid meer bestaat over de omvang en de tijdstippen van claimbetalingen.

(d) de informatie over renterisico en kredietrisico die op grond van IAS 32 vereist zou zijn indien de verzekeringscontracten binnen het toepassingsgebied van IAS 32 zouden vallen.

(e) informatie over de blootstelling aan renterisico of marktrisico voortvloeiend uit in een basiscontract besloten derivaten indien de verzekeraar de in het contract besloten derivaten niet tegen reële waarde hoeft te waarderen, en dit ook niet doet.

INGANGSDATUM EN OVERGANGSPERIODE

40. De overgangsbepalingen in alinea 41 tot en met 45 gelden zowel voor entiteiten die bij de eerste toepassing van deze IFRS reeds de IFRSs toepassen en voor entiteiten die de IFRSs voor het eerst toepassen (eerste toepassers).

41. Entiteiten dienen deze IFRS toe te passen voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Indien een entiteit deze IFRS voor een eerdere periode toepast, dient zij dit feit te vermelden.

▼M12

41A.  Financiële-garantiecontracten (Wijzigingen in IAS 39 en IFRS 4), uitgegeven in augustus 2005, wijzigde de alinea's 4(d), B18(g) en B19(f). Entiteiten dienen deze wijzigingen toe te passen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2006 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Indien een entiteit deze wijzigingen voor een eerdere periode toepast, dient zij dit feit te vermelden en gelijktijdig de daarmee samenhangende wijzigingen in IAS 39 en IAS 32 toe te passen.

▼M3

Informatieverschaffing

42. Entiteiten hoeven de vereisten in deze IFRS met betrekking tot te verstrekken informatie niet toe te passen op vergelijkende informatie die betrekking heeft op jaarperioden die aanvangen vóór 1 januari 2005, behoudens de informatie die op grond van alinea 37(a) en (b) is vereist over grondslagen voor financiële verslaggeving, en opgenomen activa, verplichtingen, baten en lasten (en kasstromen indien de directe methode wordt toegepast).

43. Indien het praktisch niet haalbaar is om een bepaald vereiste in alinea 10 tot en met 35 toe te passen op vergelijkende informatie die betrekking heeft op jaarperioden die aanvangen vóór 1 januari 2005, dan dient een entiteit dat feit te vermelden. Toepassing van de toereikendheidstoets van de verplichtingen (alinea 15 tot en met 19) op dergelijke vergelijkende informatie kan in sommige gevallen praktisch niet haalbaar zijn, maar het is zeer onwaarschijnlijk dat de andere vereisten in alinea 10 tot en met 35 niet op dergelijke vergelijkende informatie zouden kunnen worden toegepast. In IAS 8 wordt het begrip „praktisch niet haalbaar” toegelicht.

44.  Ter toepassing van alinea 39(c)(iii) hoeft een entiteit geen informatie te verstrekken over de claimontwikkeling in de periode voorafgaand aan de periode van vijf jaar vóór het einde van het eerste boekjaar waarin de entiteit deze IFRS toepast. Bovendien dient de entiteit, indien deze voor het eerst deze IFRS toepast, indien het praktisch niet haalbaar is om informatie op te stellen over de claimontwikkeling vóór het begin van de vroegste periode waarover een entiteit volledige vergelijkende informatie in overeenstemming met deze IFRS presenteert, dat feit te vermelden.

Herclassificatie van financiële activa

45. Wanneer een verzekeraar zijn grondslagen voor financiële verslaggeving van verzekeringsverplichtingen wijzigt, is het toegestaan, maar niet verplicht, om (een deel van) zijn financiële activa te herclassificeren als gewaardeerd „tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening”. Deze herclassificatie is toegestaan indien een verzekeraar zijn grondslagen voor financiële verslaggeving wijzigt wanneer hij deze IFRS voor het eerst toepast en indien hij daarna een grondslagwijziging doorvoert die op grond van alinea 22 is toegestaan. De herclassificatie is een wijziging in de grondslag voor financiële verslaggeving en hierop is IAS 8 van toepassing.

BIJLAGE A

Definities

Deze bijlage maakt integraal deel uit van IFRS 4.

cedent

De polishouder van een herverzekeringscontract.

depositocomponent

Een contractuele component die administratief niet als een derivaat in overeenstemming met IAS 39 wordt verwerkt en die binnen het toepassingsgebied van IAS 39 zou vallen als deze een afzonderlijk instrument zou zijn.

direct verzekeringscontract

Een verzekeringscontract niet zijnde een herverzekeringscontract.

discretionaire- winstdelingselement

Een contractueel recht om, in aanvulling op gegarandeerde voordelen, aanvullende voordelen te ontvangen:

(a) die waarschijnlijk een belangrijk gedeelte van de totale contractuele voordelen uitmaken;

(b) waarvan de hoogte of het tijdstip contractueel door de emittent wordt bepaald;

en

(c) die contractueel gebaseerd zijn op:

(i) het resultaat van een bepaalde pool van contracten of een bepaald type contract;

(ii) gerealiseerde en/of ongerealiseerde beleggingsresultaten van een bepaalde pool van door de emittent gehouden activa;

of

(iii) de winst of het verlies van de vennootschap, het fonds of een andere entiteit die het contract uitgeeft.

reële waarde

Het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld, of een verplichting kan worden afgewikkeld, tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

financieel risico

Het risico van een mogelijke toekomstige verandering in een of meer van de volgende variabelen: een bepaalde rentevoet, prijs van een financieel instrument, commodityprijs, valutakoers, index van prijzen of rentevoeten, kredietwaardigheid of andere variabele, mits, in geval van een niet-financiële variabele, de variabele niet specifiek voor een contractpartij is.

gegarandeerde voordelen

Betalingen of andere voordelen waarop een bepaalde polishouder of belegger een onvoorwaardelijk recht heeft dat niet onderhevig is aan de contractuele discretionaire bevoegdheid van de emittent.

gegarandeerd element

Een verplichting tot betaling van gegarandeerde voordelen opgenomen in een contract dat een discretionaire-winstdelingselement bevat.

verzekeringsactief

De netto contractuele rechten van een verzekeraar op grond van een verzekeringscontract.

verzekeringscontract

Een contract op grond waarvan één partij (de verzekeraar) een aanzienlijk verzekeringsrisico accepteert van een ander partij (de polishouder) door overeen te komen de polishouder te compenseren indien een bepaalde onzekere toekomstige gebeurtenis (de verzekerde gebeurtenis) nadelige gevolgen heeft voor de polishouder. (Zie bijlage B voor een leidraad bij deze definitie.)

verzekeringsverplichting

De netto contractuele verplichtingen van een verzekeraar op grond van een verzekeringscontract.

verzekeringsrisico

Het risico, niet zijnde financieel risico, dat door de houder van een contract wordt overgedragen aan de emittent.

verzekerde gebeurtenis

Een onzekere toekomstige gebeurtenis die wordt gedekt door een verzekeringscontract en waardoor verzekeringsrisico risico ontstaat.

verzekeraar

De partij die op grond van een verzekeringscontract een verplichting heeft om uit te keren aan een polishouder indien een verzekerde gebeurtenis zich voordoet.

toereikendheidstoets van de verplichtingen

Een beoordeling of de boekwaarde van een verzekeringsverplichting verhoogd moet worden (of de boekwaarde van hiermee verband houdende acquisitiekosten of immateriële activa moet worden verlaagd), op basis van een beoordeling van toekomstige kasstromen.

polishouder

Een partij die op grond van een verzekeringscontract recht heeft op een vergoeding indien een verzekerde gebeurtenis zich voordoet.

herverzekeringsactiva

De netto contractuele rechten van een cedent op grond van een herverzekeringscontract.

herverzekeringscontract

Een verzekeringscontract uitgegeven door één verzekeraar (de herverzekeraar) om een andere verzekeraar (de cedent) te compenseren in verband met verliezen op een of meer van de door de cedent uitgegeven contracten.

herverzekeraar

De partij die op grond van een herverzekeringscontract een verplichting heeft om uit te keren aan een cedent indien een verzekerde gebeurtenis zich voordoet.

ontbundelen

Administratief verwerken van de componenten van een contract alsof zij afzonderlijke contracten zijn.

▼M12

financiële-garantiecontract

Een contract op grond waarvan de emittent verplicht is bepaalde betalingen te verrichten om de houder te compenseren voor een door hem geleden verlies omdat een bepaalde debiteur zijn betalingsverplichting uit hoofde van de oorspronkelijke of herziene voorwaarden van een schuldbewijs niet nakomt.

▼M3

BIJLAGE B

Definitie van een verzekeringscontract

Deze bijlage maakt integraal deel uit van IFRS 4.

B1 Deze bijlage bevat een leidraad inzake de definitie van een verzekeringscontract in bijlage A. In de bijlage worden de volgende onderwerpen behandeld:

(a) het begrip „onzekere toekomstige gebeurtenis” (alinea B2 tot en met B4);

(b) uitkering in natura (alinea B5 tot en met B7);

(c) onderscheid tussen verzekeringsrisico en andere risico’s (alinea B8 tot en met B17);

(d) voorbeelden van verzekeringscontracten (alinea B18 tot en met B21);

(e) aanzienlijk verzekeringsrisico (alinea B22 tot en met B28);

en

(f) veranderingen in het niveau van verzekeringsrisico (alinea B29 en B30).

Onzekere toekomstige gebeurtenis

B2 Onzekerheid (of risico) vormt de kern van een verzekeringscontract. Derhalve dient bij het afsluiten van een verzekeringscontract onzekerheid te bestaan over ten minste een van de volgende zaken:

(a) of een verzekerde gebeurtenis zich zal voordoen;

(b) wanneer deze zich zal voordoen;

of

(c) hoeveel de verzekeraar zal moeten uitkeren indien de gebeurtenis zich voordoet.

B3 In sommige verzekeringscontracten is de verzekerde gebeurtenis de ontdekking van een schade of verlies gedurende de looptijd van het contract, zelfs indien de schade of het verlies voortvloeit uit een gebeurtenis die zich vóór het afsluiten van het contract afspeelde. In andere verzekeringscontracten is de verzekerde gebeurtenis een gebeurtenis die zich afspeelt gedurende de looptijd van het contract, zelfs indien de resulterende schade of het resulterende verlies wordt ontdekt na het einde van de looptijd van het contract.

B4 Sommige verzekeringscontracten hebben betrekking op gebeurtenissen die zich reeds hebben voorgedaan, maar waarvan de financiële gevolgen onzeker zijn. Een voorbeeld hiervan is een herverzekeringscontract dat de directe verzekeraar beschermt tegen de ongunstige ontwikkeling van claims die reeds door polishouders zijn ingediend. In dergelijke contracten is de verzekerde gebeurtenis de ontdekking van de uiteindelijke kosten van die claims.

Uitkering in natura

B5 Sommige verzekeringscontracten schrijven voor of staan toe dat uitkeringen in natura worden gedaan. Een voorbeeld hiervan betreft de verzekeraar die een gestolen artikel zelf vervangt, in plaats van dat het bedrag aan de polishouder wordt uitgekeerd. Een ander voorbeeld is een verzekeraar die gebruikmaakt van eigen ziekenhuizen en medisch personeel om de medische diensten te verlenen die door de contracten worden gedekt.

B6 Sommige servicecontracten tegen een vaste vergoeding waarbij het serviceniveau afhankelijk is van een onzekere gebeurtenis voldoen aan de definitie van een verzekeringscontract in deze IFRS, maar vallen in sommige landen niet onder de regelgeving inzake verzekeringscontracten. Eén voorbeeld is een onderhoudscontract waarin de dienstverlener overeenkomt om bepaalde bedrijfsinstallaties te repareren na een storing. De vaste servicevergoeding is gebaseerd op het verwachte aantal storingen, maar het is onzeker of een bepaalde bedrijfsinstallatie zal vastlopen. De storing van de bedrijfsinstallatie heeft negatieve gevolgen voor de eigenaar en op grond van het contract ontvangt de eigenaar een uitkering (in natura, in plaats van in geldmiddelen). Een ander voorbeeld is een contract inzake reparatiediensten bij autopech waarin de dienstverlener overeenkomt om tegen een vaste jaarlijkse vergoeding, assistentie langs de weg te verlenen of de auto naar een nabijgelegen garage te slepen. Laatstgenoemd contract zou kunnen voldoen aan de definitie van een verzekeringscontract, zelfs indien de dienstverlener niet overeenkomt om reparaties uit te voeren of onderdelen te vervangen.

B7 Toepassing van IFRS 4 op de in alinea B6 beschreven contracten is waarschijnlijk niet méér belastend dan toepassing van de IFRSs die zouden gelden indien dergelijke contracten buiten het toepassingsgebied van deze IFRS zouden vallen:

(a) Het is onwaarschijnlijk dat er materiële verplichtingen zijn voor defecten en storingen die zich reeds hebben voorgedaan.

(b) Bij toepassing van IAS 18 Opbrengsten zou de dienstverlener opbrengsten realiseren naar rato van de voortgang (en met inachtneming van andere bepaalde criteria). Die benadering is ook op grond van deze IFRS aanvaardbaar. IFRS 4 staat toe dat de dienstverlener (i) zijn bestaande grondslagen voor financiële verslaggeving van deze contracten handhaaft tenzij hiermee in strijd wordt gehandeld met alinea 14 en (ii) zijn grondslagen voor financiële verslaggeving verbetert, indien dit op grond van alinea 22 tot en met 30 is toegestaan.

(c) De dienstverlener gaat na of de kosten van het nakomen van de contractuele verplichting tot verlening van diensten hoger zijn dat de vooruitontvangen opbrengsten. Hiervoor hanteert de dienstverlener de toereikendheidstoets van de verplichtingen die in alinea 15 tot en met 19 van deze IFRS wordt beschreven. Indien deze IFRS niet voor deze contracten zou gelden, dan zou de dienstverlener IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa toepassen om te bepalen of de contracten verlieslatend zijn.

(d) Het is onwaarschijnlijk dat de vereisten in deze IFRS ten aanzien van de informatieverschaffing voor deze contracten aanzienlijk uitgebreider zijn dan de informatieverschaffing die op grond van andere IFRSs is voorgeschreven.

Onderscheid tussen verzekeringsrisico en andere risico’s

B8 De definitie van verzekeringscontract verwijst naar verzekeringsrisico, dat in deze IFRS wordt gedefinieerd als het risico, niet zijnde financieel risico, dat door de houder van een contract wordt overgedragen aan de emittent. Een contract waarmee de emittent wordt blootgesteld aan een financieel risico zonder een belangrijk verzekeringsrisico is geen verzekeringscontract.

B9 De definitie van financieel risico in bijlage A omvat een opsomming van financiële en niet-financiële variabelen. De opsomming bevat niet-financiële variabelen die niet specifiek voor een contractpartij zijn, zoals een index van aardbevingsverliezen in een bepaalde regio of de temperatuurindex van een bepaalde stad. De opsomming bevat geen niet-financiële variabelen die specifiek voor een contractpartij zijn, zoals het zich al dan niet voordoen van een brand die een actief van die partij beschadigt of vernietigt. Bovendien is het risico van veranderingen in de reële waarde van een niet-financieel actief geen financieel risico indien de reële waarde niet alleen een afspiegeling is van de veranderingen in de marktprijs van dergelijke activa (een financiële variabele), maar ook de voorwaarde van een specifiek niet-financieel actief van een contractpartij (een niet-financiële variabele). Indien bijvoorbeeld een partij die de restwaarde van een specifieke auto garandeert, door de garantie is blootgesteld aan veranderingen in de staat van de auto, dan is dat risico een verzekeringsrisico, geen financieel risico.

B10 Sommige contracten leiden ertoe dat de emittent, naast aanzienlijke verzekeringsrisico’s, wordt blootgesteld aan financiële risico’s. Veel levensverzekeringscontracten bijvoorbeeld garanderen een minimumrendement aan de polishouders (waarmee een financieel risico wordt gecreëerd), en beloven overlijdensuitkeringen die soms aanzienlijk hoger zijn dan het rekeningsaldo van de polishouder (waarmee een verzekeringsrisico in de vorm van een sterfterisico wordt gecreëerd). Dergelijke contracten zijn verzekeringscontracten.

B11 Bij sommige contracten leidt een verzekerde gebeurtenis tot uitkering van een bedrag dat aan een prijsindex is gekoppeld. Dergelijke contracten zijn verzekeringscontracten, mits de uitkering die afhankelijk is van de verzekerde gebeurtenis, aanzienlijk kan zijn. Bijvoorbeeld met een lijfrente op het leven die is gekoppeld aan de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud wordt verzekeringsrisico overgedragen omdat de uitkering plaatsvindt naar aanleiding van een onzekere gebeurtenis – het overleven van de lijfrentetrekker. De koppeling met de prijsindex is een in het contract besloten derivaat, maar hiermee wordt tevens verzekeringsrisico overgedragen. Indien de resulterende overdracht van verzekeringsrisico aanzienlijk is, dan voldoet het in het contract besloten derivaat aan de definitie van een verzekeringscontract. In dat geval hoeft het niet gesplitst en tegen reële waarde gewaardeerd te worden (zie alinea 7 van deze IFRS).

B12 De definitie van verzekeringsrisico verwijst naar risico’s die de verzekeraar accepteert van de polishouder. Verzekeringsrisico is met andere woorden een reeds bestaand risico dat door de polishouder aan de verzekeraar wordt overgedragen. Een door het contract nieuw gecreëerd risico is derhalve geen verzekeringsrisico.

B13 De definitie van een verzekeringscontract verwijst naar nadelige gevolgen voor de polishouder. De definitie beperkt de uitkering door de verzekeraar niet tot een bedrag gelijk aan de financiële gevolgen van de nadelige gebeurtenis. De definitie sluit bijvoorbeeld een „nieuw-voor-oud”-dekking niet uit op grond waarvan de polishouder voldoende wordt uitgekeerd om vervanging van een beschadigd oud actief door een nieuw actief mogelijk te maken. Evenzo legt de definitie geen beperkingen op wat betreft de uitkering op grond van een levensverzekeringscontract met vaste looptijd vanwege de door de personen ten laste van de overledene geleden financiële schade, noch sluit deze definitie uitkering uit van vooraf bepaalde bedragen om de schade als gevolg van overlijden of een ongeluk te weerspiegelen.

B14 Bij sommige contracten is een uitkering vereist indien een bepaalde onzekere gebeurtenis zich voordoet, maar wordt niet als voorwaarde gesteld dat er sprake moet zijn van nadelige gevolgen voor de polishouder. Een dergelijk contract is geen verzekeringscontract, zelfs indien de houder het contract gebruikt om een onderliggende risicopositie te mitigeren. Indien bijvoorbeeld de houder een derivaat gebruikt om een onderliggende niet-financiële variabele af te dekken die in verband staat met de kasstromen uit een actief van de entiteit, dan is het derivaat geen verzekeringscontract omdat de uitkering niet afhankelijk is van het feit of de houder nadelige gevolgen ondervindt als gevolg van een afname van de kasstromen uit het actief. Daar staat tegenover dat de definitie van een verzekeringscontract verwijst naar een onzekere gebeurtenis waarbij een nadelig gevolg voor de polishouder een contractuele voorwaarde is voor uitkering. De verzekeraar is op grond van deze contractuele voorwaarde niet verplicht om te onderzoeken of de gebeurtenis daadwerkelijk nadelige gevolgen heeft gehad, maar de verzekeraar mag uitkering weigeren indien hij er niet van overtuigd is dat de gebeurtenis nadelige gevolgen heeft gehad.

B15 Het risico van beëindiging of voortzetting (dat wil zeggen het risico dat de tegenpartij het contract eerder of later zal annuleren dan de emittent had verwacht bij de prijscalculatie voor het contract) is geen verzekeringsrisico omdat de uitkering aan de tegenpartij niet afhankelijk is van een onzekere toekomstige gebeurtenis die nadelige gevolgen heeft voor de tegenpartij. Evenzo is het kostenrisico (dat wil zeggen het risico van een onverwachte toename van de administratiekosten in verband met het uitvoeren van een contract, en niet van de kosten in verband met verzekerde gebeurtenissen) geen verzekeringsrisico omdat een onverwachte toename van de kosten geen nadelige gevolgen heeft voor de tegenpartij.

B16 Derhalve is een contract waarmee de emittent wordt blootgesteld aan het risico van beëindiging of voortzetting, of het kostenrisico geen verzekeringscontract, tenzij de emittent als gevolg van het contract ook wordt blootgesteld aan verzekeringsrisico. Indien de emittent van dat contract echter dat risico mitigeert door gebruikmaking van een tweede contract waarmee een deel van dat risico aan een andere partij wordt overgedragen, dan wordt die andere partij door het tweede contract aan verzekeringsrisico blootgesteld.

B17 Een verzekeraar kan alleen een aanzienlijk verzekeringsrisico van de polishouder accepteren indien de verzekeraar een entiteit is die losstaat van de polishouder. In geval van een onderlinge verzekeraar aanvaardt de verzekeraar het risico van iedere polishouder en wordt dat risico ondergebracht in een pool. Hoewel de polishouders in hun hoedanigheid van eigenaar dat gepoolde risico collectief dragen, heeft de onderlinge verzekeraar nog steeds het risico aanvaard dat de kern vormt van een verzekeringscontract.

Voorbeelden van verzekeringscontracten

B18 De onderstaande opsomming bevat voorbeelden van contracten die een verzekeringscontract zijn, indien er sprake is van een aanzienlijke overdracht van verzekeringsrisico:

(a) Verzekering tegen diefstal of materiële schade.

(b) Verzekering tegen productaansprakelijkheid, beroepsaansprakelijkheid, civielrechtelijke aansprakelijkheid of juridische kosten.

(c) Levensverzekering en vooruitbetaalde begrafenisregelingen (hoewel overlijden zeker is, is het tijdstip van het overlijden onzeker dan wel, bij sommige soorten levensverzekering, is onzeker of het overlijden zal plaatsvinden binnen de door de verzekering gedekte periode).

(d) lijfrenten op het leven en pensioenen (dat wil zeggen contracten die een uitkering bieden bij de onzekere toekomstige gebeurtenis – het overleven van de lijfrentetrekker of gepensioneerde – die de lijfrentetrekker of gepensioneerde moeten ondersteunen bij het handhaven van een bepaalde levensstandaard, die door zijn of haar overleven anders nadelig zou worden beïnvloed).

(e) Dekking bij arbeidsongeschiktheid en van medische zorg.

(f) Akten van borgtocht, fraudeverzekeringen („fidelity bonds”), uitvoeringsgaranties en biedingsgaranties (dat wil zeggen contracten die dekking bieden indien een andere partij een contractuele verplichting niet nakomt, bijvoorbeeld een verplichting om een gebouw te bouwen).

▼M12

(g) Kredietverzekering die voorziet in bepaalde betalingen om de verzekerde te compenseren voor een door hem geleden verlies omdat een bepaalde debiteur zijn betalingsverplichting uit hoofde van de oorspronkelijke of herziene voorwaarden van een schuldbewijs niet nakomt. Deze contracten kunnen verschillende juridische vormen hebben, zoals die van een garantie, bepaalde categorieën van kredietbrieven, een kredietderivaat („credit derivative default contract”) of een verzekeringscontract. Het feit dat deze contracten aan de definitie van een verzekeringscontract voldoen, neemt echter niet weg dat zij ook aan de in IAS 39 vermelde definitie van een financiële-garantiecontract voldoen en derhalve binnen het toepassingsgebied van IAS 32 en IAS 39 en buiten het toepassingsgebied van deze IFRS vallen (zie alinea 4(d)). Indien een emittent van een financiële-garantiecontract eerder uitdrukkelijk heeft bevestigd dat hij dergelijke contracten als verzekeringscontract beschouwt en deze administratief heeft verwerkt op een voor verzekeringscontracten geldende wijze, mag hij er niettemin voor kiezen ofwel IAS 39 en IAS 32, ofwel deze standaard op dergelijke financiële-garantiecontracten toe te passen.

▼M3

(h) Productgaranties. Productgaranties die door een andere partij zijn uitgegeven voor goederen die door de fabrikant, handelaar of detaillist zijn verkocht, vallen binnen het toepassingsgebied van deze IFRS. Productgaranties die rechtstreeks door de fabrikant, handelaar of detaillist zijn uitgegeven, vallen buiten het toepassingsgebied, omdat deze binnen het toepassingsgebied van IAS 18 Opbrengsten en IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa vallen.

(i) Verzekering met betrekking tot de eigendomstitel (dat wil zeggen verzekering tegen de ontdekking van gebreken in de eigendomstitel van grond, die niet duidelijk waren toen het verzekeringscontract werd opgesteld. In dat geval is de ontdekking van een gebrek in de eigendomstitel de verzekerde gebeurtenis, niet het gebrek zelf.

(j) Reishulp (dat wil zeggen de uitkering in geldmiddelen of in natura aan polishouders in verband met tijdens het reizen geleden schade). In de alinea’s B6 en B7 worden sommige van dit soort contracten besproken.

(k) Zogenaamde „catastrophe bonds” die voorzien in lagere betalingen van aflossing of rente, of beide, indien een bepaalde gebeurtenis nadelige gevolgen heeft voor de emittent van de obligatie (tenzij er door de bepaalde gebeurtenis geen aanzienlijk verzekeringsrisico ontstaat, bijvoorbeeld indien de gebeurtenis een verandering is van een rentevoet of valutakoers).

(l) Verzekeringsswaps en andere contracten waarbij wordt uitgekeerd op basis van veranderingen in klimatologische, geologische of ander natuurlijke variabelen die specifiek voor een contractpartij zijn.

(m) Herverzekeringscontracten.

B19 Onderstaand staan voorbeelden van zaken die geen verzekeringscontract zijn:

(a) Beleggingscontracten met de juridische vorm van een verzekeringscontract, maar waarmee de verzekeraar niet wordt blootgesteld aan een aanzienlijk verzekeringsrisico, bijvoorbeeld levensverzekeringscontracten waarbij de verzekeraar geen aanzienlijk sterfterisico draagt (dergelijke contracten zijn financiële instrumenten of servicecontracten zonder verzekeringskenmerk, zie alinea B20 en B21).

(b) Contracten waarvan de juridische vorm een verzekeringscontract is, maar waarbij alle belangrijke verzekeringsrisico’s aan de polishouder worden teruggegeven via niet-opzegbare en afdwingbare mechanismen die ervoor zorgen dat toekomstige betalingen door de polishouder worden aangepast als direct gevolg van verzekerde schades. Voorbeelden hiervan zijn sommige financiële herverzekeringscontracten of sommige groepscontracten (dergelijke contracten zijn normaliter financiële instrumenten of servicecontracten zonder verzekeringskenmerk, zie alinea B20 en B21).

(c) Eigen risico, met andere woorden een risico behouden dat door een verzekering zou kunnen worden gedekt (er is geen verzekeringscontract omdat er geen overeenkomst is met een andere partij).

(d) Contracten (zoals gokcontracten) op grond waarvan tot uitkering wordt overgegaan indien zich een bepaalde onzekere toekomstige gebeurtenis voordoet, maar waarbij de uitkering niet afhankelijk is van de contractuele voorwaarde dat de gebeurtenis nadelig moet zijn voor de polishouder. Dit sluit echter niet uit dat vooraf een uitkering wordt bepaald die de schade weergeeft die door een bepaalde gebeurtenis, zoals een overlijden of een ongeluk, wordt veroorzaakt (zie tevens alinea B13).

(e) Derivaten die ervoor zorgen dat één partij wordt blootgesteld aan financieel risico, maar geen verzekeringsrisico, omdat die partij op grond van het derivaat uitsluitend verplicht is tot betaling op basis van veranderingen in één of meer van de volgende variabelen: een bepaalde rentevoet, prijs van een financieel instrument, commodityprijs, valutakoers, index van prijzen of rentevoeten, kredietwaardigheid of andere variabele, mits, in geval van een niet-financiële variabele, de variabele niet specifiek voor een contractpartij is (zie IAS 39).

▼M12

(f) Een met krediet verband houdende garantie (of een kredietbrief, kredietderivaat („credit derivative default contract”) of kredietverzekeringscontract) die uitkering voorschrijft zelfs indien de houder geen verlies heeft geleden in verband met het niet nakomen door de debiteur van zijn betalingsverplichting (zie IAS 39).

▼M3

(g) Contracten waarbij de uitkering is gebaseerd op een klimatologische, geologische of een andere natuurlijke variabele die niet specifiek voor een contractpartij is (gewoonlijk omschreven als weerderivaten).

(h) Zogenaamde „catastrophe bonds” die voorzien in gereduceerde betalingen van aflossing of rente, of beide, gebaseerd op een klimatologische, geologische of andere natuurlijke variabele die niet specifiek voor een contractpartij is.

B20 Indien via de in B19 beschreven contracten financiële activa of financiële passiva worden gecreëerd, dan vallen deze binnen het toepassingsgebied van IAS 39. Dit betekent onder meer dat de contractpartijen gebruikmaken van wat soms wordt aangeduid als „deposit accounting”, dat het volgende inhoudt:

(a) één partij neemt de ontvangen vergoeding op als een financiële verplichting in plaats van als opbrengst;

(b) de andere partij neemt de betaalde vergoeding op als een financieel actief, in plaats van als last.

B21 Indien via de in alinea B19 beschreven contracten geen financiële activa of financiële passiva worden gecreëerd, geldt IAS 18. IAS 18 schrijft voor dat opbrengsten in verband met een transactie waarbij diensten worden verleend, worden opgenomen naar rato van de voortgang van de transactie indien de uitkomsten van de transactie betrouwbaar kunnen worden geschat.

Aanzienlijk verzekeringsrisico

B22 Een contract is alleen een verzekeringscontract indien daarmee een aanzienlijk verzekeringsrisico wordt overgedragen. In alinea B8 tot en met B21 wordt het verzekeringsrisico besproken. In de volgende alinea’s wordt ingegaan op de beoordeling of verzekeringsrisico al dan niet aanzienlijk is.

B23 Er is uitsluitend sprake van aanzienlijk verzekeringsrisico indien een verzekeraar als gevolg van een verzekerde gebeurtenis in elk scenario aanzienlijke aanvullende voordelen moet uitkeren, exclusief scenario’s zonder economische betekenis (dat wil zeggen zonder waarneembaar effect op de economische betekenis van de transactie). Indien er in scenario’s met economische betekenis aanzienlijke extra voordelen zouden moeten worden uitgekeerd, dan kan aan de voorwaarde in de vorige zin worden voldaan indien de verzekerde gebeurtenis uiterst onwaarschijnlijk is of zelfs indien de verwachte (dat wil zeggen risicogewogen) contante waarde van de voorwaardelijke kasstromen gering is ten opzichte van de verwachte contante waarde van alle resterende contractuele kasstromen.

B24 De additionele voordelen die in alinea B23 worden beschreven, hebben betrekking op bedragen die hoger zijn dan de bedragen die betaald zouden moeten worden indien er geen verzekerde gebeurtenis zou plaatsvinden (exclusief scenario’s zonder economische betekenis). Deze aanvullende bedragen omvatten de kosten van claimbehandeling en claimbeoordeling, maar omvatten niet:

(a) het verliezen van de mogelijkheid de polishouder toekomstige diensten in rekening te brengen. Het overlijden van de polishouder betekent bijvoorbeeld bij een levensverzekeringscontract met een beleggingscomponent dat de verzekeraar niet langer vermogensbeheerdiensten kan verrichten en hiervoor een vergoeding kan innen. Dit economische verlies voor de verzekeraar vloeit echter niet voort uit een verzekeringsrisico, evenmin als een beleggingsfondsbeheerder verzekeringsrisico draagt met betrekking tot het mogelijke overlijden van de cliënt. Het mogelijke verlies van de toekomstige vermogensbeheervergoeding is derhalve niet relevant bij de beoordeling van hoeveel verzekeringsrisico door middel van een contract wordt overgedragen.

(b) kwijtschelding van kosten bij overlijden die bij annulering of afkoop zouden worden gemaakt. Omdat deze kosten door het contract in het leven zijn geroepen, ontvangt de polishouder door kwijtschelding van deze kosten geen vergoeding voor een reeds bestaand risico. Daarom zijn deze niet relevant voor de inschatting van de mate waarin verzekeringsrisico via het contract wordt overdragen.

(c) een betaling is afhankelijk is van een gebeurtenis die voor de contracthouder niet tot aanzienlijke schade leidt. Een voorbeeld hiervan is een contract op grond waarvan de emittent verplicht is één miljoen valuta-eenheden te betalen indien een actief fysiek raakt beschadigd met als gevolg een onaanzienlijk economisch verlies van één valuta-eenheid voor de houder. De polishouder draagt in dit contract aan de verzekeraar het onaanzienlijke risico over van het verlies van één valuta-eenheid. Tegelijkertijd wordt met het contract een niet-verzekeringsrisico gecreëerd inhoudende dat de emittent 999 999 valuta-eenheden moet betalen indien de bepaalde gebeurtenis plaatsvindt. Omdat de emittent geen aanzienlijk verzekeringsrisico van de houder accepteert, is dit contract geen verzekeringscontract;

(d) mogelijke compensatie door herverzekering. Deze wordt door de verzekeraar administratief afzonderlijk verwerkt.

B25 Verzekeraars dienen de omvang van het verzekeringsrisico van contract tot contract te bepalen, en niet op basis van de materialiteit die voor de jaarrekening geldt ( 16 ). Een verzekeringsrisico kan dus aanzienlijk zijn, zelfs als er een minimale kans is op materiële verliezen op een hele portefeuille van contracten. Dankzij deze beoordeling per contract is het gemakkelijker om een contract als verzekeringscontract te classificeren. Indien echter vaststaat dat een relatief homogene portefeuille van kleine contracten bestaat uit contracten die allemaal verzekeringsrisico overdragen, hoeft een verzekeraar niet ieder contract binnen die portefeuille te onderzoeken om een paar niet-derivaatcontracten op te sporen waarbij geen sprake is van de overdracht van een onaanzienlijk verzekeringsrisico.

B26 Uit alinea B23 tot en B25 blijkt dat een contract op grond waarvan de uitkering bij overlijden hoger is dan het verschuldigde bedrag bij overleven, een verzekeringscontract is tenzij de aanvullende uitkering bij overlijden onaanzienlijk is (beoordeeld in relatie tot het contract en niet de gehele portefeuille van contracten). Zoals opgemerkt in alinea B24(b) wordt de kwijtschelding van annulerings- of afkoopkosten bij overlijden niet in deze beoordeling meegenomen indien de polishouder via deze kwijtschelding niet wordt gecompenseerd voor een reeds bestaand risico. Evenzo is een lijfrentecontract op grond waarvan periodieke betalingen worden gedaan gedurende het leven van de polishouder, een verzekeringscontract, tenzij het totaal van de levenafhankelijke uitkeringen onaanzienlijk is.

B27 In alinea B23 wordt gerefereerd aan aanvullende voordelen. Deze aanvullende voordelen zouden de verplichting kunnen omvatten om voordelen eerder uit te keren indien de verzekerde gebeurtenis eerder plaatsvindt en de uitkering niet wordt aangepast in verband met de tijdswaarde van geld. Een voorbeeld is levensverzekering met een spaarelement („whole life insurance”) met een vaste uitkering (met andere woorden een verzekering op grond waarvan een vaste uitkering plaatsvindt bij overlijden van de polishouder, ongeacht wanneer het overlijden plaatsheeft, zonder een expiratiedatum voor de dekking). Het is zeker dat de polishouder zal overlijden, maar de overlijdensdatum is onzeker. De verzekeraar zal een verlies lijden op die individuele contracten waarbij polishouder vroegtijdig overlijden, zelfs indien er op het niveau van de gehele contractenportefeuille geen sprake is van verlies.

B28 Indien een verzekeringscontract wordt ontbundeld in een depositocomponent en een verzekeringscomponent, dan wordt de mate van risico-overdracht beoordeeld op basis van de verzekeringscomponent. De mate waarin verzekeringsrisico wordt overgedragen door een in een contract besloten derivaat wordt beoordeeld op basis van het in het contract besloten derivaat.

Veranderingen in het niveau van verzekeringsrisico

B29 Bij sommige contracten is er bij afsluiting geen sprake van enige overdracht van verzekeringsrisico aan de emittent, hoewel er op een later tijdstip wel overdracht van verzekeringsrisico plaatsvindt. Een voorbeeld hiervan is een contract dat voorziet in een bepaald beleggingsrendement en dat een optie voor de polishouder bevat om op de vervaldatum met de beleggingsopbrengst een lijfrente op het leven te kopen tegen de actuele lijfrentetarieven die de verzekeraar in rekening brengt aan andere nieuwe lijfrentetrekkers, wanneer de polishouder de optie uitoefent. Via het contract wordt geen verzekeringsrisico overgedragen aan de emittent totdat de optie wordt uitgeoefend, omdat de verzekeraar vrij blijft om bij het bepalen van de prijs van de lijfrente rekening te houden met het verzekeringsrisico dat op dat moment aan de verzekeraar wordt overgedragen. Indien in het contract echter de lijfrentetarieven (of een grondslag voor het bepalen van de lijfrentetarieven) worden gespecificeerd, dan houdt het contract een overdracht in van verzekeringsrisico aan de emittent bij afsluiting van het contract.

B30 Een contract dat voldoet aan de voorwaarden van een verzekeringscontract blijft een verzekeringscontract totdat alle rechten en verplichtingen tenietgaan of aflopen.

BIJLAGE C

Wijzigingen in andere IFRSs

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Indien een entiteit deze IFRS voor een eerdere periode toepast, dienen deze wijzigingen voor deze eerdere periode te worden toegepast.

Wijzigingen in IAS 32 en IAS 39

C1 In IAS 32 Financiële instrumenten: opname en presentatie (herziene versie van 2003) wordt alinea 4(d) vernummerd tot 4(c). Alinea 4(c) wordt vernummerd tot 4(d) en gewijzigd zoals uiteengezet in alinea C4.

Alinea 6 komt te vervallen.

De volgende zin wordt toegevoegd aan het einde van alinea TL8:

Sommige van deze voorwaardelijke rechten en verplichtingen kunnen verzekeringscontracten zijn die vallen binnen het toepassingsgebied van IFRS 4.

C2 In IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering (herziene versie van 2003) wordt alinea 2(e) vernummerd tot alinea 2(d). Alinea 2(d) wordt vernummerd tot 2(e) en gewijzigd zoals uiteengezet in alinea C5. Alinea TL4 luidt na aanpassing als volgt:

TL4. Deze standaard is van toepassing op de financiële activa en financiële verplichtingen van verzekeraars, met uitzondering van de rechten en verplichtingen die uit hoofde van verzekeringscontracten die in alinea 2(e) worden uitgesloten, omdat zij voortvloeien uit contracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 vallen.

C3 Volgens de alinea’s 4(e) van IAS 32 en 2(h) van IAS 39 vallen derivaten die zijn gebaseerd op klimatologische, geologische of andere natuurlijke variabelen buiten het toepassingsgebied. Deze alinea’s komen te vervallen. Hierdoor vallen dergelijke derivaten wel binnen het toepassingsgebied van IAS 32 en IAS 39, tenzij de derivaten voldoen aan de definitie van een verzekeringscontract en binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 vallen. Bovendien wordt alinea TL1 van IAS 39 als volgt aangepast:

TL1. Sommige contracten schrijven een betaling voor gebaseerd op klimatologische, geologische of andere natuurlijke variabelen. (Contracten op basis van klimatologische variabelen worden ook wel „weerderivaten” genoemd.) Indien die contracten niet binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 Verzekeringscontracten vallen, vallen zij binnen het toepassingsgebied van deze standaard.

C4 In IAS 32 wordt een nieuwe alinea, 4(e), toegevoegd. Na deze wijziging en de wijzigingen ingevolge alinea C1 en C3, en ingevolge IFRS 3 Bedrijfscombinaties, luiden sub (c) tot en met (e) van alinea 4 als volgt:

(c)  contracten op basis van een voorwaardelijke vergoeding bij een bedrijfscombinatie (zie IFRS 3 Bedrijfscombinaties). Deze vrijstelling geldt alleen voor de overnemende partij;

(d)  verzekeringscontracten zoals gedefinieerd in IFRS 4 Verzekeringscontracten. Deze standaard is echter wel van toepassing op derivaten die besloten zijn in verzekeringscontracten indien IAS 39 voorschrijft dat de entiteit deze administratief afzonderlijk moet verwerken.

(e)  financiële instrumenten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 vallen omdat zij een discretionaire-winstdelingselement bevatten. De emittent van deze instrumenten is vrijgesteld van de toepassing op deze component van alinea 15 tot en met 32 en TL25 tot en met TL35 van deze standaard betreffende het onderscheid tussen financiële verplichtingen en eigen-vermogensinstrumenten. Alle overige vereisten van deze standaard zijn echter wel op deze instrumenten van toepassing. Bovendien geldt deze standaard voor derivaten die in deze instrumenten zijn besloten (zie IAS 39).

Alinea 4(f), die is ingevoegd op grond van IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen, blijft ongewijzigd.

C5 Alinea 2(f) van IAS 39 komt te vervallen. Na deze wijziging en de wijzigingen ingevolge alinea C2 en C3, en ingevolge IFRS 3 Bedrijfscombinaties, luiden sub (d) tot en met (g) van alinea 2 als volgt:

(d)  door de entiteit uitgegeven financiële instrumenten die voldoen aan de in IAS 32 vermelde definitie van een eigen-vermogensinstrument (met inbegrip van opties en warrants). De houder van dergelijke eigen-vermogensinstrumenten dient deze standaard echter op die instrumenten toe te passen, tenzij deze op grond van (a) hierboven zijn uitgezonderd;

(e)  rechten en verplichtingen ingevolge een verzekeringscontract zoals gedefinieerd in IFRS4 Verzekeringscontracten of ingevolge een contract dat binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 valt omdat het een discretionaire-winstdelingselement bevat. Deze standaard geldt echter wel voor een derivaat dat in een dergelijk contract is besloten indien het derivaat op zichzelf geen contract is dat binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 valt (zie alinea 10 tot en met 13 en bijlage A, alinea TL23 tot en met TL33). Bovendien dient de emittent deze standaard toe te passen op verzekeringscontracten die een financiële garantie inhouden, die zijn aangegaan, of worden aangehouden, bij de overdracht aan een andere partij van financiële activa of financiële verplichtingen binnen het toepassingsgebied van deze standaard (zie alinea 3 en bijlage A, alinea TL4A).

(f)  contracten op basis van een voorwaardelijke vergoeding bij een bedrijfscombinatie (zie IFRS 3 Bedrijfscombinaties). Deze vrijstelling geldt alleen voor de overnemende partij.

(g)  contracten tussen een overnemende partij en een verkopende partij bij een bedrijfscombinatie tot aankoop of verkoop van een overgenomen partij in de toekomst.

Sub (i) en (j) van alinea 2 worden vernummerd tot sub (h) en (i) van alinea 2. Alinea 2(i) is ingevoegd op grond van IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen.

Alinea 3 komt te vervallen en wordt vervangen door een nieuwe alinea 3, en alinea TL4A wordt toegevoegd. Deze luiden als volgt:

3. Sommige contracten inhoudende een financiële garantie schrijven voor dat de emittent bepaalde betalingen verricht ter compensatie van de houder in verband met geleden verliezen omdat een bepaalde debiteur zijn betalingsverplichting volgens de oorspronkelijke of herziene voorwaarden van een schuldbewijs niet nakomt. Indien door middel van dit vereiste sprake is van aanzienlijke risico-overdracht aan de emittent, dan is het contract een verzekeringscontract overeenkomstig de definitie in IFRS 4 (zie alinea 2(e) en TL4A). Andere contracten inhoudende een financiële garantie vereisen dat betalingen worden gedaan naar aanleiding van veranderingen in een bepaalde rentevoet, prijs van een financieel instrument, commodityprijs, valutakoers, index van prijzen of rentevoeten, kredietwaardigheid of andere variabele, mits, in geval van een niet-financiële variabele, de variabele niet specifiek voor een contractpartij is. Dergelijke contracten vallen binnen het toepassingsgebied van deze standaard.

AG4A. Contracten inhoudende een financiële garantie kunnen verschillende juridische vormen aannemen, zoals een financiële garantie, kredietbrief, kredietderivaat („credit default contract”) of verzekeringscontract. De wijze van administratieve verwerking is niet afhankelijk van de juridische vorm. Voorbeelden van de geëigende behandeling (zie alinea 2(e) en 3) zijn onderstaand opgenomen:

(a) Indien het contract geen verzekeringscontract is, volgens de definitie van IFRS 4, dan past de emittent deze standaard toe. Een contract inhoudende een financiële garantie dat voorziet in betalingen indien de kredietwaardigheid van een debiteur onder een bepaald niveau daalt, valt binnen het toepassingsgebied van deze standaard.

(b) De emittent past deze standaard toe indien de emittent de financiële garantie heeft verstrekt of behouden bij de overdracht aan een andere partij van financiële activa of financiële verplichtingen, binnen het toepassingsgebied van deze standaard.

(c) Indien het contract volgens de definitie in IFRS 4 geen verzekeringscontract is, past de emittent IFRS 4 toe tenzij (b) van toepassing is.

(d) Indien de emittent een financiële garantie heeft verstrekt in verband met de verkoop van goederen, dan past de emittent IAS 18 toe om te bepalen wanneer de resulterende opbrengst in de winst- en verliesrekening wordt opgenomen.

C6 In alinea 9 van IAS 39 wordt de term „andere variabele” in de definitie van een derivaat vervangen door „andere variabele, mits, ingeval van een niet-financiële variabele, de variabele niet specifiek voor een contractpartij is”. Dezelfde wijziging wordt aangebracht in alinea 10 van IAS 39. De volgende nieuwe alinea, TL12A, wordt aan IAS 39 toegevoegd:

TL12A. In de definitie van een derivaat wordt verwezen naar niet-financiële variabelen die niet specifiek voor een contractpartij zijn. Deze omvatten een index van aardbevingsschade in een bepaalde regio of de temperatuurindex van een bepaalde stad. Niet-financiële variabelen die specifiek voor een contractpartij zijn, zijn onder meer het zich al dan niet voordoen van een brand die een actief van een contractpartij beschadigt of vernietigt. Een verandering in de reële waarde van een niet-financieel actief is specifiek voor de eigenaar indien de reële waarde niet alleen een afspiegeling is van de veranderingen in de marktprijs van dergelijke activa (een financiële variabele), maar ook van de staat van het gehouden specifieke niet-financiële actief (een niet-financiële variabele). Indien bijvoorbeeld een partij die de restwaarde van een bepaalde auto garandeert, door de garantie is blootgesteld aan het risico van veranderingen in de staat van de auto, dan is de verandering in die restwaarde specifiek voor de eigenaar van de auto.

C7 In IAS 32 wordt een nieuwe alinea, 91A, ingevoegd, en in alinea 86 wordt de verwijzing naar alinea 90 uitgebreid met alinea 91A. Alinea 91A luidt als volgt:

91A.  Sommige financiële activa en financiële verplichtingen bevatten een discretionaire-winstdelingselement zoals beschreven in IFRS 4 Verzekeringscontracten. Indien een entiteit de reële waarde van die component niet betrouwbaar kan bepalen, dient de entiteit dat feit te vermelden tezamen met een beschrijving van het contract, de boekwaarde van het contract, de reden waarom de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald en, indien mogelijk, de bandbreedte van schattingen waarbinnen de reële waarde zich waarschijnlijk bevindt.

In alinea 49(e) wordt „verzekeringspolis” vervangen door „verzekeringscontract”.

C8 Alinea TL30 in IAS 39 bevat voorbeelden van in contracten besloten derivaten die worden beschouwd als niet nauw verbonden met een basiscontract, en in alinea TL33 zijn voorbeelden opgenomen van in contracten besloten derivaten die worden beschouwd als nauw verbonden met een basiscontract. De alinea’s TL30(g) en TL33 (a), (b) en (d) worden gewijzigd door invoeging van een verwijzing naar verzekeringscontracten, en alinea TL33 wordt uitgebreid met (g) en (h), als volgt:

TL30 

(g) Een call-, put of vooruitbetalingsoptie die is besloten in een als basiscontract fungerende schuld of een als basiscontract fungerend verzekeringscontract is waarschijnlijk niet nauw verbonden met het basiscontract, tenzij de uitoefenprijs van de optie op iedere uitoefendatum ongeveer gelijk is aan de geamortiseerde kostprijs van de als basiscontract fungerende schuld, of de boekwaarde van het als basiscontract fungerende verzekeringscontract. Vanuit het oogpunt van de emittent van een converteerbaar schuldbewijs met een daarin besloten call- of putoptie wordt de beoordeling van de al dan niet nauwe verbondenheid met de als basiscontract fungerende schuld, uitgevoerd voordat het eigen-vermogenselement overeenkomstig IAS 32 wordt afgescheiden.

TG33 

(a) Een in een contract besloten derivaat waarvan de onderliggende variabele een rentevoet of een rente-index is waarbij het rentebedrag dat anders op een als basiscontract fungerende rentedragende schuld of als basiscontract fungerend verzekeringscontract zou worden betaald of ontvangen, kan veranderen, is nauw met het basiscontract verbonden, tenzij het samengestelde contract op zodanige wijze kan worden afgewikkeld dat de houder niet nagenoeg zijn gehele in de balans opgenomen belegging zou realiseren, of tenzij dankzij het in het contract besloten derivaat het initiële rendement op het basiscontract van de houder ten minste zou kunnen verdubbelen en zou kunnen resulteren in een rendement dat ten minste 100 % hoger ligt dan het marktrendement op een contract met dezelfde voorwaarden als het basiscontract.

(b) Een in een contract besloten onder- of bovengrens aan de rente van een schuldbewijs is nauw verbonden met een als basiscontract fungerende schuld of een als basiscontract fungerend verzekeringscontract, mits de bovengrens op of boven het niveau van de marktrente ligt, of de ondergrens op of onder het niveau van de marktrente ligt bij uitgifte van het contract, en er bij de boven- of ondergrens geen sprake is van hefboomwerking ten opzichte van het basiscontract. Evenzo zijn bepalingen in een contract voor de aankoop of verkoop van een actief (bijvoorbeeld een commodity) op grond waarvan een boven- en ondergrens wordt vastgesteld voor de prijs die voor het actief wordt betaald of ontvangen, nauw verbonden met het basiscontract indien zowel de boven- als ondergrens bij aanvang „out of the money” zijn en er geen sprake is van hefboomwerking ten opzichte van het basiscontract.

(d) Een in een basiscontract besloten valutaderivaat, dat een verzekeringscontract is of geen financieel instrument is (zoals een contract voor de aankoop of verkoop van een niet-financieel goed waarbij de prijs in een vreemde valuta luidt), is nauw verbonden met het basiscontract, mits er geen sprake is van hefboomwerking ten opzichte van het basiscontract, het geen optiekenmerk bevat en betaling voorschrijft in een van de volgende valuta’s:

(i) de functionele valuta van een belangrijke partij bij het contract;

(ii) de valuta waarin de prijs van het verbonden goed dat wordt verworven of geleverd, of de verbonden dienst die wordt afgenomen of verleend gewoonlijk in de internationale handel wordt uitgedrukt (bijvoorbeeld de Amerikaanse dollar voor transacties in ruwe olie);

of

(iii) een valuta die veelvuldig wordt gebruikt in contracten voor de aankoop of verkoop van niet-financiële goederen in de economische omgeving waarin de transactie plaatsvindt (bijvoorbeeld een relatief stabiele en verhandelbare valuta die veelvuldig bij bedrijfstransacties of externe handel wordt gebruikt).

(g) Een beleggingskenmerk dat in een als basiscontract fungerend financieel instrument of verzekeringscontract is besloten, hangt nauw samen met het basisinstrument of basiscontract indien de betalingen in deelnamebewijzen worden bepaald op basis van de actuele waarde per deelnamebewijs die een afspiegeling is van de reële waarde van de activa van het fonds. Een beleggingskenmerk is een contractuele bepaling op grond waarvan betaling in deelnamebewijzen van een intern of extern beleggingsfonds is voorgeschreven.

(h) Een derivaat dat in een verzekeringscontract is besloten hangt nauw samen met het als basiscontract fungerende verzekeringscontract indien het desbetreffende derivaat en het desbetreffende basiscontract zo onderling afhankelijk zijn dat een entiteit het in het basiscontract besloten derivaat niet afzonderlijk kan waarderen (dat wil zeggen zonder het basiscontract in ogenschouw te nemen).

Wijzigingen in andere IFRSs

C9 IAS 18 Opbrengsten wordt gewijzigd zoals onderstaand vermeld.

Alinea 6(c) wordt als volgt aangepast:

(c) verzekeringscontracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 Verzekeringscontracten vallen;

C10 In IAS 19 Personeelsbeloningen wordt de volgende voetnoot toegevoegd aan de definitie in alinea 7 van een in aanmerking komend verzekeringscontract, na de eerste vermelding van het woord „contract”:

(*) Een in aanmerking komend verzekeringscontract is niet noodzakelijkerwijs een verzekeringscontract volgens de definitie in IFRS 4 Verzekeringscontracten.

C11 In IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa komen de alinea’s 1(b) en 4 te vervallen en wordt een nieuwe alinea, 5(e), ingevoegd. Deze luidt als volgt:

(e) verzekeringscontracten (zie IFRS 4 Verzekeringscontracten). Deze standaard geldt echter voor de voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa van een verzekeraar, behoudens de voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa die voortvloeien uit de contractuele verplichtingen en rechten van de verzekeraar uit hoofde van verzekeringscontracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 vallen.

De laatste zin in alinea 2 (zoals herzien door IAS 39 in 2003) komt te vervallen.

C12 In IAS 40 Vastgoedbeleggingen (herziene versie van 2003) worden de alinea’s 32A tot en met 32C en 75(f)(iv) toegevoegd, en in alinea 30 wordt een verwijzing naar alinea 32A opgenomen, als volgt:

30.  Behoudens de in alinea 32 en 34A vermelde uitzonderingen dient een entiteit als grondslag voor financiële verslaggeving te kiezen voor ofwel waardering tegen reële waarde (reële-waardemodel, zie alinea 33 tot en met 55) ofwel waardering tegen historische kosten (kostprijsmodel, zie alinea 56). Deze grondslag dient op al haar vastgoedbeleggingen te worden toegepast.

Vastgoedbeleggingen die aan verplichtingen zijn gekoppeld

32A.  Een entiteit mag:

(a)  voor alle vastgoedbeleggingen die dienen ter dekking van verplichtingen met een rendement dat direct is gekoppeld aan de reële waarde van, of het rendement op, bepaalde activa met inbegrip van de desbetreffende vastgoedbeleggingen, kiezen voor het reële-waardemodel of het kostprijsmodel;

en

(b)  voor alle overige vastgoedbeleggingen hetzij het reële-waardemodel of het kostprijsmodel kiezen, ongeacht de keuze die ingevolge (a) is gemaakt.

32B. Sommige verzekeraars en andere entiteiten hebben een intern vastgoedfonds dat fictieve deelnamebewijzen uitgeeft, waarbij sommige deelnamebewijzen door beleggers worden gehouden via gekoppelde contracten, en andere door de entiteit. Entiteiten mogen op grond van alinea 32A het door het fonds gehouden vastgoed niet gedeeltelijk waarderen tegen kostprijs en gedeeltelijk tegen reële waarde.

32C. Indien een entiteit voor de twee categorieën die in alinea 32A worden beschreven een verschillend model kiest, dan dienen verkopen van vastgoedbeleggingen tussen pools van activa die volgens een verschillend model worden gewaardeerd, op basis van de reële waarde te worden opgenomen, en de cumulatieve verandering in de reële waarde dient in de winst- en verliesrekening te worden verwerkt. Indien een vastgoedbelegging van een pool waarvoor het reële-waardemodel wordt toegepast, wordt verkocht aan een pool waarvoor het kostprijsmodel wordt toegepast, dan wordt de reële waarde op de verkoopdatum de veronderstelde kostprijs van de vastgoedbelegging.

75(f)(iv)  de cumulatieve verandering in de reële waarde opgenomen in de winst- en verliesrekening die naar aanleiding van de verkoop van vastgoedbeleggingen uit een pool van activa waarvoor het kostprijsmodel wordt toegepast aan een pool waarvoor het reële-waardemodel wordt toegepast (zie alinea 32C).

C13 IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards wordt gewijzigd zoals onderstaand beschreven.

In alinea 12 wordt de verwijzing naar alinea 13 tot en met 25C vervangen door een verwijzing naar alinea 13 tot en met 25D.

Alinea 13 sub (g) en (h) worden gewijzigd en alinea 13(h) wordt ingevoegd, als volgt:

(g) aanwijzing van voorheen opgenomen financiële instrumenten (alinea 25A);

(h) op aandelen gebaseerde betalingstransacties (alinea 25B en 25C);

en

(i) verzekeringscontracten (alinea 25D).

Na alinea 25C worden een nieuwe koptekst en een alinea, 25D, toegevoegd, als volgt:

Verzekeringscontracten

25D Eerste toepassers mogen gebruikmaken van de overgangsbepalingen in IFRS 4 Verzekeringscontracten. IFRS 4 beperkt de wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving van verzekeringscontracten, met inbegrip van de wijzigingen door een eerste toepasser.

Alinea 36A en de daaraan voorafgaande koptekst worden gewijzigd door een verwijzing naar IFRS 4 op te nemen. Deze luiden als volgt:

Vrijstelling van het vereiste tot aanpassing van vergelijkende gegevens voor IAS 39 en IFRS 4

36A Een entiteit die de IFRSs vóór 1 januari 2006 toepast, presenteert voor ten minste één jaar vergelijkende informatie in de eerste IFRS-jaarrekening, maar deze informatie hoeft niet in overeenstemming te zijn met IAS 32, IAS 39 en IFRS 4. Een entiteit die ervoor kiest om in het overgangsjaar vergelijkende informatie te presenteren die niet in overeenstemming is met IAS 32, IAS 39 en IFRS 4 dient:

(a) voor de vergelijkende informatie de voorheen toegepaste GAAP toe te passen op financiële instrumenten die binnen het toepassingsgebied van IAS 32 en IAS 39 vallen en op verzekeringscontracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 vallen;

(b) dit feit te vermelden, samen met de grondslag volgens welke deze informatie wordt opgesteld;

en

(c) de aard van de belangrijkste aanpassingen te vermelden die vereist zijn om de informatie in overeenstemming met IAS 32, IAS 39 en IFRS 4 te brengen. De entiteit hoeft deze aanpassingen niet te kwantificeren. De entiteit dient echter elke aanpassing tussen de balans per de verslagdatum van de vergelijkende periode (dat wil zeggen de balans waarin de vergelijkende informatie volgens de voorheen toegepaste GAAP is opgenomen) en de balans bij aanvang van de eerste IFRS-verslagperiode (dat wil zeggen de eerste periode waarover informatie is opgenomen in overeenstemming met IAS 32, IAS 39 en IFRS 4) te behandelen als een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving en de op grond van alinea 28(a) tot en met (e) en (f)(i) van IAS 8 vereiste toelichting te geven.

Alinea 28(f)(i) geldt alleen voor bedragen die in de balans per de verslagdatum van de vergelijkende periode worden gepresenteerd.

In geval van een entiteit die ervoor kiest om vergelijkende informatie te presenteren die niet in overeenstemming is met IAS 32, IAS 39 en IFRS 4 betreffen verwijzingen naar de „overgangsdatum naar IFRSs”, uitsluitend in het geval van die standaarden, het begin van de eerste IFRS-verslagperiode.

C14 SIC 27 Evaluatie van de economische realiteit van transacties in de juridische vorm van een lease-overeenkomst (zoals herzien door IAS 39) wordt aangepast zoals onderstaand beschreven.

Alinea 7 wordt als volgt gewijzigd:

7. Andere verplichtingen van een overeenkomst, met inbegrip van eventuele verstrekte garanties en verplichtingen die ontstaan bij voortijdige beëindiging moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 37, IAS 39 of IFRS 4, afhankelijk van de bepalingen van de overeenkomst.

▼B

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD IAS 23

(HERZIENE VERSIE VAN 1993)

Financieringskosten

Deze herziene International Accounting Standard vervangt IAS 23, Activering van financieringskosten, die in maart 1984 door de Board werd goedgekeurd. De herziene standaard werd van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1995.

Eén SIC-interpretatie heeft betrekking op IAS 23:

 SIC-2: Consistentie — Activering van financieringskosten.

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Financieringskosten — gebruikelijke verwerkingswijze

Opname

Informatieverschaffing

Financieringskosten — toegestane alternatieveverwerkingswijze

Opname

Financieringskosten die in aanmerking komen voor activering

Surplus van de boekwaarde van het in aanmerking komende actief ten opzichte van de realiseerbare waarde

Begin van de activering

Opschorting van de activering

Beëindiging van de activering

Informatieverschaffing

Overgangsbepalingen

Ingangsdatum

De standaarden die cursief en vet zijn gedrukt dienen te worden gelezen in de context van het achtergrondmateriaal en de leidraden in deze standaard, en in de context van het voorwoord bij de International Accounting Standards. International Accounting Standards zijn niet van toepassing op niet-materiële posten (zie alinea 12 van het voorwoord).

DOEL

Het doel van deze standaard is het voorschrijven van de verwerkingswijze voor financieringskosten. Deze standaard vereist in principe dat financieringskosten onmiddellijk als last worden opgenomen. Als toegestane alternatieve verwerkingswijze staat deze standaard echter toe dat financieringskosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de verwerving, bouw of productie van een in aanmerking komend actief, worden geactiveerd.

TOEPASSINGSGEBIED

1.  Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van financieringskosten.

2. Deze standaard vervangt IAS 23, Activering van financieringskosten, die in 1983 werd goedgekeurd.

3. Deze standaard behandelt niet de eigenlijke of toegerekende kosten van eigen vermogen, met inbegrip van preferent aandelenkapitaal dat niet als een verplichting is ingedeeld.

DEFINITIES

4.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Financieringskosten zijn rente en andere kosten die een onderneming maakt in verband met het lenen van middelen.

Een in aanmerking komend actief is een actief dat noodzakelijkerwijs pas na een aanzienlijke tijdsperiode klaar is voor het beoogde gebruik of voor verkoop.

5. Financieringskosten kunnen het volgende omvatten:

(a) rente op voorschotten van de bank in rekening-courant en op kort- en langlopende leningen;

(b) de amortisatie van kortingen of premies die verband houden met leningen;

(c) de amortisatie van additionele kosten die in verband met het afsluiten van leningen worden gemaakt;

(d) financieringskosten ten aanzien van financiële leases die zijn opgenomen in overeenstemming met IAS 17, Lease-overeenkomsten; en

(e) valutakoersverschillen die voortvloeien uit leningen in vreemde valuta, in zoverre zij worden beschouwd als een aanpassing van de rentekosten.

6. Voorbeelden van in aanmerking komende activa zijn voorraden die pas na een aanzienlijke tijdsperiode verkoopklaar zijn, fabrieken, elektriciteitscentrales en vastgoedbeleggingen. Overige beleggingen, alsmede voorraden die in een korte tijdsperiode worden geproduceerd, als onderdeel van het gewoonlijke productieproces of anderszins, in grote hoeveelheden en op repetitieve basis, zijn geen in aanmerking komende activa. Activa die op het moment van hun verwerving klaar zijn voor het beoogde gebruik of voor verkoop zijn evenmin in aanmerking komende activa.

FINANCIERINGSKOSTEN — GEBRUIKELIJKE VERWERKINGSWIJZE

Opname

7.  Financieringskosten dienen als last te worden opgenomen in de periode waarin ze zijn gemaakt.

8. Volgens de gebruikelijke verwerkingswijze worden financieringskosten opgenomen als last in de periode waarin ze zijn gemaakt, ongeacht de manier waarop de financiering wordt aangewend.

Informatieverschaffing

9.  In de jaarrekening moet worden vermeld welke grondslag voor financiële verslaggeving wordt toegepast op financieringskosten.

FINANCIERINGSKOSTEN — TOEGESTANE ALTERNATIEVE VERWERKINGSWIJZE

Opname

10.  Financieringskosten moeten als last worden opgenomen in de periode waarin ze zijn gemaakt, tenzij ze in overeenstemming met alinea 11 worden geactiveerd.

11.  Financieringskosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de verwerving, bouw of productie van een in aanmerking komend actief dienen te worden geactiveerd als deel van de kostprijs van dat actief. Het bedrag van de financieringskosten dat in aanmerking komt voor activering, dient in overeenstemming met deze standaard te worden bepaald ( 17 ).

12. Ingevolge de toegestane alternatieve verwerkingswijze worden financieringskosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de verwerving, bouw of productie van een actief opgenomen in de kostprijs van dat actief. Dergelijke financieringskosten worden als deel van de kostprijs van het actief geactiveerd als het waarschijnlijk is dat zij zullen resulteren in toekomstige economische voordelen voor de onderneming en de kostprijs op betrouwbare wijze kan worden bepaald. Andere financieringskosten worden als last opgenomen in de periode waarin ze zijn gemaakt.

13. De financieringskosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de verwerving, bouw of productie van een in aanmerking komend actief zijn financieringskosten die zouden zijn vermeden indien de uitgaven voor het in aanmerking komende actief niet waren gedaan. Als een onderneming middelen leent met het specifieke doel om een bepaald in aanmerking komend actief te verwerven, kunnen de financieringskosten die rechtstreeks verband houden met dat in aanmerking komende actief op eenvoudige wijze worden geïdentificeerd.

14. Het kan moeilijk zijn om een rechtstreeks verband te bepalen tussen bepaalde financieringen en een in aanmerking komend actief, en de financieringskosten te bepalen die anderszins hadden kunnen worden vermeden. Een dergelijke moeilijkheid doet zich bijvoorbeeld voor wanneer de financieringsactiviteiten van een onderneming centraal worden gecoördineerd. Er doen zich eveneens moeilijkheden voor als een groep gebruik maakt van een reeks schuldinstrumenten om middelen te lenen tegen variërende rentevoeten, en deze middelen onder verschillende voorwaarden uitleent aan andere ondernemingen binnen de groep. Andere complicaties ontstaan als leningen worden aangegaan die in vreemde valuta luiden of die aan vreemde valuta zijn gekoppeld indien de groep opereert in economieën met een zeer hoge inflatie, en als gevolg van wisselkoersschommelingen. Bijgevolg is het moeilijk te bepalen welk bedrag van de financieringskosten rechtstreeks is toe te rekenen aan de verwerving van een in aanmerking komend actief en is er een zekere oordeelsvorming vereist.

15.  In zoverre middelen specifiek worden geleend met het oog op de verwerving van een in aanmerking komend actief, dient het bedrag van de financieringskosten die in aanmerking komen voor activering op dat actief te worden bepaald als de effectieve financieringskosten van die lening tijdens de periode, verminderd met enige beleggingsinkomsten uit de tijdelijke belegging van die lening.

16. De financieringsregelingen voor een in aanmerking komend actief kunnen ertoe leiden dat een onderneming geleende middelen verwerft en daarmee verband houdende financieringskosten maakt vóór sommige of alle middelen worden gebruikt voor uitgaven in verband met het in aanmerking komende actief. In dergelijke gevallen worden de middelen vaak tijdelijk belegd tot ze kunnen worden uitgegeven voor het in aanmerking komende actief. Bij de bepaling van het bedrag van de financieringskosten dat tijdens een periode in aanmerking komt voor activering, worden eventuele beleggingsinkomsten die op dergelijke middelen zijn verkregen in mindering gebracht van de gemaakte financieringskosten.

17.  In zoverre middelen in het algemeen worden geleend en worden aangewend om een in aanmerking komend actief te verwerven, dient het bedrag van de financieringskosten dat in aanmerking komt voor activering te worden bepaald door een activeringspercentage toe te passen op de uitgaven voor dat actief. Het activeringspercentage dient gelijk te zijn aan het gewogen gemiddelde van de financieringskosten die van toepassing zijn op de leningen van de onderneming die uitstaan tijdens de periode, met uitsluiting van leningen die specifiek zijn aangegaan met het oog op de verwerving van een in aanmerking komend actief. Het bedrag van de financieringskosten dat tijdens een periode is geactiveerd mag niet hoger liggen dan het bedrag van de financieringskosten dat tijdens die periode is uitgegeven.

18. In sommige gevallen is het geëigend om alle leningen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen op te nemen in de berekening van een gewogen gemiddelde van de financieringskosten. In andere gevallen is het geëigend dat elke dochteronderneming een gewogen gemiddelde hanteert van de financieringskosten die op haar eigen leningen van toepassing zijn.

19. Indien de boekwaarde of de verwachte uiteindelijke kostprijs van het in aanmerking komende actief hoger ligt dan zijn realiseerbare waarde of opbrengstwaarde, wordt de boekwaarde afgeschreven of afgewaardeerd in overeenstemming met de vereisten van andere International Accounting Standards. In bepaalde gevallen wordt het bedrag van de afschrijving of afwaardering teruggeboekt in overeenstemming met die andere International Accounting Standards.

20.  De activering van financieringskosten als onderdeel van de kostprijs van een in aanmerking komend actief dient aan te vangen op het moment dat:

(a)  uitgaven voor het actief worden gedaan;

(b)  financieringskosten worden gemaakt; en

(c)  activiteiten aan de gang zijn die nodig zijn om het actief voor te bereiden op zijn beoogde gebruik of op zijn verkoop.

21. Uitgaven voor een in aanmerking komend actief omvatten uitsluitend die uitgaven die hebben geleid tot betalingen in contanten, de overdracht van andere activa of het aangaan van rentedragende verplichtingen. Enige ontvangen betalingen naar rato van de voortgang van het werk en steun die in verband met het actief werd verkregen worden in mindering gebracht van de uitgaven (zie IAS 20, Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun). De gemiddelde boekwaarde van het actief tijdens een periode, met inbegrip van reeds geactiveerde financieringskosten, is gewoonlijk een redelijke benadering van de uitgaven waarop het activeringspercentage in die periode wordt toegepast.

22. De activiteiten die nodig zijn om het actief voor te bereiden op zijn beoogde gebruik of verkoop, omvatten meer dan de fysieke bouw van het actief. Ze omvatten het technische en administratieve werk vóór de aanvang van de eigenlijke bouw, zoals activiteiten in verband met het verkrijgen van vergunningen vóór de aanvang van de eigenlijke bouw. Dergelijke activiteiten omvatten echter niet het houden van een actief als er geen productie of ontwikkeling plaatsvindt die de toestand van het actief verandert. Financieringskosten die bijvoorbeeld worden gemaakt terwijl terreinen gebruiksklaar worden gemaakt, worden geactiveerd tijdens de periode waarin de activiteiten in verband daarmee plaatsvinden. Anderzijds komen financieringskosten, die worden gemaakt terwijl voor bouwdoeleinden verworven grond wordt gehouden zonder dat er enige ontwikkelingsactiviteit plaatsvindt, niet in aanmerking voor activering.

23.  De activering van financieringskosten dient te worden opgeschort tijdens lange perioden waarin de actieve ontwikkeling wordt onderbroken.

24. Financieringskosten kunnen worden gemaakt tijdens een lange periode waarin de activiteiten die nodig zijn om een actief voor te bereiden op zijn beoogde gebruik of verkoop worden onderbroken. Dergelijke kosten zijn kosten voor het houden van gedeeltelijk voltooide activa en komen niet voor activering in aanmerking. De activering van financieringskosten wordt normaliter echter niet opgeschort tijdens een periode waarin omvangrijke technische en administratieve werkzaamheden worden uitgevoerd. De activering van financieringskosten wordt evenmin opgeschort als een tijdelijk uitstel een noodzakelijk onderdeel vormt van het proces om een actief klaar te maken voor zijn beoogde gebruik of verkoop. De activering wordt bijvoorbeeld voortgezet tijdens de lange periode die nodig is om voorraden tot rijpheid te laten komen, of de lange periode waarin een hoog waterpeil leidt tot uitstel bij de bouw van een brug, indien een dergelijk hoog waterpeil tijdens de bouwperiode normaal is in het betreffende geografische gebied.

25.  De activering van financieringskosten dient te worden beëindigd als vrijwel alle activiteiten zijn voltooid die nodig zijn om het in aanmerking komende actief voor te bereiden op zijn beoogde gebruik of verkoop.

26. Een actief is gewoonlijk klaar voor zijn beoogde gebruik of verkoop als de eigenlijke bouw van het actief is voltooid, zelfs indien er nog administratieve routinewerkzaamheden moeten worden afgehandeld. Indien er slechts kleine wijzigingen overblijven, zoals de inrichting van een gebouw volgens de aanwijzingen van de koper of de gebruiker, vormt dit een aanwijzing dat vrijwel alle activiteiten zijn voltooid.

27.  Als de bouw van een in aanmerking komend actief in verschillende delen wordt voltooid en elk deel afzonderlijk kan worden gebruikt terwijl de bouw van andere delen wordt voortgezet, dient de activering van financieringskosten te worden beëindigd wanneer vrijwel alle activiteiten voltooid zijn die nodig zijn om dat deel voor te bereiden op zijn beoogde gebruik of verkoop.

28. Een bedrijvenpark dat verschillende gebouwen bevat die elk afzonderlijk kunnen worden gebruikt is een voorbeeld van een in aanmerking komend actief waarvan elk onderdeel kan worden gebruikt terwijl de bouw van de andere onderdelen wordt voortgezet. Een voorbeeld van een in aanmerking komend actief dat voltooid moet zijn vóór enig onderdeel kan worden gebruikt, is een fabriek waarin verschillende productieprocessen in een bepaalde volgorde moeten worden uitgevoerd in verschillende delen van de fabriek op hetzelfde terrein, zoals een staalfabriek.

INFORMATIEVERSCHAFFING

29.  De jaarrekening dient de volgende informatie te verschaffen:

(a)  de grondslagen voor financiële verslaggeving die worden gehanteerd voor financieringskosten;

(b)  het bedrag van de financieringskosten dat tijdens de periode is geactiveerd; en

(c)  het activeringspercentage dat is toegepast om het bedrag van de financieringskosten te bepalen dat voor activering in aanmerking komt.

OVERGANGSBEPALINGEN

30.  Indien de toepassing van deze standaard leidt tot een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving, wordt een onderneming aangemoedigd om haar jaarrekening aan te passen in overeenstemming met IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving. Anderzijds dienen ondernemingen die de toegestane alternatieve verwerkingswijze hanteren alleen die financieringskosten te activeren die na de ingangsdatum van de standaard worden gemaakt en die voldoen aan de activeringscriteria.

INGANGSDATUM

31.  Deze International Accounting Standard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1995.

▼M5

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 24

Informatieverschaffing over verbonden partijen

INHOUD

Doelstelling

Toepassingsgebied

Doelstelling van informatieverschaffing over verbonden partijen

Definities

Informatieverschaffing

Ingangsdatum

Intrekking van IAS 24 (opnieuw ingedeelde versie van 1994)

Deze herziene standaard vervangt IAS 24 (opnieuw ingedeelde versie van 1994) Informatieverschaffing over verbonden partijen en moet voor de jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen worden toegepast. Een eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

DOELSTELLING

1. De doelstelling van de standaard is om ervoor te zorgen dat de jaarrekening van de entiteit de nodige informatie bevat om zodoende de aandacht te vestigen op de mogelijkheid dat haar financiële positie en de winst of het verlies kunnen zijn beïnvloed door het bestaan van verbonden partijen en door transacties en uitstaande saldi met dergelijke partijen.

TOEPASSINGSGEBIED

2.  Deze standaard dient te worden toegepast bij:

(a)  de identificatie van relaties en transacties tussen verbonden partijen;

(b)  de identificatie van uitstaande saldi met een entiteit en haar verbonden partijen;

(c)  de identificatie van omstandigheden waarin informatieverschaffing over posten onder (a) en (b) vereist is;

en

(d)  de bepaling van de informatieverschaffing over deze posten.

3.  Deze standaard vereist informatieverschaffing over transacties en uitstaande saldi met verbonden partijen in de enkelvoudige jaarrekening van een moedermaatschappij, een deelnemer in een joint venture of een belegger, die overeenkomstig IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening wordt gepresenteerd.

4. Transacties tussen verbonden partijen en uitstaande saldi met andere entiteiten binnen een groep worden in de jaarrekening van een entiteit vermeld. Transacties tussen verbonden partijen en uitstaande saldi binnen een groep worden geëlimineerd in de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening van de groep.

DOELSTELLING VAN INFORMATIEVERSCHAFFING OVER VERBONDEN PARTIJEN

5. Relaties tussen verbonden partijen zijn een normaal verschijnsel in het bedrijfsleven. Bijvoorbeeld entiteiten voeren vaak gedeeltelijk hun bedrijfsactiviteiten via dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen. In deze omstandigheden is de entiteit door de aanwezigheid van zeggenschap, gezamenlijke zeggenschap of invloed van betekenis in staat het financiële en operationele beleid te beïnvloeden van de entiteit waarin wordt geïnvesteerd.

6. Een relatie tussen verbonden partijen zou invloed kunnen hebben op de winst of het verlies en op de financiële positie van een entiteit. Verbonden partijen kunnen transacties aangaan die niet-verbonden partijen niet zouden aangaan. Zo zou bijvoorbeeld een entiteit die goederen tegen kostprijs aan haar moedermaatschappij verkoopt, deze mogelijk niet onder gelijke voorwaarden aan een andere klant verkopen. Zo ook worden transacties tussen verbonden partijen mogelijk niet uitgevoerd tegen dezelfde bedragen die gelden voor niet-verbonden partijen.

7. De winst of het verlies en de financiële positie van een entiteit kunnen door een relatie met een verbonden partij worden beïnvloed, zelfs indien er geen transacties met verbonden partijen plaatsvinden. Het louter bestaan van de relatie kan voldoende zijn om de transacties van entiteit met andere partijen te beïnvloeden. Een dochteronderneming kan bijvoorbeeld haar relaties met een handelspartner beëindigen als haar moedermaatschappij een nieuwe dochteronderneming verwerft die dezelfde activiteiten uitvoert als de voormalige handelspartner. Anderzijds kan een partij beslissen om geen activiteiten te ondernemen omdat een andere partij invloed van betekenis kan uitoefenen. Een moedermaatschappij kan een dochteronderneming bijvoorbeeld opdragen zich niet met onderzoek en ontwikkeling bezig te houden.

8. Om deze redenen kunnen kennis van transacties tussen verbonden partijen, uitstaande saldi en relaties de beoordeling beïnvloeden van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit door de jaarrekeninggebruikers, alsook de beoordeling van risico’s en kansen waarvoor de entiteit zich gesteld ziet.

DEFINITIES

9.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Verbonden partij Een partij is met een entiteit verbonden indien:

(a)  de partij, direct of indirect via één of meerdere tussenpersonen:

(i)  zeggenschap uitoefent, zeggenschap over hem wordt uitgeoefend, of onder gezamenlijke zeggenschap staat van de entiteit (waaronder moedermaatschappijen, dochter- en zusterondernemingen);

(ii)  een belang heeft in de entiteit die hem een invloed van betekenis geeft over de entiteit;

of

(iii)  een gezamenlijke zeggenschap uitoefent over de entiteit;

(b)  de partij een geassocieerde deelneming is van een entiteit (zoals gedefinieerd in IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen);

(c)  de partij een joint venture is waarin de entiteit een deelnemer is (zie IAS 31 Belangen in joint ventures);

(d)  de partij behoort tot de managers die sleutelposities innemen in de entiteit of haar moedermaatschappij;

(e)  de partij een nauwe verwant is van een natuurlijk persoon waarnaar onder (a) of (d) wordt verwezen;

(f)  de partij een entiteit is waarover zeggenschap, gezamenlijke zeggenschap of invloed van betekenis wordt uitgeoefend, of voor wie belangrijk stemrecht, hetzij op directe of indirecte wijze, in een dergelijke entiteit berust op natuurlijke personen waarnaar onder (d) of (e) wordt verwezen;

of

(g)  de partij een werknemerspensioenfonds van de entiteit is, of van enige andere entiteit die een verbonden partij is van die entiteit .

Een transactie tussen verbonden partijen is een overdracht van middelen, dienstverleningen of verplichtingen tussen verbonden partijen, ongeacht of hiervoor een prijs in rekening wordt gebracht.

Nauwe verwanten van een natuurlijke persoon zijn die verwanten van wie kan worden verwacht dat ze invloed kunnen uitoefenen op die natuurlijke persoon, of door die natuurlijke persoon kunnen worden beïnvloed in het zaken doen met de entiteit. Deze kunnen betreffen:

(a)  de huisgenoot en kinderen van de natuurlijke persoon;

(b)  de kinderen van de huisgenoot van de natuurlijke persoon;

en

(c)  personen die afhankelijk zijn van de natuurlijke persoon of van de huisgenoot van de natuurlijke persoon.

Beloning omvat alle personeelsbeloningen (zoals gedefinieerd in IAS 19 Personeelsbeloningen), met inbegrip van personeelsbeloningen waarop IFRS 2 Betaling in aandelen van toepassing is. Personeelsbeloningen zijn alle vormen van beloning die betaald of verstrekt worden door of voor rekening van de entiteit, in ruil voor verrichte prestaties ten behoeve van de entiteit. Het omvat ook die vormen van beloning die voor rekening van de moedermaatschappij van de entiteit voor de entiteit is betaald. Beloning omvat:

(a)  kortetermijnpersoneelsbeloningen, zoals lonen, salarissen en socialezekerheidsbijdragen, vakantiegeld, doorbetaling van loon bij ziekte, winstdeling en bonussen (indien betaalbaar binnen twaalf maanden na het einde van de periode) en beloningen in natura (zoals medische zorgverlening, huisvesting, auto’s en gratis of deels door de onderneming betaalde goederen of diensten) voor huidige werknemers;

(b)  vergoedingen na uitdiensttreding zoals pensioenen, levensverzekeringen en medische zorgverlening na uitdiensttreding;

(c)  andere langetermijnpersoneelsbeloningen, waaronder sabbatsverlof, jubileumuitkeringen of andere voordelen die samenhangen met een langdurig dienstverband, uitkeringen voor langdurige arbeidsongeschiktheid en, indien ze niet volledig betaalbaar zijn binnen twaalf maanden na het einde van de periode, winstdeling, bonusregelingen en uitgestelde vergoedingen;

(d)  ontslagvergoedingen;

en

(e)  betaling in aandelen

Zeggenschap is de macht om het financiële en operationele beleid van een entiteit te sturen teneinde voordelen te verkrijgen uit haar activiteiten.

Gezamenlijke zeggenschap is het contractueel afgesproken delen van de zeggenschap over een economische activiteit.

Managers op sleutelposities zijn die personen die bevoegd en verantwoordelijk zijn voor het plannen en het sturen van en het uitoefenen van zeggenschap over de activiteiten van de entiteit, hetzij op directe hetzij op indirecte wijze, met inbegip van elke directeur van die entiteit (leidinggevend of anderszins).

Invloed van betekenis is de macht om deel te nemen aan de financiële en operationele beleidsbeslissingen van de entiteit, maar houdt geen zeggenschap in over het betreffende beleid. Invloed van betekenis kan worden verworven door het bezit van aandelen, op grond van de wet of op grond van een overeenkomst.

10. Bij de afweging ten aanzien van het mogelijke bestaan van een relatie tussen verbonden partijen, dient de realiteit van de relatie in acht te worden genomen, en niet louter de juridische vorm.

11. In de context van deze standaard zijn niet noodzakelijkerwijze verbonden partijen:

(a) twee entiteiten louter vanwege het feit dat zij een gemeenschappelijke directeur of een andere manager op een sleutelpositie hebben, niettegenstaande (d) en (f) in de definitie van „verbonden partij”.

(b) twee deelnemers in een joint venture louter vanwege het feit dat zij een gezamenlijke zeggenschap over een joint venture uitoefenen.

(c) 

(i) kredietverschaffers,

(ii) vakbondsorganisaties,

(iii) openbare nutsvoorzieningen,

en

(iv) overheidsdepartementen en hun instellingen,

louter in het kader van het normale zaken doen met een entiteit (hoewel zij de bewegingsvrijheid van een entiteit kunnen beïnvloeden of kunnen participeren in haar besluitvormingsproces);

en

(d) een klant, leverancier, franchiseverlener, distributeur of algemeen agent met wie een entiteit een aanzienlijk aantal transacties verricht, louter op grond van de daaruit voortvloeiende economische afhankelijkheid.

INFORMATIEVERSCHAFFING

12.  Relaties tussen moedermaatschappijen en dochterondernemingen dienen te worden vermeld, ongeacht of transacties tussen deze verbonden partijen hebben plaatsgevonden. Een entiteit dient de naam van de moedermaatschappij van de entiteit te vermelden en, indien deze afwijkt, de uiteindelijke partij die zeggenschap uitoefent. Indien noch de moedermaatschappij van de entiteit noch de uiteindelijke partij die zeggenschap uitoefent een jaarrekening opstelt die publiekelijk beschikbaar is, dient ook de naam te worden vermeld van de eerstvolgende, hoogst in rang zijnde moedermaatschappij die dat wel doet.

13. Teneinde jaarrekeninggebruikers in staat te stellen zich een beeld te vormen van de gevolgen van relaties met verbonden partijen op een entiteit, is het gepast om de relatie met verbonden partijen te vermelden als er zeggenschap bestaat, ongeacht of er transacties hebben plaatsgevonden tussen de verbonden partijen.

14. De identificatie van relaties tussen moedermaatschappijen en dochterondernemingen bestaat naast de vereisten voor informatieverschaffing ingevolge IAS 27, IAS 28 en IAS 31, die een geëigende opsomming en beschrijving vereisen van belangrijke investeringen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en in entiteiten waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend.

15. Indien noch de moedermaatschappij van de entiteit noch de partij die zeggenschap uitoefent een jaarrekening opstelt die publiekelijk beschikbaar is, vermeldt de entiteit de naam van de eerstvolgende, hoogst in rang zijnde moedermaatschappij die dat wel doet. De eerstvolgende, hoogst in rang zijnde moedermaatschappij is de eerste moedermaatschappij in de groep volgend op de directe moedermaatschappij die een geconsolideerde jaarrekening opstelt die publiekelijk beschikbaar is.

16.  Een entiteit dient het totaal van de beloningen voor managers op sleutelposities te vermelden en voor elk van de volgende categoriën:

(a)  kortetermijnpersoneelsbeloningen;

(b)  vergoedingen na uitdiensttreding;

(c)  andere langetermijnpersoneelsbeloningen;

(d)  ontslagvergoedingen;

en

(e)  betaling in aandelen.

17.  Indien transacties hebben plaatsgevonden tussen verbonden partijen, dient de entiteit de aard van de relatie te vermelden, alsook informatie te geven over de transacties en uitstaande saldi die nodig zijn om inzicht te verkrijgen in de mogelijke invloed van de relatie op de jaarrekening. Deze vereisten inzake informatieverschaffing staan los van de vereisten in alinea 16 op grond waarvan beloningen aan managers op sleutelposities vermeld dienen te worden. De informatieverschaffing dient ten minste te omvatten:

(a)  het bedrag van de transacties;

(b)  het bedrag van uitstaande saldi en:

(i)  hun termijnen en voorwaarden, inclusief of zij gedekt zijn, en de aard van de vergoeding die bij de afwikkeling verstrekt dient te worden;

en

(ii)  details van alle gegeven of ontvangen garanties;

(c)  voorzieningen voor dubieuze vorderingen met betrekking tot het bedrag van de uitstaande saldi;

en

(d)  de last van oninbare of dubieuze vorderingen die door verbonden partijen is verschuldigd en die tijdens de periode is opgenomen.

18.  De informatieverschaffing vereist in alinea 17 dient voor elk van de volgende categoriën afzonderlijk te worden gedaan:

(a)  de moedermaatschappij;

(b)  entiteiten die gezamenlijke zeggenschap of invloed van betekenis op de entiteit uitoefenen;

(c)  dochterondernemingen;

(d)  geassocieerde deelnemingen;

(e)  joint ventures waarin de entiteit een deelnemer is; en

(f)  managers op sleutelposities van de entiteit of haar moedermaatschappij;

en

(g)  andere verbonden partijen.

19. De classificatie van te betalen bedragen aan en te ontvangen bedragen van verbonden partijen in de verschillende categorieën zoals alinea 18 vereist, is een aanvulling op de vereiste informatieverschaffing in IAS 1 Presentatie van de jaarrekening, die bepaalt dat informatie ofwel in de balans ofwel in de toelichting dient te worden gepresenteerd. De categorieën zijn uitgebreid om een meer uitvoerige analyse van saldi tussen verbonden partijen te geven en zijn van toepassing op transacties tussen verbonden partijen.

20. De volgende voorbeelden zijn transacties die vermeld worden indien zij zijn aangegaan met een verbonden partij:

(a) in- of verkopen van goederen (gereed of niet-gereed);

(b) in- of verkopen van materiële vaste activa en andere activa;

(c) verrichten of ontvangen van diensten;

(d) lease-overeenkomsten;

(e) overdracht van onderzoek en ontwikkeling;

(f) overdrachten ingevolge licentieovereenkomsten;

(g) overdrachten ingevolge financieringsovereenkomsten (inclusief leningen en bijdragen aan het eigen vermogen in geld of in natura);

(h) verstrekken van garanties of zekerheden,

en

(i) vereffening van verplichtingen voor rekening van de entiteit of door de entiteit voor rekening van een andere partij.

De deelname door een moedermaatschappij of dochteronderneming aan een toegezegd-pensioenregeling waarbij risico's worden gedeeld tussen groepsentiteiten is een transactie tussen verbonden partijen (zie alinea 34B van IAS 19).

21. Mededelingen dat transacties tussen verbonden partijen plaatsvonden onder voorwaarden gelijkwaardig aan voorwaarden die gelden in transacties tussen onafhankelijke partijen, worden alleen gedaan wanneer dergelijke voorwaarden kunnen worden gestaafd.

22.  Posten van soortgelijke aard mogen in totalen worden vermeld, tenzij een afzonderlijke vermelding nodig is om de gevolgen van transacties tussen verbonden partijen voor de jaarrekening van de entiteit te begrijpen.

INGANGSDATUM

23.  Een entiteit dient deze standaard toe te passen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als een entiteit deze standaard toepast voor een verslagperiode die vóór 1 januari 2005 aanvangt dient zij dit feit te vermelden.

INTREKKING VAN IAS 24 (OPNIEUW INGEDEELDE VERSIE VAN 1994)

24. Deze standaard vervangt IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen (opnieuw ingedeelde versie van 1994).

BIJLAGE

Wijziging in IAS 30

De wijziging in deze bijlage dient te worden toegepast op jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Als een entiteit deze standaard toepast op een eerdere verslagperiode, dient deze wijziging op deze eerdere verslagperiode te worden toegepast.

A1. In IAS 30 Informatieverschaffing in de jaarrekening van banken en soortgelijke financiële instellingen, is alinea 58 als volgt gewijzigd:

58. Indien een bank transacties met verbonden partijen is aangegaan, is het gepast de aard van de relatie met verbonden partijen te vermelden, alsook informatie te verschaffen over de transacties en uitstaande saldi nodig om inzicht te verkrijgen in de mogelijke gevolgen van de relatie op de jaarrekening van de bank. De informatieverschaffing vindt plaatst ingevolge IAS 24 en omvat informatie over het beleid van een bank inzake leningen aan verbonden partijen en, met betrekking tot transacties met verbonden partijen, het bedrag van:

(a) 

▼B

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD IAS 26

(OPNIEUW INGEDEELDE VERSIE VAN 1994)

Administratieve verwerking en verslaggeving door werknemerspensioenfondsen

Deze opnieuw ingedeelde International Accounting Standard vervangt de standaard die oorspronkelijk door de Board werd goedgekeurd in juni 1986. Hij wordt weergegeven in de herziene indeling die sinds 1991 voor de International Accounting Standards wordt gehanteerd. Er zijn geen wezenlijke wijzigingen aangebracht aan de oorspronkelijke goedgekeurde tekst. Bepaalde termen zijn gewijzigd om ze in overeenstemming te brengen met de huidige praktijken van het IASC.

INHOUD

Toepassingsgebied

Definities

Toegezegde-bijdragenregelingen

Toegezegd-pensioenregelingen

Actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten

Frequentie van actuariële waarderingen

Verslaginhoud

Alle regelingen

Waardering van fondsbeleggingen

Informatieverschaffing

Ingangsdatum

De standaarden die cursief en vet zijn gedrukt dienen te worden gelezen in de context van het achtergrondmateriaal en de leidraden in deze standaard, en in de context van het voorwoord bij de International Accounting Standards. International Accounting Standards zijn niet van toepassing op niet-materiële posten (zie alinea 12 van het voorwoord).

TOEPASSINGSGEBIED

1.  Deze standaard dient te worden toegepast in de verslagen van werknemerspensioenfondsen indien dergelijke verslagen worden opgesteld.

2. Naar werknemerspensioenfondsen wordt soms verwezen met verschillende andere namen, zoals „stelsels van ouderdomsverzekering”, „pensioenfondsen” of „pensioenstelsels”. In deze standaard wordt een werknemerspensioenfonds beschouwd als een verslaggevende entiteit die geen juridische banden heeft met de werkgevers van de deelnemers aan de regeling. Alle andere International Accounting Standards zijn van toepassing op de verslagen van werknemerspensioenfondsen in zoverre ze niet door deze standaard worden tenietgedaan.

3. Deze standaard behandelt de administratieve verwerking en verslaggeving door het fonds aan alle deelnemers als een groep. Verslagen aan individuele deelnemers over hun pensioenrechten worden niet behandeld.

4. IAS 19, Personeelsbeloningen, behandelt de bepaling van de kosten van pensioenrechten in de jaarrekening van werkgevers die over regelingen beschikken. Deze standaard vormt dan ook een aanvulling op IAS 19.

5. Pensioenregelingen kunnen toegezegde-bijdragenregelingen of toegezegd-pensioenregelingen zijn. Voor veel regelingen kan de oprichting van aparte fondsen vereist zijn, die al dan niet een afzonderlijke juridische identiteit kunnen hebben en die al dan niet over beheerders kunnen beschikken, waaraan bijdragen worden gestort en waaruit pensioenrechten worden betaald. Deze standaard is steeds van toepassing, ongeacht of een dergelijk fonds is opgericht en onafhankelijk van het al dan niet bestaan van beheerders.

6. Op werknemerspensioenfondsen met activa die in verzekeringsondernemingen worden belegd, zijn dezelfde vereisten inzake administratieve verwerking en financiering van toepassing als op regelingen die door de onderneming zelf worden gefinancierd. Bijgevolg vallen ze binnen het toepassingsbereik van deze standaard, tenzij het contract bij de verzekeringsonderneming is opgesteld in de naam van een bepaalde deelnemer of groep van deelnemers en de verplichting uit hoofde van pensioenrechten uitsluitend de verantwoordelijkheid is van de verzekeringsonderneming.

7. Deze standaard behandelt geen andere vormen van personeelsbeloningen zoals ontslagvergoedingen, regelingen in verband met uitgestelde vergoedingen, verlof voor lange dienstprestatie, bijzondere regelingen voor vervroegde pensionering of afvloeiingsregelingen, regelingen inzake medische vergoedingen, bijstandsregelingen of bonusregelingen. Regelingen van de overheid inzake socialezekerheidsvergoedingen vallen eveneens buiten het toepassingsbereik van deze standaard.

DEFINITIES

8.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Pensioenregelingen zijn regelingen waarbij een onderneming beloningen verschaft aan haar werknemers op het moment van de beëindiging van het dienstverband of daarna (ofwel in de vorm van jaarlijkse inkomsten ofwel als een vast bedrag), indien dergelijke beloningen, of de bijdragen van de werkgever ten behoeve van deze beloningen, vóór het pensioen kunnen worden bepaald op basis van de bepalingen van een document of uit de bestendig toegepaste gedragslijnen van de onderneming.

Toegezegde-bijdragenregelingen zijn pensioenregelingen waarvoor de bedragen die als pensioenrechten moeten worden betaald, worden bepaald op basis van de bijdragen aan een fonds, samen met de beleggingsopbrengsten daarop.

Toegezegd-pensioenregelingen zijn pensioenregelingen waarvoor de bedragen die als pensioenrechten moeten worden betaald, worden bepaald op basis van een formule die gewoonlijk gebaseerd is op de inkomsten van werknemers en/of op het aantal dienstjaren.

Financiering of fondsvorming is de overdracht van activa aan een entiteit (het fonds) die geen juridische banden heeft met de onderneming van de werkgever, om de toekomstige verplichtingen voor de betaling van de pensioenrechten te vervullen.

In het kader van deze standaard worden de volgende begrippen eveneens gehanteerd:

Deelnemers zijn de participanten aan een pensioenregeling alsmede anderen die recht hebben op beloningen uit hoofde van de regeling.

Nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen zijn de activa van een fonds, verminderd met alle andere verplichtingen behalve de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten.

Actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten is de contante waarde van de verwachte betalingen door een werknemerspensioenfonds aan bestaande en voormalige werknemers, welke betalingen zijn toe te rekenen aan de reeds verrichte arbeidsprestaties.

Onvoorwaardelijk toegezegde beloningen zijn beloningen waarop de rechten ingevolge de bepalingen van een pensioenregeling, niet afhankelijk zijn van de voortzetting van het dienstverband.

9. Bepaalde werknemerspensioenfondsen hebben andere sponsors dan werkgevers; deze standaard is eveneens van toepassing op de verslaggeving van dergelijke fondsen.

10. De meeste pensioenregelingen zijn gebaseerd op formele overeenkomsten. Bepaalde regelingen zijn informeel, maar hebben een bepaalde graad van verplichting verkregen ten gevolge van de bestendig gevolgde gedragslijnen van de werkgever. Ofschoon het werkgevers ingevolge sommige regelingen is toegestaan om hun verplichtingen uit hoofde van de regelingen te beperken, is het voor een werkgever gewoonlijk moeilijk om een regeling te annuleren, wil hij zijn werknemers behouden. Op zowel informele als formele regelingen zijn dezelfde grondslagen voor financiële verwerking en verslaggeving van toepassing.

11. Talrijke pensioenregelingen voorzien in de oprichting van afzonderlijke fondsen waarin bijdragen worden gestort en waaruit uitkeringen worden betaald. Dergelijke fondsen kunnen worden beheerd door partijen die onafhankelijk handelen voor het beheer van fondsbeleggingen. In sommige landen worden deze partijen beheerders genoemd. Het begrip beheerder wordt in deze standaard gebruikt om naar dergelijke partijen te verwijzen, ongeacht of een trust is opgericht.

12. Pensioenregelingen kunnen gewoonlijk worden ingedeeld als hetzij toegezegde-bijdragenregelingen, ofwel toegezegd-pensioenregelingen, die elk over hun eigen onderscheidende kenmerken beschikken. Incidenteel kunnen er tevens regelingen bestaan die kenmerken van beide soorten regelingen in zich bergen. Dergelijke hybridische regelingen worden in het kader van deze standaard beschouwd als toegezegd-pensioenregelingen.

TOEGEZEGDE-BIJDRAGENREGELINGEN

13.  In de verslaggeving van een toegezegde-bijdragenregeling dient een overzicht te zijn vervat van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen en een omschrijving van het financieringsbeleid.

14. In een toegezegde-bijdragenregeling wordt het bedrag van de toekomstige uitkeringen van een deelnemer bepaald door de bijdragen die door de werkgever, de deelnemer, of beiden worden betaald, alsmede door de beleggingsopbrengsten en de operationele efficiency van het fonds. Een werkgever voldoet gewoonlijk aan zijn verplichting door bijdragen te storten in het fonds. Normaliter is advies van een actuaris niet vereist, ofschoon dergelijk advies soms wordt gebruikt om een raming te maken van de toekomstige uitkeringen die kunnen worden verkregen, op basis van de huidige bijdragen en de variërende niveaus van toekomstige bijdragen en beleggingsopbrengsten.

15. De deelnemers zijn geïnteresseerd in de activiteiten van de regeling, aangezien deze een directe invloed hebben op het bedrag van hun toekomstige uitkeringen. Deelnemers wensen op de hoogte te zijn van het moment waarop de bijdragen zijn ontvangen en of deze op een geëigende wijze worden beheerd om de rechten van de begunstigden te beschermen. Een werkgever heeft belangstelling voor de efficiënte en billijke werking van de regeling.

16. Het doel van de verslaggeving door een toegezegde-bijdragenregeling is periodiek informatie te verschaffen over de regeling en over de financiële prestaties van de beleggingen. Dat doel wordt gewoonlijk bereikt door in de verslaggeving het volgende op te nemen:

(a) een beschrijving van de belangrijkste activiteiten over de periode en de gevolgen van eventuele wijzigingen ten aanzien van de regeling, de deelnemers en de algemene bepalingen;

(b) overzichten die verslag uitbrengen over de transacties en de beleggingsprestaties over de periode en de financiële positie van de regeling aan het einde van de periode; en

(c) een beschrijving van het beleggingsbeleid.

TOEGEZEGD-PENSIOENREGELINGEN

17.  De verslaggeving van een toegezegd-pensioenregeling dient te omvatten, hetzij:

(a)  een overzicht van:

(i)  de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen;

(ii)  de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten, met een onderscheid tussen onvoorwaardelijk toegezegde uitkeringen en niet onvoorwaardelijk toegezegde uitkeringen; en

(iii)  het resulterende surplus of tekort; of

(b)  een overzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen met inbegrip van hetzij:

(i)  een opmerking waarin de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten wordt uiteengezet, met een onderscheid tussen onvoorwaardelijk toegezegde uitkeringen en niet onvoorwaardelijk toegezegde uitkeringen; en

(ii)  een verwijzing naar deze informatie in een begeleidend actuarieel verslag.

Als op de verslagdatum geen actuariële waardering is opgesteld, dient de recentste waardering als basis te worden gebruikt, en dient de datum van de waardering te worden vermeld.

18.  Ten behoeve van alinea 17 dient de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten te worden gebaseerd op de uitkeringen die uit hoofde van de bepalingen van de regeling zijn toegezegd voor verrichte arbeidsprestaties tot op heden, door als basis hetzij het huidige loonniveau ofwel het voorspelde loonniveau te gebruiken en te vermelden welke basis werd gehanteerd. Het gevolg van enige wijzigingen in actuariële veronderstellingen die een wezenlijk gevolg hebben gehad op de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten dient eveneens te worden vermeld.

19.  In het verslag dient het verband te worden verklaard tussen de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten en de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen, alsmede het beleid voor de financiering van de toegezegde uitkeringen.

20. In een toegezegd-pensioenregeling is de betaling van de toegezegde pensioenrechten afhankelijk van de financiële positie van de regeling en het vermogen van bijdrageverschaffers om in de toekomst bijdragen te leveren aan de regeling, alsmede van de beleggingsprestaties en de operationele efficiency van de regeling.

21. Voor een toegezegd-pensioenregeling is periodiek advies van een actuaris vereist om de financiële toestand van de regeling vast te stellen, de veronderstellingen te beoordelen en aanbevelingen te doen over het niveau van de toekomstige bijdragen.

22. Het doel van de verslaggeving door een toegezegd-pensioenregeling is om periodiek informatie te verschaffen over de financiële middelen en activiteiten van de regeling, die nuttig is om van tijd tot tijd de relaties te beoordelen tussen de opgebouwde middelen en de uitkeringen van de regeling. Dit doel wordt gewoonlijk bereikt door in de verslaggeving het volgende op te nemen:

(a) een beschrijving van de belangrijkste activiteiten over de periode en de gevolgen van eventuele wijzigingen ten aanzien van de regeling, de deelnemers en de algemene bepalingen;

(b) overzichten die verslag uitbrengen over de transacties en de beleggingsprestaties over de periode en de financiële positie van de regeling aan het einde van de periode;

(c) actuariële informatie, hetzij als onderdeel van de overzichten of in een afzonderlijk verslag; en

(d) een beschrijving van het beleggingsbeleid.

Actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten

23. De contante waarde van de verwachte uitkeringen in het kader van een pensioenregeling kan worden berekend en in de verslaggeving worden opgenomen door gebruik te maken van het huidige loonniveau of het voorspelde loonniveau tot de datum waarop de deelnemers met pensioen gaan.

24. De redenen voor het gebruik van de benadering op basis van het huidige loon omvatten:

(a) de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten, zijnde de som van de bedragen die heden aan elke deelnemer aan de regeling kunnen worden toegerekend, kan op een objectievere manier worden berekend dan voorspelde loonniveaus omdat er minder veronderstellingen zijn vereist;

(b) verhogingen van de vergoedingen die aan een loonsverhoging kunnen worden toegeschreven worden een verplichting van de regeling op het moment van de loonsverhoging; en

(c) het bedrag van de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten op basis van het huidige loonniveau is in principe nauwer verbonden met het bedrag dat moet worden betaald in geval van beëindiging of stopzetting van de regeling.

25. De redenen voor het gebruik van de benadering op basis van het voorspelde loonniveau omvatten:

(a) financiële informatie dient te worden opgesteld op basis van het continuïteitsbeginsel, onafhankelijk van de te maken veronderstellingen en schattingen;

(b) bij regelingen op basis van het eindsalaris worden de uitkeringen bepaald op basis van het loon op of omstreeks de pensioendatum; bijgevolg dienen er voorspellingen te gebeuren omtrent lonen, bijdragenniveaus en rendementen; en

(c) als het grootste gedeelte van de financiering gebaseerd is op loonvoorspellingen en de loonvoorspellingen niet kunnen worden verwerkt, kan dit ertoe leiden dat uit de verslaggeving een overfinanciering blijkt terwijl de regeling niet overgefinancierd is, of dat uit de verslaggeving een geëigende financiering blijkt, terwijl het fonds ondergefinancierd is.

26. De actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten op basis van het huidige loonniveau wordt in de verslaggeving van een werknemerspensioenfonds vermeld om de verplichting aan te geven voor uitkeringen die tot op de verslagdatum zijn verdiend. De actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten op basis van het voorspelde loonniveau wordt vermeld om op basis van het continuïteitsbeginsel de omvang van de potentiële verplichting aan te geven, die in principe tevens het uitgangspunt voor de financiering vormt. Naast de vermelding van de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten, dient mogelijk voldoende informatie te worden verschaft om duidelijk aan te geven in welke context de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten dient te worden begrepen. Een dergelijke verklaring kan worden gegeven in de vorm van informatie over de geschiktheid van de geplande toekomstige financiering en het financieringsbeleid op basis van loonvoorspellingen. Dit kan worden opgenomen in de financiële informatie, of in het verslag van de actuaris.

Frequentie van actuariële waarderingen

27. In veel landen gebeuren actuariële waarderingen niet vaker dan elke drie jaar. Als op de verslagdatum geen actuariële waardering is opgesteld, wordt de meest recente waardering als basis gebruikt, en wordt de datum van de waardering vermeld.

Verslaginhoud

28. Voor toegezegd-pensioenregelingen wordt informatie gepresenteerd in een van de volgende indelingen, die verschillende praktijken weerspiegelt voor de presentatie en toelichting van actuariële informatie:

(a) in het verslag wordt een overzicht opgenomen van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen, de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten en het resulterende surplus of tekort. De verslaggeving van het fonds omvat eveneens mutatieoverzichten van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen en mutatieoverzichten van de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten. In de verslaggeving kan een afzonderlijk verslag van de actuaris zijn vervat ter ondersteuning van de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten;

(b) een verslag met een overzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen en een mutatieoverzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen. De actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten wordt vermeld in de toelichting bij de overzichten. In de verslaggeving kan eveneens een verslag van een actuaris zijn vervat ter ondersteuning van de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten; en

(c) een verslag met een overzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen en een mutatieoverzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen waarbij de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten is vermeld in een afzonderlijk actuarieel verslag.

In elke indeling kan een verslag van de beheerders worden opgenomen in de vorm van een managementverslag of een directieverslag, en bij de overzichten kan tevens een beleggingsverslag worden gevoegd.

29. Voorstanders van de indelingen die zijn beschreven in alinea's 28 (a) en 28 (b) zijn van mening dat de kwantificering van toegezegde pensioenrechten en andere informatie die uit hoofde van deze benadering wordt verschaft, de gebruikers ervan als hulpmiddel dienen bij de beoordeling van de huidige status van het fonds en de waarschijnlijkheid dat het fonds zijn verplichtingen zal nakomen. Zij zijn tevens van mening dat de financiële verslagen op zich volledig dienen te zijn, en niet door bijgevoegde overzichten moeten worden aangevuld. Sommigen zijn echter van mening dat de indeling die in alinea 28 (a) wordt beschreven, de indruk geeft dat er een verplichting bestaat, terwijl de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten naar hun mening niet alle kenmerken van een verplichting in zich bergt.

30. Voorstanders van de indeling beschreven in alinea 28 (c) zijn van mening dat de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten niet in een overzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen moet worden opgenomen in de indeling die in alinea 28 (a) wordt beschreven, of zelfs in de toelichting moet worden vermeld zoals beschreven in 28 (b), omdat zij direct met de fondsbeleggingen zal worden vergeleken en een dergelijke vergelijking mogelijk niet geldig is. Zij beweren dat actuarissen de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten niet noodzakelijk vergelijken met de marktwaarde van beleggingen, maar een beoordeling geven van de contante waarde van kasstromen die uit de beleggingen afkomstig zijn. Voorstanders van deze indeling zijn bijgevolg van mening dat een dergelijke vergelijking de algemene beoordeling van de regeling door de actuaris wellicht niet weerspiegelt en dat deze verkeerd kan worden geïnterpreteerd. Ook zijn sommigen van mening dat de informatie over toegezegde pensioenrechten — al dan niet gekwantificeerd — alleen in een afzonderlijk actuarieel verslag moet worden opgenomen waarin een geëigende verklaring kan worden geboden.

31. Deze standaard accepteert de meningen die pleiten voor het toestaan van informatieverschaffing over toegezegde pensioenrechten in een afzonderlijk actuarieel verslag. Hij verwerpt argumenten tegen de kwantificering van de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten. Bijgevolg worden de indelingen die in alinea's 28 (a) en 28 (b) zijn beschreven ingevolge deze standaard aanvaardbaar geacht, evenals de indeling die is beschreven in alinea 28 (c) op voorwaarde dat de financiële informatie een verwijzing bevat naar een actuarieel verslag waarin de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten is opgenomen en dat bij de financiële informatie is gevoegd.

ALLE REGELINGEN

Waardering van fondsbeleggingen

32.  Beleggingen in het kader van pensioenregelingen dienen te worden gewaardeerd tegen reële waarde. Voor verhandelbare effecten is de reële waarde de marktwaarde. Indien fondsbeleggingen worden gehouden waarvan de reële waarde niet kan worden geschat, dient te worden vermeld waarom de reële waarde niet is gebruikt.

33. Voor verhandelbare effecten is de reële waarde gewoonlijk gelijk aan de marktwaarde, omdat deze wordt beschouwd als de meest nuttige maatstaf voor de effecten op de verslagdatum en voor de beleggingsprestaties over de periode. Effecten met een vaste inkoopwaarde en die zijn verworven om te worden toegerekend aan de verplichtingen van de regeling of bepaalde onderdelen daarvan, mogen worden geboekt tegen bedragen die gebaseerd zijn op hun uiteindelijke inkoopwaarde, uitgaande van een constant rendement tot de vervaldatum. Indien fondsbeleggingen worden gehouden waarvan de reële waarde niet kan worden geschat, zoals het bezit van 100 % van een onderneming, dient te worden vermeld waarom de reële waarde niet is gebruikt. In zoverre beleggingen worden geboekt tegen andere bedragen dan de marktwaarde of de reële waarde, wordt de reële waarde in principe eveneens vermeld. Activa die worden gebruikt in de activiteiten van het fonds worden administratief verwerkt in overeenstemming met de toepasselijke International Accounting Standards.

Informatieverschaffing

34.  In de verslaggeving van een werknemerspensioenfonds, ongeacht of het toegezegd-pensioenregelingen of toegezegde-bijdragenregelingen betreft, dient eveneens de volgende informatie te worden vermeld:

(a)  een mutatieoverzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen;

(b)  een overzicht van de belangrijkste gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving; en

(c)  een beschrijving van de regeling en de gevolgen van enige wijzigingen aan de regeling die tijdens de periode hebben plaatsgevonden.

35. In de verslaggeving van werknemerspensioenfondsen dient, indien van toepassing, de volgende informatie te worden verschaft:

(a) een overzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen met vermelding van:

(i) de activa aan het einde van de periode, in een gepaste indeling;

(ii) de grondslag voor de waardering van activa;

(iii) details over afzonderlijke beleggingen die meer dan 5 % uitmaken van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen of 5 % van enige klasse of soort van effecten;

(iv) details van enige belegging in de werkgever; en

(v) alle andere verplichtingen dan de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten;

(b) een mutatieoverzicht van de nettoactiva beschikbaar voor uitkeringen met vermelding van het volgende;

(i) de bijdragen van de werkgever;

(ii) de bijdragen van de werknemer;

(iii) beleggingsinkomsten, zoals rente en dividenden;

(iv) overige baten;

(v) betaalde of te betalen uitkeringen (bijvoorbeeld geanalyseerd als pensioen-, overlijdens- en invaliditeitsuitkeringen en forfaitaire betalingen);

(vi) beheerskosten;

(vii) overige kosten;

(viii) winstbelastingen;

(ix) winsten en verliezen uit de vervreemding van beleggingen en wijzigingen in de waarde van beleggingen; en

(x) overdrachten vanuit en aan andere regelingen;

(c) een beschrijving van het financieringsbeleid;

(d) voor toegezegd-pensioenregelingen, de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten (waarbij een onderscheid kan worden gemaakt tussen onvoorwaardelijk toegezegde uitkeringen en niet onvoorwaardelijk toegezegde uitkeringen) op basis van de uitkeringen die uit hoofde van de bepalingen van de regeling zijn toegezegd voor arbeidsprestaties verricht tot op heden, en die bepaald is op basis van hetzij het huidige loonniveau ofwel het voorspelde loonniveau. Deze informatie kan worden opgenomen in een bijgevoegd actuarieel verslag dat samen met de gerelateerde financiële informatie moet worden gelezen; en

(e) voor toegezegd-pensioenregelingen, een beschrijving van de belangrijke actuariële veronderstellingen die zijn gedaan en de methode die is gebruikt om de actuariële contante waarde van toegezegde pensioenrechten te berekenen.

36. Het verslag van een werknemerspensioenfonds omvat een beschrijving van de regeling, hetzij als onderdeel van de financiële informatie, ofwel in een afzonderlijk verslag. Het kan het volgende omvatten:

(a) de namen van de werkgevers en de groepen van werknemers die zijn gedekt;

(b) het aantal deelnemers dat uitkeringen ontvangt en het aantal andere deelnemers, in een gepaste classificatie;

(c) de soort regeling — toegezegde-bijdragenregeling of toegezegd-pensioenregeling;

(d) een toelichting waarin vermeld wordt of deelnemers bijdragen leveren aan de regeling;

(e) een beschrijving van de pensioenrechten die aan de deelnemers zijn toegezegd;

(f) een beschrijving van de eventuele beëindigingsvoorwaarden van de regeling; en

(g) wijziging in (a) tot (f) tijdens de verslagperiode.

Het is niet ongebruikelijk om te verwijzen naar andere documenten die op eenvoudige wijze beschikbaar zijn voor gebruikers en waarin de regeling wordt beschreven, en in het verslag alleen informatie op te nemen over daaropvolgende wijzigingen.

INGANGSDATUM

37.  Deze International Accounting Standard wordt van kracht voor jaarrekeningen van werknemerspensioenfondsen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1988.

▼M5

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 27

De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening

INHOUD

Toepassingsgebied

Definities

Presentatie van de geconsolideerde jaarrekening

Toepassingsgebied van de geconsolideerde jaarrekening

Consolidatieprocedures

Administratieve verwerking in de enkelvoudige jaarrekening van investeringen in dochterondernemingen, entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend en geassocieerde deelnemingen

Informatieverschaffing

Ingangsdatum

Intrekking van andere uitspraken

Deze herziene standaard vervangt IAS 27 (herziene versie van 2000) Geconsolideerde jaarrekeningen en administratieve verwerking van investeringen in dochterondernemingen en moet worden toegepast voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

TOEPASSINGSGEBIED

1.  Deze standaard dient te worden toegepast bij de opstelling en presentatie van de geconsolideerde jaarrekening van een groep van entiteiten waarover een moedermaatschappij de zeggenschap heeft.

2. Deze standaard behandelt niet de administratieve-verwerkingsmethoden voor bedrijfscombinaties en hun gevolgen voor consolidatie, met inbegrip van de goodwill die ontstaat bij een bedrijfscombinatie (zie IAS 22 Bedrijfscombinaties).

3.  De standaard dient ook te worden toegepast bij de administratieve verwerking van investeringen in dochterondernemingen, entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend en geassocieerde deelnemingen indien een entiteit ervoor kiest, of indien zij daartoe verplicht wordt door nationale regelgeving, een enkelvoudige jaarrekening te presenteren.

DEFINITIES

4.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een geconsolideerde jaarrekening is de jaarrekening van een groep die wordt gepresenteerd alsof het de jaarrekening van een afzonderlijke economische entiteit betreft.

Zeggenschap is de macht om het financiële en operationele beleid van een entiteit te sturen teneinde voordelen te verkrijgen uit haar activiteiten.

De kostprijsmethode is een methode voor de administratieve verwerking van een investering waarbij de investering tegen kostprijs wordt opgenomen. De investeerder neemt alleen baten op uit een investering voor zover de investeerder van de deelneming uitkeringen van geaccumuleerde winst ontvangt die na de overnamedatum ontstaat. Uitkeringen die bovenop dergelijke winsten worden ontvangen, worden beschouwd als een vergoeding voor de investering en worden opgenomen als een vermindering van de kostprijs van de investering.

Een groep verwijst naar een moedermaatschappij en al haar dochterondernemingen.

Een minderheidsbelang is dat deel van de winst of het verlies en de nettoactiva van een dochteronderneming dat toerekenbaar is aan aandelenbelangen die niet direct, of indirect via dochterondernemingen, door de moedermaatschappij worden gehouden.

Een moedermaatschappij is een entiteit die een of meer dochterondernemingen heeft.

Een enkelvoudige jaarrekening is de jaarrekening die wordt gepresenteerd door de moedermaatschappij, een investeerder in een geassocieerde deelneming of door een deelnemer in een joint venture die gezamenlijke zeggenschap uitoefentover een entiteit, waarin de investeringen administratief worden verwerkt op basis van het directe aandelenbelang in plaats van op basis van de gerapporteerde resultaten en de nettoactiva van de deelnemingen.

Een dochteronderneming is een entiteit, met inbegrip van entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid, zoals een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, waarover een andere entiteit de zeggenschap heeft (de moedermaatschappij).

5. Een moedermaatschappij of haar dochteronderneming kan een investeerder in een geassocieerde deelneming zijn of een deelnemer in een joint venture die gezamenlijke zeggenschap uitoefent over een entiteit. In dergelijke gevallen wordt de geconsolideerde jaarrekening die overeenkomstig deze standaard is opgesteld en gepresenteerd dusdanig opgesteld dat deze ook in overeenstemming is met IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en IAS 31 Belangen in joint ventures.

6. Voor een in alinea 5 omschreven entiteit wordt onder de enkelvoudige jaarrekening verstaan de jaarrekening die wordt opgesteld en gepresenteerd naast de jaarrekening waarnaar in alinea 5 verwezen wordt. De enkelvoudige jaarrekening behoeft niet als bijlage bij de geconsolideerde jaarrekening te worden opgenomen of deze te vergezellen.

7. De jaarrekening van een entiteit die geen dochteronderneming of geassocieerde deelneming heeft, noch een belang heeft als deelnemer in een joint venture die over een entiteit gezamenlijke zeggenschap uitoefent, is geen enkelvoudige jaarrekening.

8. Een moedermaatschappij die, overeenkomstig alinea 10, vrijgesteld is van het presenteren van een geconsolideerde jaarrekening kan voor haar jaarrekening volstaan met een enkelvoudige jaarrekening.

PRESENTATIE VAN DE GECONSOLIDEERDE JAARREKENING

9.  Een moedermaatschappij, met uitzondering van moedermaatschappijen die in alinea 10 worden vermeld, dient overeenkomstig deze standaard een geconsolideerde jaarrekening te presenteren waarin haar investeringen in dochterondernemingen worden geconsolideerd.

10.  Een moedermaatschappij behoeft geen geconsolideerde jaarrekening te presenteren uitsluitend indien:

(a)  de moedermaatschappij zelf een 100 %-dochteronderneming is van een andere entiteit, of een dochteronderneming is van een andere entiteit die een belang houdt van minder dan 100 %, en de andere aandeelhouders, met inbegrip van hen die anders niet stemgerechtigd zijn, geïnformeerd zijn over het feit dat de moedermaatschappij geen geconsolideerde jaarrekening presenteert, en daartegen geen bezwaar maken;

(b)  de schuldbewijzen of eigen-vermogensinstrumenten van de moedermaatschappij niet worden verhandeld op een markt die toegankelijk is voor het publiek (een binnen- of buitenlandse effectenbeurs of een niet-officiële effectenbeurs, met inbegrip van nationale markten en markten die een wereldregio bestrijken);

(c)  de moedermaatschappij haar jaarrekening niet heeft ingediend bij een beurstoezichthouder of een andere regelgevende instantie, en de registratie niet lopende is, met het oog op de uitgifte van categorieën van instrumenten op een voor het publiek toegankelijke markt;

en

(d)  de hoofdmoedermaatschappij of een tussenhoudstermaatschappij van de moedermaatschappij een voor het publiek toegankelijke geconsolideerde jaarrekening opstelt die in overeenstemming is met de International Financial Reporting Standards.

11. Een moedermaatschappij die, in overeenstemming met alinea 10, ervoor kiest geen geconsolideerde jaarrekening, maar alleen de enkelvoudige jaarrekening te presenteren, handelt niet in strijd met de alinea’s 37 tot en met 42.

TOEPASSINGSGEBIED VAN DE GECONSOLIDEERDE JAARREKENING

12.  De geconsolideerde jaarrekening dient alle dochterondernemingen van de moedermaatschappij te omvatten, met uitzondering van de dochterondernemingen vermeld in alinea 16.

13. Zeggenschap wordt verondersteld te bestaan wanneer de moedermaatschappij direct, of indirect via dochterondernemingen, houder is van meer dan de helft van de stemrechten van een entiteit, tenzij, in uitzonderlijke omstandigheden, duidelijk kan worden aangetoond dat deze gehouden stemrechten geen zeggenschap inhouden. Er is eveneens sprake van zeggenschap als de moedermaatschappij de helft of minder van de stemrechten van een entiteit in handen heeft, indien zij beschikt over: ( 18 )

(a) de macht over meer dan de helft van de stemrechten op grond van een overeenkomst met andere investeerders;

(b) de macht om het financiële en operationele beleid van de entiteit te sturen, krachtens een wet of een overeenkomst;

(c) de macht om de meerderheid van de leden van de raad van bestuur of het equivalente bestuurlijk orgaan te benoemen of te ontslaan en de zeggenschap over die entiteit door die raad van bestuur of dat orgaan wordt uitgeoefend;

of

(d) de macht om op de vergaderingen van de raad van bestuur of van het equivalente bestuurlijk orgaan de meerderheid van de stemmen uit brengen, en de zeggenschap over de entiteit door die raad van bestuur of dat orgaan wordt uitgeoefend.

14. Een entiteit kan houder zijn van aandelenwarrants, aandelen-callopties, schuldbewijzen of eigen-vermogensinstrumenten die kunnen worden geconverteerd naar gewone aandelen, of andere soortgelijke instrumenten die, indien ze worden uitgeoefend of geconverteerd, de entiteit mogelijk stemrecht geven of die het stemrecht van een derde over het financiële en operationele beleid van een andere entiteit mogelijk verlagen (potentiële stemrechten). Het bestaan en effect van potentiële stemrechten die op dat moment uitoefenbaar of converteerbaar zijn, met inbegrip van potentiële stemrechten die door een andere entiteit worden gehouden, worden in overweging genomen bij de beoordeling of een onderneming de macht heeft om het financiële of operationele beleid van een andere entiteit te sturen. Potentiële stemrechten zijn niet op dat moment uitoefenbaar of converteerbaar indien ze bijvoorbeeld pas uitgeoefend of geconverteerd kunnen worden op een toekomstige datum of bij het plaatsvinden van een toekomstige gebeurtenis.

15. Bij de beoordeling of potentiële stemrechten zeggenschap inhouden, onderzoekt de entiteit alle feiten en omstandigheden (met inbegrip van de voorwaarden voor uitoefening van de potentiële stemrechten en eventuele andere contractuele overeenkomsten, ongeacht of deze afzonderlijk dan wel samen onderzocht worden) die de potentiële stemrechten beïnvloeden, behalve de intentie van het management en de financiële mogelijkheid om ze uit te oefenen of te converteren.

16.  Een dochteronderneming dient uitgesloten te worden van consolidatie indien er aanwijzingen zijn dat het de bedoeling is dat (a) de zeggenschap tijdelijk is, omdat de dochteronderneming uitsluitend overgenomen en aangehouden wordt met het oog om haar binnen twaalf maanden na overname te vervreemden en (b) het management actief op zoek is naar een koper. Investeringen in dergelijke dochterondernemingen dienen te worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden, en administratief te worden verwerkt in overeenstemming met IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering.

17. Indien een dochteronderneming die op grond van alinea 16 voorheen niet in de consolidatie werd betrokken, niet binnen twaalf maanden is vervreemd, dient ze te worden geconsolideerd vanaf de datum van overname (zie IAS 22). Jaarrekeningen dienen voor de verslagperioden vanaf de datum van overname te worden aangepast.

18. Een entiteit kan in uitzonderingsgevallen een koper hebben gevonden voor een dochteronderneming die op grond van alinea 16 niet in de consolidatie is betrokken, maar heeft mogelijk de verkoop niet binnen de twaalf maand na de datum van overname afgerond vanwege de noodzakelijke goedkeuring door regelgevende instanties of derden. De entiteit is niet verplicht om een dergelijke dochteronderneming te consolideren indien de verkoop op balansdatum lopende is en er geen reden bestaat om aan te nemen dat de verkoop niet kort na balansdatum zal zijn afgerond.

19. Een dochteronderneming is niet van consolidatie vrijgesteld vanwege het blote feit dat de investeerder een onderneming met risicodragend kapitaal, een open-eind beleggingsfonds of een gelijksoortige entiteit is.

20. Een dochteronderneming wordt niet uitgesloten van consolidatie omdat haar bedrijfsactiviteiten afwijken van de activiteiten van andere entiteiten binnen de groep. Er wordt relevante informatie verschaft door dergelijke dochterondernemingen te consolideren en in de geconsolideerde jaarrekening aanvullende informatie te verstrekken over de verschillende bedrijfsactiviteiten van de dochterondernemingen. De informatieverschaffing die krachtens IAS 14 Gesegmenteerde informatie vereist is, kan bijvoorbeeld als hulpmiddel dienen om het belang van verschillende bedrijfsactiviteiten binnen de groep toe te lichten.

21. Een moedermaatschappij verliest haar zeggenschap indien ze de macht verliest om het financiële en operationele beleid van een deelneming te sturen teneinde voordeel te verkrijgen uit haar activiteiten. Het verlies van zeggenschap kan plaatsvinden met of zonder wijziging in het absolute of relatieve niveau van het gehouden belang. Dit zou kunnen plaatsvinden indien de zeggenschap over een dochteronderneming komt te liggen bij een overheidsinstantie, rechtbank, bewindvoerder of toezichthoudende instantie. Het zou ook kunnen plaatsvinden als gevolg van een contractuele overeenkomst.

CONSOLIDATIEPROCEDURES

22. Bij de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening groepeert een entiteit de jaarrekening van de moedermaatschappij en die van haar dochterondernemingen post voor post, door gelijke posten van activa, verplichtingen, eigen vermogen, baten en lasten bij elkaar op te tellen. Opdat de geconsolideerde jaarrekening financiële informatie presenteert over de groep alsof het een afzonderlijke economische entiteit betreft, worden de volgende stappen ondernomen:

(a) de boekwaarde van de investering van de moedermaatschappij in elke dochteronderneming en het aandeel van de moedermaatschappij in het eigen vermogen van elke dochteronderneming worden geëlimineerd (zie IAS 22, waarin wordt beschreven hoe eventuele resulterende goodwill moet worden verwerkt);

(b) minderheidsbelangen in de winst of het verlies van geconsolideerde dochterondernemingen over de verslagperiode worden bepaald;

en

(c) minderheidsbelangen in de nettoactiva van geconsolideerde dochterondernemingen worden bepaald en afzonderlijk gepresenteerd van het eigen vermogen van de moedermaatschappij in deze dochterondernemingen aanhoudt. Minderheidsbelangen in de nettoactiva bestaan uit:

(i) het bedrag van die minderheidsbelangen op de datum van de oorspronkelijke combinatie, berekend in overeenstemming met IAS 22;

en

(ii) het aandeel van de minderheid in de vermogensmutaties sinds de datum van de combinatie.

23. In geval van potentiële stemrechten worden het aandeel in de winst of het verlies en de vermogenmutaties die aan de moedermaatschappij en de minderheidsbelangen worden toegerekend, bepaald op basis van de actuele belangen van de aandeelhouders; hierbij wordt geen rekening gehouden met de mogelijke uitoefening of conversie van potentiële stemrechten.

24.  Saldi en transacties, baten en lasten binnen de groep dienen volledig te worden geëlimineerd.

25. Saldi en transacties binnen de groep, waaronder baten, lasten en dividenden, worden volledig geëlimineerd. Winsten en verliezen uit transacties binnen de groep die zijn opgenomen in de activa, zoals voorraden en vaste activa, worden volledig geëlimineerd. Verliezen binnen de groep kunnen een aanwijzing vormen voor een bijzondere waardevermindering die in de geconsolideerde jaarrekening moet worden opgenomen. IAS 12 Winstbelastingen is van toepassing op tijdelijke verschillen die ontstaan uit de eliminatie van winsten en verliezen uit transacties binnen de groep.

26.  De jaarrekeningen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen die worden gebruikt voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening dienen per dezelfde verslagdatum te worden opgesteld. Indien de verslagdata van de moedermaatschappij en een dochteronderneming verschillend zijn, stelt de dochteronderneming ten behoeve van de consolidatie een extra jaarrekening op per dezelfde datum als de jaarrekening van de moedermaatschappij, tenzij dit niet praktisch haalbaar is.

27.  Als de jaarrekening van een dochteronderneming in overeenstemming met alinea 26 wordt gebruikt bij de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening en de verslagdatum verschilt van die van de moedermaatschappij, dienen er aanpassingen te worden aangebracht voor de gevolgen van wezenlijke transacties of gebeurtenissen die plaatsvinden tussen die datum en de datum per wanneer de jaarrekening van de moedermaatschappij wordt opgesteld. In elk geval dient het verschil tussen de verslagdata van de dochteronderneming en de moedermaatschappij niet meer dan drie maanden te bedragen. De lengte van de verslagperioden en elk verschil in de verslagdata voor elke periode moeten gelijk zijn.

28.  De geconsolideerde jaarrekening dient te worden opgesteld op basis van uniforme grondslagen voor financiële verslaggeving voor vergelijkbare transacties en andere gebeurtenissen in soortgelijke omstandigheden.

29. Als een groepsonderneming andere grondslagen voor financiële verslaggeving hanteert dan die voor vergelijkbare transacties en gebeurtenissen in soortgelijke omstandigheden in de geconsolideerde jaarrekening worden toegepast, wordt indien noodzakelijk haar jaarrekening aangepast ten behoeve van de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening.

30. De baten en lasten van een dochteronderneming worden in de geconsolideerde jaarrekening opgenomen vanaf de datum van verwerving zoals gedefinieerd in IAS 22. De baten en lasten van een dochteronderneming worden in de geconsolideerde jaarrekening opgenomen tot de datum waarop de moedermaatschappij geen zeggenschap meer uitoefent over de dochteronderneming. Het verschil tussen de opbrengsten uit de afstoting van de dochteronderneming en haar boekwaarde, met inbegrip van de cumulatieve valutakoersverschillen met betrekking tot de dochteronderneming, die in overeenstemming met IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen in het eigen vermogen zijn opgenomen, wordt in de geconsolideerde winst- en verliesrekening opgenomen als de winst of het verlies uit de afstoting van de dochteronderneming.

31.  Een investering in een entiteit dient administratief te worden verwerkt in overeenstemming met IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering vanaf de datum dat zij niet langer een dochteronderneming is, op voorwaarde dat de dochteronderneming geen geassocieerde deelneming wordt zoals gedefinieerd in IAS 28 of een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend zoals beschreven in IAS 31.

32.  De boekwaarde van de investering op de datum waarop de entiteit geen dochteronderneming meer is, dient te worden beschouwd als de kostprijs bij de eerste waardering van een financieel actief in overeenstemming met IAS 39.

33.  Minderheidsbelangen dienen in de geconsolideerde balans in het eigen vermogen afzonderlijk te worden opgenomen van het eigen vermogen van de moedermaatschappij. Minderheidsbelangen in de winst of het verlies van de groep dienen eveneens afzonderlijk te worden vermeld.

34. De winst of het verlies wordt toegerekend aan het eigen vermogen van de moedermaatschappij en aan minderheidsbelangen. Omdat beide deel uitmaken van het eigen vermogen, is het bedrag dat aan minderheidsbelangen wordt toegerekend geen bate of een last.

35. De verliezen die in een geconsolideerde dochteronderneming van toepassing zijn op de minderheid, kunnen hoger liggen dan het minderheidsbelang in het eigen vermogen van de dochteronderneming. Het surplus, en eventuele verdere verliezen die op de minderheid van toepassing zijn, worden toegerekend aan het meerderheidsbelang, met uitzondering van het geval waarin de minderheid een bindende verplichting heeft om aanvullende investeringen te doen om verliezen te compenseren en hiertoe in staat is. Als de dochteronderneming daaropvolgend winst rapporteert, worden deze winsten aan het meerderheidsbelang toegerekend tot het minderheidsaandeel van de verliezen die voorheen door de meerderheid werden geabsorbeerd, is goedgemaakt.

36. Als een dochteronderneming cumulatief preferente aandelen heeft uitstaan die door een minderheidsbelang wordt aangehouden en als eigen vermogen worden geclassificeerd, berekent de moedermaatschappij haar deel van de winst of het verlies na aanpassingen voor de dividenden op deze aandelen, ongeacht of de dividenden zijn gedeclareerd.

ADMINISTRATIEVE VERWERKING IN DE ENKELVOUDIGE JAARREKENING VAN INVESTERINGEN IN DOCHTERONDERNEMINGEN, ENTITEITEN WAAROVER GEZAMENLIJK DE ZEGGENSCHAP WORDT UITGEOEFEND EN GEASSOCIEERDE DEELNEMINGEN.

37.  Bij het opstellen van de enkelvoudige jaarrekening dienen investeringen in dochterondernemingen, entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend en geassocieerde deelnemingen te worden verwerkt, ofwel:

(a)  tegen kostprijs,

of

(b)  in overeenstemming met IAS 39.

Iedere categorie van investeringen dient administratief op dezelfde wijze te worden verwerkt.

38. Deze standaard schrijft niet voor welke entiteiten een voor het publiek toegankelijke enkelvoudige jaarrekeningen opstellen. De alinea’s 37 en 39 tot en met 42 zijn van toepassing indien een entiteit de enkelvoudige jaarrekening opstelt in overeenstemming met de International Financial Reporting Standards. De entiteit stelt ook een voor publiek toegankelijke geconsolideerde jaarrekening op zoals alinea 9 voorschrijft, tenzij de in alinea 10 opgenomen vrijstelling van toepassing is.

39.  Investeringen in entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend en geassocieerde deelnemingen die in de geconsolideerde jaarrekening administratief overeenkomstig IAS 39 worden verwerkt, dienen in de enkelvoudige jaarrekening van de investeerder op dezelfde wijze te worden verwerkt.

INFORMATIEVERSCHAFFING

40.  De volgende informatie dient te worden verstrekt in de geconsolideerde jaarrekening:

(a)  het feit dat een dochteronderneming in overeenstemming met alinea 16 niet wordt geconsolideerd;

(b)  [Vervallen]

(c)  de aard van de relatie tussen de moedermaatschappij en een dochteronderneming wanneer de moedermaatschappij noch direct, noch indirect via dochterondernemingen, meer dan de helft van de stemrechten in handen heeft;

(d)  de redenen die verklaren waarom het houden, hetzij direct, hetzij indirect via dochterondernemingen, van meer dan de helft van de potentiële stemrechten van een deelneming, geen zeggenschap inhoudt;

(e)  de verslagdatum van de jaarrekening van een dochteronderneming wanneer deze jaarrekening wordt gebruikt bij de opstelling van een geconsolideerde jaarrekening en de verslagdatum of de verslagperiode van de jaarrekening verschilt van die van de moedermaatschappij, en de reden waarom een verschillende verslagdatum of verslagperiode wordt gebruikt;

en

(f)  de aard van en de mate waarin eventuele belangrijke beperkingen bestaan (die bijvoorbeeld voortvloeien uit financieringsovereenkomsten of voorschriften van regelgevende instanties) op het vermogen van dochterondernemingen om middelen aan de moedermaatschappij over te dragen in de vorm van dividenden in contanten, of om leningen of voorschotten terug te betalen.

41.  Indien de enkelvoudige jaarrekening van een moedermaatschappij worden opgesteld die, in overeenstemming met alinea 10, ervoor kiest geen geconsolideerde jaarrekening te presenteren, dient in deze enkelvoudige jaarrekening te worden vermeld:

(a)  het feit dat de jaarrekening de enkelvoudige jaarrekening is; dat van de consolidatievrijstelling is gebruikgemaakt; de naam en het land van oprichting of het land waar de statutaire zetel is gevestigd van de entiteit die haar voor het publiek toegankelijke geconsolideerde jaarrekening in overeenstemming met de International Financial Reporting Standards heeft opgesteld; en het adres waar deze geconsolideerde jaarrekening verkrijgbaar is;

(b)  een lijst van belangrijke investeringen in dochterondernemingen, entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend en geassocieerde deelnemingen, met vermelding van de naam, het land van oprichting of het land waar de statutaire zetel is gevestigd, de omvang van het kapitaalbelang en, indien verschillend, de omvang van de gehouden stemrechten;

en

(c)  een beschrijving van de toegepaste administratieve verwerkingsmethode voor investeringen die opgesomd zijn onder (b).

42.  Indien een moedermaatschappij (die niet dezelfde is als de moedermaatschappij vermeld in alinea 41), een deelnemer in een joint venture die een belang heeft in een entiteit waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend of een investeerder in een geassocieerde deelneming een enkelvoudige jaarrekening opstelt, dient in deze enkelvoudige jaarrekening te worden vermeld:

(a)  het feit dat de jaarrekening de enkelvoudige jaarrekening is en de reden waarom deze jaarrekening wordt opgesteld indien dit niet door de wet wordt vereist;

(b)  een lijst van belangrijke investeringen in dochterondernemingen, entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend en geassocieerde deelnemingen, met vermelding van de naam, het land van oprichting of het land waar de statutaire zetel is gevestigd, de omvang van het kapitaalbelang en, indien verschillend, de omvang van de gehouden stemrechten;

en

(c)  een beschrijving van de toegepaste administratieve verwerkingsmethode voor investeringen die opgesomd zijn onder (b);

en dient in die jaarrekening te verwezen naar de jaarrekening die in overeenstemming met alinea 9 van deze standaard, IAS 28 en IAS 31 is opgesteld, waarop deze betrekking heeft.

INGANGSDATUM

43.  Een entiteit dient deze standaard toe te passen voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als een entiteit deze standaard toepast voor een verslagperiode die aanvangt vóór 1 januari 2005, dient zij dit feit te vermelden.

INTREKKING VAN ANDERE UITSPRAKEN

44. Deze standaard vervangt IAS 27 Geconsolideerde jaarrekeningen en administratieve verwerking van investeringen in dochterondernemingen (herziene versie van 2000).

45. De standaard vervangt SIC-33 Consolidatie en de „equity”-methode – Potentiële stemrechten en de toerekening van eigendomsbelangen.

BIJLAGE

Wijzigingen in andere uitspraken

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Als een entiteit deze standaard toepast voor een eerdere verslagperiode, dienen deze wijzigingen voor deze eerdere verslagperiode te worden toegepast.

A1. In IAS 22 Bedrijfscombinaties is dealinea 1 als volgt gewijzigd:

1. De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een dochteronderneming is een entiteit, met inbegrip van entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid, zoals een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, waarover een andere entiteit de zeggenschap heeft (de moedermaatschappij).

Een minderheidsbelang is dat deel van de winst of het verlies en de nettoactiva van een dochteronderneming dat toerekenbaar is aan aandelenbelangen die niet direct, of indirect via dochterondernemingen, door de moedermaatschappij worden gehouden.

A2. [Wijziging niet van toepassing op basistekst van de standaard]

A3. SIC-12 Consolidatie – Voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten (‘Special Purpose Entities’) is als volgt gewijzigd.

De referentie luidt na wijziging als volgt:

Referentie: IAS 27 De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening

De alinea’s 9, 10 en 11 worden als volgt gewijzigd:

9. In de context van een SPE kan zeggenschap ontstaan op basis van het vooraf bepalen van de activiteiten van de SPE (die werkt op „automatische piloot”), of anderszins. IAS 27.13 geeft verscheidene omstandigheden aan die leiden tot zeggenschap, zelfs in gevallen waarin een entiteit de helft of minder dan de helft van het stemrecht van een andere entiteit bezit. Er kan zelfs sprake zijn van zeggenschap indien een entiteit weinig of niets van het eigen vermogen van de SPE bezit. De toepassing van het concept „zeggenschap” vereist voor elk individueel geval een beoordeling op basis van alle relevante factoren.

10. Naast de situaties beschreven in IAS 27.13 kunnen bijvoorbeeld de volgende omstandigheden wijzen op een relatie waarin een entiteit zeggenschap heeft over een SPE, als gevolg waarvan de SPE moet worden geconsolideerd (de bijlage bij deze interpretatie bevat aanvullende richtlijnen):

(a) de activiteiten van de SPE worden in wezen uitgevoerd namens de entiteit volgens haar specifieke bedrijfsbehoeften, zodat de entiteit voordelen verkrijgt uit de bedrijfsactiviteit van de SPE;

(b) de entiteit heeft in wezen de besluitvormende macht om de meerderheid van de voordelen van de activiteiten van de SPE te verkrijgen, of de entiteit heeft deze besluitvormende macht gedelegeerd door een „automatische piloot”-mechanisme in te stellen;

(c) de entiteit is in wezen gerechtigd om de meerderheid van de voordelen van de SPE te verkrijgen, en kan bijgevolg blootgesteld zijn aan de risico's die voortvloeien uit de activiteiten van de SPE;

of

(d) de entiteit behoudt in wezen de meerderheid van de resterende risico's of eigendomsrisico's met betrekking tot de SPE of haar activa om voordelen te verkrijgen uit de activiteiten van de SPE.

11. [Vervallen]

A4. In de International Financial Reporting Standards, met inbegrip van de International Accounting Standards en Interpretaties die in december 2003 van kracht zijn, worden verwijzingen naar de actuele versie IAS 27 Geconsolideerde jaarrekeningen en administratieve verwerking van investeringen in dochterondernemingen vervangen door IAS 27 De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening.

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 28

Investeringen in geassocieerde deelnemingen

INHOUD

Toepassingsgebied

Definities

Invloed van betekenis

De equity-methode

Toepassing van de ‘equity’-methode

Bijzondere waardeverminderingsverliezen

Enkelvoudige jaarrekening

Informatieverschaffing

Ingangsdatum

Intrekking van andere uitspraken

Deze herziene standaard vervangt IAS 28 (herziene versie van 2000) Administratieve verwerking van investeringen in geassocieerde deelnemingen en moet voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005 worden toegepast. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

TOEPASSINGSGEBIED

1.  Deze standaard dient te worden toegepast bij de administratieve verwerking van investeringen in geassocieerde deelnemingen. Deze standaard is echter niet toepassing op investeringen in geassocieerde deelnemingen die gehouden worden door:

(a)  venture capital organisaties;

of

(b)  open-eind beleggingsfondsen en soortgelijke entiteiten, met inbegrip van verzekeringsfondsen met beleggingscomponent

die bij eerste opname worden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening of worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden en die administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. Dergelijke investeringen dienen volgens IAS 39 tegen rëele waarde te worden gewaardeerd, waarbij waardeveranderingen in de winst– en verliesrekening worden opgenomen in de periode waarin de verandering plaatsvindt.

DEFINITIES

2.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een geassocieerde deelneming is een entiteit, met inbegrip van een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid zoals een partnership, waarin de investeerder invloed van betekenis heeft en die geen dochteronderneming of belang in een joint venture is.

Een geconsolideerde jaarrekening is de jaarrekening van een groep die wordt gepresenteerd alsof het de jaarrekening van een afzonderlijke economische entiteit betreft.

Zeggenschap is de macht om het financiële en operationele beleid van een entiteit te sturen teneinde voordelen te verkrijgen uit haar activiteiten.

De „equity”-methode is een administratieve-verwerkingsmethode waarbij de investering aanvankelijk tegen kostprijs wordt opgenomen, en vervolgens wordt aangepast om rekening te houden met de wijziging van het aandeel van de investeerder in de nettoactiva van de deelneming na de overname. Het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies van de deelneming in de winst- en verliesrekening van de investeerder opgenomen.

Gezamenlijke zeggenschap is het contractueel afgesproken delen van de zeggenschap over een economische activiteit.

Een enkelvoudige jaarrekening is de jaarrekening die wordt gepresenteerd door de moedermaatschappij, een investeerder in een geassocieerde deelneming of door een deelnemer in een joint venture die gezamenlijke zeggenschap uitoefent over een entiteitd, waarin de investeringen administratief worden verwerkt op basis van het directe aandelenbelang in plaats van op basis van de gerapporteerde resultaten en de nettoactiva van de deelnemingen.

Invloed van betekenis is de macht om deel te nemen aan de financiële en operationele beleidsbeslissingen van de deelneming, maar houdt geen zeggenschap of gezamenlijke zeggenschap in over het betreffende beleid.

Een dochteronderneming is een entiteit, met inbegrip van entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid, zoals een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, waarover een andere entiteit de zeggenschap heeft (de moedermaatschappij).

3. De jaarrekening waarin de ‘equity-methode’ wordt toegepast, is geen enkelvoudige jaarrekening. Hetzelfde geldt voor de jaarrekening van een entiteit die geen dochteronderneming, geassocieerde deelneming, of belang als deelnemer in een joint venture heeft.

4. De enkelvoudige jaarrekening is de jaarrekening die naast de geconsolideerde jaarrekening wordt gepresenteerd, waarin investeringen administratief verwerkt worden volgens de ‘equity-methode’ en waarin belangen van deelnemers in joint ventures proportioneel geconsolideerd worden. De enkelvoudige jaarrekening kan al of dan niet als bijlage bij de geconsolideerde jaarrekening worden opgenomen of deze vergezellen.

5. Entiteiten die op grond van alinea 10 van IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening vrijgesteld zijn van consolidatie, en ingevolge alinea 2 van IAS 31 Belangen in joint ventures vrijgesteld zijn van proportionele consolidatie of ingevolge alinea 13(c) van deze standaard vrijgesteld zijn van toepassing van de ‘equity-methode’, kunnen volstaan met het opstellen van een enkelvoudige jaarrekening als hun enige jaarrekening.

Invloed van betekenis

6. Als een investeerder direct of indirect (bijvoorbeeld via dochterondernemingen) 20 procent of meer van de stemrechten van de deelneming in handen heeft, wordt verondersteld dat de investeerder invloed van betekenis heeft, tenzij het tegendeel duidelijk kan worden aangetoond. Als een investeerder direct of indirect (bijvoorbeeld via dochterondernemingen) minder dan 20 procent van de stemrechten van de deelneming in handen heeft, wordt verondersteld dat de investeerder geen invloed van betekenis heeft, tenzij een dergelijke invloed duidelijk kan worden aangetoond. Indien een andere investeerder een aanzienlijk of meerderheidsbelang heeft, sluit dit niet noodzakelijkerwijs uit dat een andere investeerder invloed van betekenis kan uitoefenen.

7. Dat een investeerder invloed van betekenis heeft, wordt doorgaans duidelijk op één van de volgende manieren:

(a) vertegenwoordiging in de raad van bestuur of een equivalent bestuurlijk orgaan van de deelneming;

(b) betrokkenheid bij het besluitvormingsproces, met inbegrip van betrokkenheid bij beslissingen ten aanzien van dividenden of andere uitkeringen;

(c) materiële transacties tussen de investeerder en de deelneming;

(d) uitwisseling van managementpersoneel;

of

(e) de verschaffing van essentiële technische informatie.

8. Een entiteit kan houder zijn van aandelenwarrants, aandelen-callopties, schuldbewijzen of eigen-vermogensinstrumenten die kunnen worden geconverteerd naar gewone aandelen, of andere soortgelijke instrumenten die, indien ze worden uitgeoefend of geconverteerd, de entiteit mogelijk meer stemrecht geven of die een derde mogelijk minder stemrecht geven over het financiële en operationele beleid van een andere entiteit (dat wil zeggen potentiële stemrechten). Het bestaan en de gevolgen van potentiële stemrechten die actueel uitoefenbaar of converteerbaar zijn, met inbegrip van potentiële stemrechten die door andere entiteiten worden gehouden, worden in overweging genomen bij de beoordeling of een entiteit invloed van betekenis heeft. Potentiële stemrechten zijn niet actueel uitoefenbaar of converteerbaar indien ze bijvoorbeeld pas uitgeoefend of geconverteerd kunnen worden op een toekomstige datum of bij het plaatsvinden van een toekomstige gebeurtenis.

9. Bij de beoordeling of potentiële stemrechten bijdragen tot invloed van betekenis, onderzoekt de entiteit alle feiten en omstandigheden (met inbegrip van de voorwaarden voor uitoefening van de potentiële stemrechten en alle andere contractuele overeenkomsten, ongeacht of deze afzonderlijk dan wel samen onderzocht worden) die de potentiële stemrechten beïnvloeden, behalve de intentie van het management en de financiële bevoegdheid om ze uit te oefenen of te converteren.

10. Een entiteit verliest haar invloed van betekenis op een deelneming wanneer zij de macht verliest om deel te nemen aan de financiële en operationele beleidsbeslissingen van die deelneming Het verlies van invloed van betekenis kan plaatsvinden met of zonder wijziging in het absolute of relatieve niveau van het gehouden belang. Dit zou bijvoorbeeld kunnen plaatsvinden indien de zeggenschap over een geassocieerde deelneming bij een overheidsinstantie, rechtbank, bewindvoerder of toezichthoudende instantie komt te liggen. Het zou ook plaats kunnen vinden als gevolg van een contractuele overeenkomst.

De „equity”-methode

11. Volgens de ‘equity’-methode wordt de investering in een geassocieerde deelneming aanvankelijk opgenomen tegen kostprijs, en wordt de boekwaarde verhoogd of verlaagd om het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies van de deelneming na de datum van de overname op te nemen. Het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies van de deelneming wordt in de winst- en verliesrekening van de investeerder opgenomen. Uitkeringen die van een deelneming worden ontvangen, verlagen de boekwaarde van de investering. Aanpassingen van de boekwaarde kunnen eveneens nodig zijn om wijzigingen te weerspiegelen in het proportionele belang van de investeerder in de deelneming die voortvloeien uit wijzigingen in het eigen vermogen van de deelneming die nog niet in de winst- en verliesrekening van de deelneming zijn opgenomen. Tot dergelijke wijzigingen behoren ook wijzigingen die voortvloeien uit de herwaardering van materiële vaste activa en uit koersomrekeningsverschillen. Het aandeel van de investeerder in deze wijzigingen wordt direct in het eigen vermogen van de investeerder opgenomen.

12. Indien potentiële stemrechten bestaan, wordt het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies en de vermogensmutaties van de deelneming bepaald op basis van de actuele kapitaalbelangen van de aandeelhouders; hierbij wordt geen rekening gehouden met de mogelijke uitoefening of conversie van potentiële stemrechten.

TOEPASSING VAN DE „EQUITY”-METHODE

13.  Een investering in een geassocieerde deelneming dient te worden verwerkt volgens de ‘equity’-methode, behalve indien:

(a)  er aanwijzingen bestaan dat de investering slechts is verworven en wordt aangehouden met de intentie haar hooguit twaalf maanden na overnamedatum af te stoten en dat het management actief zoekt naar een overnemende partij;

(b)  indien de vrijstelling in alinea 10 van IAS 27 van toepassing is, die een moedermaatschappij, die tevens een investering in een geassocieerde deelneming heeft, toestaat geen consolideerde jaarrekening te presenteren;

of

(c)  indien het volgende integraal van toepassing is:

(i)  de investeerder is een 100-% dochteronderneming, of is een dochteronderneming van een andere entiteit die een belang houdt van minder dan 100 %, en de andere eigenaars, met inbegrip van hen die anders niet stemgerechtigd zijn, zijn geïnformeerd over het feit dat de investeerder de „equity-methode” niet toepast, en maken daartegen geen bezwaar;

(ii)  de schuldbewijzen of eigen-vermogensinstrumenten van de investeerder worden niet verhandeld op een markt die toegankelijk is voor het publiek (een binnen- of buitenlandse effectenbeurs of een niet-officiële effectenbeurs, met inbegrip van nationale markten en markten die een wereldregio bestrijken);

(iii)  de investeerder heeft haar jaarrekening niet ingediend bij een beurstoezichthouder of een andere regelgevende instantie, en de indiening is niet lopende, met het oog op de uitgifte van enige categorie van instrumenten op een markt die voor het publiek toegankelijk is;

en

(iv)  de hoofdmoedermaatschappij of een tussenhoudstermaatschappij van de investeerder stelt een voor het publiek toegankelijke geconsolideerde jaarrekening op die in overeenstemming is met de International Financial Reporting Standards.

14.  De in alinea 13(a) beschreven investeringen dienen geclassificeerd te worden als aangehouden voor handelsdoeleinden en administratief te worden verwerkt in overeenstemming met IAS 39.

15. Wanneer een investering in een geassocieerde deelneming, die voorheen in overeenstemming met IAS 39 werd verwerkt, niet binnen twaalf maanden is afgestoten, dient deze te worden verwerkt volgens de „equity-methode” vanaf de datum van overname (zie IAS 22 Bedrijfscombinaties). Jaarrekeningen dienen voor de verslagperioden vanaf de datum van overname te worden aangepast.

16. Een entiteit kan in uitzonderingsgevallen een koper hebben gevonden voor een in alinea 13(a) vermelde geassocieerde deelneming, maar heeft mogelijk de verkoop niet binnen twaalf maanden na datum van overname afgerond vanwege de vereiste goedkeuring door regelgevende instanties of derden. De entiteit is niet verplicht om de ‘equity-methode’ toe te passen op een investering in een dergelijke geassocieerde deelneming, indien de verkoop op balansdatum lopende is en er geen reden bestaat om aan te nemen dat de verkoop niet kort na balansdatum zal worden afgerond.

17. De opname van baten op basis van ontvangen uitkeringen is mogelijk geen toereikende maatstaf voor de baten die een investeerder met een investering in een geassocieerde deelneming verdient, omdat de ontvangen uitkeringen mogelijk slechts weinig te maken hebben met de financiële prestaties van de geassocieerde deelneming. Omdat de investeerder invloed van betekenis heeft in de geassocieerde deelneming, heeft de investeerder een belang in de financiële prestaties van een geassocieerde deelneming, en bijgevolg ook in het rendement op zijn investering. De investeerder verwerkt een dergelijk belang door in zijn jaarrekening zijn aandeel in de winst of het verlies van een dergelijke deelneming op te nemen. Bijgevolg leidt de toepassing van de „equity”-methode tot meer informatieve verslaggeving over de nettoactiva en de winst of het verlies van de investeerder.

18.  Een investeerder dient de „equity-methode” niet langer toe te passen vanaf de datum waarop hij niet langer invloed van betekenis heeft op een geassocieerde deelneming, en dient vanaf die datum de investering administratief te verwerken in overeenstemming met IAS 39, op voorwaarde dat de geassocieerde deelneming geen dochteronderneming of een joint venture wordt volgens de definitie in IAS 31.

19.  De boekwaarde van de investering dient vanaf de datum waarop het geen geassocieerde deelneming meer is, bij de eerste waardering als financieel actief volgens IAS 39 te worden beschouwd als de kostprijs van het financieel actief.

20. Veel van de procedures die geëigend zijn voor de toepassing van de „equity”-methode zijn vergelijkbaar met de consolidatieprocedures vermeld in IAS 27. Bovendien worden de concepten die ten grondslag liggen aan de procedures die voor de verwerking van de overname van een dochteronderneming worden toegepast, ook gehanteerd voor de verwerking van een overname van een investering in een geassocieerde deelneming.

21. Het aandeel van de groep in een geassocieerde deelneming is het totaal van de kapitaalbelangen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen in die geassocieerde deelneming. De kapitaalbelangen van de andere geassocieerde deelnemingen of joint ventures van de groep worden in dit kader buiten beschouwing gelaten. Indien een geassocieerde deelneming dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures heeft, zijn de winsten of verliezen en nettoactiva waarmee bij toepassing van de „equity”-methode de winsten of verliezen en nettoactiva die in de jaarrekening van de geassocieerde deelneming zijn opgenomen(met inbegrip van het aandeel van de geassocieerde deelneming in de winsten of verliezen en nettoactiva van haar geassocieerde deelnemingen en joint ventures), gecorrigeerd voor eventuele noodzakelijke aanpassingen in verband met afwijkende grondslagen voor financiële verslaggeving (zie de alinea’s 26 en 27).

22. Winsten en verliezen die voortvloeien uit „upstream”- en „downstream”-transacties tussen een investeerder (met inbegrip van zijn geconsolideerde dochterondernemingen) en een geassocieerde deelneming worden alleen in de jaarrekening van de investeerder opgenomen voor het aandeel daarin van de belangen van niet-verbonden investeerders in de geassocieerde deelneming. Een voorbeeld van een „upstream”-transactie is de verkoop van activa van een geassocieerde deelneming aan de investeerder. Een voorbeeld van een „downstream”-transactie is de verkoop van activa van een investeerder aan een geassocieerde deelneming. Het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies van de geassocieerde deelneming die, respectievelijk dat, uit deze transacties voortvloeit, wordt geëlimineerd.

23. Een investering in een geassocieerde deelneming wordt administratief verwerkt volgens de „equity”-methode vanaf de datum waarop de investering een geassocieerde deelneming wordt. Bij de verwerving van de investering wordt een eventueel verschil (positief of negatief) tussen de kostprijs van de investering en het aandeel van de investeerder in de reële waarde van de identificeerbare nettoactiva van de geassocieerde deelneming verwerkt als goodwill (zie IAS 22). Goodwill die betrekking heeft op een geassocieerde deelneming wordt in de boekwaarde van de investering opgenomen. In voorkomende gevallen wordt Het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies na de overname aangepast voor bijvoorbeeld afschrijvingen op af te schrijven activa, op basis van de reële waarde van die activa op de overnamedatum.

24.  De investeerder gebruikt bij toepassing van de „equity”-methode de meest recente jaarrekening van de geassocieerde deelneming die beschikbaar is. Indien de verslagdata van de investeerder en de geassocieerde deelneming verschillen, stelt de geassocieerde deelneming ten behoeve van de investeerder een jaarrekening op op dezelfde datum als de jaarrekening van de investeerder, tenzij dit niet praktisch haalbaar is.

25.  Als de jaarrekening van een geassocieerde deelneming gebruikt bij toepassing van de „equity-methode”, in overeenstemming met alinea 24, is opgesteld op een verslagdatum die verschilt van de verslagdatum van de investeerder, dienen er aanpassingen te worden aangebracht voor de gevolgen van wezenlijke transacties of gebeurtenissen die plaatsvinden tussen die datum en de verslagdatum van de jaarrekening van de investeerder. In elk geval dient het verschil tussen de verslagdata van de geassocieerde deelneming en de investeerder niet meer dan drie maanden te bedragen. De duur van de verslagperioden en een eventueel verschil wat betreft de verslagdata dienen voor elke periode gelijk te zijn.

26.  De jaarrekening van de investeerder dient te worden opgesteld op basis van uniforme grondslagen voor financiële verslaggeving voor vergelijkbare transacties en gebeurtenissen in soortgelijke omstandigheden.

27. Als een geassocieerde deelneming voor vergelijkbare transacties en gebeurtenissen in soortgelijke omstandigheden andere grondslagen voor financiële verslaggeving hanteert dan de investeerder, dienen aanpassingen te worden aangebracht ter aanpassing van de grondslagen voor financiële verslaggeving van de geassocieerde deelneming aan die van de investeerder, indien de jaarrekening van de geassocieerde deelneming geassocieerde deelneming door de investeerder wordt gebruikt bij de toepassing van de „equity-methode”.

28. Als een geassocieerde deelneming uitstaande cumulatief preferente aandelen heeft die door andere partijen dan de investeerder worden aangehouden en als eigen vermogen worden geclassificeerd, berekent de geassocieerde deelneming haar aandeel in de winst of het verlies na aanpassingen voor de dividenden op deze aandelen, ongeacht of de dividenden zijn gedeclareerd.

29. Als het aandeel van een investeerder in de verliezen van een geassocieerde deelneming gelijk is aan of hoger ligt dan zijn belang in de geassocieerde deelneming, dan neemt de investeerder zijn aandeel in de verdere verliezen niet langer op. Het belang in een geassocieerde deelneming is gelijk aan de boekwaarde van de investering in de geassocieerde deelneming op basis van de „equit”-methode tezamen met eventuele belangen op lange termijn die feitelijk deel uitmaken van de netto-investering van de investeerder in de geassocieerde deelneming. Een post bijvoorbeeld waarvan de afwikkeling niet in de nabije toekomst is gepland, en die in de nabije toekomst waarschijnlijk niet zal worden afgewikkeld, is in wezen een verhoging van de investering van de entiteit in die geassocieerde deelneming. Dergelijke posten kunnen preferente aandelen en vorderingen op lange termijn of langlopende leningen omvatten, maar omvatten geen handelsvorderingen, handelsschulden of enige vordering op lange termijn waarvoor voldoende zekerheden bestaan, zoals door zekerheid gedekte leningen. Voorzover verliezen die volgens de „equity-methode” zijn opgenomen groter zijn dan de investering van de investeerder in gewone aandelen worden deze verliezen in mindering gebracht op de andere componenten van het belang dat de investeerder in een geassocieerde deelneming aanhoudt, in omgekeerde volgorde van voorrang bij vereffening.

30. Nadat het belang van de investeerder tot nul is afgeboekt, worden additionele verliezen voorzien, en er wordt een verplichting opgenomen, uitsluitend voorzover de investeerder wettelijke of feitelijke verplichtingen is aangegaan of betalingen heeft gedaan in naam van de geassocieerde deelneming. Als de geassocieerde deelneming vervolgens winst rapporteert, neemt de investeerder zijn aandeel in deze winst slechts weer op nadat zijn aandeel in de winst gelijk is aan het aandeel in de niet-opgenomen verliezen.

Bijzondere waardeverminderingsverliezen

31. Na toepassing van de „equity-methode”, met inbegrip van de opname van de verliezen van de geassocieerde deelneming overeenkomstig alinea 29, past de investeerder de vereisten van IAS 39 toe om te bepalen of het noodzakelijk is een additioneel bijzonder waardeverminderingsverlies op te nemen met betrekking tot de netto-investering van de investeerder in de geassocieerde deelneming.

32. De investeerder past tevens de vereisten van IAS 39 toe om te bepalen of een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies wordt opgenomen met betrekking tot het gedeelte van de investering in de geassocieerde deelneming dat geen deel uitmaakt van de netto-investering van de investeerder, en om het bedrag van dat bijzondere waardeverminderingsverlies te bepalen.

33. Indien toepassing van de vereisten van IAS 39 erop duidt dat de investering mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, past een entiteit IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa toe. Bij de bepaling van de bedrijfswaarde van de investering schat een entiteit:

(a) haar aandeel in de contante waarde van de geschatte toekomstige kasstromen waarvan verwacht wordt dat de deelneming ze zal genereren, met inbegrip van de kasstromen uit de activiteiten van de deelneming en de opbrengsten uit de uiteindelijke vervreemding van de investering;

of

(b) de contante waarde van de toekomstige kasstromen die naar verwachting zullen voortvloeien uit dividenden die van de deelneming moeten worden ontvangen en van de uiteindelijke vervreemding ervan.

Als de geëigende veronderstellingen worden gehanteerd, leveren beide methoden hetzelfde resultaat op. Alle resulterende bijzondere waardeverminderingsverliezen voor de investering worden toegerekend in overeenstemming met IAS 36. Bijgevolg worden ze eerst aan enige resterende goodwill toegerekend (zie alinea 23).

34. De realiseerbare waarde van een investering in een geassocieerde deelneming wordt voor elke geassocieerde deelneming beoordeeld, tenzij de geassocieerde deelneming geen instroom van kasmiddelen genereert uit voortgezet gebruik, die in ruime mate onafhankelijk zijn van de kasstromen die voortvloeien uit andere activa van de entiteit.

ENKELVOUDIGE JAARREKENING

35.  Een investering in een geassocieerde deelneming dient in de enkelvoudige jaarrekening van de investeerder te worden verwerkt in overeenstemming met de alinea’s 37 tot en met 42 van IAS 27.

36. Deze standaard schrijft niet voor welke entiteiten een voor het publiek toegankelijke enkelvoudige jaarrekening opstellen.

INFORMATIEVERSCHAFFING

37.  De volgende informatie dient te worden verstrekt:

(a)  reële waarde van de investeringen in geassocieerde deelnemingen waarvoor officiële noteringen bestaan;

(b)  samengevatte financiële informatie over geassocieerde deelnemingen, met inbegrip van het totaalbedrag aan activa, verplichtingen, opbrengsten en winst of verlies;

(c)  de gronden voor weerlegging van de veronderstelling dat een investeerder geen invloed van betekenis heeft indien de investeerder direct, of indirect via dochterondernemingen, minder dan 20 procent van de (potentiële) stemrechten van de deelneming in handen heeft, waarbij hij zelf tot de conclusie komt dat hij wel invloed van betekenis heeft.

(d)  de gronden voor weerlegging van de veronderstelling dat een investeerder invloed van betekenis heeft indien de investeerder direct, of indirect via dochterondernemingen, 20 procent of meer van de (potentiële) stemrechten van de deelneming in handen heeft, waarbij hij zelf tot de conclusie komt dat hij geen invloed van betekenis heeft;

(e)  de verslagdatum van de jaarrekening van een geassocieerde deelneming, indien een dergelijke jaarrekening wordt gebruikt bij toepassing van de „equity-methode”, en de verslagdatum of de verslagperiode verschilt van de verslagdatum of de verslagperiode van de investeerder, en de reden waarom een verschillende verslagdatum of verschillende verslagperiode wordt toegepast;

(f)  de aard van en de mate waarin eventuele belangrijke beperkingen (die bijvoorbeeld voortvloeien uit financieringsovereenkomsten of voorschriften van regelgevende instanties) op het vermogen van geassocieerde deelnemingen om middelen aan de investeerder over te dragen in de vorm van dividenden in contanten of om leningen of voorschotten terug te betalen.

(g)  het niet-opgenomen aandeel in de verliezen van een geassocieerde deelneming, zowel over de periode als cumulatief, indien de investeerder zijn aandeel in de verliezen van een geassocieerde deelneming niet langer opneemt;

(h)  het feit dat een geassocieerde deelneming overeenkomstig alinea 13 administratief niet wordt verwerkt volgens de „equity”-methode;

en:

(i)  samengevatte financiële informatie over geassocieerde deelnemingen, hetzij per deelneming of groep van deelnemingen, die administratief niet verwerkt worden volgens de „equity-methode”, met inbegrip van de totaalbedragen aan activa, verplichtingen, opbrengsten en winst of verlies.

38.  Investeringen in geassocieerde deelnemingen die volgens de „equity”-methode worden verwerkt, dienen als vaste activa te worden geclassificeerd. Het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies van dergelijke geassocieerde deelnemingen, en de boekwaarde van die investeringen dienen apart te worden vermeld. Het aandeel van de investeerder in bedrijfsactiviteiten van dergelijke geassocieerde deelnemingen die beëindigd worden, dient eveneens afzonderlijk te worden vermeld.

39.  Het aandeel van de investeerder in wijzigingen die direct in het eigen vermogen van de geassocieerde deelneming zijn opgenomen, dient ook direct in het eigen vermogen van de investeerder te worden opgenomen en dient in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen te worden vermeld, overeenkomstig de voorschriften in IAS 1 Presentatie van de jaarrekening.

40.  In overeenstemming met IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa dient de investeerder te vermelden:

(a)  zijn aandeel in de voorwaardelijke verplichtingen van een geassocieerde deelneming die gezamenlijk met andere investeerders zijn aangegaan;

en

(b)  die voorwaardelijke verplichtingen die ontstaan omdat de investeerder hoofdelijk aansprakelijk is voor alle of een gedeelte van de verplichtingen van de geassocieerde deelneming.

INGANGSDATUM

41.  Een entiteit dient deze standaard toe te passen voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als een entiteit deze standaard toepast voor een verslagperiode die aanvangt vóór 1 januari 2005, dient zij dit feit te vermelden.

INTREKKING VAN ANDERE UITSPRAKEN

42. Deze standaard vervangt IAS 28 Administratieve verwerking van investeringen in geassocieerde deelnemingen (herziene versie van 2000).

43. Deze standaard vervangt de volgende interpretaties:

(a) SIC-3 Eliminatie van niet-gerealiseerde winst of niet-gerealiseerd verlies op transacties met geassocieerde deelnemingen;

(b) SIC-20 „Equity”-methode – Opname van verliezen;

en

(c) SIC-33 Consolidatie en de „equity”-methode – Potentiële stemrechten en de toerekening van eigendomsbelangen.

BIJLAGE

Wijzigingen in andere uitspraken

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Als een entiteit deze standaard toepast voor een eerdere verslagperiode, dienen deze wijzigingen voor deze eerdere verslagperiode te worden toegepast.

A1. In de International Financial Reporting Standards, met inbegrip van de International Accounting Standards en Interpretaties, die in december 2003 van kracht zijn, worden verwijzingen naar de huidige versie van IAS 28 Administratieve verwerking van investeringen in geassocieerde deelnemingen vervangen door verwijzigingen naar IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen.

▼B

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD IAS 29

(OPNIEUW INGEDEELDE VERSIE VAN 1994)

Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie

Deze opnieuw ingedeelde International Accounting Standard vervangt de standaard die oorspronkelijk door de Board werd goedgekeurd in april 1989. Hij wordt weergegeven in de herziene indeling die sinds 1991 wordt gehanteerd voor de International Accounting Standards. Er zijn geen wezenlijke wijzigingen aangebracht aan de oorspronkelijke goedgekeurde tekst. Bepaalde termen zijn gewijzigd om ze in overeenstemming te brengen met de huidige praktijken van het IASC.

De volgende SIC-interpretatie houdt verband met IAS 29:

 SIC-19: Rapporteringsvaluta — Waardering en presentatie van de jaarrekening volgens IAS 21 en IAS 29.

 SIC-30: Rapporteringsvaluta — Omrekening van waarderingsvaluta naar presentatievaluta.

INHOUD

Toepassingsgebied

De aanpassing van de jaarrekening

Jaarrekeningen gebaseerd op de historische-kostprijsbenadering

Balans

Winst- en verliesrekening

Winst of verlies op de netto monetaire positie

Jaarrekeningen gebaseerd op de actuele-waardebenadering

Balans

Winst- en verliesrekening

Winst of verlies op de netto monetaire positie

Belastingen

Kasstroomoverzicht

Overeenkomstige cijfers

Geconsolideerde jaarrekening

Keuze en gebruik van de algemene prijsindex

Economieën die niet langer te kampen hebben met hyperinflatie

Informatieverschaffing

Ingangsdatum

De standaarden die cursief en vet zijn gedrukt dienen te worden gelezen in de context van het achtergrondmateriaal en de leidraden in deze standaard, en in de context van het voorwoord bij de International Accounting Standards. International Accounting Standards zijn niet van toepassing op niet-materiële posten (zie alinea 12 van het voorwoord).

TOEPASSINGSGEBIED

1.  Deze standaard moet worden toegepast op de financiële basisoverzichten, evenals op de geconsolideerde jaarrekening, van elke onderneming die rapporteert in de valuta van een economie met hyperinflatie.

2. In een economie met hyperinflatie is het niet nuttig om bedrijfsresultaten en de financiële positie zonder aanpassing te presenteren in de lokale valuta. Geld verliest zijn koopkracht zo snel dat een vergelijking van de bedragen van transacties en andere gebeurtenissen die op verschillende tijdstippen plaatsvonden, zelfs binnen dezelfde verslagperiode misleidend is.

3. Deze standaard legt niet vast vanaf welk absoluut percentage er sprake is van hyperinflatie. Vanaf welk punt de aanpassing van een jaarrekening in overeenstemming met deze standaard noodzakelijk wordt, is een kwestie van beoordeling. Hyperinflatie blijkt uit de kenmerken van het economische klimaat van een land. Deze kenmerken omvatten, maar zijn niet beperkt tot:

(a) de algemene bevolking geeft er de voorkeur aan om haar vermogen aan te houden in niet-monetaire activa of in een relatief stabiele vreemde valuta. Geldmiddelen in de lokale valuta worden onmiddellijk belegd om de koopkracht te handhaven;

(b) de algemene bevolking beschouwt monetaire bedragen niet in termen van de lokale valuta maar in termen van een relatief stabiele vreemde valuta. Prijzen worden mogelijk opgegeven in die valuta;

(c) verkopen en aankopen op krediet vinden plaats tegen prijzen die het verwachte verlies aan koopkracht tijdens de duur van het krediet compenseren, zelfs als het om een korte periode gaat;

(d) rentevoeten, lonen en prijzen zijn gekoppeld aan een prijsindex; en

(e) het cumulatief inflatiepercentage over een periode van drie jaar benadert of is groter dan 100 %.

4. Het is wenselijk dat alle ondernemingen die rapporteren in de valuta van dezelfde economie met hyperinflatie deze standaard vanaf dezelfde datum toepassen. Niettemin geldt deze standaard voor de jaarrekening van elke onderneming vanaf het begin van de verslagperiode waarin ze het bestaan van hyperinflatie identificeert in het land waarvan ze de valuta gebruikt voor verslaggevingsdoeleinden.

DE AANPASSING VAN DE JAARREKENING

5. Prijzen veranderen in de tijd als gevolg van diverse specifieke of algemene politieke, economische en sociale invloeden. Specifieke invloeden, zoals wijzigingen van aanbod en vraag en technologische veranderingen, kunnen individuele prijzen significant en onafhankelijk van elkaar doen stijgen of dalen. Bovendien kunnen algemene invloeden leiden tot wijzigingen van het algemene prijsniveau en dus van de algemene koopkracht van geld.

6. In de meeste landen worden financiële basisoverzichten opgesteld op basis van de historische kostprijs zonder rekening te houden met wijzigingen van het algemene prijsniveau of prijsstijgingen van specifieke aangehouden activa, tenzij bij de herwaardering van materiële vaste activa en investeringen. Sommige ondernemingen presenteren echter financiële basisoverzichten die zijn gebaseerd op een actuele-waardebenadering die de gevolgen van wijzigingen in de specifieke prijzen van aangehouden activa weerspiegelt.

7. In een economie met hyperinflatie zijn jaarrekeningen, of ze nu gebaseerd zijn op een historische-kostprijsbenadering of een actuele-waardebenadering, alleen nuttig als ze zijn uitgedrukt in termen van de maateenheid die op de balansdatum wordt gebruikt. Bijgevolg is deze standaard van toepassing op de financiële basisoverzichten van ondernemingen die rapporteren in de valuta van een economie met hyperinflatie. Het is niet toegestaan om de door deze standaard vereiste informatie te presenteren als een aanvulling op de niet-aangepaste jaarrekening. Bovendien wordt de afzonderlijke presentatie van de jaarrekening vóór aanpassing ontmoedigd.

8.  De jaarrekening van een onderneming die rapporteert in de valuta van een economie met hyperinflatie, of ze nu is gebaseerd op de historische-kostprijsbenadering of de actuele-waardebenadering, moet worden gepresenteerd in termen van de maateenheid die op de balansdatum wordt gebruikt. De overeenkomstige cijfers voor de voorgaande periode vereist door IAS 1, Presentatie van de jaarrekening, en alle informatie met betrekking tot vroegere perioden moeten ook worden gepresenteerd in termen van de maateenheid die op de balansdatum wordt gebruikt.

9.  De winst of het verlies op de netto monetaire positie moet worden opgenomen in de nettowinst en moet afzonderlijk worden vermeld.

10. De aanpassing van jaarrekeningen in overeenstemming met deze standaard vereist de toepassing van bepaalde procedures en is tevens een kwestie van beoordeling. Dat deze procedures en beoordelingen voor elke periode consistent worden toegepast, is belangrijker dan de precieze nauwkeurigheid van de resulterende bedragen die in de aangepaste jaarrekening zijn opgenomen.

Jaarrekeningen gebaseerd op de historische-kostprijsbenadering

11. Balansbedragen die niet reeds zijn uitgedrukt in termen van de maateenheid die wordt gebruikt op de balansdatum worden aangepast door een algemene prijsindex toe te passen.

12. Monetaire posten worden niet aangepast omdat ze al zijn uitgedrukt in termen van de monetaire eenheid die op de balansdatum wordt gebruikt. Monetaire posten zijn aangehouden liquide middelen en in geld te ontvangen of betalen posten.

13. Activa en verplichtingen die op basis van een overeenkomst zijn gekoppeld aan prijswijzigingen, zoals aan een index gekoppelde obligaties en leningen, worden in overeenstemming met de overeenkomst aangepast teneinde het uitstaande bedrag op de balansdatum te bepalen. Deze posten worden in de aangepaste balans geboekt tegen dit aangepaste bedrag.

14. Alle andere activa en verplichtingen zijn niet-monetair. Sommige niet-monetaire posten worden geboekt tegen de bedragen die gelden op de balansdatum, zoals de opbrengstwaarde en marktwaarde, en worden dus niet aangepast. Alle andere niet-monetaire activa en verplichtingen worden aangepast.

15. De meeste niet-monetaire posten worden geboekt tegen kostprijs of tegen de kostprijs na aftrek van afschrijvingen. Bijgevolg worden deze posten uitgedrukt in de bedragen die gelden op hun verwervingsdatum. De aangepaste kostprijs, of kostprijs na aftrek van afschrijvingen, van elke post wordt bepaald door de wijziging in een algemene prijsindex tussen de verwervingsdatum en de balansdatum toe te passen op de historische kostprijs en geaccumuleerde afschrijvingen van die post. Derhalve worden materiële vaste activa, beleggingen, voorraden van grondstoffen en handelswaren, goodwill, octrooien, handelsmerken en gelijkaardige activa aangepast vanaf hun aankoopdata. Voorraden van halffabrikaten en gereed product worden aangepast vanaf de data waarop de aankoopkosten en de conversiekosten werden gemaakt.

16. Gedetailleerde gegevens over de overnamedata van materiële vaste activa zijn mogelijk niet beschikbaar of kunnen mogelijk niet worden geschat. In deze zeldzame omstandigheden kan het in de eerste periode waarin deze standaard wordt toegepast nodig zijn om de aanpassing van de posten te baseren op een onafhankelijke professionele schatting van hun waarde.

17. Mogelijk is er geen algemene prijsindex beschikbaar voor de perioden waarvoor deze standaard de aanpassing van materiële vaste activa vereist. In deze zeldzame omstandigheden kan het nodig zijn om een schatting te gebruiken die bijvoorbeeld is gebaseerd op de wisselkoersschommelingen tussen de rapporteringsvaluta en een relatief stabiele vreemde valuta.

18. Sommige niet-monetaire posten worden geboekt tegen de bedragen die gelden op andere data dan de verwervingsdatum of de balansdatum (bijvoorbeeld materiële vaste activa die op een vroegere datum zijn geherwaardeerd). In deze gevallen worden de boekwaarden aangepast vanaf de datum van de herwaardering.

19. In overeenstemming met de desbetreffende International Accounting Standards wordt het aangepaste bedrag van een niet-monetaire post verlaagd als het groter is dan de realiseerbare waarde van het toekomstige gebruik van de post (met inbegrip van verkoop of een andere vorm van vervreemding). Derhalve worden in dergelijke gevallen de aangepaste bedragen van materiële vaste activa, goodwill, octrooien en handelsmerken verlaagd tot hun realiseerbare waarde, worden aangepaste bedragen van voorraden verlaagd tot hun opbrengstwaarde en worden aangepaste bedragen van kortetermijnbeleggingen verlaagd tot hun marktwaarde.

20. Een deelneming die administratief wordt verwerkt volgens de „equity”-methode mag rapporteren in de valuta van een economie met hyperinflatie. De balans en winst- en verliesrekening van een dergelijke deelneming worden in overeenstemming met deze standaard aangepast om het aandeel van de belegger in de nettoactiva en bedrijfsresultaten van deze deelneming te berekenen. Indien de aangepaste jaarrekening van de deelneming wordt uitgedrukt in een vreemde valuta, wordt de jaarrekening omgerekend tegen de slotkoersen.

21. De invloed van inflatie wordt gewoonlijk opgenomen in financieringskosten. Het is niet geëigend om zowel de door leningen gefinancierde investeringsuitgaven aan te passen als om dat deel van de financieringskosten te activeren dat de inflatie tijdens dezelfde periode compenseert. Dit deel van de financieringskosten wordt opgenomen als een last in de periode waarin de kosten zijn gemaakt.

22. Een onderneming kan activa verwerven onder een regeling die haar toestaat om de betaling uit te stellen zonder expliciete rentekosten op te lopen. Indien het praktisch niet haalbaar is om het bedrag van de rente toe te rekenen, worden dergelijke activa aangepast vanaf de betalingsdatum en niet vanaf de aankoopdatum.

23. IAS 21, De gevolgen van wisselkoerswijzigingen, staat toe dat een onderneming na een ernstige en recente devaluatie wisselkoersverschillen op leningen opneemt in de boekwaarde van activa. Een dergelijke praktijk is niet geëigend voor een onderneming die rapporteert in de valuta van een economie met hyperinflatie, als de boekwaarde van het actief vanaf de verwervingsdatum wordt aangepast.

24. Aan het begin van de eerste periode waarin deze standaard wordt toegepast, worden de eigen-vermogensbestanddelen, behalve de ingehouden winsten en eventuele herwaarderingsreserves, aangepast door een algemene prijsindex toe te passen vanaf de data waarop de bestanddelen werden bijgedragen of anderszins ontstonden. Alle in voorgaande perioden ontstane herwaarderingsreserves worden geëlimineerd. Aangepaste ingehouden winsten worden afgeleid uit alle andere bedragen in de aangepaste balans.

25. Aan het einde van de eerste periode en in daaropvolgende perioden worden alle eigen-vermogensbestanddelen aangepast door een algemene prijsindex toe te passen vanaf het begin van de periode of vanaf de datum waarop ze werden bijgedragen, indien deze datum later valt. De bewegingen van het eigen vermogen over de periode worden vermeld in overeenstemming met IAS 1, Presentatie van de jaarrekening.

26. Deze standaard schrijft voor dat alle posten in de winst- en verliesrekening moeten worden uitgedrukt in termen van de maateenheid die geldt op de balansdatum. Bijgevolg moeten alle bedragen worden aangepast door de wijziging in de algemene prijsindex toe te passen vanaf de data waarop de posten van baten en lasten oorspronkelijk in de jaarrekening werden opgenomen.

27. In een periode van inflatie verliest een onderneming die meer monetaire activa dan monetaire verplichtingen heeft koopkracht, terwijl een onderneming die meer monetaire verplichtingen dan monetaire activa bezit koopkracht wint in zoverre de activa en verplichtingen niet zijn gekoppeld aan een prijsniveau. Deze winst of dit verlies uit de netto monetaire positie kan worden afgeleid als het verschil dat resulteert uit de aanpassing van niet-monetaire activa, eigen vermogen en posten van de winst- en verliesrekening en de aanpassing van aan een index gekoppelde activa en verplichtingen. De winst of het verlies kan worden geschat door de wijziging in een algemene prijsindex toe te passen op het gewogen gemiddelde over de periode van het verschil tussen monetaire activa en monetaire verplichtingen.

28. De winst of het verlies uit de netto monetaire positie wordt opgenomen in de nettowinst. De overeenkomstig alinea 13 uitgevoerde aanpassing aan de activa en verplichtingen die op basis van een overeenkomst zijn gekoppeld aan prijswijzigingen wordt gesaldeerd met de winst of het verlies uit de netto monetaire positie. Andere posten van de winst- en verliesrekening, zoals rentebaten en -lasten en wisselkoersverschillen met betrekking tot geïnvesteerde of geleende middelen, houden ook verband met de netto monetaire positie. Hoewel dergelijke posten afzonderlijk worden vermeld, kan het nuttig zijn om ze samen met de winst of het verlies uit de netto monetaire positie te presenteren in de winst- en verliesrekening.

Jaarrekeningen gebaseerd op de actuele-waardebenadering

29. Tegen actuele waarde vermelde posten worden niet aangepast omdat ze al zijn uitgedrukt in termen van de maateenheid die geldt op de balansdatum. Andere posten in de balans worden aangepast in overeenstemming met alinea's 11 tot en met 25.

30. In een op de actuele waarde gebaseerde winst- en verliesrekening, vóór aanpassing, worden kosten doorgaans gerapporteerd zoals ze waren op het moment dat de onderliggende transacties of gebeurtenissen plaatsvonden. De kostprijs van de omzet en afschrijvingskosten worden geboekt tegen actuele waarde op het moment van verbruik. Verkopen en andere lasten worden geboekt tegen hun geldbedragen op het moment dat ze zich voordeden. Bijgevolg moeten alle bedragen worden aangepast in de maateenheid die gold op de balansdatum door een algemene prijsindex toe te passen.

31. De winst of het verlies op de netto monetaire positie wordt administratief verwerkt in overeenstemming met alinea's 27 en 28. De op de actuele waarde gebaseerde winst- en verliesrekening mag echter al een aanpassing omvatten die de gevolgen van prijswijzigingen voor monetaire posten weerspiegelt in overeenstemming met alinea 16 van IAS 15, Informatie die de gevolgen van prijswijzigingen weergeeft. Een dergelijke aanpassing maakt deel uit van de winst of het verlies op de netto monetaire positie.

32. De aanpassing van jaarrekeningen in overeenstemming met deze standaard kan aanleiding geven tot verschillen tussen belastbare winst en commerciële winst vóór belasting. Deze verschillen worden verwerkt in overeenstemming met IAS 12, Winstbelastingen.

Kasstroomoverzicht

33. Deze standaard schrijft voor dat alle posten in het kasstroomoverzicht worden uitgedrukt in termen van de maateenheid die geldt op de balansdatum.

Overeenkomstige cijfers

34. Overeenkomstige cijfers voor de voorgaande verslagperiode, of ze nu waren gebaseerd op de historische-kostprijsbenadering of de actuele-waardebenadering, worden aangepast door een algemene prijsindex toe te passen zodat de vergelijkende jaarrekening wordt gepresenteerd in termen van de maateenheid die geldt aan het einde van de verslagperiode. Informatie die wordt vermeld met betrekking tot vroegere perioden wordt eveneens uitgedrukt in termen van de maateenheid die geldt aan het einde van de verslagperiode.

Geconsolideerde jaarrekening

35. Een moedermaatschappij die rapporteert in de valuta van een economie met hyperinflatie kan dochterondernemingen hebben die ook rapporteren in de valuta's van economieën met hyperinflatie. De jaarrekening van een dergelijke dochteronderneming moet worden aangepast door een algemene prijsindex toe te passen van het land waarvan ze de valuta voor verslaggevingsdoeleinden gebruikt, vóór deze jaarrekening wordt opgenomen in de door haar moedermaatschappij uitgegeven geconsolideerde jaarrekening. Indien een dergelijke dochteronderneming een buitenlandse dochteronderneming is, wordt haar aangepaste jaarrekening omgerekend tegen de slotkoersen. De jaarrekeningen van dochterondernemingen die niet rapporteren in de valuta's van economieën met hyperinflatie worden behandeld in overeenstemming met IAS 21, De gevolgen van wisselkoerswijzigingen.

36. Als jaarrekeningen met verschillende verslagdata worden geconsolideerd, moeten alle niet-monetaire en monetaire posten worden aangepast in de maateenheid die geldt op de datum van de geconsolideerde jaarrekening.

Keuze en gebruik van de algemene prijsindex

37. De aanpassing van jaarrekeningen in overeenstemming met deze standaard vereist het gebruik van een algemene prijsindex die wijzigingen in de algemene koopkracht weerspiegelt. Het is wenselijk dat alle ondernemingen die rapporteren in de valuta van dezelfde economie dezelfde index gebruiken.

ECONOMIEËN DIE NIET LANGER TE KAMPEN HEBBEN MET HYPERINFLATIE

38.  Als een economie niet langer te kampen heeft met hyperinflatie en een onderneming haar jaarrekening niet langer in overeenstemming met deze standaard opstelt en presenteert, dient zij de bedragen die zijn uitgedrukt in de maateenheid die geldt aan het einde van de voorgaande verslagperiode te behandelen als de basis voor de boekwaarden in haar daaropvolgende jaarrekening.

INFORMATIEVERSCHAFFING

39.  De volgende informatie dient te worden verstrekt ( 19 ):

(a)  het feit dat de jaarrekening en de overeenkomstige cijfers voor voorgaande perioden werden aangepast om rekening te houden met wijzigingen in de algemene koopkracht van de rapporteringsvaluta, en bijgevolg zijn gepresenteerd in termen van de maateenheid die geldt op de balansdatum;

(b)  of de jaarrekening is gebaseerd op de historische-kostprijsbenadering of de actuele-waardebenadering; en

(c)  de prijsindex en het niveau van de prijsindex op de balansdatum en de bewegingen van de index tijdens de lopende en voorgaande verslagperiode.

40. De informatie die op grond van deze standaard moet worden verstrekt is nodig om te verduidelijken op welke basis de gevolgen van inflatie in de jaarrekening worden behandeld. Deze informatie is eveneens bedoeld om andere informatie te verschaffen die nodig is om deze basis en de resulterende bedragen te begrijpen.

INGANGSDATUM

41.  Deze International Accounting Standard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1990.

▼M12

INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 7

Financiële instrumenten: informatieverschaffing

DOEL

1 Deze IFRS heeft ten doel van entiteiten te eisen dat zij in hun jaarrekeningen informatie verschaffen die gebruikers ervan in staat stellen het volgende te beoordelen:

(a) het belang van financiële instrumenten voor de financiële positie en prestaties van de entiteit;

en

(b) de aard en omvang van uit financiële instrumenten voortvloeiende risico's waaraan de entiteit tijdens de verslagperiode en op de verslagdatum wordt blootgesteld, en de wijze waarop de entiteit deze risico’s beheert.

2 De principes in deze IFRS complementeren de principes voor het opnemen, waarderen en presenteren van financiële activa en financiële verplichtingen in IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie en IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering.

TOEPASSINGSGEBIED

3 Deze IFRS dient door alle entiteiten te worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

(a) belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures die worden verwerkt overeenkomstig IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening, IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen of IAS 31 Belangen in joint ventures. In bepaalde gevallen staan IAS 27, IAS 28 of IAS 31 echter toe dat een entiteit een belang in een dochteronderneming, geassocieerde onderneming of joint venture administratief verwerkt overeenkomstig IAS 39; in deze gevallen dienen entiteiten niet alleen aan de informatievereisten in IAS 27, IAS 28 of IAS 31, maar ook aan de informatievereisten in deze IFRS te voldoen. Entiteiten dienen deze IFRS eveneens toe te passen op alle derivaten betreffende belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures, tenzij de derivaten voldoen aan de in IAS 32 opgenomen definitie van een eigen-vermogensinstrument;

(b) rechten en verplichtingen van werkgevers die ontstaan uit beloningsregelingen voor het personeel, waarop IAS 19 Personeelsbeloningen van toepassing is;

(c) contracten op basis van een voorwaardelijke vergoeding bij een bedrijfscombinatie (zie IFRS 3 Bedrijfscombinaties). Deze vrijstelling geldt alleen voor de overnemende partij;

(d) verzekeringscontracten zoals gedefinieerd in IFRS 4 Verzekeringscontracten. Deze IFRS is echter wel van toepassing op derivaten die in verzekeringscontracten zijn besloten indien IAS 39 voorschrijft dat de entiteit deze administratief afzonderlijk moet verwerken;

(e) financiële instrumenten, contracten en verplichtingen uit hoofde van op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarop IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen van toepassing is, met uitzondering van contracten die binnen het toepassingsgebied vallen van de alinea’s 5, 6 en 7 van IAS 39, waarop deze IFRS van toepassing is.

4 Deze IFRS geldt voor zowel opgenomen als niet-opgenomen financiële instrumenten. Opgenomen financiële instrumenten omvatten financiële activa en financiële verplichtingen die binnen het toepassingsgebied van IAS 39 vallen. Niet-opgenomen financiële instrumenten omvatten sommige financiële instrumenten die, hoewel zij buiten het toepassingsgebied van IAS 39 vallen, binnen het toepassingsgebied van deze IFRS vallen (zoals sommige verplichtingen uit hoofde van leningen).

5 Deze IFRS is van toepassing op contracten tot aankoop of verkoop van een niet-financieel actief welke binnen het toepassingsgebied van IAS 39 vallen (zie de alinea’s 5, 6 en 7 van IAS 39).

CATEGORIEËN FINANCIËLE INSTRUMENTEN EN MATE VAN INFORMATIEVERSCHAFFING

6 Wanneer deze IFRS informatieverschaffing per categorie financiële instrumenten eist, moet een entiteit haar financiële instrument groeperen in categorieën die geëigend zijn voor de aard van de verschafte informatie en rekening houden met de kenmerken van de financiële instrumenten. Een entiteit moet voldoende informatie verschaffen om een aansluiting mogelijk te maken met relevante posten in de balans.

BELANG VAN FINANCIËLE INSTRUMENTEN VOOR FINANCIËLE POSITIE EN PRESTATIE

7  Een entiteit dient informatie te verstrekken die de gebruikers van de jaarrekening de mogelijkheid biedt om het belang van financiële instrumenten voor haar financiële positie en prestaties te beoordelen.

Balans

Categorieën financiële activa en financiële verplichtingen

8 De boekwaarden van elk van de volgende categorieën, zoals gedefinieerd in IAS 39, dienen ofwel in de balans, ofwel in de toelichting bij de balans, te worden vermeld:

(a) financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, waarbij afzonderlijk wordt getoond (i) welke als zodanig zijn aangewezen bij eerste opname en (ii) welke geclassificeerd zijn als aangehouden voor handelsdoeleinden, in overeenstemming met IAS 39;

(b) tot einde looptijd aangehouden beleggingen;

(c) leningen en vorderingen;

(d) voor verkoop beschikbare financiële activa;

(e) financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, waarbij afzonderlijk wordt getoond (i) welke als zodanig zijn aangewezen bij eerste opname en (ii) welke geclassificeerd zijn als aangehouden voor handelsdoeleinden, in overeenstemming met IAS 39;

en

(f) financiële verplichtingen gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs.

Financiële activa of financiële verplichtingen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening

9 Indien de entiteit een lening of vordering (of groep leningen of vorderingen) heeft aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, dient zij de volgende informatie te verschaffen:

(a) de maximale blootstelling aan kredietrisico (zie alinea 36(a)) van de lening of vordering (of groep leningen of vorderingen) op de verslagdatum.

(b) het bedrag waarmee eventuele gerelateerde kredietderivaten of vergelijkbare instrumenten deze maximale blootstelling aan kredietrisico beperken.

(c) het bedrag van de verandering, tijdens de periode en cumulatief, in de reële waarde van de lening of vordering (of groep leningen of vorderingen) die toe te rekenen is aan de veranderingen in het kredietrisico van het financiële actief, bepaald:

(i) als het bedrag van de verandering in de reële waarde die niet toe te rekenen is aan wijzigingen in de marktomstandigheden die aanleiding geven tot marktrisico;

of

(ii) met behulp van een alternatieve methode welke volgens de entiteit een meer getrouw beeld geeft van het bedrag van de verandering in haar reële waarde dat toe te rekenen is aan veranderingen in het kredietrisico van het actief.

Tot de veranderingen in de marktomstandigheden die aanleiding geven tot marktrisico behoren veranderingen in een waargenomen (referentie-) rentepercentage, commodity-prijs, valutakoers of index van prijzen of rentevoeten.

(d) het bedrag van de verandering in de reële waarde van gerelateerde kredietderivaten of vergelijkbare instrumenten die opgetreden is tijdens de periode en cumulatief sinds de lening of vordering werd aangewezen.

10 Indien de entiteit een financiële verplichting heeft aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening in overeenstemming met alinea 9 van IAS 39, dient zij de volgende informatie te verschaffen:

(a) het bedrag van de verandering, tijdens de periode en cumulatief, in de reële waarde van de financiële verplichting, die is toe te rekenen aan veranderingen in het kredietrisico van die verplichting, bepaald:

(i) als het bedrag van de verandering in de reële waarde die niet toe te rekenen is aan wijzigingen in de marktomstandigheden die aanleiding geven tot marktrisico (zie bijlage B, alinea B4);

of

(ii) met behulp van een alternatieve methode welke volgens de entiteit een meer getrouw beeld geeft van het bedrag van de verandering in haar reële waarde dat toe te rekenen is aan veranderingen in het kredietrisico van de verplichting.

Tot de veranderingen in marktomstandigheden die aanleiding geven tot marktrisico behoren veranderingen in een referentierentevoet, de prijs van het financiële instrument van een andere entiteit, een commodity-prijs, een valutakoers of een index van prijzen of rentevoeten. Voor contracten die een kenmerk bevatten dat eenheden koppelt, kunnen veranderingen in de marktomstandigheden veranderingen in de prestaties van het gerelateerde interne of externe beleggingsfonds behelzen.

(b) het verschil tussen de boekwaarde van de financiële verplichting en het bedrag dat de entiteit contractueel verplicht is aan de houder van de verplichting te betalen op de vervaldatum.

11 De entiteit moet de volgende informatie verschaffen:

(a) de gehanteerde methoden om te voldoen aan de eisen in alinea 9(c) en 10(a).

(b) indien de entiteit van mening is dat de informatie die zij verschaft heeft om te voldoen aan de eisen in alinea 9(c) of 10(a) geen getrouw beeld geeft van de verandering in de reële waarde van het financiële actief of de financiële verplichting die toe te rekenen is aan veranderingen in haar kredietrisico, de gronden waarop zij tot deze conclusie komt en de factoren die volgens haar relevant zijn.

Herclassificatie

12 Indien de entiteit een financieel actief heeft geherclassificeerd als een financieel actief dat:

(a) tegen (geamortiseerde) kostprijs wordt gewaardeerd in plaats van tegen reële waarde;

of

(b) tegen reële waarde wordt gewaardeerd in plaats van tegen (geamortiseerde) kostprijs,

dient zij het bedrag dat van de ene naar de andere categorie geherclassificeerd is en de reden van deze herclassificatie te vermelden (zie alinea 51 tot en met 54 van IAS 39).

Verwijdering

13 Een entiteit zou financiële activa op een dusdanige manier kunnen hebben overgedragen, dat alle financiële activa of een gedeelte ervan niet in aanmerking komt voor verwijdering (zie alinea 15 tot en met 37 van IAS 39). De entiteit dient voor iedere categorie van dergelijke financiële activa te vermelden:

(a) de aard van de activa;

(b) de aard van de risico’s en voordelen waaraan de entiteit als rechthebbende blijft blootgesteld;

(c) indien de entiteit het gehele actief blijft opnemen, de boekwaarde van het actief en van de daarmee verbonden verplichting;

en

(d) indien de entiteit het actief overeenkomstig de omvang van de aanhoudende betrokkenheid blijft opnemen, het totale bedrag van het actief, het bedrag van het actief dat de entiteit blijft opnemen en de boekwaarde van de daarmee verbonden verplichtingen.

Zekerheid

14 Een entiteit dient het volgende te vermelden:

(a) de boekwaarde van de financiële activa die als zekerheid zijn verstrekt voor verplichtingen of voor voorwaardelijke verplichtingen, met inbegrip van bedragen die geherclassificeerd zijn in overeenstemming met alinea 37(a) van IAS 39;

en

(b) de contractuele bepalingen met betrekking tot haar zekerheid.

15 Indien een entiteit een zekerheid (van financiële of niet-financiële activa) bezit en zij vrij is die te verkopen of tot zekerheid te verstrekken als de eigenaar niet in gebreke is, dient zij te vermelden:

(a) de reële waarde van de tot zekerheid verkregen activa;

(b) de reële waarde van dergelijke zekerheden die verkocht zijn of tot zekerheid zijn verstrekt aan derden, en of de entiteit een verplichting heeft deze te retourneren;

en

(c) de contractuele bepalingen die gekoppeld zijn aan het gebruik van deze tot zekerheid verkregen activa.

Voorziening voor kredietverliezen

16 Wanneer financiële activa in waarde zijn verminderd door kredietverliezen en de entiteit deze waardevermindering opvoert op een aparte rekening (bijvoorbeeld een voorziening voor kredietverliezen die gebruikt wordt om individuele waardeverminderingen te registreren of een vergelijkbare rekening die gebruikt wordt om een collectieve waardevermindering van activa te registreren) in plaats van de boekwaarde van het actief rechtstreeks te verminderen, dient zij voor iedere categorie financiële activa een aansluiting van de veranderingen op die rekening tijdens de periode te vermelden.

Samengestelde financiële instrumenten met meerdere in het contract besloten derivaten

17 Indien een entiteit een instrument heeft uitgegeven dat zowel een vreemd-vermogens- als een eigen-vermogenscomponent omvat (zie alinea 28 van IAS 32) en het instrument wordt gekenmerkt door meerdere in het contract besloten derivaten waarvan de waarden onderling afhankelijk zijn (zoals een vervroegd aflosbaar converteerbaar schuldbewijs), dient zij het bestaan van deze kenmerken te vermelden.

Niet-nakoming en schending

18 Voor aangegane leningen die op de verslagdatum zijn opgenomen, dient een entiteit te vermelden:

(a) gegevens over het gedurende de periode niet nakomen van bepalingen aangaande de hoofdsom, rente, het „sinking fund” of aflossingsbepalingen met betrekking tot deze aangegane leningen;

(b) de boekwaarde van de aangegane leningen die op de verslagdatum vervallen zijn;

en

(c) of de schending is opgeheven, of de voorwaarden van de aangegane leningen na heronderhandeling zijn aangepast vóór de datum waarop de jaarrekening voor publicatie werd goedgekeurd.

19 Indien zich tijdens de periode andere schendingen van bepalingen van de leningovereenkomst hebben voorgedaan dan die welke in alinea 18 zijn vermeld, dient de entiteit dezelfde informatie te verschaffen als vereist in alinea 18, indien deze schendingen de kredietverstrekker in staat stellen versnelde aflossing te eisen (uitgezonderd schendingen die worden opgeheven, of in reactie waarop op of vóór de balansdatum over de leningvoorwaarden wordt heronderhandeld).

Winst- en verliesrekening en eigen vermogen

Baten, lasten, winsten en verliezen

20 Een entiteit dient informatie te verschaffen over de volgende baten, lasten, winsten, ofwel in de winst- en verliesrekening, ofwel in de toelichting daarbij:

(a) netto winsten of netto verliezen op:

(i) financiële activa en financiële verplichtingen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, waarin afzonderlijk de winsten of verliezen op financiële activa of financiële verplichtingen worden getoond, die bij eerste opname als zodanig zijn geclassificeerd en die welke geclassificeerd zijn als aangehouden voor handelsdoeleinden, in overeenstemming met IAS 39;

(ii) voor verkoop beschikbare financiële activa, waarbij afzonderlijk het bedrag van alle gedurende de periode rechtstreeks in het eigen vermogen verwerkte winsten of verliezen, en het bedrag dat in de periode van het eigen vermogen werd overgeboekt naar de winst- en verliesrekening worden getoond;

(iii) tot einde looptijd aangehouden beleggingen;

(iv) leningen en vorderingen;

en

(v) financiële verplichtingen gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs;

(b) de totale rentebaten en totale rentelasten (berekend met behulp van de effectieve-rentemethode) voor financiële activa en financiële verplichtingen die niet worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening;

(c) baten uit en lasten van honoraria (anders dan bedragen die zijn opgenomen bij het bepalen van de effectieve rentevoet) die ontstaan zijn uit:

(i) financiële activa of financiële verplichtingen die niet tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening zijn vermeld;

en

(ii) trust- en andere zaakwaarnemende activiteiten die resulteren in het houden of beleggen van activa namens personen, trusts, pensioenregelingen en andere instellingen;

(d) rentebaten die zijn opgebouwd op financiële activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, in overeenstemming met alinea TL93 van IAS 39;

en

(e) het bedrag van een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies, voor iedere belangrijke categorie van financiële activa afzonderlijk.

Overige informatie

Grondslagen voor de financiële verslaggeving

21 In overeenstemming met alinea 108 van IAS 1 Presentatie van de jaarrekening verschaft een entiteit, in de samenvatting van de belangrijke grondslagen voor de verslaggeving, informatie over de gehanteerde waarderingsgrondslag(en) voor het opstellen van de jaarrekening en andere grondslagen voor de financiële verslaggeving die van belang zijn voor een goed inzicht in de jaarrekening.

Administratieve verwerking van afdekkingstransacties

22 Een entiteit dient de volgende informatie omtrent ieder type afdekkingstransactie afzonderlijk te verschaffen, zoals beschreven in IAS 39 (dat wil zeggen reële-waardeafdekkingen, kasstroomafdekkingen en afdekkingen van netto-investeringen in een buitenlandse entiteit):

(a) een beschrijving van ieder type afdekking;

(b) een beschrijving van de financiële instrumenten die als afdekkingsinstrument zijn aangewezen en de reële waarde daarvan op de balansdatum;

en

(c) de aard van de risico’s die worden afgedekt.

23 Voor kasstroomafdekkingen dient een entiteit te vermelden:

(a) de perioden waarin de kasstromen naar verwachting zullen plaatsvinden en wanneer deze naar verwachting de winst of het verlies zullen beïnvloeden;

(b) een beschrijving van iedere verwachte toekomstige transactie waarop voordien van hedge accounting was toegepast, maar die naar verwachting niet meer zal plaatsvinden;

(c) het bedrag dat tijdens de periode aldus in het eigen vermogen is opgenomen;

(d) het bedrag dat van het eigen vermogen is overgeboekt naar de winst- en verliesrekening over de periode;

en

(e) het bedrag dat in de lopende periode van het eigen vermogen is overgeboekt en opgenomen in de eerste kostprijs of een andere boekwaarde van een niet-financieel actief of niet-financiële verplichting dat verworven of ontstaan is in het kader van een afgedekte, zeer waarschijnlijke, verwachte toekomstige transactie.

24 Een entiteit dient het volgende afzonderlijk te vermelden:

(a) bij reële-waarde afdekkingen, winsten of verliezen:

(i) op het afdekkingsinstrument;

en

(ii) op de afgedekte positie de winst of het verlies op de afgedekte positie die zijn toe te rekenen aan het afgedekte risico.

(b) de ineffectiviteit die is verwerkt in de winst- en verliesrekening en die het gevolg is van kasstroomafdekkingen;

en

(c) de ineffectiviteit die is verwerkt in de winst- en verliesrekening en die het gevolg is van netto beleggingen in buitenlandse activiteiten.

Reële waarde

25 Naast hetgeen vermeld is in alinea 29 dient een entiteit voor iedere categorie financiële activa en financiële verplichtingen (zie alinea 6) de reële waarde van die categorie activa en verplichtingen te vermelden, op een wijze die het mogelijk maakt om deze waarde te vergelijken met de boekwaarde ervan.

26 Bij het vermelden van de reële waarden dient een entiteit de financiële activa en financiële verplichtingen in categorieën te groeperen, doch uitsluitend in zoverre de boekwaarde ervan in de balans gesaldeerd is.

27 Een entiteit dient het volgende te vermelden:

(a) de methoden en, indien een waarderingstechniek wordt gebruikt, de aannamen die worden toegepast bij het bepalen van de reële waarde van iedere categorie financiële activa of financiële verplichtingen. Een entiteit vermeldt bijvoorbeeld, indien van toepassing. informatie over de veronderstellingen met betrekking tot het percentage vooruitbetalingen, het percentage geschatte kredietverliezen, en de rente- of disconteringsvoeten.

(b) of de reële waarden direct, geheel of gedeeltelijk, op basis van officiële noteringen op een actieve markt wordt bepaald, of met behulp van een waarderingstechniek wordt geschat (zie alinea TL71 tot en met TL79 van IAS 39).

(c) of in de jaarrekening financiële instrumenten zijn opgenomen die tegen reële waarde worden gewaardeerd die geheel of gedeeltelijk met behulp van een waarderingtechniek is bepaald waarbij veronderstellingen worden gehanteerd die niet worden ondersteund door marktprijzen of markttarieven voor dit instrument (dat wil zeggen zonder het instrument aan te passen of de samenstelling ervan te wijzigen) en niet gebaseerd op beschikbare waarneembare marktgegevens. Wat betreft reële waarden die worden opgenomen in de jaarrekening geldt, dat indien het hanteren van een alternatief voor een dergelijke veronderstelling zou resulteren in een aanzienlijk afwijkende reële waarde, de entiteit dit dient feit te vermelden, alsmede het effect voor de reële waarde van een reeks van redelijkerwijs mogelijke alternatieve veronderstellingen. Hiertoe dient het belang te worden beoordeeld in verhouding tot de winst of het verlies en het totaal van de activa of het totaal van de verplichtingen, of, wanneer veranderingen in de reële waarde worden opgenomen in het eigen vermogen, het totale eigen vermogen.

(d) indien (c) van toepassing is, het totale bedrag van de verandering in de reële waarde, geschat met behulp van een dergelijke waarderingstechniek dat tijdens de periode is verwerkt in de winst- en verliesrekening.

28 Indien de markt voor een financieel instrument geen actieve markt is, bepaalt de entiteit de reële waarde met behulp van een waarderingstechniek (zie alinea TL74 tot en met TL79 van IAS 39). Niettemin is de transactieprijs het beste bewijs van een reële waarde bij eerste opname (dat wil zeggen de reële waarde van de verstrekte of ontvangen vergoeding), tenzij aan de omstandigheden zoals beschreven in alinea TL76 van IAS 39 wordt voldaan. Dit houdt in dat er een verschil zou kunnen zijn tussen de reële waarde bij eerste opname en het bedrag dat op die datum bepaald wordt met behulp van de waarderingstechniek. Indien een dergelijk verschil bestaat, dient de entiteit per categorie financiële instrumenten het volgende te vermelden:

(a) haar grondslagen voor de financiële verslaggeving van dat verschil in de winst- en verliesrekening, om een verandering in de factoren (waaronder tijd) weer te geven, die marktdeelnemers in beschouwing zouden nemen bij het vaststellen van een prijs (zie alinea TL76A van IAS 39);

en

(b) het totale verschil dat nog moet worden opgenomen in de winst- en verliesrekening aan het begin en het einde van de periode en een aansluiting van veranderingen in het saldo van dit verschil.

29 Informatieverschaffing betreffende de reële waarde is niet vereist:

(a) wanneer de boekwaarde een redelijke benadering is van de reële waarde, bijvoorbeeld bij financiële instrumenten zoals kortlopende handelsvorderingen en handelsschulden;

(b) voor een belegging in eigen-vermogensinstrumenten waarvoor op een actieve markt geen genoteerde marktprijs bestaat, of derivaten die gekoppeld zijn aan dergelijke eigen-vermogensinstrumenten, die tegen kostprijs worden gewaardeerd in overeenstemming met IAS 39, omdat de reële waarde niet op betrouwbare wijze kan worden bepaald;

of

(c) voor een contract dat een discretionaire-winstdelingselement (zoals beschreven in IFRS 4) bevat, indien de reële waarde van dat element niet op betrouwbare wijze kan worden bepaald.

30 In de gevallen als beschreven in alinea 29(b) en (c) dient een entiteit informatie te verschaffen die de gebruikers van de jaarrekening helpt om hun eigen oordeel te vormen met betrekking tot de omvang van mogelijke verschillen tussen de boekwaarde van die financiële activa of financiële verplichtingen en hun reële waarde, waaronder:

(a) het feit dat de informatie over de reële waarde niet vermeld is voor deze instrumenten, omdat hun reële waarde niet op betrouwbare wijze kan worden bepaald;

(b) een beschrijving van de financiële instrumenten, hun boekwaarde en een toelichting waarom de reële waarde niet op betrouwbare wijze kan worden bepaald;

(c) informatie over de markt voor de instrumenten;

(d) informatie of en zo ja, hoe de entiteit verwacht deze financiële instrumenten te vervreemden;

en

(e) indien financiële instrumenten, waarvan de reële waarde eerder niet op betrouwbare wijze kon worden bepaald, worden verwijderd, dient dit feit te worden vermeld, alsmede hun boekwaarde op het moment van verwijdering en het opgenomen winst- of verliesbedrag.

AARD EN OMVANG VAN RISICO’S VOORTVLOEIEND UIT FINANCIËLE INSTRUMENTEN

31  Een entiteit dient informatie te verschaffen die de gebruikers van haar jaarrekening in staat stelt de aard en omvang van risico’s die ontstaan uit financiële instrumenten waaraan de entiteit op de verslagdatum wordt blootgesteld te beoordelen.

32 De in de alinea’s 33 tot en met 42 vereiste informatie richt zich op de risico’s die ontstaan uit financiële instrumenten en de wijze waarop deze zijn beheerd. Deze risico’s omvatten, maar zijn niet beperkt tot, kredietrisico, liquiditeitsrisico en marktrisico.

Kwalitatieve informatieverschaffing

33 Voor ieder type risico dat ontstaat uit financiële instrumenten, dient een entiteit het volgende te vermelden:

(a) de risicoposities en hoe deze ontstaan;

(b) de doelstellingen, grondslagen en procedures van de entiteit voor het beheren van het risico en de gebruikte methoden voor de meting van het risico;

en

(c) eventuele wijzigingen in (a) of (b) ten opzichte van de voorgaande verslagperiode.

Kwantitatieve informatieverschaffing

34 Voor ieder type risico dat ontstaat uit financiële instrumenten, dient een entiteit het volgende te vermelden:

(a) samenvattende kwantitatieve gegevens inzake de blootstelling aan dat risico op de verslagdatum. Deze informatie dient te zijn gebaseerd op de informatie die intern wordt verstrekt aan managers op sleutelposities van de entiteit (zoals gedefinieerd in IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen), bijvoorbeeld de raad van bestuur van de entiteit of de „chief executive officer”;

(b) de overeenkomstig de alinea’s 36 tot en met 42 vereiste informatie, voorzover deze niet verschaft wordt in de onder (a) bedoelde gegevens, tenzij het risico niet materieel is (zie de alinea’s 29, 30 en 31 van IAS 1 voor een bespreking van het begrip materialiteit);

(c) risicoconcentraties, voorzover deze niet uit de onder (a) en (b) bedoelde informatie blijken.

35 Indien de op de verslagdatum verschafte kwantitatieve gegevens niet representatief zijn voor de blootstelling van een entiteit aan risico’s tijdens de verslagperiode, dient de entiteit nadere informatie te verschaffen die wel representatief is.

Kredietrisico

36 Een entiteit dient voor iedere categorie financiële instrumenten te vermelden:

(a) het bedrag dat het best het maximale kredietrisico weergeeft waaraan de entiteit op de balansdatum is blootgesteld, zonder rekening te houden met eventuele zekerheidstellingen of andere kredietverbeteringen (bijv. „netting”-overeenkomsten die niet in aanmerking komen voor saldering in overeenstemming met IAS 32);

(b) met betrekking tot het onder (a) vermelde bedrag, een beschrijving van onderpanden die tot zekerheid worden gehouden en andere kredietverbeteringen;

(c) informatie over de kredietkwaliteit van financiële activa die noch vervallen zijn, noch een waardevermindering hebben ondergaan;

en

(d) de boekwaarde van financiële activa die anders vervallen zouden zijn of een waardevermindering zouden hebben ondergaan, maar waarvoor heronderhandeling over de voorwaarden heeft plaatsgevonden.

37 Een entiteit dient voor iedere categorie financiële activa te vermelden:

(a) een analyse van de ouderdom van financiële activa die op de verslagdatum vervallen zijn, maar geen waardevermindering hebben ondergaan;

(b) een analyse van financiële activa waarvan individueel is vastgesteld dat ze op de verslagdatum een waardevermindering hebben ondergaan, met inbegrip van de factoren die volgens de entiteit bepalend zijn geweest voor de waardevermindering;

en

(c) voor de in (a) en (b) vermelde bedragen, een beschrijving van het onderpand dat door de entiteit tot zekerheid worden gehouden en andere kredietverbeteringen en, tenzij dit niet haalbaar is, een schatting van de reële waarde ervan.

38 Wanneer een entiteit tijdens de periode financiële of niet-financiële activa verwerft, door bezit te nemen van een onderpand dat zij tot zekerheid houdt of een beroep te doen op andere kredietverbeteringen (bijv. garanties) en dergelijke activa voldoen aan de opnamecriteria in andere standaarden, dient de entiteit te vermelden:

(a) de aard en boekwaarde van de verworven activa;

en

(b) wanneer de activa niet onmiddellijk in geldmiddelen kunnen worden omgezet, het beleid voor het vervreemden van dergelijke activa of voor het gebruik ervan binnen haar activiteiten.

Liquiditeitsrisico

39 Een entiteit dient het volgende te vermelden:

(a) een looptijdanalyse voor financiële verplichtingen, waaruit de resterende contractuele looptijden blijken;

en

(b) een beschrijving hoe zij het inherente liquiditeitsrisico onder (a) beheert.

Marktrisico

40 Tenzij een entiteit voldoet aan alinea 41, dient zij het volgende te vermelden:

(a) een gevoeligheidsanalyse voor iedere type marktrisico waaraan de entiteit op de verslagdatum wordt blootgesteld, waaruit blijkt hoe de winst- en verliesrekening en het eigen vermogen beïnvloed zouden zijn door veranderingen in de desbetreffende risicovariabele die op de datum redelijkerwijs mogelijk zouden zijn geweest;

(b) de methoden en veronderstellingen die gebruikt zijn bij het opstellen van de gevoeligheidsanalyse;

en

(c) veranderingen in de gehanteerde methoden en veronderstellingen ten opzichte van de voorgaande periode en de reden van dergelijke veranderingen.

41 Indien een entiteit een gevoeligheidsanalyse opstelt, zoals een „value-at-risk”-analyse, die de onderlinge afhankelijkheid tussen risicovariabelen weergeeft (bijv. rentevoeten en wisselkoersen) en deze gebruikt voor het beheren van financiële risico’s, kan zij die gevoeligheidsanalyse gebruiken in plaats van de in alinea 40 vermelde analyse. De entiteit dient tevens het volgende te vermelden:

(a) een toelichting op de bij het opstellen van de gevoeligheidsanalyse gehanteerde methode, en op de belangrijkste parameters en veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de verschafte gegevens;

en

(b) een toelichting op het doel van de gehanteerde methode en op beperkingen die ertoe kunnen leiden dat de informatie niet volledig de reële waarde van de betrokken activa en verplichtingen weergeeft.

42 Wanneer de in overeenstemming met alinea 40 of 41 vermelde gevoeligheidsanalyses niet representatief zijn voor een inherent risico van een financieel instrument (bijvoorbeeld omdat de blootstelling aan het einde van het boekjaar de blootstelling gedurende het jaar niet weerspiegelt), zal de entiteit dit feit vermelden, evenals de reden waarom zij van mening is dat de gevoeligheidsanalyses niet representatief zijn.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

43 Een entiteit dient deze IFRS toe te passen voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2007. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Indien een entiteit deze IFRS toepast op een eerdere periode, dient zij melding te maken van dit feit.

44 Indien een entiteit deze IFRS toepast op verslagperioden die aanvangen voor 1 januari 2006, dient zij geen vergelijkende gegevens te presenteren voor de informatieverschaffing als vereist in de alinea's 31 tot en met 42, over de aard en omvang van de risico's die ontstaan uit financiële instrumenten.

INTREKKING VAN IAS 30

45 Deze IFRS vervangt IAS 30 Informatieverschaffing in de jaarrekening van banken en soortgelijke financiële instellingen.

BIJLAGE A

Definities

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.

kredietrisico

Het risico dat de ene partij bij een financieel instrument haar verplichting niet zal nakomen, waardoor de andere partij een financieel verlies te verwerken krijgt.

valutarisico

Het risico dat de reële waarde of toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van wisselkoerswijzigingen.

renterisico

Het risico dat de reële waarde of toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van veranderingen in de marktrente.

Liquiditeits-risico

Het risico dat een entiteit problemen zal hebben om te voldoen aan de verplichtingen in verband met financiële instrumenten.

aangegane leningen

Aangegane leningen zijn financiële verplichtingen, anders dan kortlopende handelsverplichtingen onder normale kredietvoorwaarden.

marktrisico

Het risico dat de reële waarde of toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van veranderingen in de marktprijzen. Marktrisico omvat drie soorten risico: valutarisico, renterisico en overige prijsrisico’s.

overige prijsrisico’s

Het risico dat de reële waarde of toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van veranderingen in marktprijzen (anders dan veranderingen die ontstaan voortvloeiend uit renterisico of valutarisico), ongeacht of deze veranderingen worden veroorzaakt door factoren die specifiek gelden voor het individuele instrument of de emittent hiervan, of door factoren die alle op de markt verhandelde effecten beïnvloeden.

vervallen

Een financieel actief is vervallen, wanneer een tegenpartij in gebreke is gebleven met het verrichten van een betaling, toen deze contractueel betaalbaar was.

De volgende termen zijn gedefinieerd in alinea 11 van IAS 32 of alinea 9 van IAS 39 en worden gebruikt in de IFRS met de betekenis zoals vermeld in IAS 32 en IAS 39.

 geamortiseerde kostprijs van een financieel actief of een financiële verplichting

 voor verkoop beschikbare financiële activa

 niet langer opnemen in de balans

 derivaat

 effectieve-rentemethode

 eigen-vermogensinstrument

 reële waarde

 financieel actief

 financieel instrument

 financiële verplichting

 financieel actief of financiële verplichting tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening

 financieel actief of financiële verplichting aangehouden voor handelsdoeleinden

 verwachte toekomstige transactie

 afdekkingsinstrument

 tot einde looptijd aangehouden beleggingen

 leningen en vorderingen

 volgens standaard marktconventies afgewikkelde inkoop of verkoop

BIJLAGE B

Toepassingsleidraad

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.

CATEGORIEËN FINANCIËLE INSTRUMENTEN EN MATE VAN INFORMATIEVERSCHAFFING (ALINEA 6)

B1 Op grond van alinea 6 zijn entiteiten verplicht financiële instrumenten te groeperen in categorieën die geëigend zijn voor de aard van de verschafte informatie en die rekening houden met de kenmerken van die financiële instrumenten. De in alinea 6 beschreven categorieën zijn vastgesteld door de entiteit en onderscheiden zich als zodanig van de categorieën financiële instrumenten die in IAS 39 gespecificeerd zijn (welke bepalen hoe financiële instrumenten worden gewaardeerd en waar veranderingen in de reële waarden worden opgenomen).

B2 Bij het vaststellen van categorieën financiële instrumenten dient een entiteit ten minste:

(a) onderscheid te maken tussen instrumenten die tegen geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd en instrumenten die tegen reële waarde worden opgenomen.

(b) financiële instrumenten die buiten het toepassingsgebied van deze IFRS vallen te behandelen als een afzonderlijke categorie of afzonderlijke categorieën.

B3 Een entiteit besluit, in het licht van haar omstandigheden, welke mate van gedetailleerdheid zij verschaft om te voldoen aan de eisen van deze IFRS, hoeveel nadruk zij legt op verschillende aspecten van de eisen en hoe zij informatie samenvoegt om een algemeen beeld te geven, zonder informatie met verschillende kenmerken te combineren. Het is noodzakelijk om een juist evenwicht te vinden tussen het overladen van jaarrekeningen met details waar gebruikers van jaarrekeningen mogelijk niet veel aan hebben en het versluieren van belangrijke informatie door een te hoge mate van aggregatie. Zo dient een entiteit geen belangrijke informatie te versluieren, door deze op te nemen te midden van een grote hoeveelheid onbeduidende details. Evenzo dient een entiteit geen informatie te verschaffen die zo complex is, dat zij belangrijke verschillen tussen individuele transacties of bijbehorende risico’s versluiert.

BELANG VAN FINANCIËLE INSTRUMENTEN VOOR FINANCIËLE POSITIE EN PRESTATIE

Financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening (alinea’s 10 en 11)

B4 Een entiteit die een financiële verplichting aanwijst als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening is volgens alinea 10(a) verplicht tot vermelding van het bedrag van de verandering van de reële waarde van de verplichting, die niet is toe te schrijven aan veranderingen in het kredietrisico van de verplichting. Volgens alinea 10(a)(i) is het een entiteit toegestaan om dit bedrag te bepalen als het bedrag van de verandering in de reële waarde van de verplichting die niet toe te rekenen is aan veranderingen in de marktomstandigheden die aanleiding geven tot dit marktrisico. Indien de enige veranderingen in marktomstandigheden die van belang zijn voor een verplichting veranderingen in een waargenomen (referentie)rentevoet zijn, kan dit bedrag als volgt worden geschat:

(a) Eerst berekent de entiteit de interne rentevoet van de verplichting bij aanvang van de periode, met behulp van de waargenomen marktprijs van de verplichting en de contractuele kasstromen van de verplichting bij aanvang van de periode. Op deze rentevoet brengt de entiteit de waargenomen (referentie)rentevoet aan het begin van de periode in mindering om te komen tot een instrumentspecifieke component van de interne rentevoet.

(b) Vervolgens berekent de entiteit de contante waarde van de kasstromen in verband met de verplichting, op basis van de contractuele kasstromen van de verplichting aan het einde van de periode en een disconteringsvoet die gelijk is aan de som van (i) de waargenomen (referentie)rente aan het einde van de periode en (ii) de instrumentspecifieke component van de interne rentevoet die onder (a) is bepaald.

(c) Het verschil tussen de waargenomen marktprijs van de verplichting aan het einde van de periode en het onder (b) bepaalde bedrag is de verandering van de reële waarde die niet aan veranderingen in de waargenomen (referentie) rente is toe te rekenen. Dit bedrag dient in de toelichting te worden vermeld.

In dit voorbeeld wordt verondersteld dat veranderingen in de reële waarde die het gevolg zijn van andere factoren dan veranderingen in het creditrisico van het instrument of veranderingen in de rentevoeten niet significant zijn. Indien het instrument in het voorbeeld een in het contract besloten derivaat bevat, wordt de verandering in de reële waarde van het in het contract besloten derivaat uitgesloten bij de vaststelling van het bedrag dat volgens alinea 10(a) moet worden vermeld.

Overige informatie — grondslagen voor financiële verslaggeving (alinea 21)

B5 In alinea 21 wordt vermelding van de bij het opstellen van de jaarrekening toegepaste waarderingsgrondslag (of -grondslagen) geëist en van de andere gehanteerde grondslagen voor de financiële verslaggeving die van belang zijn voor een goed inzicht in de jaarrekening. Met betrekking tot financiële instrumenten kan deze informatieverschaffing het volgende omvatten:

(a) voor financiële activa of financiële verplichtingen die zijn aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening:

(i) de aard van de financiële activa of financiële verplichtingen die de entiteit heeft aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening;

(ii) de criteria voor het aldus aanwijzen van deze financiële activa of financiële verplichtingen bij eerste opname;

en

(iii) hoe de entiteit heeft voldaan aan de voorwaarden in alinea 9, 11A of 12 van IAS 39 voor deze aanwijzing. Voor instrumenten die zijn aangewezen in overeenstemming met alinea (b)(i) van de in IAS 39 opgenomen definitie van een financieel actief of financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, omvat de informatie een verhalende beschrijving van de omstandigheden die ten grondslag liggen aan de inconsistentie in waardering of opname die anders zou ontstaan. Voor instrumenten die zijn aangewezen in overeenstemming met alinea (b)(ii) van de in IAS 39 opgenomen definitie van een financieel actief of financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, omvat de informatie een verhalende beschrijving hoe aanwijzing van waardering tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening consistent is met het gedocumenteerde risicobeheer of de beleggingsstrategie van de entiteit.

(b) de criteria voor het aanwijzen van financiële activa als beschikbaar voor verkoop.

(c) of volgens standaard marktconventies afgewikkelde aankopen en verkopen van financiële activa administratief op de transactiedatum of op de afwikkelingsdatum worden verwerkt (zie alinea 38 van IAS 39).

(d) wanneer een voorziening wordt gebruikt om de boekwaarde van financiële verplichtingen die een waardevermindering hebben ondergaan door kredietverliezen te verlagen:

(i) de criteria om vast te stellen wanneer de boekwaarde van financiële activa die een waardevermindering hebben ondergaan rechtstreeks wordt verlaagd (of, in het geval van een terugboeking van een afschrijving, rechtstreeks wordt verhoogd) en wanneer de voorziening wordt gebruikt;

en

(ii) de criteria voor het afschrijven van bedragen die ten laste worden gebracht van de voorziening tegen de boekwaarde van financiële activa die een waardevermindering hebben ondergaan (zie alinea 16).

(e) hoe netto winsten en netto verliezen over iedere categorie financiële instrumenten worden vastgesteld (zie alinea 20(a)), bijvoorbeeld of de netto winsten en netto verliezen op posten gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening rentebaten of dividenden omvatten.

(f) de criteria die de entiteit hanteert om vast te stellen dat er objectief bewijs is dat een verlies door waardevermindering is opgetreden (zie alinea 20(e)).

(g) wanneer is heronderhandeld over de voorwaarden van financiële activa die anders vervallen zouden zijn of een waardevermindering zouden hebben ondergaan, de grondslagen voor de financiële verslaggeving met betrekking tot financiële activa die onderwerp zijn van voorwaarden waarover is heronderhandeld (zie alinea 36(d)).

Volgens alinea 113 van IAS 1 zijn entiteiten bovendien verplicht om, in de samenvatting van belangrijke grondslagen voor de financiële verslaggeving of andere toelichtingen, informatie te verschaffen over de beoordelingen van het management — naast die welke schattingen met zich meebrengen — tijdens het toepassen van de grondslagen voor de financiële verslaggeving van de entiteit, welke het meest significante effect hebben op de bedragen die in de jaarrekening zijn opgenomen.

AARD EN OMVANG VAN RISICO’S VOORTVLOEIEND UIT FINANCIËLE INSTRUMENTEN (ALINEA’S 31-42)

B6 De informatie die in de alinea’s 31 tot en met 42 geëist wordt, dient ofwel in de jaarrekening te worden verschaft, ofwel te worden vermeld via verwijzingen vanuit de jaarrekening naar een ander verslag, zoals een commentaar van het management of een risicorapport dat onder dezelfde voorwaarden en op hetzelfde tijdstip als de jaarrekening beschikbaar is voor de gebruikers van de jaarrekening. Zonder de informatie die door middel van verwijzingen is opgenomen, is de jaarrekening onvolledig.

Kwantitatieve informatieverschaffing (alinea 34)

B7 Alinea 34(a) vereist informatieverschaffing over beknopte kwantitatieve gegevens inzake de blootstelling van een entiteit aan risico’s op basis van de informatie die intern verstrekt wordt aan managers op sleutelposities van de entiteit. Wanneer een entiteit van diverse methoden voor het beheersen van een risicoblootstelling gebruik maakt, dient zij informatie te verschaffen met behulp van de methode of methoden die de meest relevante en betrouwbare informatie oplevert respectievelijk opleveren. In IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten worden relevantie en betrouwbaarheid besproken.

B8 Alinea 34(c) eist informatieverschaffing over risicoconcentraties. Risicoconcentraties ontstaan uit financiële instrumenten die vergelijkbare kenmerken hebben en op vergelijkbare wijze beïnvloed worden door veranderingen in economische en andere omstandigheden. De vaststelling van risicoconcentraties vereist een beoordeling waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden van de entiteit. Informatieverschaffing over risicoconcentraties dient het volgende te omvatten:

(a) een beschrijving hoe het management concentraties vaststelt;

(b) een beschrijving van de gemeenschappelijke kenmerken van iedere concentratie (bijv. tegenpartij, geografisch gebied, valuta of markt);

en

(c) het bedrag van de risicoblootstelling in verband met alle financiële instrumenten die het gemeenschappelijke kenmerk bezitten.

Maximaal kredietrisico (alinea 36(a))

B9 Alinea 36(a) eist informatieverschaffing over het bedrag dat het best de maximale blootstelling van de entiteit aan kredietrisico weergeeft. Voor een financieel actief is dit gewoonlijk de bruto boekwaarde, na aftrek van:

(a) eventuele gesaldeerde bedragen in overeenstemming met IAS 32;

en

(b) eventuele waardeverminderingsverliezen, opgenomen in overeenstemming met IAS 39.

B10 Activiteiten die aanleiding geven tot kredietrisico en de bijbehorende maximale blootstelling aan kredietrisico omvatten, maar zijn niet beperkt tot:

(a) het verstrekken van leningen en vorderingen aan klanten en het plaatsen van deposito’s bij andere entiteiten. In deze gevallen is de maximale blootstelling aan kredietrisico gelijk aan de boekwaarde van de daarmee samenhangende financiële activa.

(b) het aangaan van derivaatcontracten, bijvoorbeeld valutacontracten, renteswaps en kredietderivaten. Wanneer het resulterende actief tegen reële waarde wordt gewaardeerd, zal de maximale blootstelling aan kredietrisico op de verslagdatum gelijk zijn aan de boekwaarde.

(c) het verlenen van financiële garanties. In dit geval is de maximale blootstelling aan kredietrisico gelijk aan het maximale bedrag dat de entiteit zou moeten kunnen betalen indien de garantie wordt opgevraagd, hetgeen significant groter zou kunnen zijn dan het bedrag dat als een verplichting is opgenomen.

(d) het aangaan van een verplichting uit hoofde van een lening, die onherroepelijk is tijdens de levensduur van de voorziening of uitsluitend herroepelijk is naar aanleiding van een materiële nadelige verandering. Indien de emittent de verplichting uit hoofde van een lening niet in geldmiddelen of een ander financieel instrument kan afwikkelen, is de maximale kredietblootstelling gelijk aan het volledige bedrag van de verplichting. De reden hiervoor is, dat het onzeker is of het bedrag van een eventueel onbenut deel in de toekomst zal kunnen worden opgenomen. Dit kan significant groter zijn dan het bedrag dat als een verplichting is opgenomen.

Contractuele looptijdanalyse (alinea 39(a))

B11 Bij het opstellen van een contractuele looptijdanalyse voor financiële verplichtingen, zoals vereist in alinea 39(a), dient een entiteit op oordeelkundige wijze een geëigend aantal periodieke bereiken vast te stellen. Zo zou een entiteit kunnen besluiten dat de volgende periodieke bereiken geëigend zijn:

(a) niet later dan één maand;

(b) later dan één maand en niet later dan drie maanden;

(c) later dan drie maanden en niet later dan één jaar;

en

(d) later dan één jaar en niet later dan vijf jaar.

B12 Wanneer een tegenpartij de keuze heeft wanneer een bedrag betaald wordt, wordt de verplichting opgenomen op basis van de eerste datum waarop de entiteit verplicht zou kunnen zijn tot betaling. Financiële verplichtingen die een entiteit op verzoek moet terugbetalen (bijv. opvraagbare deposito's) worden bijvoorbeeld in het eerste periodieke bereik opgenomen.

B13 Wanneer een entiteit zich verbindt om bedragen beschikbaar te stellen in termijnen, wordt iedere termijn toegerekend aan de eerste periode waarin de entiteit verplicht zou kunnen zijn tot betaling. Een onbenutte verplichting uit hoofde van een lening wordt bijvoorbeeld opgenomen in het periodieke bereik waarbinnen de eerste datum valt waarop deze kan worden opgenomen.

B14 De in de looptijdanalyse vermelde bedragen zijn de contractueel niet-gedisconteerde kasstromen, bijvoorbeeld:

(a) bruto financiële leaseverplichtingen (voor aftrek van financieringskosten);

(b) in termijnovereenkomsten gespecificeerde prijzen voor aankoop van financiële activa voor geldmiddelen;

(c) netto bedragen voor „pay-floating/receive-fixed”-renteswaps waartegen netto kasstromen worden verhandeld;

(d) contractuele bedragen die moeten worden omgeruild in een afgeleid financieel instrument (bijv. een valutaswap) waartegen bruto kasstromen worden verhandeld;

en

(e) bruto verplichtingen uit hoofde van leningen.

Dergelijke niet-gedisconteerde kasstromen verschillen van het bedrag dat in de balans is vermeld, aangezien het bedrag in de balans is gebaseerd op gedisconteerde kasstromen.

B15 Waar dit gepast is, dient een entiteit de analyse van afgeleide financiële instrumenten afzonderlijk van die van niet-afgeleide financiële instrumenten te vermelden in de contractuele looptijdanalyse voor financiële instrumenten, zoals vereist in alinea 39(a). Het zou bijvoorbeeld gepast zijn om kasstromen van afgeleide financiële instrumenten te onderscheiden van die van niet-afgeleide financiële instrumenten, indien de kasstromen die uit de afgeleide financiële instrumenten ontstaan bruto worden afgewikkeld. De reden is, dat de bruto uitstroom van kasmiddelen vergezeld zou kunnen gaan van een gerelateerde instroom.

B16 Wanneer het te betalen bedrag niet vast is, wordt het vermelde bedrag vastgesteld onder verwijzing naar de voorwaarden die op de verslagdatum bestaan. Wanneer het te betalen bedrag varieert naar gelang de veranderingen in een index, kan het vermelde bedrag gebaseerd zijn op de stand van de index op de verslagdatum.

Marktrisico — gevoeligheidsanalyse (alinea’s 40 en 41)

B17 Alinea 40(a) vereist een gevoeligheidsanalyse voor ieder type marktrisico waaraan de entiteit is blootgesteld. In overeenstemming met alinea B3 bepaalt een entiteit hoe zij informatie samenvoegt om een algemeen beeld te geven, zonder informatie met verschillende kenmerken inzake blootstelling aan risico's uit significant verschillende economische omgevingen te combineren. Bijvoorbeeld:

(a) een entiteit die financiële instrumenten verhandelt, zou deze informatie afzonderlijk kunnen vermelden voor financiële instrumenten die worden aangehouden voor handelsdoeleinden en voor degenen die niet voor handelsdoeleinden worden aangehouden.

(b) een entiteit zal haar blootstelling aan marktrisico’s in gebieden met hyperinflatie niet samenvoegen met haar blootstelling aan dezelfde marktrisico’s in gebieden met een zeer lage inflatie.

Indien een entiteit in slechts één economische omgeving aan slechts één type marktrisico wordt blootgesteld, zal zij geen opgesplitste informatie verschaffen.

B18 Alinea 40(a) vereist een gevoeligheidsanalyse die het effect op de winst- en verliesrekening en het eigen vermogen moet aantonen van redelijkerwijs mogelijke veranderingen in de desbetreffende risicovariabele (bijv. geldende marktrentes, valutakoersen, aandelenkoersen of commodity-prijzen). Voor dit doel:

(a) zijn entiteiten niet verplicht te bepalen wat de winst of het verlies over de periode zou zijn geweest, indien de desbetreffende risicovariabelen anders zouden zijn geweest. In plaats daarvan moeten entiteiten het effect op de winst of het verlies en het eigen vermogen vermelden in de balans, ervan uitgaande dat een redelijkerwijs mogelijke verandering van de desbetreffende risicovariabele op de balansdatum had plaatsgevonden en toegepast was op de risicoblootstellingen die op die datum bestonden. Indien een entiteit bijvoorbeeld aan het einde van het jaar een verplichting met variabele rente had, zou de entiteit het effect op de winst of het verlies (dat wil zeggen rentelasten) voor het lopende jaar vermelden, indien de rentevoeten met redelijkerwijs mogelijke bedragen zouden hebben gevarieerd.

(b) zijn entiteiten niet verplicht het effect op de winst of het verlies en het eigen vermogen te vermelden voor iedere verandering binnen een scala van redelijkerwijs mogelijke veranderingen van de desbetreffende risicovariabele. Vermelding van de effecten van de veranderingen bij de grenswaarden van het redelijkerwijs mogelijke scala zou voldoende zijn.

B19 Bij het vaststellen wat een redelijkerwijs mogelijke verandering in de desbetreffende risicovariabele is, dient een entiteit het volgende in aanmerking te nemen:

(a) de economische omgevingen waarin zij opereert. Een redelijkerwijs mogelijke verandering dient geen uiterst onwaarschijnlijke of „rampenscenario’s” of „stresstests” te bevatten. Voorts hoeft de entiteit, indien het veranderingspercentage in de onderliggende risicovariabele stabiel is, de gekozen redelijkerwijs mogelijke verandering in de risicovariabele niet te wijzigen. Stel dat de rentevoeten bijvoorbeeld 5 procent zijn en een entiteit vaststelt dat een schommeling in de rentevoeten van ±50 basispunten redelijkerwijs mogelijk is. Dan zou zij het effect op de winst of het verlies en het eigen vermogen vermelden, indien de rentevoeten zouden veranderen in 4,5 procent of 5,5 procent. In de volgende periode zijn de rentevoeten gestegen naar 5,5 procent. De entiteit blijft geloven dat de rentevoeten met ±50 basispunten kunnen schommelen (dat wil zeggen dat het veranderingspercentage van de rentevoeten stabiel is). Dan zou de entiteit het effect op de winst of het verlies en het eigen vermogen vermelden, indien de rentevoeten zouden veranderen in 5 procent of 6 procent. De entiteit zou niet verplicht zijn haar beoordeling dat de rentevoeten redelijkerwijs met ±50 basispunten zouden kunnen schommelen aan te passen, tenzij er bewijs is dat de rentevoeten significant volatieler zijn geworden.

(b) het tijdsbestek waarop de beoordeling betrekking heeft. De gevoeligheidsanalyse dient de effecten te tonen van veranderingen die als redelijkerwijs mogelijk worden beschouwd gedurende de periode, totdat de entiteit deze informatie opnieuw verschaft — gewoonlijk tijdens haar volgende verslagperiode.

B20 Volgens alinea 41 is het een entiteit toegestaan om een gevoeligheidsanalyse te hanteren die onderlinge afhankelijkheden tussen risicovariabelen weergeeft, zoals een „value-at-risk”-methode, indien zij deze analyse gebruikt om haar blootstelling aan financiële risico’s te beheersen. Dit is eveneens van toepassing indien een dergelijke methode alleen het verliespotentieel meet en niet het winstpotentieel. Een dergelijke entiteit zou aan alinea 41(a) kunnen voldoen door te vermelden welk type „value-at-risk”-model zij heeft gehanteerd (bijv. of het model gebaseerd is op Monte Carlo-simulaties), een toelichting hoe het model werkt en de belangrijkste veronderstellingen (bijv. de houdperiode en het vertrouwensniveau). Entiteiten zouden ook de historische waarnemingsperiode en de wegingen die op waarnemingen binnen die periode zijn toegepast kunnen vermelden, evenals een toelichting hoe in de berekeningen met opties is omgegaan en welke volatiliteiten en correlaties (of, als alternatief, Monte Carlo-simulaties voor de waarschijnlijkheidsverdeling) gehanteerd zijn.

B21 Hoewel een entiteit gevoeligheidsanalyses dient te verstrekken voor het geheel van haar activiteiten, kan zij voor verschillende categorieën financiële instrumenten verschillende soorten gevoeligheidsanalyses hanteren.

B22  Renterisico’s doen zich voor bij rentedragende financiële instrumenten die zijn opgenomen in de balans (bijvoorbeeld leningen en vorderingen en uitgegeven schuldinstrumenten) en bij bepaalde financiële instrumenten die niet in de balans zijn opgenomen (bijv. bepaalde verplichtingen uit hoofde van leningen).

B23  Valutarisico’s (of wisselkoersrisico’s) doen zich voor bij financiële instrumenten die luiden in een vreemde valuta, dat wil zeggen in een andere valuta dan de functionele valuta waarin zij gewaardeerd worden. In het kader van deze IFRS doen valutarisico’s zich niet voor bij financiële instrumenten welke niet-monetaire posten zijn of bij financiële instrumenten die luiden in de functionele valuta.

B24 Voor iedere valuta waarin een entiteit een aanzienlijke risicopositie heeft, wordt een gevoeligheidsanalyse vermeld.

B25  Overige prijsrisico’s doen zich voor bij financiële instrumenten vanwege veranderingen in bijvoorbeeld commodity-prijzen of aandelenkoersen. Om aan alinea 40 te voldoen, kan een entiteit het effect van een afname van een specifieke aandelenmarktindex, commodity-prijs of andere risicovariabele vermelden. Indien een entiteit bijvoorbeeld restwaardegaranties geeft in de vorm van financiële instrumenten, vermeldt zij de toename of afname van de waarde van de activa waarop de garantie van toepassing is.

B26 Twee voorbeelden van financiële instrumenten waarbij zich een aandelenkoersrisico voordoet, zijn deelnemingen in een andere entiteit en beleggingen in een trust die op zijn beurt beleggingen in eigen-vermogensinstrumenten aanhoudt. Andere voorbeelden zijn onder meer termijncontracten en opties voor het kopen of verkopen van gespecificeerde hoeveelheden van een eigen-vermogensinstrument en swaps die gerelateerd zijn aan aandelenkoersen. De reële waarde van dergelijke financiële instrumenten wordt beïnvloed door veranderingen in de marktprijs van de onderliggende eigen-vermogeninstrumenten.

B27 In overeenstemming met alinea 40(a) wordt de gevoeligheid van de winst of het verlies (bijvoorbeeld bij instrumenten die geclassificeerd zijn als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening en bijzondere waardeverminderingen van voor verkoop beschikbare financiële activa) afzonderlijk van de gevoeligheid van het eigen vermogen vermeld (die zich bijvoorbeeld voordoet bij instrumenten die als beschikbaar voor verkoop zijn geclassificeerd).

B28 Financiële instrumenten die door een entiteit als eigen-vermogeninstrumenten worden geclassificeerd, worden niet geherwaardeerd. Noch de winst of het verlies, noch het eigen vermogen wordt door het aandelenkoersrisico van dergelijke instrumenten beïnvloed. Er is bijgevolg geen gevoeligheidsanalyse vereist.

BIJLAGE C

Wijzigingen in andere IFRSs

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2007. Indien een entiteit deze IFRS voor een eerdere periode toepast, dienen deze wijzigingen voor deze eerdere periode te worden toegepast. In de gewijzigde alinea’s is de nieuwe tekst onderstreept en de verwijderde tekst doorgehaald.

C1 In International Financial Reporting Standards, met inbegrip van International Accounting Standards en interpretaties, worden verwijzingen naar IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie vervangen door verwijzingen naar IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie, tenzij hierna anders wordt aangegeven.

C2 IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie (herziene versie van 2003) wordt aangepast zoals hieronder beschreven.

De titel wordt gewijzigd in „IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie”.

Alinea 1 wordt verwijderd en de alinea’s 2 tot en met 4(a) worden als volgt aangepast:

2 Deze standaard heeft ten doel de principes voor het presenteren van financiële instrumenten zoals verplichtingen of eigen vermogen en voor het salderen van financiële activa en financiële verplichtingen vast te stellen. Hij is van toepassing op de classificatie van financiële instrumenten, vanuit het perspectief van de emittent, naar financiële activa, financiële verplichtingen en eigen-vermogensinstrumenten; de classificatie van daaraan gerelateerde rente, dividenden, verliezen en winsten; en de omstandigheden waaronder financiële activa en financiële verplichtingen dienen te worden gesaldeerd.

3 De principes in deze standaard complementeren de principes voor het opnemen en waarderen van financiële activa en financiële verplichtingen in IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering, en voor het verschaffen van informatie dienaangaande in IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing.

TOEPASSINGSGEBIED

4   Deze standaard dient door alle entiteiten te worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

(a)  belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures die worden verwerkt overeenkomstig IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening, IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen of IAS 31 Belangen in joint ventures. In bepaalde gevallen staan IAS 27, IAS 28 of IAS 31 echter toe dat een entiteit een belang in een dochteronderneming, geassocieerde onderneming of joint venture administratief verwerkt overeenkomstig IAS 39; in deze gevallen dienen entiteiten niet alleen aan de informatievereisten in IAS 27, IAS 28 of IAS 31, maar ook aan de informatievereisten in deze IFRS te voldoen. Entiteiten dienen deze IFRS eveneens toe te passen op alle derivaten betreffende belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures, tenzij de derivaten voldoen aan de in IAS 32 opgenomen definitie van een eigen-vermogensinstrument.

De alinea’s 5 en 7 komen te vervallen.

De tweede zin van alinea 40 wordt als volgt aangepast:

40 … Naast de voorschriften van deze standaard dient de vermelding van rente en dividenden te geschieden overeenkomstig de vereisten in IAS 1 en IFRS 7.

De laatste zin van alinea 47 wordt als volgt aangepast:

47 … Indien een entiteit een recht tot saldering heeft maar niet de intentie heeft om op netto-basis af te wikkelen, of om het actief te realiseren en de verplichting gelijktijdig af te wikkelen, wordt het effect van het recht op de blootstelling van de entiteit aan kredietrisico’s vermeld in overeenstemming met alinea 36 van IFRS 7.

De laatste zin van alinea 50 wordt als volgt aangepast:

50 … Als financiële activa en financiële verplichtingen die vallen onder een „master netting”-overeenkomst niet worden gesaldeerd, wordt het effect van de overeenkomst op het kredietrisico dat de entiteit loopt, vermeld in overeenstemming met alinea 36 van IFRS 7.

De alinea’s 51 tot en met 95 komen te vervallen.

Alinea 98 wordt van de volgende voetnoot voorzien:

In augustus 2005 heeft de IASB de gehele informatieverschaffing met betrekking tot financiële instrumenten verplaatst naar IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing.

In de bijlage (Toepassingsleidraad) zijn de alinea’s TL24 en TL40 en de laatste zin van alinea TL39 komen te vervallen.

C3 IAS 1 Presentatie van de jaarrekening wordt aangepast zoals hieronder beschreven.

Alinea 4 komt te vervallen.

In alinea 56 wordt „IAS 32” vervangen door „IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing”, en in de alinea’s 105(d)(ii) en 124 wordt „IAS 32” vervangen door „IFRS 7”.

De laatste zin van alinea 71(b) wordt als volgt aangepast:

71(b) … Een financiële instelling kan bijvoorbeeld de bovengenoemde beschrijvingen aanpassen om informatie te verschaffen die relevant is voor de activiteiten van een financiële instelling.

De vierde zin van alinea 84 wordt als volgt aangepast:

84 … Een financiële instelling kan bijvoorbeeld de beschrijvingen aanpassen om informatie te verschaffen die relevant is voor de activiteiten van een financiële instelling.

C4 IAS 14 Gesegmenteerde informatie wordt aangepast zoals hieronder beschreven.

In de alinea’s 27(a) en (b), 31, 32, 46 en 74, wordt de zinsnede „de raad van bestuur en [aan] [de]„chief executive officer”” vervangen door „managers op sleutelposities”.

In de alinea’s 27(b), 30 en 32 worden de zinsneden „de bestuurders en de directie”, „de bestuurders en het management” en „de raad van bestuur en het management” vervangen door „managers op sleutelposities”.

De aanhef van alinea 27 wordt als volgt aangepast:

27   Voor het bepalen van de primaire en secundaire segmentatiebasis dient de interne organisatorische en bestuurlijke structuur van een entiteit en het systeem van interne financiële verslaggeving aan managers op sleutelposities (bijvoorbeeld de raad van bestuur en de „chief executive officer”) als uitgangspunt te worden genomen, tenzij sprake is van een situatie zoals is beschreven in (a) en (b) hieronder: …

De derde zin van alinea 28 wordt als volgt aangepast:

28 … Behalve in zeldzame omstandigheden dient een entiteit voor de presentatie van gesegmenteerde informatie in haar jaarrekening dus dezelfde grondslagen te hanteren als die welke worden gehanteerd voor de financiële verslaggeving aan managers op sleutelposities. …

De eerste zin van alinea 33 wordt als volgt aangepast:

33 Volgens deze standaard zullen de meeste entiteiten hun geografische en bedrijfssegmenten identificeren als de organisatorische onderdelen waarover wordt gerapporteerd aan managers op sleutelposities of de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, in sommige gevallen ook een groep van verschillende mensen, teneinde de financiële prestaties van elk onderdeel in het verleden te evalueren en beslissingen te kunnen nemen over de toekenning van middelen in de toekomst. …

C5 In alinea 31 van IAS 17 Lease-overeenkomsten wordt „IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie” vervangen door „IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing”, en in de alinea’s 35, 47 en 56 wordt „IAS 32” vervangen door „IFRS 7”.

C6 In alinea 72 van IAS 33 Winst per aandeel wordt „IAS 32” vervangen door „IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing”.

C7 IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering (herziene versie van april 2005) wordt aangepast zoals hieronder beschreven.

Alinea 1 wordt als volgt aangepast:

1 Het doel van deze standaard is om grondslagen vast te stellen voor de opname in de balans en de waardering van financiële activa, financiële verplichtingen en een aantal contracten tot aankoop of verkoop van niet-financiële goederen. De vereisten voor de presentatie van, en informatieverschaffing over, financiële instrumenten worden uiteengezet in IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie. De vereisten voor informatieverschaffing over financiële instrumenten worden uiteengezet in IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing.

In alinea 45 wordt „IAS 32” vervangen door „IFRS 7”.

Alinea 48 wordt als volgt aangepast:

48  Bij het bepalen van de reële waarde van een financieel actief of een financiële verplichting dient in het kader van deze standaard, IAS 32 of IFRS 7 een entiteit alinea TL69 tot en met TL82 van bijlage A toe te passen.

C8 IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering (herziene versie van juni 2005) wordt aangepast zoals hieronder beschreven.

In alinea 9 wordt de definitie van een financieel actief of een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening als volgt aangepast:

… In IFRS 7, alinea’s 9 tot en met 11 en B4 wordt de entiteit verplicht informatie te verschaffen over financiële activa en financiële verplichtingen die zij heeft aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, …

C9 In IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards, wordt alinea 36A aangepast en worden als volgt een kop en alinea 36C toegevoegd:

36A Een entiteit die de IFRSs vóór 1 januari 2006 toepast, presenteert voor ten minste één jaar vergelijkende informatie in de eerste IFRS-jaarrekening, maar deze informatie hoeft niet in overeenstemming te zijn met IAS 32, IAS 39 of IFRS 4. Een entiteit die ervoor kiest om in het overgangsjaar vergelijkende informatie te presenteren die niet in overeenstemming is met IAS 32, IAS 39 of IFRS 4 dient:

(a) voor de vergelijkende informatie de opname- en waarderingseisen van de voorheen toegepaste GAAP toe te passen voor financiële instrumenten die binnen het toepassingsgebied van IAS 32 en IAS 39 vallen en voor verzekeringscontracten die binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 liggen;

In geval van een entiteit die ervoor kiest om vergelijkende informatie te presenteren die niet in overeenstemming is met IAS 32, IAS 39 en IFRS 4, betreffen verwijzingen naar de „overgangsdatum naar IFRSs”, uitsluitend in het geval van die standaarden, het begin van de eerste IFRS-verslagperiode. Dergelijke entiteiten zijn verplicht te voldoen aan alinea 15(c) van IAS 1 en aanvullende informatie te verschaffen, ingeval naleving van de specifieke eisen in IFRSs ontoereikend is om gebruikers een duidelijk inzicht te verschaffen in de impact van bepaalde transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden die van invloed zijn op de financiële positie en financiële prestaties van de entiteit.

Vrijstelling van de vereiste om vergelijkende informatie te verschaffen voor IFRS 7

36C Een entiteit die de IFRSs vóór 1 januari 2006 toepast en ervoor kiest om IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing toe te passen in haar eerste IFRS-jaarrekening, hoeft in die jaarrekening niet de door IFRS 7 vereiste vergelijkende informatie te presenteren.

C10 IFRS 4 Verzekeringscontracten wordt aangepast zoals hieronder beschreven.

Alinea 2(b) wordt als volgt aangepast:

(b) financiële instrumenten die zij uitgeeft met een discretionaire-winstdelingselement (zie alinea 35). IAS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing schrijft voor welke informatie over financiële instrumenten moet worden verstrekt, met inbegrip van financiële instrumenten met dergelijke elementen.

Alinea 35(d) wordt als volgt toegevoegd:

(d) hoewel deze contracten financiële instrumenten zijn, dient een uitgever die alinea 19(b) van IFRS 7 toepast op contracten met een discretionaire-winstdelingselement de totale rentelasten te vermelden die in de winst- en verliesrekening zijn opgenomen, maar hoeft hij dergelijke rentelasten niet te berekenen met behulp van de effectieve-rentemethode.

Na alinea 37 worden de kop en de alinea’s 38 en 39 aangepast en alinea 39A wordt als volgt toegevoegd:

Aard en omvang van risico’s voortvloeiend uit verzekeringscontracten

38   Een verzekeraar dient informatie te verstrekken die gebruikers van zijn jaarrekening de mogelijkheid geeft de aard en omvang van risico’s die voortvloeien uit verzekeringscontracten te beoordelen.

39 Om te voldoen aan alinea 38, dient de verzekeraar de volgende informatie te verstrekken:

(a) de doelstellingen, beleid en processen met betrekking tot het beheer van risico’s die voortvloeien uit verzekeringscontracten en de gehanteerde methoden om die risico’s te beheersen.

(b) [vervallen]

(c) informatie over het verzekeringsrisico (zowel vóór als na de risicovermindering door herverzekering), waaronder:

(i) gevoeligheid voor verzekeringsrisico's (zie alinea 39A).

(ii) concentraties van verzekeringsrisico, met inbegrip van een beschrijving hoe het management concentraties vaststelt en een beschrijving van het gemeenschappelijke kenmerk dat iedere concentratie identificeert (bijv. het type verzekerde gebeurtenis, het geografische gebied of de valuta).

(iii) werkelijke claims vergeleken met voorgaande schattingen (dat wil zeggen de ontwikkeling van de claims). De informatieverschaffing over de claimontwikkeling dient terug te gaan tot en met de periode waarin de eerste materiële claim naar voren kwam met betrekking tot welke nog steeds onduidelijkheid bestaat over de omvang en tijdstippen van de claimbetalingen, maar de informatie hoeft niet verder terug te gaan dan tien jaar. Een verzekeraar hoeft deze informatie niet te verstrekken met betrekking tot claims waarover gewoonlijk binnen één jaar geen onzekerheid meer bestaat over de omvang en de tijdstippen van claimbetalingen.

(d) de informatie over kredietrisico, liquiditeitsrisico en marktrisico die op grond van de alinea 31 tot en met 42 van IFRS 7 vereist zou zijn indien de verzekeringscontracten binnen het toepassingsgebied van IFRS 7. Echter:

(i) een verzekeraar hoeft geen looptijdanalyse te verschaffen zoals vereist in alinea 39(a) van IFRS 7, als hij in plaats daarvan informatie verstrekt over de geschatte tijdstippen van de netto uitstroom van kasmiddelen voortvloeiend uit opgenomen verzekeringsverplichtingen. Deze kan de vorm aannemen van een analyse, naar geschatte tijdstippen, van de in de balans opgenomen bedragen.

(ii) indien een verzekeraar een andere methode gebruikt om de gevoeligheid voor marktomstandigheden te beheersen, zoals een analyse van de intrinsieke waarde, zou hij de gevoeligheidsanalyse kunnen gebruiken om aan de eis in alinea 40(a) van IFRS 7 te voldoen. Een dergelijke verzekeraar dient eveneens de informatie te verstrekken als vereist in alinea 41 van IFRS 7.

(e) informatie over de blootstelling aan marktrisico voortvloeiend uit in een basiscontract besloten derivaten indien de verzekeraar de in het contract besloten derivaten niet tegen reële waarde hoeft te waarderen, en dit ook niet doet.

39A Om te voldoen aan alinea 39(b)(i) dient een verzekeraar (a) dan wel (b) als volgt te vermelden:

(a) een gevoeligheidsanalyse die aantoont hoe de winst of het verlies en het eigen vermogen beïnvloed zouden zijn, indien veranderingen in de desbetreffende risicovariabele die redelijkerwijs mogelijk waren op de balansdatum zouden zijn opgetreden; de bij het opstellen van de gevoeligheidsanalyse gehanteerde methoden en veronderstellingen en eventuele veranderingen ten opzichte van de voorgaande periode in de gehanteerde methoden en veronderstellingen. Indien een verzekeraar echter een andere methode hanteert om de gevoeligheid voor marktomstandigheden te beheersen, zoals een analyse van de intrinsieke waarde, kan hij aan deze eis voldoen door die alternatieve gevoeligheidsanalyse te vermelden en de informatie die vereist is in alinea 41 van IFRS 7.

(b) kwalitatieve informatie over gevoeligheid, en informatie over de bepalingen en voorwaarden van verzekeringscontracten die een materieel effect hebben op het bedrag, het tijdstip en de onzekerheid van de toekomstige kasstromen van de verzekeraar.

BIJLAGE D

Wijzigingen in IFRS 7 indien de wijzigingen in IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering — de reële waarde optie niet zijn toegepast

In juni 2005 heeft de Board wijzigingen gepubliceerd in IAS 39: Financiële instrumenten: opname en waardering — de reële waarde optie, die moeten worden toegepast op verslagperioden die op of na 1 januari 2006 beginnen. Indien een entiteit IFRS 7 toepast voor verslagperiode die vóór 1 januari 2006 begint en deze wijzigingen in IAS 39 niet toepast, dient zij IFRS 7 voor die periode als volgt aan te passen. In de gewijzigde alinea’s is de nieuwe tekst onderstreept en de verwijderde tekst doorgehaald.

D1 De kop boven alinea 9 en alinea 11 wordt als volgt gewijzigd, en alinea 9 komt te vervallen.

Financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening

11 De entiteit moet de volgende informatie verschaffen:

(a) de gebruikte methoden om te voldoen aan de eisen in alinea 10(a).

(b) indien de entiteit van mening is dat de informatie die zij verschaft heeft om te voldoen aan de eis in alinea 10(a) geen getrouw beeld geeft van de verandering in de reële waarde van de financiële verplichting die toe te rekenen is aan veranderingen in haar kredietrisico, de gronden waarop zij tot deze conclusie komt en de factoren die volgens haar relevant zijn.

Alinea B5(a) wordt als volgt aangepast:

(a) de criteria voor het, bij eerste opname, aanwijzen van financiële activa of financiële passiva als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en

▼M5

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 31

Belangen in joint ventures

INHOUD

Toepassingsgebied

Definities

Vormen van joint ventures

Gezamenlijke zeggenschap

Contractuele afspraak

Bedrijfsactiviteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend

Activa waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend

Entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend

Jaarrekening van een deelnemer in een joint venture

Proportionele consolidatie

De equity-methode

Uitzonderingen op proportionele consolidatie en de equity-methode

Enkelvoudige jaarrekening van een deelnemer in een joint venture

Transacties tussen een deelnemer in een joint venture en een joint venture

Verslaggeving van belangen in joint ventures in de jaarrekening van een investeerder

Operators van joint ventures

Informatieverschaffing

Ingangsdatum

Intrekking van IAS 31 (herziene versie van 2000)

Deze herziene standaard vervangt IAS 31 (herziene versie van 2000) Financiële verslaggeving van belangen in joint ventures en moet worden toegepast voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eeerdere toepassing wordt aangemoedigd.

TOEPASSINGSGEBIED

1.  Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van belangen in joint ventures en de verslaggeving van activa, verplichtingen, baten en lasten van een joint venture in de jaarrekening van deelnemers in een joint venture en investeerders, ongeacht de structuur of vorm waarin de bedrijfsactiviteiten van de joint venture plaatsvinden. Deze standaard is echter niet van toepassing op belangen van deelnemers in een joint venture in entiteiten waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend, die gehouden worden door:

(a)  venture capital organisations;

of

(b)  open-eind beleggingsfondsen en soortgelijke entiteiten, met inbegrip van verzekeringsfondsen met beleggingscomponent

die bij eerste opname worden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, of worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden en die administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. Dergelijke investeringen dienen volgens IAS 39 tegen rëele waarde te worden gewaardeerd, waarbij veranderingen in deze waarde in de winst- en verliesrekening worden opgenomen in de periode waarin de verandering plaatsvindt.

2.  Een deelnemer in een joint venture die een belang heeft in een entiteit waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend, is vrijgesteld van alinea 30 (proportionele consolidatie) en van alinea 38 (de „equity-methode”) wanneer hij voldoet aan de volgende voorwaarden:

(a)  er bestaan aanwijzingen dat het belang slechts is verworven en wordt aangehouden met de intentie het hooguit twaalf maanden na de datum van verwerving af te stoten en dat het management actief zoekt naar een overnemende partij;

(b)  de vrijstelling in alinea 10 van IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening is van toepassing, die een moedermaatschappij, die tevens een belang heeft in een entiteit waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend, toestaat geen geconsolideerde jaarrekening te presenteren;

of

(c)  het volgende is integraal van toepassing:

(i)  de deelnemer in een joint venture is een 100-% dochteronderneming, of is een dochteronderneming van een andere eniteit die een belang houdt van minder dan 100 %, en de aandeelhouders, met inbegrip van hen die anders geen stemrecht hebben, zijn geïnformeerd over het feit dat de deelnemer in een joint venture geen proportionele consolidatie toepast, en maken daartegen geen bezwaar;

(ii)  de schuldbewijzen of eigen-vermogensinstrumenten van de deelnemer in een joint venture worden niet verhandeld op een voor het publiek toegankelijke markt (een binnen- of buitenlandse effectenbeurs of een niet-officiële effectenbeurs, met inbegrip van nationale markten en markten die een wereldregio bestrijken);

(iii)  de deelnemer in een joint venture heeft zijn jaarrekening niet ingediend bij een beurstoezichthouder of een andere regelgevende instantie, en de indiening is niet lopende, met het oog op de uitgifte van enige categorie van instrumenten op een voor het publiek toegankelijke markt;

en

(iv)  de hoofdmoedermaatschappij of een tussenhoudstermaatschappij van de deelnemer in een joint venture stelt een voor het publiek toegankelijke geconsolideerde jaarrekening op die in overeenstemming is met de International Financial Reporting Standards.

DEFINITIES

3.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Zeggenschap is de macht om het financiële en operationele beleid van een economische activiteit te sturen teneinde er voordelen uit te verkrijgen.

De „equity”-methode is een administratieve-verwerkingsmethode waarbij een belang in een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, aanvankelijk tegen kostprijs wordt geboekt, en vervolgens na overname wordt aangepast om rekening te houden met de wijziging na de overname in het aandeel van de deelnemer in een joint venture in de nettoactiva van de entiteit waarover gezamenlijke de zeggenschap wordt uitgeoefend. Het aandeel van de deelnemer in een joint venture in de winst of het verlies van de entiteit waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend, wordt opgenomen in de winst- en verliesrekening van de deelnemer in een joint venture.

Een investeerder in een joint venture is een partij bij een joint venture en heeft geen gezamenlijke zeggenschap over die joint venture.

Gezamenlijke zeggenschap is het contractueel afgesproken delen van de zeggenschap over een economische activiteit.

Een joint venture is een contractuele afspraak waarbij twee of meer partijen een economische activiteit aangaan waarover zij gezamenlijke zeggenschap hebben.

Proportionele consolidatie is een methode voor administratieve verwerking en verslaggeving waarbij het aandeel van een deelnemer in een joint venture in elk van de activa, verplichtingen, baten en lasten van een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, post voor post wordt samengevoegd met soortgelijke posten in de jaarrekening van de deelnemer in de joint venture, of als afzonderlijke posten wordt verwerkt in de jaarrekening van de deelnemer in een joint venture.

De enkelvoudige jaarrekening is de jaarrekening die wordt gepresenteerd door de moedermaatschappij, een investeerder in een geassocieerde deelneming of door een deelnemer in een joint venture die gezamenlijk de zeggenschap uitoefent over een entiteit, waarin de investeringen administratief worden verwerkt op basis van het directe aandelenbelang in plaats van op basis van de gerapporteerde resultaten en de nettoactiva van de deelnemingen.

Invloed van betekenis is de macht om deel te nemen aan de financiële en operationele beleidsbeslissingen van een economische activiteit, maar houdt geen zeggenschap of gezamenlijke zeggenschap in over het betreffende beleid.

Een deelnemer in een joint venture is een partij in een joint venture en heeft gezamenlijke zeggenschap over die joint venture.

4. De jaarrekening waarin de proportionele consolidatie of de „equity-methode” wordt toegepast, is geen enkelvoudige jaarrekening. Hetzelfde geldt voor de jaarrekening van een entiteit die geen dochteronderneming of geassocieerde deelneming heeft, of een belang heeft als een deelnemer in een joint venture in een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend.

5. De enkelvoudige jaarrekening is de jaarrekening die naast de geconsolideerde jaarrekening wordt gepresenteerd, waarin investeringen administratief verwerkt worden volgens de „equity-methode” en waarin belangen in joint ventures proportioneel geconsolideerd worden. De enkelvoudige jaarrekening behoeft niet als bijlage bij de geconsolideerde jaarrekening te worden opgenomen of deze te vergezellen.

6. Entiteiten die op grond van alinea 10 van IAS 27 vrijgesteld zijn van consolidatie, en die ingevolge alinea 13(c) van IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen vrijgesteld zijn van de „equity-methode” of ingevolge alinea 2 van deze standaard vrijgesteld zijn van toepassing van proportionele consolidatie of van de „equity-methode”, kunnen volstaan met het presenteren van de enkelvoudige jaarrekening als hun enige jaarrekening.

Vormen van joint ventures

7. Joint ventures kunnen vele verschillende vormen en structuren aannemen. Deze standaard onderscheidt ruwweg drie types – bedrijfsactiviteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, activa waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend en entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend – die veelal worden aangeduid als en voldoen aan de definitie van joint ventures. De volgende kenmerken gelden voor alle joint ventures:

(a) twee of meer deelnemers in een joint venture zijn gebonden aan een contractuele afspraak;

en

(b) uit de contractuele afspraak blijkt gezamenlijke zeggenschap.

Gezamenlijke zeggenschap

8. Gezamenlijke zeggenschap kan uitgesloten zijn wanneer een deelneming in een wettelijke sanering is verwikkeld of failliet is verklaard, of onderworpen is aan ernstige langdurige restricties wat betreft haar vermogen om middelen over te dragen aan de deelnemer in de joint venture. Indien de gezamenlijke zeggenschap voortduurt, is het niet gerechtvaardigd louter op grond van deze gebeurtenissen joint ventures niet te verwerken volgens deze standaard.

Contractuele afspraak

9. Het bestaan van een contractuele afspraak maakt een onderscheid tussen belangen die gezamenlijke zeggenschap inhouden enerzijds, en investeringen in geassocieerde deelnemingen waarbij de investeerder invloed van betekenis heeft anderzijds (zie IAS 28). Bedrijfsactiviteiten zonder een contractuele afspraak waaruit gezamenlijke zeggenschap blijkt, zijn in het kader van deze standaard geen joint ventures.

10. De contractuele afspraak kan op verschillende manieren worden aangetoond, bijvoorbeeld door een contract tussen de deelnemers in een joint venture of de notulen van besprekingen tussen de deelnemers in een joint venture. In sommige gevallen is de afspraak opgenomen in de statuten of andere huishoudelijke reglementen van de joint venture. Ongeacht haar vorm is de contractuele afspraak meestal schriftelijk en behandelt ze aspecten zoals:

(a) de activiteit, duur en verplichtingen inzake verslaggeving van de joint venture;

(b) de benoeming van de raad van bestuur of het equivalente bestuursorgaan van de joint venture en de stemrechten van de deelnemers in de joint venture;

(c) kapitaalstortingen door de deelnemers in de joint venture;

en

(d) het delen door de deelnemers in de joint venture van de productie, baten, lasten of resultaten van de joint venture.

11. Uit de contractuele afspraak blijkt de gezamenlijke zeggenschap over de joint venture. Een dergelijke vereiste zorgt ervoor dat geen enkele deelnemer in een joint venture zich in een positie bevindt waardoor hij eenzijdig de zeggenschap heeft over de activiteit. De afspraak bepaalt welke beslissingen in voor de doelstellingen van de joint venture essentiële domeinen de toestemming vereisen van alle deelnemers in de joint venture, en welke beslissingen de toestemming kunnen vereisen van een vooraf bepaalde meerderheid van deze deelnemers.

12. De contractuele afspraak kan een deelnemer in de joint venture identificeren als de operator of manager van de joint venture. De operator heeft geen zeggenschap over de joint venture, maar handelt volgens het financiële en operationele beleid dat volgens de contractuele afspraak door de deelnemers in de joint venture is overeengekomen en aan de operator is gedelegeerd. Indien de operator gemachtigd is om het financiële en operationele beleid van de economische activiteit te sturen, oefent hij de zeggenschap uit over de venture en is de venture een dochteronderneming van de operator en geen joint venture.

BEDRIJFSACTIVITEITEN WAAROVER GEZAMENLIJK DE ZEGGENSCHAP WORDT UITGEOEFEND

13. Voor de werking van sommige joint ventures worden de activa en andere middelen van de deelnemers in de joint venture gebruikt, en wordt er niet zozeer een rechtspersoon, vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of andere entiteit, of een financiële structuur opgericht die los staat van de deelnemers aan de joint venture. Elke deelnemer in de joint venture gebruikt zijn eigen materiële vaste activa en boekt zijn eigen voorraden. Hij maakt ook zijn eigen kosten en gaat zijn eigen verplichtingen aan en zorgt voor zijn eigen financiering, die zijn eigen verplichtingen vertegenwoordigen. De activiteiten van de joint venture kunnen worden uitgevoerd door de werknemers van de deelnemer in de joint venture, parallel aan soortgelijke activiteiten van de deelnemer in de joint venture. De contractuele afspraak van de joint venture voorziet doorgaans in een wijze waarop de opbrengsten uit de verkoop van het gezamenlijke product en eventuele gezamenlijk gemaakte kosten tussen de deelnemers in de joint venture worden verdeeld.

14. Een voorbeeld van een activiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, is het geval waarin twee of meer deelnemers in een joint venture hun bedrijfsactiviteiten, middelen en expertise samenvoegen om gezamenlijk een bepaald product, zoals een vliegtuig, te vervaardigen, op de markt te brengen en te distribueren. Elke deelnemer in de joint venture voert verschillende delen van het fabricageproces uit. Elke deelnemer in de joint venture neemt kosten voor eigen rekening en krijgt een aandeel in de opbrengsten uit de verkoop van het vliegtuig. Dit aandeel wordt bepaald in overeenstemming met de contractuele afspraak.

15.  Met betrekking tot zijn belangen in bedrijfsactiviteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, moet een deelnemer in een joint venture in zijn jaarrekening opnemen:

(a)  de activa waarover hij zeggenschap heeft en de verplichtingen die hij aangaat;

en

(b)  de kosten die hij maakt en zijn aandeel in de baten die hij genereert uit de verkoop van goederen of diensten door de joint venture.

16. Aangezien de activa, verplichtingen, baten en lasten in de jaarrekening van de deelnemer in een joint venture zijn opgenomen, zijn met betrekking tot deze posten geen aanpassingen of andere consolidatieprocedures vereist als de deelnemer in een joint venture een geconsolideerde jaarrekening presenteert.

17. Een afzonderlijke administratie voor de joint venture zelf is mogelijk niet vereist en mogelijk wordt voor de joint venture geen jaarrekening opgesteld. De deelnemers in een joint venture kunnen echter een interne jaarrekening opstellen zodat zij de financiële prestaties van de joint venture kunnen beoordelen.

ACTIVA WAAROVER GEZAMENLIJK DE ZEGGENSCHAP WORDT UITGEOEFEND

18. In sommige joint ventures wordt over één of meer activa die zijn ingebracht in of verkregen voor de joint venture, en die zijn bestemd voor het doel van de joint venture, gezamenlijk de zeggenschap uitgeoefend door de deelnemers in de joint venture en zijn ze vaak hun gezamenlijk eigendom. De activa worden gebruikt om voordelen te verkrijgen voor de deelnemers in de joint venture. Elke deelnemer in de joint venture kan een aandeel nemen in de productie van de activa en elke deelnemer draagt een overeengekomen aandeel in de gemaakte kosten.

19. Voor deze joint ventures wordt geen rechtspersoon, vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of andere entiteit opgericht, noch een financiële structuur die los staat van de deelnemers in de joint venture. Elke deelnemer in de joint venture heeft via zijn aandeel in het actief waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, zeggenschap over zijn aandeel in de toekomstige economische voordelen.

20. Activa waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, spelen een rol bij veel activiteiten binnen de olie- en gassector en de mineralenwinning Zo kunnen een aantal oliemaatschappijen gezamenlijk de zeggenschap uitoefenen over een oliepijpleiding en deze gezamenlijk exploiteren. Elke deelnemer in de joint venture gebruikt de pijpleiding om zijn eigen product te vervoeren, en draagt in ruil een overeengekomen gedeelte van de exploitatiekosten van de pijpleiding. Een ander voorbeeld van een actief waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, is het geval waarin twee entiteiten gezamenlijk de zeggenschap hebben over vastgoed, waarbij ze elk een aandeel nemen van de ontvangen huurgelden en een aandeel in de lasten dragen.

21.  Met betrekking tot zijn belang in de activa waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, dient een deelnemer in een joint venture in zijn jaarrekening op te nemen:

(a)  zijn aandeel in de activa waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, ingedeeld volgens de aard van de activa;

(b)  eventuele verplichtingen die hij is aangegaan;

(c)  zijn aandeel in eventuele verplichtingen die gezamenlijk met de andere deelnemers zijn aangegaan met betrekking tot de joint venture;

(d)  enige baten uit de verkoop of het gebruik van zijn aandeel in de productie van de joint venture, samen met zijn aandeel in eventuele door de joint venture gemaakte kosten;

en

(e)  eventuele kosten die hij heeft gemaakt met betrekking tot zijn belang in de joint venture.

22. Met betrekking tot zijn belang in de activa waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, moet elke deelnemer in een joint venture in zijn administratie en jaarrekening opnemen:

(a) zijn aandeel in de activa waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, geclassificeerd volgens de aard van de activa, en niet zozeer als een investering. Een aandeel in een pijpleiding waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, wordt bijvoorbeeld geclassificeerd als materiële vaste activa;

(b) enige verplichtingen die hij is aangegaan, bijvoorbeeld bij de financiering van zijn aandeel in de activa;

(c) zijn aandeel in eventuele verplichtingen die voor de joint venture gezamenlijk met andere deelnemers in de joint venture zijn aangegaan;

(d) enige baten uit de verkoop of het gebruik van zijn aandeel in de productie van de joint venture, samen met zijn aandeel in eventuele door de joint venture gemaakte kosten.

(e) enige kosten die hij heeft gemaakt voor zijn belang in de joint venture, bijvoorbeeld lasten voor de financiering van het belang van de deelnemer in de activa en voor de verkoop van zijn aandeel in de productie.

Aangezien de activa, verplichtingen, baten en lasten in de jaarrekening van de deelnemer in een joint venture worden opgenomen, zijn voor deze posten geen aanpassingen of andere consolidatieprocedures vereist als de deelnemer in een joint venture een geconsolideerde jaarrekening presenteert.

23. De verwerking van activa waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend weerspiegelt de economische realiteit, en doorgaans de juridische vorm van de joint venture. De afzonderlijke administratie van de joint venture zelf is mogelijk beperkt tot de kosten die de deelnemers in de joint venture gezamenlijk hebben gemaakt en die uiteindelijk volgens hun overeengekomen aandeel door de deelnemers worden gedragen. Voor de joint venture zelf wordt mogelijk geen jaarrekening opgesteld, hoewel de deelnemers in de joint ventures een interne jaarrekening kunnen opstellen zodat zij de financiële prestaties van de joint venture kunnen beoordelen.

ENTITEITEN WAAROVER GEZAMENLIJK DE ZEGGENSCHAP WORDT UITGEOEFEND

24. Een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend is een joint venture waarvoor een rechtspersoon, vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of andere entiteit wordt opgericht waarin elke deelnemer in de joint venture een belang heeft. De entiteit opereert op dezelfde manier als andere entiteiten, behalve dat uit een contractuele afspraak tussen de deelnemers aan de joint ventures de gezamenlijke zeggenschap blijkt over de economische activiteiten van de entiteit.

25. Een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend heeft de zeggenschap over de activa van de joint venture, gaat verplichtingen aan en maakt kosten en verdient opbrengsten. Zij kan in eigen naam contracten afsluiten en financiering verkrijgen voor de bedrijfsactiviteiten van de joint venture. Elke deelnemer in een joint venture heeft recht op een aandeel in de winst van de entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, hoewel voor sommige entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend ook geldt dat de productie van de joint venture wordt gedeeld.

26. Een gebruikelijk voorbeeld van een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend is het geval waarin twee entiteiten hun activiteiten in een bepaalde sector combineren door de relevante activa en verplichtingen over te dragen aan een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend. Een ander voorbeeld ontstaat wanneer een entiteit een activiteit begint in een ander land, in samenwerking met de overheid of een andere instelling in dat land, door de oprichting van een afzonderlijke entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend door de entiteit en de overheid of instelling.

27. Veel entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend zijn in wezen vergelijkbaar met joint ventures die worden aangeduid als bedrijfsactiviteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend of activa waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend. Zo kunnen de deelnemers in een joint venture een actief waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, zoals een oliepijpleiding, om fiscale of andere redenen overdragen aan een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend. Zo ook kunnen de deelnemers in een joint venture in een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend activa inbrengen die gezamenlijk zullen worden geëxploiteerd. Voor sommige bedrijfsactiviteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, wordt een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, opgericht die instaat voor bepaalde aspecten van de activiteit, zoals het ontwerp, de marketing, de distributie of de cliëntenservice van het product.

28. Een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend voert haar eigen administratie, stelt een jaarrekening op en presenteert deze op dezelfde manier als andere entiteiten, in overeenstemming met de International Financial Reporting Standards.

29. Gewoonlijk brengt elke deelnemer in een joint venture geldmiddelen of andere middelen in in de entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend. Deze inbreng wordt opgenomen in de administratie van de deelnemer in de joint venture en opgenomen in zijn jaarrekening, als een investering in de entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend.

Jaarrekening van een deelnemer in een joint venture

Proportionele consolidatie

30.  Een deelnemer in een joint venture dient zijn belang in een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend op te nemen volgens de proportionele consolidatiemethode of de in alinea 38 vermelde alternatieve methode. Wanneer de proportionele consolidatiemethode wordt toegepast dient één van de twee hierna omschreven verslaggevingsbasissen te worden gebruikt.

31. Een deelnemer in een joint venture neemt zijn belang in een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend op volgens één van de twee verslaggevingsbasissen voor proportionele consolidatie, ongeacht of hij ook investeringen heeft in dochterondernemingen, en ongeacht of hij zijn jaarrekening aanduidt als geconsolideerde jaarrekening.

32. Bij de opname van een belang in een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, is het essentieel dat een deelnemer in een joint venture de economische realiteit van de afspraak weerspiegelt, en niet zozeer de specifieke structuur of vorm van de joint venture. In een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, heeft een deelnemer in een joint venture via zijn aandeel in de activa en de verplichtingen van de joint venture zeggenschap over zijn aandeel in de toekomstige economische voordelen. Deze economische realiteit komt in de geconsolideerde jaarrekening van de deelnemer in een joint venture tot uiting indien de deelnemer zijn belangen in de activa, verplichtingen, baten en lasten van de entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend opneemt aan de hand van één van de twee in alinea 34 beschreven verslaggevingsbasissen voor proportionele consolidatie.

33. De toepassing van proportionele consolidatie houdt in dat in de balans van de deelnemer in een joint venture zijn aandeel in de activa waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend is vervat, evenals zijn aandeel in de verplichtingen waarvoor hij gezamenlijk aansprakelijk is. De winst- en verliesrekening van de deelnemer in een joint venture omvat zijn aandeel in de baten en lasten van de entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend. Veel van de procedures die geëigend zijn voor de toepassing van proportionele consolidatie zijn vergelijkbaar met de procedures voor de consolidatie van investeringen in dochterondernemingen, die worden beschreven in IAS 27.

34. Er kunnen verschillende verslaggevingsbasissen worden gebruikt om proportionele consolidatie toe te passen. De deelnemer in een joint venture kan zijn aandeel in elk van de activa, verplichtingen, baten en lasten van de entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, post voor post samenvoegen met de vergelijkbare posten in zijn jaarrekening. Hij kan bijvoorbeeld zijn aandeel in de voorraden van de entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend samenvoegen met zijn voorraden, en zijn aandeel in de materiële vaste activa van de entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, samenvoegen met zijn materiële vaste activa. Anderzijds kan de deelnemer in een joint venture in zijn jaarrekening afzonderlijke posten opnemen voor zijn aandeel in de activa, verplichtingen, baten en lasten van de entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend. Hij kan bijvoorbeeld zijn aandeel in een vlottend actief van de entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, afzonderlijk presenteren als onderdeel van zijn vlottende activa. Hij kan zijn aandeel in de materiële vaste activa van de entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, afzonderlijk presenteren als onderdeel van zijn materiële vaste activa. Beide verslaggevingsbasissen resulteren in de verslaggeving van identieke bedragen voor de winst of het verlies en voor elke belangrijke classificatie van activa, verplichtingen, baten en lasten; beide verslaggevingsbasissen zijn in het kader van deze standaard aanvaardbaar.

35. Ongeacht de verslaggevingsbasis die voor proportionele consolidatie wordt gebruikt, mogen activa of verplichtingen niet worden gesaldeerd door de aftrek van andere verplichtingen of activa, of mogen baten of lasten niet worden gesaldeerd door de aftrek van andere lasten of baten, tenzij een juridisch recht op verrekening bestaat en de saldering de verwachting vertegenwoordigt dat het actief zal worden gerealiseerd of de verplichting zal worden afgewikkeld.

36.  Een deelnemer in een joint venture moet de toepassing van proportionele consolidatie beëindigen vanaf de datum waarop hij niet langer gezamenlijke zeggenschap heeft over een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend.

37. Een deelnemer in een joint venture moet de toepassing van proportionele consolidatie beëindigen vanaf de datum waarop hij niet langer de zeggenschap deelt over een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren indien de deelnemer in een joint venture zijn belang vervreemdt, of wanneer de entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend aan dusdanige externe beperkingen wordt onderworpen dat de deelnemer in een joint venture geen gezamenlijke zeggenschap meer heeft.

De „equity”-methode

38.  Als alternatief vooroor de proportionele consolidatie beschreven in alinea 30 dient een deelnemer in een joint venture zijn belang in een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, op te nemen volgens de „equity-methode”.

39. Een deelnemer in een joint venture neemt zijn belang in een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend op volgens de „equity-methode”, ongeacht of hij tevens investeringen heeft in dochterondernemingen of hij zijn jaarrekening aanduidt als geconsolideerde jaarrekening.

40. Sommige deelnemers in een joint venture nemen hun belangen in entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend op volgens de „equity”-methode zoals beschreven in IAS 28. Het gebruik van de „equity”-methode wordt gesteund door hen die stellen dat het niet geëigend is om posten waarover de zeggenschap wordt uitgeoefend te combineren met posten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, en door hen die menen dat deelnemers in een joint venture invloed van betekenis hebben in een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, en niet zozeer gezamenlijke zeggenschap. Deze standaard beveelt het gebruik van de „equity”-methode niet aan, aangezien proportionele consolidatie een beter beeld geeft van het wezen en de economische realiteit van het belang van een deelnemer in een joint venture in een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, namelijk zeggenschap over het aandeel van de deelnemer in de joint venture in de toekomstige economische voordelen. Niettemin staat deze standaard het gebruik van de „equity”-methode toe voor de opname van belangen in entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, als een alternatieve verwerkingswijze.

41.  Een deelnemer in een joint venture dient de toepassing van de „equity”-methode te beëindigen vanaf de datum waarop hij niet langer gezamenlijke zeggenschap heeft over, of invloed van betekenis heeft in een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend.

Uitzonderingen op proportionele consolidatie en de „equity”-methode

42.  Belangen in entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend die beantwoorden aan de voorwaarde die in alinea 2(a) is uiteengezet, dienen geclassificeerd te worden als aangehouden voor handelsdoeleinden en administratief te worden verwerkt in overeenstemming met IAS 39.

43. Wanneer een belang in een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend dat voorheen in overeenstemming met IAS 39 werd verwerkt, overeenkomstig alinea 2(a) en 42 niet binnen twaalf maanden wordt afgestoten, dient het administratief te worden proportioneel te worden geconsolideerd of volgens de de „equity”-methode vanaf het tijdstip van verwerving (zie IAS 22 Bedrijfscombinaties). De jaarrekening dient voor de verslagperioden vanaf de datum van verwerving te worden aangepast.

44. Een entiteit kan in een uitzonderingsgeval een deelnemer in een joint venture hebben gevonden voor een in alinea 2(a) vermeld belang, maar heeft mogelijk de verkoop niet binnen twaalf maanden na datum van verwerving afgerond vanwege de vereiste goedkeuring door regelgevende instanties of derden. De deelnemer in een joint venture is niet verplicht om proportionele consolidatie of de „equity”-methode toe te passen op een belang in een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, indien de verkoop op balansdatum lopende is en er geen reden bestaat om aan te nemen dat de verkoop niet kort na balansdatum zal worden afgerond.

45.  Vanaf de datum waarop een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, een dochteronderneming wordt van een deelnemer in een joint venture, dient de deelnemer in de joint venture zijn belang in overeenstemming met IAS 27 te verwerken. Vanaf de datum waarop een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, een geassocieerde deelneming wordt van een deelnemer in een joint venture, dient de deelnemer in de joint venture zijn belang in overeenstemming met IAS 28 te verwerken.

Enkelvoudige jaarrekening van een deelnemer in een joint venture

46.  Een belang in een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, dient in de enkelvoudige jaarrekening van de deelnemer in een joint venture te worden verwerkt in overeenstemming met de alinea’s 37 tot en met 42 van IAS 27.

47. Deze standaard schrijft niet voor welke entiteiten een voor het publiek toegankelijk enkelvoudige jaarrekening opstellen.

TRANSACTIES TUSSEN EEN DEELNEMER IN EEN JOINT VENTURE EN EEN JOINT VENTURE

48.  Indien een deelnemer in een joint venture activa inbrengt in of verkoopt aan een joint venture, moet de opname van enig deel van een winst of verlies uit de transactie de economische realiteit van de transactie weerspiegelen. Zo lang als de activa door de joint venture worden aangehouden, en op voorwaarde dat de deelnemer in de joint venture de wezenlijke risico’s en voordelen van eigendom heeft overgedragen, dient de deelnemer in de joint venture uitsluitend dat deel van de winst of het verlies op te nemen dat is toe te rekenen aan de belangen van de andere deelnemers ( 20 ). De deelnemer in de joint venture dient het volledige bedrag van eventuele verliezen op te nemen indien uit de inbreng of de verkoop een vermindering in de opbrengstwaarde van vlottende activa of een bijzonder waardeverminderingsverlies blijkt.

49.  Indien een deelnemer in een joint venture activa van een joint venture aankoopt, dient de deelnemer in de joint venture zijn aandeel in de winst van de joint venture uit de transactie niet op te nemen tot hij de activa aan een onafhankelijke partij heeft doorverkocht. Een deelnemer in een joint venture dient zijn aandeel in de verliezen uit deze transacties op te nemen op dezelfde wijze als winsten, behalve dat verliezen onmiddellijk moeten worden opgenomen indien zij een vermindering van de opbrengstwaarde van vlottende activa of een bijzonder waardeverminderingsverlies vertegenwoordigen.

50. Om te beoordelen of uit een transactie tussen een deelnemer in een joint venture en een joint venture een bijzondere waardevermindering van een actief blijkt, bepaalt de deelnemer in de joint venture de realiseerbare waarde van het actief volgens IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa. Bij de bepaling van de bedrijfswaarde beoordeelt de deelnemer in een joint venture de toekomstige kasstromen uit het actief op basis van het voortgezette gebruik van het actief en zijn uiteindelijke vervreemding door de joint venture.

VERSLAGGEVING VAN BELANGEN IN JOINT VENTURES IN DE JAARREKENING VAN EEN INVESTEERDER

51.  Een investeerder in een joint venture die geen gezamenlijke zeggenschap heeft, dient die investering in overeenstemming met IAS 39 te verwerken, of overeenkomstig IAS 28, indien hij invloed van betekenis heeft in de joint venture.

OPERATORS VAN JOINT VENTURES

52.  Operators of managers van een joint venture dienen eventuele honoraria administratief te verwerken in overeenstemming met IAS 18 Opbrengsten.

53. Een of meer deelnemers in een joint venture kunnen optreden als operator of manager van een joint venture. Operators ontvangen voor dergelijke taken doorgaans een managementvergoeding. De honoraria worden door de joint venture administratief verwerkt als last.

INFORMATIEVERSCHAFFING

54.  Een deelnemer in een joint venture dient het totale bedrag van de volgende voorwaardelijke verplichtingen afzonderlijk te vermelden van het bedrag van andere voorwaardelijke verplichtingen, tenzij verlies zeer onwaarschijnlijk is:

(a)  enige voorwaardelijke verplichtingen die de deelnemer in een joint venture is aangegaan in verband met zijn belangen in joint ventures en zijn aandeel in elk van de voorwaardelijke verplichtingen die gezamenlijk met andere deelnemers in een joint venture zijn aangegaan;

(b)  zijn aandeel in de voorwaardelijke verplichtingen van de joint ventures zelf waarvoor hij voorwaardelijk aansprakelijk is;

en

(c)  de voorwaardelijke verplichtingen die ontstaan omdat de deelnemer in een joint venture voorwaardelijk aansprakelijk is voor de verplichtingen van de andere deelnemers in een joint venture.

55.  Een deelnemer in een joint venture dient het totale bedrag van de volgende verplichtingen met betrekking tot zijn belangen in joint ventures, afzonderlijk van andere verplichtingen te vermelden:

(a)  eventuele investeringsverplichtingen van de deelnemer in een joint venture met betrekking tot zijn belangen in joint ventures, en zijn aandeel in de investeringsverplichtingen die gezamenlijk met andere deelnemers in joint ventures zijn aangegaan;

en

(b)  zijn aandeel in de investeringsverplichtingen van de joint ventures zelf.

56.  Een deelnemer in een joint venture moet een opsomming en beschrijving geven van zijn belangen in belangrijke joint ventures en de omvang van het belang dat hij aanhoudt in entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend. Een deelnemer in een joint venture die zijn belangen in entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend opneemt volgens de post-voor-post verslaggevingsbasis voor de proportionele consolidatie of de „equity”-methode, moet de totale bedragen vermelden voor elk van de vlottende activa, vaste activa, kortlopende verplichtingen, langlopende verplichtingen, baten en lasten met betrekking tot zijn belangen in joint ventures.

57.  Een deelnemer in een joint venture dient de methode te vermelden die hij toepast om zijn belangen op te nemen in entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend.

INGANGSDATUM

58.  Een entiteit dient deze standaard toe te passen voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als een entiteit deze standaard toepast voor een verslagperiode die vóór 1 januari 2005 aanvangt, dient zij dit feit te vermelden.

INTREKKING VAN IAS 31 (HERZIENE VERSIE VAN 2000)

59. Deze standaard vervangt IAS 31 Financiële verslaggeving van Belangen in joint ventures (herziene versie van 2000).

BIJLAGE

Wijzigingen in andere uitspraken

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Als een entiteit deze standaard toepast voor een eerdere verslagperiode, dienen deze wijzigingen voor deze eerdere verslagperiode te worden toegepast.

A1. SIC-13 Entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend – Niet-monetaire bijdragen door deelnemers in een joint venture wordt als volgt gewijzigd.

De verwijzing wordt als volgt gewijzigd:

Referentie: IAS 31 Belangen in joint ventures

Alinea 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. IAS 31.48 verwijst als volgt naar zowel bijdragen als verkopen tussen een deelnemer in een joint venture en een joint venture: „Indien een deelnemer in een joint venture activa bijdraagt of verkoopt aan een joint venture, moet de opname van enig deel van een winst of verlies uit de transactie de economische realiteit van de transactie weerspiegelen”. Daarnaast stelt IAS 31.24 dat een „entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, een joint venture is waarvoor een rechtspersoon, partnership of andere entiteit wordt opgericht waarin elke deelnemer in de joint venture een belang heeft.” Er zijn geen expliciete leidraden voor de opname van winsten en verliezen die voortvloeien uit bijdragen van niet-monetaire activa aan entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend (jointly controlled entities, of JCE's).

A2. In de International Financial Reporting Standards, met inbegrip van de International Accounting Standards en de Interpretaties die in december 2003 van kracht zijn, worden verwijzingen naar de actuele versie van IAS 31 Financiële verslaggeving van belangen in joint ventures vervangen door verwijzigingen naar IAS 31 Belangen in joint ventures.

▼M4

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 32

Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Presentatie

Vreemd vermogen en eigen vermogen

Geen contractuele verplichting tot levering van geldmiddelen of een ander financieel actief (alinea 16(a))

Afwikkeling in eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit (alinea 16(b))

Voorzieningen voor voorwaardelijke afwikkeling

Afwikkelingsmogelijkheden

Samengestelde financiële instrumenten

Ingekochte eigen aandelen

Rente, dividenden, verliezen en winsten

Saldering van een financieel actief en een financiële verplichting

Informatieverschaffing

Indeling, locatie en categorieën van financiële instrumenten

Beleid inzake risicobeheer en afdekkingsactiviteiten

Bepalingen en grondslagen voor financiële verslaggeving

Renterisico

Kredietrisico

Reële waarde

Overige informatie

Niet langer opnemen in de balans

Zekerheid

Samengestelde financiële instrumenten met meerdere in het contract besloten derivaten

Financiële activa en financiële verplichtingen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening

Herclassificatie

Winst- en verliesrekening en eigen vermogen

Bijzondere waardevermindering

Niet-nakoming en schending

Ingangsdatum

Intrekking van andere uitspraken

Deze herziene standaard vervangt IAS 32 (herziene versie van 2000) Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie en dient te worden toegepast voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing is toegestaan. International Accounting Standard 32

DOEL

1. Deze standaard heeft tot doel gebruikers van jaarrekeningen meer inzicht te verschaffen in het belang van financiële instrumenten voor de financiële positie, financiële prestaties en kasstromen van een entiteit.

2. Deze standaard bevat vereisten voor de presentatie van financiële instrumenten en geeft aan welke informatie over deze instrumenten moet worden verschaft. De presentatievereisten gelden voor de classificatie van financiële instrumenten, vanuit het perspectief van de emittent, naar financiële activa, financiële verplichtingen en eigen-vermogensinstrumenten; de classificatie van daaraan gerelateerde rente, dividenden, verliezen en winsten; en de omstandigheden waaronder financiële activa en financiële verplichtingen dienen te worden gesaldeerd. De standaard vereist informatieverschaffing over factoren die invloed hebben op het bedrag, het tijdstip en de zekerheid van de toekomstige kasstromen van een entiteit met betrekking tot financiële instrumenten en de grondslagen voor financiële verslaggeving die op die instrumenten moeten worden toegepast. Daarnaast schrijft deze standaard voor dat informatie wordt verschaft over de aard en omvang van het gebruik van financiële instrumenten door een entiteit, de bedrijfsdoelstellingen die ze dienen, de risico's die ermee verband houden en het beleid van het management inzake de beheersing van deze risico's.

3. De grondslagen in deze standaard zijn een aanvulling op de grondslagen voor de opname en waardering van financiële activa en financiële verplichtingen in IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering.

TOEPASSINGSGEBIED

4.  Deze standaard dient door alle entiteiten te worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

(a)  belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures die worden verwerkt overeenkomstig IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening, IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen of IAS 31 Belangen in joint ventures. Entiteiten dienen deze standaard echter toe te passen op een belang in een dochteronderneming, geassocieerde deelneming of joint venture dat volgens IAS 27, IAS 28 of IAS 31 administratief overeenkomstig IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering wordt verwerkt. In deze gevallen dienen entiteiten naast de informatievereisten in IAS 27, IAS 28 en IAS 31 tevens aan de informatievereisten in deze standaard te voldoen. Entiteiten dienen deze standaard ook toe te passen op alle derivaten betreffende belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures;

(b)  rechten en verplichtingen van werkgevers uit hoofde van beloningsregelingen voor het personeel, waarop IAS 19 Personeelsbeloningen, van toepassing is;

(c)  rechten en verplichtingen die voortvloeien uit verzekeringscontracten. Entiteiten dienen deze standaard echter toe te passen op financiële instrumenten in de vorm van een (her)verzekeringscontract zoals beschreven in alinea 6, maar waarbij in hoofdzaak overdracht plaatsvindt van in alinea 52 beschreven financiële risico’s. Daarnaast dienen entiteiten deze standaard toe te passen op derivaten die besloten zijn in verzekeringscontracten (zie alinea 10 tot en met 13) van IAS 39);

(d)  contracten op basis van een voorwaardelijke vergoeding bij een bedrijfscombinatie (zie alinea 65 tot en met 67 van IAS 22 Bedrijfscombinaties);Deze vrijstelling geldt alleen voor de overnemende partij;

(e)  contracten die een betaling vereisen die is gebaseerd op klimatologische, geologische of andere fysieke variabelen (zie alinea TL1 van IAS 39). Deze standaard dient echter te worden toegepast op andere soorten derivaten die in dergelijke contracten zijn besloten (bijvoorbeeld als een renteswap afhankelijk is van een klimatologische variabele zoals het aantal dagen waarop een bepaalde temperatuur wordt bereikt, dan is het renteswapelement een in een contract besloten derivaat dat binnen het toepassingsgebied van deze standaard valt – zie alinea 10 tot en met 13 van IAS 39).

5. Deze standaard geldt voor zowel opgenomen als niet-opgenomen financiële instrumenten. Opgenomen financiële instrumenten omvatten door de entiteit uitgegeven eigen-vermogensinstrumenten en financiële activa en financiële verplichtingen die binnen het toepassingsgebied van IAS 39 vallen. Niet-opgenomen financiële instrumenten omvatten sommige financiële instrumenten die, hoewel zij buiten het toepassingsgebied van IAS 39 vallen, binnen het toepassingsgebeid van deze standaard vallen (zoals sommige verplichtingen uit hoofde van leningen).

6. Binnen het bestek van deze standaard is een verzekeringscontract een contract waarbij de verzekeraar wordt blootgesteld aan bepaalde verliesrisico's die verbonden zijn aan gebeurtenissen of omstandigheden die binnen een bepaalde periode plaatsvinden of worden ontdekt, met inbegrip van overlijden (of bij een lijfrente, het overleven van de lijfrentetrekker), ziekte, arbeidsongeschiktheid, materiële schade, schade aan derden en onderbreking van de bedrijfsactiviteiten. De bepalingen van deze standaard zijn van toepassing als een financieel instrument de vorm heeft van een verzekeringscontract maar in hoofdzaak betrekking heeft op de overdracht van financiële risico's (zie alinea 52), bijvoorbeeld bepaalde soorten financiële herverzekeringscontracten en gegarandeerde beleggingscontracten die zijn uitgegeven door verzekeringsmaatschappijen en andere entiteiten. Entiteiten die verplichtingen hebben uit hoofde van verzekeringscontracten worden aangemoedigd om te overwegen of het geëigend is de bepalingen van deze standaard toe te passen bij het presenteren en verschaffen van informatie over dergelijke verplichtingen.

7. Andere standaarden die specifiek zijn uitgevaardigd voor bepaalde soorten financiële instrumenten bevatten aanvullende vereisten met betrekking tot het presenteren en verschaffen van informatie. Bijvoorbeeld IAS 17 Lease-overeenkomsten, en IAS 26 Administratieve verwerking en verslaggeving door werknemerspensioenfondsen, bevatten specifieke informatievereisten met betrekking tot respectievelijk financiële leases en werknemerspensioenfondsen. Daarnaast gelden er voor financiële instrumenten bepaalde vereisten uit andere standaarden, met name IAS 30 Toelichtingen in de jaarrekeningen van banken en soortgelijke financiële instellingen.

8.  Deze standaard dient te worden toegepast op contracten tot aankoop of verkoop van niet-financiële goederen, die op nettobasis kunnen worden afgewikkeld in geldmiddelen of een ander financieel instrument, of door financiële instrumenten te ruilen, alsof de contracten financiële instrumenten waren, met uitzondering van contracten die zijn gesloten en worden gehouden in verband met de ontvangst of de levering van een niet-financieel goed overeenkomstig de verwachte behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik.

9. Er zijn verschillende manieren waarop een contract tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed op nettobasis kan worden afgewikkeld in geldmiddelen of een ander financieel instrument, of door financiële instrumenten te ruilen. Deze omvatten:

(a) indien de contractvoorwaarden elk van beide partijen toestaan het contract op nettobasis af te wikkelen in geldmiddelen of een ander financieel instrument of door financiële instrumenten te ruilen;

(b) indien de mogelijkheid om op nettobasis af te wikkelen in geldmiddelen of een ander financieel actief, of door financiële instrumenten te ruilen, niet expliciet in de contractvoorwaarden is opgenomen, maar het voor de entiteit gangbare praktijk is om vergelijkbare contracten op nettobasis af te wikkelen in geldmiddelen of een ander financieel actief, of door financiële instrumenten te ruilen (hetzij met de tegenpartij, door het afsluiten van tegengestelde contracten, of door het contract vóór de uitoefening of het verlopen te verkopen);

(c) indien het bij de entiteit, voor vergelijkbare contracten, gangbare praktijk is dat het onderliggende niet-financiële goed wordt ontvangen om het kort na ontvangst met winst te verkopen door te profiteren van prijsschommelingen op de korte termijn of van de handelsmarge;

en

(d) indien het niet-financiële goed waarover het contract handelt onmiddellijk in geldmiddelen kan worden omgezet.

Een contract waarop sub (b) en (c) van toepassing zijn, wordt niet gesloten met het oog op de ontvangst of levering van het niet-financiële goed overeenkomstig de verwachte behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik, en valt derhalve binnen het toepassingsgebied van IAS 32. Andere contracten waarvoor alinea 8 geldt, worden beoordeeld om te bepalen of zij werden gesloten en worden gehouden om het niet-financiële item te ontvangen of over te dragen overeenkomstig de behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik, en derhalve of zij binnen het toepassingsgebied van deze standaard vallen.

10. Een geschreven optie tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed dat, overeenkomstig alinea 9 (a) of (d), op nettobasis kan worden afgewikkeld in geldmiddelen of een ander financieel instrument, of door financiële instrumenten te ruilen, valt binnen het toepassingsgebied van deze standaard. Een dergelijk contract kan niet worden gesloten met het oog op de ontvangst of levering van het niet-financiële goed overeenkomstig de behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik.

DEFINITIES (zie tevens alinea TL3 tot en met TL24)

11.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een financieel instrument is een overeenkomst die leidt tot zowel een financieel actief bij één entiteit als een financiële verplichting of eigen-vermogensinstrument bij een andere entiteit.

Een financieel actief is een actief dat :

(a)  een geldmiddel is;

(b)  een eigen-vermogensinstrument van een andere entiteit is;

(c)  een contractueel recht is om:

(i)  geldmiddelen of een ander financieel actief te ontvangen van een andere entiteit;

of

(ii)  financiële activa of financiële verplichtingen te ruilen met een andere entiteit onder voorwaarden die potentieel voordelig zijn voor de entiteit;

of

(d)  een contract dat in de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit zal of kan worden afgewikkeld en dat:

(i)  een niet-derivaat is waarbij de entiteit verplicht is, of kan worden, om een variabel aantal van de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit te ontvangen;

of

(ii)  een derivaat dat door de emittent zal of kan worden afgewikkeld door geldmiddelen of een ander financieel actief te ruilen voor een vast aantal van de eigen-vermogensinstrumenten. In dit kader omvatten de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit geen instrumenten die op zichzelf contracten zijn op grond waarvan in de toekomst de eigen-vermogensinstrumenten van de emittent worden ontvangen of overgedragen.

Een financiële verplichting is elke verplichting die:

(a)  een contractuele verplichting is om:

(i)  geldmiddelen of een ander financieel actief aan een andere entiteit te leveren;

of

(ii)  financiële activa of financiële verplichtingen te ruilen met een andere entiteit onder voorwaarden die potentieel nadelig zijn voor de entiteit;

of

(b)  een contract is dat in de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit zal of kan worden afgewikkeld en dat:

(i)  een niet-derivaat is waarbij de entiteit verplicht is, of kan worden, om een variabel aantal van de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit te leveren;

of

(ii)  een derivaat is dat door de emittent zal of kan worden afgewikkeld door geldmiddelen of een ander financieel actief te ruilen voor een vast aantal van de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit. In dit kader omvatten de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit geen instrumenten die op zichzelf contracten zijn op grond waarvan in de toekomst de eigen-vermogensinstrumenten van de emittent worden ontvangen of geleverd.

Een eigen-vermogensinstrument is elk contract dat het overblijvende belang omvat in de activa van een entiteit, na aftrek van alle verplichtingen.

De reële waarde is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting kan worden afgewikkeld, tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

12. De volgende begrippen worden gedefinieerd in alinea 9 van IAS 39 en worden in deze standaard gebruikt met de in IAS 39 vermelde betekenis.

 geamortiseerde kostprijs van een financieel actief of een financiële verplichting;

 voor verkoop beschikbare financiële activa;

 niet langer opnemen in de balans;

 derivaat;

 effectieve-rentemethode;

 financieel actief of financiële verplichting tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening;

 vaststaande verplichting;

 verwachte toekomstige transactie;

 afdekkingseffectiviteit;

 afgedekte positie;

 afdekkingsinstrument;

 tot einde looptijd aangehouden beleggingen;

 leningen en vorderingen;

 volgens standaard marktconventies afgewikkelde inkoop of verkoop;

 transactiekosten.

13. In deze standaard verwijzen de begrippen „contract” en „contractueel” naar een overeenkomst tussen twee of meer partijen die duidelijke economische gevolgen heeft, waaraan de partijen zich niet of nauwelijks kunnen onttrekken, meestal omdat de overeenkomst in rechte afdwingbaar is. Contracten, en bijgevolg financiële instrumenten, kunnen diverse vormen aannemen en zijn niet noodzakelijkerwijs schriftelijk aangegaan.

14. In deze standaard omvat het begrip „entiteit” natuurlijke personen, vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid, rechtspersonen, trusts en overheidsinstellingen.

PRESENTATIE

Vreemd vermogen en eigen vermogen (zie tevens alinea TL25 tot en met TL29)

15.  De emittent van een financieel instrument dient het instrument, of de afzonderlijke componenten van het instrument, als een financiële verplichting of als eigen vermogen te classificeren, in overeenstemming met de economische realiteit van de contractuele afspraak, en met de definitie van een financiële verplichting, een financieel actief en van een eigen-vermogensinstrument.

16. Wanneer een emittent de definities in alinea 11 toepast om te bepalen of een financieel instrument een eigen-vermogensinstrument is in plaats van een financiële verplichting, dan is het instrument uitsluitend een eigen-vermogensinstrument indien aan beide onderstaande voorwaarden (a) en (b) wordt voldaan.

(a) Het instrument omvat geen contractuele verplichting om:

(i) geldmiddelen of een ander financieel actief aan een andere entiteit te leveren;

of

(ii) financiële activa of financiële verplichtingen te ruilen met een andere entiteit onder voorwaarden die potentieel nadelig zijn voor de emittent.

(b) Indien het instrument in de eigen-vermogensinstrumenten van de emittent zal of kan worden afgewikkeld, dan is het:

(i) een niet-afgeleid instrument dat voor de emittent geen contractuele verplichting inhoudt tot levering van een variabel aantal van de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit;

of

(ii) een afgeleid instrument dat door de emittent uitsluitend zal worden afgewikkeld door geldmiddelen of een ander financieel actief te ruilen voor een vast aantal van de eigen-vermogensinstrumenten van de emittent. In dit kader omvatten de eigen-vermogensinstrumenten van de emittent geen instrumenten die op zichzelf contracten zijn op grond waarvan in de toekomst de eigen-vermogensinstrumenten van de emittent worden ontvangen of geleverd.

Een contractuele verplichting, met inbegrip van een contractuele verplichting die uit een afgeleid financieel instrument voortvloeit, die zal of kan leiden tot ontvangst of levering in de toekomst van de eigen-vermogensinstrumenten van de emittent, maar die niet aan de bovenstaande voorwaarden (a) en (b) voldoet, is geen eigen-vermogensinstrument.

Geen contractuele verplichting tot levering van geldmiddelen of een ander financieel actief (alinea 16(a))

17. Het cruciale kenmerk om een financië le verplichting te onderscheiden van een eigen-vermogensinstrument is het al dan niet bestaan van een contractuele verplichting van één betrokken partij bij het financieel instrument (de emittent) om geldmiddelen of een ander financieel actief aan een andere partij (de houder) te leveren of om financiële activa of financiële verplichtingen te ruilen met de houder onder voorwaarden die potentieel nadelig zijn voor de emittent. Hoewel de houder van een eigen-vermogensinstrument het recht kan hebben op een pro-ratadeel van de dividenden of andere uitkeringen uit het eigen vermogen, heeft de emittent geen contractuele verplichting om dergelijke uitkeringen te doen, omdat deze niet verplicht kan worden tot levering van geldmiddelen of een ander financieel actief aan de andere partij.

18. De economische realiteit van een financieel instrument, en niet de juridische vorm, bepaalt de classificatie van dit instrument in de balans van de entiteit. Economische realiteit en juridische vorm stemmen veelal overeen, maar dit is niet altijd het geval. Sommige financiële instrumenten hebben de juridische vorm van eigen vermogen, terwijl zij in wezen verplichtingen zijn. Andere financiële instrumenten kunnen kenmerken van eigen-vermogensinstrumenten combineren met kenmerken die gekoppeld zijn aan financiële verplichtingen. Bijvoorbeeld:

(a) een preferent aandeel dat op een vaste of bepaalbare toekomstige datum verplicht door de emittent voor een vast of bepaalbaar bedrag moet worden ingekocht, of de houder het recht geeft om de emittent te verplichten het instrument op of na een bepaalde datum in te kopen voor een vast of bepaalbaar bedrag, is een financiële verplichting;

(b) een financieel instrument dat de houder het recht geeft om het instrument door de emittent terug te laten nemen in ruil voor geldmiddelen of een ander financieel actief (een instrument met terugneemverplichting („puttable instrument”)) is een financiële verplichting. Dit is zelfs het geval wanneer het bedrag van de geldmiddelen of de andere financiële activa wordt bepaald op basis van een index of een andere grootheid die kan stijgen en dalen, of indien de juridische vorm van het instrument met terugneemverplichting de houder recht geeft op een overblijvend aandeel in de activa van een emittent. Het bestaan van een optie voor de houder om het instrument door de emittent terug te laten nemen in ruil voor geldmiddelen of een ander financieel actief betekent dat het instrument met terugneemverplichting voldoet aan de definitie van een financiële verplichting. Bijvoorbeeld open-end beleggingsfondsen, vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid en sommige coöperatieve entiteiten, bijvoorbeeld, kunnen hun deelnemers of leden het recht geven hun belang in de emittent op elk moment door de emittent te laten inkopen voor geldmiddelen tot een bedrag van hun aandeel in de intrinsieke waarde van de emittent. De classificatie als financiële verplichting sluit echter niet het gebruik uit van omschrijvingen zoals „aan deelnemers toe te rekenen intrinsieke waarde” en „verandering in de aan deelnemers toe te rekenen intrinsieke waarde” in de jaarrekening van een entiteit zonder aandelenkapitaal (zoals sommige open end beleggingsfondsen, zie voorbeeld 7), of het gebruik van aanvullende informatie om te laten zien dat het totaal van de belangen van leden posten als reserves omvat die voldoen aan de definitie van eigen vermogen en instrumenten met terugneemverplichting die hieraan niet voldoen (zie voorbeeld 8).

19. Indien een entiteit niet onvoorwaardelijk gerechtigd is om te voorkomen dat de afwikkeling van een contractuele verplichting geschiedt door middel van de levering van geldmiddelen of een ander financieel actief, dan voldoet de verplichting aan de definitie van een financiële verplichting. Bijvoorbeeld:

(a) als de mogelijkheid van een eniteit om een contractuele verplichting na te komen, wordt beperkt, zoals bijvoorbeeld bij onvoldoende toegang tot een vreemde valuta of als de betaling onderworpen is aan de goedkeuring van een toezichthoudende instantie, doet dit niet de contractuele verplichting van de entiteit of het contractuele recht van de houder uit hoofde van het instrument teniet.

(b) een contractuele verplichting die afhankelijk is van een tegenpartij die haar recht tot verplichte inkoop door de emittent uitoefent, is een financiële verplichting, omdat de entiteit niet het onvoorwaardelijke recht heeft om de levering van geldmiddelen of een ander financieel actief te voorkomen.

20. Voor een financieel instrument waarbij een contractuele verplichting tot levering van geldmiddelen of een ander financieel actief niet expliciet is vastgelegd, geldt dat een verplichting op indirecte wijze via de contractuele bepalingen tot stand kan worden gebracht. Bijvoorbeeld:

(a) een financieel instrument kan een niet-financiële verplichting bevatten die uitsluitend moet worden afgewikkeld indien de entiteit geen uitkeringen doet of het instrument niet inkoopt. Indien de entiteit de levering van geldmiddelen of een ander financieel actief alleen kan voorkomen door de niet-financiële verplichting af te wikkelen, is het financiële instrument een financiële verplichting.

(b) een financieel instrument is een financiële verplichting indien er is bepaald dat de entiteit bij afwikkeling hetzij:

(i) geldmiddelen of een ander financieel actief zal leveren;

of

(ii) eigen aandelen zal leveren waarvan de waarde zodanig wordt bepaald dat deze de waarde van de geldmiddelen of het andere financiële actief aanzienlijk overschrijdt.

Hoewel de entiteit geen expliciete contractuele verplichting heeft om geldmiddelen of een ander financieel actief te leveren, is de waarde van het alternatief waarbij de afwikkeling in aandelen geschiedt zodanig dat de entiteit in geldmiddelen zal afwikkelen. De houder heeft in wezen in ieder geval de garantie dat hij een bedrag zal ontvangen dat ten minste gelijk is aan de optie waarbij de afwikkeling in geldmiddelen geschiedt (zie alinea 21).

Afwikkeling in eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit (alinea 16(b))

21. Het blote feit dat een contract kan resulteren in de ontvangst of levering van de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit betekent niet dat het contract een eigen-vermogensinstrument is. Een entiteit kan een contractueel recht of een contractuele verplichting hebben om een aantal aandelen of andere eigen-vermogensinstrumenten te ontvangen of te leveren dat zodanig is dat de reële waarde van de te ontvangen of te leveren eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit gelijk is aan het bedrag van het contractuele recht of de contractuele verplichting. Een dergelijk contractueel recht of dergelijke contractuele verplichting kan een vast bedrag betreffen, dan wel een bedrag dat (deels) afhankelijk is van wijzigingen in een variabele niet zijnde de marktprijs van de eigen-vermogenscomponenten van de entiteit (bijvoorbeeld een rentevoet, de prijs van een commodity of van een financieel instrument). Twee voorbeelden zijn (a) een contract tot overdracht van het aantal eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit waarvan de waarde overeenkomt met CU100 ( 21 ), en (b) een contract tot levering van het aantal eigen eigen-vermogensinstrumenten waarvan de waarde overeenkomt met de waarde van 100 ounce goud. Een dergelijk contract is een financiële verplichting van de entiteit, ondanks het feit dat de entiteit dit moet of kan afwikkelen door levering van eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit. Het is geen eigen-vermogensinstrument omdat de entiteit een variabel aantal eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit gebruikt als middel om het contract af te wikkelen. Bijgevolg behelst het contract geen overblijvend belang in de activa van de entiteit na aftrek van haar verplichtingen.

22. Een contract dat door de entiteit wordt afgewikkeld door (ontvangst of) levering van een vast aantal eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit in ruil voor een vast bedrag aan geldmiddelen of een andere financieel actief is een eigen-vermogensinstrument. Bijvoorbeeld een uitgegeven aandelenoptie die de tegenpartij het recht geeft om een vast aantal aandelen van de entiteit te kopen voor een vaste prijs of voor een vaste bepaalde hoofdsom van een obligatie is een eigen-vermogensinstrument. Wijzigingen in de reële waarde van een contract als gevolg van schommelingen in de marktrente die bij de afwikkeling van het contract niet van invloed zijn op de te betalen of te ontvangen geldmiddelen of andere financiële activa, of het aantal te ontvangen of over te dragen eigen-vermogensinstrumenten, sluiten niet uit dat het contract een eigen-vermogensinstrument is. Elke ontvangen vergoeding (zoals de ontvangen premie voor een geschreven optie of warrant op de eigen aandelen van de entiteit) wordt rechtstreeks ten gunste van het eigen vermogen gebracht. Elke betaalde vergoeding (zoals de betaalde premie voor een gekochte optie) wordt rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen gebracht. Wijzigingen in de reële waarde van een eigen-vermogensinstrument worden niet in de jaarrekening opgenomen.

23. Een contract dat voor een entiteit een verplichting inhoudt tot inkoop van eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit in ruil voor geldmiddelen of een ander financieel actief doet een financiële verplichting ontstaan ten bedrage van de contante waarde van het inkoopbedrag (bijvoorbeeld de contante waarde van de prijs van de termijninkoop, de uitoefenprijs van de optie of een ander inkoopbedrag). Dit is zelfs het geval indien het contract zelf een eigen-vermogensinstrument is. Eén voorbeeld is de verplichting van een entiteit om op grond van een termijncontract haar eigen-vermogensinstrumenten te kopen in ruil voor geldmiddelen. Bij de eerste opname op basis van IAS 39 wordt de financiële verplichting op de reële waarde (de contante waarde van het inkoopbedrag) opgenomen; deze reële waarde wordt ten laste van het eigen vermogen gebracht. Daarna wordt de financiële verplichting gewaardeerd overeenkomstig IAS 39. Indien het contract zonder levering afloopt, wordt de boekwaarde van de financiële verplichting ten gunste van het eigen vermogen gebracht. De contractuele verplichting van een entiteit tot de inkoop van haar eigen-vermogensinstrumenten geeft aanleiding tot een financiële verplichting ten bedrage van de contante waarde van het inkoopbedrag, zelfs indien de verplichting tot inkoop afhankelijk is van een tegenpartij die haar recht uitoefent om de eigen-vermogensinstrumenten te laten inkopen (bijvoorbeeld een geschreven putoptie die de tegenpartij het recht geeft om aan de entiteit de eigen-vermogensinstrumenten van een entiteit te verkopen tegen een vast bedrag).

24. Een contract dat door de entiteit wordt afgewikkeld door de levering of ontvangst van een vast aantal eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit in ruil voor een vast bedrag aan geldmiddelen of een andere financieel actief is een financieel actief of een financiële verplichting. Een voorbeeld hiervan is een contract waarbij de entiteit 100 van haar eigen-vermogensinstrumenten moet leveren in ruil voor een geldbedrag dat gelijk is aan de waarde van 100 ounce goud.

Voorzieningen voor voorwaardelijke afwikkeling

25. De entiteit kan op grond van een financieel instrument verplicht zijn geldmiddelen of een ander financieel actief te leveren, dan wel het instrument op zodanige wijze af te wikkelen dat het een financiële verplichting zou zijn, bij het al dan niet optreden van onzekere toekomstige gebeurtenissen (of naar aanleiding van de uitkomst van onzekere omstandigheden) waarover noch de emittent, noch de houder van het instrument controle heeft, zoals een verandering van een aandelenmarktindex, een consumentenprijzenindex, een rentevoet of van belastingvereisten, of de toekomstige opbrengsten, nettowinst of solvabiliteit van de emittent. De emittent van een dergelijk instrument heeft geen onvoorwaardelijk recht om de levering van geldmiddelen of een ander financieel actief te voorkomen (of het instrument op zodanige wijze af te wikk elen dat het een financiële verplichting zou zijn). Het is derhalve een financiële verplichting van de emittent tenzij:

(a) het deel van de voorziening voor voorwaardelijke afwikkeling dat afwikkeling in de vorm van geldmiddelen of een ander financieel actief (of op zodanige andere wijze dat er sprake zou zijn van een financiële verplichting) zou kunnen voorschrijven, geen materiële betekenis heeft;

of

(b) de emittent alleen bij liquidatie van de emittent tot afwikkeling van de verplichting in geldmiddelen of een ander financieel actief kan worden verplicht (of anderszins tot afwikkeling op zodanige wijze dat er sprake zou zijn van een financiële verplichting).

Afwikkelingsmogelijkheden

26.  Wanneer een afgeleid financieel instrument één partij het recht geeft te bepalen hoe het wordt afgewikkeld (de emittent of de houder kan bijvoorbeeld kiezen voor nettoverrekening in geldmiddelen of door aandelen te ruilen voor geldmiddelen), dan is het een financieel actief of een financiële verplichting tenzij alle afwikkelingsmogelijkheden erop neer zouden komen dat er sprake is van een eigen-vermogensinstrument.

27. Een voorbeeld van een afgeleid financieel instrument met een afwikkelingsmogelijkheid dat een financiële verplichting is, is een aandelenoptie waarbij de emittent kan besluiten op nettobasis af te wikkelen in geldmiddelen of door eigen aandelen te ruilen voor geldmiddelen. Op vergelijkbare wijze vallen sommige contracten tot inkoop of verkoop van een niet-financieel goed via de ruil van de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit binnen het toepassingsgebied van deze standaard, omdat zij kunnen worden afgewikkeld door hetzij levering van het niet-financiële goed of op nettobasis in geldmiddelen of een ander financieel instrument (zie alinea 8 tot en met 10). Dergelijke contracten zijn financiële activa of financiële verplichtingen en geen eigen-vermogensinstrumenten.

Samengestelde financiële instrumenten (zie tevens alinea TL30 tot en met TL 35 en de voorbeeld 9 tot en met 12)

28.  De emittent van niet-afgeleide financiële instrumenten dient de voorwaarden van het financiële instrument te beoordelen om te bepalen of het zowel een vreemd-vermogens- als een eigen-vermogenscomponent bevat. Dergelijke componenten dienen overeenkomstig alinea 15 afzonderlijk als financiële verplichtingen, financiële activa of eigen-vermogensinstrumenten te worden geclassificeerd.

29. Een entiteit neemt in de balans de componenten van een financieel instrument afzonderlijk op waarmee (a) een financiële verplichting van de entiteit wordt gecreëerd en (b) de houder van het instrument een optie wordt verleend om het te converteren naar een eigen-vermogensinstrument van de entiteit. Bijvoorbeeld een obligatie die, of een vergelijkbaar instrument dat, door de houder kan worden geconverteerd naar een vast aantal gewone aandelen van de entiteit is een samengesteld financieel instrument. Vanuit het oogpunt van de entiteit bestaat een dergelijk instrument uit twee componenten: een financiële verplichting (een contractuele afspraak om geldmiddelen of andere financiële activa te leveren) en een eigen-vermogensinstrument (een calloptie die de houder gedurende een bepaalde periode het recht geeft tot conversie naar gewone aandelen van de entiteit). Het economische effect van de uitgifte van een dergelijk instrument is in wezen hetzelfde als het gelijktijdig uitgeven van een schuldinstrument met een voorziening voor vervroegde afwikkeling en warrants waarmee gewone aandelen kunnen worden gekocht, of het uitgeven van een schuldinstrument met afhechtbare warrants waarmee aandelen kunnen worden gekocht. Dienovereenkomstig dient de entiteit in alle gevallen de vreemd-vermogens- en eigen-vermogenscomponenten afzonderlijk in haar balans te presenteren.

30. De classificatie van de vreemd-vermogens- en eigen-vermogenscomponenten van een converteerbaar instrument wordt niet herzien als er een verandering optreedt in de waarschijnlijkheid dat een conversieoptie zal worden uitgeoefend, zelfs niet als de uitoefening van de optie voor bepaalde houders economisch voordelig lijkt te zijn geworden. Mogelijk handelen de houders niet altijd overeenkomstig de verwachtingen, bijvoorbeeld omdat de fiscale gevolgen van een conversie tussen de houders kunnen verschillen. Voorts zal de waarschijnlijkheid van een conversie van tijd tot tijd veranderen. De contractuele verplichting van de entiteit om in de toekomst betalingen te verrichten blijft bestaan tot zij wordt opgeheven door conversie, de vervaldatum van het instrument of een andere transactie.

31. IAS 39 behandelt de waardering van financiële activa en financiële verplichtingen. Eigen-vermogensinstrumenen zijn instrumenten die het overblijvende recht omvatten op een belang in de activa van een entiteit, na aftrek van alle verplichtingen. Wanneer derhalve de eerste boekwaarde van een samengesteld financieel instrument wordt toegerekend aan de eigen-vermogens- en de vreemd-vermogenscomponent wordt het verschil tussen de reële waarde van het instrument in zijn geheel en het bedrag dat afzonderlijk voor de vreemd-vermogenscomponent wordt bepaald, aan de eigen-vermogenscomponent toegewezen. De waarde van eventuele afgeleide kenmerken (zoals een calloptie) die in het samengestelde instrument zijn besloten, niet zijnde de eigen-vermogenscomponent (zoals een conversieoptie in aandelen) wordt opgenomen in de vreemd-vermogenscomponent. De som van de boekwaarden die bij de eerste opname in de balans worden toegerekend aan de vreemd-vermogens- en de eigen-vermogenscomponent is altijd gelijk aan de reële waarde die zou worden toegerekend aan het instrument als geheel. Er ontstaat geen winst of verlies als gevolg van het afzonderlijk opnemen en presenteren van de componenten van het instrument.

32. Volgens de in alinea 31 beschreven aanpak bepaalt de emittent van een naar gewone aandelen converteerbare obligatie de boekwaarde van de vreemd-vermogenscomponent op basis van de reële waarde van een vergelijkbare verplichting (met inbegrip van eventuele in de verplichting besloten afgeleide vreemd-vermogenselementen) waaraan geen eigen-vermogenscomponent is gekoppeld. De boekwaarde van het eigen-vermogensinstrument dat wordt weergegeven door de optie tot conversie van het instrument naar gewone aandelen wordt vervolgens bepaald door de reële waarde van de financiële verplichting op de reële waarde van het samengestelde instrument als geheel in mindering te brengen.

Ingekochte eigen aandelen (zie tevens alinea T L36)

33.  Indien een entiteit haar eigen-vermogensinstrumenten inkoopt, dienen deze instrumenten („ingekochte eigen aandelen”) op het eigen vermogen in mindering te worden gebracht. Er mag in de winst- en verliesrekening geen winst of verlies worden opgenomen op de inkoop, verkoop, uitgifte of intrekking van de eigen-vermogensinstrumenten van een entiteit. Dergelijke ingekochte eigen aandelen kunnen worden verkregen en gehouden door de entiteit, of door andere groepsondernemingen. Een betaalde of ontvangen vergoeding dient rechtstreeks in het eigen vermogen te worden verwerkt.

34. Het bedrag van de gehouden ingekochte eigen aandelen wordt afzonderlijk vermeld in de balans of in de toelichting, overeenkomstig IAS 1 Presentatie van de jaarrekening. Een entiteit verschaft informatie overeenkomstig IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen indien de entiteit haar eigen-vermogensinstrumenten inkoopt bij verbonden partijen.

Rente, dividenden, verliezen en winsten (zie tevens alinea TL37)

35.  Rente, dividenden, verliezen en winsten die verband houden met een financieel instrument of een component die een financiële verplichting is, dienen als bate of last in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen. Uitkeringen aan houders van een eigen-vermogensinstrument dienen door de entiteit rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen te worden gebracht, na aftrek van een eventueel hiermee verband houdend winstbelastingvoordeel. Transactiekosten van een eigen-vermogenstransactie, niet zijnde de aan de uitgifte van een eigen-vermogensinstrument verbonden kosten die direct aan de verwerving van een bedrijf (die administratief wordt verwerkt conform IAS 22) zijn toe te wijzen, dienen in mindering te worden gebracht op het eigen vermogen, na aftrek van een eventueel hiermee verband houdend winstbelastingvoordeel).

36. De classificatie van een financieel instrument als een financiële verplichting of een eigen-vermogensinstrument bepaalt of rente, dividenden, verliezen en winsten met betrekking tot dat instrument als bate of last in de winst- en verliesrekening worden opgenomen. Bijgevolg worden dividendbetalingen op aandelen die volledig als verplichting worden opgenomen, als last opgenomen, op dezelfde wijze als rente op een obligatie. Op vergelijkbare wijze worden winsten en verliezen in verband met de aflossing of herfinanciering van financiële verplichtingen in de winst- en verliesrekening opgenomen, terwijl de inkoop of herfinanciering van eigen-vermogensinstrumenten in het eigen vermogen wordt verwerkt. Wijzigingen in de reële waarde van een eigen-vermogensinstrument worden niet in de jaarrekening opgenomen.

37. Een entiteit maakt gewoonlijk verscheidene kosten bij de uitgifte of verwerving van haar eigen-vermogensinstrumenten. Deze kosten kunnen bestaan uit registratierechten en andere door de wet opgelegde vergoedingen, aan juridische adviseurs, accountants en andere professionele dienstverleners betaalde bedragen, drukkosten en zegelrechten. De transactiekosten van een eigen-vermogenstransactie worden ten laste van het eigen vermogen gebracht (na aftrek van het eventuele winstbelastingvoordeel) voorzover zij bijkomende kosten zijn die direct zijn toe te rekenen aan de eigen-vermogenstransactie, die zich anders niet zouden hebben voorgedaan. De kosten van een eigen-vermogenstransactie die wordt gestaakt, worden als last verwerkt.

38. Transactiekosten die betrekking hebben op de uitgifte van een samengesteld financieel instrument worden aan de vreemd-vermogens- en de eigenvermogenscomponent toegerekend naar rato van de toerekening van de opbrengsten. Transactiekosten die gezamenlijk betrekking hebben op meer dan één transactie (bijvoorbeeld kosten van een gelijktijdige aanbieding van bepaalde aandelen en een beursnotering van andere aandelen) worden aan deze transacties toegerekend volgens een rationele toerekeningsbasis die in overeenstemming is met soortgelijke transacties.

39. Het bedrag van de transactiekosten diein de periode ten laste van het eigen vermogen worden verwerkt, wordt overeenkomstig IAS 1 Presentatie van de jaarrekening afzonderlijk vermeld. Het daarmee samenhangende winstbelastingbedrag dat rechtstreeks in het eigen vermogen is verwerkt, wordt opgenomen in het totaalbedrag van de winstbelasting over de verslagperiode en de uitgestelde winstbelasting verwerkt in het eigen vermogen, dat overeenkomstig IAS 12 Winstbelastingen wordt vermeld.

40. Dividenden die als last zijn geclassificeerd mogen in de winst- en verliesrekening worden gepresenteerd als rente op overige verplichtingen of als een afzonderlijke post. Naast de voorschriften van deze standaard dient de vermelding van rente en dividenden te geschieden overeenkomstig de vereisten in IAS 1 en IAS 30 Informatieverschaffing in de jaarrekening van banken en soortgelijke financiële instellingen. In bepaalde omstandigheden is het vanwege de verschillen tussen rente en dividenden met betrekking tot aspecten zoals fiscale aftrekbaarheid wenselijk om ze afzonderlijk te vermelden in de winst- en verliesrekening. De vermelding van de belastingeffecten geschiedt in overeenstemming met IAS 12.

41. Winsten en verliezen naar aanleiding van wijzigingen in de boekwaarde van een financiële verplichting worden als bate of last in de winst- en verliesrekening opgenomen, zelfs wanneer zij betrekking hebben op een instrument dat een recht omvat op het overblijvende belang in de activa van de entiteit in ruil voor geldmiddelen of een ander financieel actief (zie alinea 18(b)). Op basis van IAS 1 presenteert de entiteit elke winst en elk verlies dat uit de herwaardering van een dergelijk instrument voortvloeit afzonderlijk in de winst- en de winstverliesrekening, indien het relevant is om de prestaties van de entiteit toe te lichten.

Saldering van een financieel actief en een financiële verplichting (zie tevens alinea TL38 en TL39)

42.  Een financieel actief en een financiële verplichting dienen te worden gesaldeerd en het nettobedrag moet uitsluitend in de balans worden opgenomen indien een entiteit:

(a)  thans een in rechte afdwingbaar recht heeft om de opgenomen bedragen te salderen;

en

(b)  voornemens is om hetzij de verplichting op nettobasis af te wikkelen, ofwel om het actief te realiseren op hetzelfde moment dat de verplichting wordt afgewikkeld.

Bij de administratieve verwerking van een overdracht van een financieel actief dat niet voor verwijdering van de balans in aanmerking komt, dient de entiteit het overgedragen actief en de daarmee samenhangende verplichting niet te salderen (zie IAS 39, alinea 36).

43. Deze standaard vereist dat financiële activa en financiële verplichtingen op nettobasis worden gepresenteerd indien dit een uitdrukking vormt van de verwachte toekomstige kasstromen van een entiteit uit de afwikkeling van twee of meer afzonderlijke financiële instrumenten. Als een entiteit het recht heeft om één enkel nettobedrag te ontvangen of betalen en dit ook van plan is, heeft zij in feite slechts één enkel financieel actief of één enkele financiële verplichting. In andere omstandigheden worden financiële activa en financiële verplichtingen afzonderlijk van elkaar gepresenteerd in overeenstemming met hun kenmerken als zijnde economische middelen of verplichtingen van de entiteit.

44. De saldering van een opgenomen financieel actief en een opgenomen financiële verplichting en de presentatie van het nettobedrag is niet hetzelfde als een financieel actief of een financiële verplichting niet langer opnemen. Saldering leidt niet tot de opname van een winst of een verlies. Anderzijds resulteert het niet langer opnemen van een financieel instrument niet alleen in de verwijdering van de voorheen opgenomen post van de balans, maar kan dit ook leiden tot de opname van een winst of een verlies.

45. Een recht van saldering is een juridisch recht van een schuldenaar, contractueel of anderszins, om een bedrag dat is verschuldigd aan een schuldeiser geheel of gedeeltelijk af te wikkelen of anderszins te elimineren door het te verrekenen met een bedrag dat is verschuldigd door de schuldeiser. In zeer bijzondere omstandigheden kan een schuldenaar een juridisch recht hebben om een door een derde verschuldigd bedrag te verrekenen met het bedrag dat aan een schuldeiser is verschuldigd, op voorwaarde dat er tussen de drie partijen een overeenkomst bestaat waarin het recht van de schuldenaar tot saldering duidelijk is vastgelegd. Aangezien het recht tot saldering een juridisch recht is, kunnen de voorwaarden die samenhangen met dat recht van rechtsgebied tot rechtsgebied verschillen en dient de wetgeving die van toepassing is op de relaties tussen de partijen in beschouwing te worden genomen.

46. Het bestaan van een afdwingbaar recht om een financieel actief en een financiële verplichting met elkaar te verrekenen heeft invloed op de rechten en verplichtingen die gekoppeld zijn aan een financieel actief en een financiële verplichting, en kan de blootstelling van een entiteit aan krediet- en liquiditeitsrisico's aanzienlijk beïnvloeden. Het bestaan van het recht is op zichzelf onvoldoende basis voor saldering. Indien er geen voornemen is om het recht uit te oefenen of om gelijktijdig af te wikkelen, worden het bedrag en het tijdstip van de toekomstige kasstromen van een entiteit niet beïnvloed. Indien een entiteit van plan is om het recht uit te oefenen of om gelijktijdig af te wikkelen, komen de bedragen en tijdstippen van de verwachte toekomstige kasstromen, evenals de risico’s waaraan deze kasstromen zijn blootgesteld, nauwkeuriger tot uiting in de nettopresentatie van het actief en de verplichting. Een voornemen van één of beide partijen om op nettobasis af te wikkelen zonder het juridisch recht om dit te doen, volstaat niet om saldering te rechtvaardigen, omdat de rechten en verplichtingen die verband houden met het afzonderlijke financieel actief en de afzonderlijke financiële verplichting ongewijzigd blijven.

47. Het voornemen van een entiteit om bepaalde activa te realiseren of verplichtingen af te wikkelen, kan worden beïnvloed door haar normale bedrijfspraktijken, de vereisten van de financiële markten en andere omstandigheden die de mogelijkheid om op nettobasis of gelijktijdig af te wikkelen kunnen beperken. Indien een entiteit een recht tot saldering heeft maar niet de intentie heeft om op nettobasis af te wikkelen, of om het actief te realiseren en de verplichting gelijktijdig af te wikkelen, wordt het effect van het recht op de blootstelling van de entiteit aan kredietrisico's vermeld in overeenstemming met alinea 76.

48. Gelijktijdige afwikkeling van twee financiële instrumenten kan bijvoorbeeld plaatsvinden via een clearinginstituut in een georganiseerde financiële markt of via een gelijktijdige overdracht door betrokken partijen. In deze omstandigheden zijn de kasstromen in wezen gelijk aan één nettobedrag en is er geen sprake van een krediet- of liquiditeitsrisico. In andere omstandigheden kan een entiteit twee instrumenten afwikkelen door afzonderlijke bedragen te ontvangen en betalen, waarbij de entiteit wordt blootgesteld aan een kredietrisico voor het volledige bedrag van het actief of aan een liquiditeitsrisico voor het volledige bedrag van de verplichting. Dergelijke risico’s bestaan relatief kort, maar kunnen wel aanzienlijk zijn. Derhalve worden de realisatie van een financieel actief en de afwikkeling van een financiële verplichting uitsluitend als gelijktijdig behandeld als de transacties op hetzelfde moment plaatsvinden.

49. De in alinea 42 beschreven voorwaarden zijn in het algemeen niet vervuld en saldering is gewoonlijk niet geëigend indien:

(a) meerdere verschillende financiële instrumenten worden gebruikt om de kenmerken van één financieel instrument na te bootsen (een zogenaamd „synthetisch instrument”);

(b) financiële activa en financiële verplichtingen voortvloeien uit financiële instrumenten die zijn blootgesteld aan hetzelfde primaire risico (bijvoorbeeld activa en verplichtingen in een portefeuille van termijncontracten of andere derivaten) maar verschillende tegenpartijen kennen;

(c) financiële of andere activa worden gebruikt als zekerheid voor regresvrije financiële verplichtingen;

(d) financiële activa door een schuldenaar worden ondergebracht in een trust met als doel een verplichting na te komen zonder dat de schuldeiser deze activa heeft geaccepteerd ter vereffening van de verplichting (bijvoorbeeld een „sinking fund”-regeling);

of

(e) verplichtingen als gevolg van gebeurtenissen die aanleiding geven tot verliezen naar verwachting van een derde zullen worden geïnd krachtens een claim uit hoofde van een verzekeringspolis.

50. Een entiteit die een aantal transacties in financiële instrumenten met één tegenpartij afsluit, kan een zogenaamde „master netting”-overeenkomst met die tegenpartij aangaan. Een dergelijke overeenkomst voorziet in de afwikkeling in één nettobedrag van alle financiële instrumenten die onder de overeenkomst vallen ingeval er sprake is van in gebreke blijven met betrekking tot of beëindiging van een van de afgesloten overeenkomsten. Deze overeenkomsten worden veelvuldig gebruikt door financiële instellingen om bescherming te bieden tegen verliezen als gevolg van een faillissement of andere omstandigheden die ertoe leiden dat de tegenpartij niet aan haar verplichtingen kan voldoen. Een „master netting”-overeenkomst creëert gewoonlijk een recht tot saldering dat afdwingbaar wordt en invloed heeft op de realisatie of afwikkeling van respectievelijk individuele financiële activa en financiële verplichtingen indien zich een specifieke gebeurtenis voordoet waarbij de tegenpartij in gebreke blijft of in andere omstandigheden waarvan men niet verwacht dat ze ontstaan in het normale verloop van de bedrijfsvoering. Een „master netting”-overeenkomst verschaft geen basis voor saldering, tenzij aan beide in alinea 42 vermelde criteria is voldaan. Als financiële activa en financiële verplichtingen die vallen onder een „master netting”-overeenkomst niet worden gesaldeerd, wordt het effect van de overeenkomst op het kredietrisico dat de entiteit loopt, vermeld in overeenstemming met alinea 76.

INFORMATIEVERSCHAFFING

51. Het verstrekken van gegevens die door deze standaard worden vereist, is bedoeld om informatie te verschaffen die leidt tot een beter inzicht in het belang van financiële instrumenten voor de financiële positie, financiële prestaties en de kasstromen van een entiteit, en die helpt bij de beoordeling van de bedragen, de tijdstippen en de mate van zekerheid van toekomstige kasstromen die verband houden met deze instrumenten.

52. Transacties in financiële instrumenten kunnen ertoe leiden dat een entiteit een of meer van de hieronder beschreven financiële risico’s overneemt van of overdraagt aan een andere partij. De te vermelden gegevens verschaffen informatie om gebruikers van jaarrekeningen te ondersteunen bij het beoordelen van de omvang van risico's die verbonden zijn aan financiële instrumenten.

(a)  Marktrisico omvat drie soorten risico:

(i)  valutarisico – het risico dat de waarde van een financieel instrument zal schommelen als gevolg van wisselkoerswijzigingen;

(ii)  renterisico – het risico dat de waarde van een financieel instrument zal schommelen als gevolg van veranderingen in de marktrente;

(iii)  prijsrisico – het risico dat de waarde van een financieel instrument zal schommelen als gevolg van veranderingen in marktprijzen, ongeacht of deze veranderingen worden veroorzaakt door factoren die specifiek gelden voor het individuele instrument of de emittent hiervan, of door factoren die alle op de markt verhandelde effecten beïnvloeden.

Het marktrisico omvat niet alleen de kans op verliezen maar ook de kans op winsten.

(b)  Kredietrisico – het risico dat de ene partij bij een financieel instrument haar verplichting niet zal nakomen, waardoor de andere partij een financieel verlies te verwerken krijgt.

(c)  Liquiditeitsrisico (ook wel financieringsrisico genoemd) – het risico dat een entiteit problemen zal hebben om de financiële middelen te verkrijgen die nodig zijn om te voldoen aan de verplichtingen die verband houden met financiële instrumenten. Liquiditeitsrisico’s kunnen ontstaan doordat een financieel actief niet snel tegen nagenoeg de reële waarde kan worden verkocht.

(d)  Kasstroom-renterisico – het risico dat de toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van veranderingen in de marktrente. Bij een schuldbewijs met variabele rente resulteren dergelijke schommelingen bijvoorbeeld in een verandering van de effectieve rentevoet van het financiële instrument, gewoonlijk zonder een overeenkomstige verandering in de reële waarde van het financiële instrument.

Indeling, locatie en categorieën van financiële instrumenten

53. Deze standaard schrijft niet voor in welke vorm en waar de te vermelden informatie in de jaarrekening moet worden opgenomen. Voorzover de vereiste informatie in de balans en/of de winst- en verliesrekening wordt gepresenteerd, is het niet noodzakelijk deze informatie te herhalen in de toelichting op de jaarrekening. De daarin verstrekte informatie kan bestaan uit een combinatie van tekst en kwantitatieve gegevens, al naar gelang de aard van de instrumenten en hun relatieve belang voor de entiteit.

54. Het bepalen van de mate van detail van de toelichtingen over bepaalde financiële instrumenten vereist deskundige beoordeling, waarbij rekening moet worden gehouden met het relatieve belang van deze instrumenten. Het is noodzakelijk om een juist evenwicht te vinden tussen het overladen van jaarrekeningen met details waar gebruikers van jaarrekeningen mogelijk niet veel aan hebben en het versluieren van belangrijke informatie door een te hoge mate van aggregatie. Als een entiteit bijvoorbeeld een partij is bij een groot aantal financiële instrumenten met soortgelijke kenmerken en geen enkel contract individueel materieel is, is samengevatte informatie op basis van categorieën van instrumenten op zijn plaats. Anderzijds kan informatie over een individueel instrument belangrijk zijn, indien dat instrument bijvoorbeeld een materieel element in de vermogensstructuur van een entiteit vormt.

55. Het management van een entiteit groepeert financiële instrumenten in categorieën die aansluiten bij de aard van de vermelde informatie, waarbij rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld de kenmerken van de instrumenten en de toegepaste waarderingsgrondslag. Over het algemeen geven de categorieën het onderscheid aan tussen posten die tegen kostprijs of geamoritseerde kostprijs worden gewaardeerd en posten die tegen reële waarde worden gewaardeerd. Er wordt voldoende informatie verschaft om een aansluiting mogelijk te maken met relevante posten in de balans. Indien een entiteit partij is bij financiële instrumenten die niet binnen het toepassingsgebied van deze standaard vallen, vormen deze instrumenten een of meer categorieën van financiële activa of financiële verplichtingen die gescheiden van de door deze standaard behandelde instrumenten worden vermeld. De informatieverschaffing over deze financiële instrumenten wordt in andere IFRSs behandeld.

Beleid inzake risicobeheer en afdekkingsactiviteiten

56.  Een entiteit dient haar doelstellingen en beleid inzake het beheer van financiële risico's te beschrijven, met inbegrip van haar beleid voor het afdekken van ieder belangrijk type verwachte toekomstige transactie waarvoor de administratieve verwerking van afdekkingstransacties wordt toegepast.

57. Naast het verschaffen van specifieke informatie over bepaalde posities en transacties met betrekking tot financiële instrumenten, geeft een entiteit een uiteenzetting omtrent de mate waarin financiële instrumenten worden gebruikt, de risico's die eraan zijn verbonden en de bedrijfsdoeleinden die ermee worden gediend. Een uiteenzetting omtrent het beleid van het management om de aan financiële instrumenten verbonden risico’s te beheersen, omvat het beleid inzake het afdekken van risicoposities en het vermijden van te grote concentraties van risico’s en de vereisten voor zekerheden om kredietrisico’s te beperken. Een dergelijke uiteenzetting verschaft een waardevol aanvullend inzicht dat onafhankelijk is van de specifieke instrumenten die op een bepaald moment worden gehouden of uitstaan.

58.  Een entiteit dient omtrent reële-waardeafdekkingen, kasstroomafdekkingen en afdekkingen van netto-investeringen in een buitenlandse entiteit (zoals gedefinieerd in IAS 39) de volgende informatie afzonderlijk te vermelden:

(a)  een beschrijving van de afdekking;

(b)  een beschrijving van de financiële instrumenten die als afdekkingsinstrument zijn aangemerkt en de reële waarde daarvan op de balansdatum;

(c)  de aard van de risico’s die worden afgedekt;

en

(d)  voor kasstroomafdekkingen, de perioden waarin de kasstromen naar verwachting zullen plaatsvinden, wanneer hiermee naar verwachting rekening zal worden gehouden bij de bepaling van de winst of het verlies, en een beschrijving van iedere verwachte toekomstige transactie waarop voordien van hedge accounting was toegepast, maar die naar verwachting niet meer zal plaatsvinden.

59.  Indien een winst of verlies op een afdekkingsinstrument bij een kasstroomafdekking rechtstreeks in het eigen vermogen, in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen, wordt verwerkt, dient een entiteit:

(a)  het bedrag te vermelden dat in de lopende periode aldus in het eigen vermogen is opgenomen;

(b)  het bedrag te vermelden dat van het eigen vermogen is overgeboekt naar de winst- en verliesrekening over de periode;

en

(c)  het bedrag op te nemen dat in de lopende periode van het eigen vermogen is overgeboekt en opgenomen in de eerste waardering op basis van de verkrijgingsprijs of andere boekwaarde van een niet-financieel actief of niet-financiële verplichting in het kader van een afgedekte, zeer waarschijnlijke, verwachte toekomstige transactie.

Bepalingen en grondslagen voor financiële verslaggeving

60.  Voor iedere categorie van financiële activa, financiële verplichtingen en eigen-vermogensinstrumenten dient een entiteit het volgende te vermelden:

(a)  informatie over de omvang en aard van de financiële instrumenten, met inbegrip van belangrijke contractuele bepalingen die invloed kunnen hebben op het bedrag, het tijdstip en de mate van zekerheid van toekomstige kasstromen;

en

(b)  de toegepaste grondslagen en methoden voor financiële verslaggeving, met inbegrip van de criteria voor opname en de toegepaste waarderingsgrondslag.

61.  Als onderdeel van de vermelde grondslagen voor financiële verslaggeving dient een entiteit voor iedere categorie van financiële activa te vermelden of volgens standaard marktconventies afgewikkelde aankopen en verkopen van financiële activa administratief op de transactiedatum of op de afwikkelingsdatum worden verwerkt (zie IAS 39, alinea 38).

62. De contractuele bepalingen van een financieel instrument zijn van invloed op de omvang, het tijdstip en de mate van zekerheid van toekomstige contante ontvangsten en betalingen door de bij het instrument betrokken partijen. Indien financiële instrumenten individueel of als categorie belangrijk zijn voor de financiële positie van een entiteit en haar toekomstige bedrijfsresultaten, worden de voorwaarden daarvan vermeld. Als geen enkel instrument individueel belangrijk is voor de toekomstige kasstromen van de entiteit, worden de essentiële kenmerken van de instrumenten beschreven op basis van relevante groepen van soortgelijke instrumenten.

63. Indien financiële instrumenten die individueel of als categorie door een entiteit worden gehouden of zijn uitgegeven, leiden tot een mogelijk aanzienlijke blootstelling aan de in alinea 52 beschreven risico's, is het noodzakelijk om de volgende contractuele bepalingen te vermelden:

(a) de hoofdsom, het nominale of een ander vergelijkbaar bedrag dat voor bepaalde afgeleide instrumenten, zoals renteswaps, het bedrag zou kunnen zijn (aangeduid als het referentiebedrag) waarop toekomstige betalingen zijn gebaseerd;

(b) de afloopdatum, vervaldatum of uitoefendatum;

(c) opties tot vervroegde afwikkeling die door een van de partijen bij het instrument worden gehouden, met inbegrip van de periode waarin, of de datum waarop, de opties kunnen worden uitgeoefend en de uitoefenprijs of de bandbreedte van prijzen;

(d) opties die door een van beide partijen worden gehouden om het instrument te converteren naar, of te ruilen voor, een ander financieel instrument of een ander actief of andere verplichting, met inbegrip van de periode waarin, of de datum waarop, de opties kunnen worden uitgeoefend, evenals de conversie- of ruilverhouding(en);

(e) de bedragen en tijdstippen van verwachte toekomstige contante ontvangsten of betalingen van de hoofdsom van het instrument, inclusief afbetalingstermijnen en eventuele „sinking fund”- of vergelijkbare bepalingen;

(f) het overeengekomen percentage of bedrag van rente, dividenden of een ander periodiek rendement op de hoofdsom en de tijdstippen van betalingen;

(g) de verkregen zekerheden bij een financieel actief, of de verstrekte zekerheden bij een financiële verplichting;

(h) bij een instrument waarvan de kasstromen worden uitgedrukt in een andere valuta dan de functionele valuta van de entiteit, de valuta waarin de ontvangsten of betalingen dienen plaats te vinden;

(i) indien het instrument een ruil inhoudt, de informatie die is beschreven in (a) tot en met (h) voor het instrument dat via de ruil wordt verkregen;

en

(j) elke voorwaarde van het instrument of een gerelateerde bepaling die, indien deze in werking treedt, zou leiden tot een belangrijke verandering van één of meer van de andere bepalingen (bijvoorbeeld een bepaling inzake een maximale solvabiliteitsratio in een obligatieovereenkomst die, indien deze ratio wordt overschreden, ertoe zou leiden dat de volledige hoofdsom van de obligatie onmiddellijk verschuldigd en betaalbaar wordt).

64. Indien de presentatie van een financieel instrument in de balans afwijkt van de juridische vorm van het instrument, is het wenselijk dat de entiteit de aard van het instrument toelicht in de toelichting bij de jaarrekening.

65. Het nut van informatie over de aard en omvang van financiële instrumenten wordt vergroot indien zij duidelijkheid verschaft over elke relatie tussen individuele instrumenten die in belangrijke mate invloed kunnen hebben op het bedrag, het tijdstip of de mate van zekerheid van toekomstige kasstromen van een entiteit. Het kan bijvoorbeeld belangrijk zijn om afdekkingsrelaties, zoals een die zou kunnen bestaan indien een entiteit een belegging in aandelen aanhoudt waarvoor zij een putoptie heeft gekocht. De mate waarin een risicopositie wordt gewijzigd door de relatie tussen de activa en verplichtingen kan voor gebruikers van jaarrekeningen blijken uit informatie van het type dat is beschreven in alinea 63, maar in bepaalde omstandigheden zijn nadere toelichtingen noodzakelijk.

▼M9

66. In overeenstemming met IAS 1 vermeldt een entiteit alle belangrijke grondslagen voor financiële verslaggeving, met inbegrip van de toegepaste algemene grondslagen en de wijze waarop deze worden toegepast op transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden die zich voordoen bij de bedrijfsactiviteiten van de entiteit. Bij financiële instrumenten omvat dit de vermelding van:

(a) de criteria die worden toegepast om te bepalen wanneer een financieel actief of een financiële verplichting wordt opgenomen en wanneer de opname ervan wordt beëindigd;

(b) de toegepaste waarderingsgrondslag voor financiële activa en financiële verplichtingen, zowel bij de eerste opname als daarna;

(c) de grondslag waarop baten en lasten die voortvloeien uit financiële activa en financiële verplichtingen worden opgenomen en gewaardeerd; en

(d) voor financiële activa of financiële verplichtingen die worden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening:

(i) de criteria voor een dusdanige aanwijzing van dergelijke financiële activa of financiële verplichtingen bij eerste opname;

(ii) hoe de entiteit aan de in alinea 9, 11A of 12 van IAS 39 uiteengezette voorwaarden voor een dergelijke aanwijzing heeft voldaan. Voor instrumenten die worden aangewezen in overeenstemming met alinea 9(b)(i) van IAS 39 dient de entiteit eveneens de omstandigheden te beschrijven die ten grondslag liggen aan de inconsistentie in de waardering of opname die anders zou ontstaan. Voor instrumenten die worden aangemerkt in overeenstemming met alinea 9(b)(ii) van IAS 39 dient de entiteit eveneens te beschrijven hoe de aanwijzing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening consistent is met de gedocumenteerde risicobeheer- of beleggingsstrategie van de entiteit;

(iii) de aard van de financiële activa of financiële verplichtingen die de entiteit heeft aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

▼M4

Renterisico

67.  Voor elke categorie van financiële activa en financiële verplichtingen dient een entiteit informatie te verstrekken over de mate waarin zij blootstaat aan renterisico, met inbegrip van:

(a)  de contractuele renteherzienings- of vervaldata, voorzover laatstgenoemde vroeger plaatshebben;

en

(b)  de effectieve rentevoet, indien van toepassing.

68. Een entiteit dient informatie te verstrekken over de mate waarin zij is blootgesteld aan de gevolgen van toekomstige veranderingen in de geldende rente. Veranderingen in de marktrente hebben een direct effect op de contractueel bepaalde kasstromen die verband houden met sommige financiële activa en financiële verplichtingen (kasstroom-renterisico) en op de reële waarde van andere (reële waarde-renterisico).

69. Informatie over vervaldata (of renteherzieningsdata, wanneer die eerder plaatsvinden) geeft de periode aan waarvoor de rente vaststaat, terwijl informatie over de effectieve rente het niveau aangeeft waartegen de rente vaststaat. Deze gegevens verschaffen gebruikers van jaarrekeningen een basis voor het beoordelen van het reële waarde-renterisico dat een entiteit loopt, en dus het potentieel voor winst of verlies. Voor instrumenten met renteherzieningsdata vóór het einde van de looptijd is het vermelden van de periode tot de volgende renteherziening in dit kader belangrijker dan het vermelden van de periode tot de vervaldatum.

70. Ter aanvulling op de informatie over contractuele renteherzienings- en vervaldata kan een entiteit ervoor kiezen om informatie op te nemen over verwachte renteherzienings- of vervaldata als deze data aanzienlijk verschillen van de contractueel overeengekomen data. Dergelijke informatie kan met name relevant zijn als een entiteit bijvoorbeeld in staat is om met een redelijke mate van betrouwbaarheid te voorspellen welke bedragen van hypothecaire leningen tegen een vaste rente zullen worden afgelost vóór de vervaldatum, en de entiteit deze informatie gebruikt als basis voor het beheersen van haar renterisico. De aanvullende informatie omvat de vermelding dat zij is gebaseerd op verwachtingen van het management met betrekking tot toekomstige gebeurtenissen, en beschrijft van welke veronderstellingen werd uitgegaan inzake renteherzieningsdata of vervaldata, en hoe die veronderstellingen afwijken van de contractueel bepaalde data.

71. Een entiteit geeft aan welke van haar financiële activa en financiële verplichtingen:

(a) zijn blootgesteld aan een renteprijsrisico, zoals monetaire financiële activa en financiële verplichtingen met een vaste rente;

(b) zijn blootgesteld aan een kasstroom-renterisico, zoals financiële activa en financiële verplichtingen met een variabele rente die wordt aangepast wanneer de marktrente verandert;

en

(c) niet direct zijn blootgesteld aan een renterisico, zoals bepaalde beleggingen in eigen-vermogensinstrumenten.

72. De vereiste in alinea 67(b) is van toepassing op kort- en langlopende obligaties en vergelijkbare financiële instrumenten met toekomstige betalingen die resulteren in rendement voor de houder en kosten voor de emittent, waarbij de tijdswaarde van geld wordt weerspiegeld. De vereiste is niet van toepassing op financiële instrumenten zoals beleggingen in eigen-vermogensinstrumenten en afgeleide instrumenten zonder een bepaalbare effectieve rentevoet. Hoewel instrumenten zoals rentederivaten (met inbegrip van swaps, rentetermijncontracten en opties) bijvoorbeeld als gevolg van veranderingen in de marktrente zijn blootgesteld aan een reële-waarderisico of kasstroomrisico, is het niet vereist om de effectieve rente te vermelden. Door informatie over de effectieve rentevoet te verstrekken, toont een entiteit echter het effect op het renterisico waaraan zij blootstaat met betrekking tot afdekkingstransacties zoals renteswaps.

73. Een entiteit kan bloot komen te staan aan renterisico als gevolg van een transactie waarbij geen financieel actief of financiële verplichting wordt opgenomen in de balans. In dergelijke gevallen vermeldt de entiteit informatie die gebruikers van haar jaarrekening in staat stelt om inzicht te verwerven in de aard en omvang van het renterisico. Indien een entiteit bijvoorbeeld een verplichting heeft tot het verstrekken van een lening tegen een vaste rente omvat de informatie gewoonlijk de nominale hoofdsom, de rentevoet, de looptijd van de te verstrekken lening en de belangrijke contractuele bepalingen van de transactie die aanleiding geven tot de blootstelling aan renterisico.

74. De aard van de bedrijfsactiviteiten van een entiteit en de mate waarin financiële instrumenten worden gebruikt, bepalen of informatie over renterisico's wordt gepresenteerd door middel van tekst, tabellen of een combinatie daarvan. Indien een entiteit verschillende financiële instrumenten heeft die onderhevig zijn aan reële waarde- of kasstroom-renterisico's, kan zij een of meer van de volgende benaderingen kiezen voor het presenteren van informatie:

(a) De boekwaarde van financiële instrumenten die onderhevig zijn aan het renterisico kunnen worden gepresenteerd in tabelvorm, gegroepeerd volgens deze die contractueel aflopen of waarvan de rente contractueel zal worden herzien:

(i) binnen één jaar vanaf de balansdatum;

(ii) binnen meer dan één jaar maar niet meer dan twee jaar vanaf de balansdatum;

(iii) binnen meer dan twee jaar maar niet meer dan drie jaar vanaf de balansdatum;

(iv) binnen meer dan drie jaar maar niet meer dan vier jaar vanaf de balansdatum;

(v) binnen meer dan vier jaar maar niet meer dan vijf jaar vanaf de balansdatum;

en

(vi) meer dan vijf jaar vanaf de balansdatum.

(b) Indien de financiële prestaties van een entiteit aanzienlijk worden beïnvloed door het niveau van haar blootstelling aan renterisico's of veranderingen in die blootstelling, is het wenselijk om meer gedetailleerde informatie te verstrekken. Een bank zou bijvoorbeeld de boekwaarden van financiële instrumenten kunnen groeperen naar de volgende contractuele looptijden of perioden tot de volgende renteherzieningsdata:

(i) tot en met één maand vanaf de balansdatum;

(ii) meer dan één maand maar minder dan drie maanden vanaf de balansdatum;

en

(iii) meer dan drie maanden maar minder dan twaalf maanden vanaf de balansdatum.

(c) Zo ook kan een entiteit het kasstroom-renterisico dat zij loopt weergeven door een tabel op te nemen met de totale boekwaarden van groepen van financiële activa met variabele rente en financiële verplichtingen die vervallen in verschillende toekomstige perioden.

(d) Er kan rente-informatie worden vermeld voor individuele financiële instrumenten, dan wel gewogen gemiddelde rentevoeten of een bandbreedte van rentevoeten voor elke categorie van financiële instrumenten. Een entiteit kan instrumenten die luiden in verschillende valuta's of die aanzienlijk verschillende kredietrisico's hebben in afzonderlijke categorieën groeperen indien deze factoren resulteren in instrumenten met aanzienlijk verschillende effectieve rentevoeten.

75. In bepaalde omstandigheden kan een entiteit in staat zijn nuttige informatie te verschaffen over haar blootstelling aan renterisico's door het effect weer te geven dat een hypothetische verandering in de marktrente zou hebben op de reële waarde van haar financiële instrumenten en op de toekomstige resultaat en kasstromen. Dergelijke informatie kan bijvoorbeeld gebaseerd zijn op een veronderstelde verandering van één procentpunt (100 basispunten) in de marktrente op de balansdatum. De effecten van een rentewijziging omvatten veranderingen in rentebaten en -lasten die samenhangen met financiële instrumenten met een variabele rente en winsten of verliezen die voortkomen uit veranderingen in de reële waarde van vastrentende instrumenten. De gerapporteerde rentegevoeligheid kan worden beperkt tot de directe effecten van een renteverandering op rentedragende financiële instrumenten die op de balansdatum in de balans zijn opgenomen, omdat de indirecte effecten van een renteverandering op financiële markten en individuele entiteiten normaliter niet betrouwbaar kunnen worden voorspeld. Indien informatie over de rentegevoeligheid wordt opgenomen, geeft een entiteit aan op welke basis deze informatie is opgesteld, inclusief de belangrijke veronderstellingen waarvan de entiteit is uitgegaan.

Kredietrisico

76.  Voor elke categorie van financiële activa en andere kredietposities dient een entiteit informatie te verstrekken over de mate waarin zij blootstaat aan kredietrisico, met inbegrip van:

(a)  het bedrag dat het best het maximale kredietrisico weergeeft waaraan de entiteit op de balansdatum is blootgesteld, zonder rekening te houden met de reële waarde van eventuele zekerheidstellingen, ingeval andere partijen hun verplichtingen uit hoofde van financiële instrumenten niet nakomen;

en

(b)  belangrijke concentraties van kredietrisico.

77. Een entiteit verschaft informatie met betrekking tot het kredietrisico opdat de gebruikers van de jaarrekening kunnen inschatten in welke mate de omvang van de toekomstige instroom van kasmiddelen uit financiële activa die op de balansdatum zijn opgenomen, zou kunnen afnemen als gevolg van het feit dat tegenpartijen niet aan hun verplichtingen voldoen, of in welke mate dit tot een uitstroom van kasmiddelen uit andere kredietposities (zoals een kredietderivaat of een afgegeven garantie betreffende de verplichtingen van een derde) zou kunnen leiden. Een dergelijk in gebreke blijven geeft aanleiding tot een financieel verlies dat wordt opgenomen in de winst- en verliesrekening van de entiteit. Op grond van alinea 76 is het niet vereist dat een entiteit een inschatting opneemt van de waarschijnlijkheid van toekomstige verliezen.

78. Het vermelden van bedragen die zijn blootgesteld aan kredietrisico zonder rekening te houden met potentieel te innen bedragen uit hoofde van de realisatie van zekerheidstellingen (het „maximale kredietrisico” van een entiteit) is bedoeld om:

(a) de gebruikers van jaarrekeningen een consistente maatstaf te verstrekken voor de mate waarin financiële activa en andere kredietposities aan kredietrisico zijn blootgesteld;

en

(b) rekening te houden met de mogelijkheid dat het maximale verliesrisico afwijkt van de boekwaarde van op de balansdatum opgenomen financiële activa.

79. Bij financiële activa die onderhevig zijn aan kredietrisico geeft de boekwaarde van de activa in de balans, na aftrek van de toepasselijke voorzieningen in verband met verlies, gewoonlijk het bedrag weer waarover kredietrisico wordt gelopen. Bijvoorbeeld in het geval van een renteswap die tegen reële waarde wordt gewaardeerd, is het maximale verliesrisico op de balansdatum normaliter de boekwaarde, omdat de boekwaarde de kosten weergeeft op basis van de actuele marktrente voor het vervangen van de swap mocht de tegenpartij in gebreke blijven. In deze situatie is er geen aanvullende toelichting noodzakelijk naast de in de balans opgenomen informatie. Anderzijds kan het maximale potentiële verlies op bepaalde financiële instrumenten aanzienlijk verschillen van de boekwaarde van de financiële instrumenten en van andere vermelde bedragen, zoals de reële waarde of de hoofdsom. In dergelijke omstandigheden is aanvullende informatie nodig om aan de vereisten van alinea 76(a) te voldoen.

80. Een financieel actief dat is onderworpen aan een in rechte afdwingbaar recht tot verrekening met een financiële verplichting wordt niet gepresenteerd in de balans na aftrek van de verplichting, tenzij het de bedoeling is dat de afwikkeling op nettobasis of gelijktijdig zal plaatsvinden. Niettemin vermeldt een entiteit het bestaan van het juridische recht tot verrekening wanneer zij informatie verschaft in overeenstemming met alinea 76. Als een entiteit bijvoorbeeld de opbrengsten uit de realisatie van een financieel actief zou moeten ontvangen vóór de afwikkeling van een financiële verplichting van een even groot of groter bedrag waarvoor de entiteit een juridisch recht tot verrekening heeft, kan de entiteit dat recht uitoefenen om een verlies te vermijden ingeval de tegenpartij in gebreke blijft. Indien de entiteit echter reageert, of waarschijnlijk zal reageren, op het in gebreke blijven door de looptijd van het financieel actief te verlengen, zou zij aan een kredietrisico zijn blootgesteld als de herziene voorwaarden bepalen dat de ontvangst van de opbrengst naar verwachting zal worden uitgesteld tot na de datum waarop de verplichting moet worden afgewikkeld. Om gebruikers van jaarrekeningen te informeren over de mate waarin de blootstelling aan kredietrisico op een bepaald moment werd verlaagd, vermeldt de entiteit het bestaan en effect van het recht tot verrekening als het financieel actief naar verwachting in overeenstemming met de voorwaarden van dit actief zal worden geïnd. Als de financiële verplichting waarvoor een recht tot saldering bestaat moet worden afgewikkeld vóór het financieel actief, is de entiteit blootgesteld aan een kredietrisico op de volledige boekwaarde van het actief ingeval de tegenpartij in gebreke blijft nadat de verplichting werd afgewikkeld.

81. Een entiteit kan een of meer „master netting”-overeenkomsten zijn aangegaan die bedoeld zijn om haar blootstelling aan kredietverliezen te beperken, maar die niet aan de criteria voor saldering voldoen. Als een „master netting”-overeenkomst het kredietrisico dat is verbonden aan financiële activa die niet worden gesaldeerd met financiële verplichtingen jegens dezelfde tegenpartij, aanzienlijk reduceert, verschaft een entiteit aanvullende informatie over het effect van deze overeenkomst. Uit een dergelijke toelichting blijkt:

(a) het kredietrisico dat is verbonden aan financiële activa die zijn onderworpen aan een „master netting”-overeenkomst slechts wordt geëlimineerd voorzover financiële verplichtingen jegens dezelfde tegenpartij zullen worden afgewikkeld nadat de activa zijn gerealiseerd;

en

(b) de mate waarin het door een entiteit gelopen totale kredietrisico wordt beperkt door een „master netting”-overeenkomst binnen een korte periode na de balansdatum aanzienlijk kan veranderen, omdat het kredietrisico wordt beïnvloed door iedere transactie die onder de overeenkomst valt.

Het is ook wenselijk dat een entiteit melding maakt van de contractuele bepalingen van haar „master netting”-overeenkomsten die bepalend zijn voor de mate waarin haar kredietrisico wordt beperkt.

82. Een entiteit kan blootstaan aan kredietrisico als gevolg van een transactie waarbij geen financieel actief wordt opgenomen in de balans, zoals bij een contract betreffende een financiële garantie of kredietderivaat. Door het garanderen van een verplichting van een andere partij loopt de garantiegever kredietrisico waarmee rekening wordt gehouden bij de vermelding van informatie die vereist is krachtens alinea 76.

83. Concentraties van kredietrisico worden vermeld indien zij niet blijken uit andere informatie over de aard van de bedrijfsactiviteiten en de financiële positie van de entiteit en indien de concentraties leiden tot een aanzienlijk verliesrisico indien andere partijen in gebreke blijven. De identificatie van belangrijke concentraties vereist oordeelsvorming van het management, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheden waarin de entiteit en haar debiteuren verkeren. IAS 14 Gesegmenteerde informatie, verschaft richtlijnen voor het onderscheiden van bedrijfssegmenten en geografische segmenten waarbinnen concentraties van kredietrisico kunnen ontstaan.

84. Concentraties van kredietrisico kunnen ontstaan als gevolg van de blootstelling aan één debiteur of aan groepen van debiteuren die een zodanig vergelijkbaar kenmerk hebben dat hun mogelijkheden om aan hun verplichtingen te voldoen naar verwachting op vergelijkbare wijze zullen worden beïnvloed door veranderingen in economische of andere omstandigheden. Onder kenmerken die aanleiding kunnen geven tot een concentratie van risico vallen de aard van de activiteiten van de debiteuren, zoals de bedrijfstak en het geografische gebied waarin zij actief zijn, en het niveau van kredietwaardigheid van groepen van leningnemers. Een fabrikant van materieel voor de olie- en gasindustrie zal bijvoorbeeld doorgaans uitstaande handelsvorderingen hebben uit de verkoop van zijn producten, waarbij het risico van niet-betaling wordt beïnvloed door economische veranderingen in de olie- en gassector. Een bank die normaliter internationale kredieten verstrekt kan veel leningen uit hebben staan aan minder ontwikkelde landen, en het vermogen van de bank om dergelijke leningen te innen kan in negatieve zin worden beïnvloed door lokale economische omstandigheden.

85. De te verstrekken gegevens over concentraties van kredietrisico omvatten een beschrijving van het gemeenschappelijke kenmerk van elke concentratie en van het maximumbedrag aan kredietrisico dat is verbonden aan alle financiële activa met dat kenmerk.

Reële waarde

86.  Behoudens hetgeen is vermeld in alinea 90 dient een entiteit voor iedere categorie van financiële activa en financiële verplichtingen informatie over de reële waarde van die categorie van activa en verplichtingen te vermelden op een wijze die vergelijking mogelijk maakt met de overeenkomstige boekwaarde in de balans. (IAS 39 bevat een nadere leidraad voor het bepalen van de reële waarde.)

87. Informatie over de reële waarde wordt veelvuldig gebruikt voor bedrijfsdoeleinden bij het vaststellen van de totale financiële positie van een entiteit en bij het nemen van beslissingen over individuele financiële instrumenten. Deze informatie is tevens relevant voor vele beslissingen die worden genomen door gebruikers van jaarrekeningen, omdat zij in veel gevallen het oordeel van de financiële markten weergeeft over de contante waarde van verwachte toekomstige kasstromen met betrekking tot een instrument. Informatie over de reële waarde maakt vergelijking mogelijk tussen financiële instrumenten die in wezen dezelfde economische kenmerken hebben, ongeacht de reden dat zij worden gehouden en wanneer en door wie ze zijn uitgegeven of verworven. De reële waarde verschaft een objectieve basis voor het beoordelen van het beheer door het management, omdat zij de gevolgen aangeeft van beslissingen om financiële activa te kopen, verkopen of aan te houden en financiële verplichtingen aan te gaan, aan te houden of af te wikkelen. Indien een entiteit een financieel actief of een financiële verplichting in haar balans niet tegen reële waarde waardeert, dient zij informatie over de reële waarde te verschaffen via aanvullende informatie in de toelichting.

88. Voor financiële instrumenten zoals kortlopende handelsvorderingen en –schulden hoeft geen informatie over de reële waarde te worden verschaft indien de boekwaarde een redelijke benadering is van de reële waarde.

89. Bij het vermelden van de reële waarde groepeert een entiteit financiële activa en financiële verplichtingen naar categorieën; saldering vindt slechts plaats voorzover de boekwaarde van de financiële activa en financiële verplichtingen in de balans wordt gesaldeerd.

90.  Indien beleggingen in niet ter beurze genoteerde eigen-vermogensinstrumenten of aan dergelijke eigen-vermogensinstrumenten gekoppelde derivaten op basis van IAS 39 tegen kostprijs worden gewaardeerd, doordat de reële waarde niet op een betrouwbare wijze kan worden bepaald, dan wordt dit feit vermeld, tezamen met een beschrijving van de financiële instrumenten, de boekwaarde, een verklaring voor het niet op betrouwbare wijze kunnen bepalen van de reële waarde en, indien mogelijk, de bandbreedte waarbinnen de reële waarde zich naar alle waarschijnlijkheid bevindt. Verder dient bij verkoop van financiële activa waarvan de reële waarde voorheen niet betrouwbaar kon worden bepaald, dit feit te worden vermeld, alsmede de boekwaarde van dergelijke financiële activa ten tijde van de verkoop en het opgenomen winst- of het verliesbedrag.

91. Indien beleggingen in niet ter beurze genoteerde eigen-vermogensinstrumenten of daaraan gekoppelde derivaten op basis van IAS 39 tegen kostprijs worden gewaardeerd doordat hun reële waarde niet op een betrouwbare wijze kan worden bepaald, is de informatieverschaffing over de reële waarde overeenkomstig alinea 86 en 92 niet vereist. In plaats daarvan wordt informatie verstrekt om gebruikers van de jaarrekening te ondersteunen bij het vormen van hun eigen oordeel over de omvang van mogelijke verschillen tussen de boekwaarde van dergelijke financiële activa en financiële verplichtingen en de reële waarde. Naast de vermelding van de voornaamste kenmerken van de financiële instrumenten die van invloed zijn op hun waarde, en de reden voor het weglaten van de reële waarde, wordt informatie verstrekt over de markt voor de instrumenten. In bepaalde gevallen geven de contractuele bepalingen van de instrumenten die overeenkomstig alinea 60 in de toelichting zijn opgenomen, voldoende informatie. Indien daarvoor een redelijke basis bestaat, kan het management zijn mening geven over de relatie tussen de reële waarde en de boekwaarde van financiële activa en financiële verplichtingen waarvoor zij de reële waarde niet op een betrouwbare wijze kan bepalen.

92.  Een entiteit dient:

(a)  voor individuele belangrijke categorieën van financiële activa en financiële verplichtingen te vermelden welke methoden en belangrijke veronderstellingen zijn toegepast bij het bepalen van de reële waarde van de financiële activa en financiële verplichtingen(alinea 55 bevat richtlijnen voor het bepalen van categorieën van financiële activa);

(b)  te vermelden of de reële waarde van financiële activa en financiële verplichtingen direct, geheel of gedeeltelijk, op basis van officiële noteringen op een actieve markt wordt bepaald, of met behulp van een waarderingstechniek wordt geschat (zie IAS 39, alinea TL71 tot en met TL79);

(c)  te vermelden of in de jaarrekening financiële instrumenten zijn opgenomen die tegen reële waarde worden gewaardeerd die geheel of gedeeltelijk met behulp van een waarderingtechniek is bepaald waarbij veronderstellingen worden gehanteerd die niet worden ondersteund door marktprijzen of markttarieven. Indien het hanteren van een alternatief voor een dergelijke veronderstelling zou resulteren in een aanzienlijk afwijkende reële waarde, dient de entiteit dit feit te vermelden, alsmede het effect voor de reële waarde van een reeks van redelijkerwijs mogelijke alternatieve veronderstellingen. Hiervoor dient het belang te worden beoordeeld in verhouding tot de winst of het verlies en het totaal van de activa of het totaal van de verplichtingen;

(d)  het totale bedrag van de met behulp van een waarderingstechniek geschatte verandering van de reële waarde te vermelden, die in de periode in de winst- en verliesrekening is verwerkt.

93. Bij het opnemen van informatie over de reële waarde moet ook de methode worden vermeld die voor de bepaling van de reële waarde werd gehanteerd, evenals de belangrijke veronderstellingen waarvan bij de toepassing van de betreffende methode werd uitgegaan. Een entiteit vermeldt bijvoorbeeld informatie over de veronderstellingen met betrekking tot het percentage vooruitbetalingen, het percentage geschatte kredietverliezen, en de rente- of disconteringsvoeten als deze belangrijk zijn.

Overige informatie

Niet langer opnemen in de balans

94. 

(a)  Een entiteit kan hetzij een financieel actief hebben overgedragen (zie alinea 18 van IAS 39) of een in alinea 19 van IAS 39 beschreven type overeenkomst op een zodanige wijze hebben gesloten dat de overeenkomst niet wordt aangemerkt als een overdracht van een financieel actief. Indien de entiteit hetzij het gehele actief in de balans blijft opnemen of het actief blijft opnemen overeenkomstig de omvang van de aanhoudende betrokkenheid van de entiteit (zie IAS 39, alinea 29 en 30) dient zij voor iedere categorie van financiële activa te vermelden:

(i)  de aard van de activa;

(ii)  de aard van de risico’s en voordelen waaraan de entiteit als rechthebbende blijft blootgesteld;

(iii)  indien de entiteit het gehele actief blijft opnemen, de boekwaarde van het actief en van de daarmee verbonden verplichting;

en

(iv)  indien de entiteit het actief overeenkomstig de omvang van de aanhoudende betrokkenheid blijft opnemen, het totale bedrag van het actief, het bedrag van het actief dat de entiteit blijft opnemen en de boekwaarde van de daarmee verbonden verplichting.

Zekerheid

94. 

(b)  Een entiteit dient de boekwaarde van de financiële activa te vermelden die als zekerheid zijn verstrekt voor verplichtingen, de boekwaarde van de financiële activa die als zekerheid zijn verstrekt voor voorwaardelijke verplichtingen en (in overeenstemming met alinea 60(a) en 63(g)) alle belangrijke contractuele bepalingen van deze tot zekerheid verstrekte activa.

(c)  Indien een entiteit tot zekerheid verkregen activa heeft aanvaard die zij vrij is te verkopen of tot zekerheid te verstrekken als de eigenaar of rechthebbende niet in gebreke is, dient zij te vermelden:

(i)  de reële waarde van de tot zekerheid verkregen activa (zowel financiële als niet-financiële activa);

(ii)  de reële waarde van dergelijke zekerheden die zijn verkocht of tot zekerheid zijn verstrekt aan derden, en of de entiteit een verplichting heeft deze te retourneren;

en

(iii)  belangrijke contractuele bepalingen die gekoppeld zijn aan het gebruik van deze tot zekerheid verkregen activa (in overeenstemming met alinea 60(a) en 63(g)).

Samengestelde financiële instrumenten met meerdere in het contract besloten derivaten

94. 

(d)  Indien een entiteit een instrument heeft uitgegeven dat zowel een vreemd-vermogens- als een eigen-vermogenscomponent omvat (zie alinea 28) en het instrument wordt gekenmerkt door meerdere in het contract besloten derivaten waarvan de waarden onderling afhankelijk zijn (zoals een vervroegd aflosbaar converteerbaar schuldbewijs), dient zij het bestaan van deze kenmerken en de effectieve rentevoet op de vreemd-vermogenscomponent te vermelden (uitgezonderd eventuele in het contract besloten derivaten die administratief afzonderlijk worden verwerkt).

Financiële activa en financiële verplichtingen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening (zie alinea TL40)

94.  ►M9  

(e)  Een entiteit dient de boekwaarde te vermelden van:

(i)  financiële activa die worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden;

(ii)  financiële verplichtingen die worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden;

(iii)  financiële activa die, bij eerste opname, door de entiteit werden aangemerkt als financiële activa tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening (dat wil zeggen niet zijnde financiële activa die worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden);

(iv)  financiële verplichtingen die, bij eerste opname, door de entiteit werden aangemerkt als financiële verplichtingen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening (dat wil zeggen niet zijnde financiële verplichtingen die worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden).

(f)  Een entiteit dient de nettowinsten of nettoverliezen op financiële activa of financiële verplichtingen die zij heeft aangemerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening afzonderlijk te vermelden.

(g)  Indien de entiteit een lening of vordering (of groep van leningen of vorderingen) heeft aangemerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, dient zij het volgende te vermelden:

(i)  de maximale blootstelling aan kredietrisico (zie alinea 76a)) op de verslagdatum van de lening of vordering (of groep van leningen of vorderingen),

(ii)  het bedrag waarmee een daarmee verband houdend kredietderivaat of soortgelijk instrument die maximale blootstelling aan kredietrisico beperkt,

(iii)  het bedrag van een verandering tijdens de periode en cumulatief in de reële waarde van de lening of vordering (of groep van leningen of vorderingen) die kan worden toegerekend aan veranderingen in het kredietrisico bepaald als het bedrag van de wijziging in de reële waarde die niet kan worden toegerekend aan veranderingen in marktomstandigheden die aanleiding geven tot marktrisico, of bepaald op basis van een alternatieve methode die het bedrag van de verandering in de reële waarde die kan worden toegerekend aan veranderingen in het kredietrisico getrouwer weergeeft.

(iv)  het bedrag van de verandering in de reële waarde van een daarmee verband houdend kredietderivaat of soortgelijk instrument die heeft plaatsgevonden tijdens de periode en cumulatief nadat de lening of vordering werd aangemerkt.

(h)  Indien de entiteit een financiële verplichting heeft aangemerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, dient zij het volgende te vermelden:

(i)  het bedrag van de verandering tijdens de periode en cumulatief in de reële waarde van de financiële verplichting die kan worden toegerekend aan veranderingen in het kredietrisico bepaald als het bedrag van de verandering in de reële waarde die niet kan worden toegerekend aan veranderingen in marktomstandigheden die aanleiding geven tot marktrisico (zie alinea TL40), of bepaald op basis van een andere methode die het bedrag van de verandering in de reële waarde die kan worden toegerekend aan veranderingen in het kredietrisico getrouwer weergeeft;

(ii)  het verschil tussen de boekwaarde van de financiële verplichting en het bedrag dat de entiteit op grond van het contract aan de houder van de verplichting dient te betalen op de vervaldatum.

(i)  Een entiteit dient te vermelden:

(i)  de methoden die werden gebruikt om aan de vereisten in g)iii) en h)i) te voldoen;

(ii)  als de entiteit van oordeel is dat de informatie die ze heeft verstrekt om te voldoen aan de vereisten in g)iii) of h)i) de verandering in de reële waarde van het financiële actief of de financiële verplichting die kan worden toegerekend aan veranderingen in het kredietrisico niet getrouw weergeeft, de redenen die ten grondslag liggen aan dit oordeel en de factoren die volgens de entiteit relevant zijn.

 ◄

Herclassificatie

94. 

►M9  (j) ◄   Indien de entiteit een financieel actief heeft geherclassificeerd als een financieel actief dat tegen (geamortiseerde) kostprijs wordt gewaardeerd in plaats van tegen reële waarde (zie IAS 39, alinea 54), dient zij de reden van deze herclassificatie te vermelden.

Winst- en verliesrekening en eigen vermogen

94. 

►M9  (k) ◄   Een entiteit dient informatie te verschaffen over belangrijke baten, lasten, winsten en verliezen die voortvloeien uit financiële activa en financiële verplichtingen, of deze nu in de winst- en verliesrekening of als afzonderlijke component van het eigen vermogen worden opgenomen. Hiertoe dient ten minste de volgende informatie te worden vermeld:

(i)  de totale rentebaten en totale rentelasten (berekend met behulp van de effectieve-rentemethode) voor financiële activa en financiële verplichtingen die niet worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening;

(ii)  met betrekking tot voor verkoop beschikbare activa, het bedrag van alle gedurende de periode rechtstreeks in het eigen vermogen verwerkte winsten of verliezen, en het bedrag dat in de periode van het eigen vermogen werd overgeboekt naar de winst- en verliesrekening;

en

(iii)  het bedrag van de rentebaten die zijn opgebouwd op financiële activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, in overeenstemming met alinea TL93 van IAS 39.

Bijzondere waardevermindering

94. 

►M9  (l) ◄   Een entiteit dient informatie te verschaffen over de aard en het bedrag van een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies met betrekking tot de financiële activa dat in de winst- en verliesrekening is verwerkt, en wel voor iedere belangrijke categorie van financiële activa afzonderlijk (alinea 55 geeft een leidraad voor het bepalen van categorieën van financiële activa).

Niet-nakoming en schending

94. 

►M9  (m) ◄   Met betrekking tot het gedurende de periode niet nakomen van bepalingen aangaande de hoofdsom, rente, het „sinking fund” en aflossing inzake op de balansdatum aangegane leningen, en eventuele andere schendingen gedurende de periode van leningovereenkomsten, indien deze schendingen de kredietverstrekker in staat stellen aflossing te eisen (uitgezonderd schendingen die worden opgeheven, of in reactie waarop op of vóór de balansdatum over de leningvoorwaarden wordt heronderhandeld) dient een entiteit te vermelden:

(i)  details van deze schendingen;

(ii)  het op de balansdatum in de balans opgenomen bedrag van de aangegane leningen waarbij de schendingen hebben plaatsgevonden;

en

(iii)  met betrekking tot bedragen die op grond van (ii) worden vermeld, of de schending is opgeheven of de voorwaarden van de aangegane leningen na heronderhandeling zijn aangepast vóór de datum waarop de jaarrekening voor publicatie werd goedgekeurd.

95. Voor de vermelding van informatie over schendingen van leningovereenkomsten in overeenstemming met alinea 94(j) omvatten aangegane leningen uitgegeven schuldinstrumenten en financiële verplichtingen niet zijnde kortlopende handelsschulden tegen normale kredietvoorwaarden. Indien een dergelijke schending zich tijdens de periode heeft afgespeeld, en de schending uiterlijk op de balansdatum niet is opgeheven of over de voorwaarden van de aangegane lening niet is heronderhandeld, wordt het effect van de schending op de classificatie van de verplichting als kortlopend of langlopend bepaald op basis van IAS 1.

INGANGSDATUM

96.  Een entiteit dient deze standaard toe te passen voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing is toegestaan. Een entiteit mag deze standaard niet toepassen voor jaarperioden die aanvangen vóór 1 januari 2003 tenzij de entiteit tevens IAS 39 toepast (uitgegeven in december 2003). Als een entiteit deze standaard toepast op jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen vóór 1 januari 2005 dient zij dit feit te vermelden.

97.  Deze standaard dient retroactief te worden toegepast.

INTREKKING VAN ANDERE UITSPRAKEN

98. Deze standaard vervangt IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie, herzien in 2000.

99. Deze standaard vervangt de volgende interpretaties:

(a) SIC-5 Classificatie van financiële instrumenten – Voorzieningen voor voorwaardelijke afwikkeling;

(b) SIC 16 Aandelenkapitaal – Ingekochte eigen-vermogensinstrumenten (ingekochte eigen aandelen);

en

(c) SIC-17 Eigen vermogen – Kosten van een eigen-vermogenstransactie.

100. Met deze standaard wordt SIC-interpretatie D34 Financiële instrumenten – Op verzoek van de houder terug te nemen instrumenten of rechten (concept) ingetrokken.

BIJLAGE A

Toepassingsleidraad IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie

Deze bijlage maakt integraal deel uit van IAS 32.

TL1. Deze implementatieleidraad geeft een toelichting op de toepassing van bepaalde aspecten van IAS 32.

TL2. IAS 32 behandelt niet de opname in de balans en de waardering van financiële instrumenten. Voorschriften inzake de opname en waardering van financiële activa en financiële verplichtingen worden uiteengezet in IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering.

Definities (alinea 11 tot en met 14)

Financiële activa en financiële verplichtingen

TL3. Geldmiddelen zijn een financieel actief omdat zij als ruilmiddel functioneren en derhalve de maatstaf vormen voor het uitdrukken van uitdrukken van transacties en de opname daarvan in de jaarrekening. Een bij een bank of een vergelijkbare financiële instelling gedeponeerd geldbedrag is een financieel actief omdat dit het contractuele recht van de depositogever voorstelt om geldmiddelen bij de instelling op te nemen, of door middel van een cheque of een vergelijkbaar instrument ten laste van het saldo financiële verplichtingen jegens schuldeisers te voldoen.

TL4. Bekende voorbeelden van financiële activa die een contractueel recht voorstellen op ontvangst van geldmiddelen in de toekomst en de overeenkomstige financiële verplichtingen die een contractuele verplichting inhouden tot levering van geldmiddelen in de toekomst, zijn:

(a) handelsvorderingen en -schulden;

(b) te innen en te betalen wissels;

(c) verstrekte en opgenomen leningen;

en

(d) verstrekte en opgenomen obligatieleningen.

In ieder voorbeeld staat tegenover het contractuele recht van één partij op ontvangst (of verplichting tot betaling) van geldmiddelen de overeenkomstige verplichting tot betaling (of recht op ontvangst) van de tegenpartij.

TL5. Een andere soort financieel instrument is die waarbij het economische voordeel dat wordt ontvangen of waarvan wordt afgezien een financieel actief is niet zijnde geldmiddelen. Bijvoorbeeld een schuldbewijs betreffende de levering van staatsobligaties geeft de houder ervan het contractuele recht om in plaats van geldmiddelen staatsobligaties te ontvangen, en de emittent de contractuele verplichting om deze staatsobligaties in plaats van geldmiddelen te leveren. De obligaties zijn financiële activa omdat zij een verplichting inhouden van de uitgevende staat tot betaling van geldmiddelen. Het schuldbewijs is derhalve een financieel actief van de wisselhouder een financiële verplichting van de emittent van het schuldbewijs.

TL6. „Perpetuele” schuldbewijzen (zoals „perpetuele” obligaties en ongedekte achtergestelde bedrijfsobligaties („capital notes”)) geven de houder normaliter het eeuwigdurende contractuele recht op ontvangst van rente op vaste tijdstippen, hetzij zonder recht op aflossing van de hoofdsom of met het recht op aflossing onder voorwaarden waardoor deze aflossing zeer onwaarschijnlijk is, of in de zeer verre toekomst zal plaatsvinden. Een entiteit kan bijvoorbeeld een financieel instrument uitgeven op grond waarvan zij verplicht is om eeuwigdurend jaarlijks betalingen te verrichten op basis van een vastgesteld rentepercentage van acht procent over een vastgesteld nominaal of hoofdsombedrag van CU 1 000. ( 22 ) Ervan uitgaand dat acht procent overeenkomt met de marktrente bij uitgifte van het instrument gaat de emittent een contractuele verplichting aan tot het een reeks van toekomstige rentebetalingen die bij eerste opname in de balans een reële waarde (contante waarde) hebben van CU 1 000. De houder en de emittent van het instrument hebben respectievelijk een financieel actief en een financiële verplichting.

TL7. Een contractueel recht op, of contractuele verplichting tot, de ontvangst, levering of ruil van financiële instrumenten is op zichzelf een financieel instrument. Een reeks van contractuele rechten of contractuele verplichtingen voldoet aan de definitie van een financieel instrument indien deze uiteindelijk zal leiden tot de ontvangst of betaling van geldmiddelen, of de verwerving of uitgifte van een eigen-vermogensinstrument.

TL8. De mogelijkheid om een contractueel recht uit te oefenen of het vereiste om een contractuele verplichting na te komen kan absoluut vaststaan, maar kan ook afhankelijk zijn van het al dan niet plaatsvinden van een toekomstige gebeurtenis. Een financiële garantie is bijvoorbeeld een contractueel recht van de leninggever om geldmiddelen te ontvangen van de garantiegever, en een overeenkomstige contractuele verplichting van de garantiegever om de leninggever te betalen indien de leningnemer in gebreke blijft. Het contractuele recht en de contractuele verplichting bestaan door een transactie of gebeurtenis in het verleden (het aangaan van de garantie), ook al zijn de mogelijkheid van de leninggever om zijn recht uit te oefenen en het vereiste voor de garantiegever om zijn verplichting na te komen beide afhankelijk van een toekomstige gebeurtenis, namelijk het in gebreke blijven van de leningnemer. Een voorwaardelijk recht en een voorwaardelijke verplichting voldoen aan de definitie van een financieel actief en een financiële verplichting, ook al worden dergelijke activa en verplichtingen niet altijd in de jaarrekening opgenomen.

TL9. Op grond van IAS 17 Lease-overeenkomsten wordt een financiële lease voornamelijk beschouwd als een recht van de lessor op ontvangst, een verplichting van de lessee tot betaling, van een reeks van betalingen die in wezen annuïteitbetalingen bestaande uit hoofdsom- en rente ingevolge een leningovereenkomst. De lessor verwerkt uit hoofde van de lease-overeenkomst zijn leasevordering en niet het geleasde actief zelf. Daarentegen wordt een operationele lease hoofdzakelijk beschouwd als een lopend contract waarbij de lessor verplicht is een actief voor gebruik in toekomstige perioden beschikbaar te stellen in ruil voor een vergoeding die vergelijkbaar is met een vergoeding voor een dienst. De lessor blijft zelf het geleasde actief verwerken in plaats van krachtens het contract in de toekomst te ontvangen bedragen. Een financiële lease wordt derhalve beschouwd als een financieel instrument, en een operationele lease wordt niet beschouwd als een financieel instrument (behalve wat betreft individuele bedragen die op enig moment verschuldigd en betaalbaar zijn).

TL10. Materiële activa (zoals voorraden en materiële vaste activa), geleasde activa en immateriële activa (zoals octrooien en handelsmerken) zijn geen financiële activa. Zeggenschap over dergelijke materiële en immateriële activa creëert de mogelijkheid om de ontvangst van geldmiddelen of een ander financieel actief te bewerkstelligen, maar geeft geen recht om geldmiddelen of een ander financieel actief te ontvangen.

TL11. Activa (zoals vooruitbetaalde kosten) waarvan het toekomstig economisch voordeel bestaat uit de ontvangst van goederen of afname van diensten, en niet zozeer het recht om geldmiddelen of een ander financieel actief te ontvangen, zijn geen financiële activa. Posten zoals uitgestelde opbrengsten en de meeste garantieverplichtingen zijn geen financiële verplichtingen, omdat de hiermee verbonden uitstroom van economische voordelen bestaat uit de levering van goederen en diensten in plaats van betaling in de vorm van geldmiddelen of een ander financieel actief.

TL12. Verplichtingen of activa die niet uit een contract voortvloeien, zoals winstbelastingen die ontstaan als gevolg van door overheden opgelegde wettelijke vereisten, zijn geen financiële verplichtingen of financiële activa. De administratieve verwerking van winstbelastingen wordt behandeld in IAS 12 Winstbelastingen. Evenzo vloeien feitelijke verplichtingen, zoals gedefinieerd in IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa niet voort uit contracten en zijn zij geen financiële verplichtingen.

Eigen-vermogensinstrumenten

TL13. Voorbeelden van eigen-vermogensinstrumenten zijn gewone aandelen zonder terugneemverplichting („non-puttable ordinary shares”), sommige soorten preferente aandelen (zie alinea TL 25 en TL26), en warrants of geschreven callopties die de houder ervan het recht geven in te schrijven op een vast aantal gewone aandelen zonder terugneemverplichting van de uitgevende entiteit, of deze te verwerven, in ruil voor een vast bedrag aan geldmiddelen of een ander financieel actief. De verplichting van een entiteit om een vast aantal van haar eigen-vermogensinstrumenten uit te geven of te verwerven in ruil voor een vast bedrag aan geldmiddelen of een ander financieel actief is een eigen-vermogensinstrument van de entiteit. Indien een dergelijk contract echter een verplichting voor de entiteit inhoudt tot betaling in de vorm van geldmiddelen of een ander financieel actief, ontstaat er tevens een verplichting ter grootte van de contante waarde van het aflossingsbedrag (zie alinea TL27(a)). Een emittent van gewone aandelen zonder terugneemverplichting gaat een verplichting aan wanneer hij formeel voorbereidingen treft tot het doen van een uitkering en jegens de aandeelhouders juridisch verplicht wordt de uitkering te doen. Dit kan het geval zijn na de declaratie van dividend of indien de entiteit wordt geliquideerd en eventuele activa die overblijven nadat aan alle verplichtingen is voldaan, uitkeerbaar worden aan de aandeelhouders.

TL14. Een gekochte calloptie of een vergelijkbaar contract dat door een entiteit is verworven en dat het recht verschaft om, in ruil voor de levering van een vast bedrag in de vorm van geld of een ander financieel actief, een vast aantal eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit opnieuw te verwerven, is geen financieel actief van de entiteit. De voor een dergelijk contract betaalde vergoeding wordt in mindering gebracht op het eigen vermogen.

Afgeleide financiële instrumenten

TL15. Financiële instrumenten omvatten zowel primaire instrumenten (zoals vorderingen, te betalen posten en eigen-vermogensinstrumenten) als afgeleide financiële instrumenten (zoals financiële opties, futures en andere termijncontracten, renteswaps en valutaswaps). Afgeleide financiële instrumenten voldoen aan de definitie van een financieel instrument en vallen derhalve binnen het toepassingsgebied van deze standaard.

TL16. Met afgeleide financiële instrumenten worden rechten en verplichtingen gecreëerd waardoor een of meer financiële risico's die inherent zijn aan het onderliggende primaire financiële instrument tussen de betrokken partijen worden overgedragen. Afgeleide financiële instrumenten geven bij creatie één partij een contractueel recht om financiële activa of financiële verplichtingen te ruilen met een andere partij, onder voorwaarden die potentieel voordelig zijn, of bij één partij leiden tot een contractuele verplichting tot ruil van financiële activa of financiële verplichtingen met een andere partij, onder voorwaarden die potentieel nadelig zijn. Derivaten resulteren echter veelal ( 23 ) niet in de overdracht van het onderliggende primaire financiële instrument bij het aangaan van het contract, en een dergelijke overdracht vindt niet noodzakelijkerwijs plaats op de vervaldatum van het contract. Sommige instrumenten houden zowel een recht als een verplichting tot ruil in. Omdat de contractuele bepalingen van de ruil bij het aangaan van het financiële instrument worden bepaald, kunnen deze bepalingen als gevolg van prijsveranderingen op financiële markten voordelig of nadelig uitvallen.

TL17. Een put- of een calloptie op financiële activa of financiële verplichtingen (dat wil zeggen andere financiële instrumenten dan de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit) geeft de houder het recht om toekomstige economische voordelen te verkrijgen die samenhangen met veranderingen van de reële waarde van het aan het contract ten grondslag liggende financiële instrument. Daar staat tegenover dat de schrijver van een optie een verplichting aangaat om potentiële toekomstige economische voordelen op te geven of potentiële verliezen op economische voordelen te dragen in verband met veranderingen van de reële waarde van de onderliggende financiële instrumenten. Het contractuele recht van de houder en de verplichting van de schrijver voldoen aan de definitie van respectievelijk een financieel actief en een financiële verplichting. Het aan een optiecontract ten grondslag liggende financiële instrument kan elk financieel actief zijn, inclusief aandelen in andere entiteiten en rentedragende instrumenten. De schrijver van een optie kan op grond van het optiecontract verplicht zijn een schuldbewijs uit te geven, in plaats van een financieel actief over te dragen, maar het aan de optie ten grondslag liggende instrument zou een financieel actief van de houder zijn, indien de optie zou worden uitgeoefend. Het recht van de optiehouder om het financiële actief onder potentieel voordelige voorwaarden te ruilen, en de verplichting van de schrijver om het financiële actief onder potentieel nadelige voorwaarden te ruilen, staan los van het bij uitoefening van de optie te ruilen onderliggende financiële actief. De aard van het recht van de houder en van het recht de verplichting van de schrijver worden niet beïnvloed door de kans dat de optie wordt uitgeoefend.

TL18. Een ander voorbeeld van een afgeleid financieel instrument is een over zes maanden af te wikkelen termijncontract waarbij één partij (de koper) toezegt CU 1 000 000 aan geldmiddelen te leveren in ruil voor vastrentende staatsobligaties met een nominale waarde van CU 1 000 000, en de andere partij (de verkoper) toezegt vastrentende staatsobligaties met een nominale waarde van CU 1 000 000 te leveren in ruil voor CU 1 000 000 aan geldmiddelen. Gedurende de zes maanden hebben beide partijen een contractueel recht en een contractuele verplichting om de financiële instrumenten te ruilen. Indien de marktwaarde van de staatsobligaties boven CU 1 000 000 uitstijgt, zijn de voorwaarden voordelig voor de koper en nadelig voor de verkoper; indien de marktwaarde beneden CU 1 000 000 daalt, geldt het omgekeerde. De koper heeft een contractueel recht (een financieel actief) dat vergelijkbaar is met het recht bij een gehouden calloptie en een contractuele verplichting (een financiële verplichting) die vergelijkbaar is met een verplichting bij een geschreven putoptie; de verkoper heeft een contractueel recht (een financieel actief) dat vergelijkbaar is met het recht bij een gehouden putoptie en een contractuele verplichting (een financiële verplichting) die vergelijkbaar is met een verplichting bij een geschreven calloptie. Net als bij opties vormen deze contractuele rechten en verplichtingen financiële activa en financiële verplichtingen en staan zij los van de onderliggende financiële instrumenten (de uit te wisselen obligaties en geldmiddelen). Beide partijen bij een termijncontract hebben een verplichting om op het overeengekomen tijdstip te leveren, terwijl bij een optiecontract de uitwisseling slechts plaatsvindt indien de houder van de optie besluit deze uit te oefenen.

TL19. Vele andere soorten afgeleide instrumenten belichamen een recht of verplichting tot een toekomstige ruil, bijvoorbeeld rente- en valutaswaps, rentecaps, collars en floors, verplichtingen uit hoofde van leningen, uitgiftegaranties zoals „note issuance facilities” en kredietbrieven. Een renteswapcontract kan worden beschouwd als een soort termijncontract waarbij de partijen overeenkomen in de toekomst een aantal ruiltransacties van geldmiddelen uit te voeren. Eén bedrag wordt berekend op basis van een variabele rente, het ander op basis van een vaste rente. Een andere variant op termijncontracten wordt gevormd door futurescontracten; de belangrijkste verschillen zijn de standaardisatie van de contracten en feit dat deze ter beurze worden verhandeld.

Contracten tot aankoop of verkoop van niet-financiële goederen (alinea 8 tot en met 10)

TL20. Contracten tot aankoop of verkoop van niet-financiële goederen voldoen niet aan de definitie van een financieel instrument, omdat het contractuele recht van één partij op ontvangst van een niet-financieel goed of afname van een niet-financiële dienst en de overeenkomstige verplichting van de andere partij geen huidig recht, respectievelijk huidige verplichting, vormt van een van beide partijen om een financieel actief te ontvangen, leveren of ruilen. Contracten waarbij de afwikkeling uitsluitend geschiedt door middel van ontvangst of levering van een niet-financieel goed (bijvoorbeeld een optie, futures of termijncontracten betreffende zilver) zijn bijvoorbeeld geen financieel instrument. Veel commodity-contracten behoren tot deze soort. Sommige van deze contracten zijn qua vorm gestandaardiseerd en worden op een georganiseerde markt verhandeld, min of meer op dezelfde wijze als sommige afgeleide financiële instrumenten. Een commodity-futurescontract kan bijvoorbeeld gemakkelijk voor geldmiddelen worden gekocht en verkocht omdat het ter beurze wordt genoteerd en verhandeld en vele malen van rechthebbende kan wisselen. De partijen die het contract kopen en verkopen, handelen echter feitelijk in de onderliggende commodity. De mogelijkheid om een commodity-contract voor geldmiddelen te kopen of verkopen, het gemak waarmee het kan worden gekocht en verkocht, en de mogelijkheid tot onderhandeling over de afwikkeling in geldmiddelen van de verplichting om de commodity te ontvangen of leveren veranderen de aard van het contract niet op zodanig wezenlijke wijze dat er sprake is van een financieel instrument. Sommige contracten tot aankoop of verkoop van niet-financiële goederen die op nettobasis kunnen worden afgewikkeld of door financiële instrumenten te ruilen, of waarbij het niet-financiële goed op korte termijn in geldmiddelen is om te zetten, vallen binnen het toepassingsgebied van de standaard alsof zij financiële instrumenten waren (zie alinea 8).

TL21. Een contract waarbij sprake is van ontvangst of levering van fysieke activa resulteert niet in een financieel actief van één partij en een financiële verplichting van de andere partij, tenzij een overeenkomstige betaling wordt uitgesteld tot na de datum waarop de fysieke activa worden overgedragen. Dit is het geval bij de aankoop of verkoop van goederen op handelskrediet.

TL22. Sommige contracten hebben commodities als onderliggende waarde, waarbij de afwikkeling niet geschiedt via de fysieke ontvangst of levering van een commodity. Zij voorzien in afwikkeling via geldbetalingen die worden bepaald op basis van een formule in het contract, en niet via betaling van vaste bedragen. Het hoofdsombedrag van een obligatie kan bijvoorbeeld worden berekend door de marktprijs van olie op de vervaldatum van de obligatie te vermenigvuldigen met een vaste hoeveelheid olie. De hoofdsom is gerelateerd aan een commodity-prijs, maar wordt uitsluitend in geldmiddelen afgewikkeld. Een dergelijk contract vormt een financieel instrument.

TL23. De definitie van een financieel instrument omvat tevens contracten die, naast een financieel actief of een financiële verplichting, aanleiding geven tot een niet-financieel actief of niet-financiële verplichting. Dergelijke financiële instrumenten bieden vaak één partij de mogelijkheid om een financieel actief te ruilen voor een niet-financieel actief. Een oliegerelateerde obligatie kan bijvoorbeeld de houder het recht geven op ontvangst van een reeks van vaste periodieke rentebetalingen en een vast geldbedrag op vervaldatum, met de mogelijkheid om het hoofdsombedrag te ruilen voor een vaste hoeveelheid olie. De wenselijkheid om deze optie uit te oefenen zal van tijd tot tijd verschillen, afhankelijk van de reële waarde van olie ten opzichte van de aan de obligatie gekoppelde ruilverhouding tussen geldmiddelen en olie (de ruilprijs). De voornemens van de obligatiehouder betreffende de uitoefening van de optie zijn niet van invloed op de economische realiteit van de individuele activa. Het financiële actief van de houder en de financiële verplichting van de emittent maken de obligatie tot een financieel instrument, ongeacht de andere soorten activa en verplichtingen die ook worden gecreëerd.

TL24. Hoewel de standaard niet is ontwikkeld voor commodity- of andere contracten die niet aan de definitie van een financieel instrument of de in alinea 8 vermelde contracten voldoen, kunnen entiteiten de relevante vereisten inzake informatieverschaffing van deze standaard op dergelijke contracten toepassen.

Presentatie

Verplichtingen en eigen vermogen (alinea 15 tot en met 27)

Geen contractuele verplichting tot levering van geldmiddelen of een ander financieel actief (alinea 17 tot en met 20)

TL25. Er kunnen preferente aandelen worden uitgegeven met verschillende rechten. Om vast te stellen of een preferent aandeel een financiële verplichting of een eigen-vermogensinstrument is, beoordeelt een emittent de specifieke aan het aandeel verbonden rechten om te bepalen of de wezenlijke kenmerken van het aandeel voldoen aan die van een financiële verplichting. Een preferent aandeel dat bijvoorbeeld voorziet in de aflossing op een bepaalde datum of afhankelijk van de keuze van de houder bevat een financiële verplichting, omdat de emittent een verplichting heeft om financiële activa aan de houder van het aandeel over te dragen. Deze verplichting gaat niet teniet indien de emittent, ondanks de contractuele plicht, niet in staat is aan de verplichting tot aflossing van een eigen preferent aandeel te voldoen, ongeacht of dit het gevolg is van een gebrek aan middelen, een wettelijke beperking of van onvoldoende winst of reserves. Een optie van de emittent om de aandelen af te lossen in geldmiddelen voldoet niet aan de definitie van een financiële verplichting, omdat de emittent geen feitelijke verplichting heeft om financiële activa aan de aandeelhouders over te dragen. In dit geval vindt de aflossing van de aandelen uitsluitend plaats op initiatief van de emittent. Er kan echter een verplichting ontstaan wanneer de emittent van de aandelen zijn optie uitoefent, gewoonlijk door formeel de aandeelhouders op de hoogte te stellen van het voornemen om de aandelen af te lossen.

TL26. Indien de preferente aandelen niet-aflosbaar zijn, wordt de classificatie bepaald op basis van de overige aan de preferente aandelen verbonden rechten. De classificatie wordt gebaseerd op een beoordeling van de economische realiteit van de contractuele afspraken en de definitie van een financiële verplichting en van een eigen-vermogensinstrument. Indien uitkeringen aan de houders van preferente aandelen, ongeacht of deze cumulatief of niet-cumulatief preferent zijn, op initiatief van de emittent plaatsvinden, zijn de aandelen eigen-vermogensinstrumenten. De classificatie van een preferent aandeel als eigen-vermogensinstrument of financiële verplichting wordt niet beïnvloed door bijvoorbeeld:

(a) een verleden waarin frequent uitkeringen zijn gedaan;

(b) een voornemen om in de toekomst uitkeringen te doen;

(c) de mogelijk negatieve gevolgen voor de prijs van gewone aandelen van de emittent indien de uitkeringen niet worden gedaan (vanwege beperkingen ten aanzien van dividendbetalingen op de gewone aandelen indien er op preferente aandelen geen dividend wordt uitgekeerd);

(d) de omvang van de reserves van de emittent;

(e) de verwachtingen van een emittent ten aanzien van de winst of het verlies over de periode;

of

(f) de mogelijkheid van de emittent om al dan niet het winst- of verliesbedrag over de periode te beïnvloeden.

Afwikkeling in de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit (alinea 21 tot en met 24)

TL27. De volgende voorbeelden laten zien hoe verschillende soorten contracten betreffende de eigen-vermogensinstrumenten van een entiteit moeten worden geclassificeerd:

(a) Een contract dat door de entiteit wordt afgewikkeld door de ontvangst of levering van een vast aantal eigen aandelen zonder dat daar een vergoeding in de toekomst tegenover staat, of door ruil van een vast aantal eigen aandelen voor een vast geldbedrag of een ander financieel actief, is een eigen-vermogensinstrument. Elke ontvangen of betaalde vergoeding voor een dergelijk contract wordt derhalve direct ten gunste of ten laste van het eigen vermogen gebracht. Eén voorbeeld is een uitgegeven aandelenoptie die de tegenpartij het recht geeft om voor een vast geldbedrag een vast aantal aandelen van de entiteit te kopen. Indien het contract de entiteit echter verplicht om de eigen aandelen op een vaste of bepaalbare datum in te kopen (af te lossen) voor geldmiddelen of een ander financieel actief, of indien een dergelijke inkoop direct opeisbaar is, neemt de entiteit een financiële verplichting op voor de contante waarde van het aflossingsbedrag. Eén voorbeeld is de verplichting van een entiteit op grond van een termijncontract om een vast aantal eigen aandelen in te kopen voor een vast geldbedrag.

(b) De verplichting van een entiteit om eigen aandelen in te kopen voor geldmiddelen geeft aanleiding tot een financiële verplichting ter grootte van de contante waarde van het aflossingsbedrag, zelfs als het aantal aandelen dat de entiteit moet inkopen niet vast is, of indien de verplichting afhankelijk is van de uitoefening door de tegenpartij van haar recht tot aflossing. Een voorbeeld van een voorwaardelijke verplichting is een uitgegeven optie op grond waarvan de entiteit verplicht is eigen aandelen in te kopen voor geldmiddelen, indien de tegenpartij de optie uitoefent.

(c) Een contract dat in geldmiddelen of een ander financieel actief zal worden afgewikkeld, is een financieel actief of een financiële verplichting, zelfs indien het te ontvangen of te leveren geldbedrag of andere financiële actief gebaseerd is op de marktprijs van de eigen aandelen van de entiteit. Eén voorbeeld hiervan is een op nettobasis in geldmiddelen afgewikkelde aandelenoptie.

(d) Een contract dat in een variabel aantal eigen aandelen van de entiteit zal worden afgewikkeld waarvan de waarde gelijk is aan een vast bedrag of een bedrag dat is gebaseerd op veranderingen in de onderliggende variabele (bijvoorbeeld een commodity-prijs) is een financieel actief of een financiële verplichting. Een voorbeeld hiervan is een geschreven optie om goud te kopen die bij eventuele uitoefening op nettobasis door de entiteit wordt afgewikkeld in eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit, waarbij het aantal geleverde eigen-vermogensinstrumenten gelijk is aan de waarde van het optiecontract. Een dergelijk contract is zelfs een financieel actief of een financiële verplichting indien de onderliggende variabele de prijs is van de eigen aandelen van de entiteit in plaats van goud. Evenzo is een contract dat in een vast aantal eigen aandelen van de entiteit zal worden afgewikkeld, maar waarbij de aan die aandelen verbonden rechten zo uiteenlopen dat de afwikkelingswaarde gelijk is aan een vast bedrag of een op veranderingen van een onderliggende variabele gebaseerde variabele, een financieel actief of een financiële verplichting.

Voorzieningen voor voorwaardelijke afwikkeling (alinea 25)

TL28. Alinea 25 schrijft voor dat de voorziening voor voorwaardelijke afwikkeling niet van invloed is op de classificatie van een instrument, indien een deel van een afwikkelingsvoorziening die afwikkeling in geldmiddelen of een ander financieel actief (of op een andere wijze die ertoe zou leiden dat het instrument een financiële verplichting is) zou kunnen voorschrijven geen materiële betekenis heeft. Een contract dat afwikkeling in geldmiddelen of een variabel aantal eigen aandelen van de entiteit alleen voorschrijft bij het zich voordoen van een uiterst zeldzame, ongebruikelijke en onwaarschijnlijke gebeurtenis is derhalve een eigen-vermogensinstrument. Bovendien kan de afwikkeling in een vast aantal van de eigen aandelen van een entiteit contractueel zijn uitgesloten in omstandigheden waarover de entiteit geen controle heeft. Indien er echter geen reële mogelijkheid is dat deze gebeurtenissen zich zullen voordoen, is classificatie als eigen-vermogensinstrument vereist.

Verwerkingswijze in de geconsolideerde jaarrekening

TL29. Een entiteit presenteert minderheidsbelangen – dat wil zeggen de belangen van derden in het eigen vermogen en het nettoresultaat van haar dochterondernemingen – in de geconsolideerde jaarrekening in overeenstemming met IAS 1 Presentatie van de jaarrekening en IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening. Bij de classificatie van een financieel instrument (of een component daarvan) in de geconsolideerde jaarrekening beoordeelt een entiteit alle tussen de groepsondernemingen en de houders van het instrument overeengekomen voorwaarden om te bepalen of de groep als geheel met betrekking tot het instrument een verplichting heeft tot levering van geldmiddelen of een ander financieel actief, of tot een afwikkeling van het instrument die resulteert in classificatie als een verplichting. Indien een tot een groep behorende dochteronderneming een financieel instrument uitgeeft, en een moedermaatschappij of een andere groepsentiteit direct met de houders van het instrument aanvullende bepalingen overeenkomt (bijvoorbeeld een garantie), kan de groep mogelijk niet beslissen over uitkeringen of aflossing. Hoewel het op zijn plaats kan zijn dat de dochteronderneming het instrument in de eigen jaarrekening classificeert zonder rekening te houden met deze aanvullende bepalingen worden de gevolgen van andere afspraken tussen groepsondernemingen en de houders van het instrument beoordeeld om te bewerkstelligen dat de geconsolideerde jaarrekening de door de groep als geheel aangegane contracten en transacties weergeeft. Voorzover er van een dergelijke verplichting of afwikkelingsbepaling sprake is, wordt het instrument (of de component daarvan waarvoor de verplichting geldt) geclassificeerd als een financiële verplichting in de geconsolideerde jaarrekening.

Samengestelde financiële instrumenten (alinea 28 tot en met 32)

TL30. Alinea 28 geldt alleen voor emittenten van niet-afgeleide samengestelde financiële instrumenten. In alinea 28 wordt niet ingegaan op samengestelde financiële instrumenten vanuit het perspectief van de houder ervan. IAS 39 behandelt de afscheiding van in contracten besloten derivaten vanuit het perspectief van de houder van een samengesteld financieel instrument dat kenmerken heeft van zowel vreemd vermogen als eigen vermogen.

TL31. Een veel voorkomende vorm van een samengesteld financieel instrument is een schuldbewijs met een daarin besloten conversieoptie, zoals een in aandelen van de emittent converteerbare obligatie, zonder andere in het contract besloten derivaatkenmerken. De emittent van een dergelijk financieel instrument is op grond van alinea 28 verplicht om de vreemd-vermogenscomponent en de eigen-vermogenscomponent afzonderlijk in de balans te presenteren.

(a) De verplichting van de emittent om periodiek rente te betalen en af te lossen is een financiële verplichting die bestaat zolang het instrument niet is geconverteerd. De reële waarde van de vreemd-vermogenscomponent is bij de eerste opname in de balans gelijk aan de contante waarde van de contractueel bepaalde reeks van toekomstige kasstromen, gedisconteerd tegen de marktrente op dat moment voor instrumenten met een vergelijkbare kredietstatus en die in wezen dezelfde kasstromen opleveren, tegen dezelfde voorwaarden, maar zonder de conversieoptie.

(b) Het eigen-vermogensinstrument is een in het contract besloten optie om de verplichting te converteren naar aandelen van de emittent. De reële waarde van de optie is opgebouwd uit de tijdswaarde en, voorzover aanwezig, de intrinsieke waarde van de optie. De optie heeft bij eerste opname een waarde, zelfs indien deze „out of the money” is.

TL32. Bij de conversie van een converteerbaar instrument op de vervaldag boekt de entiteit de vreemd-vermogenscomponent over naar het eigen vermogen. De oorspronkelijke eigen-vermogenscomponent blijft eigen vermogen (hoewel deze wel binnen het eigen vermogen geherclassificeerd kan worden). Er wordt bij conversie op de vervaldag geen winst of verlies geboekt.

TL33. Indien een entiteit een converteerbaar instrument vóór de vervaldatum door een vervroegde aflossing of terugkoop tenietgaat, waarbij de oorspronkelijke conversierechten onveranderd blijven, rekent de entiteit de betaalde vergoeding en eventuele betaalde transactiekosten in verband met terugkoop of aflossing toe aan de vreemd-vermogens- en de eigen-vermogenscomponent van het instrument. De methode die wordt gebruikt om de betaalde vergoeding en de transactiekosten aan de afzonderlijke componenten toe te rekenen komt overeen met de methode die, in overeenstemming met alinea 28 tot en met 32, bij de oorspronkelijke toerekening van de bij uitgifte van het converteerbare instrument ontvangen opbrengst aan de afzonderlijke componenten is gebruikt.

TL34. Zodra de toerekening van de vergoeding heeft plaatsgevonden worden eventuele hieruit voortvloeiende winsten of verliezen verwerkt in overeenstemming met de verwerkingsprincipes die op de desbetreffende component van toepassing zijn, als volgt:

(a) het winst- of verliesbedrag dat betrekking heeft op de vreemd-vermogenscomponent wordt in de winst- en verliesrekening opgenomen;

en

(b) het vergoedingsbedrag dat betrekking heeft op de eigen-vermogenscomponent wordt in het eigen vermogen verwerkt.

TL35. Een entiteit mag de voorwaarden van een converteerbaar instrument aanpassen ter bevordering van vervroegde conversie, bijvoorbeeld door een gunstigere conversieverhouding aan te bieden of door een aanvullende vergoeding te betalen als de conversie vóór een bepaalde datum plaatsvindt. Het verschil, per de datum waarop de voorwaarden worden aangepast, tussen de reële waarde van de vergoeding die de houder bij conversie van het instrument op grond van de nieuwe voorwaarden ontvangt en de reële waarde van de vergoeding die de houder volgens de oorspronkelijke voorwaarden zou hebben ontvangen, wordt als een last in de winst- en verliesrekening opgenomen.

Ingekochte eigen aandelen (alinea 33 en 34)

TL36. De eigen-vermogensinstrumenten van een entiteit worden niet opgenomen als een financieel actief, ongeacht de reden waarom deze worden ingekocht. Een entiteit die eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit inkoopt is op grond van alinea 33 verplicht deze eigen-vermogensinstrumenten op het eigen vermogen in mindering te brengen. Bij een entiteit die echter namens anderen eigen aandelen houdt (bijvoorbeeld een financiële instelling die namens een cliënt eigen aandelen houdt), is sprake van een tussenpersoonrelatie. In dergelijke gevallen worden deze aandelen niet in de balans van de entiteit opgenomen.

Rente, dividenden, winsten en verliezen (alinea 35 tot en met 41)

TL37. Het volgende voorbeeld laat zien hoe alinea 35 op een samengesteld financieel instrument wordt toegepast. Er wordt uitgegaan van een niet-cumulatief preferent aandeel dat binnen een periode van vijf jaar verplicht aflosbaar is in geldmiddelen; de entiteit beslist over de betaling van dividenden vóór de aflossingsdatum. Een dergelijk instrument is een samengesteld financieel instrument, waarvan de vreemd-vermogensinstrument gelijk is aan de contante waarde van het aflossingsbedrag. De oprenting van deze component worden als rentelast in de winst- en verliesrekening opgenomen. Eventueel betaalde dividenden hebben betrekking op de eigen-vermogensinstrument en worden derhalve als winstuitkering verwerkt. Een vergelijkbare behandeling zou worden toegepast indien de aflossing niet verplicht was maar ter keuze was van de houder, of indien het aandeel verplicht moest worden geconverteerd naar een variabel aantal gewone aandelen waarvan de waarde gelijk is aan een vast bedrag, of een bedrag dat is gebaseerd op veranderingen in de onderliggende variabele (bijvoorbeeld een commodity). Indien het aflossingsbedrag echter wordt verhoogd met onbetaalde dividenden is het gehele instrument een verplichting. In dergelijke gevallen worden eventuele dividenden geclassificeerd als rentelast.

Saldering van een financieel actief en een financiële verplichting (alinea 42 tot en met 50)

TL38. Om een financieel actief en een financiële verplichting te mogen salderen dient een entiteit een in rechte afdwingbaar recht te hebben om de opgenomen bedragen te verrekenen. Een entiteit kan een voorwaardelijk recht hebben tot verrekening van opgenomen bedragen, zoals in een „master netting”-overeenkomst of in sommige vormen van regresvrije schulden, maar dergelijke rechten zijn alleen in rechte afdwingbaar indien zich in de toekomst een bepaalde gebeurtenis voordoet, in de meeste gevallen bij het in gebreke blijven van de tegenpartij. Een dergelijke afspraak voldoet derhalve niet aan de voorwaarden voor saldering.

TL39. De standaard bevat geen specifieke behandeling voor zogenaamde „synthetische instrumenten”. Een synthetisch instrument is een groep van afzonderlijke financiële instrumenten die worden verworven en aangehouden om de kenmerken van een ander instrument na te bootsen. Een voorbeeld hiervan is een langlopende schuld met een variabele rente in combinatie met een renteswap waarbij variabele rentebetalingen worden ontvangen in ruil voor vaste rentebetalingen, feitelijk resulterend in een langlopende schuld met een vaste rente. Ieder van de individuele financiële instrumenten die tezamen een „synthetisch instrument” vormen, is een contractueel recht of contractuele verplichting met eigen voorwaarden en ieder individueel instrument kan afzonderlijk worden overgedragen of afgewikkeld. Ieder financieel instrument is onderhevig aan risico’s die kunnen verschillen van de risico’s waaraan andere financiële zijn blootgesteld. Wanneer één financieel instrument in een „synthetisch instrument” een actief is en een ander een verplichting dan worden deze derhalve niet gesaldeerd en op nettobasis in de balans van een entiteit gepresenteerd, tenzij zij voldoen aan de criteria voor saldering in alinea 42. In de toelichting wordt informatie vermeld over de belangrijkste voorwaarden van ieder instrument. Daarnaast mag een entiteit de aarde van de relatie tussen de individuele instrumenten vermelden (zie alinea 65).

Informatieverschaffing

Financiële activa en financiële verplichtingen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening (alinea 94(f))

▼M9

TL40. Een entiteit die een financiële verplichting of een lening of vordering (of groep van leningen of vorderingen) aanwijst als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening is verplicht tot vermelding van het van de verandering in de reële waarde van het financieel instrument die is toe te rekenen aan veranderingen in het kredietrisico. Tenzij een alternatieve methode dit bedrag getrouwer weergeeft, dient de entiteit dit bedrag te bepalen als het bedrag van de verandering in de reële waarde van het financiële instrument die niet kan worden toegerekend aan veranderingen in marktomstandigheden die aanleiding geven tot marktrisico. Veranderingen in marktomstandigheden die aanleiding geven tot marktrisico omvatten veranderingen in een referentierente, commodityprijs, wisselkoers of index van prijzen of rentevoeten. Voor contracten die een beleggingskenmerk omvatten, omvatten veranderingen in marktomstandigheden veranderingen in de prestaties van een intern of extern beleggingsfonds. Als de enige relevante veranderingen in de marktomstandigheden voor een financiële verplichting veranderingen in een waargenomen (referentie)rente zijn, kan dit bedrag als volgt worden geschat:

(a) De entiteit berekent eerst de interne rentevoet van de verplichting bij aanvang van de periode. Hiervoor gebruikt de entiteit de waargenomen marktprijs en de contractuele kasstromen van de verplichting aan het begin van de periode. Op dit rendement brengt de entiteit de waargenomen (referentie)rente aan het begin van de periode in mindering om te komen tot een instrumentspecifieke component van de interne rentevoet.

(b) Vervolgens berekent de entiteit de contante waarde van de kasstromen die verband houden met de verplichting op basis van de contractuele kasstromen van de verplichting aan het begin van de periode en een disconteringsvoet die gelijk is aan de som van de waargenomen (referentie)rente aan het einde van de periode en de instrumentspecifieke component van de interne rentevoet aan het begin van de periode die overeenkomstig sub a) is bepaald.

(c) Het volgens sub b) berekende bedrag wordt vervolgens aangepast voor geldmiddelen die tijdens de periode met betrekking tot de verplichting werden betaald of ontvangen, en verhoogd in verband met de toename van de reële waarde als gevolg van het feit dat de vervaldatum waarop de contractuele kasstromen plaatsvinden één periode dichterbij is gekomen.

(d) Het verschil tussen de waargenomen marktprijs van de verplichting aan het einde van de periode en het volgens sub c) bepaalde bedrag is de verandering van de reële waarde die niet kan worden toegerekend aan veranderingen in de waargenomen (referentie)rente. Dit is het bedrag dat dient te worden vermeld.

In het bovenvermelde voorbeeld wordt er van uitgegaan dat veranderingen in de reële waarde die niet voortvloeien uit veranderingen in het kredietrisico van het instrument of uit veranderingen in rentevoeten niet belangrijk zijn. Indien in het bovenvermelde voorbeeld het instrument een in het contract besloten derivaat bevatte, zou de verandering in de reële waarde van dit derivaat worden uitgesloten bij de bepaling van het bedrag in alinea 94h)i).

▼M5

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 33

Winst per aandeel

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Waardering

Gewone winst per aandeel

Winst

Aandelen

Verwaterde winst per aandeel

Winst

Aandelen

Potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden

Opties, warrants en equivalenten

Converteerbare instrumenten

Voorwaardelijk uit te geven aandelen

Overeenkomsten die in gewone aandelen of geldmiddelen kunnen worden afgewikkeld

Gekochte opties

Geschreven putopties

Retroactieve aanpassingen

Presentatie

Informatieverschaffing

Ingangsdatum

Intrekking van andere uitspraken

Deze herziene standaard vervangt IAS 33 (1997) Winst per aandeel en moet voor verslagperioden worden toegepast die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

DOEL

1. Het doel van deze standaard is grondslagen voor te schrijven voor de bepaling en de presentatie van de winst per aandeel, zodat het eenvoudiger wordt om vergelijkingen te maken van de financiële prestaties tussen verschillende entiteiten in dezelfde verslagperiode, en tussen de financiële prestaties van dezelfde entiteit over verschillende verslagperioden. Ofschoon de informatiewaarde van de winst per aandeel beperkingen heeft vanwege de verschillende grondslagen voor financiële verslaggeving die gehanteerd kunnen worden om de „winst” te bepalen, zorgt een op consistente wijze vastgestelde noemer voor een betere financiële verslaggeving. Deze standaard richt zich specifiek op de noemer in de berekening van de winst per aandeel.

TOEPASSINGSGEBIED

2.  Deze standaard dient te worden toegepast door entiteiten waarvan de gewone aandelen of potentiële gewone aandelen openbaar worden verhandeld en door entiteiten die bezig zijn met een introductie van gewone aandelen of potentiële gewone aandelen op voor een het publiek toegankelijke markt.

3.  Een entiteit die de winst per aandeel vermeldt, dient de winst per aandeel te berekenen en te vermelden volgens deze standaard.

4.  Indien een entiteit zowel de geconsolideerde jaarrekening als de enkelvoudige jaarrekening in overeenstemming met IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening presenteert, behoeft de informatie die door deze standaard wordt voorgeschreven alleen te worden gepresenteerd op basis van de geconsolideerde informatie. Een entiteit die ervoor gekozen heeft de winst per aandeel te vermelden op basis van de enkelvoudige jaarrekening, dient dergelijke informatie over de winst per aandeel alleen te vermelden op de pagina van de enkelvoudige winst- en verliesrekening. Een entiteit dient dergelijke informatie over de winst per aandeel niet in de geconsolideerde jaarrekening te vermelden.

DEFINITIES

5.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Winstverhoging is een toename van de winst per aandeel of een afname van het verlies per aandeel die voortvloeit uit de veronderstelling dat converteerbare instrumenten worden omgewisseld, opties of warrants worden uitgeoefend of gewone aandelen worden uitgegeven indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Een overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte is een overeenkomst om aandelen uit te geven wanneer aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Voorwaardelijk uit te geven gewone aandelen zijn gewone aandelen die tegen een gering geldbedrag of zonder geldbedrag of een andere tegenprestatie zijn uit te geven indien wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden in een overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte.

Verwatering is een afname van de winst per aandeel of een toename van het verlies per aandeel die voortvloeit uit de veronderstelling dat converteerbare instrumenten worden omgewisseld, opties of warrants worden uitgeoefend of gewone aandelen worden uitgegeven indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Opties, warrants en equivalenten daarvan zijn financiële instrumenten die de houder ervan het recht verschaffen om gewone aandelen te kopen.

Een gewoon aandeel is een eigen-vermogensinstrument dat achtergesteld is bij alle andere categorieën van eigen-vermogensinstrumenten.

Een potentieel gewoon aandeel is een financieel instrument of ander contract dat de houder ervan het recht kan verschaffen op gewone aandelen.

Putopties op gewone aandelen zijn contracten die de houder het recht geven om gedurende een bepaalde periode gewone aandelen te verkopen tegen een vastgestelde prijs.

6. Gewone aandelen delen slechts in de winst over de periode nadat alle andere soorten aandelen, zoals preferente aandelen in de winst hebben gedeeld. Een entiteit kan over meer dan één categorie van gewone aandelen beschikken. Aan gewone aandelen van eenzelfde categorie zijn gelijke dividendrechten verbonden.

7. Voorbeelden van potentiële gewone aandelen zijn:

(a) financiële verplichtingen of eigen-vermogensinstrumenten, met inbegrip van preferente aandelen, die converteerbaar zijn in gewone aandelen;

(b) opties en warrants;

(c) aandelen die zouden worden uitgegeven nadat is voldaan aan voorwaarden die voortvloeien uit contractuele regelingen, zoals de aankoop van een bedrijf of van andere activa.

8. Begrippen vermeld in IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie worden, tenzij anders vermeld, in deze standaard gebruikt volgens de in alinea 11 van IAS 32 omschreven betekenis. In IAS 32 wordt de betekenis omschreven van financiële instrumenten, financiële activa, financiële verplichtingen, eigen-vermogensinstrumenten en reële waarde. Verder bevat IAS 32 een leidraad voor de toepassing van deze definities.

WAARDERING

Gewone winst per aandeel

9.  Een entiteit dient de gewone winst per aandeel te berekenen op basis van de winst die of het verlies dat toekomt aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij en, indien van toepassing, op basis van de winst uit voorgezette bedrijfsactiviteiten die of het verlies uit voortgezette bedrijfsactiviteiten dat aan deze aandeelhouders toekomt.

10.  De gewone winst per aandeel dient te worden berekend door de winst die of het verlies dat aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij toekomt (de teller) te delen door het gewogen gemiddelde van het aantal uitstaande gewone aandelen (de noemer) gedurende de periode.

11. Het doel van de informatie over de gewone winst per aandeel is om een maatstaf te verschaffen van het belang van ieder gewoon aandeel van een moedermaatschappij in de financiële prestaties van de entiteit gedurende de verslagperiode.

Winst

12.  Voor de berekening van de gewone winst per aandeel zijn de bedragen die aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij toekomen met betrekking tot:

(a)  de winst uit voortgezette bedrijfsactiviteiten die, of het verlies uit voortgezette bedrijfsactiviteiten dat, aan de moedermaatschappij toekomt;

en

(b)  de winst die of het verlies dat aan de moedermaatschappij toekomt

de bedragen die bij (a) en (b) worden vermeld, aangepast voor de bedragen na belasting in verband met preferente dividenden, de verschillen die ontstaan bij de afwikkeling van preferente aandelen, en andere soortgelijke effecten van preferente aandelen die als eigen vermogen zijn geclassificeerd.

13. Alle baten en lasten die in een periode worden opgenomen en die toerekenbaar zijn aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij, met inbegrip van belastinglasten en dividenden op preferente aandelen die als verplichting zijn ingedeeld, worden meegenomen in de bepaling van de winst over de periode die, of het verlies over de periode dat, aan de houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij toekomt (zie IAS 1 Presentatie van de jaarrekening).

14. Het bedrag na belastingen dat voor de preferente dividenden in mindering wordt gebracht op de winst of het verlies over de periode is:

(a) het bedrag na belastingen van elk preferent dividend op niet-cumulatief preferente aandelen gedeclareerd over de periode;

en

(b) het bedrag na belastingen van het benodigde preferente dividend op cumulatief preferente aandelen over de periode, ongeacht of het dividend is gedeclareerd. Het bedrag aan preferent dividend over de periode is exclusief het eventuele preferente dividend op cumulatief preferente aandelen dat is betaald of gedeclareerd gedurende de huidige periode en betrekking heeft op voorgaande verslagperioden.

15. Preferente aandelen met in aanvang een gering dividend ter compensatie van een entiteit die preferente aandelen verkoopt met disagio, of preferente aandelen die in latere perioden een dividend opleveren dat boven de marktwaarde ligt ter compensatie van beleggers die preferente aandelen met agio kopen, worden soms aangeduid als preferente aandelen met een stijgend rendement (‘increasing rate preference shares’). Eventueel initieel disagio of agio bij uitgifte van preferente aandelen met een stijgend rendement wordt ten laste of ten gunste gebracht van ingehouden winsten met behulp van de effectieve-rentemethode en bij de berekening van de winst per aandeel behandeld als preferent dividend.

16. Preferente aandelen kunnen worden ingekocht uit hoofde van een aanbod tot inkoop door de entiteit aan de houders. Het positieve verschil tussen de reële waarde van de aan de houders van preferente aandelen betaalde vergoeding en de boekwaarde van de preferente aandelen, houdt voor de houders van preferente aandelen een opbrengst in, en voor de entiteit een last die ten laste van de ingehouden winsten wordt gebracht. Dit bedrag wordt in mindering gebracht bij de berekening van de winst die of het verlies dat aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij toekomt.

17. Een entiteit kan tot vervroegde conversie van converteerbare preferente aandelen aanzetten door de oorspronkelijke conversievoorwaarden in gunstige zin te wijzigen, of door betaling van een additionele vergoeding. Het positieve verschil tussen enerzijds de reële waarde van de gewone aandelen of de betaalde vergoeding en anderzijds de reële waarde van de uit te geven gewone aandelen op basis van de oorspronkelijke conversievoorwaarden vormt voor preferente aandeelhouders een opbrengst, en wordt in mindering gebracht bij de berekening van de winst die of het verlies dat toekomt aan de houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij.

18. Een eventueel positief verschil tussen de boekwaarde van de preferente aandelen en de reële waarde van de betaalde vergoeding om deze af te wikkelen, wordt opgeteld bij de berekening van de winst die of het verlies dat aan de houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij toekomt.

Aandelen

19.  Voor de berekening van de gewone winst per aandeel wordt onder het aantal gewone aandelen verstaan het gewogen gemiddeld aantal uitstaande gewone aandelen gedurende de periode te zijn.

20. Gebruikmaking van het gewogen gemiddeld aantal uitstaande gewone aandelen gedurende de periode impliceert dat rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat het bedrag van het eigen vermogen tijdens de periode varieerde als gevolg van een op enig moment hoger of lager aantal uitstaande aandelen. Het gewogen gemiddeld aantal uitstaande gewone aandelen tijdens de periode is het aantal uitstaande gewone aandelen aan het begin van de periode, gecorrigeerd voor het aantal gewone aandelen dat tijdens de periode is teruggekocht of uitgegeven, vermenigvuldigd met een tijdfactor. De tijdfactor is het aantal dagen dat de aandelen uitstaan in verhouding tot het totale aantal dagen in de periode. In veel gevallen is een redelijke benadering van het gewogen gemiddelde voldoende.

21. Aandelen worden meestal opgenomen in het gewogen gemiddeld aantal aandelen vanaf het moment waarop de tegenprestatie opeisbaar is (in principe het moment van uitgifte), bijvoorbeeld:

(a) gewone aandelen die in ruil voor geldmiddelen worden uitgegeven, worden meegenomen op het moment dat het geldbedrag opeisbaar is;

(b) gewone aandelen die zijn uitgegeven bij de vrijwillige herbelegging van dividenden in gewone of preferente aandelen, worden meegenomen wanneer dividenden herbelegd worden;

(c) gewone aandelen die zijn uitgegeven als gevolg van de conversie van schuldbewijzen in gewone aandelen, worden meegenomen vanaf het moment waarop er geen rente meer wordt opgebouwd;

(d) gewone aandelen die zijn uitgegeven ter vervanging van de rente op of de hoofdsom van andere financiële instrumenten, worden meegenomen vanaf de datum waarop er geen rente meer verschuldigd is;

(e) gewone aandelen die zijn uitgegeven in ruil voor de afwikkeling van een verplichting van de entiteit worden meegenomen vanaf de afwikkelingsdatum;

(f) gewone aandelen die zijn uitgegeven als tegenprestatie voor de verwerving van een actief niet zijnde geldmiddelen, worden meegenomen vanaf de datum waarop het actief wordt opgenomen;

en

(g) gewone aandelen die zijn uitgegeven als tegenprestatie voor dienstverlening aan de entiteit worden meegenomen op het moment dat de diensten worden verleend.

Het tijdstip waarop de gewone aandelen worden inbegrepen, wordt bepaald door de voorwaarden die aan hun uitgifte zijn verbonden. Voor alle overeenkomsten die verband houden met de uitgifte wordt de economische realiteit in aanmerking genomen.

22. Uitgegeven gewone aandelen die deel uitmaken van de koopsom van een bedrijfscombinatie die een overname is, worden opgenomen in het gewogen gemiddeld aantal aandelen vanaf het moment van overname. De reden hiervoor is dat de overnemende partij de bedrijfsresultaten van de overgenomen partij vanaf die datum in de winst- en verliesrekening opneemt. Uitgegeven gewone aandelen die deel uitmaken van een bedrijfscombinatie die een samenvoeging van belangen is, worden opgenomen in de berekening van het gewogen gemiddeld aantal aandelen voor alle gerapporteerde verslagperioden. Dit vanwege het feit dat de jaarrekening van de samengevoegde entiteit wordt opgesteld alsof de samengevoegde entiteit altijd had bestaan. Bijgevolg is het aantal gewone aandelen dat gebruikt wordt voor de berekening van de gewone winst per aandeel in het geval van een bedrijfscombinatie die een samenvoeging van belangen is, het totaal van het gewogen gemiddeld aantal aandelen van de gevoegde entiteiten, herleid tot het equivalent in aandelen van de entiteit waarvan de aandelen na de voeging uitstaan.

23. Gewone aandelen die zullen worden uitgegeven na omwisseling van een verplicht converteerbaar instrument worden opgenomen in de berekening van de winst per aandeel vanaf de datum waarop de overeenkomst van kracht is geworden.

24. Voorwaardelijk uit te geven aandelen worden verwerkt als uitstaande aandelen en in de berekening van de winst per aandeel opgenomen vanaf de datum waarop aan alle noodzakelijke voorwaarden is voldaan (dat wil zeggen dat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden). Aandelen die alleen uit te geven zijn naar aanleiding van het verstrijken van de tijd zijn geen voorwaardelijk uit te geven aandelen omdat het verstrijken van de tijd een zekerheid is.

25. Uitstaande gewone aandelen die voorwaardelijk intrekbaar zijn, worden niet als uitstaande aandelen verwerkt en worden uitgesloten van de berekening van de winst per aandeel tot het moment waarop de aandelen niet langer kunnen worden ingetrokken.

26.  Het gewogen gemiddeld aantal uitstaande gewone aandelen tijdens de verslagperiode en voor alle gepresenteerde perioden dient te worden aangepast voor gebeurtenissen die het aantal uitstaande aandelen hebben gewijzigd zonder dat er een gerelateerde verandering in middelen is opgetreden, behalve indien het een conversie van potentiële gewone aandelen betreft.

27. Gewone aandelen kunnen worden uitgegeven, of het aantal uitstaande gewone aandelen kan worden verminderd, zonder dat er een daarmee samenhangende wijziging in de middelen plaatsvindt. Voorbeelden hiervan zijn:

(a) een kapitaalverhoging of bonusuitgifte (soms stockdividend genoemd);

(b) een bonuselement in een andere uitgifte, bijvoorbeeld een bonuselement in een claimemissie aan bestaande aandeelhouders;

(c) een aandelensplitsing;

en

(d) een omgekeerde aandelensplitsing.

28. In geval van een kapitaalverhoging, bonusuitgifte of aandelensplitsing worden gewone aandelen uitgegeven aan bestaande aandeelhouders zonder aanvullende tegenprestatie. Het aantal uitstaande gewone aandelen wordt derhalve verhoogd, zonder dat daar een toename van de middelen tegenover staat. Het aantal uitstaande gewone aandelen vóór de gebeurtenis wordt aangepast voor de evenredige wijziging in het aantal uitstaande gewone aandelen alsof de gebeurtenis aan het begin van de vroegste gepresenteerde periode had plaatsgevonden. Bij een bonusuitgifte van bijvoorbeeld twee nieuwe aandelen voor elk gehouden aandeel, wordt het aantal uitstaande gewone aandelen vóór de uitgifte vermenigvuldigd met drie om het nieuwe totale aantal gewone aandelen te verkrijgen, of vermenigvuldigd met twee om het aantal bijkomende gewone aandelen te verkrijgen.

29. Bij een omgekeerde aandelensplitsing wordt doorgaans het aantal uitstaande gewone aandelen verminderd zonder dat er een overeenkomstige vermindering van middelen plaatsvindt. Indien echter het totale effect een inkoop is van aandelen tegen reële waarde, dan is de vermindering van het aantal uitstaande gewone aandelen het gevolg van een overeenkomstige vermindering van middelen. Een voorbeeld hiervan is een omgekeerde aandelensplitsing in combinatie met een bijzonder dividend. Het gewogen gemiddeld aantal uitstaande gewone aandelen voor de periode waarin de gecombineerde transactie plaatsvindt wordt aangepast voor de vermindering van het aantal gewone aandelen vanaf de datum waarop het bijzondere dividend wordt opgenomen.

Verwaterde winst per aandeel

30.  Een entiteit dient de verwaterde winst per aandeel te berekenen op basis van de winst die of het verlies dat aan de houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij toekomt en, in indien gepresenteerd, op basis van de winst uit voortgezette bedrijfsactiviteiten die, of het verlies uit voortgezette bedrijfsactiviteiten dat, toekomt aan deze aandeelhouders.

31.  Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel dient een entiteit de winst die of het verlies dat aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij toekomt en het gewogen gemiddeld aantal uitstaande aandelen te corrigeren voor de effecten van alle potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden.

32. Het doel van de verwaterde winst per aandeel komt overeen met dat van de gewone winst per aandeel, namelijk om een maatstaf te geven voor het belang dat elk gewoon aandeel heeft in de financiële prestaties van de entiteit, waarbij het effect van alle potentiële gewone aandelen die tijdens de periode uitstonden en tot verwatering zullen leiden, in aanmerking wordt genomen. Dientengevolge:

(a) wordt de winst die of het verlies dat aan de houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij toekomt, verhoogd met het bedrag na belastingen van dividend en rente die in de periode zijn opgenomen met betrekking tot de potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden, en aangepast voor andere wijzigingen in baten of lasten die zouden voortvloeien uit de conversie van de potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden;

en

(b) wordt het gewogen gemiddeld aantal uitstaande gewone aandelen verhoogd met het gewogen gemiddelde van het aantal bijkomende gewone aandelen die zouden uitstaan indien alle potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden, geconverteerd zouden zijn.

Winst

33.  Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel dient een entiteit de winst die of het verlies dat aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij toekomt, zoals berekend in alinea 12, aan te passen met het effect na belastingen van:

(a)  dividenden of andere posten die aan potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden, zijn gerelateerd, die in mindering zijn gebracht om te komen tot de winst die of het verlies dat aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij toekomt, zoals berekend in overeenstemming met alinea 12;

(b)  rente verwerkt in de periode met betrekking tot de potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden;

en

(c)  elke andere wijziging in baten of lasten die zou voortvloeien uit de conversie van de potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden.

34. Nadat de potentiële gewone aandelen in gewone aandelen zijn geconverteerd, zullen de posten die in alinea 33(a) tot en met (c) zijn vermeld, zich niet langer voordoen. In plaats daarvan geven de nieuwe gewone aandelen recht te delen in de winst die of het verlies dat aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij toekomt. Om die reden wordt de winst die of het verlies dat aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij toekomt, berekend in overeenstemming met alinea 12, aangepast voor de in alinea 33 (a) tot en met (c) vermelde posten en eventuele daarmee samenhangende belastingen. De aan potentiële gewone aandelen verbonden kosten omvatten transactiekosten en disagio verwerkt volgens de effectieve-rentemethode (zie alinea 9 van IAS 9 Financiële instrumenten: opname en waardering, zoals herzien in 2003).

35. De conversie van potentiële gewone aandelen kan leiden tot daaropvolgende wijzigingen in baten of lasten. Bijvoorbeeld de vermindering van de rentelasten die verband houden met potentiële gewone aandelen en de resulterende stijging van de winst of de vermindering van het verlies kan leiden tot een verhoging van de lasten van een verplichte winstdelingsregeling voor werknemers. Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel wordt de winst die of het verlies dat aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij toekomt, aangepast voor eventuele daaropvolgende wijzigingen in baten of lasten.

Aandelen

36.  Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel dient het aantal gewone aandelen overeen te stemmen met het gewogen gemiddeld aantal gewone aandelen berekend zoals beschreven in alinea 19 en 26, vermeerderd met het gewogen gemiddeld aantal gewone aandelen die zouden zijn uitgegeven bij de conversie van alle potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden, in gewone aandelen. Potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden, worden verondersteld te zijn geconverteerd in gewone aandelen aan het begin van de verslagperiode, of, indien dit later is, op de datum van de uitgifte van de potentiële gewone aandelen.

37. Potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden dienen voor elke gepresenteerde periode afzonderlijk te worden bepaald. Het aantal potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden en die opgenomen in de cumulatieve cijfers voor de lopende periode is niet een gewogen gemiddelde van potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden zoals opgenomen in elke tussentijdse berekening.

38. Potentiële gewone aandelen worden gewogen voor de periode waarin ze uitstaan. Potentiële gewone aandelen die tijdens de periode worden ingetrokken of zijn verlopen, worden alleen opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel voor het deel van de periode waarin ze uitstaan. Potentiële gewone aandelen die tijdens de periode worden geconverteerd in gewone aandelen, worden opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel vanaf het begin van de periode tot de conversiedatum. De resulterende gewone aandelen worden meegenomen in de berekening van zowel de gewone als de verwaterde winst per aandeel vanaf de conversiedatum.

39. Het aantal gewone aandelen dat zou zijn uitgegeven bij de conversie van potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden, wordt bepaald in overeenstemming met de voorwaarden van de potentiële gewone aandelen. Wanneer er meer dan één conversiebasis bestaat, wordt bij de berekening uitgegaan van de meest voordelige conversiekoers of uitoefenprijs, gezien vanuit het standpunt van de houder van de potentiële gewone aandelen.

40. Een dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming kan aan andere partijen dan de moedermaatschappij, deelnemer in een joint venture of investeerder potentiële gewone aandelen uitgeven die converteerbaar zijn in hetzij gewone aandelen van de dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming, of in gewone aandelen van de moedermaatschappij, deelnemer in een joint venture of investeerder (de verslaggevende entiteit). Indien deze potentiële gewone aandelen van de dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming een verwaterend effect hebben op de gewone winst per aandeel van de verslaggevende entiteit, worden ze opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel.

Potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden

41.  Potentiële gewone aandelen dienen uitsluitend te worden behandeld als verwaterend wanneer de conversie in gewone aandelen de winst of het verlies per aandeel uit de voortgezette bedrijfsactiviteiten respectievelijk zou verlagen of zou verhogen.

42. Een entiteit gebruikt de winst uit voortgezette bedrijfsactiviteiten die of het verlies uit voortgezette bedrijfsactiviteiten dat aan de moedermaatschappij toekomt als controlegetal om vast te stellen of potentiële gewone aandelen verwaterend of winstverhogend zijn. De winst die of het verlies dat uit voortgezette bedrijfsactiviteiten aan de moedermaatschappij toekomt, wordt overeenkomstig alinea 12 aangepast en sluit posten uit die betrekking hebben op bedrijfsactiviteiten die worden beëindigd.

43. Potentiële gewone aandelen zijn winstverhogend indien de conversie ervan in gewone aandelen de winst uit voortgezette bedrijfsactiviteiten of het verlies uit voortgezette bedrijfsactiviteiten per aandeel respectievelijk zou verhogen of zou verlagen. Bij de berekening van de verwaterde winst per aandeel wordt conversie, uitoefening of een andere uitgifte van potentiële gewone aandelen die een winstverhogend effect zou hebben op de winst per aandeel, niet verondersteld.

44. Bij de beoordeling of potentiële gewone aandelen verwaterend of winstverhogend zijn, wordt elke uitgifte of reeks van potentiële gewone aandelen afzonderlijk en niet als geheel beoordeeld. De volgorde waarin potentiële gewone aandelen worden beoordeeld kan bepalen of ze al dan niet verwaterend zijn. Om de verwatering van de gewone winst per aandeel te maximaliseren, wordt daarom elke uitgifte of reeks van potentiële gewone aandelen beoordeeld in aflopende volgorde, van meest verwaterend naar minst verwaterend, dat wil zeggen dat potentiële gewone aandelen die tot verwatering zullen leiden met de laagste „winst per bijkomend aandeel” in de berekening van de verwaterde winst per aandeel eerder worden opgenomen dan de aandelen die een hogere winst per bijkomend aandeel hebben. Opties en warrants worden normaliter eerst opgenomen omdat zij niet de teller van de berekening beïnvloeden.

45.  Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel dient een entiteit uit te gaan van de uitoefening van tot verwatering leidende opties en warrants van de entiteit. De veronderstelde opbrengsten uit hoofde van deze instrumenten dienen te worden beschouwd als zijnde ontvangen in verband met de uitgifte van gewone aandelen tegen de gemiddelde marktprijs van gewone aandelen gedurende de periode. Het verschil tussen het aantal uitgegeven gewone aandelen en het aantal gewone aandelen dat zou zijn uitgegeven tegen de gemiddelde marktprijs van gewone aandelen tijdens de periode, moet worden behandeld als een uitgifte van gewone aandelen zonder tegenprestatie.

46. Opties en warrants zijn verwaterend indien ze zouden resulteren in de uitgifte van gewone aandelen tegen een lagere prijs dan de gemiddelde marktprijs van gewone aandelen tijdens de periode. Het bedrag van de verwatering is de gemiddelde marktprijs van gewone aandelen gedurende de periode verminderd met de uitgifteprijs. Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel worden potentiële gewone aandelen derhalve verwerkt als zijnde samengesteld uit zowel:

(a) een contract om een bepaald aantal gewone aandelen uit te geven tegen de gemiddelde marktprijs gedurende de periode. Dergelijke gewone aandelen worden geacht tegen de reële waarde te zijn gewaardeerd en noch tot verwatering te zullen leiden noch winstverhogend te zijn. Ze worden niet opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel;

(b) een contract om de resterende gewone aandelen zonder tegenprestatie uit te geven. Dergelijke gewone aandelen genereren geen opbrengsten en hebben geen effect op de winst die of het verlies dat aan uitstaande gewone aandelen toekomt. Dergelijke aandelen leiden derhalve tot verwatering en worden in de berekening van de verwaterde winst per aandeel opgeteld bij het aantal uitstaande gewone aandelen.

47. Opties en warrants hebben alleen een verwaterend effect wanneer de gemiddelde marktprijs van gewone aandelen gedurende de periode hoger is dan de uitoefenprijs van opties of warrants (dat wil zeggen dat zij „in-the-money” zijn). De winst per aandeel uit voorgaande verslagperioden wordt niet retroactief aangepast om de wijzigingen in de prijs van gewone aandelen te weerspiegelen.

48. Aandelenoptieregelingen met vastgestelde of vast te stellen voorwaarden en niet-onvoorwaardelijke gewone aandelen worden verwerkt als opties in de berekening van de verwaterde winst per aandeel, hoewel bij het onvoorwaardelijk worden ervan voorwaarden kunnen gelden. Zij worden op de toekenningsdatum verwerkt als zijnde uitstaande. Aan prestaties gekoppelde aandelenoptieregelingen worden verwerkt als voorwaardelijk uit te geven aandelen, omdat de uitgifte afhankelijk is van de vraag of, naast het verstrijken van de tijd, aan specifieke voorwaarden wordt voldaan.

49. Het verwaterend effect van converteerbare instrumenten dient tot uitdrukking te worden gebracht in de verwaterde winst per aandeel in overeenstemming met alinea 33 en 36.

50. Converteerbare preferente aandelen zijn winstverhogend wanneer het bedrag van het dividend op dergelijke aandelen gedeclareerd in of geaccumuleerd over de verslagperiode per bij conversie te verkrijgen gewoon aandeel, de gewone winst per aandeel. Zo zijn ook converteerbare schulden winstverhogend wanneer de rente (na belastingen en andere wijzigingen in baten en lasten) per door conversie te verkrijgen gewoon aandeel de gewone winst per aandeel overtreft.

51. De inkoop of de aangemoedigde conversie van converteerbare preferente aandelen kan alleen van invloed zijn op een deel van de converteerbare preferente aandelen die voorheen uitstonden. In een dergelijk geval wordt een eventueel surplus boven de vergoeding, waarnaar in alinea 17 wordt verwezen, toegerekend aan aandelen die zijn ingekocht of geconverteerd, teneinde te beoordelen of de resterende uitstaande preferente aandelen winstverhogend zijn. De aandelen die ingekocht of geconverteerd zijn, worden afzonderlijk beschouwd van de aandelen die niet zijn ingekocht of geconverteerd.

52. Zoals in de berekening van de gewone winst per aandeel worden ook voorwaardelijk uit te geven gewone aandelen verwerkt als uitstaande aandelen en opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel indien aan de voorwaarden wordt voldaan (dat wil zeggen dat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden). Voorwaardelijk uit te geven aandelen worden vanaf het begin van de periode opgenomen (of vanaf de datum van de overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte, indien deze later wordt geslotenis). Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt het aantal voorwaardelijk uit te geven aandelen dat in de berekening van de verwaterde winst per aandeel wordt opgenomen, gebaseerd op het aantal aandelen dat zou moeten worden uitgegeven indien het einde van de verslagperiode zou samenvallen met het einde van de looptijd van de overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte. Aanpassing is niet toegestaan indien bij het verstrijken van de overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte niet aan de voorwaarden is voldaan.

53. Indien het bereiken of handhaven van een specifiek winstbedrag over een periode de voorwaarde is voor de voorwaardelijke uitgifte, en indien dat bedrag aan het einde van de verslagperiode bereikt is, maar het na het einde van de verslagperiode in een nieuwe periode opnieuw moet worden bereikt, dan worden de additionele gewone aandelen bij de berekening van de verwaterde winst per aandeel verwerkt als uitstaande aandelen, indien er sprake is van een verwaterend effect. In dit geval is de berekening van de verwaterde winst per aandeel gebaseerd op het aantal gewone aandelen dat zou worden uitgegeven indien de winst aan het einde van de verslagperiode gelijk zou zijn aan de winst aan het einde van de looptijd van de overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte. Omdat de winst in toekomstige verslagperioden kan wijzigen, wordt in de berekening van de gewone winst per aandeel tot aan het einde van de looptijd van de overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte geen rekening gehouden met dergelijke voorwaardelijk uit te geven aandelen, omdat niet aan alle voorwaarden is voldaan.

54. Het aantal gewone, voorwaardelijk uit te geven aandelen kan afhangen van de toekomstige marktprijs van de gewone aandelen. Indien in dit geval het effect tot verwatering leidt, wordt de berekening van de verwaterde winst per aandeel gebaseerd op het aantal gewone aandelen dat zou worden uitgegeven indien de marktprijs aan het einde van de looptijd van de overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte gelijk zou zijn aan de marktprijs aan het einde van de verslagperiode. Indien de voorwaarde gebaseerd is op de gemiddelde marktprijs over een tijdsperiode die eindigt na het einde van de verslagperiode, dan wordt het gemiddelde voor de verstreken tijdsperiode gebruikt. Omdat de marktprijs in toekomstige verslagperioden kan veranderen, wordt in de berekening van de gewone winst per aandeel tot het einde van de looptijd van de overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte geen rekening gehouden met dergelijke voorwaardelijk uit te geven aandelen, omdat niet aan alle voorwaarden is voldaan.

55. Het aantal gewone, voorwaardelijk uit te geven aandelen kan afhangen van de toekomstige winst en de toekomstige prijs van gewone aandelen. In dergelijke gevallen is het aantal gewone aandelen dat wordt meegenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel gebaseerd op beide voorwaarden (dat wil zeggen de cumulatieve winst tot heden en de actuele marktprijs aan het einde van de verslagperiode). Voorwaardelijk uit te geven aandelen worden niet in de berekening van de verwaterde winst per aandeel opgenomen, tenzij aan beide voorwaarden wordt voldaan.

56. In andere gevallen hangt het aantal voorwaardelijk uit te geven gewone aandelen af van een andere voorwaarde dan de winst of de marktprijs (bijvoorbeeld de opening van een bepaald aantal winkels). In dergelijke gevallen, ervan uitgaande dat de huidige status van de voorwaarde ongewijzigd blijft tot aan het einde van de looptijd van de overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte, worden de voorwaardelijk uit te geven aandelen opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel op basis van de status aan het einde van de verslagperiode.

57. Voorwaardelijk uit te geven potentiële gewone aandelen (die verschillen van de aandelen die gedekt zijn door een overeenkomst inzake voorwaardelijke uitgifte, zoals voorwaardelijk uit te geven converteerbare instrumenten) worden in de berekening van de verwaterde winst per aandeel als volgt opgenomen:

(a) een entiteit bepaalt op grond van de specifieke voorwaarden voor uitgifte of de potentiële gewone aandelen beschouwd mogen worden als uit te geven aandelen volgens de bepalingen inzake voorwaardelijk uit te geven aandelen in alinea 52 tot en met 56;

en

(b) indien deze potentiële gewone aandelen in de verwaterde winst per aandeel tot uitdrukking dienen te worden gebracht, bepaalt de entiteit het effect van deze aandelen op de berekening van de verwaterde winst per aandeel met behulp van de bepalingen voor opties en warrants in de alinea’s 45 tot en met 48, de bepalingen voor converteerbare instrumenten in de alinea’s 49 tot en met 51, de bepalingen voor overeenkomsten die in gewone aandelen of geldmiddelen kunnen worden afgewikkeld in de alinea’s 58 tot en met 61, of in voorkomende gevallen op grond van andere bepalingen.

Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel wordt uitoefening of conversie echter niet verondersteld, tenzij verondersteld wordt dat uitoefening of conversie van soortgelijke uitstaande potentiële gewone aandelen die geen voorwaardelijk uit te geven aandelen zijn, plaatsvindt.

58.  Wanneer een entiteit een contract heeft uitgegeven dat naar de keuze van de entiteit in gewone aandelen of in geldmiddelen kan worden afgewikkeld, dient de entiteit ervan uit te gaan dat het contract zal worden afgewikkeld in gewone aandelen, en dienen de resulterende potentiële gewone aandelen opgenomen te worden in de verwaterde winst per aandeel indien er sprake is van een verwaterend effect.

59. Indien een dergelijk contract voor administratieve-verwerkingsdoeleinden wordt gepresenteerd als een actief of een verplichting, of indien in het contract een eigen-vermogens- of een vreemdvermogenscomponent opgenomen is, dient de entiteit de teller aan te passen voor eventuele wijzigingen in de winst of het verlies, die tijdens de periode zouden zijn ontstaan indien het contract in zijn geheel als eigen-vermogensinstrument zou zijn geclassificeerd. Deze aanpassing is vergelijkbaar met de aanpassingen die op grond van alinea 33 zijn voorgeschreven.

60.  In geval van contracten die naar keuze van de houder in gewone aandelen of in geldmiddelen kunnen worden afgewikkeld, dient voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel gekozen te worden voor de wijze van afwikkeling waarbij het effect van verwatering het grootst is.

61. Een voorbeeld van een contract dat in gewone aandelen of in geldmiddelen kan worden afgewikkeld is een schuldinstrument dat, op de vervaldatum, aan de entiteit een onbeperkt recht geeft om de hoofdsom in geldmiddelen of in haar eigen gewone aandelen af te wikkelen. Een ander voorbeeld is een geschreven putoptie die de houder de keuze biedt tot afwikkeling in gewone aandelen of in geldmiddelen.

62. Overeenkomsten zoals gekochte putopties en callopties (dat wil zeggen opties die door de entiteit worden aangehouden op de eigen gewone aandelen) worden niet opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel, omdat opname ervan winstverhogend zou zijn. De putoptie zou alleen worden uitgeoefend indien de uitoefenprijs boven de marktprijs zou liggen, terwijl de calloptie alleen zou worden uitgeoefend indien de uitoefenprijs onder de marktprijs zou liggen.

63.  Voor contracten die vereisen dat de entiteit haar eigen aandelen terugkoopt, zoals geschreven putopties en termijnkoopovereenkomsten, worden in de berekening van de verwaterde winst per aandeel tot uitdrukking gebracht indien er sprake is van een verwaterend effect. Wanneer deze overeenkomsten in de periode „in-de-money” zijn (bijvoorbeeld wanneer in die periode de uitoefen- of de afwikkelingsprijs boven de gemiddelde marktprijs ligt), dient het potentiële verwaterende effect op de winst per aandeel als volgt te worden berekend:

(a)  er dient te worden aangenomen dat aan het begin van de periode voldoende gewone aandelen zullen worden uitgegeven (tegen de gemiddelde marktprijs in die periode) om opbrengsten te genereren ter naleving van het contract;

(b)  er dient vanuit te worden gegaan dat de opbrengsten uit de uitgifte gebruikt worden voor de naleving van het contract (dat wil zeggen om gewone aandelen terug te kopen);

en

(c)  de bijkomende gewone aandelen (het verschil tussen het aantal gewone aandelen dat verondersteld wordt te zijn uitgegeven en het aantal gewone aandelen dat uit de naleving van de overeenkomst wordt ontvangen) dient in de berekening van de verwaterde winst per aandeel te worden opgenomen.

RETROACTIEVE AANPASSINGEN

64.  Als het aantal uitstaande gewone of potentiële gewone aandelen toeneemt als gevolg van een kapitaalverhoging, bonusuitgifte of aandelensplitsing, dan wel afneemt als gevolg van een omgekeerde aandelensplitsing, dient de berekening van de gewone en de verwaterde winst per aandeel voor alle gepresenteerde perioden retroactief te worden aangepast. Als deze veranderingen plaatsvinden na de balansdatum maar vóór de goedkeuring van de jaarrekening voor uitgifte, dienen de berekeningen per aandeel voor deze en enige gepresenteerde jaarrekening van voorgaande perioden te zijn gebaseerd op het nieuwe aantal aandelen. Het feit dat in de berekeningen per aandeel dergelijke veranderingen in het aantal aandelen zijn verwerkt dient te worden vermeld. Bovendien dienen de gewone en de verwaterde winst per aandeel voor alle gepresenteerde perioden te worden aangepast voor:

(a)  de gevolgen van fouten en aanpassingen die voortvloeien uit wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving die retroactief zijn verwerkt;

en

(b)  de gevolgen van een bedrijfscombinatie die een samenvoeging van belangen is.

65. Een entiteit past de verwaterde winst per aandeel voor gepresenteerde voorgaande perioden niet aan voor wijzigingen in de veronderstellingen die in de berekeningen van de winst per aandeel zijn gehanteerd of in geval van conversie van potentiële gewone aandelen in gewone aandelen.

PRESENTATIE

66.  Een entiteit dient de gewone en verwaterde winst per aandeel op de pagina van de winst- en verliesrekening te presenteren op basis van de winst over de periode uit voortgezette bedrijfsactiviteiten die of het verlies over de periode uit voortgezette bedrijfsactiviteiten dat toekomt aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij, en op basis van de winst over de periode die of het verlies over de periode dat aan de houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij toekomt, voor elke categorie van gewone aandelen met een verschillend recht om in de winst over de periode te delen. Een entiteit dient de gewone en verwaterde winst per aandeel voor alle gepresenteerde perioden even duidelijk te presenteren.

67. De winst per aandeel wordt gepresenteerd voor elke periode waarvoor een winst- en verliesrekening wordt opgesteld. Indien de verwaterde winst per aandeel voor tenminste één periode wordt gerapporteerd, dient de winst voor alle verslagperioden te worden gepresenteerd, zelfs indien de verwaterde winst gelijk is aan de gewone winst per aandeel. Indien de gewone winst en de verwaterde winst per aandeel gelijk zijn, kan een tweeledige presentatie op één regel op de pagina van de winst- en verliesrekening worden uitgevoerd.

68.  Een entiteit die de beëindiging van bedrijfsactiviteiten rapporteert, dient de gewone en de verwaterde winst per aandeel voor de bedrijfsactiviteiten die worden beëindigd te vermelden, ofwel op de pagina van de winst- en verliesrekening, of in de toelichting op de jaarrekening.

69.  Een entiteit dient de gewone en verwaterde winst per aandeel te presenteren, zelfs indien de bedragen negatief zijn (dat wil zeggen wanneer er sprake is van verlies per aandeel).

INFORMATIEVERSCHAFFING

70.  Een entiteit dient het volgende te vermelden:

(a)  de bedragen die worden gebruikt als teller in de berekening van de gewone en de verwaterde winst per aandeel, en een aansluiting van deze bedragen met de winst over de periode die of het verlies over de periode dat aan de moedermaatschappij toekomt. De aansluiting dient voor elke categorie instrumenten die van invloed is op de winst per aandeel, afzonderlijk het effect te bevatten;

(b)  het gewogen gemiddeld aantal gewone aandelen dat wordt gebruikt als noemer in de berekening van de gewone en de verwaterde winst per aandeel, en een aansluiting tussen deze verschillende noemers. De aansluiting dient voor elke categorie instrumenten die van invloed is op de winst per aandeel, afzonderlijk het effect te bevatten;

(c)  de instrumenten (met inbegrip van voorwaardelijk uit te geven aandelen) die in de toekomst mogelijk de gewone winst per aandeel zouden kunnen verwateren, maar die niet in de berekening van verwaterde winst per aandeel werden opgenomen omdat deze voor de gepresenteerde periode(n) winstverhogend zijn;

(d)  een beschrijving van transacties betreffende gewone of potentiële gewone aandelen, die verschillen van de transacties die in overeenstemming met alinea 64 worden verwerkt, die na de balansdatum plaatsvinden en die het aantal gewone of potentiële gewone aandelen aan het einde van de periode aanzienlijk zouden hebben gewijzigd indien zulke transacties zouden hebben plaatsgevonden voor het einde van de verslagperiode.

71. Voorbeelden van de transacties vermeld in alinea 70(d) zijn:

(a) de uitgifte van aandelen voor geldmiddelen;

(b) de uitgifte van aandelen indien de opbrengsten worden gebruikt voor de terugbetaling van schulden of uitstaande preferente aandelen op de balansdatum;

(c) de inkoop van uitstaande gewone aandelen;

(d) de conversie of uitoefening van potentiële gewone aandelen die op de balansdatum uitstaan in gewone aandelen;

(e) de uitgifte van opties, warrants of converteerbare instrumenten;

en

(f) het voldoen aan voorwaarden die zouden leiden tot de uitgifte van voorwaardelijk uit te geven aandelen.

De winst per aandeel wordt niet aangepast voor dergelijke transacties die plaatsvinden na de balansdatum omdat dergelijke transacties geen invloed hebben op het bedrag van het aangewende kapitaal om de winst of het verlies over de periode te genereren.

72. Financiële instrumenten en andere contracten die resulteren in potentiële gewone aandelen kunnen aan voorwaarden zijn gebonden die van invloed zijn op de bepaling van de gewone en verwaterde winst per aandeel. Deze voorwaarden kunnen bepalen of potentiële gewone aandelen al dan niet tot verwatering zullen leiden en, indien dit wel het geval is, welke gevolgen dit heeft voor het gewogen gemiddeld aantal uitstaande aandelen en eventuele daaruit volgende aanpassingen van de winst die of het verlies dat aan houders van gewone aandelen toekomt. De vermelding van de voorwaarden van dergelijke financiële instrumenten en andere overeenkomsten wordt aangemoedigd, zo deze vermelding niet anderszins is vereist (zie IAS 32).

73.  Als een entiteit naast de gewone en de verwaterde winst per aandeel bedragen per aandeel vermeldt op basis van een andere gerapporteerde component van de winst- en verliesrekening dan op grond van deze standaard is voorgeschreven, dienen dergelijke bedragen te worden berekend met behulp van het gewogen gemiddeld aantal gewone aandelen dat volgens deze standaard wordt bepaald. De gewone en de verwaterde winst per aandeel die op een dergelijke component betrekking hebben, dienen even duidelijk in de toelichting op de jaarrekening te worden vermeld. Een entiteit dient de basis waarop de teller(s) wordt (worden) bepaald te vermelden, en ook of de bedragen per aandeel voor of na aftrek van belastingen zijn aangeduid. Als een component van de winst- en verliesrekening wordt gebruikt die niet als post in de winst- en verliesrekening is opgenomen, dient een aansluiting te worden gegeven tussen de gebruikte component en een post die wel in de winst- en verliesrekening is opgenomen.

INGANGSDATUM

74.  Een entiteit dient deze standaard toe te passen voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als een entiteit de standaard toepast op een verslagperiode die aanvangt vóór 1 januari 2005 dient zij dit feit te vermelden.

INTREKKING VAN ANDERE UITSPRAKEN

75. Deze standaard vervangt IAS 33 Winst per aandeel (uitgegeven in 1997).

76. De standaard vervangt SIC 24 Winst per aandeel – Financiële instrumenten en andere overeenkomsten die in aandelen kunnen worden vereffend.

BIJLAGE A

Toepassingsleidraad

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de standaard.

Aan de moedermaatschappij toekomende winst of aan de moedermaatschappij toekomend verlies

A1. Voor de berekening van de winst per aandeel op basis van de geconsolideerde jaarrekening, verwijst de winst die of het verlies dat aan de moedermaatschappij toekomt naar de winst of het verlies van de geconsolideerde entiteit, na aanpassing van de minderheidsbelangen.

Claimemissie

A2. De uitgifte van gewone aandelen op het tijdstip waarop uitoefening of conversie van potentiële gewone aandelen plaatsvindt geeft doorgaans niet aanleiding tot een bonuselement. Dit vanwege het feit dat de potentiële gewone aandelen normaliter voor hun volledige waarde worden uitgegeven, hetgeen resulteert in een evenredige wijziging in de beschikbare middelen van de entiteit. Bij een claimemissie ligt de uitoefenprijs echter gewoonlijk lager dan de reële waarde van de aandelen. Een dergelijke claimemissie omvat dan ook een bonuselement, zoals vermeld is in alinea 27(b). Indien een claimemissie aan alle bestaande aandeelhouders wordt aangeboden, is het aantal gewone aandelen dat gebruikt moet worden in de berekening van de gewone winst per aandeel voor alle perioden vóór de claimemissie, het aantal uitstaande gewone aandelen vóór de uitgifte, vermenigvuldigd met de volgende factor:

(Reële waarde per aandeel onmiddellijk vóór de uitoefening van het recht)/(Theoretische reële waarde per aandeel ex-claim)

De theoretische reële waarde per aandeel ex-claim wordt berekend door de totale marktwaarde van de aandelen onmiddellijk vóór de uitoefening van de claims toe te voegen aan de opbrengst uit de uitoefening van de claims, en te delen door het aantal uitstaande aandelen na de uitoefening van de claims. Als de claims en de aandelen vóór de uitoefendatum afzonderlijk openbaar zullen worden verhandeld, wordt de reële waarde voor deze berekening vastgesteld aan het einde van de laatste dag waarop de aandelen en de claims tegelijkertijd worden verhandeld.

Controlegetal

A3. Ter illustratie van de toepassing van het concept controlegetal beschreven in de alinea’s 42 en 43, wordt verondersteld dat de winst van de entiteit uit voortgezette bedrijfsactiviteiten die aan de moedermaatschappij toekomt, CU 4 800 ( 24 ) bedraagt, het verlies uit bedrijfsactiviteiten die worden beëindigd dat aan de moedermaatschappij toekomt, CU — 7 200 bedraagt, het verlies dat aan de moedermaatschappij toekomt, CU — 2 400 bedraagt; en dat er 2 000 gewone aandelen en 400 potentiële gewone aandelen uitstaan. De gewone winst per aandeel van de entiteit bedraagt CU 2,40 voor de voortgezette bedrijfsactiviteiten, CU — 3,60 voor de bedrijfsactiviteiten die worden beëindigd en CU — 1,20 voor het totale verlies dat aan de moedermaatschappij toekomt. De 400 potentiële gewone aandelen worden opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel omdat de resulterende winst per aandeel van CU 2,00 uit voortgezette bedrijfsactiviteiten winstverhogend is, ervan uitgaande dat deze 400 potentiële gewone aandelen geen effect op de winst of het verlies hebben gehad. Omdat de winst uit voortgezette bedrijfsactiviteiten die aan de moedermaatschappij toekomt het controlegetal is, neemt de entiteit ook deze 400 potentiële gewone aandelen op in de berekening van de andere winstcijfers per aandeel, hoewel de resulterende winstcijfers per aandeel winstverhogend zijn in vergelijking met de vergelijkbare gewone winstcijfers per aandeel, dat wil zeggen het verlies per aandeel is lager [CU — 3,00 per aandeel voor het verlies uit bedrijfsactiviteiten die worden beëindigd en CU — 1,00 per aandeel voor totale verlies].

Gemiddelde marktprijs van gewone aandelen

A4. Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel wordt de gemiddelde marktprijs van gewone aandelen waarvan aangenomen wordt dat ze uitgegeven zijn, berekend op basis van de gemiddelde marktprijs van de gewone aandelen gedurende de periode. In principe zou elke markttransactie in gewone aandelen van een entiteit opgenomen kunnen worden in de bepaling van de gemiddelde marktprijs. In praktisch opzicht echter is een eenvoudig gemiddelde van wekelijkse of maandelijkse prijzendoorgaans voldoende.

A5. Doorgaans zijn slotkoersen van markten toereikend voor de berekening van de gemiddelde marktprijs. Bij grote prijsschommelingen geeft een gemiddelde van de hoogste en laagste prijs echter doorgaans een meer representatieve prijs. De toegepaste methode voor de berekening van de gemiddelde marktprijs wordt op consistente gebruikt tenzij deze niet langer representatief is vanwege veranderde omstandigheden. Een entiteit bijvoorbeeld die gedurende verschillende jaren waarin prijzen stabiel waren slotkoersen van de markt heeft gebruikt om de gemiddelde marktprijs te berekenen, kan overstappen naar een berekening van een gemiddelde van hoge en lage prijzen wanneer prijzen aan ernstige schommelingen onderhevig zijn en de slotkoersen van de markt niet langer een representatieve gemiddelde prijs opleveren.

Opties, warrants en equivalenten daarvan

A6. Opties of warrants voor de aankoop van converteerbare instrumenten worden geacht te worden uitgeoefend voor de aankoop van het converteerbare instrument zodra de gemiddelde prijzen van zowel het converteerbaar instrument als de bij conversie te verkrijgen gewone aandelen boven de uitoefenprijs van de opties of de warrants liggen. Er wordt echter niet van uitoefening uitgegaan tenzij conversie van eventuele soortgelijke, uitstaande converteerbare instrumenten ook verondersteld wordt.

A7. Opties of warrants kunnen recht geven op aanbieding van schuldbewijzen of andere instrumenten van de entiteit, of hiertoe verplichten (of van haar moedermaatschappij of een dochteronderneming), ter betaling van (een deel van) de uitoefenprijs. In de berekening van de verwaterde winst per aandeel hebben dergelijke opties of warrants een verwaterend effect indien (a) de gemiddelde marktprijs van de daaraan gerelateerde gewone aandelen over de periode hoger is dan de uitoefenprijs of (b) wanneer de verkoopprijs van het instrument waarop ingeschreven wordt beneden de prijs ligt waartegen op het instrument kan worden ingeschreven ingevolge de optie- of warrantovereenkomst en het resulterende disagio resulteert in een effectieve uitoefenprijs die beneden de marktprijs ligt van de gewone aandelen die via conversie te verkrijgen zijn. In de berekening van de verwaterde winst per aandeel worden deze opties of warrants verondersteld te worden uitgeoefend en wordt verondersteld dat de schuldbewijzen of andere instrumenten worden aangeboden. Als betaling van de uitoefenprijs met geldmiddelen gunstiger is voor de optie- of warranthouder en de overeenkomst betaling met geldmiddelen toestaat, wordt verondersteld dat betaling met geldmiddelen plaatsvindt. Rente (na aftrek van belastingen) op schulden waarvan aangenomen wordt dat deze worden aangeboden, wordt ter correctie weer bij de teller opgeteld.

A8. Een soortgelijke verwerking vindt plaats ten aanzien van preferente aandelen die gelijksoortige bepalingen kennen of andere instrumenten met conversierechten die de belegger toestaan met geldmiddelen te betalen voor een gunstigere conversiekoers.

A9. De voorwaarden die aan bepaalde opties of warrants ten grondslag liggen kunnen vereisen dat de opbrengsten die verkregen worden uit de uitoefening van dergelijke instrumenten worden aangewend om schuld- of andere instrumenten van de entiteit (of van haar moedermaatschappij of een dochteronderneming) in te kopen. In de berekening van de verwaterde winst per aandeel wordt aangenomen dat dergelijke opties of warrants uitgeoefend worden en wordt verondersteld dat de opbrengsten aangewend worden om de schuldbewijzen te kopen tegen de gemiddelde marktprijs in plaats van gewone aandelen te kopen. Met het positieve verschil tussen de opbrengsten uit de veronderstelde uitoefening en het bedrag dat wordt aangewend voor de veronderstelde aankoop van schuldbewijzen wordt echter in de berekening van de verwaterde winst per aandeel rekening gehouden (dat wil zeggen dat verondersteld wordt dat dit bedrag wordt aangewend om gewone aandelen terug te kopen). Rente (na aftrek van belastingen) op eventuele schuldbewijzen waarvan aangenomen wordt dat het aangekocht wordt, wordt ter correctie weer bij de teller opgeteld.

Geschreven putopties

A10. Om de toepassing van alinea 63 te illustreren wordt verondersteld dat een entiteit 120 schriftelijke putopties op haar gewone aandelen heeft uitstaan, met een uitoefenprijs van CU 35. De gemiddelde marktprijs van de gewone aandelen van de entiteit gedurende de periode bedraagt CU 28. Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel veronderstelt de entiteit dat zij aan het begin van de periode 150 aandelen heeft uitgegeven tegen een prijs van CU 28 per aandeel teneinde aan haar verplichting ter zake van de putoptie van CU 4 200 te voldoen. Het verschil tussen de uitgegeven 150 gewone aandelen en de 120 gewone aandelen ontvangen in verband met het voldoen aan de verplichting ter zake van de uitoefening van de putoptie (30 bijkomende aandelen) wordt aan de noemer toegevoegd in de berekening van de verwaterde winst per aandeel.

Instrumenten van dochterondernemingen, joint ventures of geassocieerde deelnemingen

A11. Potentiële gewone aandelen van een dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming die converteerbaar zijn in hetzij gewone aandelen van de dochteronderneming, de joint venture of de geassocieerde deelneming, of in gewone aandelen van de moedermaatschappij, de deelnemer in een joint venture of de investeerder (de verslaggevende entiteit) worden als volgt opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel:

(a) instrumenten die zijn uitgegeven door een dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming die hun houders in staat stellen gewone aandelen in de dochteronderneming, de joint venture of de geassocieerde deelneming te verkrijgen, worden opgenomen in de berekening van de verwaterde winstcijfers per aandeel van de dochteronderneming, de joint venture of de geassocieerde deelneming. Deze winstcijfers per aandeel worden vervolgens opgenomen in de berekening van de winst per aandeel van de verslaggevende entiteit op basis van de door de verslaggevende entiteit aangehouden instrumenten in de dochteronderneming, de joint venture of de geassocieerde deelneming;

(b) instrumenten van een dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming die converteerbaar zijn in gewone aandelen van de verslaggevende entiteit worden voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel beschouwd als potentiële gewone aandelen van de verslaggevende entiteit. Zo worden ook opties of warrants die door een dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming zijn uitgegeven voor de aankoop van gewone aandelen van de verslaggevende entiteit beschouwd als potentiële gewone aandelen van de verslaggevende entiteit voor de berekening van de geconsolideerde verwaterde winst per aandeel.

A12. Voor het bepalen van het effect op de verwaterde winst per aandeel van door een verslaggevende entiteit uitgegeven instrumenten die converteerbaar zijn in gewone aandelen van een dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming, worden de instrumenten geacht te worden geconverteerd, en wordt de teller (de winst die of het verlies dat aan houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij toekomt) overeenkomstig alinea 13 voor zover noodzakelijk aangepast. Naast deze aanpassingen wordt ook de teller aangepast voor een eventuele wijziging in de winst of het verlies van de verslaggevende entiteit (zoals een dividendbate of een bate die samenhangt met de toepassing van de ‘equity’-methode) die toerekenbaar is aan de toename van het aantal uitstaande gewone aandelen van de dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming als gevolg van de veronderstelde conversie. De noemer in de berekening van de verwaterde winst per aandeel wordt niet beïnvloed omdat het aantal uitstaande gewone aandelen van de verslaggevende entiteit bij de veronderstelde conversie geen wijzigingen zou ondergaan.

Winstdelende eigen-vermogensinstrumenten en twee categorieën gewone aandelen

A13. Het eigen vermogen van sommige entiteiten omvat:

(a) instrumenten die samen met gewone aandelen delen in dividenduitkeringen volgens een van tevoren vastgestelde formule (bijvoorbeeld twee–voor-één) met, soms, een bovengrens aan de mate van winstdeling (bijvoorbeeld tot en met een bepaald bedrag per aandeel);

(b) een categorie gewone aandelen waarvan het dividendpercentage verschilt van dat van een andere categorie gewone aandelen, maar zonder voorkeursrechten

A14. Ten behoeve van de berekening van de verwaterde winst per aandeel wordt voor de instrumenten vermeld in alinea A13 die converteerbaar zijn in gewone aandelen conversie verondersteld indien er sprake is van een verwaterend effect. Voor die instrumenten die niet converteerbaar zijn in een categorie gewone aandelen, wordt de winst of het verlies over de periode toegerekend aan de verschillende categorieën aandelen en winstdelende eigen-vermogensinstrumenten, overeenkomstig dedividendrechten of andere rechten van deze aandelen en instrumenten om in de onverdeelde winst te delen. Om gewone en verwaterde winst per aandeel te berekenen:

(a) wordt de winst die of het verlies dat aan de houders van gewone aandelen van de moedermaatschappij toekomt, aangepast (winst neerwaarts en verlies opwaarts) met het dividendbedrag dat in de periode voor elke categorie aandelen wordt gedeclareerd en met het contractuele dividendbedrag (of rente op winstdelende obligaties) dat voor de periode dient te worden betaald (bijvoorbeeld niet-uitgekeerd cumulatief dividend);

(b) wordt de resterende winst of het resterende verlies toegerekend aan gewone aandelen en winstdelende eigen-vermogensinstrumenten, voor zover ieder instrument deelt in de winst, alsof de gehele winst of het gehele verlies over de periode was uitgekeerd. De totale winst die of het totale verlies dat aan iedere categorie eigen-vermogensinstrumenten wordt toegerekend, wordt bepaald door het aan dividend toegerekende bedrag en het aan winstdeling toegerekende bedrag bij elkaar op te tellen;

(c) wordt het totale bedrag aan winst of verlies dat aan elke categorie eigen-vermogensinstrumenten wordt toegerekend, gedeeld door het aantal uitstaande instrumenten waaraan de winst wordt toegerekend om de winst per aandeel voor het instrument te bepalen.

Voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel worden alle potentiële gewone aandelen waarvan verondersteld wordt dat ze zijn uitgegeven, opgenomen in de uitstaande gewone aandelen.

Gedeeltelijk volgestorte aandelen

A15. Als gewone aandelen worden uitgegeven die niet zijn volgestort, worden deze verwerkt in de berekening van de gewone winst per aandeel als een fractie van een gewoon aandeel naar rato van het recht dat zij hebben op dividenden ten opzichte van een volledig volgestort aandeel.

A16. Voor zover gedeeltelijk volgestorte aandelen niet gerechtigd zijn om gedurende de periode te delen in dividend worden ze in de berekening van de verwaterde winst per aandeel verwerkt als een equivalent van warrants of opties. Het niet-volgestorte bedrag wordt verondersteld de opbrengst weer te geven die aangewend wordt om gewone aandelen te kopen. Het aantal aandelen dat in de verwaterde winst per aandeel wordt opgenomen, is het verschil tussen het aantal aandelen waarop wordt ingeschreven en het aantal aandelen waarvan verondersteld wordt dat ze gekocht worden.

BIJLAGE B

Wijzigingen in andere uitspraken

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Als een entiteit deze standaard toepast voor een eerdere verslagperiode, dienen deze wijzigingen voor deze eerdere verslagperiode te worden toegepast.

B1. In de International Financial Reporting Standards, met inbegrip van de International Accounting Standards en Interpretaties die in december 2003 van kracht waren, worden verwijzingen naar de huidige versie van IAS 33 Winst per aandeel vervangen door verwijzigingen naar IAS 33 Winst per aandeel.

▼B

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD IAS 34

Tussentijdse financiële verslaggeving

Deze International Accounting Standard werd in februari 1998 goedgekeurd door de IASC Board en werd van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1999.

In april 2000 werd bijlage C, alinea 7, gewijzigd door IAS 40, Vastgoedbeleggingen.

INLEIDING

1. Deze standaard („IAS 34”) behandelt de tussentijdse financiële verslaggeving, een onderwerp dat niet door een voorgaande International Accounting Standard wordt behandeld. IAS 34 is van kracht voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1999.

2. Een tussentijds financieel verslag is een financieel verslag dat een volledige of verkorte set financiële overzichten bevat voor een periode die korter is dan een volledig boekjaar van een onderneming.

3. Deze standaard schrijft niet voor welke ondernemingen tussentijdse financiële verslagen moeten publiceren, noch hoe vaak of hoe snel na het einde van een tussentijdse periode dit moet gebeuren. Volgens het IASC moeten deze kwesties worden beslist door nationale overheden, regelgevende instanties voor effecten, beurzen en accountancy-instanties. Deze standaard is van kracht indien een onderneming verplicht is of verkiest een tussentijds financieel verslag te publiceren in overeenstemming met International Accounting Standards.

4. Deze standaard:

(a) bepaalt de minimale inhoud van een tussentijds financieel verslag, met inbegrip van de informatie die moet worden vermeld; en

(b) identificeert de grondslagen voor administratieve opname en waardering die in een tussentijds financieel verslag moeten worden gehanteerd.

5. Een tussentijds financieel verslag moet minstens bestaan uit een verkorte balans, een verkorte winst- en verliesrekening, een verkort kasstroomoverzicht, een verkort mutatieoverzicht van het eigen vermogen en geselecteerde toelichtingen.

6. Op basis van de veronderstelling dat wie een tussentijds verslag van een onderneming leest ook toegang zal hebben tot haar meest recente jaarverslag, worden vrijwel geen van de toelichtingen bij de jaarrekening herhaald of geactualiseerd in het tussentijds verslag. In plaats daarvan omvatten de tussentijdse toelichtingen voornamelijk een verklaring van de gebeurtenissen en wijzigingen die belangrijk zijn om inzicht te verwerven in de wijzigingen in de financiële positie en prestaties van de onderneming sinds de laatste jaarlijkse verslagdatum.

7. Een onderneming dient in haar tussentijds financieel verslag dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving toe te passen als in haar jaarrekening, behalve voor wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving die plaatsvonden na de datum van de meest recente jaarrekening, die in de volgende jaarrekening moeten worden weergegeven. De frequentie van de verslaggeving van een onderneming (jaarlijks, halfjaarlijks of per kwartaal) mag geen weerslag hebben op de waardering van haar jaarresultaten. Om dit doel te bereiken, gebeuren waarderingen ten behoeve van de tussentijdse verslaggeving cumulatief voor het lopende jaar.

8. Een bijlage bij deze standaard verschaft leidraden om de elementaire grondslagen voor opname en waardering op tussentijdse data toe te passen op verschillende soorten activa, verplichtingen, baten en lasten. Lasten uit hoofde van winstbelastingen voor een tussentijdse periode worden gebaseerd op een geschat gemiddeld jaarlijks effectief tarief van winstbelastingen, consistent met de jaarlijkse belastingaanslag.

9. Bij de beslissing hoe een post ten behoeve van de tussentijdse financiële verslaggeving wordt opgenomen, geclassificeerd of toegelicht, moet de materialiteit worden beoordeeld met betrekking tot de financiële gegevens voor de tussentijdse periode, en niet met betrekking tot de voorspelde jaargegevens.

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Inhoud van een tussentijds financieel verslag

Minimale componenten van een tussentijds financieel verslag

Vorm en inhoud van tussentijdse financiële overzichten

Geselecteerde toelichtingen

Vermelding van overeenstemming met de IAS 19

Perioden waarvoor tussentijdse financiële overzichten dienen te worden gepresenteerd

Materialiteit

Informatieverschaffing in de jaarrekening

Opname en waardering

Dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving als in de jaarrekening

Per seizoen, cyclisch of occasioneel ontvangen opbrengsten

Ongelijkmatig tijdens het boekjaar gemaakte kosten

Toepassing van de grondslagen voor opname en waardering

Gebruik van schattingen

Aanpassing van reeds gerapporteerde tussentijdse perioden

Ingangsdatum

De standaarden die cursief en vet zijn gedrukt dienen te worden gelezen in de context van het achtergrondmateriaal en de leidraden in deze standaard, en in de context van het voorwoord bij de International Accounting Standards. International Accounting Standards zijn niet van toepassing op niet-materiële posten (zie alinea 12 van het voorwoord).

DOEL

Het doel van deze standaard is het voorschrijven van de minimale inhoud van een tussentijds financieel verslag en het voorschrijven van de grondslagen voor opname en waardering in volledige of verkorte financiële overzichten voor een tussentijdse periode. Een tijdige en betrouwbare tussentijdse financiële verslaggeving stelt investeerders, crediteuren en anderen beter in staat om inzicht te verwerven in het vermogen van een onderneming om winst en kasstromen te genereren en in haar financiële toestand en liquiditeit.

TOEPASSINGSGEBIED

1. Deze standaard schrijft niet voor welke ondernemingen tussentijdse financiële verslagen moeten publiceren, noch hoe vaak of hoe snel na het einde van een tussentijdse periode dit moet gebeuren. Overheden, regelgevende instanties voor effecten, beurzen en accountancy-instanties schrijven echter vaak voor dat ondernemingen waarvan de obligaties of aandelen openbaar worden verhandeld tussentijdse financiële verslagen moeten publiceren. Deze standaard is van toepassing indien een onderneming verplicht is of verkiest een tussentijds financieel verslag te publiceren in overeenstemming met International Accounting Standards. Het International Accounting Standards Committee moedigt beursgenoteerde ondernemingen aan om tussentijdse financiële verslagen te verschaffen die in overeenstemming zijn met de grondslagen voor opname, waardering en informatieverschaffing die in deze standaard zijn uiteengezet. Specifiek worden beursgenoteerde ondernemingen aangemoedigd:

(a) om minstens aan het einde van de eerste helft van hun boekjaar tussentijdse financiële verslagen te verschaffen; en

(b) hun tussentijdse financiële verslagen beschikbaar te maken uiterlijk 60 dagen na het einde van de tussentijdse periode.

2. Voor elk individueel jaarlijks of tussentijds financieel verslag wordt beoordeeld of het in overeenstemming is met de International Accounting Standards. Het feit dat een onderneming in een bepaald boekjaar geen tussentijdse financiële verslagen heeft verschaft of tussentijdse financiële verslagen heeft verschaft die niet in overeenstemming zijn met deze standaard, betekent niet dat de jaarrekening van de onderneming niet in overeenstemming zou zijn met de International Accounting Standards, als dit normaal wel het geval is.

3. Indien een tussentijds financieel verslag van een onderneming wordt beschreven als zijnde in overeenstemming met de International Accounting Standards, moet het voldoen aan alle vereisten van deze standaard. Alinea 19 vereist in dat opzicht dat bepaalde informatie wordt opgenomen.

DEFINITIES

4.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Tussentijdse periode is een financiële verslagperiode die korter is dan een volledig boekjaar.

Tussentijds financieel verslag is een financieel verslag dat ofwel een volledige set financiële overzichten (zoals beschreven in IAS 1, Presentatie van de jaarrekening), ofwel een set verkorte financiële overzichten (zoals beschreven in deze standaard) bevat voor een tussentijdse periode.

INHOUD VAN EEN TUSSENTIJDS FINANCIEEL VERSLAG

5. IAS 1 definieert dat een volledige set financiële overzichten moet bestaan uit de volgende componenten:

(a) de balans;

(b) de winst- en verliesrekening;

(c) een overzicht van (i) alle vermogensmutaties of (ii) die vermogensmutaties die niet voortvloeien uit kapitaaltransacties met eigenaars en uitkeringen aan eigenaars;

(d) een kasstroomoverzicht; en

(e) de grondslagen voor financiële verslaggeving en toelichtingen.

6. In het belang van een tijdige informatieverschaffing, uit kostenoverwegingen en om herhaling van reeds gerapporteerde informatie te voorkomen, kan het nodig zijn of kan een onderneming verkiezen om op tussentijdse data minder informatie te verschaffen dan in haar jaarrekening. Deze standaard definieert dat een tussentijds financieel verslag minstens verkorte financiële overzichten en geselecteerde toelichtingen moet omvatten. Het tussentijds financieel verslag is bedoeld om een actualisering te verschaffen omtrent de meest recente volledige jaarrekening. Het richt zich bijgevolg op nieuwe activiteiten, gebeurtenissen en omstandigheden en herhaalt geen informatie die reeds is gerapporteerd.

7. Niets in deze standaard is bedoeld om een onderneming te verbieden of te ontmoedigen om in haar tussentijds financieel verslag een volledige set financiële overzichten (zoals beschreven in IAS 1) te publiceren, in plaats van verkorte financiële overzichten en geselecteerde toelichtingen. Deze standaard verbiedt of ontmoedigt een onderneming evenmin om in verkorte tussentijdse financiële overzichten meer dan de minimale posten of geselecteerde toelichtingen op te nemen dan in deze standaard uiteengezet. De in deze standaard beschreven leidraden voor de opname en waardering gelden eveneens voor volledige financiële overzichten voor een tussentijdse periode, en dergelijke overzichten dienen alle informatie te bevatten die door deze standaard wordt vereist (in het bijzonder de geselecteerde toelichtingen in alinea 16), naast de informatie die door andere International Accounting Standards wordt vereist.

Minimale componenten van een tussentijds financieel verslag

8.  Een tussentijds financieel verslag dient minstens de volgende onderdelen te omvatten:

(a)  verkorte balans;

(b)  verkorte winst- en verliesrekening;

(c)  verkort overzicht van (i) alle vermogensmutaties of (ii) die vermogensmutaties die niet voortvloeien uit kapitaaltransacties met eigenaars en uitkeringen aan eigenaars;

(d)  verkort kasstroomoverzicht; en

(e)  geselecteerde toelichtingen.

Vorm en inhoud van tussentijdse financiële overzichten

9.  Indien een onderneming in haar tussentijds financieel verslag een volledige set financiële overzichten publiceert, moeten de vorm en inhoud van deze overzichten overeenstemmen met de in IAS 1 beschreven vereisten voor een volledige jaarrekening.

10.  Indien een onderneming in haar tussentijds financieel verslag een set verkorte financiële overzichten publiceert, moeten deze verkorte overzichten ten minste de kopjes en subtotalen bevatten die in de meest recente jaarrekening zijn opgenomen en de geselecteerde toelichtingen op grond van deze standaard. Additionele posten of toelichtingen moeten worden opgenomen indien het weglaten ervan de verkorte tussentijdse financiële overzichten misleidend zou maken.

11.  De gewone en verwaterde winst per aandeel moeten worden gepresenteerd in de volledige of verkorte winst- en verliesrekening voor een tussentijdse periode.

12. IAS 1 verschaft een leidraad voor de structuur van jaarrekeningen en omvat een bijlage „Illustratie structuur van een jaarrekening” die meer leidraden bevat inzake de belangrijkste kopjes en subtotalen.

13. Hoewel IAS 1 voorschrijft dat een overzicht van de vermogensmutaties moet worden gepresenteerd als een afzonderlijk onderdeel van de jaarrekening van een onderneming, staat voornoemde standaard toe dat informatie over vermogensmutaties die voortvloeien uit kapitaaltransacties met eigenaars en uitkeringen aan eigenaars wordt opgenomen in het overzicht of in de toelichting. Een onderneming volgt dezelfde indeling in haar tussentijds overzicht en geeft vermogensmutaties op dezelfde wijze weer als in haar meest recente jaarrekening.

14. Een tussentijds financieel verslag wordt op een geconsolideerde basis opgesteld indien de meest recente jaarrekening van de onderneming een geconsolideerde jaarrekening was. De enkelvoudige jaarrekening van de moedermaatschappij is niet consistent of vergelijkbaar met de geconsolideerde jaarrekening in het meest recente jaarlijks financieel verslag. Indien het jaarlijks financieel verslag van een onderneming naast de geconsolideerde jaarrekening ook de enkelvoudige jaarrekening van de moedermaatschappij omvatte, vereist noch verbiedt deze standaard de opname van de enkelvoudige overzichten van de moedermaatschappij in het tussentijds financieel verslag van de onderneming.

Geselecteerde toelichtingen

15. Een gebruiker van een tussentijds financieel verslag van een onderneming zal ook toegang hebben tot het meest recente jaarlijks financieel verslag van die onderneming. Bijgevolg is het niet nodig dat de toelichting bij een tussentijds financieel verslag relatief onbelangrijke actualiseringen verschaft van de informatie die reeds werd gerapporteerd in de toelichting van het meest recente jaarverslag. Op een tussentijdse datum is het nuttiger een verklaring te geven van de gebeurtenissen en transacties die belangrijk zijn om inzicht te kunnen verwerven in de wijzigingen in de financiële positie en prestaties van de onderneming sinds de laatste jaarlijkse verslagdatum.

16.  Een onderneming moet minstens de volgende informatie opnemen in de toelichtingen bij haar tussentijdse financiële overzichten indien deze informatie materieel is en niet elders in het tussentijds financieel verslag wordt vermeld. De informatie moet normaal cumulatief voor het lopende boekjaar worden gerapporteerd. Niettemin dient de onderneming ook gebeurtenissen of transacties te vermelden die van wezenlijk belang zijn om inzicht te kunnen verwerven in de lopende tussentijdse periode:

(a)  een verklaring dat in de tussentijdse financiële overzichten dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving en berekeningsmethoden zijn gehanteerd als in de meest recente jaarrekening of, indien deze grondslagen of methoden gewijzigd zijn, een beschrijving van de aard en het effect van de wijziging;

(b)  verklarende opmerkingen over het seizoengebonden of cyclische karakter van tussentijdse bedrijfsactiviteiten;

(c)  de aard en het bedrag van posten die een invloed hebben op activa, verplichtingen, eigen vermogen, nettowinst, of kasstromen die ongebruikelijk zijn wegens hun aard, omvang of frequentie;

(d)  de aard en het bedrag van schattingswijzigingen van bedragen die in voorgaande tussentijdse perioden van het lopende boekjaar zijn gerapporteerd, of schattingswijzigingen van bedragen die in voorgaande boekjaren zijn gerapporteerd indien deze wijzigingen een wezenlijk effect hebben in de lopende tussentijdse periode;

(e)  uitgiften, terugkopen en terugbetalingen van obligaties en aandelen;

(f)  uitgekeerde dividenden (totaal of per aandeel), afzonderlijk voor gewone aandelen en andere aandelen;

(g)  de opbrengsten van een segment en het resultaat van een segment voor bedrijfssegmenten of geografische segmenten, afhankelijk van de primaire segmentatiebasis die de onderneming hanteert om gesegmenteerde informatie te rapporteren (de vermelding van gesegmenteerde gegevens in een tussentijds financieel verslag van een onderneming is alleen vereist indien IAS 14, Gesegmenteerde informatie, vereist dat de onderneming gesegmenteerde gegevens vermeldt in haar jaarrekening);

(h)  materiële gebeurtenissen na het einde van de tussentijdse periode die niet werden weergegeven in de jaarrekening voor de tussentijdse periode;

(i)  het effect van wijzigingen in de samenstelling van de onderneming tijdens de tussentijdse periode, met inbegrip van bedrijfscombinaties, overnames of afstotingen van dochterondernemingen en langlopende investeringen, reorganisaties en de beëindiging van bedrijfsactiviteiten; en

(j)  wijzigingen in voorwaardelijke verplichtingen of voorwaardelijke activa sinds de datum van de meest recente jaarbalans.

17. Hieronder volgen enkele voorbeelden van de informatie die op grond van alinea 16 moet worden vermeld. Individuele International Accounting Standards verschaffen leidraden voor de vermelding van vele van deze posten:

(a) de afschrijving van voorraden tot de opbrengstwaarde en de terugboeking van een dergelijke afschrijving;

(b) de opname van een verlies als gevolg van de bijzondere waardevermindering van materiële vaste activa, immateriële activa of andere activa, en de terugboeking van een dergelijk bijzonder waardeverminderingsverlies;

(c) de terugboeking van voorzieningen voor reorganisatiekosten;

(d) de overname en vervreemding van materiële vaste activa;

(e) verbintenissen in verband met de aankoop van materiële vaste activa;

(f) gerechtelijke schikkingen;

(g) correcties van fundamentele fouten in reeds gerapporteerde financiële gegevens;

(h) buitengewone posten;

(i) elke niet-betaling van schulden of elke schending van een schuldovereenkomst die naderhand niet werd gecorrigeerd; en

(j) transacties met verbonden partijen.

18. Andere International Accounting Standards specificeren welke informatie moet worden vermeld in een jaarrekening. In deze context verwijst de term „jaarrekening” naar een volledige set financiële overzichten van het type dat normaliter wordt opgenomen in een jaarlijks financieel verslag en soms wordt opgenomen in andere verslagen. De informatie die moet worden vermeld op grond van deze andere International Accounting Standards is niet vereist indien een tussentijds financieel verslag van een onderneming alleen een verkorte jaarrekening en geselecteerde toelichtingen omvat, in plaats van een volledige set financiële overzichten.

Vermelding van overeenstemming met de IAS

19.  Indien het tussentijds financieel verslag van een onderneming in overeenstemming is met deze International Accounting Standard, moet dit feit worden vermeld. Een tussentijds financieel verslag mag alleen worden omschreven als zijnde in overeenstemming met de International Accounting Standards als het in overeenstemming is met alle vereisten van elke toepasselijke International Accounting Standard en elke toepasselijke interpretatie van het Standing Interpretations Committee.

Perioden waarvoor tussentijdse financiële overzichten dienen te worden gepresenteerd

20.  Tussentijdse verslagen dienen verkorte of volledige tussentijdse financiële overzichten te omvatten voor de volgende perioden:

(a)  balans aan het einde van de lopende tussentijdse periode en een vergelijkende balans aan het einde van het voorgaande boekjaar;

(b)  winst- en verliesrekeningen voor de lopende tussentijdse periode en cumulatief voor het lopende boekjaar, met vergelijkende winst- en verliesrekeningen voor de vergelijkbare tussentijdse perioden (lopend jaar en cumulatief voor het lopende jaar) van het voorgaande boekjaar;

(c)  overzicht van de vermogensmutaties cumulatief voor het lopende boekjaar, met een vergelijkend overzicht voor de vergelijkbare periode cumulatief voor het lopende boekjaar van het voorgaande boekjaar; en

(d)  kasstroomoverzicht cumulatief voor het lopende boekjaar, met een vergelijkend overzicht voor de vergelijkbare periode cumulatief voor het lopende boekjaar van het voorgaande boekjaar.

21. Voor een onderneming met zeer seizoensgebonden bedrijfsactiviteiten kunnen financiële informatie voor de twaalf maanden die eindigen op de tussentijdse verslagdatum en vergelijkende informatie voor de voorgaande periode van twaalf maanden nuttig zijn. Bijgevolg worden ondernemingen met zeer seizoensgebonden activiteiten aangemoedigd om de vermelding van dergelijke informatie in overweging te nemen, naast de informatie die op grond van de voorgaande alinea moet worden vermeld.

22. Bijlage A geeft de perioden weer die moeten worden gepresenteerd door een onderneming die halfjaarlijks rapporteert en een onderneming die per kwartaal rapporteert.

Materialiteit

23.  Bij de beslissing hoe een post ten behoeve van de tussentijdse financiële verslaggeving wordt opgenomen, gewaardeerd, geclassificeerd of vermeld, moet de materialiteit worden beoordeeld met betrekking tot de financiële gegevens voor de tussentijdse periode. Bij de beoordeling van de materialiteit moet er rekening mee worden gehouden dat tussentijdse waarderingen in grotere mate afhankelijk kunnen zijn van schattingen dan waarderingen van jaarlijkse financiële gegevens.

24. In het voorwoord van de International Accounting Standards staat: „International Accounting Standards zijn niet van toepassing op niet-materiële posten”. Het raamwerk verklaart: „Informatie is materieel indien het weglaten of het onjuist weergeven daarvan een invloed zou kunnen hebben op de economische beslissingen die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen.” IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving, vereist dat materiële buitengewone posten, ongebruikelijke gewone posten, beëindigde bedrijfsactiviteiten, schattingswijzigingen, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving afzonderlijk worden vermeld. IAS 8 bevat geen gekwantificeerde leidraden met betrekking tot materialiteit.

25. Hoewel oordeelvermogen steeds vereist is bij de beoordeling van de materialiteit ten behoeve van de financiële verslaggeving, baseert deze standaard de beslissing tot opname en vermelding op gegevens van de tussentijdse periode op zich, met het oog op de begrijpelijkheid van de tussentijdse cijfers. Zo worden bijvoorbeeld ongebruikelijke of buitengewone posten, wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fundamentele fouten opgenomen en vermeld op basis van de materialiteit met betrekking tot de gegevens van de tussentijdse periode om misleidende conclusies als gevolg van niet-vermelding te voorkomen. Het belangrijkste doel is ervoor te zorgen dat een tussentijds financieel verslag alle informatie bevat die relevant is om inzicht te verwerven in de financiële positie en prestaties van een onderneming gedurende de tussentijdse periode.

INFORMATIEVERSCHAFFING IN DE JAARREKENING

26.  Indien een in een tussentijdse periode gerapporteerde schatting van een bedrag aanzienlijk wordt gewijzigd tijdens de laatste tussentijdse periode van het boekjaar maar voor deze laatste tussentijdse periode geen afzonderlijk financieel verslag wordt gepubliceerd, moeten de aard en het bedrag van deze schattingswijziging worden vermeld in een toelichting bij de jaarrekening voor dat boekjaar.

27. IAS 8 vereist de vermelding van de aard en (indien praktisch mogelijk) het bedrag van een schattingswijziging die een materieel effect heeft in de lopende periode of die naar verwachting een materieel effect zal hebben in toekomstige perioden. Alinea 16(d) van deze standaard vereist een soortgelijke vermelding in een tussentijds financieel verslag. Voorbeelden zijn schattingswijzigingen in de laatste tussentijdse periode met betrekking tot afschrijvingen van voorraden, reorganisaties of bijzondere waardeverminderingsverliezen die werden gerapporteerd in een vroegere tussentijdse periode van het boekjaar. De informatie die moet worden vermeld op grond van de voorgaande alinea is in overeenstemming met de vereiste van IAS 8 en is bedoeld om een beperkt toepassingsgebied te hebben — dat uitsluitend betrekking heeft op de schattingswijziging. Een onderneming is niet verplicht om aanvullende financiële informatie voor de tussentijdse periode op te nemen in haar jaarrekening.

OPNAME EN WAARDERING

Dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving als in de jaarrekening

28.  Een onderneming dient in haar tussentijdse financiële overzichten dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving toe te passen als in haar jaarrekening, behalve voor wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving die plaatsvonden na de datum van de meest recente jaarrekening, die moeten worden weergegeven in de volgende jaarrekening. De frequentie van de verslaggeving van een onderneming (jaarlijks, halfjaarlijks of per kwartaal) mag geen weerslag hebben op de waardering van haar jaarresultaten. Om dit doel te bereiken, dienen waarderingen ten behoeve van de tussentijdse verslaggeving cumulatief voor het lopende boekjaar te gebeuren.

29. De vereiste dat een onderneming in haar tussentijdse financiële overzichten dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving moet toepassen als in haar jaarrekening zou de indruk kunnen wekken dat waarderingen voor de tussentijdse periode worden gedaan alsof elke tussentijdse periode een afzonderlijke, onafhankelijke verslagperiode is. Door voor te schrijven dat de frequentie van de verslaggeving van een onderneming geen invloed mag hebben op de waardering van haar jaarresultaten, erkent alinea 28 dat een tussentijdse periode een deel is van een groter boekjaar. Cumulatieve waarderingen voor het lopende boekjaar kunnen betrekking hebben op schattingswijzigingen van bedragen die werden gerapporteerd in voorgaande tussentijdse perioden van het lopende boekjaar. De grondslagen voor de opname van activa, verplichtingen, baten en lasten voor tussentijdse perioden zijn echter dezelfde als in de jaarrekening.

30. Ter illustratie:

(a) de grondslagen voor de opname en waardering van verliezen uit afschrijvingen van voorraden, reorganisaties of bijzondere waardeverminderingen in een tussentijdse periode zijn dezelfde als deze die een onderneming zou hanteren indien zij alleen een jaarrekening zou opstellen. Indien echter dergelijke posten in een tussentijdse periode worden opgenomen en gewaardeerd, en de schatting in een latere tussentijdse periode van dat boekjaar wordt gewijzigd, wordt de oorspronkelijke schatting in de latere tussentijdse periode gewijzigd door toerekening van een additioneel verliesbedrag of door terugboeking van het voorheen opgenomen bedrag;

(b) een kostprijs die aan het einde van een tussentijdse periode niet voldoet aan de definitie van een actief, wordt in de balans niet uitgesteld om te wachten op toekomstige informatie over het feit of de kostprijs al dan niet aan de definitie van een actief heeft voldaan, of om de winst gelijkmatig te verdelen over de tussentijdse perioden binnen een boekjaar; en

(c) lasten uit hoofde van winstbelastingen worden in elke tussentijdse periode opgenomen op basis van de beste schatting van het gewogen gemiddelde jaarlijkse tarief van winstbelastingen dat voor het volledige boekjaar wordt verwacht. Het is mogelijk dat bedragen die in een tussentijdse periode zijn toegerekend voor lasten uit hoofde van winstbelastingen in een latere tussentijdse periode van dat boekjaar moeten worden aangepast indien de schatting van het jaarlijkse tarief van de winstbelastingen wordt gewijzigd.

31. In het raamwerk voor de opstelling en presentatie van jaarrekeningen (het raamwerk) wordt de term „opname” gedefinieerd als „het proces van verwerking in de balans of de winst- en verliesrekening van een post die onder de definitie van een element valt en voldoet aan de criteria voor opname”. De definities van activa, verplichtingen, baten en lasten zijn fundamenteel voor de opname, zowel op de data van jaarlijkse als tussentijdse financiële verslagen.

32. Voor activa zijn dezelfde toetsen van toekomstige economische voordelen van toepassing op tussentijdse data als aan het einde van het boekjaar van een onderneming. Kosten die wegens hun aard niet als activa in aanmerking zouden komen aan het einde van het boekjaar, komen evenmin in aanmerking op tussentijdse data. Zo ook dient een verplichting op een tussentijdse verslagdatum een bestaande verplichting op die datum te vertegenwoordigen, net zoals ze dat op een jaarlijkse verslagdatum dient te doen.

33. Een essentieel kenmerk van baten (opbrengsten) en lasten is dat de gerelateerde instroom en uitstroom van activa en verplichtingen reeds hebben plaatsgevonden. Indien deze instroom of uitstroom heeft plaatsgevonden, worden de gerelateerde opbrengsten en lasten opgenomen; in het andere geval worden ze niet opgenomen. Het raamwerk stelt: „Lasten worden in de winst- en verliesrekening opgenomen als er een vermindering van toekomstige economische voordelen die verband houdt met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld… [Het] raamwerk laat niet toe dat in de balans posten worden opgenomen die niet aan de definitie van actief of verplichting voldoen”.

34. Bij de waardering van de activa, verplichtingen, baten, lasten en kasstromen die in haar jaarrekening worden gepresenteerd, kan een onderneming die alleen jaarlijks rapporteert rekening houden met informatie die in de loop van het boekjaar beschikbaar wordt. Haar waarderingen gebeuren in feite cumulatief voor het lopende boekjaar.

35. Een onderneming die halfjaarlijks rapporteert, gebruikt informatie die in het midden van het jaar of kort daarna beschikbaar is als basis voor de waarderingen in haar jaarrekening voor de eerste periode van zes maanden, en informatie die beschikbaar is aan het einde van het jaar of kort daarna voor de periode van twaalf maanden. De waarderingen voor de periode van twaalf maanden dienen mogelijke schattingswijzigingen weer te geven van bedragen die werden gerapporteerd voor de eerste periode van zes maanden. De bedragen die werden gerapporteerd in het tussentijds financieel verslag voor de eerste periode van zes maanden worden niet retroactief aangepast. Alinea's 16(d) en 26 vereisen echter dat de aard en het bedrag van aanzienlijke schattingswijzigingen worden vermeld.

36. Een onderneming die vaker dan halfjaarlijks rapporteert, waardeert baten en lasten cumulatief voor het lopende boekjaar voor elke tussentijdse periode aan de hand van informatie die beschikbaar is wanneer elke set financiële overzichten wordt opgesteld. De bedragen van baten en lasten die werden gerapporteerd in de lopende tussentijdse periode dienen eventuele schattingswijzigingen weer te geven van bedragen die werden gerapporteerd in voorgaande tussentijdse perioden van het boekjaar. De bedragen die werden gerapporteerd in voorgaande tussentijdse perioden worden niet retroactief aangepast. Alinea's 16(d) en 26 vereisen echter dat de aard en het bedrag van aanzienlijke schattingswijzigingen worden vermeld.

Per seizoen, cyclisch of occasioneel ontvangen opbrengsten

37.  Opbrengsten die per seizoen, cyclisch of occasioneel binnen een boekjaar worden ontvangen mogen niet worden vervroegd of uitgesteld op een tussentijdse datum indien de vervroeging of het uitstel niet geëigend zou zijn aan het einde van het boekjaar van de onderneming.

38. Voorbeelden zijn dividendopbrengsten, royalty's en overheidssubsidies. Daarnaast genereren sommige ondernemingen consistent meer opbrengsten in bepaalde tussentijdse perioden van een boekjaar dan in andere tussentijdse perioden (bijvoorbeeld seizoensgebonden opbrengsten van kleinhandelaars). Deze opbrengsten worden opgenomen wanneer ze zich voordoen.

Ongelijkmatig tijdens het boekjaar gemaakte kosten

39.  Kosten die ongelijkmatig tijdens het boekjaar van een onderneming worden gemaakt, moeten worden vervroegd of uitgesteld ten behoeve van de tussentijdse verslaggeving als en slechts als het ook geëigend is om dat type kosten te vervroegen of uit te stellen aan het einde van het boekjaar.

Toepassing van de grondslagen voor opname en waardering

40. Bijlage B geeft voorbeelden van de toepassing van de algemene grondslagen voor opname en waardering die in alinea's 28-39 zijn uiteengezet.

Gebruik van schattingen

41.  De waarderingsprocedures die in een tussentijds financieel verslag moeten worden gevolgd, moeten zo ontworpen zijn dat de resulterende informatie betrouwbaar is en dat alle materiële financiële informatie die relevant is om inzicht te verwerven in de financiële positie of prestaties van de onderneming op gepaste wijze wordt vermeld. Terwijl waarderingen in jaarlijkse en tussentijdse financiële verslagen vaak zijn gebaseerd op redelijke schattingen, vereist de opstelling van tussentijdse financiële verslagen doorgaans een groter gebruik van schattingsmethoden dan jaarlijkse financiële verslagen.

42. Bijlage C geeft voorbeelden van het gebruik van schattingen in tussentijdse perioden.

AANPASSING VAN REEDS GERAPPORTEERDE TUSSENTIJDSE PERIODEN

43.  Een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving, met uitzondering van een wijziging waarvoor de overgangsperiode wordt gespecificeerd door een nieuwe International Accounting Standard, dient te worden weergegeven door:

(a)  de aanpassing van de financiële overzichten van voorgaande tussentijdse perioden van het lopende boekjaar en de vergelijkbare tussentijdse perioden van voorgaande boekjaren (zie alinea 20), indien de onderneming de gebruikelijke verwerkingswijze volgens IAS 8 toepast; of

(b)  de aanpassing van de financiële overzichten van voorgaande tussentijdse perioden van het lopende boekjaar, indien de onderneming de toegestane alternatieve verwerkingswijze volgens IAS 8 toepast. In dit geval worden vergelijkbare tussentijdse perioden van voorgaande boekjaren niet aangepast.

44. Het voorgaande principe heeft onder meer tot doel ervoor te zorgen dat één enkele grondslag voor financiële verslaggeving wordt toegepast op een bepaalde categorie van transacties in de loop van een volledig boekjaar. In overeenstemming met IAS 8 wordt een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving weergegeven door retroactieve toepassing, met aanpassing van de financiële informatie van voorgaande perioden, indien praktisch mogelijk. Indien het bedrag van de aanpassing met betrekking tot voorgaande boekjaren echter niet redelijk kan worden bepaald, moet de nieuwe grondslag in overeenstemming met IAS 8 in de toekomst worden toegepast. Een toegestaan alternatief is de opname van de volledige cumulatieve retroactieve aanpassing bij de bepaling van de nettowinst of het nettoverlies over de periode waarin de grondslagen voor financiële verslaggeving werden gewijzigd. Het gevolg van het principe in alinea 43 is dat binnen het lopende boekjaar elke wijziging van de grondslagen voor financiële verslaggeving retroactief en vanaf het begin van het boekjaar moet worden toegepast.

45. Toestaan dat wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving worden weergegeven op een tussentijdse datum binnen het boekjaar, zou betekenen dat het is toegestaan om binnen één enkel boekjaar twee verschillende grondslagen voor financiële verslaggeving toe te passen op een bepaalde categorie van transacties. Dit zou leiden tot problemen met de tussentijdse toerekening, een onduidelijk bedrijfsresultaat en een complexe analyse en begrijpelijkheid van de informatie voor tussentijdse perioden.

INGANGSDATUM

46.  Deze International Accounting Standard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op perioden die aanvangen op of na 1 januari 1999. Eerdere toepassing van de standaard wordt aangemoedigd.

▼M3

INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 5

Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Classificatie van vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) als aangehouden voor verkoop

Vaste activa die moeten worden opgegeven

Waardering van vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop

Waardering van een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten)

Opname van bijzondere waardeverminderingsverliezen en terugboekingen

Wijzigingen in een plan tot verkoop

Presentatie en informatieverschaffing

Presentatie beëindigde bedrijfsactiviteiten

Winsten of verliezen met betrekking tot voortgezette bedrijfsactiviteiten

Presentatie van een vast actief of van een groep activa die worden afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop

Additionele informatieverschaffing

Overgangsbepalingen

Ingangsdatum

Intrekking van IAS 35

DOEL

1. Het doel van deze International Financial Reporting Standard is om de verwerking van activa, die voor verkoop worden aangehouden, en de presentatie van en informatieverschaffing over beëindigde bedrijfsactiviteiten te specificeren. De International Financial Reporting Standards vereisen met name:

(a) dat activa, die voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, moeten worden gewaardeerd tegen de laagste waarde van de boekwaarde en de reële waarde minus verkoopkosten en dat op dergelijke activa niet meer wordt afgeschreven;

en

(b) activa die voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop moeten afzonderlijk in de balans worden gepresenteerd en de resultaten van de beëindigde bedrijfsactiviteiten moeten afzonderlijk in winst- en verliesrekening worden gepresenteerd.

Toepassingsgebied

2. De vereisten inzake de classificatie en de presentatie van deze International Financial Reporting Standard zijn van toepassing op alle opgenomen vaste activa ( 25 ) en op alle groepen activa die worden afgestoten van een entiteit. De waarderingsvereisten in deze International Financial Reporting Standard zijn van toepassing op alle opgenomen vaste activa en groepen activa die worden afgestoten (zoals uiteengezet wordt in alinea 4), met uitzondering van die activa die in alinea 5 zijn opgesomd, die gewaardeerd moeten blijven volgens de aangegeven standaard.

3. Activa die volgens IAS 1 Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2003) zijn geclassificeerd als vaste activa, dienen niet te worden geherclassificeerd naar vlottende activa totdat deze activa voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, overeenkomstig deze International Financial Reporting Standard. Activa die een entiteit normaliter zou beschouwen als vaste activa die uitsluitend zijn verworven om te worden doorverkocht, dienen niet als vlottende activa te worden geclassificeerd tenzij zij, overeenkomstig deze International Financial Reporting Standard, voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop.

4. Soms stoot een entiteit een groep activa, mogelijk met bepaalde, direct daaraan gerelateerde verplichtingen, samen in één transactie af. Een dergelijke groep activa die wordt afgestoten kan een groep van kasstroomgenererende eenheden, een enkele kasstroomgenererende eenheid of een gedeelte van een kasstroomgenererende eenheid betreffen. ( 26 ) De groep kan alle mogelijke activa en verplichtingen van de entiteit omvatten, met inbegrip van vlottende activa, kortlopende verplichtingen en activa die door alinea 5 uitgesloten zijn van de waarderingsvereisten van deze International Financial Reporting Standard. Wanneer een vast actief dat binnen het toepassingsgebied valt van de waarderingsvereisten in deze International Financial Reporting Standard, deel uitmaakt van een groep activa die wordt afgestoten, worden de waarderingsvereisten in deze International Financial Reporting Standard op de gehele groep toegepast, zodat de groep gewaardeerd wordt tegen de laagste waarde van haar boekwaarde en de reële waarde minus verkoopkosten. De waarderingsvereisten van afzonderlijke activa en verplichtingen in de groep activa die wordt afgestoten, zijn uiteengezet in alinea’s 18, 19 en 23.

5. De bepalingen van deze International Financial Reporting Standard ten aanzien van de waardering ( 27 ) zijn niet van toepassing op de volgende activa, die worden behqndeld in de standaarden, hetzij als afzonderlijke activa, hetzij als onderdeel van een groep activa die wordt afgestoten:

(a) uitgestelde belastingvorderingen (IAS 12 Winstbelastingen).

(b) activa die voortvloeien uit personeelsbeloningen (IAS 19, Personeelsbeloningen).

(c) financiële activa die binnen het toepassingsgebied vallen van IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering.

(d) vaste activa die verwerkt worden volgens het reële-waardemodel in IAS 40 Vastgoedbeleggingen.

(e) vaste activa die gewaardeerd worden tegen reële waarde minus de geschatte kosten van het verkooppunt overeenkomstig IAS 41 Landbouw.

(f) contractuele rechten uit hoofde van een verzekeringscontracten zoals gedefinieerd in International Financial Reporting Standard 4 Verzekeringscontracten.

CLASSIFICATIE VAN VASTE ACTIVA (OF GROEPEN ACTIVA DIE WORDEN AFGESTOTEN) ALS AANGEHOUDEN VOOR VERKOOP

6.  Een entiteit dient een vast actief (of een groep activa die wordt afgestoten) te classificeren als aangehouden voor verkoop wanneer zijn boekwaarde hoofdzakelijk zal worden gerealiseerd in een verkooptransactie en niet door het voortgezette gebruik ervan.

7. Het actief (of de groep activa die wordt afgestoten) moet in zijn huidige staat, wil hiervan sprake zijn, onmiddellijk beschikbaar zijn voor verkoop en alleen onderworpen zijn aan bepalingen die gebruikelijk zijn voor de verkoop van dergelijke activa (of groepen activa die worden afgestoten). Ook dient de verkoop zeer waarschijnlijk te zijn.

8. Het gepast managementniveau moet zich verbinden aan een plan tot verkoop van het actief (of groep activa die wordt afgestoten) en een operationeel plan om een koper te vinden en het plan te voltooien moet opgestart zijn, voordat er sprake is van een hoogst waarschijnlijke verkoop. Bovendien moet het actief (of groep activa die wordt afgestoten) op actieve wijze voor verkoop op de markt gebracht worden tegen een prijs die redelijk is ten opzichte van zijn actuele reële waarde. Bovendien dient de verkoop, een jaar na de datum van de classificatie, geacht in aanmerking te komen voor opname als voltooide verkoop, behoudens het vermelde in alinea 9, en handelingen die nodig zijn om het plan te voltooien dienen aan te geven dat het onwaarschijnlijk is dat belangrijke wijzigingen aan het plan worden aangebracht of dat het ingetrokken zal worden.

9. Gebeurtenissen en omstandigheden kunnen de periode om de verkoop te voltooien na één jaar verlengen. Een verlenging van de periode die nodig is om een verkoop te voltooien sluit niet uit dat een actief (of groep activa die wordt afgestoten) wordt geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, wanneer het uitstel wordt veroorzaakt door gebeurtenissen of omstandigheden waarop de entiteit geen invloed heeft en wanneer er voldoende aanwijzingen zijn dat de entiteit verbonden blijft aan haar plan om het actief (of de groep activa die wordt afgestoten) te verkopen. Hiervan zal sprake zijn wanneer aan de criteria in Bijlage B voldaan wordt.

10. Verkooptransacties omvatten de ruil van vaste activa tegen andere vaste activa wanneer de ruil een commerciële realiteit vormt overeenkomstig IAS 16 Materiële vaste activa.

11. Wanneer een entiteit een vast actief verwerft (of groep activa die wordt afgestoten) uitsluitend met de bedoeling om het later af te stoten, dient zij het vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) op de overnamedatum alleen te classificeren als aangehouden voor verkoop wanneer aan het criterium van één jaar in alinea 8 is voldaan (behoudens het vermelde in alinea 9) en het hoogst waarschijnlijk is dat aan andere, in alinea’s 7 en 8 vermelde criteria, waaraan op die datum niet wordt voldaan, in een korte periode na de overname zal worden voldaan (meestal binnen drie maanden).

12. Wanneer aan de in alinea’s 7 en 8 vermelde criteria na de balansdatum wordt voldaan, dient een entiteit een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) niet te classificeren als aangehouden voor verkoop in die jaarrekening bij uitgifte. Wanneer aan deze criteria echter na de balansdatum wordt voldaan maar voordat de jaarrekening voor uitgifte is goedgekeurd, dient de entiteit de in alinea 41(a), (b) en (d) gespecificeerde informatie in de toelichting te vermelden.

Vaste activa die moeten worden opgegeven

13. Een entiteit dient een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) dat wordt opgegeven, niet te classificeren als aangehouden voor verkoop. De reden hiervan is dat zijn boekwaarde hoofdzakelijk gerealiseerd zal worden door het voortgezette gebruik. Wanneer de groep activa die wordt opgegeven echter aan de in alinea 32(a)-(c) vermelde criteria voldoet, dient de entiteit overeenkomstig alinea’s 33 en 34 de resultaten en de kasstromen van de groep activa die wordt afgestoten als beëindigde bedrijfsactiviteiten te presenteren vanaf de datum waarop ze niet langer operationeel is. Vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) die moeten worden opgegeven, omvatten vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) die tot het einde van hun economische levensduur worden gebruikt en vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) die stopgezet moeten worden en niet verkocht worden.

14. Een entiteit dient een vast actief dat tijdelijk op non-actief is gesteld niet te verwerken als een actief dat opgegeven is.

WAARDERING VAN VASTE ACTIVA (OF GROEPEN ACTIVA DIE WORDEN AFGESTOTEN) DIE ZIJN GECLASSIFICEERD ALS AANGEHOUDEN VOOR VERKOOP

Waardering van een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten)

15.  Een entiteit dient een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) geclassificeerd als aangehouden voor verkoop te waarderen tegen de laagste waarde van zijn boekwaarde en zijn reële waarde minus de verkoopkosten.

16. Wanneer een recentelijk verworven actief (of groep activa die wordt afgestoten) voldoet aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (zie alinea 11), zal de toepassing van alinea 15 als gevolg hebben dat het actief (of groep activa die worden afgestoten) bij eerste opname wordt gewaardeerd tegen de laagste waarde van zijn boekwaarde, indien het niet zodanig was geclassificeerd (bijvoorbeeld tegen kostprijs), en de reële waarde minus de verkoopkosten. Wanneer het actief (of groep activa die wordt afgestoten) wordt verworven als onderdeel van een bedrijfscombinatie, dient het daarom tegen reële waarde minus verkoopkosten te worden gewaardeerd.

17. Wanneer de verkoop verwacht wordt na meer dan een jaar plaats te zullen vinden, dient de entiteit de verkoopkosten te waarderen tegen hun contante waarde. Elke toename van de contante waarde van de verkoopkosten die voortvloeit uit het verstrijken van de tijd dient in de winst- en verliesrekening te worden gepresenteerd als een financieringslast.

18. Onmiddellijk voordat het actief (of groep activa die wordt afgestoten) voor het eerst wordt geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, dient de boekwaarde van het actief (of van alle activa en verplichtingen in de groep), overeenkomstig de van toepassing zijnde International Financial Reporting Standards, te worden gewaardeerd.

19. Bij een latere herwaardering van een groep activa die wordt afgestoten, moeten de boekwaarden van alle activa en verplichtingen die niet binnen het toepassingsgebied van de waarderingsvereisten van deze International Financial Reporting Standards vallen, maar die zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, geherwaardeerd worden overeenkomstig de van toepassing zijnde International Financial Reporting Standards, voordat de reële waarde minus de verkoopkosten van de groep activa die wordt afgestoten, geherwaardeerd wordt.

Opname van bijzondere waardeverminderingsverliezen en terugboekingen

20. Een entiteit dient een bijzonder waardeverminderingsverlies op te nemen voor elke eerste of latere afschrijving van een actief (of groep activa die wordt afgestoten) tot de reële waarde minus verkoopkosten, voor zover het niet volgens alinea 19 is opgenomen.

21. Een entiteit dient een winst voor elke latere vermeerdering van de reële waarde minus verkoopkosten van een actief op te nemen, maar niet meer dan het geaccumuleerd bijzonder waardeverminderingsverlies dat ofwel volgens deze International Financial Reporting Standard, ofwel voorheen volgens IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa is opgenomen.

22. Een entiteit dient een winst op te nemen voor elke latere vermeerdering van de reële waarde minus verkoopkosten van een groep activa die wordt afgestoten.

(a) voor zover het niet is opgenomen overeenkomstig alinea 19,

doch

(b) niet meer dan het geaccumuleerd bijzonder waardeverminderingsverlies dat ofwel volgens deze International Financial Reporting Standard, ofwel voorheen volgens IAS 36 is opgenomen voor vaste activa die binnen het toepassingsgebied vallen van de waarderingsvereisten van deze International Financial Reporting Standard.

23. Het bijzonder waardeverminderingsverlies, (of elke latere winst) dat voor een groep activa die wordt afgestoten is opgenomen, moet de boekwaarde van de vaste activa in de groep, die binnen het toepassingsgebied van de waarderingsvereisten van deze International Financial Reporting Standard vallen, in de volgorde van toerekening die in alinea’s 104(a) en (b) en 122 van IAS 36 (herziene versie van 2004) is uiteengezet, verminderen (of verhogen).

24. Een winst die of een verlies dat voorheen niet is opgenomen op de verkoopdatum van een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten), dient te worden opgenomen op de datum waarop het actief niet langer in de balans opgenomen wordt. Vereisten voor het niet langer opnemen in de balans zijn uiteengezet in:

(a) alinea’s 67 tot en met 72 van IAS 16 (herziene versie van 2003) voor materiële vaste activa;

en

(b) alinea’s 112 tot en met 117 van IAS 38 Immateriële activa (herziene versie van 2004) voor immateriële activa.

25. Een entiteit dient een vast actief niet af te schrijven wanneer het geclassificeerd is als aangehouden voor verkoop of wanneer het deel uitmaakt van een groep activa die wordt afgestoten, geclassificeerd als aangehouden voor verkoop. Rente en andere lasten die toerekenbaar zijn aan de verplichtingen van een groep activa die wordt afgestoten, geclassificeerd als aangehouden voor verkoop dienen opgenomen te blijven.

Wijzigingen in een plan tot verkoop

26. Wanneer een entiteit een actief (of groep activa die wordt afgestoten) geclassificeerd heeft als aangehouden voor verkoop, maar wanneer niet langer aan de in alinea’s 7 tot en met 9 vermelde criteria wordt voldaan, dient de entiteit het actief (of groep activa die wordt afgestoten) niet langer te classificeren als aangehouden voor verkoop.

27. De entiteit dient een vast actief dat niet langer wordt geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of niet langer opgenomen wordt in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) te waarderen tegen de laagste waarde van:

(a) zijn boekwaarde voordat het actief (of groep activa die wordt afgestoten) werd geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, aangepast voor eventuele afschrijvingen of herwaarderingen die zouden zijn opgenomen wanneer het actief (of de groep activa die wordt afgestoten) niet geclassificeerd was als aangehouden voor verkoop,

en

(b) zijn realiseerbare waarde op de datum waarop later wordt beslist niet tot verkoop over te gaan. ( 28 )

28. De entiteit dient elke vereiste aanpassing aan de boekwaarde van een vast actief, dat niet langer geclassificeerd is als aangehouden voor verkoop, als baten op te nemen ( 29 ) uit voortgezette bedrijfsactiviteiten in de periode waarin niet langer wordt voldaan aan de in alinea’s 7 tot en met 9 vermelde criteria. De entiteit dient die aanpassing onder dezelfde rubriek in de winst- en verliesrekening te presenteren, die gebruikt wordt om een eventuele winst of een eventueel verlies overeenkomstig alinea 37 op te nemen.

29. Wanneer een entiteit een individueel actief of een individuele verplichting verwijdert uit een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, dienen de resterende activa en verplichtingen van de groep activa die wordt afgestoten alleen te blijven gewaardeerd als groep wanneer de groep voldoet aan de criteria van alinea’s 7 tot en met 9. Zo niet dan dienen de resterende vaste activa van de groep die individueel voldoen aan de criteria om als actief geclassificeerd te worden als aangehouden voor verkoop afzonderlijk gewaardeerd te worden tegen de laagste waarde van hun boekwaarde en hun reële waarde minus verkoopkosten op die datum. Alle vaste activa die niet voldoen aan de criteria dienen niet langer geclassificeerd te worden als aangehouden voor verkoop overeenkomstig alinea 26.

PRESENTATIE EN INFORMATIEVERSCHAFFING

30.  Een entiteit dient informatie te presenteren en te vermelden die gebruikers van jaarrekeningen in staat stellen om de financiële gevolgen van beëindigde bedrijfsactiviteiten en afstoting van vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) te evalueren.

Presentatie beëindigde bedrijfsactiviteiten

31. Een component van een entiteit omvat bedrijfsactiviteiten en kasstromen die, ten behoeve van operationele en financiële verslaggeving, duidelijk onderscheiden kunnen worden van de rest van de entiteit. Met andere woorden, een component van een entiteit wordt voor gebruik aangehouden en heeft een kasstroomgenererende eenheid of een groep kasstroomgenererende eenheden.

32. Een beëindigde bedrijfsactiviteit is een component van een entiteit die ofwel is afgestoten, ofwel is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop;

en

(a) een afzonderlijke belangrijke bedrijfsactiviteit of geografisch bedrijfsgebied vertegenwoordigt;

(b) deel uitmaakt van een enkel coördinatieplan om een afzonderlijke belangrijke bedrijfsactiviteit of geografisch bedrijfsgebied af te stoten

of

(c) betreft een dochteronderneming die uitsluitend is overgenomen met de bedoeling te worden doorverkocht.

33. Een entiteit dient:

(a) één bedrag in de winst- en verliesrekening te vermelden dat het totaalbedrag omvat van:

(i) de winst of het verlies na belastingen van beëindigde bedrijfsactiviteiten

en

(ii) de winst die of het verlies dat na belastingen is opgenomen bij de waardering tegen reële waarde minus verkoopkosten of bij afstoting van de activa of groep(en) activa die worden afgestoten die de beëindigde bedrijfsactiviteiten vormen.

(b) een analyse van het enkelvoudig bedrag in (a) in:

(i) de opbrengsten, de lasten en de winst of het verlies vóór belastingen van beëindigde bedrijfsactiviteiten;

(ii) de gerelateerde last uit hoofde van winstbelastingen zoals vereist in alinea 81(h) van IAS 12;

(iii) de winst die of het verlies dat is opgenomen bij de waardering tegen reële waarde minus verkoopkosten of bij afstoting van de activa of groep(en) activa die worden afgestoten die de beëindigde bedrijfsactiviteiten vormen;

en

(iv) de daarmee verband houdende lasten uit hoofde van winstbelastingen zoals vereist in alinea 81(h) van IAS 12.

Deze analyse kan gepresenteerd worden in de toelichting of in de winst- en verliesrekening. Wanneer de presentatie plaatsvindt in de winst- en verliesrekening dient de ontleding te worden gepresenteerd in een rubriek aangemerkt als betrekking hebbend op beëindigde bedrijfsactiviteiten, dat wil zeggen gescheiden van voortgezette bedrijfsactiviteiten. De analyse is niet vereist voor groepen activa die worden afgestoten en die recentelijk overgenomen dochterondernemingen betreffen die bij overname aan de criteria voldoen om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (zie alinea 11).

(c) de nettokasstromen die kunnen worden toegerekend aan de bedrijfs-, investerings- en financieringsactiviteiten van beëindigde bedrijfsactiviteiten. Deze informatieverschaffingen kunnen ofwel gepresenteerd worden in de toelichting ofwel in de jaarrekening. De informatieverschaffingen zijn niet vereist voor groepen activa die worden afgestoten en die recentelijk overgenomen dochterondernemingen betreffen die bij overname aan de criteria voldoen om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (zie alinea 11).

34. Een entiteit dient de te vermelden informatieverschaffingen in alinea 33 opnieuw te presenteren voor voorgaande periodes die in de jaarrekening zijn gepresenteerd, zodat de te vermelden informatieverschaffingen betrekking hebben op alle bedrijfsactiviteiten die op de balansdatum van de laatst gepresenteerde periode beëindigd zijn.

35. Aanpassingen in de lopende periode aan bedragen die voorheen zijn gepresenteerd in beëindigde bedrijfsactiviteiten, die rechtstreeks betrekking hebben op de afstoting van een beëindigde bedrijfsactiviteit in een voorgaande periode, dienen afzonderlijk in beëindigde bedrijfsactiviteiten te worden geclassificeerd. De aard en het bedrag van dergelijke aanpassingen dienen te worden vermeld. Voorbeelden van omstandigheden waarin deze aanpassingen zich kunnen voordoen zijn onder meer:

(a) de oplossing van onzekerheden die voortvloeien uit de termen van de transactie die afstoting beoogt, zoals de oplossing van aangepaste aankoopprijzen en vraagstukken inzake schadevergoeding tegenover de koper.

(b) de oplossing van onzekerheden die voortvloeien uit en rechtstreeks gerelateerd zijn aan activiteiten van de component voor afstoting, zoals de door de verkoper gehandhaafde verplichtingen inzake milieu en productgaranties.

(c) de betaling van verplichtingen uit hoofde van een beloningsregeling voor het personeel, op voorwaarde dat de betaling rechtstreeks betrekking heeft op een transactie die afstoting beoogt.

36. Wanneer een entiteit niet langer een component van een entiteit classificeert als aangehouden voor verkoop, dienen de resultaten van bedrijfsactiviteiten van de component, die voorheen werden gepresenteerd in beëindigde bedrijfsactiviteiten overeenkomstig alinea’s 33 tot en met 35, voor alle gepresenteerde perioden opnieuw ingedeeld te worden en te worden opgenomen als baten uit voortgezette bedrijfsactiviteiten. De bedragen voor voorgaande perioden dienen te worden omschreven als bedragen die opnieuw zijn gepresenteerd.

Winsten of verliezen met betrekking tot voortgezette bedrijfsactiviteiten

37. Elke winst of elk verlies bij de herwaardering van een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) dat is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop en dat niet beantwoordt aan de definitie van een beëindigde bedrijfsactiviteit, dient in de winst- en verliesrekening van de voortgezette bedrijfsactiviteiten te worden opgenomen.

Presentatie van een vast actief of van een groep activa die worden afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop

38. Een entiteit dient een vast actief dat geclassificeerd is als aangehouden voor verkoop en de activa van een groep activa die worden afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop apart in de balans te presenteren. De verplichtingen van een groep activa die worden afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop dienen afzonderlijk van andere verplichtingen in de balans te worden gepresenteerd. Dergelijke activa en verplichtingen dienen niet te worden gesaldeerd en gepresenteerd te worden als een enkelvoudig bedrag. De belangrijkste categorieën activa en verplichtingen die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop dienen afzonderlijk te worden vermeld; ofwel in de toelichting ofwel in de balans, behoudens het vermelde in alinea 39. Een entiteit dient alle geaccumuleerde baten en lasten, die rechtstreeks in het eigen vermogen zijn verwerkt, afzonderlijk te presenteren, wanneer zij betrekking hebben op een vast actief dat (of een groep activa die wordt afgestoten) is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop.

39. Wanneer de groep activa die wordt afgestoten een recentelijk overgenomen dochteronderneming is die bij overname voldoet aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (zie alinea 11), is informatieverschaffing over de belangrijkste categorieën activa en verplichtingen niet vereist.

40. Een entiteit dient bedragen, die gepresenteerd zijn in de balans van voorgaande perioden, van vaste activa of activa en verplichtingen van groepen activa die worden afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, niet opnieuw in te delen of opnieuw te presenteren, teneinde de classificatie in de meest recentelijk gepresenteerde balans te weerspiegelen.

Additionele informatieverschaffing

41. Een entiteit dient de volgende informatie in de toelichting van de periode te vermelden waarin een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) ofwel is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, ofwel verkocht is:

(a) een beschrijving van het vast actief (of groep activa die wordt afgestoten);

(b) een beschrijving van de feiten en omstandigheden van de verkoop, of die zullen leiden tot de verwachte afstoting, en de wijze en het tijdstip waarop die afstoting naar verwachting plaats zal vinden;

(c) de winst die of het verlies dat overeenkomstig alinea’s 20 tot en met 22 is opgenomen en, wanneer niet afzonderlijk gepresenteerd in de winst- en verliesrekening, de rubriek waarin die winst of dat verlies is opgenomen;

(d) in voorkomend geval, het segment waarin het vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) gepresenteerd is overeenkomstig IAS 14 Gesegmenteerde informatie.

42. Wanneer ofwel alinea 26 ofwel alinea 29 van toepassing is, dient een entiteit, in de periode waarin wordt beslist om het plan tot verkoop van het vast actief (of de groep activa die wordt afgestoten) te wijzigen, een beschrijving te vermelden van de feiten en omstandigheden die tot de beslissing hebben geleid en de gevolgen van de beslissing op de resultaten van de activiteiten voor de periode en voor alle eerder gepresenteerde perioden.

OVERGANGSBEPALINGEN

43. De International Financial Reporting Standard dient op prospectieve wijze te worden toegepast op vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) die voldoen aan de criteria om als aangehouden voor verkoop te worden geclassificeerd en bedrijfsactiviteiten die voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als beëindigde bedrijfsactiviteiten, na de ingangsdatum van de International Financial Reporting Standard. Een entiteit kan de vereisten van de International Financial Reporting Standard toepassen op alle vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) die voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop en op bedrijfsactiviteiten die voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als beëindigde bedrijfsactiviteiten, op elke datum die anterieur is aan de ingangsdatum van de International Financial Reporting Standard, op voorwaarde dat de waarderingen en andere informatie die nodig is om de International Financial Reporting Standard toe te passen beschikbaar waren op het tijdstip waaraan voor het eerst aan die criteria werd voldaan.

INGANGSDATUM

44. Een entiteit dient deze International Financial Reporting Standard toe te passen voor verslagperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Indien een entiteit deze IFRS toepast voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen vóór 1 januari 2005 dient zij dit feit te vermelden.

INTREKKING VAN IAS 35

45. Deze International Financial Reporting Standard vervangt IAS 35 Beëindiging van bedrijfsactiviteiten.

BIJLAGE A

Definities

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de International Financial Reporting Standards.

kasstroomgenererende eenheid

De kleinste identificeerbare groep activa die een instroom van kasmiddelen genereert die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen van andere activa of groepen van activa.

component van een entiteit

Bedrijfsactiviteiten en kasstromen die, ten behoeve van operationele en financiële verslaggeving, duidelijk onderscheiden kunnen worden van de rest van de entiteit.

verkoopkosten

Marginale kosten die direct toe te schrijven zijn aan de vervreemding van een actief (of groep activa die wordt afgestoten), met uitzondering van financieringskosten en lasten uit winstbelasting.

vlottend actief

Een actief dat aan de volgende criteria voldoet:

(a) verwacht wordt dat het actief zal worden gerealiseerd of bestemd is voor verkoop of verbruik in de normale exploitatiecyclus van de entiteit;

(b) het actief wordt voornamelijk aangehouden met het oog om verhandeld te worden;

(c) verwacht wordt dat het actief gerealiseerd wordt binnen twaalf maand na de balansdatum;

of

(d) het actief geldmiddelen of een kasequivalent actief is, tenzij het gebruik voor ruil of voor afwikkeling van een verplichting beperkt is gedurende minstens twaalf maand na de balansdatum.

beëindigde bedrijfsactiviteit

Een component van een entiteit die ofwel is afgestoten ofwel is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop en;

(a) een afzonderlijke belangrijke bedrijfsactiviteit of geografisch bedrijfsgebied vertegenwoordigt;

(b) deel uitmaakt van een enkel coördinatieplan om een afzonderlijke belangrijke bedrijfsactiviteit of geografisch bedrijfsgebied af te stoten

of

(c) betreft een dochteronderneming die uitsluitend is overgenomen met de bedoeling te worden doorverkocht.

groep activa die wordt afgestoten

Een groep activa die in groepsverband in één enkele transactie afgestoten worden, door verkoop of anderszins, en de in de transactie over te dragen verplichtingen, die rechtstreeks aan deze activa verbonden zijn. De groep omvat goodwill verworven in een bedrijfscombinatie wanneer de groep een kasstroomgenererende eenheid is waaraan goodwill is toegerekend overeenkomstig de vereisten van alinea’s 80 tot en met 87 van IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa (herziene versie van 2004) of wanneer het een bedrijfsactiviteit betreft in een dergelijke kasstroomgenererende eenheid.

reële waarde

Het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde (onafhankelijke) partijen op zakelijke en objectieve grondslag.

een vaststaande kooptoezegging

Een overeenkomst met een niet-verbonden partij, die bindend is voor beide partijen en gewoonlijk een in rechte afdwingbaar recht is, die (a) alle belangrijke termen specificeert, met inbegrip van de prijs en het tijdstip waarop de transacties zullen plaatsvinden (b) en een belemmering omvat voor niet-prestatie die voldoende groot is om te stellen dat de prestatie hoogst waarschijnlijk te maken.

hoogst waarschijnlijk

De kans is aanmerkelijk groter dan waarschijnlijk.

vast actief

Een actief dat niet beantwoordt aan de definitie van een vlottend actief.

waarschijnlijk

Grote waarschijnlijkheid.

realiseerbare waarde

De hoogste waarde van de reële waarde van het actief minus verkoopkosten en haar bedrijfswaarde.

bedrijfswaarde

De contante waarde van geschatte toekomstige kasstromen die naar verwachting zullen voortvloeien uit het voortgezette gebruik van een actief en uit zijn vervreemding aan het einde van zijn gebruiksduur.

BIJLAGE B

Toepassingssupplement

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de International Financial Reporting Standards.

VERLENGING VAN DE PERIODE DIE VEREIST IS OM EEN VERKOOP TE VOLTOOIEN

B1 Zoals vermeldt in alinea 9, een verlenging van de periode die nodig is om een verkoop te voltooien sluit niet uit dat een actief (of groep activa die wordt afgestoten) geclassificeerd moet worden als aangehouden voor verkoop, wanneer het uitstel wordt veroorzaakt door gebeurtenissen of omstandigheden waarop de entiteit geen invloed heeft en wanneer er voldoende aanwijzingen zijn dat de entiteit verbonden blijft aan haar plan om het actief (of de groep activa die wordt afgestoten) te verkopen. Een uitzondering op de vereiste van één jaar in alinea 8 dient daarom te worden toegepast in de volgende situaties waarin dergelijke gebeurtenissen of omstandigheden zich voordoen:

(a) op de datum dat een entiteit haar zelf verbindt aan een plan tot verkoop van een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) verwacht ze in redelijkheid dat derden (niet een koper) voorwaarden zullen stellen ten aanzien van de overdracht van het actief (of groep activa die wordt afgestoten) die de vereiste periode om de verkoop te voltooien zullen verlengen, en:

(i) handelingen die nodig zijn om aan deze voorwaarden te voldoen kunnen niet worden gestart tot een vaststaande kooptoezegging is ontvangen;

en

(ii) een vaststaande kooptoezegging zal hoogst waarschijnlijk binnen één jaar worden ontvangen.

(b) een entiteit een vaststaande kooptoezegging ontvangt, en bijgevolg, een koper of derden onverwachts voorwaarden stelt (stellen) aan de overdracht van een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) dat voorheen was geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, waardoor de periode die vereist is om de verkoop te voltooien, verlengd wordt, en:

(i) de nodige handelingen tijdig zijn uitgevoerd om aan de voorwaarden te beantwoorden,

en

(ii) een gunstige oplossing wordt verwacht van de oorzaken die voor vertraging zorgen.

(c) in de eerste één-jaar-periode omstandigheden zich voordoen die voorheen als onwaarschijnlijk werden beschouwd en bijgevolg, een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) dat voorheen was geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, niet wordt verkocht tegen het einde van die periode, en:

(i) gedurende de eerste één-jaar-periode de entiteit de nodige handeling heeft verricht om te reageren op de gewijzigde omstandigheden;

(ii) het vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) op actieve wijze op de markt wordt gebracht tegen een redelijke prijs, gegeven de gewijzigde omstandigheden,

en

(iii) aan de criteria in alinea’s 7 en 8 wordt voldaan.

BIJLAGE C

Wijzigingen in de andere International Financial Reporting Standards

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast op verslagperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Als een entiteit deze International Financial Reporting Standard toepast op een eerdere verslagperiode, dienen deze wijzigingen op deze eerdere verslagperiode te worden toegepast.

C1 IAS 1 Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2003) is als volgt gewijzigd.

Alinea 68 is als volgt gewijzigd:

68.  De balans moet ten minste posten omvatten die de volgende bedragen voorstellen, voor zover zij niet in overeenstemming met alinea 68A worden gepresenteerd:

(a) 

Alinea 68A wordt als volgt toegevoegd:

68A.  Een balans dient ook posten te bevatten die de volgende bedragen voorstellen:

(a)  het totaalbedrag van activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop en activa in groepen activa die worden afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5 Vaste Activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten;

en

(b)  verplichtingen opgenomen in groepen activa die worden afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig International Financial Reporting Standard 5.

Alinea 81 wordt als volgt gewijzigd:

81.  Een winst- en verliesrekening dient ten minste de posten te bevatten die de volgende bedragen over de periode presenteren:

(d)  belastinglasten;

(e)  een enkelvoudig bedrag dat bestaat uit het totaal van (i) de winst of het verlies na belastingen op beëindigde bedrijfsactiviteiten en (ii) uit de winst die of het verlies dat na belastingen is gewaardeerd tegen reële waarde minus verkoopkosten of bij de afstoting van de activa of van de groep(en) activa die worden afgestoten die de beëindigde bedrijfsactiviteit vormen;

en

(f)  winst of verlies.

Alinea 87(e) wordt als volgt gewijzigd:

(e) beëindigde bedrijfsactiviteiten;

C2 In IAS 10 Gebeurtenissen na balansdatum, wordt alinea 22(b) en (c) als volgt gewijzigd:

(b) aankondiging van een plan om een bedrijfsactiviteit te beëindigen;

(c) belangrijke aankopen van activa, classificatie van activa als aangehouden voor verkoop overeenkomstig International Financial Reporting Standard 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten, andere afstotingen van activa of onteigening van belangrijke activa door de overheid;

C3 IAS 14 Gesegmenteerde informatie is als volgt gewijzigd.

Alinea 52 is als volgt gewijzigd:

52.  Een entiteit dient het resultaat van een segment te vermelden voor elk te rapporteren segment, waarbij het resultaat uit voortgezette bedrijfsactiviteiten afzonderlijk wordt gepresenteerd van het resultaat uit beëindigde bedrijfsactiviteiten.

Alinea 52A wordt als volgt toegevoegd:

52A.  Een entiteit dient resultaten van segmenten die in de vorige periode in de jaarrekening zijn gepresenteerd aan te passen, zodat de in alinea 52 vereiste vermeldingen in de jaarrekening met betrekking tot beëindigde bedrijfsactiviteiten betrekking hebben op alle bedrijfsactiviteiten die geclassificeerd zijn als beëindigde bedrijfsactiviteiten op de balansdatum van de laatst gepresenteerde periode.

Alinea 67 wordt als volgt gewijzigd:

67.  Een entiteit dient aansluitingen te tonen tussen de gepresenteerde, gesegmenteerde informatie en de geaggregeerde informatie in de geconsolideerde of enkelvoudige jaarrekening. Bij de presentatie van de aansluiting, dient de entiteit de opbrengsten van een segment aan te sluiten bij de opbrengsten van de entiteit uit externe cliënten (met inbegrip van de vermelding in de toelichting van de opbrengst van de entiteit uit externe cliënten die in geen enkel segment is opgenomen); het resultaat van een segment uit voortgezette bedrijfsactiviteiten dient aan te sluiten bij een vergelijkbare waardering van de exploitatiewinst of het –verlies van de entiteit uit voortgezette bedrijfsactiviteiten, maar ook bij de winst of het verlies van de entiteit uit voortgezette bedrijfsactiviteiten; het resultaat van een segment uit beëindigde bedrijfsactiviteiten dient aan te sluiten bij de winst of het verlies van de entiteit uit beëindigde bedrijfsactiviteiten, activa van een segment dienen…

C4 IAS 16 Materiële vaste activa (herziene versie van 2003) wordt als volgt gewijzigd.

Alinea 3 wordt als volgt gewijzigd:

3. Deze standaard is niet van toepassing op:

(a) materiële vaste activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten.

(b) biologische activa…;

of

(c) rechten om mineralen te winnen…

Deze standaard is echter van toepassing op materiële vaste activa die worden gebruikt om de in (b) en (c) vermelde activa te ontwikkelen of in stand te houden.

Alinea 55 wordt als volgt gewijzigd:

55. … Afschrijvingen van een actief dienen te worden beëindigd op de datum waarop het als actief is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of wanneer het is opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5, of op de datum waarop het actief niet langer in de balans wordt opgenomen, als deze datum voorafgaat aan de eerste. Derhalve worden afschrijvingen niet beëindigd wanneer het actief niet langer wordt gebruikt of buiten gebruik wordt gesteld, tenzij het actief volledig is afgeschreven. Echter, …

Alinea 73(e) (ii) wordt als volgt gewijzigd:

(ii)  activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop of zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5) en voor andere wijzen van vervreemding;

Alinea 79(c) wordt als volgt gewijzigd:

(c) de boekwaarde van materiële vaste activa die buiten dienst zijn gesteld en niet zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig International Financial Reporting Standard 5;

C5 In IAS 17 Lease-overeenkomsten, herziene versie van 2003, wordt alinea 41A toegevoegd die als volgt luidt:

41A. Een actief onder een financiële leasing die is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of opgenomen is in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig International Financial Reporting Standard 5 dient overeenkomstig diezelfde International Financial Reporting Standard te worden verwerkt.

C6 IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening is als volgt gewijzigd.

Alinea 12 is als volgt gewijzigd:

12.  De geconsolideerde jaarrekening dient alle dochterondernemingen van de moedermaatschappij te omvatten.(*)

Een voetnoot wordt aan alinea 12 toegevoegd en luidt als volgt:

(*) Indien bij overname een dochteronderneming voldoet aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, overeenkomstig International Financial Reporting Standard 5 activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten, dient ze volgens die standaard te worden verwerkt.

De alinea’s 16 tot en met 18 zijn verwijderd.

Alinea 37 wordt als volgt gewijzigd:

37.  Wanneer de enkelvoudige jaarrekening wordt opgesteld, dienen investeringen in dochterondernemingen, entiteiten waarover de gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend en geassocieerde deelnemingen, die niet zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig International Financial Reporting Standard 5 te worden verwerkt ofwel:

(a)  tegen kostprijs,

of

(b)  in overeenstemming met IAS 39

Dezelfde administratieve verwerking dient te worden toegepast op elke categorie investeringen. Investeringen in dochterondernemingen, entiteiten waarover de gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend en geassocieerde deelnemingen die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop), overeenkomstig International Financial Reporting Standard 5, dienen overeenkomstig diezelfde International Financial Reporting Standard te worden verwerkt.

Alinea 39 wordt als volgt gewijzigd:

39.  Investeringen in dochterondernemingen, in entiteiten waarover de gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend en geassocieerde deelnemingen die overeenkomstig IAS 39 administratief worden verwerkt in de geconsolideerde jaarrekening, dienen op dezelfde wijze te worden verwerkt in de enkelvoudige jaarrekening van de belegger.

Alinea 40(a) en (b) wordt verwijderd.

C7 IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen wordt als volgt gewijzigd.

Alinea 13 wordt als volgt gewijzigd:

13.  Een investering in een geassocieerde deelneming dient te worden verwerkt volgens de „equity”-methode, behalve:

(a)  wanneer de investering is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten.

(b) 

Alinea 14 wordt als volgt gewijzigd:

14.  De in alinea 13(a) beschreven investeringen dienen overeenkomstig International Financial Reporting Standard 5 te worden verwerkt.

Alinea 15 wordt gewijzigd en luidt, nadat de verwijzing naar IAS 22 Bedrijfscombinaties in de International Financial Reporting Standard 3 Bedrijfscombinaties is verwijderd, als volgt:

15. Wanneer een investering in een geassocieerde deelneming, die voorheen was geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, niet langer beantwoordt aan de criteria voor deze indeling, dient ze te worden verwerkt volgens de „equity”-methode vanaf de datum waarop ze is geclassifceerd als aangehouden voor verkoop. De jaarrekeningen dienen overeenkomstig te worden aangepast voor de verslagperioden sinds de toepassing van de classificatie als aangehouden voor verkoop.

Alinea 16 wordt verwijderd.

Alinea 38 wordt als volgt gewijzigd:

38.  …informatieverschaffing. Het aandeel van de belegger in eventuele beëindigde bedrijfsactiviteiten van dergelijke geassocieerde deelnemingen dient eveneens afzonderlijk te worden vermeld.

C8 IAS 31 Belangen in joint ventures wordt als volgt gewijzigd.

Alinea 2(a) wordt als volgt gewijzigd:

(a)  het belang is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten;

Alinea 42 wordt als volgt gewijzigd:

42.  Belangen in entiteiten waarover de gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig International Financial Reporting Standard 5, dienen volgens die standaard te worden verwerkt.

Alinea 43 wordt gewijzigd en luidt, nadat de verwijzing naar IAS 22 Bedrijfscombinaties in de International Financial Reporting Standard 3 is verwijderd, als volgt:

43. Wanneer een belang in een entiteit waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend, dat voorheen was geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, niet langer beantwoordt aan de criteria voor deze indeling, dient het te worden verwerkt volgens de proportionele consolidatiemethode of de „equity”-methode vanaf de datum waarop het is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop. De jaarrekeningen dienen overeenkomstig te worden aangepast voor de verslagperioden sinds de toepassing van de classificatie als aangehouden voor verkoop.

Alinea 44 wordt verwijderd.

C9 IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa (uitgegeven in 1998)wordt als volgt gewijzigd.

Alinea 1 wordt als volgt gewijzigd:

1.  Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van alle activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, met uitzondering van:

(a) 

(f)  (zie IAS 40 Vastgoedbeleggingen);

(g)  (zie IAS 41 Landbouw);

en

(h)  vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5 Vaste Activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten.

Alinea 2 wordt als volgt gewijzigd:

2. Deze standaard is niet van toepassing op voorraden, activa die resulteren uit onderhanden projecten in opdracht van derden, uitgestelde belastingvorderingen of activa die resulteren uit personeelsbeloningen of activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of die zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) aangezien de bestaande standaarden die op deze activa van toepassing zijn reeds specifieke vereisten bevatten voor de opname en waardering van deze activa.

In alinea 5 wordt de definitie van een kasstroomgenererende eenheid als volgt gewijzigd:

Een kasstroomgenererende eenheid is de kleinste identificeerbare groep activa die een instroom van kasmiddelen genereert die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen van andere activa of groepen van activa.

Een voetnoot wordt toegevoegd aan de laatste zin van alinea 9(f) en luidt als volgt:

(*) Zodra een actief voldoet aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of is opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop), is het actief uitgesloten van het toepassingsgebied van IAS 36 en wordt het verwerkt volgens de International Financial Reporting Standard 5.

C10 IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa (herziene versie van 2004)wordt als volgt gewijzigd.

Alle verwijzingen naar de „opbrengstwaarde” zijn vervangen door „reële waarde minus verkoopkosten”.

Alinea 2 wordt als volgt gewijzigd:

2.  Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van alle activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, met uitzondering van:

(a) 

(i)  vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5 Vaste Activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten.

Alinea 3 wordt als volgt gewijzigd:

3. Deze standaard is niet van toepassing op voorraden, activa die resulteren uit onderhanden projecten in opdracht van derden, uitgestelde belastingvorderingen, activa die resulteren uit personeelsbeloningen of activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of die zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) aangezien de bestaande standaarden die op deze activa van toepassing zijn vereisten bevatten voor de opname en waardering van deze activa.

In alinea 6 wordt de definitie van een kasstroomgenererende eenheid als volgt gewijzigd:

Een kasstroomgenererende eenheid is de kleinste identificeerbare groep activa die een instroom van kasmiddelen genereert die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen van andere activa of groepen van activa.

Een voetnoot wordt toegevoegd aan de laatste zin van alinea 12(f) en luidt als volgt:

(*) Zodra een actief voldoet aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of is opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop), is het actief uitgesloten van het toepassingsgebied van de standaard en wordt het verwerkt volgens de International Financial Reporting Standard 5.

C11 In IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa wordt alinea 9 als volgt gewijzigd:

9. Deze standaard is van toepassing op voorzieningen voor reorganisaties (met inbegrip van beëindigde bedrijfsactiviteiten). Wanneer een reorganisatie voldoet aan de definitie van een beëindigde bedrijfsactiviteit, kan op grond van IAS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten, aanvullende informatie zijn vereist.

C12 IAS 38 Immateriële activa (uitgegeven in 1998) ( 30 ) wordt als volgt gewijzigd.

Alinea 2 wordt als volgt gewijzigd:

2. …Deze standaard is bijvoorbeeld niet van toepassing op:

(a) 

(e) …;

(f) … en waardering);

en

(g) vaste immateriële activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of die zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5 Vaste Activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten.

Alinea 79 wordt als volgt gewijzigd:

79.  … Afschrijvingen dienen te worden beëindigd op de datum waarop het actief is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of wanneer het is opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5 Vaste Activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten of op de datum waarop het actief niet langer in de balans wordt opgenomen, als deze datum voorafgaat aan de eerste.

Alinea 106 wordt als volgt gewijzigd:

106. Afschrijvingen van het immaterieel actief worden niet beëindigd wanneer het niet langer wordt gebruikt, tenzij het actief volledig is afgeschreven, of is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of wanneer het is opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop), overeenkomstig International Financial Reporting Standard 5.

Alinea 107(e) (ii) wordt als volgt gewijzigd:

(ii) activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop of zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5) en voor andere wijzen van vervreemding;

C13 IAS 38 Immateriële activa (herziene versie van 2004)wordt als volgt gewijzigd.

Alinea 3 wordt als volgt gewijzigd:

3. … Deze standaard is bijvoorbeeld niet van toepassing op:

(a) 

(h) vaste immateriële activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of die zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5 Vaste Activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten.

Alinea 97 wordt als volgt gewijzigd:

97.  … Afschrijvingen dienen te worden beëindigd op de datum waarop het actief is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of wanneer het is opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5 Vaste Activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten of op de datum waarop het actief niet langer in de balans wordt opgenomen, als deze datum voorafgaat aan de eerste.

Alinea 117 wordt als volgt gewijzigd:

117. Afschrijvingen van een immaterieel actief met een beperkte gebruiksduur worden niet beëindigd wanneer het immaterieel actief niet langer wordt gebruikt, tenzij het actief volledig is afgeschreven, of is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of is opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop), overeenkomstig International Financial Reporting Standard 5.

Alinea 118(e) (ii) wordt als volgt gewijzigd:

(ii) activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop of zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5) en voor andere wijzen van vervreemding;

C14 IAS 40 Vastgoedbeleggingen, herziene versie van 2003, wordt als volgt gewijzigd.

Alinea 9(a) wordt als volgt gewijzigd:

(a) vastgoed dat bestemd is voor verkoop in het kader van de normale bedrijfsvoering.

Alinea 56 wordt als volgt gewijzigd:

56.  Na de eerste opname, dient een entiteit die voor het kostprijsmodel heeft gekozen al haar vastgoedbeleggingen te waarderen overeenkomstig de vereisten in IAS 16 voor dat model, met uitzondering van dat vastgoed dat voldoet aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of die zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten Vastgoedbeleggingen die voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of die zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) dienen overeenkomstig International Financial Reporting Standard 5 te worden gewaardeerd.

Alinea 76(c) wordt als volgt gewijzigd:

(c)  activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop of zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5) en voor andere wijzen van vervreemding;

Alinea 79(d)(iii) wordt als volgt gewijzigd:

(iii)  activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop of zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5) en voor andere wijzen van vervreemding;

C15 IAS 41 Landbouw wordt als volgt gewijzigd.

Alinea 30 wordt als volgt gewijzigd:

30.  Verondersteld wordt dat de reële waarde van een biologisch actief betrouwbaar kan worden gewaardeerd. Deze veronderstelling kan echter alleen bij de eerste opname worden weerlegd voor een biologisch actief waarvoor geen door de markt bepaalde prijzen of marktwaarden beschikbaar zijn en waarvoor alternatieve schattingen van de reële waarde als duidelijk onbetrouwbaar worden beschouwd. In een dergelijk geval dient dit biologisch actief te worden gewaardeerd tegen zijn kostprijs minus de geaccumuleerde afschrijving en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen. Zodra de reële waarde van een dergelijk biologisch actief betrouwbaar kan worden gewaardeerd, dient een entiteit het te waarderen tegen zijn reële waarde minus de geschatte kosten van het verkooppunt. Wanneer een biologisch actief eenmaal voldoet aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of is opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten, wordt verondersteld dat de reële waarde op betrouwbare wijze kan worden gewaardeerd.

Alinea 50(c) wordt als volgt gewijzigd:

(c)  verminderingen die toerekenbaar zijn aan verkopen en biologische activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of die zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5;

C16 IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards wordt als volgt gewijzigd.

Alinea 12(b) wordt als volgt gewijzigd:

(b) op grond van alinea 26 tot en met 34B is retrospectieve toepassing van enkele aspecten van andere International Financial Reporting Standards niet toegestaan.

Alinea 26 wordt als volgt gewijzigd:

26. Deze International Financial Reporting Standard verbiedt retrospectieve toepassing van een aantal bepalingen van andere International Financial Reporting Standards met betrekking tot:

(a) 

(b) de administratieve verwerking van afdekkingstransacties (alinea 28 tot en met 30);

(c) schattingen (alinea 31 tot en met 34);

en

(d) activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten.

Alinea 34A wordt als volgt toegevoegd:

34A. De International Financial Reporting Standard 5 vereist dat deze op prospectieve wijze dient te worden toegepast op vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) die voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop en bedrijfsactiviteiten die voldaan aan de criteria om te worden geclassificeerd als beëindigde bedrijfsactiviteiten, na de ingangsdatum van de International Financial Reporting Standard. International Financial Reporting Standard 5 geeft een entiteit toestemming om de vereisten van de International Financial Reporting Standard toe te passen op alle vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) die voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop en op bedrijfsactiviteiten die voldoen aan de criteria om te worden geclassificeerd als beëindigde bedrijfsactiviteiten, op elke datum die anterieur is aan de ingangsdatum van de International Financial Reporting Standard, op voorwaarde dat de waarderingen en andere informatie die nodig is om de International Financial Reporting Standard toe te passen beschikbaar waren op het tijdstip waaraan voor het eerst aan die criteria werd voldaan.

Alinea 34B wordt als volgt toegevoegd:

34B. Een entiteit waarvan de overgangsdatum naar de International Financial Reporting Standards anterieur is aan 1 januari 2005, dient de overgangsbepalingen van International Financial Reporting Standard 5 toe te passen. Een entiteit met een overgangsdatum naar de International Financial Reporting Standards die op of na 1 januari 2005 valt, dient de International Financial Reporting Standard 5 op retrospectieve wijze toe te passen.

C17 IAS 3 Bedrijfscombinaties wordt als volgt gewijzigd.

Alinea 36 wordt als volgt gewijzigd:

36.  De overnemende partij dient op de overnamedatum de kostprijs van een bedrijfscombinatie toe te rekenen door de identificeerbare activa, de verplichtingen en de voorwaardelijke verplichtingen, die voldoen aan de opnamecriteria van alinea 37, van de overgenomen partij op te nemen tegen reële waarde op die datum, met uitzondering van vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) die worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig International Financial Reporting Standard 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten.Deze dienen tegen reële waarde minus verkoopkosten te worden opgenomen. Elk verschil…

Alinea 75(b) en (d) wordt als volgt gewijzigd:

(b) aanvullende goodwill die gedurende de periode is opgenomen, met uitzondering van goodwill die is opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten, welke bij overname voldoet aan de criteria om te worden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, in overeenstemming met de International Financial Reporting Standard 5;

(d) goodwill die is opgenomen in een groep activa die afgestoten wordt geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, overeenkomstig International Financial Reporting Standard 5, en goodwill die tijdens de periode niet langer wordt opgenomen, zonder voorheen te zijn opgenomen in een groep activa die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop;

C18 In de International Financial Reporting Standards, met inbegrip van de International Accounting Standards en Interpretaties die op 31 maart 2004 van toepassing zijn, zijn verwijzingen naar „beëindiging van bedrijfsactiviteiten” vervangen door verwijzigingen naar „beëindigde bedrijfsactiviteiten”.

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 36

Bijzondere waardevermindering van activa

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Identificatie van een actief dat mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan

Waardering van de realiseerbare waarde

Waardering van de realiseerbare waarde van een immaterieel actief met een onbeperkte gebruiksduur

Reële waarde minus verkoopkosten

Bedrijfswaarde

Grondslag voor schattingen van toekomstige kasstromen

Samenstelling voor schattingen van toekomstige kasstromen

Toekomstige kasstromen in vreemde valuta

Disconteringsvoet

Opname en waardering van een bijzonder waardeverminderingsverlies

Kasstroomgenererende eenheden en goodwill

Identificatie van de kasstroomgenererende eenheid waartoe een actief behoort

Realiseerbare waarde en boekwaarde van een kasstroomgenererende eenheid

Goodwill

Toerekening van goodwill aan kasstroomgenererende eenheden

Onderzoek van kasstroomgenererende eenheden met goodwill op bijzondere waardevermindering.

Minderheidsbelang

Tijdsbepaling voor het toetsen van bijzondere waardevermindering

Algemene bedrijfsactiva

Bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid

Terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies

Terugboeken van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een afzonderlijk actief

Terugboeken van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid

Terugboeken van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor goodwill

Informatieverschaffing

Gehanteerde schattingen om de realiseerbare waarde van kasstroomgenererende eenheden te waarderen waarin goodwill of immateriële activa met een onbeperkte gebruiksduur zijn opgenomen

Overgangsbepalingen en ingangsdatum

Intrekking van IAS 36 (uitgegeven in 1998)

Deze herziene Standaard vervangt IAS 36 (1998) Bijzondere waardevermindering van activa en dient te worden toegepast:

(a) bij overname op goodwill en immateriële activa verworven in bedrijfscombinaties waarvan de datum van overeenkomst op of na 31 maart 2004 valt.

(b) op alle andere activa voor verslagperioden die op of na 31 maart 2004 aanvangen.

Eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

DOEL

1. Het doel van deze standaard is voor te schrijven welke procedures een entiteit dient toe te passen zodat haar activa niet tegen een hoger bedrag worden geboekt dan hun realiseerbare waarde. Een actief wordt geboekt tegen een hoger bedrag dan zijn realiseerbare waarde als zijn boekwaarde hoger ligt dan het bedrag dat uit het gebruik of de verkoop van het actief kan worden gerealiseerd. Als dit het geval is, heeft het actief een bijzondere waardevermindering ondergaan en schrijft deze standaard voor dat de entiteit een bijzonder waardeverminderingsverlies dient op te nemen. De standaard behandelt eveneens wanneer een entiteit een bijzonder waardeverminderingsverlies dient terug te boeken en welke informatie moet worden gepresenteerd.

TOEPASSINGSGEBIED

2.  Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van alle activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, met uitzondering van:

(a)  voorraden (zie IAS 2 Voorraden);

(b)  activa die resulteren uit onderhanden projecten in opdracht van derden (zie IAS 11 Onderhanden projecten in opdracht van derden);

(c)  uitgestelde belastingvorderingen (zie IAS 12 Winstbelastingen);

(d)  activa die resulteren uit personeelsbeloningen (zie IAS 19 Personeelsbeloningen);

(e)  financiële activa die binnen het toepassingsgebied vallen van IAS 39 Financiële instrumenten:opname en waardering;

(f)  vastgoedbeleggingen die tegen reële waarde worden gewaardeerd (zie IAS 40 Vastgoedbeleggingen);

(g)  biologische activa die verband houden met agrarische activiteiten en die gewaardeerd worden tegen reële waarde minus de geschatte kosten van het verkooppunt (zie IAS 41 Landbouw);

(h)  uitgestelde acquisitiekosten en immateriële activa die voortvloeien uit contractuele verzekeringsrechten ingevolge verzekeringscontracten welke binnen het toepassingsgebied van de International Financial Reporting Standard 4 Verzekeringscontracten vallen;

en

(i)  vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5 Vaste Activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten.

3. Deze standaard is niet van toepassing op voorraden, activa die resulteren uit onderhanden projecten in opdracht van derden, uitgestelde belastingvorderingen of activa die resulteren uit personeelsbeloningen of activa geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of behorend tot een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) aangezien de bestaande standaarden die op deze activa moeten worden toegepast vereisten bevatten voor de opname en waardering van deze activa.

4. Deze standaard is van toepassing op financiële activa ingedeeld als:

(a) dochterondernemingen zoals gedefinieerd in IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening;

(b) geassocieerde deelnemingen, zoals gedefinieerd in IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen;

en

(c) joint ventures, zoals gedefinieerd in IAS 31 Belangen in joint ventures.

Voor de bijzondere waardevermindering van andere financiële activa wordt verwezen naar IAS 39.

5. Deze standaard is niet van toepassing op financiële activa die binnen het toepassingsgebied van IAS 39 vallen, noch op vastgoedbeleggingen gewaardeerd tegen reële waarde overeenkomstig IAS 40 en evenmin op biologische activa die verband houden met een agrarische activiteit die tegen reële waarde worden gewaardeerd minus de geschatte kosten van het verkooppunt volgens IAS 41. Deze standaard is echter van toepassing op activa die tegen het geherwaardeerde bedrag (dat wil zeggen de reële waarde) worden geboekt overeenkomstig andere standaarden, zoals het herwaarderingsmodel in IAS 16 Materiële vaste activa. De bepaling of een geherwaardeerd actief mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, is afhankelijk van de grondslag die werd gehanteerd om de reële waarde te bepalen:

(a) als de reële waarde van het actief zijn marktwaarde is, is het enige verschil tussen de reële waarde van het actief en zijn reële waarde verminderd met verkoopkosten, de directe marginale kosten voor de vervreemding van het actief:

(i) als de verkoopkosten verwaarloosbaar zijn, ligt de realiseerbare waarde van het geherwaardeerde actief per definitie in de buurt van, of is deze groter dan het geherwaardeerde bedrag (dat wil zeggen reële waarde). In dit geval is het, na toepassing van de herwaarderingsvereisten, onwaarschijnlijk dat het geherwaardeerde actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, en hoeft de realiseerbare waarde niet te worden geschat.

(ii) als de verkoopkosten niet verwaarloosbaar zijn, ligt de reële waarde minus de verkoopkosten van het geherwaardeerde actief per definitie onder de reële waarde. Daarom heeft het geherwaardeerde actief een bijzondere waardevermindering ondergaan als zijn bedrijfswaarde lager is dan zijn geherwaardeerde waarde (dat wil zeggen reële waarde). In dit geval past een entiteit, na toepassing van de herwaarderingsvereisten, deze standaard toe om te bepalen of het actief mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan.

(b) als de reële waarde van het actief op een andere grondslag wordt bepaald dan zijn marktwaarde, kan zijn geherwaardeerde waarde (dat wil zeggen reële waarde) hoger of lager zijn dan zijn realiseerbare waarde. Na toepassing van de herwaarderingsvereisten, past een entiteit bijgevolg deze standaard toe om te bepalen of het actief mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan.

DEFINITIES

6.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een actieve markt is een markt die voldoet aan de volgende voorwaarden:

(a)  de goederen die op de markt worden verhandeld zijn homogeen;

(b)  er kunnen normaliter op elk moment kopers en verkopers worden gevonden;

en

(c)  de prijzen zijn beschikbaar voor het publiek.

De datum van overeenkomst voor een bedrijfscombinatie is de datum waarop door de verenigde partijen een substantiële overeenkomst is bereikt die, bij beursgenoteerde entiteiten, publiekelijk wordt bekendgemaakt. In geval van agressieve overname is de vroegste datum waarop een substantiële overeenkomst is bereikt tussen verenigde partijen de datum waarop een voldoende aantal eigenaren van de overgenomen partij het aanbod van de overnemende partij heeft geaccepteerd om aan de overnemende partij de zeggenschap van de overgenomen partij over te dragen.

De boekwaarde is het bedrag waarvoor een actief opgenomen wordt, na aftrek van eventuele daarop geaccumuleerde afschrijvingen en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen.

Een kasstroomgenererende eenheid is de kleinste identificeerbare groep van activa die een instroom van kasmiddelen genereert die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen van andere activa of groepen van activa.

Algemene bedrijfsactiva zijn activa, met uitzondering van goodwill, die bijdragen tot de toekomstige kasstromen van zowel de te beoordelen kasstroomgenererende eenheid en andere kasstroomgenererende eenheden.

Kosten van vervreemding zijn marginale kosten die direct zijn toe te schrijven aan de vervreemding van een actief of van een kasstroomgenererende eenheid, met uitzondering van financieringskosten en lasten uit hoofde van winstbelastingen.

Het af te schrijven bedrag is de kostprijs van een actief, of een ander bedrag dat in de jaarrekening de kostprijs vervangt, verminderd met zijn restwaarde.

Afschrijving is de systematische toerekening van het af te schrijven bedrag van een actief over zijn gebruiksduur.

De reële waarde minus de verkoopkosten is het bedrag dat kan worden verkregen uit de verkoop van een actief of een kasstroomgenererende eenheid in een transactie tussen (onafhankelijke) partijen op zakelijke en objectieve grondslag tussen goed ingelichte partijen waartussen wilsovereenstemming bestaat, na aftrek van de vervreemdingskosten.

Een bijzonder waardeverminderingsverlies is het bedrag waarmee de boekwaarde van een actief of een kasstroomgenererende eenheid zijn realiseerbare waarde overtreft.

De realiseerbare waarde van een actief of een kasstroomgenererende eenheid is de hoogste waarde van de reële waarde minus de verkoopkosten en zijn bedrijfswaarde.

De gebruiksduur is ofwel:

(a)  de periode waarin de entiteit het actief verwacht te gebruiken;

ofwel

(b)  het aantal productie- of vergelijkbare eenheden dat de entiteit van het actief verwacht te verkrijgen.

De bedrijfswaarde is de contante waarde van de kasstromen die verwacht worden voort te komen uit een actief of een kasstroomgenererende eenheid.

IDENTIFICATIE VAN EEN ACTIEF DAT MOGELIJK EEN BIJZONDERE WAARDEVERMINDERING HEEFT ONDERGAAN

7. In alinea’s 8 tot en met 17 wordt uiteengezet wanneer de realiseerbare waarde moet worden bepaald. Deze vereisten hanteren het begrip „een actief”, maar zijn evenzeer van toepassing op een afzonderlijk actief of een kasstroomgenererende eenheid. De rest van deze standaard is als volgt samengesteld:

(a) in alinea 18 tot en met 57 worden de vereisten uiteengezet voor de waardering van de realiseerbare waarde. Deze vereisten hanteren ook het begrip „een actief”, maar zijn zowel van toepassing op een afzonderlijk actief als op een kasstroomgenererende eenheid.

(b) in alinea 58 tot en met 108 worden de vereisten uiteengezet voor de opname en waardering van bijzondere waardeverminderingsverliezen. De opname en waardering van bijzondere waardeverminderingsverliezen voor individuele activa die geen goodwill zijn, worden behandeld in alinea 58 tot en met 64. In alinea’s 65 tot en met 108 worden de opname en waardering van bijzondere waardeverminderingsverliezen voor kasstroomgenererende eenheden en goodwill behandeld.

(c) In alinea’s 109 tot en met 116 worden de vereisten uiteengezet voor de terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies dat in voorgaande perioden is opgenomen voor een actief of een kasstroomgenererende eenheid. Deze vereisten hanteren opnieuw het begrip „een actief”, maar zijn evenzeer van toepassing op een afzonderlijk actief of een kasstroomgenererende eenheid. Aanvullende vereisten voor een individueel actief zijn uiteengezet in alinea 117 tot en met 121, voor een kasstroomgenererende eenheid in alinea 122 tot en met 123 en voor goodwill in alinea 124 tot en met 125.

(d) In alinea’s 126 tot en met 133 wordt vermeld welke informatie verschaft dient te worden over bijzondere waardeverminderingsverliezen en terugboeking van bijzondere waardeverminderingsverliezen voor activa en kasstroomgenererende eenheden. Alinea’s 134 tot en met 137 vermelden aanvullende vereisten inzake informatieverschaffing voor kasstroomgenererende eenheden waaraan goodwill of immateriële activa met onbeperkte gebruiksduur zijn toegerekend om te onderzoeken of er sprake is van bijzondere waardevermindering.

8. Een actief is aan een bijzondere waardevermindering onderhevig indien zijn boekwaarde hoger is dan zijn realiseerbare waarde. In alinea’s 12 tot en met 14 worden enkele indicaties beschreven die wijzen op een mogelijk bijzonder waardeverminderingsverlies. Als een van deze indicaties zich voordoet, is een entiteit vereist om een formele schatting te maken van de realiseerbare waarde. Deze standaard vereist niet dat een entiteit een formele schatting maakt van de realiseerbare waarde indien er geen aanwijzingen bestaan die duiden op een bijzonder waardeverminderingsverlies, behalve wanneer hetgeen vermeldt staat in alinea 10 van toepassing is.

9.  Een entiteit dient op elke verslagdatum te beoordelen of er een indicatie is die wijst op een mogelijke bijzondere waardevermindering van een actief. Indien een dergelijke indicatie bestaat, dient de entiteit de realiseerbare waarde van het actief te schatten.

10.  Een entiteit dient ook, ongeacht of er aanwijzingen bestaan voor een bijzondere waardevermindering:

(a)  jaarlijks te onderzoeken of een immaterieel actief met een onbeperkte gebruiksduur of een immaterieel actief dat nog niet gebruiksklaar is niet een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, door zijn boekwaarde met zijn realiseerbare waarde te vergelijken. Dit onderzoek op bijzondere waardevermindering kan op elk willekeurig ogenblik in de verslagperiode worden uitgevoerd, onder voorwaarde dat de toets elk jaar op hetzelfde tijdstip wordt uitgevoerd. Verschillende immateriële activa kunnen op verschillende tijdstippen worden onderzocht op bijzondere waardevermindering. Indien echter de eerste opname van een dergelijk immaterieel actief tijdens de lopende verslagperiode heeft plaatsgevonden, dient vóór het einde van de lopende verslagperiode onderzocht te worden of het immaterieel actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan.

(b)  jaarlijks te onderzoeken of goodwill die in het kader van een bedrijfscombinatie is verworven een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, overeenkomstig de alinea’s 80 tot en met 99.

11. Over het vermogen van een immaterieel actief om zodanige toekomstige economische voordelen te genereren dat de boekwaarde gerealiseerd kan worden, bestaat doorgaans meer onzekerheid wanneer het actief niet gebruiksklaar is dan wanneer dit wel het geval is. Daarom vereist deze standaard dat een entiteit ten minste jaarlijks de boekwaarde van een immaterieel actief dat nog niet gebruiksklaar is toetst op bijzondere waardevermindering.

12.  Bij de beoordeling of er indicaties zijn die wijzen op een mogelijke bijzondere waardevermindering van een actief, dient een entiteit ten minste de volgende indicaties in aanmerking te nemen:

Externe informatiebronnen

(a)  gedurende de verslagperiode is de marktwaarde van een actief beduidend meer gedaald dan verwacht zou mogen worden als gevolg van het verstrijken van de tijd of normaal gebruik.

(b)  belangrijke veranderingen met een nadelig effect op de entiteit hebben zich gedurende de verslagperiode voorgedaan of zullen zich in de nabije toekomst voordoen in de markt, de technologische, economische of juridische omgeving waarin de entiteit actief is dan wel in de markt waaraan een actief dienstbaar is.

(c)  marktrentevoeten of andere marktpercentages voor het rendement van beleggingen zijn gedurende de verslagperiode gestegen en zullen naar verwachting invloed hebben op de disconteringsvoet die wordt gebruikt voor de berekening van de bedrijfswaarde van een actief, en de realiseerbare waarde van het actief materieel verlagen.

(d)  de boekwaarde van de nettoactiva van de entiteit is hoger dan haar marktkapitalisatie.

Interne informatiebronnen

(e)  er zijn duidelijke aanwijzingen van economische veroudering van of fysieke schade aan een actief

(f)  belangrijke veranderingen met een nadelig effect op de entiteit hebben zich in de verslagperiode voorgedaan of zullen zich naar verwachting in de nabije toekomst voordoen, in de mate waarin of de manier waarop een actief wordt gebruikt of naar verwachting zal worden gebruikt. Deze veranderingen zijn onder meer het actief dat niet langer gebruikt wordt, plannen om de bedrijfsactiviteit waartoe een actief behoort te beëindigen of te reorganiseren, plannen om een actief te vervreemden op een eerdere datum dan verwacht en herbeoordelen van de gebruiksduur van een actief als beperkt eerder dan als onbeperkt  ( 31 ) .

(g)  uit interne rapportering blijkt duidelijk dat de economische prestaties van een actief beduidend minder (zullen) zijn dan verwacht.

13. De lijst in alinea 12 is niet exhaustief. Een entiteit kan andere indicaties in aanmerking nemen die wijzen op een mogelijke bijzondere waardevermindering van een actief. Ook in dit geval is de entiteit vereist om de realiseerbare waarde van het actief te bepalen. In geval van goodwill dient de entiteit te onderzoeken of er sprake is van een bijzondere waardevermindering overeenkomstig alinea’s 80 tot en met 99.

14. Bewijzen uit interne rapportering die wijzen op een mogelijke bijzondere waardevermindering van een actief, zijn onder meer het bestaan van:

(a) kasstromen voor de verwerving van het actief, of de verdere behoeften aan kasstromen voor de werking of het onderhoud ervan, die aanzienlijk hoger liggen dan aanvankelijk begroot;

(b) werkelijke nettokasstromen of exploitatiewinst of -verlies uit het actief die beduidend slechter zijn dan gebudgetteerd;

(c) een aanzienlijke afname in de gebudgetteerde nettokasstromen of exploitatiewinst, of een aanzienlijke toename in het gebudgetteerde verlies uit het actief;

of

(d) exploitatieverliezen of de uitstroom van nettokasmiddelen voor het actief wanneer de bedragen voor de lopende verslagperiode worden opgeteld bij de gebudgetteerde bedragen voor de toekomst.

15. Zoals in alinea 10 staat vermeld vereist deze standaard dat ten minste één keer per jaar een immaterieel actief met een onbeperkte gebruiksduur of dat nog niet gebruiksklaar is en goodwill getest worden op bijzondere waardevermindering. Behalve wanneer de vereisten in alinea 10 van toepassing zijn, dient bij de vraag of het noodzakelijk is de realiseerbare waarde van een actief te schatten het begrip materialiteit in aanmerking te worden genomen. Als vorige berekeningen bijvoorbeeld aantonen dat de realiseerbare waarde van een actief aanzienlijk hoger ligt dan zijn boekwaarde, hoeft de entiteit de realiseerbare waarde van het actief niet opnieuw te schatten als er inmiddels geen gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die dat verschil zouden wegnemen. Ook kan uit een vorige analyse blijken dat de realiseerbare waarde van een actief niet gevoelig is voor een (of meer) indicaties die in alinea 12 worden opgesomd.

16. Als illustratie van alinea 15, als de marktrente of andere marktpercentages voor het rendement van beleggingen tijdens de verslagperiode zijn gestegen, hoeft een entiteit in de volgende gevallen geen formele schatting te maken van de realiseerbare waarde van een actief:

(a) als het onwaarschijnlijk is dat de disconteringsvoet die wordt gebruikt om de bedrijfswaarde van het actief te berekenen, invloed zal ondervinden van de stijging in deze marktpercentages. Stijgingen van de kortetermijnrente hebben bijvoorbeeld mogelijk geen materieel effect op de disconteringsvoet die wordt gehanteerd voor een actief met een lange resterende gebruiksduur.

(b) als het waarschijnlijk is dat de disconteringsvoet die wordt gebruikt om de bedrijfswaarde van het actief te berekenen, invloed zal ondervinden van de stijging in deze marktpercentages, maar een voorgaande gevoeligheidsanalyse van de realiseerbare waarde aantoont dat:

(i) het onwaarschijnlijk is dat de realiseerbare waarde materieel zal afnemen omdat het ook waarschijnlijk is dat de toekomstige kasstromen zullen toenemen (bijvoorbeeld in sommige gevallen kan een entiteit in staat zijn om aan te tonen dat zij haar opbrengsten aanpast om eventuele rentestijgingen te compenseren);

of

(ii) het onwaarschijnlijk is dat de daling van de realiseerbare waarde zal leiden tot een materieel bijzonder waardeverminderingsverlies.

17. Als er een indicatie is dat een actief mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, kan dit erop wijzen dat de resterende gebruiksduur, de afschrijvingsmethode of de restwaarde voor het actief moet worden beoordeeld en aangepast volgens de standaard die op het actief van toepassing is, zelfs indien er voor het actief geen bijzonder waardeverminderingsverlies is opgenomen.

WAARDERING VAN DE REALISEERBARE WAARDE

18. In deze standaard wordt realiseerbare waarde gedefinieerd als de hoogste waarde van de reële waarde minus de verkoopkosten of de bedrijfswaarde van een actief of een kasstroomgenererende eenheid. In alinea’s 19 tot en met 57 worden de vereisten uiteengezet voor de waardering van de realiseerbare waarde. Deze vereisten hanteren het begrip „een actief”, maar zijn evenzeer van toepassing op een afzonderlijk actief of een kasstroomgenererende eenheid.

19. Het is niet altijd noodzakelijk om zowel de reële waarde verminderd met de verkoopkosten als de bedrijfswaarde van een actief te bepalen. Als geen van deze waarden de boekwaarde van het actief overtreft, heeft het actief geen bijzondere waardevermindering ondergaan en is het bijgevolg niet nodig om de andere waarde te schatten.

20. Het kan mogelijk zijn om de reële waarde minus de verkoopkosten van een actief te bepalen, zelfs als het niet op een actieve markt wordt verhandeld. Soms zal het echter niet mogelijk zijn om de reële waarde minus de verkoopkosten te bepalen omdat er geen grondslag voorhanden is om een betrouwbare schatting te maken van het bedrag dat uit de verkoop van het actief zou kunnen worden verkregen in een zakelijke objectieve transactie tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn. In dit geval kan een entiteit zich baseren op de bedrijfswaarde en de realiseerbare waarde van het actief.

21. Als er geen redenen zijn om aan te nemen dat de bedrijfswaarde van een actief zijn reële waarde minus verkoopkosten materieel overtreft, mag de reële waarde minus de verkoopkosten van het actief worden gebruikt als zijn realiseerbare waarde. Dit zal vaak het geval zijn voor activa die worden gehouden met het oog op vervreemding. De reden hiervoor is dat de bedrijfswaarde van een actief dat gehouden wordt voor vervreemding hoofdzakelijk zal bestaan uit de nettoverkoopopbrengsten, aangezien de toekomstige kasstromen uit het voortgezette gebruik van het actief tot zijn vervreemding waarschijnlijk verwaarloosbaar zullen zijn.

22. De realiseerbare waarde wordt bepaald voor een afzonderlijk actief, tenzij het actief geen instroom van kasmiddelen genereert die in ruime mate onafhankelijk is van die van andere activa of groepen activa. Indien dit het geval is, wordt de realiseerbare waarde bepaald voor de kasstroomgenererende eenheid waartoe het actief behoort (zie alinea’s 65 tot en met 103), tenzij:

(a) de reële waarde minus verkoopkosten van het actief hoger is dan zijn boekwaarde;

of

(b) de bedrijfswaarde van het actief kan worden geschat op een bedrag dat nauw aanleunt bij zijn reële waarde minus verkoopkosten en het mogelijk is om de reële waarde minus verkoopkosten te bepalen.

23. In sommige gevallen kunnen schattingen, gemiddelden en verkorte berekeningen een betrouwbare benadering vormen van de gedetailleerde berekeningen die in deze standaard worden geïllustreerd voor de bepaling van de reële waarde minus verkoopkosten of de bedrijfswaarde.

Waardering van de realiseerbare waarde van een immaterieel actief met een onbeperkte gebruiksduur

24. Alinea 10 vereist dat een immaterieel actief met een onbeperkte gebruiksduur jaarlijks zal worden getest op een bijzondere waardevermindering, door zijn boekwaarde met zijn realiseerbare waarde te vergelijken, ongeacht van de vraag of er eventueel aanwijzingen voor een bijzondere waardevermindering bestaan. De recentste gedetailleerde berekening van de realiseerbare waarde van een dergelijk actief die in een voorgaande verslagperiode gemaakt is mag voor het actief dat op bijzondere waardevermindering wordt onderzocht in de lopende verslagperiode worden gebruikt, op voorwaarde dat aan alle onderstaande criteria wordt voldaan:

(a) indien het immaterieel actief geen instromen van kasmiddelen genereert uit voortgezet gebruik die in ruime mate onafhankelijk zijn van andere activa of groepen activa en het actief bijgevolg, als onderdeel van de kasstroomgenererende eenheid waartoe het behoort, getest wordt op bijzondere waardevermindering, zijn de activa en verplichtingen waaruit deze eenheid is samengesteld sinds de laatst gemaakte berekening van de realiseerbare waarde niet in belangrijke mate gewijzigd.

(b) de recentste berekening van de realiseerbare waarde resulteerde in een bedrag dat de boekwaarde van het actief met een substantieel marge overtrof;

en

(c) wanneer op basis van een analyse van gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan en omstandigheden die zijn gewijzigd sinds de recentste berekening van de realiseerbare waarde, het onwaarschijnlijk is dat een actuele berekening van de realiseerbare waarde geringer uitvalt dan de boekwaarde van het actief.

Reële waarde minus verkoopkosten

25. De beste indicatie voor de reële waarde minus verkoopkosten van een actief is een prijs in een bindende verkoopovereenkomst in een transactie tussen (onafhankelijke) partijen op zakelijke en objectieve grondslag, aangepast om rekening te houden met de marginale kosten die direct zouden zijn toe te rekenen aan de vervreemding van het actief.

26. Als er geen bindende verkoopovereenkomst bestaat, maar het actief op een actieve markt wordt verhandeld, is de reële waarde minus verkoopkosten de marktprijs van het actief verminderd met de kosten van de vervreemding. De aangepaste marktprijs is doorgaans de actuele biedprijs. Als geen actuele biedprijzen beschikbaar zijn, kan de prijs van de recentste transactie een basis verschaffen voor de schatting van de reële waarde minus verkoopkosten, op voorwaarde dat er tussen de datum van de transactie en de datum waarop de schatting gebeurt geen aanzienlijke wijziging in de economische omstandigheden heeft plaatsgevonden.

27. Als er voor een actief geen bindende verkoopovereenkomst is, noch een actieve markt, wordt de reële waarde minus verkoopkosten gebaseerd op de beste beschikbare informatie om te komen tot het bedrag dat een entiteit op de balansdatum zou kunnen verkrijgen uit de vervreemding van het actief in een transactie tussen (onafhankelijke) partijen op zakelijke en objectieve grondslag tussen goed ingelichte partijen waartussen wilsovereenstemming bestaat, na aftrek van de kosten van de vervreemding. Bij de bepaling van deze waarde, houdt een entiteit rekening met de resultaten van recente transacties voor soortgelijke activa binnen dezelfde bedrijfstak. De reële waarde minus verkoopkosten weerspiegelt geen gedwongen verkoop, tenzij het management zich genoodzaakt ziet om onmiddellijk te verkopen.

28. Bij de bepaling van de reële waarde minus verkoopkosten worden de kosten van de vervreemding in mindering gebracht, met uitzondering van de kosten die als verplichtingen zijn opgenomen. Voorbeelden van dergelijke kosten zijn juridische kosten, zegelrechten en soortgelijke belastingen op transacties, de kosten voor de verwijdering van het actief en de directe marginale kosten om het actief verkoopklaar te maken. Anderzijds zijn ontslagvergoedingen (zoals gedefinieerd in IAS 19 Personeelsbeloningen) en kosten in verband met de inperking of reorganisatie van een bedrijf na de vervreemding van een actief geen directe marginale kosten die aan de vervreemding van het actief zijn toe te rekenen.

29. Soms is bij de vervreemding van een actief de koper vereist een verplichting over te nemen, en is slechts één reële waarde minus verkoopkosten beschikbaar voor zowel het actief als de verplichting. In alinea 78 wordt verklaard hoe dergelijke gevallen moeten worden behandeld.

Bedrijfswaarde

30.  De volgende elementen dienen te worden weergegeven in de berekening van de bedrijfswaarde van een actief:

(a)  een schatting van de toekomstige kasstromen die de entiteit verwacht te ontlenen aan het actief;

(b)  verwachtingen met betrekking tot mogelijke wijzigingen in het bedrag of de tijdsbepaling van dergelijke toekomstige kasstromen;

(c)  de tijdwaarde van geld, voorgesteld door de actuele risicovrije marktrentevoet;

(d)  de prijs voor de aan het actief inherente onzekerheid;

en

(e)  andere factoren zoals de afwezigheid van liquiditeit, die marktdeelnemers zouden opnemen in de waardering van toekomstige kasstromen die de entiteit verwacht aan het actief te ontlenen.

31. Voor het schatten van de bedrijfswaarde van een actief moeten de volgende stappen worden doorlopen:

(a) een schatting van de toekomstige instroom en uitstroom van kasmiddelen afkomstig uit het voortgezette gebruik van het actief en zijn uiteindelijke vervreemding;

en

(b) de toepassing van de geëigende disconteringsvoet op deze toekomstige kasstromen.

32. De in alinea 30(b), (d) en (e) bepaalde elementen kunnen ofwel als aanpassingen op toekomstige kasstromen ofwel als aanpassingen op de disconteringsvoet worden weergegeven. Ongeacht de methode die de entiteit hanteert om de verwachtingen aangaande mogelijke wijzigingen in het bedrag of de tijdsbepaling van toekomstige kasstromen weer te geven, het resultaat dient de verwachte contante waarde van de toekomstige kasstromen te weerspiegelen, dat wil zeggen het gewogen gemiddelde van alle mogelijke resultaten. Bijlage A verstrekt aanvullende leidraden voor de wijze waarop contante waarde technieken toegepast moeten worden in de waardering van de bedrijfswaarde van een actief.

Grondslag voor schattingen van toekomstige kasstromen

33.  Voor de waardering van de bedrijfswaarde dient een entiteit:

(a)  kasstroomprognoses te baseren op redelijke en gefundeerde veronderstellingen die de beste inschatting door het management vertegenwoordigen van de economische omstandigheden die gedurende de resterende gebruiksduur van het actief zullen bestaan. Er dient meer belang te worden gehecht aan externe bewijzen.

(b)  kasstroomprognoses te baseren op de recentste, door het management goedgekeurde financiële budgetten en voorspellingen. Zij dient echter eventuele toekomstige instromen of uitstromen van kasmiddelen die verwacht worden voort te zullen vloeien uit toekomstige herstructurering of uit verbetering of verhoging van de prestatie van een actief uit te sluiten. Prognoses op basis van deze budgetten/voorspellingen dienen maximaal vijf jaar te beslaan, tenzij een langere periode gerechtvaardigd kan worden.

(c)  kasstroomprognoses te schatten na de periode die door de meest recente budgetten/voorspellingen worden gedekt, door de op de budgetten/voorspellingen gebaseerde prognoses te extrapoleren en daarbij voor de volgende jaren een stabiele of afnemende groei te hanteren, tenzij een groeipercentage gerechtvaardigd kan worden. Dit groeipercentage mag niet hoger liggen dan het gemiddelde groeipercentage op lange termijn voor de producten, de sectoren, het land of de landen waarin de entiteit actief is, of voor de markt waarin het actief wordt gebruikt, tenzij een hoger percentage gerechtvaardigd kan worden.

34. Het management beoordeelt de redelijkheid van de veronderstellingen waarop de actuele kasstroomprognoses zijn gebaseerd, door de oorzaken van de verschillen tussen kasstroomprognoses uit het verleden en de actuele kasstromen te onderzoeken. Het management dient ervoor te zorgen dat de veronderstellingen waarop haar huidige kasstroomprognoses zijn gebaseerd consistent zijn met de feitelijke resultaten uit het verleden, op voorwaarde dat dit gepast is op grond van latere gebeurtenissen of omstandigheden die zich niet hebben voorgedaan op het moment waarop die feitelijke kasstromen gegenereerd zijn.

35. Gedetailleerde, expliciete en betrouwbare financiële budgetten/voorspellingen van toekomstige kasstromen over perioden van meer dan vijf jaar, zijn doorgaans niet beschikbaar. Daarom worden de schattingen van het management voor de toekomstige kasstromen gebaseerd op de meest recente budgetten/voorspellingen, met een maximum van vijf jaar. Het management kan kasstroomprognoses gebruiken die gebaseerd zijn op financiële budgetten/voorspellingen over een langere periode dan vijf jaar, als het management ervan overtuigd is dat deze prognoses betrouwbaar zijn en het op basis van ervaringen uit het verleden kan aantonen dat het in staat is om op nauwkeurige wijze kasstromen te voorspellen voor die langere periode.

36. Kasstroomprognoses tot het einde van de gebruiksduur van een actief worden gedaan door de kasstroomprognoses op basis van de financiële budgetten/voorspellingen te extrapoleren aan de hand van een groeipercentage voor de volgende jaren. Dit percentage is stabiel of neemt af, tenzij een stijging van het percentage aansluit bij objectieve informatie over patronen over de levensduur van een product of sector. Waar dat gepast is, is het groeipercentage nul of negatief.

37. Wanneer de omstandigheden gunstig zijn, is het waarschijnlijk dat er concurrenten actief worden en de groei beperken. Bijgevolg is het voor entiteiten moeilijk om het gemiddelde historische groeipercentage op lange termijn (ca. twintig jaar) te overtreffen voor de producten, de sectoren, het land of de landen waarin de entiteit actief is, of voor de markt waarin het actief wordt gebruikt.

38. In haar gebruik van informatie uit financiële budgetten/voorspellingen gaat de entiteit na of de informatie redelijke en gefundeerde veronderstellingen weerspiegelt en de beste schatting van het management vertegenwoordigt in verband met de economische omstandigheden die gedurende de resterende gebruiksduur van het actief zullen bestaan.

Samenstelling voor schattingen van toekomstige kasstromen

39.  Schattingen van toekomstige kasstromen dienen het volgende te omvatten:

(a)  prognoses van de instroom van kasmiddelen uit het voortgezette gebruik van het actief;

(b)  prognoses van de uitstroom van kasmiddelen die onvermijdelijk plaats moeten vinden om de instroom van kasmiddelen uit het voortgezette gebruik van het actief te genereren (met inbegrip van de uitstroom van kasmiddelen om het actief voor te bereiden op zijn gebruik), en direct aan het actief kunnen worden toegeschreven of op redelijke en consistente basis aan het actief kunnen worden toegerekend;

en

(c)  de eventuele te ontvangen (of te betalen) nettokasstromen voor de vervreemding van het actief aan het einde van zijn gebruiksduur.

40. Schattingen van toekomstige kasstromen en de disconteringsvoet weerspiegelen consistente veronderstellingen over prijsstijgingen toe te schrijven aan algemene inflatie. Als in de disconteringsvoet het effect van prijsstijgingen toe te schrijven aan algemene inflatie is vervat, worden toekomstige kasstromen bijgevolg in nominale termen geschat. Als het effect van prijsstijgingen toe te schrijven aan algemene inflatie niet in de disconteringsvoet is vervat, worden de toekomstige kasstromen in reële termen geschat (maar omvatten ze wel toekomstige specifieke prijsstijgingen of -dalingen).

41. Prognoses van de uitstroom van kasmiddelen omvatten de dagelijkse onderhoudskosten van het actief alsook de toekomstige overheadkosten die direct aan het gebruik van het actief kunnen worden toegeschreven, of die op een redelijke en consistente basis aan het gebruik van het actief kunnen worden toegerekend.

42. Indien de boekwaarde van een actief nog niet alle uitstromen van kasmiddelen omvat die moeten plaatsvinden vóór het actief klaar is voor gebruik of verkoop, omvat de schatting van de toekomstige uitstroom van kasmiddelen een schatting van enige verdere uitstroom van kasmiddelen die naar verwachting zal gebeuren vóór het actief klaar is voor gebruik of verkoop. Dit is bijvoorbeeld het geval voor een gebouw in aanbouw, of voor een ontwikkelingsproject dat nog niet is voltooid.

43. Om dubbeltelling te vermijden, omvatten schattingen van toekomstige kasstromen geen:

(a) instroom van kasmiddelen uit activa die een instroom van kasmiddelen genereren die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen uit het te beoordelen actief (bijvoorbeeld financiële activa, zoals vorderingen);

en

(b) uitstroom van kasmiddelen die verband houdt met posten die als verplichtingen zijn opgenomen (bijvoorbeeld te betalen posten, pensioenen of voorzieningen).

44.  Toekomstige kasstromen dienen te worden geschat voor het actief in zijn huidige toestand. Schattingen van toekomstige kasstromen dienen geen geschatte toekomstige instroom of uitstroom van kasmiddelen te omvatten die naar verwachting zullen voortvloeien uit:

(a)  een toekomstige reorganisatie waartoe een entiteit zich nog niet heeft verbonden;

of

(b)  prestatieverbetering of -verhoging van het actief.

45. Aangezien toekomstige kasstromen worden geschat voor het actief in zijn huidige toestand, weerspiegelt de bedrijfswaarde niet:

(a) de toekomstige uitstroom van kasmiddelen of gerelateerde kostenbesparingen (bijvoorbeeld verlagingen van de personeelskosten) of voordelen die naar verwachting zullen voortvloeien uit een toekomstige reorganisatie waartoe een entiteit zich nog niet heeft verbonden;

of

(b) toekomstige uitstroom van kasmiddelen die de prestatie van het actief zal verbeteren of verhogen of de gerelateerde instroom van kasmiddelen die verwacht wordt voort te zullen vloeien uit een dergelijke uitstroom van kasmiddelen.

46. Een reorganisatie is een programma dat door het management wordt gepland en waarover het management de zeggenschap heeft, en dat tot materiële wijzigingen leidt in hetzij het toepassingsgebied van de activiteiten van een entiteit, hetzij de manier waarop de bedrijfsvoering geschiedt. IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa omvat leidraden die verduidelijken wanneer een entiteit zich tot een reorganisatie verbindt.

47. Als een entiteit zich tot een reorganisatie verbindt, is het waarschijnlijk dat bepaalde activa door deze reorganisatie zullen worden beïnvloed. Wanneer de entiteit zich eenmaal tot de reorganisatie heeft verbonden:

(a) weerspiegelen haar schattingen van de toekomstige instroom en uitstroom van kasmiddelen voor de bepaling van de bedrijfswaarde de kostenbesparingen en andere voordelen uit de reorganisatie (op basis van de meest recente financiële budgetten/voorspellingen die door het management goedgekeurde);

en

(b) worden haar schattingen van de toekomstige uitstroom van kasmiddelen voor de reorganisatie opgenomen in een voorziening voor reorganisatie, overeenkomstig IAS 37.

In voorbeeld 5 wordt het effect van een toekomstige reorganisatie op de berekening van de bedrijfswaarde geïllustreerd.

48. Tot op het moment dat een entiteit overgaat tot een uitstroom van kasmiddelen die de prestatie van een actief bevordert of verbetert, omvatten schattingen van toekomstige kasstromen niet de geschatte instroom van toekomstige kasmiddelen die naar verwachting uit deze aan de uitstroom van kasmiddelen gerelateerde toename van economische voordelen zal voortvloeien (zie illustrerend voorbeeld 6).

49. Schattingen van toekomstige kasstromen omvatten de toekomstige uitstroom van kasmiddelen die nodig is om het peil van de economische voordelen die verwacht wordt voort te zullen vloeien uit de actuele staat van het actief te handhaven. Wanneer een kasstroomgenererende eenheid bestaat uit activa met een naar verwachting verschillende gebruiksduur, welke alle van relevant belang zijn voor de voortzetting van de activiteiten van de eenheid, wordt de vervanging van activa die een kortere gebruiksduur hebben geacht deel uit te maken van de dagelijkse onderhoudskosten van de eenheid bij de schatting van haar toekomstige kasstromen. Wanneer een enkel actief bestaat uit elementen met naar verwachting een verschillende gebruiksduur, wordt de vervanging van de elementen die een kortere gebruiksduur hebben eveneens geacht deel uit te maken van de dagelijkse onderhoudskosten van het actief bij de schatting van de toekomstige kasstromen die door het actief gegenereerd zullen worden.

50.  Schattingen van toekomstige kasstromen dienen niet te omvatten:

(a)  instroom of uitstroom van kasmiddelen uit financieringsactiviteiten;

of

(b)  ontvangsten of betalingen uit hoofde van winstbelastingen.

51. Geschatte toekomstige kasstromen weerspiegelen veronderstellingen die consistent zijn met de manier waarop de disconteringsvoet wordt bepaald. Anders wordt het effect van bepaalde veronderstellingen dubbel gerekend of niet meegerekend. Aangezien rekening wordt gehouden met de tijdwaarde van geld door de geschatte toekomstige kasstromen te disconteren, omvatten deze kasstromen geen instroom of uitstroom van kasmiddelen uit financieringsactiviteiten. Evenzo worden toekomstige kasstromen geschat vóór belastingen, aangezien de disconteringsvoet vóór belastingen wordt bepaald.

52.  De schatting van nettokasstromen die moeten worden ontvangen (of moeten worden betaald) voor de vervreemding van een actief aan het einde van zijn gebruiksduur, dient het bedrag te zijn dat een entiteit verwacht te verkrijgen uit de vervreemding van het actief in een zakelijke, objectieve transactie tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn, na aftrek van de geschatte kosten van de vervreemding.

53. De schatting van de nettokasstromen die moeten worden ontvangen (of betaald) voor de vervreemding van een actief aan het einde van zijn gebruiksduur wordt op een vergelijkbare manier bepaald als de reële waarde minus verkoopkosten van het actief, behalve dat bij de schatting van die nettokasstromen:

(a) een entiteit prijzen hanteert die op de datum van de schatting prevaleren voor soortgelijke activa die het einde van hun gebruiksduur hebben bereikt en die operationeel zijn geweest in omstandigheden die vergelijkbaar zijn met die waarin het actief zal worden gebruikt.

(b) de entiteit past deze prijzen aan om rekening te houden met het effect van zowel toekomstige prijsstijgingen te wijten aan de algemene inflatie als specifieke toekomstige prijsstijgingen of -dalingen. Als schattingen van toekomstige kasstromen uit het voortgezette gebruik van het actief en de disconteringsvoet echter geen rekening houden met het effect van de algemene inflatie, wordt dit effect evenmin door de entiteit opgenomen in de schatting van de nettokasstromen bij vervreemding.

Toekomstige kasstromen in vreemde valuta

54. Toekomstige kasstromen worden geschat in de valuta waarin zij zullen worden gegenereerd en vervolgens gedisconteerd aan de hand van een disconteringsvoet die voor die valuta geëigend is. Een entiteit gebruikt bij de omrekening van de contante waarde de contante wisselkoers die geldt op de datum waarop de bedrijfswaarde berekend wordt.

Disconteringsvoet

55.  De disconteringsvoet(en) dient (dienen) (een) percentage(s) te zijn voor belastingen die de huidige marktbeoordelingen weerspiegelt (weerspiegelen) van:

(a)  de tijdwaarde van geld;

en

(b)  de aan het actief verbonden risico’s waarvoor de schattingen van toekomstige kasstromen niet zijn aangepast.

56. Een disconteringsvoet die rekening houdt met de huidige marktbeoordelingen van de tijdwaarde van geld en de specifieke risico’s van het actief, is de rendementseis die beleggers zouden stellen indien zij een belegging kozen die kasstromen zou genereren die qua bedrag, tijdstip en risicoprofiel vergelijkbaar zijn met de kasstromen die de entiteit uit het actief verwacht te verkrijgen. Deze disconteringsvoet wordt geschat op basis van het percentage dat wordt gebruikt in actuele markttransacties voor vergelijkbare activa of op basis van de gewogen gemiddelde vermogenskosten van een beursgenoteerde entiteit die een enkel actief heeft (of een portefeuille van activa), in termen van capaciteit en risico’s vergelijkbaar met het te beoordelen actief. De disconteringsvoet(en) die gebruikt wordt (worden) bij de waardering van de bedrijfswaarde van een actief dient (dienen) geen rekening te houden met risico’s waarmee al rekening is gehouden in schattingen van toekomstige kasstromen. Anders wordt het effect van bepaalde veronderstellingen dubbel gerekend.

57. Als de markt geen specifieke disconteringsvoet voor het actief kent, gebruikt de entiteit alternatieve methoden om de disconteringsvoet te schatten. Bijlage A verschaft aanvullende leidraden om de disconteringsvoet in dergelijke omstandigheden te schatten.

OPNAME EN WAARDERING VAN EEN BIJZONDER WAARDEVERMINDERINGSVERLIES

58. In de alinea’s 59 tot en met 64 worden de vereisten beschreven voor de opname en waardering van bijzondere waardeverminderingsverliezen voor een afzonderlijk actief die geen goodwill is. De opname en waardering van bijzondere waardeverminderingsverliezen voor kasstroomgenererende eenheden en goodwill worden behandeld in alinea 65 tot en met 108.

59.  Als en slechts alleen als de realiseerbare waarde van een actief onder zijn boekwaarde ligt, dient de boekwaarde van het actief te worden verlaagd tot zijn realiseerbare waarde. Deze verlaging is een bijzonder waardeverminderingsverlies.

60.  Een bijzonder waardeverminderingsverlies dient onmiddellijk in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen, tenzij het actief overeenkomstig een andere standaard tegen de geherwaardeerde waarde wordt geboekt (bijvoorbeeld in overeenstemming met het herwaarderingsmodel in IAS 16 Materiële vaste activa). Een bijzonder waardeverminderingsverlies van een geherwaardeerd actief dient in overeenstemming met die andere standaard te worden behandeld als een herwaarderingsafname.

61. Een bijzonder waardeverminderingsverlies op een niet-geherwaardeerd actief wordt in de winst- en verliesrekening opgenomen. Een bijzonder waardeverminderingsverlies op een geherwaardeerd actief wordt echter direct opgenomen in de herwaarderingsreserve voor het actief, voor zover het bijzonder waardeverminderingsverlies niet meer bedraagt dan het bedrag van de herwaarderingsreserve voor datzelfde actief.

62.  Indien het geschatte bedrag van een bijzonder waardeverminderingsverlies hoger is dan de boekwaarde van het gerelateerde actief, dient een entiteit uitsluitend een verplichting op te nemen als en slechts als dit door een andere standaard wordt voorgeschreven.

63.  Na de opname van een bijzonder waardeverminderingsverlies dient de afschrijvingslast voor toekomstige perioden te worden aangepast om de aangepaste boekwaarde, verminderd met de eventuele restwaarde, systematisch over de resterende gebruiksduur te spreiden.

64. Als een bijzonder waardeverminderingsverlies wordt opgenomen, worden daaraan gerelateerde uitgestelde belastingvorderingen of -verplichtingen bepaald in overeenstemming met IAS 12 Winstbelastingen door de aangepaste boekwaarde van het actief te vergelijken met zijn fiscale boekwaarde (zie voorbeeld 3).

KASSTROOMGENERERENDE EENHEDEN EN GOODWILL

65. In alinea’s 66 tot en met 108 worden de vereisten uiteengezet voor de identificatie van de kasstroomgenererende eenheid waartoe een actief behoort, voor de bepaling van de boekwaarde en de opname van bijzondere waardeverminderingsverliezen voor kasstroomgenererende eenheden en goodwill.

Identificatie van de kasstroomgenererende eenheid waartoe een actief behoort

66.  Indien er enige aanwijzing bestaat dat een actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, dient de realiseerbare waarde te worden geschat voor het individuele actief. Indien het niet mogelijk is de realiseerbare waarde van het individuele actief te schatten, dient een entiteit de realiseerbare waarde te bepalen van de kasstroomgenererende eenheid waartoe het actief behoort (de kasstroomgenererende eenheid van het actief).

67. De realiseerbare waarde van een individueel actief kan niet worden bepaald indien:

(a) de bedrijfswaarde van het actief niet kan worden geschat op een bedrag dat nauw aanleunt bij zijn reële waarde minus verkoopkosten (bijvoorbeeld als de toekomstige kasstromen uit voortgezet gebruik van het actief niet als verwaarloosbaar kunnen worden beschouwd);

en

(b) het actief dat geen instroom van kasmiddelen genereert die in ruime mate onafhankelijk zijn van die van andere activa.

In dergelijke gevallen kan de bedrijfswaarde, en bijgevolg ook de realiseerbare waarde, alleen worden bepaald voor de kasstroomgenererende eenheid van het actief.

Voorbeeld

Een mijnbouwentiteit beschikt over een private spoorweg ter ondersteuning van haar mijnbouwactiviteiten. De private spoorweg zou alleen tegen schrootwaarde kunnen worden verkocht en genereert geen instroom van kasmiddelen die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen uit de andere activa van de mijn.

Het is niet mogelijk om de realiseerbare waarde van de private spoorweg te schatten, omdat zijn bedrijfswaarde niet kan worden bepaald en waarschijnlijk verschillend is van de schrootwaarde. Bijgevolg schat de entiteit de realiseerbare waarde van de kasstroomgenererende eenheid waartoe de private spoorweg behoort, dat wil zeggen de mijn als geheel.

68. Zoals gedefinieerd in alinea 6 is de kasstroomgenererende eenheid van een actief de kleinste identificeerbare groep van activa waartoe het actief behoort en een instroom van kasmiddelen genereert die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen van andere activa of groepen van activa. Voor de identificatie van de kasstroomgenererende eenheid van een actief is oordeelsvorming vereist. Als de realiseerbare waarde van een individueel actief niet kan worden bepaald, identificeert de entiteit de kleinste aggregatie van activa die een in ruime mate onafhankelijke instroom van kasmiddelen genereert.

Voorbeeld

Een busmaatschappij verleent diensten op grond van een overeenkomst met een gemeente. Deze overeenkomst vereist een minimale dienstverlening op elk van de vijf verschillende routes. De activa die aan elke route kunnen worden toegeschreven en de kasstromen uit elke route kunnen afzonderlijk worden geïdentificeerd. Op een van de routes wordt een aanzienlijk verlies geleden.

Omdat de entiteit niet de mogelijkheid heeft om een busroute in te perken, is het laagste niveau van de identificeerbare instroom van kasmiddelen die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen van andere activa of groepen activa, de instroom van kasmiddelen die door de vijf routes samen wordt gegenereerd. De kasstroomgenererende eenheid voor elke route is de busmaatschappij als geheel.

69. De instroom van kasmiddelen verwijst naar de instroom van geldmiddelen en kasequivalenten die worden ontvangen van partijen buiten de entiteit. Bij de bepaling of de instroom van kasmiddelen van een actief (of groep van activa) in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen van andere activa (of groepen van activa), overweegt een entiteit verschillende factoren, waaronder de manier waarop het management toeziet op de activiteiten van de entiteit (zoals per productlijn, per bedrijfssegment, per locatie, district, regio) of de manier waarop het management beslissingen neemt over het voortgezette gebruik dan wel de vervreemding van de activa van de entiteit en de continuïteit of afstoting van haar activiteiten. In voorbeeld 1, zijn enkele voorbeelden opgenomen voor de identificatie van een kasstroomgenererende eenheid.

70.  Als er voor de productie van een actief of groep van activa een actieve markt bestaat, dient dat actief of die groep van activa te worden geïdentificeerd als een kasstroomgenererende eenheid, zelfs indien (een deel van) de productie intern wordt gebruikt. Indien de instroom van kasmiddelen gegenereerd door een actief of een kasstroomgenererende eenheid beïnvloed wordt door interne overdrachtsprijzen, dient een entiteit de beste schattingen van het management voor (de) toekomstige prijs (prijzen) te gebruiken die verkregen zou(den) kunnen worden in een transactie tussen (onafhankelijke) partijen op zakelijke en objectieve grondslag door een schatting te maken van:

(a)  de toekomstige instroom van kasmiddelen die gebruikt wordt om de bedrijfswaarde van het actief of de kasstroomgenererende eenheid te bepalen;

en

(b)  de toekomstige uitstroom van kasmiddelen die gebruikt wordt om de bedrijfswaarde van alle andere activa of kasstroomgenererende eenheden te bepalen die door de interne overdrachtsprijzen zijn beïnvloed.

71. Zelfs indien een deel van de productie of de volledige productie van een actief of groep van activa gebruikt wordt door andere eenheden van de entiteit (bijvoorbeeld halffabrikaten in een productieproces), vormt dit actief of deze groep van activa een aparte kasstroomgenererende eenheid als de entiteit de productie op een actieve markt zou kunnen verkopen. De reden hiervoor is dat het actief of deze groep van activa een instroom van kasmiddelen zou kunnen genereren die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen van andere activa of groep van activa. Als er informatie wordt gebruikt die gebaseerd is op financiële budgetten/voorspellingen die met een dergelijke kasstroomgenererende eenheid verband houdt of met elke ander actief of elke andere kasstroomgenererende eenheid die door interne overdrachtprijzen beïnvloed is, past een entiteit deze informatie aan als de interne overdrachtsprijzen geen weergave zijn van de beste schatting van het management voor toekomstige prijzen die bereikt zouden kunnen worden in transactie tussen (onafhankelijke) partijen op zakelijke en objectieve grondslag.

72.  Kasstroomgenererende eenheden dienen voor elke periode consistent te worden geïdentificeerd voor hetzelfde actief of dezelfde soort activa, tenzij een wijziging gerechtvaardigd is.

73. Als een entiteit bepaalt dat een actief tot een andere kasstroomgenererende eenheid behoort dan in voorgaande perioden, of dat de soorten activa die voor de kasstroomgenererende eenheid van het actief zijn samengevoegd zijn gewijzigd, vereist alinea 130 dat informatie over de kasstroomgenererende eenheid wordt vermeld als een bijzonder waardeverminderingsverlies opgenomen of teruggeboekt wordt voor de kasstroomgenererende eenheid.

Realiseerbare waarde en boekwaarde van een kasstroomgenererende eenheid

74. De realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid is de hoogste waarde van de reële waarde minus verkoopkosten van de kasstroomgenererende eenheid en zijn bedrijfswaarde. Voor de bepaling van de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid dienen alle verwijzingen naar „een actief” in alinea 19 tot en met 57 te worden gelezen als verwijzingen naar „een kasstroomgenererende eenheid”.

75.  De boekwaarde van een kasstroomgenererende eenheid dient te worden bepaald op een basis die consistent is met de wijze waarop de realiseerbare waarde van de kasstroomgenererende eenheid wordt bepaald.

76. De boekwaarde van een kasstroomgenererende eenheid:

(a) omvat de boekwaarde van alleen die activa die direct kunnen worden toegeschreven aan de kasstroomgenererende eenheid of die er op een redelijke en consistente basis aan kunnen worden toegerekend en de toekomstige instroom van kasmiddelen zullen genereren die gebruikt is bij de bepaling van de bedrijfswaarde van de kasstroomgenererende eenheid;

en

(b) omvat niet de boekwaarde van enige opgenomen verplichting, tenzij de realiseerbare waarde van de kasstroomgenererende eenheid niet kan worden bepaald zonder rekening te houden met deze verplichting.

De reden hiervoor is dat de reële waarde minus verkoopkosten en de bedrijfswaarde van een kasstroomgenererende eenheid worden bepaald zonder de kasstromen die betrekking hebben op activa die geen deel uitmaken van de kasstroomgenererende eenheid en op verplichtingen die zijn opgenomen (zie alinea’s 28 en 43).

77. Wanneer activa voor de beoordeling van de realiseerbare waarde worden samengevoegd, is het belangrijk dat in de kasstroomgenererende eenheid alle activa worden opgenomen die de relevante instroom van kasmiddelen genereren of in het verleden hebben gegenereerd. Anders zou de indruk kunnen worden gewekt dat de kasstroomgenererende eenheid volledig realiseerbaar is, terwijl eigenlijk een bijzonder waardeverminderingsverlies heeft plaatsgevonden. Ofschoon bepaalde activa bijdragen tot de geschatte toekomstige kasstromen van een kasstroomgenererende eenheid, kunnen ze niet op een redelijke en consistente basis aan de kasstroomgenererende eenheid worden toegeschreven. Dit kan het geval zijn voor goodwill of algemene bedrijfsactiva, zoals de activa van het hoofdkantoor. In alinea’s 80 tot en met 103 wordt verklaard hoe deze activa moeten worden behandeld wanneer een kasstroomgenererende eenheid op bijzondere waardevermindering wordt getoetst.

78. Het kan noodzakelijk zijn om sommige opgenomen verplichtingen in aanmerking te nemen om de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid te bepalen. Dit kan gebeuren indien bij de vervreemding van een kasstroomgenererende eenheid de koper verplicht is de verplichting over te nemen. In dit geval is de reële waarde minus verkoopkosten (of de geschatte kasstroom uit de uiteindelijke vervreemding) van de kasstroomgenererende eenheid, de geschatte verkoopprijs voor de activa van de kasstroomgenererende eenheid en de verplichting samen, verminderd met de kosten van de vervreemding. Om een zinvolle vergelijking te kunnen maken tussen de boekwaarde van de kasstroomgenererende eenheid en haar realiseerbare waarde, wordt bij de bepaling van zowel de bedrijfswaarde als de boekwaarde van de kasstroomgenererende eenheid de boekwaarde van de verplichting in mindering gebracht.

Voorbeeld

Een mijnbouwonderneming is actief in een land waar de wetgeving vereist dat de eigenaar van de mijn het terrein na afloop van de ontginningsactiviteiten in zijn oorspronkelijke staat herstelt. De kosten voor het herstel van de omgeving omvatten de vervanging van de deklaag, die moet worden verwijderd vóór de aanvang van de ontginning. Op het moment dat de deklaag werd verwijderd, is een voorziening opgenomen voor de kosten om de deklaag opnieuw aan te brengen. Het voorziene bedrag werd opgenomen als deel van de kosten van de mijn, en wordt afgeschreven over de gebruiksduur van de mijn. De boekwaarde van de voorziening voor de herstelkosten bedraagt 500 VE ( 32 ), gelijk aan de contante waarde van de herstelkosten.

De entiteit onderzoekt of de mijn een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. De kasstroomgenererende eenheid voor de mijn is de mijn als geheel. De entiteit heeft verschillende biedprijzen ontvangen om de mijn te kopen voor circa 800 VE. De prijs houdt rekening met het feit dat de koper de verplichting op zich neemt de deklaag te herstellen. De vervreemdingskosten voor de mijn zijn verwaarloosbaar. De bedrijfswaarde van de mijn bedraagt circa 1 200 VE, zonder herstelkosten. De boekwaarde van de mijn bedraagt 1 000 VE.

De reële waarde minus verkoopkosten van de kasstroomgenererende eenheid bedraagt 800 VE. Dit bedrag houdt rekening met de reeds voorziene herstelkosten. Bijgevolg wordt de bedrijfswaarde voor de kasstroomgenererende eenheid bepaald na rekening te hebben gehouden met de herstelkosten en wordt deze geschat op 700 VE (1 200 VE minus 500 VE). De boekwaarde van de kasstroomgenererende eenheid is 500 VE, namelijk de boekwaarde van de mijn (1 000 VE) minus de boekwaarde van de voorziening voor herstelkosten (500 VE). Daarom overtreft de realiseerbare waarde van de kasstroomgenererende eenheid haar boekwaarde.

79. Om praktische redenen wordt de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid soms bepaald na rekening te hebben gehouden met activa die geen deel uitmaken van de kasstroomgenererende eenheid (bijvoorbeeld vorderingen of andere financiële activa) of verplichtingen die zijn opgenomen (bijvoorbeeld te betalen posten, pensioenen en andere voorzieningen). In dergelijke gevallen wordt de boekwaarde van de kasstroomgenererende eenheid verhoogd met de boekwaarde van die activa en verlaagd met de boekwaarde van die verplichtingen.

Goodwill

80.  In het belang van het onderzoek op bijzondere waardevermindering, dient goodwill die verworven is in een bedrijfscombinatie vanaf de datum van overname toegerekend te worden aan alle kasstroomgenererende eenheden of aan elke groep kasstroomgenererende eenheden van de overnemende partij, die naar verwachting voordeel zullen halen uit de synergie in de bedrijfscombinatie, ongeacht van de vraag of vorderingen of verplichtingen van de overgenomen partij aan die eenheden of groepen eenheden zijn toegekend. Elke eenheid of groep eenheden waaraan goodwill op die wijze is toegerekend dient:

(a)  het laagste niveau binnen de entiteit te vertegenwoordigen waarop goodwill opgevolgd wordt voor interne management doeleinden;

en

(b)  niet groter te zijn dan een deel gebaseerd op ofwel de entiteit primaire ofwel secundaire indeling van de gegevens bepaald in overeenstemming met IAS 14 Gesegmenteerde informatie.

81. Goodwill die verworven wordt in een bedrijfscombinatie komt overeen met een betaling die door de overnemende partij gedaan is voordat toekomstige economische voordelen verkregen kunnen worden uit activa die niet afzonderlijk geïdentificeerd en opgenomen kunnen worden. Goodwill genereert geen kasstromen los van andere activa of groepen van activa, en draagt vaak bij aan kasstromen van meerdere kasstroomgenererende eenheden. Goodwill kan soms niet op een niet-arbitraire basis worden toegerekend aan individuele kasstroomgenererende eenheden, maar slechts aan groepen van kasstroomgenererende eenheden. Bijgevolg omvat het laagste niveau binnen de entiteit waarop goodwill opgevolgd wordt voor interne management doeleinden soms een aantal kasstroomgenererende eenheden waarop de goodwill betrekking heeft maar waaraan het niet kan worden toegerekend. Verwijzigingen in alinea 83 tot en met 99 naar een kasstroomgenererende eenheid waaraan goodwill is toegerekend dient te worden geïnterpreteerd als zijnde verwijzingen naar een groep van kasstroomgenererende eenheden waaraan goodwill is toegerekend.

82. De toepassing van de vereisten in alinea 80 heeft als gevolg dat goodwill op bijzondere waardevermindering getoetst wordt op een niveau, dat overeenstemt met de wijze waarop de entiteit haar bedrijfsactiviteiten beheert en waarmee de goodwill van nature is verbonden. Om deze reden is de ontwikkeling van aanvullende financiële verslaggevingsmethoden gewoonlijk niet nodig.

83. Een kasstroomgenererende eenheid waaraan goodwill is toegerekend om te onderzoeken of er sprake is van bijzondere waardevermindering kan mogelijk niet overeenkomen met het niveau waarop goodwill toegerekend is volgens IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen voor de waardering van winsten of verliezen van vreemde valuta. Als een entiteit volgens IAS 21 bijvoorbeeld vereist is goodwill op relatief lage niveaus toe te rekenen om winsten en verliezen van vreemde valuta te waarderen, is het niet verplicht om de goodwill op bijzondere waardevermindering te toetsen op datzelfde niveau, tenzij zij ook de goodwill opvolgt voor interne management doeleinden.

84.  Als de eerste toerekening van goodwill die in een bedrijfscombinatie is verworven niet volledig uitgevoerd kan worden vóór het einde van de verslagperiode waarin de bedrijfscombinatie tot stand is gekomen, dient die eerste toerekening voltooid te worden vóór het einde van de eerste verslagperiode die aanvangt na de datum van overname.

85. Als de eerste verwerking van een bedrijfscombinatie aan het einde van de periode waarin de bedrijfscombinatie tot stand is gekomen slechts voorlopig kan worden bepaald, overeenkomstig International Financial Reporting Standard 3 Bedrijfscombinaties:

(a) verwerkt de overnemende partij de bedrijfscombinatie op basis van die voorlopige waarden;

en

(b) neemt de overnemende partij alle aanpassingen op die voorlopige waarden op, als gevolg van het afronden van de eerste verwerking binnen twaalf maanden na datum van overname.

In dergelijke omstandigheden kan ook de voltooiing van de eerste toerekening van goodwill die in de bedrijfscombinatie is verworven vóór het einde van de verslagperiode waarin de bedrijfscombinatie tot stand is gekomen niet mogelijk blijken te zijn. In voorkomend geval verschaft de entiteit de in alinea 133 vereiste informatie.

86.  Als goodwill toegerekend is aan een kasstroomgenererende eenheid en de entiteit een activiteit binnen die eenheid afstoot, dient de aan de activiteit gerelateerde goodwill die afgestoten wordt:

(a)  te worden opgenomen in de boekwaarde van de activiteit bij de bepaling van de winst of het verlies bij de afstoting;

en

(b)  te worden gewaardeerd op basis van de betreffende waarden van de afgestoten activiteit en van het gedeelte van de kasstroomgenererende eenheid dat niet wordt afgeschaft, tenzij de entiteit kan aantonen dat een andere methode de aan de afgestoten activiteit gerelateerde goodwill beter kan weergeven.

Voorbeeld

Een entiteit verkoopt een activiteit voor 100 VE die deel uitmaakte van een kasstroomgenererende eenheid waaraan goodwill was toegerekend. De aan de eenheid toegerekende goodwill kan niet bepaald of geassocieerd worden met een groep activa op een lager niveau dan dat van de entiteit, behalve op arbitraire wijze. De realiseerbare waarde van het gedeelte van de kasstroomgenererende eenheid dat niet wordt afgeschaft bedraagt 300 VE.

Omdat de aan de kasstroomgenererende eenheid gerelateerde goodwill niet op niet-arbitraire wijze kan worden bepaald noch geassocieerd kan worden met een groep activa op een lager niveau dan dat van die eenheid, wordt de goodwill die geassocieerd is met de afgestoten activiteit gewaardeerd op basis van de waarden die betrekking hebben op het afgestoten actief en het gedeelte van de eenheid dat niet wordt afgeschaft. Om die reden is 25 percent van de aan de kasstroomgenererende eenheid toegerekende goodwill opgenomen in de boekwaarde van de verkochte activiteit.

87.  Als een entiteit haar financiële verslaggeving op zodanige manier reorganiseert zodat de samenstelling van één of meer kasstroomgenererende eenheden, waaraan goodwill is toegerekend, gewijzigd wordt, dient goodwill opnieuw aan de betreffende eenheden te worden toegerekend. Deze nieuwe toerekening zal worden uitgevoerd aan de hand van een relatieve waardemethode die lijkt op de methode die gehanteerd wordt wanneer een entiteit een activiteit binnen de kasstroomgenererende eenheid afstoot, tenzij de entiteit kan aantonen dat een andere methode de goodwill die gerelateerd is aan de geherstructureerde eenheden beter kan weergeven.

Voorbeeld

Goodwill is in vorige perioden toegerekend aan kasstroomgenererende eenheid A. De aan eenheid A toegerekende goodwill kan niet bepaald of geassocieerd worden met een groep activa op een lager niveau dan dat van A, behalve op arbitraire wijze. A moet opgesplitst en geïntegreerd worden in drie andere kasstroomgenererende eenheden B, C en D.

Omdat de aan de eenheid A gerelateerde goodwill niet op niet-arbitraire wijze kan worden bepaald noch geassocieerd kan worden met een groep activa op een lager niveau dan dat van A, wordt de goodwill opnieuw toegerekend aan de eenheden B, C en D op basis van de waarden die betrekking hebben op de drie onderdelen van A, voordat die onderdelen samengevoegd werden tot B, C en D.

88.  Wanneer goodwill die betrekking heeft op een kasstroomgenererende eenheid maar die niet aan die eenheid is toegerekend, overeenkomstig de beschrijving in alinea 81, dient de eenheid op bijzondere waardevermindering te worden getoetst, mocht een aanwijzing erop duiden dat de eenheid een bijzondere waardevermindering zou hebben kunnen ondergaan, door de boekwaarde van de eenheid, met uitzondering van goodwill, met haar realiseerbare waarde te vergelijken. Een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies dient overeenkomstig alinea 104 te worden opgenomen.

89. Indien een in alinea 88 vermelde kasstroomgenererende eenheid in haar boekwaarde een immaterieel actief met een onbeperkte gebruiksduur heeft opgenomen, of dat nog niet gebruiksklaar is en dat actief alleen als onderdeel van een kasstroomgenererende eenheid op een bijzondere waardevermindering kan worden getoetst, vereist alinea 10 dat de eenheid jaarlijks op bijzondere waardevermindering wordt getoetst.

90.  Een kasstroomgenererende eenheid waaraan goodwill is toegerekend dient jaarlijks op bijzondere waardevermindering te worden getoetst, en elke keer wanneer een aanwijzing bestaat dat de eenheid mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, door de boekwaarde van de eenheid, met inbegrip van goodwill, met de realiseerbare waarde van de eenheid te vergelijken. Indien de realiseerbare waarde van de eenheid de boekwaarde van de eenheid overtreft, dient ervan uit gegaan te worden dat de eenheid en de goodwill die aan die eenheid toegerekend is niet een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan. Indien de boekwaarde van de eenheid de realiseerbare waarde van de eenheid overtreft, dient de entiteit het bijzonder waardeverminderingsverlies overeenkomstig alinea 104 op te nemen.

91. Volgens International Financial Reporting Standard 3 wordt goodwill die opgenomen is in een bedrijfscombinatie eerder beschouwd als goodwill die verworven is door de moedermaatschappij op basis van het eigendomsbelang van de moedermaatschappij, dan als goodwill waarover de moedermaatschappij zeggenschap uitoefent ingevolge de bedrijfscombinatie. Daarom wordt goodwill toegerekend aan een minderheidsbelang niet opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij. Als aan een minderheidsbelang in een kasstroomgenererende eenheid goodwill is toegerekend, omvat de boekwaarde van die eenheid bijgevolg:

(a) zowel het belang van de moedermaatschappij als het minderheidsbelang in de identificeerbare netto activa van de eenheid;

en

(b) het belang van de moedermaatschappij in de goodwill.

Een gedeelte van de realiseerbare waarde van de kasstroomgenererende eenheid die overeenkomstig deze standaard is bepaald wordt echter toegerekend aan het minderheidsbelang in goodwill.

92. Dientengevolge wordt voor het onderzoek op bijzondere waardevermindering van een kasstroomgenererende eenheid met goodwill zonder absolute zeggenschap, de boekwaarde van die eenheid nominaal aangepast voordat ze met haar realiseerbare waarde wordt vergeleken. Dit komt tot stand door de brutowaarde te berekenen van de boekwaarde van goodwill die aan de eenheid is toegerekend door de goodwill die toerekenbaar is in het minderheidsbelang op te nemen. Deze nominaal aangepaste boekwaarde wordt daarna vergeleken met de realiseerbare waarde van de eenheid om te bepalen of de kasstroomgenererende eenheid een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. Indien dit het geval is rekent de entiteit het bijzonder waardeverminderingsverlies overeenkomstig alinea 104 eerst toe aan de vermindering van de boekwaarde van de goodwill die aan de eenheid is toegerekend.

93. Aangezien goodwill echter alleen opgenomen wordt in de mate van het eigendomsbelang van de moedermaatschappij, wordt een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies met betrekking tot goodwill verdeeld tussen het gedeelte dat aan de moedermaatschappij en het gedeelte dat aan het minderheidsbelang toerekenbaar is, waarbij de eerstgenoemde alleen opgenomen wordt als bijzonder waardeverminderingsverlies op goodwill.

94. Indien het totaal van het bijzonder waardeverminderingsverlies op goodwill geringer is dat het bedrag waarmee de nominaal aangepaste boekwaarde van de kasstroomgenererende eenheid haar realiseerbare waarde overschrijdt, vereist alinea 104 dat het resterende surplus naar evenredigheid van de boekwaarde van elk actief in de eenheid aan de andere activa van de eenheid wordt toegerekend.

95. Voorbeeld 7 illustreert hoe een kasstroomgenererende eenheid met goodwill zonder absolute zeggenschap onderzocht wordt op bijzondere waardevermindering.

96.  Dit jaarlijkse onderzoek op bijzondere waardevermindering voor een kasstroomgenererende eenheid waaraan goodwill is toegerekend is kan op elk willekeurig ogenblik in een verslagperiode worden uitgevoerd, onder voorwaarde dat de toets elk jaar op hetzelfde tijdstip wordt uitgevoerd. Verschillende kasstroomgenererende eenheden kunnen op verschillende tijdstippen worden getoetst op bijzondere waardevermindering. Indien echter een gedeelte of de gehele goodwill die aan een kasstroomgenererende eenheid is toegerekend tijdens de lopende verslagperiode is verworven in een bedrijfscombinatie, dient die eenheid vóór het einde van de lopende verslagperiode getoetst te worden op bijzondere waardevermindering.

97.  Indien de activa die de kasstroomgenererende eenheid vormen waaraan goodwill is toegerekend gelijktijdig op bijzondere waardevermindering worden getoetst als de eenheid waarin de goodwill opgenomen is, dienen deze te worden getoetst op bijzondere waardevermindering voordat de eenheid waarin de goodwill is opgenomen hiertoe overgaat. Wanneer kasstroomgenererende eenheden die een groep kasstroomgenererende eenheden vormen, waaraan goodwill is toegerekend, gelijktijdig op bijzondere waardevermindering worden getoetst als de groep eenheden waarin de goodwill is opgenomen, dienen op gelijke wijze de individuele eenheden te worden getoetst op bijzondere waardevermindering voordat de groep eenheden, waarin de goodwill is opgenomen, hiertoe overgaat.

98. Op het moment waarop de kasstroomgenererende eenheid waaraan goodwill is toegerekend op bijzondere waardevermindering wordt onderzocht, kan er mogelijk een aanwijzing bestaan dat een actief binnen de eenheid waarin de goodwill is opgenomen een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. In voorkomende gevallen toetst de entiteit eerst het actief op bijzondere waardevermindering, en neemt ze een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies voor dat actief op, voordat de kasstroomgenererende eenheid, waarin de goodwill is opgenomen, op bijzondere waardevermindering wordt getoetst. Zo kan er ook een aanwijzing bestaan dat een kasstroomgenererende eenheid binnen een groep eenheden, waarin de goodwill is opgenomen, een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. In voorkomende gevallen toetst de entiteit eerst de kasstroomgenererende eenheid op bijzondere waardevermindering, en neemt ze een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies voor die eenheid op, voordat de groep eenheden, waaraan de goodwill is toegerekend, op bijzondere waardevermindering wordt getoetst.

99.  De meest recent gedetailleerde berekening die in een voorgaande periode gemaakt is voor de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid waaraan goodwill is toegerekend, mag voor die eenheid die op bijzondere waardevermindering wordt onderzocht in de lopende verslagperiode worden gebruikt, op voorwaarde dat aan alle onderstaande criteria wordt voldaan:

(a)  de activa en verplichtingen die de eenheid vormen zijn niet aanzienlijk gewijzigd sinds de realiseerbare waarde voor het laatst berekend is;

(b)  de meest recente berekening van de realiseerbare waarde resulteerde in een bedrag dat de boekwaarde van de eenheid met een substantiële marge overtrof;

en

(c)  wanneer op basis van een analyse van gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan en omstandigheden die zijn gewijzigd sinds de laatste berekening van de realiseerbare waarde, het onwaarschijnlijk is dat een actuele berekening van de realiseerbare waarde geringer uitvalt dan de actuele boekwaarde van de eenheid.

Algemene bedrijfsactiva

100. Algemene bedrijfsactiva omvatten activa van de groep of van een divisie, zoals het gebouw van het hoofdkantoor of een afdeling van de entiteit, informatica-apparatuur of een onderzoekscentrum. De structuur van een entiteit bepaalt of een actief voldoet aan de in deze standaard opgenomen definitie van algemene bedrijfsactiva voor een bepaalde kasstroomgenererende eenheid. De onderscheidende kenmerken van algemene bedrijfsactiva zijn dat zij geen instroom van kasmiddelen genereren die in ruime mate onafhankelijk is van andere activa of groepen van activa en dat hun boekwaarde niet volledig kan worden toegerekend aan de te beoordelen kasstroomgenererende eenheid.

101. Omdat algemene bedrijfsactiva geen afzonderlijke instroom van kasmiddelen genereren, kan de realiseerbare waarde van een afzonderlijk algemeen bedrijfsactief niet worden bepaald tenzij het management heeft besloten om het actief te vervreemden. Als er geen aanwijzing bestaat dat een algemeen bedrijfsactief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, wordt de realiseerbare waarde bijgevolg bepaald voor de kasstroomgenererende eenheid of groep van kasstroomgenererende eenheden waartoe het algemene bedrijfsactief behoort, en wordt ze vergeleken met de boekwaarde van deze kasstroomgenererende eenheid of groep van kasstroomgenererende eenheden. Een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies wordt overeenkomstig alinea 104 opgenomen.

102.  Wanneer een entiteit onderzoekt of een kasstroomgenererende eenheid een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, dient zij alle algemene bedrijfsactiva te identificeren die betrekking hebben op de betreffende kasstroomgenererende eenheid. Wanneer een gedeelte van de boekwaarde van een algemeen bedrijfsactief:

(a)  op een redelijke en consistente basis kan worden toegerekend aan die eenheid, dient de entiteit de boekwaarde van de eenheid, met inbegrip van het gedeelte van de boekwaarde van het algemeen bedrijfsactief dat aan de eenheid is toegerekend, met haar realiseerbare waarde te vergelijken. Een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies dient overeenkomstig alinea 104 te worden opgenomen.

(b)  niet op een redelijke en consistente basis aan die eenheid kan worden toegerekend, moet de entiteit:

(i)  de boekwaarde van de eenheid vergelijken met haar realiseerbare waarde, met uitsluiting van het algemeen bedrijfsactief en een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies, overeenkomstig alinea 104, opnemen;

(ii)  de kleinste groep van kasstroomgenererende eenheden identificeren die de te beoordelen kasstroomgenererende eenheden omvatten en waaraan een gedeelte van de boekwaarde van het algemeen bedrijfsactief op een redelijke en consistente basis kan worden toegerekend;

en

(iii)  de boekwaarde van die groep van kasstroomgenererende eenheden, met inbegrip van het gedeelte van de boekwaarde van het algemeen bedrijfsactief dat aan die groep van eenheden is toegerekend, vergelijken met de realiseerbare waarde van de groep van eenheden. Een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies dient overeenkomstig alinea 104 te worden opgenomen.

103. Voorbeeld 8 illustreert hoe deze vereisten op algemene bedrijfsactiva moeten worden toegepast.

Bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid

104.  Een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid dient te worden opgenomen (de kleinste groep van kasstroomgenererende eenheden waaraan goodwill of een algemeen bedrijfsactief is toegerekend) als, en slechts als de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) geringer is dan de boekwaarde van de eenheid (groep van eenheden). Het bijzonder waardeverminderingsverlies dient als volgt te worden toegerekend zodat de boekwaarde van de activa van de eenheid (groep van eenheden) wordt verlaagd:

(a)  ten eerste dient de boekwaarde van eventuele aan de kasstroomgenererende eenheid (groep van eenheden) toegerekende goodwill te worden verlaagd;

en

(b)  vervolgens op de andere activa van de eenheid (groepen van eenheden), naar rato van de boekwaarde van elk actief in de eenheid (groep van eenheden).

Deze verlagingen van de boekwaarde dienen te worden behandeld als bijzondere waardeverminderingsverliezen op individuele activa en dienen te worden opgenomen in overeenstemming met alinea 60.

105.  Bij de toerekening van een bijzonder waardeverminderingsverlies in overeenstemming met alinea 104 dient een entiteit de boekwaarde van een actief niet verder te verlagen dan de hoogste waarde van:

(a)  de reële waarde minus verkoopkosten (indien deze kan worden bepaald);

(b)  de bedrijfswaarde (indien deze kan worden bepaald);

en

(c)  nul.

Het bedrag van het bijzonder waardeverminderingsverlies dat anders aan het actief zou zijn toegerekend, dient op pro rato basis aan de andere activa van de eenheid (groep van eenheden) te worden toegerekend.

106. Als het niet uitvoerbaar is om de realiseerbare waarde van elk individueel actief van een kasstroomgenererende eenheid te schatten, schrijft deze standaard voor dat een bijzonder waardeverminderingsverlies arbitrair aan de activa van die eenheid, met uitzondering van de goodwill, mag worden toegerekend, omdat alle activa van een kasstroomgenererende eenheid samenwerken.

107. Als de realiseerbare waarde van een individueel actief niet kan worden bepaald (zie alinea 67):

(a) wordt voor het actief een bijzonder waardeverminderingsverlies opgenomen als zijn boekwaarde hoger is dan de hoogste waarde van zijn reële waarde minus verkoopkosten en de resultaten van de toerekeningsprocedures beschreven in alinea 104 en 105;

en

(b) wordt voor het actief geen bijzonder waardeverminderingsverlies opgenomen indien de gerelateerde kasstroomgenererende eenheid geen bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. Dit geldt ook indien de reële waarde minus verkoopkosten van het actief lager is dan zijn boekwaarde.

Voorbeeld

Een machine heeft fysieke schade geleden, maar werkt nog steeds, zij het niet zo goed als voor ze schade opliep. De reële waarde minus verkoopkosten van de machine is lager dan haar boekwaarde. De machine genereert geen onafhankelijke instroom van kasmiddelen. De kleinste identificeerbare groep van activa waartoe de machine behoort en die een instroom van kasmiddelen genereert die in ruime mate onafhankelijk is van de instroom van kasmiddelen van andere activa, is de productielijn waartoe de machine behoort. De realiseerbare waarde van de productielijn toont aan dat de productielijn als geheel geen bijzondere waardevermindering heeft ondergaan.

Veronderstelling 1: uit de door het management goedgekeurde budgetten/voorspellingen blijkt niet dat het management zich heeft verbonden tot de vervanging van de machine.

De realiseerbare waarde van de machine alleen kan niet worden geschat, omdat de bedrijfswaarde van de machine:

(a)  mogelijk verschilt van zijn reële waarde minus verkoopkosten;

en

(b)  alleen kan worden bepaald voor de kasstroomgenererende eenheid waartoe de machine behoort (de productielijn).

De productielijn heeft geen bijzondere waardevermindering ondergaan. Daarom wordt geen bijzonder waardeverminderingsverlies voor de machine opgenomen. Niettemin kan het noodzakelijk zijn dat de entiteit de afschrijvingsperiode of –methode voor de machine opnieuw beoordeelt. Misschien is er een kortere afschrijvingsperiode of een snellere afschrijvingsmethode vereist om de verwachte resterende gebruiksduur van de machine weer te geven, of het patroon volgens hetwelk de economische voordelen naar verwachting door de entiteit worden verbruikt.

Veronderstelling 2: uit de door het management goedgekeurde budgetten/voorspellingen blijkt dat het management zich heeft verbonden tot de vervanging van de machine, en dat de machine in de nabije toekomst zal worden verkocht. De kasstromen uit het voortgezette gebruik van de machine tot aan de vervreemding worden verwaarloosbaar geacht.

De bedrijfswaarde van de machine kan worden geschat op een bedrag dat nauw aanleunt bij haar reële waarde minus verkoopkosten. Bijgevolg kan de realiseerbare waarde van de machine worden bepaald en wordt er geen rekening gehouden met de kasstroomgenererende eenheid waartoe de machine behoort (dat wil zeggen de productielijn). Aangezien de reële waarde minus verkoopkosten van de machine lager is dan zijn boekwaarde, wordt voor de machine een bijzonder waardeverminderingsverlies opgenomen.

108.  Na toepassing van de vereisten van alinea’s 104 en 105 dient voor enig resterend bedrag van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid uitsluitend een verplichting te worden opgenomen als en slechts als dit door een andere standaard wordt voorgeschreven.

TERUGBOEKING VAN EEN BIJZONDER WAARDEVERMINDERINGSVERLIES

109. In alinea’s 110 tot en met 116 worden de vereisten uiteengezet voor de terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies dat in voorgaande verslagperioden is opgenomen voor een actief of een kasstroomgenererende eenheid. Deze vereisten hanteren het begrip „een actief”, maar zijn evenzeer van toepassing op een afzonderlijk actief of een kasstroomgenererende eenheid. Aanvullende vereisten voor een individueel actief zijn uiteengezet in alinea 117 tot en met 121, voor een kasstroomgenererende eenheid in alinea 122 tot en met 123 en voor goodwill in alinea 124 tot en met 125.

110.  Een entiteit dient op elke verslagdatum te beoordelen of er een aanwijzing bestaat dat een bijzonder waardeverminderingsverlies dat in voorgaande perioden is opgenomen voor een actief, met uitsluiting van goodwill, niet meer bestaat of mogelijk is afgenomen. Indien een dergelijke indicatie bestaat, dient de entiteit de realiseerbare waarde van dat actief te schatten.

111.  Bij de beoordeling of er aanwijzingen bestaan dat een bijzonder waardeverminderingsverlies dat in voorgaande perioden voor een actief, met uitsluiting van goodwill, is opgenomen niet langer bestaat of mogelijk is afgenomen, dient een entiteit ten minste de volgende aanwijzingen te overwegen:

Externe informatiebronnen

(a)  de marktwaarde van het actief is tijdens de verslagperiode aanzienlijk toegenomen.

(b)  belangrijke veranderingen met een gunstig effect op de entiteit hebben zich gedurende de verslagperiode voorgedaan of zullen zich in de nabije toekomst voordoen in de markt, de technologische, economische of juridische omgeving waarin de entiteit actief is dan wel in de markt waaraan het actief dienstbaar is.

(c)  marktrentevoeten of andere marktpercentages voor het rendement van beleggingen zijn gedurende de verslagperiode gedaald en zullen naar verwachting invloed hebben op de disconteringsvoet die wordt gebruikt voor de berekening van de bedrijfswaarde van een actief, en de realiseerbare waarde van het actief materieel verhogen.

Interne informatiebronnen

(d)  belangrijke veranderingen met een gunstig effect op de entiteit hebben zich in de verslagperiode voorgedaan of zullen zich naar verwachting in de nabije toekomst voordoen, in de mate waarin of de manier waarop het actief wordt gebruikt of naar verwachting zal worden gebruikt. Deze wijzigingen omvatten kosten die tijdens de periode zijn gemaakt om de prestatie van het actief te verbeteren of te verhogen, of om de bedrijfsactiviteit waartoe het actief behoort te reorganiseren.

(e)  uit interne rapportering blijkt duidelijk dat de economische prestaties van het actief beduidend beter (zullen) zijn dan verwacht.

112. Aanwijzingen van een potentiële vermindering van een bijzonder waardeverminderingsverlies in alinea 111 weerspiegelen in hoofdzaak de aanwijzingen van een mogelijk bijzonder waardeverminderingsverlies in alinea 12.

113. Als er een indicatie is dat een bijzonder waardeverminderingsverlies dat voor een actief, met uitsluiting van goodwill, is opgenomen mogelijk niet langer bestaat of is afgenomen, kan dit erop wijzen dat de resterende gebruiksduur, de afschrijvingsmethode of de restwaarde moet worden beoordeeld en aangepast in overeenstemming met de standaard die op het actief van toepassing is, zelfs indien voor het actief geen bijzonder waardeverminderingsverlies is teruggeboekt.

114.  Een bijzonder waardeverminderingsverlies dat in voorgaande perioden voor een actief, met uitsluiting van goodwill, werd opgenomen moet uitsluitend worden teruggeboekt als en slechts als er sinds de opname van het laatste bijzonder waardeverminderingsverlies een wijziging heeft plaatsgevonden in de schattingen die gebruikt worden om de realiseerbare waarde van het actief te bepalen. Indien dit het geval is, dient de boekwaarde van het actief, met uitzondering van de bepalingen in alinea 117, te worden verhoogd tot zijn realiseerbare waarde. Die verhoging is een terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies.

115. Een terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies weerspiegelt een stijging in het geschatte dienstenpotentieel van een actief, hetzij uit gebruik of verkoop, sinds de datum waarop een entiteit voor het laatst een bijzonder waardeverminderingsverlies voor dat actief heeft opgenomen. Alinea 130 vereist dat een entiteit de wijziging in de schattingen identificeert die de stijging van het geschatte dienstenpotentieel veroorzaakt. Voorbeelden van schattingswijzigingen omvatten:

(a) een wijziging in de basis voor de realiseerbare waarde (met name of de realiseerbare waarde gebaseerd is op de reële waarde minus verkoopkosten of de bedrijfswaarde);

(b) indien de realiseerbare waarde gebaseerd was op de bedrijfswaarde, een wijziging in het bedrag of het tijdstip van geschatte toekomstige kasstromen of in de disconteringsvoet;

of

(c) indien de realiseerbare waarde gebaseerd was op de reële waarde minus verkoopkosten, een wijziging in de schatting van de componenten van de reële waarde minus verkoopkosten.

116. De bedrijfswaarde van een actief kan hoger komen te liggen dan de boekwaarde van het actief om de eenvoudige reden dat de contante waarde van de toekomstige instroom van kasmiddelen toeneemt naarmate zij naderen. Anderzijds is het dienstenpotentieel van het actief niet toegenomen. Bijgevolg wordt geen bijzonder waardeverminderingsverlies teruggeboekt, louter wegens het verstrijken van de tijd (soms ook het „verloop” van de disconto genoemd), zelfs niet indien de realiseerbare waarde van het actief hoger komt te liggen dan zijn boekwaarde.

Terugboeken van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een afzonderlijk actief

117.  De verhoogde boekwaarde van een actief, met uitsluiting van goodwill, die toerekenbaar is aan een terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies, mag niet hoger liggen dan de boekwaarde die zou zijn bepaald (na afschrijvingen) als in voorgaande jaren geen bijzonder waardeverminderingsverlies voor het actief was opgenomen.

118. Enige verhoging in de boekwaarde van een actief, met uitsluiting van goodwill, tot boven de boekwaarde die zou zijn bepaald (na afschrijvingen) indien in voorgaande jaren geen bijzonder waardeverminderingsverlies voor het actief was opgenomen, is een herwaardering. Bij de administratieve verwerking van een dergelijke herwaardering, past de entiteit de standaard toe die op het actief van toepassing is.

119.  Een terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies van een actief, met uitsluiting van goodwill, dient onmiddellijk in de winst-en verliesrekening te worden opgenomen, tenzij het actief in overeenstemming met een andere standaard tegen geherwaardeerde waarde wordt geboekt (bijvoorbeeld het herwaarderingsmodel in IAS 16 Materiële vaste activa). Een terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies van een geherwaardeerd actief dient in overeenstemming met die andere standaard te worden behandeld als een herwaarderingstoename.

120. Een terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies op een geherwaardeerd actief wordt direct toegerekend aan het eigen vermogen onder de rubriek herwaarderingsreserve. In zoverre een bijzonder waardeverminderingsverlies op hetzelfde geherwaardeerde actief voorheen was opgenomen in de winst- en verliesrekening, wordt een terugboeking van dat bijzonder waardeverminderingsverlies ook in de winst- en verliesrekening opgenomen.

121.  Nadat een terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies is opgenomen, dient de afschrijvingslast voor het actief voor toekomstige perioden te worden aangepast om de aangepaste boekwaarde, verminderd met de eventuele restwaarde, systematisch te spreiden over de resterende gebruiksduur.

Terugboeken van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid

122.  Een terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid dient naar evenredigheid van de boekwaarde van die activa, aan de activa van de eenheid te worden toegerekend, met uitsluiting van goodwill. Deze verhogingen van de boekwaarde dienen te worden behandeld als terugboekingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen voor individuele activa en dienen te worden opgenomen in overeenstemming met alinea 119.

123.  Bij de toerekening van een terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor een kasstroomgenererende eenheid in overeenstemming met alinea 122, mag de boekwaarde van een actief niet worden verhoogd tot boven de laagste waarde van:

(a)  de realiseerbare waarde (indien deze kan worden bepaald);

en

(b)  de boekwaarde die zou zijn bepaald (netto van afschrijvingen of waardeverminderingen) indien in voorgaande perioden geen bijzonder waardeverminderingsverlies voor het actief werd opgenomen.

Het bedrag van de terugboeking van het bijzonder waardeverminderingsverlies dat anders aan het actief zou zijn toegerekend, dient op pro rato basis aan de andere activa van de eenheid te worden toegerekend, uitgezonderd voor goodwill.

Terugboeken van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor goodwill

124.  Een bijzonder waardeverminderingsverlies dat voor goodwill is opgenomen dient niet in een latere periode te worden teruggeboekt.

125. IAS 38 Immateriële activa verbiedt de opname van intern gegenereerde goodwill. Een eventuele stijging van de realiseerbare waarde van goodwill in perioden na de opname van een bijzonder waardeverminderingsverlies voor die goodwill is waarschijnlijk eerder een stijging van een intern gegenereerde goodwill dan een terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies die voor de verworven goodwill is opgenomen.

INFORMATIEVERSCHAFFING

126.  Voor elke categorie van activa dient een entiteit het volgende te vermelden:

(a)  het bedrag van de bijzondere waardeverminderingsverliezen dat gedurende de verslagperiode in de winst- en verliesrekening is opgenomen en de post(en) van de winst- en verliesrekening waarin deze bijzondere waardeverminderingsverliezen zijn opgenomen.

(b)  het bedrag van terugboekingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen dat gedurende de verslagperiode in de winst- en verliesrekening is opgenomen en de post(en) van de winst- en verliesrekening waarin deze bijzondere waardeverminderingsverliezen zijn teruggeboekt.

(c)  het bedrag van de bijzondere waardeverminderingsverliezen op geherwaardeerde activa die tijdens de periode direct in het eigen vermogen zijn opgenomen.

(d)  het bedrag van terugboekingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen op geherwaardeerde activa die tijdens de periode direct in het eigen vermogen zijn opgenomen.

127. Een categorie van activa is een groepering van activa met een gelijksoortige aard en een gelijksoortig gebruik in de activiteiten van de entiteit.

128. De informatie die vereist is in alinea 126 mag samen met andere informatie over de categorie van activa worden gepresenteerd. Deze informatie mag bijvoorbeeld worden opgenomen in een aansluiting van de boekwaarde van materiële vaste activa aan het begin en einde van de periode, zoals voorgeschreven door IAS 16 Materiële vaste activa.

129.  Een entiteit die gesegmenteerde informatie rapporteert in overeenstemming met IAS 14 Gesegmenteerde informatie, dient voor elk te rapporteren segment op basis van de primaire segmentatiebasis van een entiteit de volgende informatie te vermelden:

(a)  het bedrag van de bijzondere waardeverminderingsverliezen die tijdens de periode in de winst- en verliesrekening en direct in het eigen vermogen zijn opgenomen.

(b)  het bedrag van de terugboekingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen die tijdens de periode in de winst- en verliesrekening en direct in het eigen vermogen zijn opgenomen.

130.  Een entiteit dient de volgende informatie te vermelden voor elke materieel bijzonder waardeverminderingsverlies dat voor een individueel actief, met inbegrip van goodwill, of een kasstroomgenererende eenheid, tijdens de periode opgenomen of teruggeboekt is:

(a)  de gebeurtenissen en omstandigheden die tot de opname of terugboeking van het bijzonder waardeverminderingsverlies hebben geleid.

(b)  het bedrag van het opgenomen of teruggeboekte bijzonder waardeverminderingsverlies.

(c)  voor een individueel actief:

(i)  de aard van het actief;

en

(ii)  als de entiteit gesegmenteerde informatie overeenkomstig IAS 14 rapporteert, het te rapporteren segment waartoe het actief behoort, op basis van de primaire segmentatiebasis van de entiteit.

(d)  voor een kasstroomgenererende eenheid:

(i)  een beschrijving van de kasstroomgenererende eenheid (bijvoorbeeld of het gaat om een productielijn, een bedrijfsactiviteit, een geografisch gebied of een te rapporteren segment zoals gedefinieerd in IAS 14);

(ii)  het bedrag van het opgenomen of teruggeboekte bijzonder waardeverminderingsverlies per categorie van activa en, indien de entiteit gesegmenteerde informatie rapporteert overeenkomstig IAS 14, dezelfde informatie voor elk te rapporteren segment op basis van de primaire segmentatiebasis van de entiteit;

en

(iii)  als de samenvoeging van activa voor de identificatie van de kasstroomgenererende eenheid is gewijzigd sinds de eventuele vorige schatting van de realiseerbare waarde van de kasstroomgenererende eenheid, een beschrijving van de huidige en vroegere wijze waarop activa worden en werden samengevoegd, alsmede de reden voor de wijziging van de manier waarop de kasstroomgenererende eenheid wordt geïdentificeerd.

(e)  of de realiseerbare waarde van het actief (kasstroomgenererende eenheid) de reële waarde minus verkoopkosten of de bedrijfswaarde is.

(f)  als de realiseerbare waarde de reële waarde minus verkoopkosten is, de gehanteerde basis voor de bepaling van de reële waarde minus verkoopkosten (zoals de vraag of de reële waarde werd bepaald op basis van een actieve markt).

(g)  als de realiseerbare waarde de bedrijfswaarde is, de gehanteerde disconteringsvoet(en) voor de huidige schatting en de eventuele vorige schatting van de bedrijfswaarde.

131.  Een entiteit dient de volgende informatie te vermelden voor het totaal van de bijzondere waardeverminderingsverliezen en het totaal van de terugboekingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen die tijdens de periode zijn opgenomen waarin geen informatie is vermeld in overeenstemming met alinea 130:

(a)  de voornaamste categorieën activa die bijzondere waardeverminderingsverliezen hebben ondergaan en de voornaamste categorieën activa die beïnvloed zijn door terugboekingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen.

(b)  de voornaamste gebeurtenissen en omstandigheden die tot de opname of terugboeking van deze bijzondere waardeverminderingsverliezen hebben geleid.

132. Een entiteit wordt aangemoedigd om de veronderstellingen te vermelden die gedurende de verslagperiode werden gehanteerd voor de bepaling van de realiseerbare waarde van activa (kasstroomgenererende eenheden). Alinea 134 vereist echter dat een entiteit informatie vermeld over de schattingen die gebruikt worden om de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid te bepalen, wanneer goodwill of een immaterieel actief met een onbeperkte gebruiksduur in de boekwaarde van die eenheid is opgenomen.

133.  Als, in overeenstemming met alinea 84, een gedeelte van de in een bedrijfscombinatie tijdens de periode verworven goodwill op de verslagdatum niet aan een kasstroomgenererende eenheid (of groep van eenheden) is toegerekend, dient het bedrag van de niet toegerekende goodwill te worden vermeld, alsook de redenen waarom dat bedrag nog niet toegerekend is.

Gehanteerde schattingen om de realiseerbare waarde van kasstroomgenererende eenheden te waarderen waarin goodwill of immateriële activa met een onbeperkte gebruiksduur zijn opgenomen

134.  Een entiteit dient de in alinea (a) tot en met (f) vereiste informatie te vermelden voor elke kasstroomgenererende eenheid (groep van eenheden) waaraan goodwill of immateriële activa met een onbeperkte gebruiksduur met een significante boekwaarde is toegerekend in vergelijking met de totale boekwaarde van goodwill of immateriële activa met onbeperkte gebruiksduur van de entiteit:

(a)  de boekwaarde van de aan de kasstroomgenererende eenheid (groep van eenheden) toegerekende goodwill.

(b)  de boekwaarde van de aan de kasstroomgenererende eenheid (groep van eenheden) toegerekende immateriële activa met onbeperkte gebruiksduur.

(c)  de basis die gebruikt is voor de bepaling van de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) (dat wil zeggen de bedrijfswaarde of de reële waarde minus verkoopkosten).

(d)  indien de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) gebaseerd was op de bedrijfswaarde:

(i)  een beschrijving van elke belangrijke veronderstelling waarop het management zijn kasstroomvoorspellingen gebaseerd heeft voor de periode waarop de meest recente budgetten/voorspellingen betrekking hebben. Belangrijke veronderstellingen zijn die veronderstellingen waarop de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) snel reageert.

(ii)  een beschrijving van de methode van het management om de aan elke belangrijke veronderstelling toegewezen waarde(n) te bepalen, of (een) dergelijke waarde(n) de ervaring uit het verleden weergeeft (weergeven) en of, in voorkomend geval, ze consistent zijn met externe informatiebronnen en zo niet, op welke wijze en waarom ze afwijken van ervaringen uit het verleden of van externe informatiebronnen.

(iii)  de periode waarover het management kasstromen, gebaseerd op door het management goedgekeurde financiële budgetten/voorspellingen, heeft geraamd, en, wanneer voor een kasstroomgenererende eenheid (groep van eenheden) een langere periode wordt gebruikt dan vijf jaar, een verklaring waarom die langere periode gerechtvaardigd is.

(iv)  het groeipercentage dat toegepast wordt bij de extrapolatie van kasstroomramingen die buiten de periode vallen waarop de meest recente budgetten/voorspellingen betrekking hebben, en de verklaring voor het gebruik van een eventueel hoger groeicijfer dan het gemiddelde groeicijfer op lange termijn voor de producten, de sectoren, het land of de landen waarin de entiteit actief is, of voor de markt waarin de eenheid (groep van eenheden) dienstbaar is.

(v)  de op de kasstroomramingen toegepaste disconteringsvoet(en).

(e)  indien de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) gebaseerd is op de reële waarde minus verkoopkosten, de methode die gebruikt is om de reële waarde minus verkoopkosten te bepalen. Indien de reële waarde minus verkoopkosten niet bepaald is aan de hand van een marktprijs voor de eenheid (groep van eenheden), dient de volgende informatie te worden verschaft:

(i)  een beschrijving van elke belangrijke veronderstelling waarop het management zijn bepaling van de reële waarde minus verkoopkosten heeft gebaseerd. Belangrijke veronderstellingen zijn die veronderstellingen waarop de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) snel reageert.

(ii)  een beschrijving van de methode van het management om de aan elke belangrijke veronderstelling toegewezen waarde(n) te bepalen, of (een) dergelijke waarde(n) de ervaring uit het verleden weergeeft (weergeven) en of, in voorkomend geval, ze consistent zijn met externe informatiebronnen en zo niet, op welke wijze en waarom ze afwijken van ervaringen uit het verleden of van externe informatiebronnen.

(f)  als redelijkerwijs een mogelijke wijziging in een belangrijke veronderstelling, waarop het management de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) heeft gebaseerd, ertoe zou leiden dat de boekwaarde van de eenheid (groep van eenheden) haar realiseerbare waarde zou overtreffen.

(i)  het bedrag waarmee de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) haar boekwaarde overtreft.

(ii)  de waarde die toegekend is aan de belangrijke veronderstelling.

(iii)  het bedrag waarmee de waarde die aan de belangrijke veronderstelling is toegekend gewijzigd moet worden, na opname van eventuele resulterende gevolgen van die wijziging op de andere variabelen die gebruikt zijn om de realiseerbare waarde te waarderen, zodat de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) gelijk is aan haar boekwaarde.

135.  Als sommige of alle boekwaarden van goodwill of immateriële activa met een onbeperkte gebruiksduur toegekend zijn aan verschillende kasstroomgenererende eenheden (groepen van eenheden), en wanneer het bedrag dat op die wijze toegekend is aan elke eenheid (groep van eenheden) niet relevant is ten opzichte van de totale boekwaarde van de entiteit voor goodwill of immateriële activa met onbeperkte gebruiksduur, dient dat feit te worden vermeld, alsook de totale boekwaarde van goodwill of immateriële activa met onbeperkte gebruiksduur die aan die eenheden (groepen van eenheden) is toegekend. Als bovendien de realiseerbare waarde van één van deze eenheden (groepen van eenheden) gebaseerd is op dezelfde belangrijke veronderstelling(en) en de aan hen toegekende totale boekwaarde van goodwill of immateriële activa met een onbeperkte gebruiksduur betekenisvol is in verhouding tot de totale boekwaarde van goodwill of immateriële activa met onbeperkte gebruiksduur van de entiteit, dient de entiteit dat feit te vermelden alsook:

(a)  de totale boekwaarde van de goodwill toegerekend aan die eenheden (groepen van eenheden).

(b)  de totale boekwaarde van immateriële activa met onbeperkte gebruiksduur toegerekend aan die eenheden (groepen van eenheden).

(c)  een beschrijving van de belangrijke veronderstelling(en).

(d)  een beschrijving van de methode van het management om de aan de belangrijke veronderstelling(en) toegewezen waarde(n) te bepalen, of (een) dergelijke waarde(n) de ervaring uit het verleden weergeeft (weergeven) en of, in voorkomend geval, ze consistent zijn met externe informatiebronnen en zo niet, op welke wijze en waarom ze afwijken van ervaringen uit het verleden of van externe informatiebronnen.

(e)  als redelijkerwijs een mogelijke wijziging in de belangrijke veronderstelling(en) ertoe zou kunnen leiden dat de totale boekwaarde van de eenheid (groepen van eenheden) het totaal van haar realiseerbare waarde overtreft:

(i)  het bedrag waarmee de totale realiseerbare waarde van de eenheden (groepen van eenheden) hun totale boekwaarde overtreft.

(ii)  de waarde(n) die toegekend is (zijn) aan de belangrijke veronderstelling(en).

(iii)  het bedrag waarmee de waarde(n) toegekend aan de belangrijke veronderstelling(en) moeten wijzigen, na opname van om het even welke voortvloeiende gevolgen van de wijziging op de andere variabelen die gebruikt zijn om de realiseerbare waarde te waarderen, zodat de totale realiseerbare waarde van de eenheden (groepen van eenheden) gelijk is aan hun totale boekwaarde.

136. De meest recent gedetailleerde berekening die in een voorgaande periode gemaakt is voor de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid (groepen van eenheden) mag, in overeenstemming met alinea 24 of 99, overgedragen en gebruikt worden om die eenheid in de lopende periode op belangrijke waardevermindering te onderzoeken, op voorwaarde dat aan specifieke criteria wordt voldaan. In dit geval heeft de informatie voor die eenheid (groep van eenheden) die opgenomen is in de door alinea’s 134 en 135 vereiste informatieverschaffing betrekking op de berekening van de over te dragen realiseerbare waarde.

137. Voorbeeld 9 illustreert de door alinea’s 134 en 135 vereiste informatieverschaffingen.

OVERGANGSBEPALINGEN EN INGANGSDATUM

138.  Indien een entiteit overeenkomstig alinea 85 van International Financial Reporting Standard 3 Bedrijfscombinaties ervoor kiest IFRS 3 vóór de in alinea 78 tot en met 84 van IFRS uiteengezette ingangsdata toe te passen, dient zij deze standaard ook in de toekomst vanaf dezelfde datum toe te passen.

139.  In de andere gevallen dient een entiteit deze standaard toe te passen:

(a)  op goodwill en immateriële activa verworven in bedrijfscombinaties waarvan de datum van overeenkomst op of na 31 maart 2004 valt;

en.

(b)  op alle andere activa in de toekomst met ingang van de eerste verslagperiode die op of na 31 maart 2004 aanvangt.

140.  Entiteiten waarop alinea 139 van toepassing is, worden aangemoedigd om de vereisten van deze standaard toe te passen vóór de ingangsdata die in alinea 139 vermeld staan. Indien een entiteit echter deze standaard vóór deze ingangsdata toepast dient zij ook gelijktijdig International Financial Reporting Standard 3 en IAS 38 Immateriële activa (herziene versie van 2004) toe te passen.

INTREKKING VAN IAS 36 (UITGEGEVEN IN 1998)

141. Deze standaard vervangt IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa (uitgegeven in 1998).

BIJLAGE A

Gebruik van contante waarde technieken om de bedrijfswaarde te waarderen.

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de standaard. De bijlage verstrekt aanvullende leidraden voor de wijze waarop contante waarde technieken toegepast moeten worden bij de waardering van de bedrijfswaarde. Hoewel de leidraden het begrip „actief” gebruiken, zijn ze evenzeer van toepassing op een groep van activa die een kasstroomgenererende eenheid vormen.

De componenten van een waardering van de contante waarde

A1. De volgende elementen samen komen overeen met de economische verschillen tussen de activa:

(a) een schatting van de toekomstige kasstroom, of in meer ingewikkelde gevallen, toekomstige series kasstromen die de entiteit verwacht te ontlenen aan het actief;

(b) verwachtingen met betrekking tot mogelijke wijzigingen in het bedrag of de tijdsbepaling van dergelijke kasstromen;

(c) de tijdswaarde van geld, voorgesteld door de actuele risicovrije marktrentevoet;

(d) de prijs voor de aan het actief inherente onzekerheid;

en

(e) andere, soms niet identificeerbare factoren (zoals de afwezigheid van liquiditeit), die marktdeelnemers zouden opnemen in de waardering van toekomstige kasstromen die de entiteit verwacht aan het actief te ontlenen.

A2. Deze bijlage stelt twee methoden voor de berekening van de contante waarde tegenover elkaar. Beide kunnen, afhankelijk van de omstandigheden, gebruikt worden voor de schatting van de bedrijfswaarde van een actief. Volgens de „traditionele methode” zijn de in alinea A1 vermelde aanpassingen voor factoren (b) tot en met (e) besloten in de disconteringsvoet. Volgens de „methode van verwachte kasstromen” leiden factoren (b), (d) en (e) tot aanpassingen bij opname in verwachte kasstromen die op risico zijn aangepast. Het resultaat dient de verwachte contante waarde van de toekomstige kasstromen te weerspiegelen, dat wil zeggen het gewogen gemiddelde van alle mogelijke resultaten, ongeacht de methode die de entiteit hanteert om verwachtingen aangaande eventuele wijzigingen in het bedrag of de tijdsbepaling van toekomstige kasstromen weer te geven.

Algemene definities

A3. De technieken toegepast om toekomstige kasstromen en rentevoeten te schatten zullen van de ene situatie tot de andere verschillen, afhankelijk van de omstandigheden omtrent het betreffende actief. De volgende algemene principes zijn echter bepalend voor elke toepassing van contante waarde technieken bij de waardering van activa:

(a) rentevoeten die gebruikt worden om de kasstromen te disconteren dienen veronderstellingen weer te geven die consistent zijn met die eigen aan de geschatte kasstromen. Anders wordt het effect van bepaalde veronderstellingen dubbel gerekend of niet meegerekend. Een disconteringsvoet van 12 procent mag bijvoorbeeld worden toegepast op contractuele kasstromen van een uitgegeven lening. Dat percentage weerspiegelt verwachtingen van toekomstige gebreken bij leningen met bijzondere eigenschappen. Datzelfde percentage van 12 procent moet niet gebruikt worden om de verwachte kasstromen te disconteren, omdat deze kasstromen reeds rekening houden met de veronderstelling dat zich in toekomst gebreken kunnen voordoen.

(b) geschatte kasstromen en disconteringsvoeten dienen noch onderhevig te zijn aan vooringenomenheid als aan factoren die niet betrekking hebben op het terzake doende actief. Doelbewust de geschatte netto kasstromen onderwaarderen om de klaarblijkelijke, toekomstige winstgevendheid van een actief te verhogen impliceert bijvoorbeeld een vooringenomenheid bij de waardering.

(c) geschatte kasstromen of disconteringsvoeten dienen veeleer de verschillende mogelijke resultaten weer te geven in plaats van een enkel, meest waarschijnlijk minimaal of maximaal bedrag.

Traditionele methode en methode van verwachte kasstromen voor contante waarde

De traditionele methode

A4. Verwerkingsmethoden voor contante waarde, hebben zich gebruikelijk gebaseerd op een enkele reeks van geschatte kasstromen en op een enkele disconteringsvoet, dat ook vaak „het aan risico evenredig percentage” wordt genoemd. Eigenlijk veronderstelt de traditionele methode dat in een overeenkomst met een enkele disconteringsvoet alle verwachtingen van toekomstige kasstromen en de geëigende risicopremie opgenomen kunnen zijn. Daarom wordt het accent bij de traditionele methode meestal op de keuze van de disconteringsvoet gelegd.

A5. In sommige omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer op de markt vergelijkbare activa kunnen worden gevolgd, is de traditionele methode betrekkelijk gemakkelijk toepasbaar. Voor activa met contractuele kasstromen, is deze methode consistent met de manier waarop marktdeelnemers activa omschrijven, zoals in „een obligatie van 12 procent”.

A6. Het is echter mogelijk dat de traditionele methode niet op gepaste wijze sommige ingewikkelde waarderingsproblemen behandelt, zoals de waardering van niet-financiële activa waarvoor geen markt of vergelijkbare post bestaat. Voor een goed onderzoek naar „het met risico evenredige percentage” vereist de analyse van ten minste twee posten: een actief dat reeds op de markt bestaat met een bekende rentevoet en het actief dat gewaardeerd wordt. De aangepaste disconteringsvoet voor de kasstromen die gewaardeerd worden, moet worden afgeleid van de waarneembare rentevoet van dat andere actief. Om deze gevolgtrekking te kunnen maken dienen de eigenschappen van de kasstromen van het andere actief gelijksoortig te zijn aan die van het actief dat gewaardeerd wordt. Dientengevolge dient degene die de waardering uitvoert het volgende te verrichten:

(a) de reeks kasstromen te bepalen die gedisconteerd zullen worden;

(b) een ander actief op de markt te identificeren dat soortgelijke kasstroomeigenschappen blijkt te bezitten;

(c) de reeks kasstromen uit de twee posten te vergelijken om er zeker van te zijn dat ze gelijksoortig zijn (bijvoorbeeld, zijn beide contractuele kasstromen, of is één contractueel en is de ander een geschatte kasstroom?);

(d) te beoordelen of er in een post een element is opgenomen dat ontbreekt in het andere actief (bijvoorbeeld, is de liquiditeit van één post minder dan van de andere post?);

en

(e) te beoordelen of beide reeks kasstromen waarschijnlijk op soortgelijke wijze zullen evolueren (dat wil zeggen variëren), wanneer de economische omstandigheden veranderen.

Methode van verwachte kasstromen

A7. De methode van verwachte kasstromen is in sommige gevallen een doeltreffender waarderingsmiddel dan de traditionele methode. Bij het uitwerken van de waardering, baseert de methode van verwachte kasstromen zich op alle verwachtingen inzake mogelijke kasstromen en niet op slechts één kasstroom, die het meest waarschijnlijk wordt geacht. Bijvoorbeeld een kasstroom kan 100 VE, 200 VE of 300 VE bedragen en respectievelijk een waarschijnlijkheid van 10, 60 en 30 procent hebben. De verwachte kasstroom is 220 VE. De methode van verwachte kasstromen verschilt dus van de traditionele methode doordat ze zich concentreert op de rechtstreekse analyse van de betreffende kasstromen en op een uitgebreidere uitleg van de in de waardering gebruikte veronderstellingen.

A8. De methode van verwachte kasstromen staat ook het gebruik van contante waarde technieken toe, wanneer de tijdsbepaling onzeker is waarop de kasstromen zich zullen voordoen. Een kasstroom van 1 000 VE kan bijvoorbeeld worden ontvangen in één, twee of drie jaar en respectievelijk een waarschijnlijkheid hebben van 10, 60 en 30 procent. Het navolgend voorbeeld laat bijvoorbeeld de berekening zien van de verwachte contante waarde in die situatie.



Contante waarde van 1 000 VE in 1 jaar à 5 %

952.38 VE

 

Waarschijnlijkheid

10.00 %

95.24 VE

Contante waarde van 1 000 VE in 2 jaar à 5,25 %

902.73 VE

 

Waarschijnlijkheid

60.00 %

541.64 VE

Contante waarde van 1 000 VE in 3 jaar à 5,50 %

851.61 VE

 

Waarschijnlijkheid

30.00 %

255.48 VE

Verwachte contante waarde

 

892.36 VE

A9. De verwachte contante waarde van 892.36 VE verschilt met het traditionele begrip van de beste schatting, die op 902.73 VE uitkomt (met een waarschijnlijkheidspercentage van 60 %). De toepassing van een traditionele contante waardeberekening op dit voorbeeld vereist dat een beslissing gemaakt wordt over welke van de mogelijke data waarop de kasstromen zich kunnen voordoen zal gebruikt worden en die bijgevolg, niet de waarschijnlijkheid van de andere data weerspiegelt. Dit is omdat de disconteringsvoet in een traditionele contante waardeberekening niet de onzekerheid van tijdsbepaling kan weerspiegelen.

A10. De toepassing van kansberekeningen is een essentieel onderdeel van de methode van verwachte kasstromen. Sommigen vragen zich af of de toekenning van kansberekeningen aan bijzonder subjectieve schattingen een grotere precisie veronderstelt dan feitelijk het geval is. De juiste toepassing echter van de traditionele methode (zoals beschreven in alinea A6) vereist dezelfde schattingen en subjectiviteit, zonder de transparante berekening te moeten verschaffen van de methode van de verwachte kasstromen.

A11. In veel gemaakte schattingen in de praktijk zijn reeds op informele wijze de elementen van verwachte kasstromen opgenomen. Bovendien worden accountants vaak geconfronteerd met de noodzaak een actief te waarderen op basis van beperkte informatie over de kansberekening van mogelijke kasstromen. Zo kan de accountant bijvoorbeeld met de volgende situaties worden geconfronteerd:

(a) het geschatte bedrag komt ergens uit tussen 50 VE en 250 VE, maar de waarschijnlijkheid van de bedragen in de reeks is gelijk voor elk bedrag. Op basis van die beperkte informatie is de schatting van de verwachte kasstroom 150 VE [(50 + 250)/2].

(b) het geschatte bedrag komt ergens uit tussen 50 VE en 250 VE. Het bedrag met de hoogste waarschijnlijkheid bedraagt 100 VE. De aan elk bedrag geassocieerde waarschijnlijkheid is echter onbekend. Op basis van die beperkte informatie is de schatting van de verwachte kasstroom 133.33 VE [(50 + 100+250)/3].

(c) het geschatte bedrag zal uitkomen op 50 VE (met een waarschijnlijkheid van 10 procent), 250 VE (met een waarschijnlijkheid van 30 procent) of 100 VE (met een waarschijnlijkheid van 60 procent). Op basis van die beperkte informatie is de schatting van de verwachte kasstroom 140 VE [(50 x 0.10) + (250 x 0.30) + (100 x 0.60)].

In elk situatie geeft de geschatte, verwachte kasstroom waarschijnlijk een betere raming van de bedrijfswaarde dan alleen het minimale of maximale bedrag met de hoogste waarschijnlijkheid.

A12. De toepassing van de methode van verwachte kasstromen is afhankelijk van een beperking van de kostenvermindering. Soms kan een entiteit toegang hebben tot uitgebreide informatie en kan zij in staat worden gesteld veel kasstroomscenario’s uit te werken. In andere gevallen kan de entiteit slechts algemene verklaringen opstellen over de veranderlijkheid van de kasstromen zonder aanzienlijke kosten op te lopen. De entiteit moet de kosten om aanvullende informatie te verkrijgen afwegen tegen bijkomende betrouwbaarheid dat die informatie zal brengen voor de waardering.

A13. Sommige beweren dat technieken voor verwachte kasstromen ongepast zijn voor de waardering van een enkel actief of een post met een beperkt aantal potentiële resultaten. Ze geven een voorbeeld van een actief met twee mogelijke resultaten: een waarschijnlijkheid van 90 procent dat de kasstroom uitkomt op 10 VE en een waarschijnlijkheid van 10 procent dat de kasstroom op 1 000 VE uit zal komen. Ze hebben opgemerkt dat de verwachte kasstroom in dat voorbeeld 109 VE bedraagt, en bekritiseren dat resultaat omdat het geen enkel bedrag vertegenwoordigt dat uiteindelijk zal worden betaald.

A14. Beweringen zoals die zojuist geschetst zijn geven uiting aan een werkelijk meningsverschil over de doelstelling van de waardering. Indien het doel is om geaccumuleerde kosten op te nemen, geven verwachte kasstromen mogelijk geen getrouw beeld van de schatting van de verwachte kosten. Deze standaard behandelt echter de waardering van de realiseerbare waarde van een actief. De realiseerbare waarde van het actief in dit voorbeeld is waarschijnlijk niet 10 VE, hoewel dit bedrag de meest waarschijnlijke kasstroom is, omdat de waardering van 10 VE geen rekening houdt met de onzekerheid van de kasstroom bij de waardering van het actief De niet met zekerheid vastgestelde kasstroom wordt gepresenteerd alsof het om een kasstroom gaat waarover totale zekerheid bestaat. Geen enkele rationele entiteit zou een actief met deze eigenschappen voor 10 VE willen verkopen.

Disconteringsvoet

A15. Rentevoeten die toegepast worden bij de discontering van kasstromen dienen geen rekening te houden met risico’s waarmee al rekening is gehouden bij de schattingen van toekomstige kasstromen, ongeacht de door de entiteit toegepaste methode om de bedrijfswaarde van een actief te waarderen. Anders wordt het effect van bepaalde veronderstellingen dubbel gerekend.

A16. Als de markt geen specifieke disconteringsvoet voor het actief kent, gebruikt de entiteit alternatieve methoden om de disconteringsvoet te schatten. Het doel is zo goed mogelijk een marktbeoordeling te bepalen van:

(a) de tijdwaarde van geld voor de perioden tot aan het einde van de gebruiksduur van het actief;

en

(b) in alinea A1 beschreven factoren (b), (d) en (e), in zoverre deze factoren geen aanleiding hebben gegeven tot aanpassingen bij hun opname in geschatte kasstromen.

A17. Als uitgangspunt bij het maken van een dergelijke schatting mag de entiteit de volgende disconteringsvoeten hanteren:

(a) de gewogen gemiddelde vermogenskosten van de entiteit, bepaald aan de hand van technieken zoals het „capital asset pricing model”;

(b) de marginale rentevoet van de entiteit;

en

(c) andere marktrentevoeten.

A18. Deze percentages moeten echter worden aangepast:

(a) om weer te geven hoe de markt de specifieke risico’s zou beoordelen in verband met de verwachte kasstromen van het actief;

en

(b) om risico’s uit te sluiten die niet relevant zijn voor de verwachte kasstromen van het actief of waarvoor de verwachte kasstromen zijn gewijzigd.

Er dient rekening te worden gehouden met risico’s zoals risico’s die verbonden zijn aan landen, valutarisico en prijsrisico.

A19. De disconteringsvoet is onafhankelijk van de vermogensstructuur van de entiteit en van de manier waarop de entiteit de aankoop van het actief heeft gefinancierd, aangezien de toekomstige kasstromen die naar verwachting uit een actief zullen voortkomen op geen enkele wijze afhankelijk zijn van de manier waarop de entiteit de aankoop van het actief heeft gefinancierd.

A20. Alinea 55 vereist dat de toegepaste disconteringsvoet vóór belastingen dient te worden bepaald. Als de basis die gebruikt wordt voor de schatting van de disconteringsvoet een basis is na belastingen, wordt deze daarom aangepast om een disconteringsvoet vóór belastingen weer te geven.

A21. Een entiteit gebruikt normaliter een enkele disconteringsvoet om de bedrijfswaarde van een actief te schatten. Indien de bedrijfswaarde echter gevoelig is voor verschillen in risico voor verschillende perioden of voor de termijnstructuur van rentevoeten, hanteert de entiteit verschillende disconteringsvoeten voor verschillende toekomstige perioden.

BIJLAGE B

Wijziging in IAS 16

De wijziging in deze bijlage dient te worden toegepast wanneer een entiteit IAS 16 Materiële vaste activa (herziene versie in 2003) toepast. Deze wordt afgeschaft wanneer IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa (herziene versie van 2004) van kracht wordt. Deze bijlage vervangt de resulterende wijzigingen die door IAS 16 (herziene versie van 2003) aangebracht zijn in IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa (uitgegeven in 1998). In IAS 36 (herziene versie van 2004) zijn de vereisten van de alinea’s in deze bijlage opgenomen. De wijzigingen in IAS 16 (herziene versie van 2003) doen bijgevolg niet meer terzake vanaf het moment waarop de entiteit onderworpen is aan IAS 36 (herziene versie van 2004). Deze bijlage is dientengevolge alleen van toepassing op entiteiten die ervoor kiezen IAS 16 (herziene versie van 2003) toe te passen vóór zijn ingangsdatum.

B1. IAS 16 Materiële vaste activa is als volgt gewijzigd.

In de Bijlage is alinea A4 als volgt gewijzigd:

A4. IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa (uitgegeven in 1998)is als volgt gewijzigd.

In de standaard zijn de alinea’s 4, 9, 34, 37, 38, 41, 42, 59, 96 en 104 als volgt gewijzigd:

4. Deze standaard is van toepassing op activa die tegen het geherwaardeerde bedrag (reële waarde) worden geboekt op grond van andere standaarden, zoals het herwaarderingsmodel in IAS 16 Materiële vaste activa. De bepaling of een geherwaardeerd actief mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, is echter afhankelijk van de grondslag die werd gehanteerd om reële waarde te bepalen:

9.  Bij de beoordeling of er indicaties zijn die wijzen op een mogelijke bijzondere waardevermindering van een actief, dient een entiteit ten minste de volgende indicaties in aanmerking te nemen:

Interne informatiebronnen

(f)  belangrijke veranderingen met een nadelig effect op de entiteit hebben zich in de verslagperiode voorgedaan of zullen zich naar verwachting in de nabije toekomst voordoen, in de mate waarin of de manier waarop een actief wordt gebruikt of naar verwachting zal worden gebruikt. Deze veranderingen zijn onder meer wanneer het actief niet langer gebruikt wordt, of plannen om de bedrijfsactiviteit waartoe een actief behoort te beëindigen of te reorganiseren, en, plannen om een actief te vervreemden op een eerdere datum dan verwacht;

en

34. Prognoses van de uitstroom van kasmiddelen omvatten de dagelijkse onderhoudskosten van het actief alsook de toekomstige overheadkosten die direct aan het gebruik van het actief kunnen worden toegeschreven, of die op een redelijke en consistente basis aan het gebruik van het actief kunnen worden toegerekend.

37.  Toekomstige kasstromen dienen te worden geschat voor het actief in zijn huidige toestand. Schattingen van toekomstige kasstromen dienen geen geschatte toekomstige instroom of uitstroom van kasmiddelen te omvatten die naar verwachting zullen voortvloeien uit:

(b)  prestatieverbetering of -verhoging van het actief.

38. Aangezien toekomstige kasstromen worden geschat voor het actief in zijn huidige toestand, weerspiegelt de bedrijfswaarde niet:

(b) toekomstige uitstroom van kasmiddelen die de prestatie van het actief zal verbeteren of verhogen of de gerelateerde instroom van kasmiddelen die verwacht wordt voort te zullen vloeien uit een dergelijke uitstroom van kasmiddelen.

41. Tot op het moment dat een entiteit overgaat tot een uitstroom van kasmiddelen die de prestatie van een actief bevordert of verbetert, omvatten schattingen van toekomstige kasstromen niet de geschatte instroom van toekomstige kasmiddelen die naar verwachting uit deze aan de uitstroom van kasmiddelen gerelateerde toename van economische voordelen zal voortvloeien (zie Bijlage A, voorbeeld 6).

42. Schattingen van toekomstige kasstromen omvatten de toekomstige uitstroom van kasmiddelen die nodig is om het peil van de economische voordelen die verwacht wordt voort te zullen vloeien uit de actuele staat van het actief te handhaven. Wanneer een kasstroomgenererende eenheid bestaat uit activa met een naar verwachting verschillende gebruiksduur, welke alle van relevant belang zijn voor de voortzetting van de activiteiten van de eenheid, wordt de vervanging van activa die een kortere gebruiksduur hebben geacht deel uit te maken van de dagelijkse onderhoudskosten van de eenheid bij de schatting van haar toekomstige kasstromen. Wanneer een enkel actief bestaat uit elementen met naar verwachting een verschillende gebruiksduur, wordt de vervanging van de elementen die een kortere gebruiksduur hebben eveneens geacht deel uit te maken van de dagelijkse onderhoudskosten van het actief bij de schatting van de toekomstige kasstromen die door het actief gegenereerd zullen worden.

59.  Een bijzonder waardeverminderingsverlies dient onmiddellijk als een last te worden opgenomen in de winst- en verliesrekening, tenzij het actief op grond van een andere standaard tegen de geherwaardeerde waarde wordt geboekt (bijvoorbeeld in overeenstemming met het herwaarderingsmodel in IAS 16 Materiële vaste activa). Een bijzonder waardeverminderingsverlies van een geherwaardeerd actief dient in overeenstemming met die andere standaard te worden behandeld als een herwaarderingsafname.

96.  Bij de beoordeling of er aanwijzingen bestaan dat een bijzonder waardeverminderingsverlies dat in voorgaande jaren voor een actief is opgenomen niet langer bestaat of mogelijk is afgenomen, dient een entiteit ten minste de volgende aanwijzingen te overwegen:

Interne informatiebronnen

(d)  belangrijke veranderingen met een gunstig effect op de entiteit hebben zich in de verslagperiode voorgedaan of zullen zich naar verwachting in de nabije toekomst voordoen, in de mate waarin of de manier waarop het actief wordt gebruikt of naar verwachting zal worden gebruikt. Deze wijzigingen omvatten kosten die tijdens de periode zijn gemaakt om de prestatie van het actief te verbeteren of te verhogen, of om de bedrijfsactiviteit waartoe het actief behoort te reorganiseren;

en

104.  Een terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies van een actief dient onmiddellijk als een baten te worden opgenomen in de winst- en verliesrekening, tenzij het actief op grond van een andere standaard tegen geherwaardeerde waarde wordt geboekt (bijvoorbeeld in overeenstemming met het herwaarderingsmodel in IAS 16 Materiële vaste activa). Een terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies van een geherwaardeerd actief dient in overeenstemming met die andere standaard te worden behandeld als een herwaarderingstoename.

▼B

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD IAS 37

Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa

Deze International Accounting Standard werd in juli 1998 goedgekeurd door de IASC Board en werd van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 juli 1999.

INLEIDING

1. In IAS 37 wordt beschreven welke administratieve-verwerkingswijze van toepassing is op en welke informatie moet worden vermeld voor alle voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa, behalve:

(a) degene die voortvloeien uit financiële instrumenten die tegen reële waarde worden geboekt;

(b) degene die voortvloeien uit nog uit te voeren contracten, behalve indien het contract verlieslatend is. Nog uit te voeren contracten zijn contracten waarbij geen van de partijen enige verplichting heeft uitgevoerd of waarbij beide partijen hun verplichtingen gedeeltelijk en in dezelfde mate hebben uitgevoerd;

(c) degene die ontstaan bij verzekeringsondernemingen uit contracten met polishouders; of

(d) degene die gedekt worden door een andere International Accounting Standard.

Voorzieningen

2. De standaard definieert voorzieningen als verplichtingen van een onzekere omvang en met een onzeker tijdstip. Een voorziening dient uitsluitend te worden opgenomen als en slechts als:

(a) een onderneming een bestaande (in rechte afdwingbare of feitelijke) verplichting heeft ten gevolge van een gebeurtenis in het verleden;

(b) het waarschijnlijk is (dat wil zeggen, meer waarschijnlijk wel dan niet) dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen; en

(c) het bedrag van de verplichting op betrouwbare wijze kan worden geschat. De standaard merkt op dat een betrouwbare schatting slechts in zeer zeldzame gevallen niet mogelijk zal zijn.

3. De standaard definieert een feitelijke verplichting als een verplichting die ontstaat uit de handelingen van een onderneming, waarbij:

(a) de onderneming, door een patroon van bestendig gevolgde gedragslijnen in het verleden, gepubliceerde beleidsregels of een voldoende specifieke actuele verklaring, aan andere partijen te kennen heeft gegeven dat zij bepaalde verantwoordelijken accepteert; en

(b) de onderneming als gevolg daarvan bij die andere partijen een geldige verwachting heeft gewekt dat zij die verantwoordelijkheden zal opnemen.

4. In zeldzame gevallen, bijvoorbeeld in een rechtszaak, is het mogelijk niet duidelijk of een onderneming een bestaande verplichting heeft. In deze gevallen wordt verondersteld dat een gebeurtenis in het verleden aanleiding geeft tot een bestaande verplichting indien, rekening houdend met alle beschikbare bewijzen, het meer waarschijnlijk is dan niet dat op de balansdatum een bestaande verplichting bestaat. Een onderneming neemt een voorziening op voor die bestaande verplichting indien de andere bovenvermelde opnamecriteria zijn vervuld. Indien het meer waarschijnlijk is dan niet dat er geen bestaande verplichting bestaat, vermeldt de onderneming een voorwaardelijke verplichting, tenzij de mogelijkheid van een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen, zeer onwaarschijnlijk is.

5. Het bedrag dat als een voorziening is opgenomen, dient de beste schatting te vertegenwoordigen van de uitgaven die vereist zijn om de bestaande verplichting op de balansdatum af te wikkelen. Met andere woorden, het bedrag dat een onderneming redelijkerwijs zou betalen om de verplichting op de balansdatum af te wikkelen, of ze op dat moment aan een derde partij over te dragen.

6. De standaard schrijft voor dat een onderneming bij de waardering van een voorziening:

(a) rekening moet houden met risico's en onzekerheden. Onzekerheid vormt echter geen rechtvaardiging voor het creëren van overmatige voorzieningen of voor het opzettelijk te hoog opnemen van verplichtingen;

(b) de voorzieningen disconteert waarvoor het effect van de tijdswaarde van geld materieel is, aan de hand van een disconteringsvoet (of disconteringsvoeten) vóór belastingen die een weerspiegeling vormt (vormen) van de huidige marktbeoordelingen van de tijdswaarde van geld en van de risico's die specifiek gelden voor de verplichting die niet in de beste schatting van de uitgaven tot uitdrukking zijn gebracht. Ingeval voorzieningen worden gedisconteerd, wordt de stijging in de voorziening die te wijten is aan het verstrijken van de tijd, opgenomen als een rentelast;

(c) rekening moet houden met toekomstige gebeurtenissen zoals wijzigingen in de wetgeving en veranderingen op technologisch vlak, indien er voldoende objectieve bewijzen bestaan dat deze zich zullen voordoen; en

(d) geen winst uit de verwachte vervreemding van activa in rekening brengt, zelfs als de verwachte vervreemding nauw samenhangt met de gebeurtenis die aanleiding geeft tot de voorziening.

7. Een onderneming kan de vergoeding verwachten van een deel van de of van alle vereiste uitgaven voor de afwikkeling van een voorziening (bijvoorbeeld via verzekeringscontracten, vrijwaringsclausules of garanties van leveranciers). Een onderneming dient:

(a) uitsluitend een vergoeding op te nemen als en slechts als het vrijwel zeker is dat de vergoeding zal worden ontvangen als de onderneming de verplichting afwikkelt. Het bedrag dat voor de vergoeding wordt opgenomen mag niet hoger liggen dan het bedrag van de voorziening; en

(b) de vergoeding op te nemen als een afzonderlijk actief. In de winst- en verliesrekening mag de last die betrekking heeft op een voorziening worden gepresenteerd zonder het bedrag dat voor een vergoeding werd opgenomen.

8. Voorzieningen dienen op elke balansdatum te worden beoordeeld en aangepast om de huidige beste schatting weer te geven. Als het niet langer waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen, dient de voorziening te worden teruggeboekt.

9. Een voorziening dient alleen te worden gebruikt voor uitgaven waarvoor de voorziening oorspronkelijk was opgenomen.

Voorzieningen — specifieke toepassingen

10. De standaard verklaart hoe de algemene opname- en waarderingsvereisten voor voorzieningen in drie specifieke gevallen moeten worden toegepast: toekomstige exploitatieverliezen, verlieslatende contracten en reorganisaties.

11. Voor toekomstige exploitatieverliezen moeten geen voorzieningen worden opgenomen. Een verwachting van toekomstige exploitatieverliezen vormt een indicatie dat bepaalde activa van de activiteit mogelijk een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan. In dit geval toetst een onderneming deze activa op bijzondere waardeverminderingen overeenkomstig IAS 36, Bijzondere waardevermindering van activa.

12. Indien een onderneming een verlieslatend contract heeft, dient de bestaande verplichting uit hoofde van het contract als een voorziening te worden opgenomen en gewaardeerd. Een verlieslatend contract is een contract waarbij de onvermijdelijke kosten die nodig zijn om de verplichtingen uit hoofde van het contract na te komen, hoger liggen dan de economische voordelen die naar verwachting uit het contract worden ontvangen.

13. De standaard definieert een reorganisatie als een programma dat door het management wordt gepland en waarover het management de zeggenschap heeft, en dat leidt tot materiële wijzigingen in:

(a) het toepassingsgebied van een activiteit van een onderneming; of

(b) de bedrijfsvoering van die activiteit.

14. Een voorziening voor reorganisatiekosten wordt uitsluitend opgenomen als de algemene opnamecriteria voor voorzieningen zijn vervuld. In deze context ontstaat een feitelijke verplichting om te reorganiseren uitsluitend indien een onderneming:

(a) over een gedetailleerd formeel plan voor de reorganisatie beschikt, waarin minstens het volgende wordt beschreven:

(i) de betreffende activiteit of het betreffende deel ervan;

(ii) de belangrijkste betrokken locaties;

(iii) de locatie, functie, en het geschatte aantal werknemers dat zal worden schadeloosgesteld voor de beëindiging van het dienstverband;

(iv) de uitgaven die hieraan zijn verbonden; en

(v) het tijdstip waarop het plan zal worden uitgevoerd; en

(b) bij de betrokkenen een geldige verwachting heeft gewekt dat zij de reorganisatie zal doorvoeren door het plan te beginnen uitvoeren of door de belangrijke kenmerken ervan mee te delen aan de betrokkenen.

15. Een beslissing van het management of het bestuur om te herstructureren geeft geen aanleiding tot een bestaande verplichting op de balansdatum, tenzij de onderneming vóór de balansdatum:

(a) is begonnen met de tenuitvoerlegging van het reorganisatieplan; of

(b) het reorganisatieplan op een voldoende specifieke manier aan de betrokkenen heeft meegedeeld zodat zij bij hen een geldige verwachting heeft gewekt dat de onderneming de reorganisatie zal uitvoeren.

16. Indien een reorganisatie inhoudt dat een activiteit wordt verkocht, ontstaat er voor de verkoop geen verplichting tot de onderneming zich tot de verkoop heeft verbonden, met andere woorden tot er een bindende verkoopovereenkomst bestaat.

17. Een reorganisatievoorziening dient uitsluitend de directe uitgaven te omvatten die uit de reorganisatie voortvloeien, namelijk uitgaven die:

(a) noodzakelijk zijn als gevolg van de reorganisatie; en

(b) geen verband houden met de voortgezette activiteiten van de onderneming. Een reorganisatievoorziening omvat dus geen kosten zoals: kosten voor de herscholing of overplaatsing van blijvend personeel, marketingkosten of investeringen in nieuwe systemen en distributienetwerken.

Voorwaardelijke verplichtingen

18. De standaard vervangt de delen van IAS 10, Voorwaardelijke gebeurtenissen en gebeurtenissen na balansdatum ( 33 ), waarin voorwaardelijke gebeurtenissen worden behandeld. De standaard definieert een voorwaardelijke verplichting als:

(a) een mogelijke verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de onderneming niet de volledige controle heeft; of

(b) een bestaande verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden, maar die niet is opgenomen omdat:

(i) het niet waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen; of

(ii) het bedrag van de verplichting niet met voldoende betrouwbaarheid kan worden gewaardeerd.

19. Een onderneming dient geen voorwaardelijke verplichting op te nemen. Een onderneming dient een voorwaardelijke verplichting te vermelden, tenzij de mogelijkheid van een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen zeer onwaarschijnlijk is.

Voorwaardelijke activa

20. De standaard definieert een voorwaardelijk actief als een mogelijk actief dat voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de onderneming niet de volledige controle heeft. Een voorbeeld is een claim die een onderneming via gerechtelijke weg tracht te vorderen, en waarvan de uitkomst onzeker is.

21. Een onderneming dient geen voorwaardelijk actief op te nemen. Er dient een voorwaardelijk actief te worden vermeld als een instroom van economische voordelen waarschijnlijk is.

22. Als het vrijwel zeker is dat er baten zullen worden gegenereerd, is het desbetreffende actief geen voorwaardelijk actief en is de opname ervan geëigend.

Ingangsdatum

23. Deze standaard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 juli 1999. Eerdere toepassing van de standaard wordt aangemoedigd.

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Voorzieningen en andere verplichtingen

Verband tussen voorzieningen en voorwaardelijke verplichtingen

Opname

Voorzieningen

Bestaande verplichting

Gebeurtenis in het verleden

Waarschijnlijke uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen

Betrouwbare schatting van de verplichting

Voorwaardelijke verplichtingen

Voorwaardelijke activa

Waardering

Beste schatting

Risico's en onzekerheden

Contante waarde

Toekomstige gebeurtenissen

Verwachte vervreemdingen van activa

Vergoedingen

Wijzigingen in voorzieningen

Gebruik van voorzieningen

Toepassing van de opname- en waarderingsregels

Toekomstige exploitatieverliezen

Verlieslatende contracten

Reorganisatie

Informatieverschaffing

Overgangsbepalingen

Ingangsdatum

De standaarden die cursief en vet zijn gedrukt dienen te worden gelezen in de context van het achtergrondmateriaal en de leidraden in deze standaard, en in de context van het voorwoord bij de International Accounting Standards. International Accounting Standards zijn niet van toepassing op niet-materiële posten (zie alinea 12 van het voorwoord).

DOEL

Het doel van deze standaard is te verzekeren dat er gepaste opnamecriteria en waarderingsgrondslagen worden toegepast op voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa, en dat in de toelichting bij de jaarrekening voldoende informatie wordt vermeld zodat gebruikers hun aard, tijdstip en omvang kunnen begrijpen.

TOEPASSINGSGEBIED

1.  Deze standaard dient door alle ondernemingen te worden toegepast voor de administratieve verwerking van voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa, behalve:

(a)  degene die voortvloeien uit financiële instrumenten die tegen reële waarde worden geboekt;

(b)  degene die voortvloeien uit nog uit te voeren contracten, behalve indien het contract verlieslatend is;

(c)  degene die ontstaan bij verzekeringsondernemingen uit contracten met polishouders; en

(d)  degene die gedekt worden door een andere International Accounting Standard.

2. Deze standaard is van toepassing op financiële instrumenten (waaronder garanties), die niet tegen reële waarde worden geboekt.

3. Nog uit te voeren contracten zijn contracten waarbij geen van de partijen enige verplichting heeft uitgevoerd of waarbij beide partijen hun verplichtingen gedeeltelijk en in dezelfde mate hebben uitgevoerd. Deze standaard is niet van toepassing op nog uit te voeren contracten, tenzij ze verlieslatend zijn.

4. Deze standaard is van toepassing op voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa van verzekeringsondernemingen, behalve degene die voortvloeien uit contracten met polishouders.

5. Indien een andere International Accounting Standard een specifiek type van voorziening, voorwaardelijke verplichting of voorwaardelijk actief behandelt, past een onderneming die standaard toe in plaats van deze standaard. Bepaalde typen voorzieningen worden bijvoorbeeld eveneens behandeld in standaarden over:

(a) onderhanden projecten in opdracht van derden (zie IAS 11, Onderhanden projecten in opdracht van derden);

(b) winstbelastingen (zie IAS 12, Winstbelastingen);

(c) lease-overeenkomsten (zie IAS 17, Lease-overeenkomsten). Maar aangezien IAS 17 geen specifieke vereisten bevat voor de behandeling van operationele leases die verlieslatend zijn geworden, is deze standaard op die gevallen van toepassing; en

(d) personeelsbeloningen (zie IAS 19, Personeelsbeloningen).

6. Sommige bedragen die als voorzieningen worden behandeld, kunnen verband houden met de opname van opbrengsten, bijvoorbeeld indien een onderneming garanties verstrekt in ruil voor een honorarium. De opname van opbrengsten wordt in deze standaard niet behandeld. IAS 18, Opbrengsten, identificeert de omstandigheden waarin opbrengsten worden opgenomen, en verschaft praktische leidraden over de toepassing van de opnamecriteria. Deze standaard wijzigt de vereisten van IAS 18 niet.

7. Deze standaard definieert voorzieningen als verplichtingen van een onzekere omvang en met een onzeker tijdstip. In sommige landen wordt het begrip „voorziening” ook gebruikt in de context van afschrijvingen, bijzondere waardeverminderingen van activa en dubieuze vorderingen: dit zijn aanpassingen van de boekwaarde van activa, en worden in deze standaard niet behandeld.

8. Andere International Accounting Standards specificeren of uitgaven als activa of als lasten worden behandeld. Deze onderwerpen worden in deze standaard niet behandeld. Dienovereenkomstig wordt de activering van de kosten die bij het maken van een voorziening worden opgenomen, door deze standaard noch verboden, noch voorgeschreven.

9. Deze standaard is van toepassing op voorzieningen voor reorganisatie (met inbegrip van de beëindiging van bedrijfsactiviteiten). Indien een reorganisatie voldoet aan de definitie van een beëindiging van een bedrijfsactiviteit, kan op grond van IAS 35, Beëindiging van bedrijfsactiviteiten, aanvullende informatie zijn vereist.

DEFINITIES

10.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een voorziening is een verplichting van een onzekere omvang of met een onzeker tijdstip.

Een verplichting is een bestaande verplichting van de onderneming die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden waarvan de afwikkeling naar verwachting resulteert in een uitstroom uit de onderneming van middelen die economische voordelen in zich bergen.

Een tot verplichting leidende gebeurtenis is een gebeurtenis die een in rechte afdwingbare verplichting creëert die ertoe leidt dat een onderneming geen realistisch alternatief heeft dan die verplichting af te wikkelen.

Een in rechte afdwingbare verplichting is een verplichting die voortvloeit uit:

(a)  een contract (via de impliciete of expliciete voorwaarden ervan);

(b)  de wetgeving; of

(c)  andere wettelijke beschikkingen.

Een feitelijke verplichting is een verplichting die ontstaat uit de handelingen van een onderneming, waarbij:

(a)  de onderneming, door een patroon van bestendig gevolgde gedragslijnen in het verleden, gepubliceerde beleidsregels of een voldoende specifieke actuele verklaring, aan andere partijen te kennen heeft gegeven dat zij bepaalde verantwoordelijken accepteert; en

(b)  de onderneming als gevolg daarvan bij die andere partijen een geldige verwachting heeft gewekt dat zij die verantwoordelijkheden zal opnemen.

Een voorwaardelijke verplichting is:

(a)  een mogelijke verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de onderneming niet de volledige controle heeft; of

(b)  een bestaande verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden, maar die niet is opgenomen omdat:

(i)  het niet waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen; of

(ii)  het bedrag van de verplichting niet met voldoende betrouwbaarheid kan worden gewaardeerd.

Een voorwaardelijk actief is een mogelijk actief dat voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de onderneming niet de volledige controle heeft.

Een verlieslatend contract is een contract waarbij de onvermijdelijke kosten die nodig zijn om de verplichtingen uit hoofde van het contract na te komen, hoger liggen dan de economische voordelen die naar verwachting uit het contract worden ontvangen.

Een reorganisatie is een programma dat door het management wordt gepland en waarover het management de zeggenschap heeft, en dat leidt tot materiële wijzigingen in:

(a)  het toepassingsgebied van een activiteit van een onderneming; of

(b)  de bedrijfsvoering van die activiteit.

Voorzieningen en andere verplichtingen

11. Voorzieningen kunnen worden onderscheiden van andere verplichtingen zoals handelsschulden en overlopende posten omdat er onzekerheid bestaat over de omvang van de toekomstige uitgaven die voor de afwikkeling zijn vereist, of over het moment waarop deze uitgaven moeten worden gedaan. Daarentegen:

(a) zijn handelsschulden verplichtingen om te betalen voor goederen of diensten die zijn ontvangen of geleverd en die zijn gefactureerd of formeel overeengekomen met de leverancier; en

(b) overlopende posten zijn verplichtingen om te betalen voor goederen of diensten die zijn ontvangen of geleverd, maar nog niet zijn betaald, gefactureerd of formeel met de leverancier overeengekomen, met inbegrip van bedragen die aan werknemers zijn verschuldigd (bijvoorbeeld bedragen voor opgebouwd verlof). Ofschoon het soms nodig is om de omvang of het tijdstip van overlopende posten te schatten, is de onzekerheid doorgaans veel minder dan voor voorzieningen.

Overlopende posten worden vaak gerapporteerd als onderdeel van handelsschulden en andere te betalen posten, terwijl voorzieningen afzonderlijk worden gepresenteerd.

Verband tussen voorzieningen en voorwaardelijke verplichtingen

12. Algemeen gesproken zijn alle voorzieningen voorwaardelijk, omdat ze onzeker zijn qua omvang of tijdstip. Binnen deze standaard wordt het begrip „voorwaardelijk” echter gebruikt voor verplichtingen en activa die niet worden opgenomen omdat hun bestaan uitsluitend zal worden bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de onderneming niet de volledige controle heeft. Daarenboven wordt het begrip „voorwaardelijke verplichting” gebruikt voor verplichtingen die de opnamecriteria niet vervullen.

13. In deze standaard wordt een onderscheid gemaakt tussen:

(a) voorzieningen — die als verplichtingen worden opgenomen (in de veronderstelling dat een betrouwbare schatting kan worden gemaakt) omdat ze bestaande verplichtingen vertegenwoordigen en het waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen vereist zal zijn om de verplichtingen af te wikkelen; en

(b) voorwaardelijke verplichtingen — die niet als verplichtingen worden opgenomen omdat:

(i) ze mogelijke verplichtingen zijn, aangezien nog moet worden bevestigd of de onderneming een bestaande verplichting heeft die kan leiden tot een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen; of

(ii) omdat ze bestaande verplichtingen zijn die niet voldoen aan de opnamecriteria in deze standaard (omdat het ofwel niet waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergt vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen, of een voldoende betrouwbare schatting van het bedrag van de verplichting niet kan worden gemaakt).

OPNAME

Voorzieningen

14.  Een voorziening dient te worden opgenomen indien:

(a)  een onderneming een bestaande (in rechte afdwingbare of feitelijke) verplichting heeft ten gevolge van een gebeurtenis in het verleden ( 34 );

(b)  het waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen; en

(c)  het bedrag van de verplichting op betrouwbare wijze kan worden geschat.

Indien deze voorwaarden niet zijn vervuld, dient er geen voorziening te worden opgenomen.

15.  In zeldzame gevallen is het niet duidelijk of er sprake is van een bestaande verplichting. In deze gevallen wordt verondersteld dat een gebeurtenis in het verleden aanleiding geeft tot een bestaande verplichting indien, rekening houdend met alle beschikbare bewijzen, het meer waarschijnlijk is dan niet dat op de balansdatum een bestaande verplichting bestaat.

16. Het zal bijna altijd duidelijk zijn of een gebeurtenis in het verleden aanleiding heeft gegeven tot een bestaande verplichting. In zeldzame gevallen, bijvoorbeeld een rechtszaak, kan worden betwist of bepaalde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden dan wel of die gebeurtenissen leiden tot een bestaande verplichting. In een dergelijk geval bepaalt een onderneming of een bestaande verplichting op de balansdatum bestaat door rekening te houden met alle beschikbare bewijzen, bijvoorbeeld de opinie van experts. Het in aanmerking genomen bewijs omvat alle aanvullende bewijzen die blijken uit gebeurtenissen na balansdatum. Op basis van dergelijke bewijzen:

(a) neemt de onderneming een voorziening op als het meer waarschijnlijk is dan niet dat er op de balansdatum een bestaande verplichting bestaat (indien de opnamecriteria zijn vervuld); en

(b) indien het meer waarschijnlijk is dat er op de balansdatum geen bestaande verplichting bestaat, vermeldt de onderneming een voorwaardelijke verplichting, tenzij de mogelijkheid van een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen, onwaarschijnlijk is (zie alinea 86).

17. Een gebeurtenis in het verleden die leidt tot een bestaande verplichting wordt een tot verplichting leidende gebeurtenis genoemd. Opdat een gebeurtenis een tot verplichting leidende gebeurtenis zou zijn, is het vereist dat de onderneming geen realistisch alternatief heeft dan de door de gebeurtenis gecreëerde gebeurtenis af te wikkelen. Dit is alleen het geval:

(a) indien de afwikkeling van de verplichting door de wet kan worden opgelegd; of

(b) in geval van een feitelijke verplichting, indien de gebeurtenis (mogelijk een handeling van de onderneming) geldige verwachtingen wekt bij andere partijen dat de onderneming de verplichting zal afwikkelen.

18. In de jaarrekening wordt de financiële positie van een onderneming aan het einde van haar verslagperiode in aanmerking genomen, en niet haar mogelijke positie in de toekomst. Daarom wordt er geen voorziening opgenomen voor kosten die moeten worden gemaakt voor activiteiten in de toekomst. De enige verplichtingen die in de balans van een onderneming worden opgenomen zijn de verplichtingen die op de balansdatum bestaan.

19. Alleen die verplichtingen die voortvloeien uit gebeurtenissen in het verleden en die onafhankelijk zijn van de toekomstige handelingen van een onderneming (namelijk de toekomstige bedrijfsvoering) worden als voorzieningen opgenomen. Voorbeelden van dergelijke verplichtingen zijn boeten of herstelkosten voor onwettige milieuschade; beide voorbeelden zouden bij de afwikkeling leiden tot een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen, ongeacht de toekomstige acties van de onderneming. Evenzo neemt een onderneming een voorziening op voor de ontmantelingskosten van een olie-installatie of een kerncentrale, in zoverre de onderneming verplicht is de reeds aangerichte schade te herstellen. Daarentegen kan een onderneming, wegens commerciële druk of in rechte afdwingbare verplichtingen, voornemens zijn of de verplichting hebben om uitgaven te doen om in de toekomst op een bepaalde manier te handelen (bijvoorbeeld door in een bepaald type fabriek rookfilters te installeren). Omdat de onderneming de toekomstige uitgaven kan vermijden door haar toekomstige handelingen, bijvoorbeeld door haar werkwijze te veranderen, heeft ze geen bestaande verplichting voor die toekomstige uitgaven en wordt er geen voorziening opgenomen.

20. Bij een verplichting is steeds een andere partij betrokken aan wie de verplichting verschuldigd is. Het is echter niet nodig om de identiteit te kennen van de partij aan wie de verplichting verschuldigd is; de verplichting kan immers aan de algemene bevolking zijn verschuldigd. Aangezien bij een verplichting altijd sprake is van een verbintenis jegens een andere partij, betekent dit dat een beslissing van het management of het bestuur geen aanleiding geeft tot een feitelijke verplichting op de balansdatum tenzij de beslissing vóór de balansdatum op een voldoende specifieke wijze is meegedeeld aan de betrokken partijen zodat bij hen een geldige verwachting is gewekt dat de onderneming haar verantwoordelijkheden zal nakomen.

21. Een gebeurtenis die niet onmiddellijk aanleiding geeft tot een verplichting, doet dat mogelijk wel op een latere datum, wegens wijzigingen in de wetgeving, of omdat een handeling (bijvoorbeeld een voldoende specifieke publieke verklaring) van de onderneming aanleiding geeft tot een feitelijke verplichting. Als een onderneming het milieu schade berokkent, is het bijvoorbeeld mogelijk dat er geen verplichting bestaat om de gevolgen te verhelpen. Het berokkenen van de schade wordt echter wel een tot verplichting leidende gebeurtenis wanneer een nieuwe wet vereist dat de bestaande schade wordt hersteld of wanneer de onderneming publiek de verantwoordelijkheid aanvaard voor het herstel van de schade op een manier die een feitelijke verplichting creëert.

22. Ingeval de details van een wetsvoorstel nog moeten worden afgerond, ontstaat er uitsluitend een verplichting als het praktisch zeker is dat het wetsvoorstel als dusdanig tot wet zal worden verheven. In het kader van deze standaard wordt een dergelijke verplichting behandeld als een in rechte afdwingbare verplichting. Verschillen in omstandigheden waarmee de vaststelling is omgeven, maken het onmogelijk om een enkele gebeurtenis aan te duiden die de vaststelling van een wet vrijwel zeker zou maken. In veel gevallen zal het onmogelijk zijn om vrijwel zeker te zijn dat een wet zal worden vastgesteld tot dit effectief gebeurt.

23. Opdat een verplichting in aanmerking zou komen voor opname, moet er niet alleen een bestaande verplichting bestaan, maar ook de waarschijnlijkheid van een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen om die verplichting af te wikkelen. Binnen het kader van deze standaard ( 35 ), wordt een uitstroom van middelen of een andere gebeurtenis beschouwd als waarschijnlijk indien het meer waarschijnlijk is dan niet dat de gebeurtenis zal plaatsvinden; de waarschijnlijkheid dat de gebeurtenis zal plaatsvinden is dus groter dan de waarschijnlijkheid dat dit niet het geval zal zijn. Indien het niet waarschijnlijk is dat een bestaande verplichting bestaat, vermeldt de onderneming een voorwaardelijke verplichting, tenzij de mogelijkheid van een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen, zeer onwaarschijnlijk is (zie alinea 86).

24. Indien er sprake is van een aantal soortgelijke verplichtingen (bijvoorbeeld productgaranties of soortgelijke contracten), wordt de waarschijnlijkheid dat er voor de afwikkeling een uitstroom vereist zal zijn bepaald door de categorie van de verplichtingen als geheel in aanmerking te nemen. Ofschoon de waarschijnlijkheid van een uitstroom voor een bepaalde post klein kan zijn, kan het waarschijnlijk zijn dat er een zekere uitstroom van middelen vereist zal zijn om de categorie van verplichtingen als geheel af te wikkelen. Indien dit het geval is, wordt er een voorziening opgenomen (als de andere opnamecriteria zijn vervuld).

25. Het gebruik van schattingen is een essentieel onderdeel van het opstellen van jaarrekeningen en ondergraaft hun betrouwbaarheid niet. Dit is in het bijzonder waar in het geval van voorzieningen, die door hun aard onzekerder zijn dan de meeste andere balansposten. Behalve in zeer zeldzame gevallen zal een onderneming in staat zijn om een aantal verschillende resultaten te bepalen. Bijgevolg kan ze een schatting van de verplichting maken die voldoende betrouwbaar is om bij de opname van een voorziening te gebruiken.

26. In het extreem zeldzame geval waarin er geen betrouwbare schatting kan worden gemaakt, bestaat er een verplichting die niet kan worden opgenomen. Die verplichting wordt vermeld als een voorwaardelijke verplichting (zie alinea 86).

Voorwaardelijke verplichtingen

27.  Een onderneming dient geen voorwaardelijke verplichting op te nemen.

28. Een voorwaardelijke verplichting wordt vermeld, zoals vereist door alinea 86, tenzij de mogelijkheid van een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen zeer onwaarschijnlijk is.

29. Indien een onderneming gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk is voor een verplichting, wordt het deel van de verplichting dat naar verwachting door andere partijen zal worden afgewikkeld, behandeld als een voorwaardelijke verplichting. De onderneming neemt een voorziening op voor het deel van de verplichting waarvoor een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen waarschijnlijk is, behalve in de extreem zeldzame omstandigheden waarin geen betrouwbare schatting kan worden gemaakt.

30. Voorwaardelijke verplichtingen kunnen evolueren op een manier die aanvankelijk niet werd verwacht. Daarom worden ze voortdurend beoordeeld om te bepalen of een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen waarschijnlijk is geworden. Indien het waarschijnlijk wordt dat een uitstroom van toekomstige economische voordelen vereist zal zijn voor een post die voorheen werd behandeld als een voorwaardelijke verplichting, wordt een voorziening opgenomen in de jaarrekening van de verslagperiode waarin de wijziging in de waarschijnlijkheid zich voordoet (behalve in de extreem zeldzame omstandigheden waarin geen betrouwbare schatting kan worden gemaakt).

Voorwaardelijke activa

31.  Een onderneming dient geen voorwaardelijk actief op te nemen.

32. Voorwaardelijke activa ontstaan gewoonlijk uit niet-geplande of andere onverwachte gebeurtenissen die aanleiding geven tot de mogelijkheid van een instroom van economische voordelen naar de onderneming. Een voorbeeld is een claim die een onderneming via gerechtelijke weg tracht te vorderen, en waarvan de uitkomst onzeker is.

33. Voorwaardelijke activa worden niet in de jaarrekening opgenomen aangezien dit kan resulteren in de opname van baten die mogelijk nooit worden gerealiseerd. Als het echter vrijwel zeker is dat er baten zullen worden gegenereerd, is het desbetreffende actief geen voorwaardelijk actief en is de opname ervan geëigend.

34. Een voorwaardelijk actief wordt vermeld, zoals vereist door alinea 89, indien een instroom van economische voordelen waarschijnlijk is.

35. Voorwaardelijke activa worden voortdurend beoordeeld om te garanderen dat ontwikkelingen correct in de jaarrekening tot uitdrukking worden gebracht. Indien het vrijwel zeker is geworden dat er een instroom van economische voordelen zal ontstaan, worden het actief en de desbetreffende baten opgenomen in de jaarrekening van de verslagperiode waarin de wijziging zich voordoet. Indien een instroom van economische voordelen waarschijnlijk is geworden, vermeldt de onderneming het voorwaardelijk actief (zie alinea 89).

WAARDERING

Beste schatting

36.  Het bedrag dat als voorziening is opgenomen, dient de beste schatting te zijn van de uitgaven die vereist zijn om de bestaande verplichting op de balansdatum af te wikkelen.

37. De beste schatting van de uitgaven die vereist zijn om de bestaande verplichting af te wikkelen, is het bedrag dat een onderneming redelijkerwijs zou betalen om de verplichting op de balansdatum af te wikkelen of ze op dat moment aan een derde partij over te dragen. Vaak zal het onmogelijk zijn of onbetaalbaar duur om een verplichting op de balansdatum af te wikkelen of over te dragen. De schatting van het bedrag dat een onderneming redelijkerwijs zou betalen om de verplichting af te wikkelen of over te dragen, geeft echter de beste schatting weer van de uitgaven die vereist zijn om de bestaande verplichting op de balansdatum af te wikkelen.

38. De schattingen van resultaat en financieel effect worden bepaald door het oordeel van het management van de onderneming, aangevuld door ervaringen met soortgelijke transacties en, in sommige gevallen, verslagen van onafhankelijke experts. Het in aanmerking genomen bewijs omvat alle aanvullende bewijzen die blijken uit gebeurtenissen na balansdatum.

39. Onzekerheden omtrent het bedrag dat als voorziening moet worden opgenomen, worden op verscheidene manieren behandeld, al naargelang de omstandigheden. Indien de te waarderen voorziening een groot aantal posten omvat, wordt de verplichting geschat door alle mogelijke resultaten af te wegen volgens de waarschijnlijkheid dat ze zich zullen voordoen. De naam voor deze statistische schattingsmethode is „verwachtingswaarde”. De voorziening zal dan ook verschillend zijn afhankelijk van het feit of de waarschijnlijkheid van een verlies van een gegeven bedrag bijvoorbeeld 60 of 90 procent bedraagt. Als er een continue reeks is van mogelijke uitkomsten, en elke uitkomst even waarschijnlijk is, wordt de middelste uitkomst van de reeks gebruikt.

Een onderneming verkoopt goederen met een garantie die bepaalt dat cliënten gedekt zijn voor de reparatiekosten van fabricagefouten die binnen de eerste zes maanden na de aankoop duidelijk worden. Indien er in alle verkochte producten geringe defecten werden ontdekt, zouden daar reparatiekosten uit voortvloeien voor een bedrag van 1 miljoen. Indien er in alle verkochte producten grote defecten werden ontdekt, zouden daar reparatiekosten uit voortvloeien voor een bedrag van 4 miljoen. De ervaring van de onderneming uit het verleden en haar verwachtingen voor de toekomst geven aan dat voor het komende jaar 75 procent van de verkochte goederen geen defecten zal vertonen, 20 procent van de goederen geringe defecten zal hebben en 5 procent van de verkochte goederen grote defecten zal vertonen. In overeenstemming met alinea 24 beoordeelt een onderneming de waarschijnlijkheid van een uitstroom voor de garantieverplichtingen als geheel.

De verwachte waarde van de reparatiekosten is:

(75 % van nihil) + (20 % van1 000 000) + (5 % van4 000 000) = 400 000

40. Indien een enkele verplichting wordt gewaardeerd, kan het afzonderlijke meest waarschijnlijke resultaat de beste schatting zijn van de verplichting. Zelfs in een dergelijk geval neemt de onderneming echter andere mogelijke uitkomsten in aanmerking. Indien andere mogelijke uitkomsten hetzij voor het merendeel hoger ofwel voor het merendeel lager liggen dan de meest waarschijnlijke uitkomst, zal de beste schatting een hoger of lager bedrag zijn. Als een onderneming bijvoorbeeld een ernstige fout moet herstellen in een grote fabriek die zij voor een cliënt heeft gebouwd, kan de afzonderlijke meest waarschijnlijke uitkomst de geslaagde reparatie bij de eerste poging zijn, voor een kostprijs van 1 000, maar er wordt een voorziening voor een groter bedrag opgenomen als er een aanzienlijke kans bestaat dat er meer pogingen nodig zullen zijn.

41. De voorziening wordt vóór belastingen gewaardeerd, aangezien de belastinggevolgen van de voorziening en de wijzigingen daarin worden behandeld op grond van IAS 12, Winstbelastingen.

Risico's en onzekerheden

42.  Bij het komen tot de beste schatting van een voorziening dient rekening te worden gehouden met de risico's en onzekerheden die onvermijdelijk samenhangen met talrijke gebeurtenissen en omstandigheden.

43. Risico verwijst naar het feit dat de uitkomst kan variëren. Een risicoaanpassing kan het bedrag waartegen een verplichting is gewaardeerd, verhogen. Er is voorzichtigheid geboden wanneer onder onzekere omstandigheden oordelen worden gevormd, zodat baten of activa niet te hoog worden opgenomen, en lasten of verplichtingen niet te laag worden opgenomen. Onzekerheid vormt echter geen rechtvaardiging voor het creëren van overmatige voorzieningen of voor het opzettelijk te hoog opnemen van verplichtingen. Als de geraamde kosten van een bijzonder nadelige uitkomst zeer voorzichtig worden geschat, dient die uitkomst niet opzettelijk als meer waarschijnlijk te worden behandeld dan realistisch gezien het geval is. Men dient zeer zorgvuldig te werk te gaan om dubbele aanpassingen voor risico en onzekerheid te vermijden door een voorziening consequent te hoog op te nemen.

44. De informatieverschaffing over onzekerheden die samenhangen met het bedrag van de uitgaven geschiedt in overeenstemming met alinea 85(b).

Contante waarde

45.  Indien het effect van de tijdswaarde van geld materieel is, dient het bedrag van een voorziening de contante waarde te zijn van de uitgaven die naar verwachting vereist zullen zijn om de verplichting af te wikkelen.

46. Wegens de tijdswaarde van geld zijn voorzieningen voor de uitstroom van kasmiddelen die snel na de balansdatum ontstaat, meer verlieslatend dan degene die op een later moment leiden tot de uitstroom van kasmiddelen van hetzelfde bedrag. Indien het effect materieel is, worden voorzieningen bijgevolg gedisconteerd.

47.  De disconteringsvoet (of -voeten) dient (dienen) te worden bepaald vóór belastingen en dient (dienen) rekening te houden met de huidige marktbeoordelingen voor de tijdswaarde van geld en de risico's die inherent zijn aan de verplichting. De disconteringsvoet(en) dient (dienen) geen rekening te houden met risico's waarmee al rekening is gehouden in schattingen van toekomstige kasstromen.

Toekomstige gebeurtenissen

48.  Toekomstige gebeurtenissen die mogelijk invloed hebben op het bedrag dat vereist is om een verplichting af te wikkelen, dienen te worden weerspiegeld in het bedrag van een voorziening indien er voldoende objectieve bewijzen zijn dat zij zullen plaatsvinden.

49. Verwachte toekomstige gebeurtenissen kunnen in het bijzonder belangrijk zijn voor de waardering van voorzieningen. Een onderneming kan bijvoorbeeld aannemen dat de kosten voor de schoonmaak van een terrein aan het einde van zijn levensduur zullen afnemen door toekomstige wijzigingen op technologisch vlak. Het opgenomen bedrag weerspiegelt een redelijke verwachting van technisch bekwame, objectieve waarnemers, die rekening houdt met alle beschikbare bewijzen in verband met de technologie die op het moment van de schoonmaak beschikbaar zal zijn. Bijgevolg is het geëigend om bijvoorbeeld de verwachte kostenverlagingen op te nemen die verband houden met de toegenomen ervaring in het toepassen van de bestaande technologie of de verwachte kosten van de toepassing van bestaande technologie op een grotere of complexere schoonmaakprocedure dan voorheen is uitgevoerd. Een onderneming mag echter niet anticiperen op de ontwikkeling van een volledig nieuwe schoonmaaktechnologie tenzij dit door voldoende objectieve bewijzen wordt ondersteund.

50. Het effect van een mogelijke nieuwe wetgeving wordt bij de waardering van een bestaande verplichting in aanmerking genomen indien er voldoende objectieve bewijzen bestaan dat de nieuwe wetgeving vrijwel zeker zal worden uitgevaardigd. De verscheidenheid aan omstandigheden die zich in de praktijk voordoen, maakt het onmogelijk om een enkele gebeurtenis te specificeren die in elk geval voldoende objectieve bewijzen zal leveren. Er zijn zowel bewijzen vereist voor wat de wetgeving zal eisen en voor het feit dat de wetgeving vrijwel zeker zal worden uitgevaardigd en te gepasten tijde zal worden geïmplementeerd. Veelal zullen er niet voldoende objectieve bewijzen bestaan tot de nieuwe wetgeving is uitgevaardigd.

Verwachte vervreemding van activa

51.  Bij de waardering van een voorziening dient geen rekening te worden gehouden met winsten uit de verwachte vervreemding van activa.

52. Winsten uit de verwachte vervreemding van activa worden bij de waardering van een voorziening niet in aanmerking genomen, zelfs indien de verwachte vervreemding nauw samenhangt met de gebeurtenis die aanleiding geeft tot de voorziening. In plaats daarvan neemt een onderneming winst op op verwachte vervreemdingen van activa op het moment dat wordt bepaald door de International Accounting Standard die de desbetreffende activa behandelen.

VERGOEDINGEN

53.  Indien sommige of alle uitgaven die vereist zijn om een voorziening af te wikkelen naar verwachting door een andere partij zullen worden vergoed, dient de vergoeding uitsluitend te worden opgenomen als en slechts als het vrijwel zeker is dat de vergoeding zal worden ontvangen indien de onderneming de verplichting afwikkelt. De vergoeding dient als een afzonderlijk actief te worden behandeld. Het bedrag dat voor de vergoeding wordt opgenomen mag niet hoger liggen dan het bedrag van de voorziening.

54.  In de winst- en verliesrekening mag de last die betrekking heeft op een voorziening worden gepresenteerd zonder het bedrag dat voor een vergoeding werd opgenomen.

55. Soms kan een onderneming verwachten dat een andere partij sommige of alle vereiste uitgaven betaalt voor de afwikkeling van een voorziening (bijvoorbeeld via verzekeringscontracten, vrijwaringsclausules of garanties van leveranciers). De andere partij kan hetzij de door de onderneming betaalde bedragen vergoeden, of de bedragen direct betalen.

56. In de meeste gevallen zal de onderneming aansprakelijk blijven voor het volledige bedrag in kwestie, zodat de onderneming het volledige bedrag zou moeten betalen indien de derde partij om een bepaalde reden in gebreke blijft. In deze situatie wordt een voorziening opgenomen voor het volledige bedrag van de verplichting, en wordt een afzonderlijk actief voor de verwachte vergoeding opgenomen indien het vrijwel zeker is dat de vergoeding zal worden ontvangen indien de onderneming de verplichting afwikkelt.

57. In sommige gevallen zal de onderneming niet aansprakelijk zijn voor de desbetreffende kosten als de derde partij niet betaalt. In een dergelijk geval heeft de onderneming geen verplichting voor deze kosten, en worden ze niet in de voorziening opgenomen.

58. Zoals uiteengezet in alinea 29, is een verplichting waarvoor een onderneming gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk is een voorwaardelijke verplichting, in zoverre verwacht wordt dat de verplichting door de andere partijen wordt afgewikkeld.

WIJZIGINGEN IN VOORZIENINGEN

59.  Voorzieningen dienen op elke balansdatum te worden beoordeeld en aangepast om de huidige beste schatting weer te geven. Als het niet langer waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen, dient de voorziening te worden teruggeboekt.

60. Indien de voorzieningen worden gedisconteerd, neemt de boekwaarde van een voorziening in elke verslagperiode toe om het verstrijken van de tijd weer te geven. Deze stijging wordt opgenomen als financieringskosten.

GEBRUIK VAN VOORZIENINGEN

61.  Een voorziening dient alleen te worden gebruikt voor uitgaven waarvoor de voorziening oorspronkelijk was opgenomen.

62. Alleen uitgaven die betrekking hebben op de oorspronkelijke voorziening kunnen ermee worden verrekend. De verrekening van uitgaven met een voorziening die oorspronkelijk voor een ander doel was opgenomen, zou de invloed van twee verschillende gebeurtenissen verhullen.

TOEPASSING VAN DE REGELS VOOR OPNAME EN WAARDERING

Toekomstige exploitatieverliezen

63.  Voor toekomstige exploitatieverliezen moeten geen voorzieningen worden opgenomen.

64. Toekomstige exploitatieverliezen voldoen niet aan de definitie van een verplichting in alinea 10, noch aan de algemene opnamecriteria die in alinea 14 voor voorzieningen zijn uiteengezet.

65. Een verwachting van toekomstige exploitatieverliezen vormt een indicatie dat bepaalde activa van de activiteit mogelijk een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan. Een onderneming toetst deze activa op bijzondere waardeverminderingen overeenkomstig IAS 36, Bijzondere waardevermindering van activa.

Verlieslatende contracten

66.  Indien een onderneming een verlieslatend contract heeft, dient de bestaande verplichting uit hoofde van het contract als een voorziening te worden opgenomen en gewaardeerd.

67. Talrijke contracten (bijvoorbeeld bepaalde routinebestellingen) kunnen worden geannuleerd zonder dat aan de andere partij een vergoeding wordt betaald. Bijgevolg is er geen sprake van een verplichting. Andere contracten kunnen dan weer voor elke contracterende partij tot rechten en verplichtingen leiden. Indien gebeurtenissen ervoor zorgen dat een dergelijk contract verlieslatend wordt, vallen de contracten binnen het toepassingsgebied van deze standaard, en bestaat er een verplichting, die wordt opgenomen. Nog uit te voeren contracten die niet verlieslatend zijn, vallen buiten het toepassingsgebied van deze standaard.

68. Deze standaard definieert een verlieslatend contract als een contract waarbij de onvermijdelijke kosten die nodig zijn om de verplichtingen uit hoofde van het contract na te komen, hoger liggen dan de economische voordelen die naar verwachting uit het contract worden ontvangen. De onvermijdelijke kosten uit hoofde van een contract weerspiegelen de laagste nettokosten die nodig zijn om het contract te beëindigen, namelijk ofwel de kosten om het contract na te leven, of enige compensatie of boete die voortvloeit uit het niet-naleven van het contract, indien dit bedrag lager ligt.

69. Vóór een aparte voorziening voor een verlieslatend contract wordt opgesteld, neemt een onderneming enige bijzondere waardeverminderingsverliezen op die zich hebben voorgedaan ten aanzien van activa die voor dat contract worden gebruikt (zie IAS 36, Bijzondere waardevermindering van activa).

Reorganisatie

70. Hieronder worden enkele voorbeelden gegeven van gebeurtenissen die onder de definitie van een reorganisatie kunnen vallen:

(a) verkoop of beëindiging van een bedrijfsactiviteit;

(b) de sluiting van bedrijfslocaties in een land of regio of de overplaatsing van bedrijfsactiviteiten van een land of regio naar een ander;

(c) wijzigingen in de managementstructuur, bijvoorbeeld het elimineren van een bepaald managementniveau; en

(d) fundamentele reorganisaties die een materieel effect hebben op de aard en focus van de activiteiten van de onderneming.

71. Een voorziening voor reorganisatiekosten wordt uitsluitend opgenomen als de algemene opnamecriteria voor voorzieningen die in alinea 14 worden beschreven, zijn vervuld. In alinea's 72 tot en met 83 wordt beschreven hoe de algemene opnamecriteria van toepassing zijn op reorganisaties.

72.  Er ontstaat uitsluitend een feitelijke verplichting om te reorganiseren indien een onderneming:

(a)  over een gedetailleerd formeel plan voor de reorganisatie beschikt, waarin minstens het volgende wordt beschreven:

(i)  de betreffende activiteit of het betreffende deel ervan;

(ii)  de belangrijkste betrokken locaties;

(iii)  de locatie, functie, en het geschatte aantal werknemers dat zal worden schadeloosgesteld voor de beëindiging van het dienstverband;

(iv)  de uitgaven die hieraan zijn verbonden; en

(v)  het tijdstip waarop het plan zal worden uitgevoerd; en

(b)  bij de betrokkenen een geldige verwachting heeft gewekt dat zij de reorganisatie zal doorvoeren door het plan te beginnen uitvoeren of door de belangrijke kenmerken ervan mee te delen aan de betrokkenen.

73. Bewijzen dat een onderneming is begonnen met de tenuitvoerlegging van een reorganisatieplan, zouden bijvoorbeeld worden geleverd door een fabriek te ontmantelen, door activa te verkopen, of door de openbare aankondiging van de belangrijkste kenmerken van het plan. Een openbare aankondiging van een gedetailleerd reorganisatieplan schept alleen een feitelijke verplichting om te reorganiseren als dit op zo'n manier en met voldoende details (met name de uiteenzetting van de belangrijkste kenmerken van het plan) gebeurt dat bij andere partijen zoals cliënten, leveranciers en werknemers (of hun vertegenwoordigende instanties) een geldige verwachting wordt gewekt dat de onderneming de reorganisatie zal uitvoeren.

74. Opdat een plan voldoende is om aanleiding te geven tot een feitelijke verplichting wanneer het aan de betrokkenen wordt meegedeeld, dient de tenuitvoerlegging ervan te worden gepland om zo snel mogelijk aan te vangen en te kunnen worden voltooid binnen een tijdsbestek zodat aanzienlijke wijzigingen aan het plan onwaarschijnlijk zijn. Indien verwacht wordt dat het geruime tijd zal duren vóór de reorganisatie begint of dat de reorganisatie zelf onredelijk lang zal duren, is het onwaarschijnlijk dat het plan bij derden een geldige verwachting wekt dat de onderneming zich momenteel heeft verbonden tot een reorganisatie, aangezien het tijdsbestek de onderneming de mogelijkheid biedt om haar plannen te wijzigen.

75. Een beslissing van het management of het bestuur om te herstructureren vóór de balansdatum geeft geen aanleiding tot een bestaande verplichting op de balansdatum tenzij de onderneming vóór de balansdatum:

(a) is begonnen met de tenuitvoerlegging van het reorganisatieplan; of

(b) de belangrijkste kenmerken van het reorganisatieplan op een voldoende specifieke wijze aan de betrokkenen heeft meegedeeld zodat zij bij hen een geldige verwachting heeft gewekt dat de onderneming de reorganisatie zal uitvoeren.

In sommige gevallen begint een onderneming pas na de balansdatum met de tenuitvoerlegging van een reorganisatieplan, of deelt ze de belangrijkste kenmerken ervan pas na de balansdatum aan de betrokkenen mee. Informatieverschaffing kan vereist zijn op grond van IAS 10, Gebeurtenissen na balansdatum, indien de reorganisatie van een dergelijk belang is dat het niet vermelden ervan invloed zou hebben op het vermogen van gebruikers van jaarrekeningen om gepaste beoordelingen te maken en beslissingen te nemen.

76. Ofschoon een feitelijke verplichting niet alleen wordt gecreëerd door een beslissing van het management, kan een verplichting voortvloeien uit andere gebeurtenissen die vroeger hebben plaatsgevonden, samen met een dergelijke beslissing. Onderhandelingen met vertegenwoordigende instanties van werknemers voor ontslagvergoedingen, of met kopers voor de verkoop van een bedrijfsactiviteit, kunnen bijvoorbeeld zijn afgerond, maar alleen nog door de raad moeten worden goedgekeurd. Eenmaal deze goedkeuring is verkregen en aan de andere partijen meegedeeld, heeft de onderneming een feitelijke verplichting om te reorganiseren, indien de voorwaarden van alinea 72 zijn vervuld.

77. In sommige landen ligt de uiteindelijke beslissingsmacht bij een raad waarvan de leden vertegenwoordigers omvatten van andere belangen dan die van het management (bijvoorbeeld werknemers) of kan het noodzakelijk zijn dat dergelijke vertegenwoordigers op de hoogte worden gebracht vóór de beslissing van de raad wordt genomen. Aangezien een beslissing door een dergelijke raad inhoudt dat aan deze vertegenwoordigers een mededeling dient te gebeuren, kan dit leiden tot een feitelijke verplichting om te reorganiseren.

78.  Er ontstaat geen verplichting voor de verkoop van een bedrijfsactiviteit tot de onderneming zich tot de verkoop heeft verbonden, en er dus een bindende verkoopovereenkomst bestaat.

79. Zelfs indien een onderneming een beslissing heeft genomen om een bedrijfsactiviteit te verkopen en die beslissing openbaar heeft aangekondigd, kan zij zich niet tot de verkoop hebben verbonden tot er een koper is geïdentificeerd en er een bindende verkoopovereenkomst bestaat. Tot er een bindende verkoopovereenkomst is, zal de onderneming van gedachten kunnen veranderen en inderdaad een andere weg moeten inslaan indien er geen koper kan worden gevonden onder aanvaardbare voorwaarden. Indien de verkoop van een bedrijfsactiviteit wordt beschouwd als een deel van een reorganisatie, worden de activa van de bedrijfsactiviteit beoordeeld op bijzondere waardeverminderingen, in overeenstemming met IAS 36, Bijzondere waardevermindering van activa. Indien een verkoop slechts een onderdeel vormt van een reorganisatie, kan voor de andere onderdelen van de reorganisatie een feitelijke verplichting ontstaan vóór een bindende verkoopovereenkomst bestaat.

80.  Een reorganisatievoorziening dient uitsluitend de directe uitgaven te omvatten die uit de reorganisatie voortvloeien, namelijk uitgaven die:

(a)  noodzakelijk zijn als gevolg van de reorganisatie; en

(b)  geen verband houden met de voortgezette activiteiten van de onderneming.

81. Een reorganisatievoorziening omvat geen kosten zoals:

(a) de bijscholing of overplaatsing van blijvend personeel;

(b) marketing; of

(c) investeringen in nieuwe systemen en distributienetwerken.

Deze uitgaven houden verband met de toekomstige bedrijfsvoering en zijn geen verplichtingen voor de reorganisatie op de balansdatum. Dergelijke uitgaven worden op dezelfde basis opgenomen alsof ze onafhankelijk van een reorganisatie plaatsvonden.

82. Identificeerbare toekomstige exploitatieverliezen tot de datum van een reorganisatie worden niet in een voorziening opgenomen, tenzij ze verband houden met een verlieslatend contract zoals gedefinieerd in alinea 10.

83. Zoals vereist door alinea 51 wordt bij de waardering van een reorganisatievoorziening geen rekening gehouden met winsten uit de verwachte vervreemding van activa, zelfs indien de verkoop van activa beoogd is als onderdeel van de reorganisatie.

INFORMATIEVERSCHAFFING

84.  Voor elke categorie van voorzieningen, dient een onderneming het volgende te vermelden:

(a)  de boekwaarde aan het begin en het einde van de periode;

(b)  additionele voorzieningen die tijdens de periode worden gecreëerd, waaronder toenames van bestaande voorzieningen;

(c)  gebruikte bedragen (dat wil zeggen, gemaakt en ten laste van de voorziening gebracht) tijdens de periode;

(d)  niet-gebruikte bedragen die tijdens de periode worden teruggeboekt; en

(e)  de toename tijdens de periode van het gedisconteerde bedrag dat resulteert uit het verstrijken van tijd en het gevolg van enige wijziging in de disconteringsvoet.

Vergelijkende informatie is niet vereist.

85.  Voor elke categorie van voorzieningen dient een onderneming het volgende te vermelden:

(a)  een korte beschrijving van de aard van de verplichting en het verwachte tijdstip waarop enige uitstroom van economische voordelen zal plaatsvinden;

(b)  een indicatie van de onzekerheden over het bedrag of tijdstip van dergelijke uitstromen. Indien dit nodig is om gepaste informatie te verschaffen, dient een onderneming de belangrijkste gedane veronderstellingen te vermelden over toekomstige gebeurtenissen, zoals beschreven in alinea 48; en

(c)  het bedrag van enige verwachte vergoedingen, met vermelding van het bedrag van enig actief dat voor die verwachte vergoeding is opgenomen.

86.  Tenzij de mogelijkheid van enige uitstroom bij de afwikkeling zeer onwaarschijnlijk is, dient een onderneming voor elke categorie van voorwaardelijke verplichtingen op de balansdatum een korte beschrijving te vermelden van de aard van de voorwaardelijke verplichting, en, indien dit praktisch haalbaar is:

(a)  een schatting van de financiële gevolgen, gewaardeerd in overeenstemming met alinea's 36 tot en met 52;

(b)  een indicatie van de onzekerheden die betrekking hebben op het bedrag van of op het tijdstip waarop enige uitstroom zal plaatsvinden; en

(c)  de mogelijkheid van eventuele vergoedingen.

87. Om te bepalen welke voorzieningen of voorwaardelijke verplichtingen in één categorie mogen worden samengevoegd, is het nodig om na te gaan of de aard van de posten voldoende vergelijkbaar is opdat een enkele vermelding hierover de vereisten vervult van alinea's 85(a) en (b) en 86(a) en (b). Het kan dus geëigend zijn om bedragen met betrekking tot garanties van verschillende producten als één categorie van voorzieningen te behandelen, maar dit zou niet geëigend zijn voor bedragen met betrekking tot normale garanties of bedragen waarvoor een rechtszaak kan worden aangespannen.

88. Indien een voorziening en een voorwaardelijke verplichting uit dezelfde omstandigheden ontstaan, vermeldt een onderneming de informatie die vereist is krachtens alinea's 84 tot en met 86 op een manier waardoor het verband tussen de voorziening en de voorwaardelijke verplichting wordt aangetoond.

89.  Indien een instroom van economische voordelen waarschijnlijk is, dient een onderneming een korte beschrijving te vermelden van de aard van de voorwaardelijke activa op de balansdatum, en, indien dit praktisch haalbaar is, een schatting van de financiële gevolgen, gewaardeerd volgens de grondslagen die voor voorzieningen zijn uiteengezet in alinea's 36 tot en met 52.

90. Het is belangrijk dat informatie over voorwaardelijke activa vermijdt dat er misleidende indicaties worden gegeven over de waarschijnlijkheid dat er baten zullen ontstaan.

91.  Indien enige informatie die door alinea's 86 en 89 is vereist, niet wordt opgenomen omdat dit praktisch niet haalbaar is, dient dit feit te worden vermeld.

92.  In extreem zeldzame gevallen kan verwacht worden dat de vermelding van sommige of alle informatie die door alinea's 84 tot en met 89 wordt vereist de positie van de onderneming schaadt in een geschil met andere partijen over het onderwerp van de voorziening, voorwaardelijke verplichting of het voorwaardelijk actief. In dergelijke gevallen hoeft een onderneming de informatie niet te vermelden. Wel vermeldt ze de algemene aard van het geschil, samen met het feit dat en de reden waarom de informatie niet is vermeld.

OVERGANGSBEPALINGEN

93.  Het gevolg van de eerste toepassing van deze standaard op zijn ingangsdatum (of vroeger) dient te worden gerapporteerd als een aanpassing van het beginsaldo van de ingehouden winsten voor de periode waarin de standaard voor het eerst wordt toegepast. Ondernemingen worden aangemoedigd, doch niet verplicht, om het beginsaldo van de ingehouden winsten aan te passen voor de vroegste gepresenteerde periode en vergelijkende informatie aan te passen. Indien vergelijkende informatie niet wordt aangepast, dient dit feit te worden vermeld.

94. Deze standaard vereist een andere behandeling dan IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving. IAS 8 vereist dat vergelijkende informatie wordt aangepast (gebruikelijke verwerkingswijze) of dat er aangepaste aanvullende pro forma vergelijkende informatie wordt vermeld (toegestane alternatieve verwerkingswijze) tenzij dit praktisch niet haalbaar is.

INGANGSDATUM

95.  Deze International Accounting Standard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 juli 1999. Eerdere toepassing van de standaard wordt aangemoedigd. Als een onderneming deze standaard toepast op jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen vóór 1 juli 1999, dient zij dit feit te vermelden.

96. Deze standaard vervangt de delen van IAS 10, Voorwaardelijke gebeurtenissen en gebeurtenissen na balansdatum ( 36 ), waarin voorwaardelijke gebeurtenissen worden behandeld.

▼M3

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 38

Immateriële activa

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Immateriële activa

Identificeerbaarheid

Zeggenschap

Toekomstige economische voordelen

Opname en waardering

Afzonderlijke verwerving

Verwerving als onderdeel van een bedrijfscombinatie

Waardering van de reële waarde van een in een bedrijfscombinatie verworven immaterieel actief.

Latere uitgaven gedaan voor een overgenomen, lopend onderzoeks- en ontwikkelingsproject

Verwerving via een overheidssubsidie

Ruil van activa

Intern gegenereerde goodwill

Intern gegenereerde immateriële activa

Onderzoeksfase

Ontwikkelingsfase

Kostprijs van een intern gegenereerd immaterieel actief

Opname van een last

Lasten uit het verleden die niet mogen worden opgenomen als een actief

Waardering na opname

Kostprijsmodel

Herwaarderingsmodel

Gebruiksduur

Immateriële activa met een beperkte gebruiksduur

Afschrijvingsperiode en afschrijvingsmethode

Restwaarde

Beoordeling van de afschrijvingsperiode en afschrijvingsmethode

Immateriële activa met een onbepaalde gebruiksduur

Opnieuw beoordelen van de gebruiksduur

Realiseerbaarheid van de boekwaarde - bijzondere waardeverminderingsverliezen

Buitengebruikstelling en vervreemding

Informatieverschaffing

Algemeen

Immateriële activa gewaardeerd na opname volgens het herwaarderingsmodel

Uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling

Overige informatie

Overgangsbepalingen en ingangsdatum

Ruil van soortgelijke activa

Eerdere toepassing

Intrekking van IAS 38 (uitgegeven in 1998)

Deze herziene Standaard vervangt IAS 38 (1998) Immateriële activa en dient te worden toegepast:

(a) bij verwerving van immateriële activa in bedrijfscombinaties waarvan de datum van overeenkomst op of na 31 maart 2004 valt.

(b) op alle andere immateriële activa voor verslagperioden die op of na 31 maart 2004 aanvangen.

Eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

DOEL

1. Het doel van deze standaard is het voorschrijven van de verwerkingswijze voor immateriële activa die niet specifiek worden behandeld in een andere Standaard. Deze standaard bepaalt dat een entiteit een immaterieel actief uitsluitend mag opnemen als en slechts als specifieke criteria vervuld zijn. De standaard specificeert ook hoe de boekwaarde van immateriële activa moet worden bepaald, en schrijft voor dat specifieke informatie over immateriële activa moet worden vermeld.

TOEPASSINGSGEBIED

▼M10

2.  Deze Standaard dient te worden toegepast bij de administratieve verwerking van immateriële activa, met uitzondering van:

(a)  immateriële activa die binnen het toepassingsgebied van een andere Standaard vallen;

(b)  financiële activa, zoals gedefinieerd in IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering;

(c)  de opname en waardering van exploratie- en evaluatieactiva (zie IFRS 6 Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen, en

(d)  uitgaven voor de ontwikkeling en winning van mineralen, olie, aardgas en soortgelijke uitputbare hulpbronnen.

▼M3

3. Als een andere Standaard de verwerkingswijze voor een specifiek type van immateriële activa voorschrijft, moet een entiteit die standaard in plaats van deze standaard toepassen. Deze standaard is bijvoorbeeld niet van toepassing op:

(a) immateriële activa die door een entiteit worden aangehouden voor verkoop in het kader van de normale bedrijfsvoering (zie IAS 2 Voorraden en IAS 11 Onderhanden projecten in opdracht van derden).

(b) uitgestelde belastingvorderingen (zie IAS 12 Winstbelastingen).

(c) lease-overeenkomsten die tot het toepassingsgebied van IAS 17 Lease-overeenkomsten behoren.

(d) activa die voortvloeien uit personeelsbeloningen (zie IAS 19, Personeelsbeloningen).

(e) financiële activa zoals gedefinieerd in IAS 39. De opname en waardering van sommige financiële activa worden gedekt door IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening, IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en IAS 31 Belangen in joint ventures.

(f) goodwill verworven in een bedrijfscombinatie (zie International Financial Reporting Standards 3, Bedrijfscombinaties).

(g) uitgestelde overnamekosten en immateriële activa die voortvloeien uit contractuele verzekeringsrechten ingevolge verzekeringscontracten welke binnen het toepassingsgebied van de International Financial Reporting Standard 4 Verzekeringscontracten vallen. De International Financial Reporting Standard 4 zet de specifieke vereisten voor informatieverschaffing van deze uitgestelde overnamekosten uiteen, maar niet de vereisten voor deze immateriële activa. Om deze reden hebben de in deze Standaard opgenomen vereisten inzake informatieverschaffing betrekking op zulke immateriële activa.

(h) vaste immateriële activa geclassificeerd als aangehouden voor verkoop (of die opgenomen zijn in een groep activa die wordt afgestoten en geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5 Vaste Activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten.

4. Sommige immateriële activa kunnen vastliggen in of op een fysieke drager, zoals een cd-rom (in het geval van computersoftware), juridische documenten (in het geval van een licentie of octrooi) of film. Bij de bepaling in hoeverre een actief met zowel materiële als immateriële elementen moet worden behandeld overeenkomstig IAS 16 Materiële vaste activa dan wel als een immaterieel actief conform deze standaard, beoordeelt een entiteit welk element het belangrijkst is. Bijvoorbeeld software voor een computergestuurde machine die niet kan werken zonder deze specifieke software, maakt integraal deel uit van deze machine en moet worden verwerkt als een materieel vast actief. Hetzelfde geldt voor het besturingssysteem van een computer. Wanneer de software echter niet integraal deel uitmaakt van de betrokken hardware, wordt deze software verwerkt als een immaterieel actief.

5. Deze standaard is onder meer van toepassing op uitgaven voor reclame, opleidingen, opstartactiviteiten en onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten. Onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten zijn gericht op de ontwikkeling van kennis. Bijgevolg is, ook al kunnen deze activiteiten resulteren in een actief met een fysieke vorm (bijvoorbeeld een prototype), het fysieke element van het actief ondergeschikt aan zijn immateriële component, namelijk de kennis die erin vervat is.

6. In het geval van financiële lease kan het onderliggende actief zowel van materiële als immateriële aard zijn. Na de eerste opname verwerkt een lessee een in het kader van een financiële lease aangehouden immaterieel actief conform deze standaard. Rechten uit hoofde van licentieovereenkomsten voor zaken als speelfilms, video-opnamen, toneelstukken, manuscripten, octrooien en auteursrechten vallen niet onder het toepassingsgebied van IAS 17, maar wel onder dat van deze standaard.

7. Wanneer activiteiten of transacties zo gespecialiseerd zijn dat ze aanleiding geven tot verwerkingsvraagstukken die op een andere manier moeten worden behandeld, worden ze uitgesloten van het toepassingsgebied van een Standaard. Dergelijke vraagstukken ontstaan bij de verwerking van uitgaven voor de exploratie, ontwikkeling en extractie van aardolie, aardgas en minerale ertsen in winningsindustrieën en in het geval van verzekeringscontracten. Deze standaard is bijgevolg niet van toepassing op uitgaven voor dergelijke activiteiten en contracten. Deze standaard is echter wel van toepassing op andere immateriële activa (zoals computersoftware) en andere opgelopen uitgaven (zoals opstartkosten) in winningsindustrieën of door verzekeraars.

DEFINITIES

8.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een actieve markt is een markt die voldoet aan de volgende voorwaarden:

(a)  de goederen die op de markt worden verhandeld zijn homogeen;

(b)  er kunnen normaliter op elk moment kopers en verkopers worden gevonden;

en

(c)  de prijzen zijn beschikbaar voor het publiek.

De datum van overeenkomst voor een bedrijfscombinatie is de datum waarop door de verenigde partijen een substantiële overeenkomst is bereikt die, bij beursgenoteerde entiteiten, publiekelijk wordt bekendgemaakt. In geval van agressieve overname is de vroegste datum waarop een substantiële overeenkomst is bereikt tussen verenigde partijen de datum waarop een voldoende aantal eigenaren van de overgenomen partij het aanbod van de overnemende partij heeft geaccepteerd om aan de overnemende partij de zeggenschap van de overgenomen partij over te dragen.

Afschrijving is de stelselmatige toerekening van het af te schrijven bedrag van een immaterieel actief over zijn gebruiksduur.

Een actief is een middel:

(a)  dat uit gebeurtenissen in het verleden is voortgekomen en waarover een entiteit de zeggenschap heeft;

en

(b)  waaruit naar verwachting toekomstige economische voordelen naar de entiteit zullen vloeien.

De boekwaarde is het bedrag waarvoor een actief in de balans wordt opgenomen, na aftrek van eventuele geaccumuleerde afschrijvingen en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen.

De kostprijs is het bedrag van de geldmiddelen of kasequivalenten die worden betaald of de reële waarde van een andere vergoeding die wordt gegeven om een actief te verwerven op het ogenblik dat het wordt verworven of gebouwd, of, wanneer van toepassing, het bedrag dat toegekend werd aan dat actief toen het overeenkomstig de specifieke vereisten van andere International Financial Reporting Standards, bijvoorbeeld IFRS 2, Betaling op basis van aandelen aanvankelijk werd opgenomen.

Het af te schrijven bedrag is de kostprijs van een actief, of een ander kostprijs vervangend bedrag, verminderd met zijn restwaarde.

Ontwikkeling betreft de toepassing van kennis verkregen door onderzoek of op een andere wijze, leidend tot een plan of ontwerp voor de productie van nieuwe of aanzienlijk verbeterde materialen, apparaten, producten, processen, systemen of diensten, voorafgaand aan het begin van commerciële productie of gebruik.

De entiteitsgebonden waarde is de contante waarde van kasstromen die naar verwachting van een entiteit zullen voortvloeien uit het voortgezette gebruik van een actief en uit zijn vervreemding aan het einde van zijn gebruiksduur of waarvan zij verwacht dat deze plaats zal vinden bij de vereffening van een verplichting.

De reële waarde van een actief is het bedrag waarvoor dat actief kan worden verhandeld tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

Een bijzonder waardeverminderingsverlies is het bedrag waarmee de boekwaarde van een actief zijn realiseerbare waarde overtreft.

Een immaterieel actief is een identificeerbaar, niet-monetair actief zonder fysieke vorm.

Monetaire activa zijn aangehouden liquide middelen en activa die moeten worden ontvangen in vaste of bepaalbare bedragen.

Onderzoek betreft het vernieuwend en planmatig onderzoekswerk met het oog op het verwerven van nieuwe wetenschappelijke of technische kennis en inzichten.

De restwaarde van een immaterieel actief is het bedrag dat een entiteit naar verwachting momenteel voor het actief zou ontvangen bij vervreemding, na aftrek van de verwachte vervreemdingskosten, indien het actief reeds de verwachte ouderdom zou hebben en in de staat zou verkeren die aan het einde van de gebruiksduur wordt verwacht.

De gebruiksduur is:

(a)  de periode gedurende welke een actief naar verwachting voor een entiteit beschikbaar is voor gebruik;

of

(b)  het aantal productie- of vergelijkbare eenheden dat de entiteit van het actief verwacht te verkrijgen.

Immateriële activa

9. Door entiteiten worden regelmatig middelen besteed of verplichtingen aangegaan ter verwerving, ontwikkeling, onderhoud of verbetering van immateriële middelen, zoals wetenschappelijke of technische kennis, ontwerp en implementatie van nieuwe processen of systemen, licenties, intellectuele eigendom, marktkennis en handelsmerken (inclusief merknamen en uitgaverechten). Gangbare voorbeelden van zaken die onder deze brede noemer vallen, zijn computersoftware, octrooien, auteursrechten, speelfilms, klantenbestanden, rechten van dienstverlening aan hypothecaire schuldenaren met betrekking tot (tijdige) voldoening van rente- en aflossingsverplichtingen aan kredietverstrekkers, visvergunningen, importquota, franchises, klant- en leveranciersrelaties, klantenbinding, marktaandeel en marketingrechten.

10. Niet alle voorbeelden vermeld in alinea 9 voldoen aan de definitie van een immaterieel actief, dat wil zeggen dat ze identificeerbaar zijn, dat de betrokken onderneming er de zeggenschap over heeft en dat ze toekomstige economische voordelen opleveren. Als een post die onder het toepassingsgebied van deze standaard valt niet voldoet aan de definitie van een immaterieel actief, worden de uitgaven om die te verwerven of intern te genereren opgenomen als last op het moment dat ze gedaan worden. Als de post echter verworven wordt in een bedrijfscombinatie, maakt zij deel uit van de goodwill die moet worden opgenomen op de overnamedatum (zie alinea 68).

Identificeerbaarheid

11. De definitie van een immaterieel actief vereist dat dit identificeerbaar is om het te kunnen onderscheiden van goodwill. Goodwill die verworven wordt in een bedrijfscombinatie komt overeen met een betaling die door de overnemende partij gedaan is in afwachting van toekomstige economische voordelen van activa die niet afzonderlijk geïdentificeerd en opgenomen kunnen worden. De toekomstige economische voordelen kunnen resulteren uit de synergie tussen de identificeerbare verworven activa of uit activa die individueel niet in aanmerking komen voor opname in de jaarrekening maar waarvoor de overnemende partij bereid is een bedrag te betalen aan de bedrijfscombinatie.

12.  Een actief beantwoordt aan het criterium van identificeerbaarheid in de definitie van een immaterieel actief wanneer:

(a)  het actief afscheidbaar is, dat wil zeggen wanneer het onderscheiden of gescheiden kan worden van de entiteit en het verkocht, overgeplaatst kan worden, wanneer er vergunningsrechten aan kunnen worden toegekend, wanneer het gehuurd of verruild kan worden, ofwel als opzichzelfstaand actief, ofwel in combinatie met een verwant contract, een actief of een verplichting;

of

(b)  het voortvloeit uit contractuele of andere juridische rechten, ongeacht of deze rechten overdraagbaar zijn aan of gescheiden kunnen worden van de entiteit of van andere rechten en verplichtingen.

Zeggenschap

13. Een entiteit heeft de zeggenschap over een actief als zij kan beschikken over de toekomstige economische voordelen die voortvloeien uit het onderliggend middel, en als zij de toegang van derden tot deze voordelen kan beperken. Het vermogen van een entiteit om over de toekomstige economische voordelen van een immaterieel actief te beschikken vindt normaliter zijn oorsprong in rechten die juridisch afdwingbaar zijn. Als er geen juridisch afdwingbare rechten zijn, is het moeilijker om de zeggenschap aan te tonen. De juridische afdwingbaarheid van een recht is echter geen noodzakelijke voorwaarde voor zeggenschap aangezien een entiteit in staat kan zijn om op een andere wijze te beschikken over de toekomstige economische voordelen.

14. Marktkennis en technische kennis kunnen aanleiding geven tot toekomstige economische voordelen. Een entiteit beschikt over deze voordelen als bijvoorbeeld de kennis wordt beschermd door juridisch afdwingbare rechten, zoals auteursrechten, een handelsrestrictie (indien toegestaan) of een juridische geheimhoudingsplicht van werknemers.

15. Een entiteit kan een team van geschoold personeel hebben en in staat zijn om additionele vaardigheden van het personeel te identificeren, die tot toekomstige economische voordelen leiden. De entiteit kan tevens verwachten dat het personeel zijn vaardigheden ter beschikking zal blijven stellen aan de entiteit. Een entiteit heeft normaliter echter onvoldoende zeggenschap over de verwachte toekomstige economische voordelen die voortvloeien uit een team van geschoold personeel en van opleidingsactiviteiten, om te kunnen stellen dat deze voldoen aan de definitie van een immaterieel actief. Om een soortgelijke reden is het onwaarschijnlijk dat specifieke management- of technische talenten vallen onder de definitie van een immaterieel actief, tenzij ze worden beschermd door juridisch afdwingbare rechten om ze te gebruiken en om de hieruit verwachte toekomstige economische voordelen te verkrijgen, en ze tevens voldoen aan de andere bepalingen van de definitie.

16. Een entiteit kan een klantenbestand of een marktaandeel bezitten en de verwachting hebben dat door de opbouw van klantenrelaties en klantentrouw, de cliënten met de entiteit zaken zullen blijven doen. Indien er echter geen juridisch afdwingbare rechten bestaan en er ook geen andere manieren zijn om de relaties met de cliënten en de klantentrouw aan de entiteit te beschermen, is de zeggenschap over de verwachte economische voordelen uit de klantenrelaties en klantentrouw meestal onvoldoende om te stellen dat dergelijke posten (bijvoorbeeld klantenbestand, marktaandelen, klantenrelaties en klantentrouw) voldoen aan de definitie van immateriële activa. Indien er geen juridische afdwingbare rechten bestaan om de klantenrelaties te beschermen, zijn ruiltransacties met dezelfde of soortgelijke niet-contractuele klantenrelaties (die niet deel uitmaken van een bedrijfscombinatie) het bewijs dat de entiteit niettemin in staat is zeggenschap te kunnen uitoefenen over verwachte toekomstige economische voordelen die voortvloeien uit klantenrelaties. Omdat dergelijke ruiltransacties ook het bewijs leveren dat de klantenrelaties afscheidbaar zijn, beantwoorden zulke klantenrelaties aan de definitie van immateriële activa.

Toekomstige economische voordelen

17. De toekomstige economische voordelen die voortvloeien uit een immaterieel actief kunnen de opbrengsten uit de verkoop van goederen of diensten omvatten, alsmede kostenbesparingen of andere voordelen die voortkomen uit het gebruik van het actief door de entiteit. Zo kan het gebruik van intellectueel eigendom in een productieproces toekomstige productiekosten beperken in plaats van toekomstige opbrengsten verhogen.

OPNAME EN WAARDERING

18. Voor de opname van een post als een immaterieel actief moet een entiteit aantonen dat de post beantwoordt aan:

(a) de definitie van een immaterieel actief (zie alinea’s 8 tot en met 17);

en

(b) de opnamecriteria (zie alinea’s 21 tot en met 23).

Deze vereiste is van toepassing op kosten die aanvankelijk gemaakt zijn voor het verwerven of intern genereren van een immaterieel actief en de kosten die later gemaakt zijn om nieuwe bestanddelen aan deze post toe te voegen, deze gedeeltelijk te vervangen of te onderhouden.

19. Alinea’s 25 tot en met 32 behandelen de opnamecriteria die van toepassing zijn op afzonderlijk verworven immateriële activa terwijl alinea’s 33 tot en met 43 de toepassing van de opnamecriteria op immateriële activa behandelen die verworven zijn in een bedrijfscombinatie. Alinea 44 behandelt de eerste waardering van immateriële activa die via een overheidssubsidie zijn verworven. Alinea’s 45 tot en met 47 behandelen de inruil van immateriële activa terwijl alinea’s 48 tot en met 50 de intern gegenereerde goodwill behandelen. Alinea’s 51 tot en met 67 behandelen de eerste opname en waardering van intern gegenereerde immateriële activa.

20. De immateriële activa zijn van dien aard dat in de meeste gevallen geen nieuwe bestanddelen aan een dergelijk actief worden toegevoegd of gedeeltelijk wordt vervangen. Dienovereenkomstig zullen waarschijnlijk de meeste, later gedane uitgaven veeleer de verwachte toekomstige economische voordelen, die een bestaand immaterieel actief in zich bergt, in stand houden dan aan de definitie van een immaterieel actief en de opnamecriteria in deze standaard te beantwoorden. Voorts is het vaak moeilijk om dergelijke latere uitgaven direct toe te rekenen aan een bepaald immaterieel actief in plaats van aan de onderneming in haar geheel. Daarom zullen uitgaven na de eerste opname van een verworven immaterieel actief of na de voltooiing van een intern gegenereerd immaterieel actief slechts zelden in de boekwaarde van een actief worden opgenomen. In overeenstemming met alinea 63 worden latere uitgaven voor merken, impressa, uitgaverechten, klantenbestanden en inhoudelijk vergelijkbare posten (zowel extern verworven als intern gegenereerd) altijd opgenomen in de winst-en-verliesrekening op het moment waarop zij gedaan worden. Dit vanwege het feit dat een dergelijke uitgave niet kan worden onderscheiden van uitgaven die voor de ontwikkeling van de onderneming in haar geheel gedaan zijn.

21.  Een immaterieel actief moet alleen worden opgenomen als en slechts als:

(a)  het waarschijnlijk is dat de verwachte toekomstige economische voordelen die kunnen worden toegerekend aan het actief naar de entiteit zullen vloeien;

en

(b)  de kostprijs van het actief betrouwbaar kan worden bepaald.

22.  Een entiteit dient de waarschijnlijkheid van verwachte toekomstige economische voordelen te beoordelen op basis van redelijke en gefundeerde veronderstellingen die de beste inschatting door het management vertegenwoordigen van de economische omstandigheden die gedurende de gebruiksduur van het actief zullen bestaan.

23. Een entiteit dient naar beste vermogen te beoordelen met welke mate van waarschijnlijkheid de toekomstige economische voordelen in verband met het gebruik van het actief naar de onderneming zullen vloeien, en dit op basis van de gegevens die beschikbaar zijn op het moment van de eerste opname, waarbij een groter belang wordt toegekend aan externe gegevens.

24.  Een immaterieel actief dient de eerste keer tegen kostprijs te worden gewaardeerd.

Afzonderlijke verwerving

25. De prijs die een entiteit betaalt voor een afzonderlijk verworven immaterieel actief weerspiegelt normaliter de waarschijnlijkheid waarmee verwacht wordt dat de verwachte economische voordelen die het actief in zich bergt naar de entiteit zullen vloeien. Met andere woorden de verwezenlijking van de waarschijnlijkheid weerspiegelt zich in de kostprijs van het actief. Daarom moet altijd aan de waarschijnlijkheid van het opnamecriterium in alinea 21(a) worden voldaan voor afzonderlijk verworven immateriële activa.

26. Bovendien kan de kostprijs van het afzonderlijk verworven immaterieel actief gewoonlijk betrouwbaar worden gewaardeerd. Dit is met name het geval indien de koopsom de vorm aanneemt van geldmiddelen of andere monetaire activa.

27. De kostprijs van een afzonderlijk verworven immaterieel actief omvat:

(a) de aankoopprijs, met inbegrip van invoerrechten en niet-restitueerbare omzetbelasting, na aftrek van handelskortingen en andere kortingen;

en

(b) alle kosten die rechtstreeks toe te rekenen zijn aan de voorbereiding van het actief voor zijn beoogd gebruik.

28. Voorbeelden van rechtstreeks toerekenbare kosten zijn:

(a) kosten van personeelsbeloningen (zoals gedefinieerd in IAS19 Personeelsbeloningen) die rechtstreeks voortkomen uit het gebruiksklaar maken van een actief;

(b) honoraria die rechtstreeks voortkomen uit het gebruiksklaar maken van een actief;

en

(c) kosten om te testen of het actief op adequate wijze functioneert.

29. Voorbeelden van uitgaven die geen deel uitmaken van de kostprijs van een immaterieel actief zijn:

(a) kosten om een nieuw product of een nieuwe dienst te lanceren (met inbegrip van advertentie- en promotiekosten);

(b) kosten voor bedrijfsvoering op een nieuwe locatie of met een nieuwe cliëntencategorie (met inbegrip van opleidingskosten voor het personeel);

en

(c) administratie- en andere algemene overheadkosten.

30. Opname van kosten in de boekwaarde van een immaterieel actief wordt beëindigd wanneer het actief in staat is te kunnen functioneren op de wijze zoals die door het management bedoeld is. Derhalve worden kosten die gemaakt zijn voor het gebruik of een nieuwe opstelling van een immaterieel actief niet in de boekwaarde van dat actief opgenomen. De volgende kosten worden bijvoorbeeld niet in de boekwaarde van een immaterieel actief opgenomen:

(a) kosten die gemaakt zijn voor een actief dat nog gebruiksklaar moet gemaakt worden, ondanks dat het in staat is te functioneren op de door het management beoogde wijze;

en

(b) eerste exploitatieverliezen zoals de verliezen die geleden worden wanneer de vraag naar de output van het actief in opbouw is.

31. Sommige bedrijfsactiviteiten houden verband met de ontwikkeling van een immaterieel actief, maar zijn niet noodzakelijk om het actief gebruiksklaar te maken om te kunnen functioneren op de wijze zoals die door het management bedoeld is. Deze bijkomstige bedrijfsactiviteiten kunnen voor of gedurende de ontwikkeling plaatsvinden. Omdat bijkomstige bedrijfsactiviteiten niet noodzakelijk zijn om het actief bedrijfsklaar te maken om te kunnen functioneren op de wijze zoals die door het management bedoeld is, worden de opbrengst en de daaraan gerelateerde kosten van bijzondere bedrijfsactiviteiten onmiddellijk in de winst- en verliesrekening voorwaarts te verrekenen belastingverliezen als onderdeel van de opbrengst- en kostencategorieën waartoe zij behoren.

32. Indien de betaling voor een immaterieel actief wordt uitgesteld tot na de gebruikelijke betalingstermijn, is de kostprijs het equivalent van de contante prijs. Het verschil tussen dit bedrag en het totaal van de betalingen wordt opgenomen als rentelast gedurende de financieringsperiode, tenzij het wordt geactiveerd volgens de activeringsmethode toegestaan in IAS 23 Financieringskosten.

Verwerving als onderdeel van een bedrijfscombinatie

33. Volgens International Financial Reporting Standard 3 Bedrijfscombinaties wordt de kostprijs van een immaterieel actief dat wordt verworven in het kader van een bedrijfscombinatie gewaardeerd tegen de reële waarde op de overnamedatum. De reële waarde van een immaterieel actief weerspiegelt de waarschijnlijkheid waarmee de markt verwacht dat de economische voordelen die het actief in zich bergt naar de entiteit zullen vloeien. Met andere woorden de verwezenlijking van de waarschijnlijkheid weerspiegelt zich in de waardering van de reële waarde van het immaterieel actief. Daarom moet altijd aan de waarschijnlijkheid van het opnamecriterium in alinea 21(a) worden voldaan voor immateriële activa die in bedrijfscombinaties worden verworven.

34. Dientengevolge en in overeenstemming met deze standaard en International Financial Reporting Standard 3, neemt een overnemende partij op de overnamedatum een immaterieel actief van de overgenomen partij afzonderlijk op van goodwill, indien zijn reële waarde betrouwbaar kan worden gewaardeerd, ongeacht of het actief door de overgenomen partij is opgenomen vóór de bedrijfscombinatie. Dit betekent dat de overnemende partij een lopend onderzoeks- en ontwikkelingsproject van de overgenomen partij als actief afzonderlijk van goodwill opneemt indien het project beantwoordt aan de definitie van een immaterieel actief en zijn reële waarde betrouwbaar kan worden gewaardeerd. Een lopend onderzoeks- en ontwikkelingsproject van de overgenomen partij beantwoordt aan de definitie van een immaterieel actief wanneer:

(a) het beantwoordt aan de definitie van een actief;

en

(b) het identificeerbaar is, dat wil zeggen afscheidbaar of wanneer het voortkomt uit contractuele of andere juridische rechten.

Waardering van de reële waarde van een in een bedrijfscombinatie verworven immaterieel actief.

35. De reële waarde van in bedrijfscombinaties verworven immateriële activa kan normaliter met voldoende betrouwbaarheid worden gewaardeerd om afzonderlijk van goodwill te kunnen worden opgenomen. Wanneer bij de ramingen die gebruikt worden om de reële waarde van een immaterieel actief te waarderen verschillende resultaten gegenereerd worden met een verschillende mate van waarschijnlijkheid, is de waardering van de reële waarde veeleer twijfelachtig dan dat er sprake is van onvermogen om de reële waarde betrouwbaar te kunnen waarderen. Indien een in een bedrijfscombinatie verworven immaterieel actief een beperkte gebruiksduur heeft, bestaat er een weerlegbaar vermoeden dat zijn reële waarde betrouwbaar kan worden gewaardeerd.

36. Een in een bedrijfscombinatie verworven immaterieel actief kan afscheidbaar zijn, doch uitsluitend in combinatie met een aanverwant materieel of immaterieel actief. Bijvoorbeeld een uitgaverecht van een magazine kan mogelijk niet verkocht worden zonder een daaraan gerelateerde database van abonnees, of een handelsmerk van natuurlijk bronwater kan gerelateerd zijn aan een bijzondere bron en zou mogelijk niet zonder die bron verkocht kunnen worden. In dergelijke gevallen neemt de overnemende partij de groep van activa als één actief op, los van goodwill, indien de individuele, reële waarden van de activa binnen de groep niet op betrouwbare wijze kunnen worden gewaardeerd.

37. Zo worden ook begrippen zoals „merk” en „merknaam” vaak als synoniem gebruikt voor handelsmerken en andere merken. De eerste begrippen zijn echter algemene marketingbegrippen die gewoonlijk gebruikt worden om te verwijzen naar een groep van complementaire activa zoals een handelsmerk (of dienstverleningsmerk) en zijn aanverwante handelsnaam, formules, recepten en technologische deskundigheid. De overnemende partij neemt de groep van elkaar aanvullende immateriële activa die een merk vormen op als één actief, wanneer de individuele reële waarden van de complementaire activa niet op betrouwbare wijze kunnen worden gewaardeerd. Indien de individuele reële waarden van de elkaar aanvullende activa op betrouwbare wijze kunnen worden gewaardeerd, kan een overnemende partij ze als één actief opnemen, op voorwaarde dat de individuele activa een soortgelijke gebruiksduur hebben.

38. De enige omstandigheden waarin het niet mogelijk kan zijn om op betrouwbare wijze de reële waarde van een in een bedrijfscombinatie verworven immaterieel actief te waarderen zijn die omstandigheden waarin het immaterieel actief voortvloeit uit juridische of andere contractuele rechten, en evenmin wanneer:

(a) het niet afscheidbaar is;

of

(b) het wel afscheidbaar is, maar wanneer het historiek of bewijsmateriaal van ruiltransacties ontbreekt voor hetzelfde of een soortgelijk actief en anderszins wanneer de raming van de reële waarde afhankelijk zou zijn van onmetelijke variabelen.

39. De genoteerde marktprijzen in een actieve markt geven de meest betrouwbare schatting van de reële waarde van een immaterieel actief (zie ook alinea 78). De geëigende marktprijs is doorgaans de actuele biedprijs. Als er geen actuele biedprijzen beschikbaar zijn, kan de prijs van de recentste gelijksoortige transactie een basis verschaffen voor de schatting van de reële waarde, op voorwaarde dat er geen aanzienlijke wijziging in de economische omstandigheden heeft plaatsgevonden tussen de datum van de transactie en de datum waarop de reële waarde van het actief wordt geschat.

40. Indien er voor een immaterieel actief geen actieve markt bestaat, wordt zijn reële waarde gevormd door het bedrag dat de entiteit op de verwervingsdatum zou hebben betaald voor het actief in een transactie tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn, gebaseerd op de beste beschikbare informatie. Bij de bepaling van deze waarde houdt een entiteit rekening met de resultaten van recente transacties voor soortgelijke activa.

41. Entiteiten die regelmatig betrokken zijn bij de aankoop en verkoop van unieke immateriële activa hebben mogelijk technieken ontwikkeld om de reële waarde ervan indirect te bepalen. Deze technieken kunnen worden gehanteerd voor de eerste waardering van een immaterieel actief dat is verworven in een bedrijfscombinatie als ze tot doel hebben de reële waarde te schatten en als deze technieken actuele transacties en gebruiken weerspiegelen in de bedrijfstak waartoe het actief behoort. Deze technieken omvatten in voorkomend geval:

(a) toepassing van conversietabellen die de actuele markttransacties weerspiegelen van indicatoren waarop de winstgevendheid van het actief gebaseerd zijn (zoals de opbrengst, de marktaandelen en de exploitatiewinst) of van de royalty’s die verkregen zouden kunnen worden door een vergunning van het immaterieel actief aan een andere partij te verlenen in een transactie tussen (onafhankelijke) partijen op zakelijke en objectieve grondslag (zoals in de methode „ondersteuning door royalty’s”);

of

(b) discontering van toekomstige geschatte netto kasstomen uit het actief.

Latere uitgaven gedaan voor een overgenomen, lopend onderzoeks- en ontwikkelingsproject

42.  Onderzoeks- of ontwikkelingsuitgaven die:

(a)  verband houden met een lopend onderzoeks- of ontwikkelingsproject dat afzonderlijk of in het kader van een bedrijfscombinatie is overgenomen en dat is opgenomen als immaterieel actief;

en

(b)  gedane uitgaven na de overname van dat project dienen volgens alinea’s 54 tot en met 62 te worden verwerkt.

43. Toepassing van de vereisten in de alinea’s 54 tot en met 62 betekent dat een latere uitgave voor een lopend onderzoeks- of ontwikkelingsproject, dat afzonderlijk of in het kader van een bedrijfscombinatie is overgenomen en dat opgenomen is als immaterieel actief:

(a) als last bij uitgave wordt opgenomen en het een uitgave voor onderzoek betreft;

(b) als last bij uitgave wordt opgenomen wanneer het een uitgave voor ontwikkeling betreft die niet beantwoordt aan de opnamecriteria voor een immaterieel actief in alinea 57;

en

(c) opgeteld wordt bij de boekwaarde van het overgenomen lopende onderzoeks- of ontwikkelingsproject, indien het een uitgave voor ontwikkeling betreft die beantwoordt aan de opnamecriteria in alinea 57.

Verwerving via een overheidssubsidie

44. In sommige gevallen kan een immaterieel actief gratis of tegen een nominale vergoeding worden verworven door middel van een overheidssubsidie. Dit komt bijvoorbeeld voor indien een overheidsinstantie immateriële activa zoals landingsrechten, radio- of tv-uitzendlicenties, invoerrechten of -quota of toegangsrechten tot schaarse middelen overdraagt of toewijst aan een entiteit. Overeenkomstig IAS 20 Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun mag een entiteit kiezen om zowel het immaterieel actief als de subsidie bij de eerste opname op te nemen tegen reële waarde. Als een entiteit ervoor kiest het actief bij de eerste opname niet op te nemen tegen de reële waarde, moet de entiteit het actief bij de eerste opname opnemen tegen een nominaal bedrag (de alternatieve verwerkingswijze die is toegestaan op grond van IAS 20) vermeerderd met de eventuele uitgaven die direct zijn toe te rekenen aan het geschikt maken van het actief voor zijn beoogde gebruik.

Ruil van activa

45. Een immaterieel actief of meerdere immateriële activa kunnen worden verworven in ruil tegen een niet-monetair actief of niet-monetaire activa, of een combinatie van monetaire en niet-monetaire activa. De volgende beschouwing verwijst eenvoudigweg naar een ruil van een niet-monetair actief tegen een monetair-actief, maar het is ook van toepassing op alle ruiltransacties die in de voorgaande zin beschreven zijn. De kostprijs van een dergelijk immaterieel actief wordt gewaardeerd tegen reële waarde tenzij (a) de commerciële realiteit in de ruiltransactie ontbreekt of (b) wanneer reële waarde van zowel het ingebrachte als het afgestane actief niet op betrouwbare wijze te waarderen is. Het verworven actief wordt op deze wijze gewaardeerd, zelfs wanneer een entiteit niet onmiddellijk het afgestane actief uit de balans kan verwijderen. Indien het verworven actief niet tegen reële waarde wordt gewaardeerd, wordt zijn kostprijs tegen de boekwaarde van het afgestane actief gewaardeerd.

46. Een entiteit bepaalt of een ruiltransactie op commerciële realiteit gebaseerd is, door te beoordelen in welke mate zij verwacht dat toekomstige kasstromen zullen wijzigen als gevolg van de transactie. Een ruiltransactie vormt een commerciële realiteit indien:

(a) de samenstelling (dat wil zeggen het risico, het tijdstip en het bedrag) van de kasstromen van het ingebrachte actief verschilt van de samenstelling van de kasstromen van de overgedragen activa;

of

(b) de entiteitsgebonden waarde van het gedeelte van de bedrijfsvoering van de entiteit dat door de transactie beïnvloed is wijzigt, als gevolg van de ruil;

en

(c) de verschillen onder (a) of (b) belangrijk zijn met betrekking tot de reële waarde van de geruilde activa.

Om te bepalen of ruiltransacties een commerciële realiteit vormen, dient de entiteitsgebonden waarde van het gedeelte van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit dat door de transactie is beïnvloed de kasstromen na aftrek van belastingen weer te geven. Het resultaat van deze analyses kan duidelijk zijn zonder dat de entiteit gedetailleerde berekeningen hoeft uit te voeren.

47. Alinea 21(b) vermeldt dat een voorwaarde voor de opname van een immaterieel actief is dat de kostprijs van het actief op betrouwbare wijze kan worden gewaardeerd. De reële waarde van een immaterieel actief waarvoor vergelijkbare markttransacties ontbreken kan betrouwbaar worden bepaald indien (a) bij dat actief geen sprake is van een aanzienlijke mate van variabiliteit in de bandbreedte van redelijke schattingen van reële waarde of indien (b) de waarschijnlijkheid van de verschillende schattingen binnen de bandbreedte redelijk goed kan worden beoordeeld en kan worden gebruikt voor het schatten van de reële waarde. Indien een entiteit in staat is op betrouwbare wijze de reële waarde te bepalen van ofwel het ingebrachte actief ofwel van het afgestane actief, dan wordt de reële waarde van het afgestane actief gebruikt om de kostprijs te waarderen, tenzij de reële waarde van het ingebrachte actief op meer betrouwbare wijze kan worden vastgesteld.

Intern gegenereerde goodwill

48.  Intern gegenereerde goodwill dient niet te worden opgenomen als een actief.

49. In sommige gevallen worden uitgaven gedaan om toekomstige economische voordelen te genereren, maar resulteren deze uitgaven echter niet in het ontstaan van een immaterieel actief dat beantwoordt aan de opnamecriteria in deze standaard. Dergelijke uitgaven worden vaak beschreven als een bijdrage tot de intern gegenereerde goodwill. Intern gegenereerde goodwill wordt niet opgenomen als een actief omdat het geen identificeerbaar middel is (dat wil zeggen dat het niet afscheidbaar is noch voortvloeit uit contractuele of andere legale rechten) waarover de entiteit de zeggenschap heeft en dat betrouwbaar kan worden gewaardeerd tegen kostprijs.

50. Verschillen tussen de marktwaarde van een entiteit en de boekwaarde van haar identificeerbare nettoactiva op een willekeurig moment kunnen overeenstemmen met een reeks factoren die de waarde van de entiteit beïnvloeden. Dergelijke verschillen vertegenwoordigen echter niet de kostprijs van immateriële activa waarover de entiteit de zeggenschap heeft.

Intern gegenereerde immateriële activa

51. Het is soms moeilijk om te beoordelen of een intern gegenereerd immaterieel actief voldoet aan de criteria voor opname vanwege problemen:

(a) om te identificeren of en wanneer er een identificeerbaar actief is dat verwachte toekomstige economische voordelen zal genereren;

en

(b) om de kostprijs van het actief betrouwbaar te bepalen. In sommige gevallen kan de kostprijs van een intern gegenereerd immaterieel actief niet worden onderscheiden van de kosten om de intern gegenereerde goodwill van de entiteit te handhaven of te verhogen of om de dagelijkse bedrijfsactiviteiten uit te voeren.

Naast het naleven van de algemene vereisten voor de opname en eerste waardering van een immaterieel actief, past een entiteit de vereisten en leidraden uit alinea's 52 tot en met 67 toe op alle intern gegenereerde immateriële activa.

52. Om te beoordelen of een intern gegenereerd immaterieel actief voldoet aan de criteria voor opname, classificeert een entiteit het genereren van het actief in:

(a) een onderzoeksfase;

en

(b) een ontwikkelingsfase.

Hoewel de termen „onderzoek” en „ontwikkeling” een vaste definitie hebben, hebben de termen „onderzoeksfase” en „ontwikkelingsfase” een ruimere betekenis binnen het bestek van deze standaard.

53. Als een entiteit bij een intern project dat gericht is op het genereren van een immaterieel actief de onderzoeksfase niet kan onderscheiden van de ontwikkelingsfase, verwerkt zij de uitgaven voor dat project alsof deze alleen werden gedaan in de onderzoeksfase.

Onderzoeksfase

54.  Er dienen geen immateriële activa te worden opgenomen die ontstaan uit onderzoek (of uit de onderzoeksfase van een intern project). Uitgaven voor onderzoek (of voor de onderzoeksfase van een intern project) dienen als last te worden opgenomen op het moment waarop ze worden gedaan.

55. In de onderzoeksfase van een intern project kan een entiteit niet aantonen dat een immaterieel actief bestaat dat waarschijnlijk toekomstige economische voordelen zal genereren. Deze uitgaven worden bijgevolg als last opgenomen op het moment waarop ze gedaan worden.

56. Voorbeelden van onderzoeksactiviteiten zijn:

(a) activiteiten gericht op de verwerving van nieuwe kennis;

(b) het zoeken naar en evalueren, definitief kiezen en toepassen van onderzoeksresultaten of andere kennis;

(c) het zoeken naar alternatieven voor materialen, apparaten, producten, processen, systemen of diensten;

en

(d) het formuleren, ontwerpen, evalueren en het maken van een definitieve keuze uit mogelijke alternatieven voor nieuwe of verbeterde materialen, apparaten, producten, processen, systemen of diensten.

Ontwikkelingsfase

57.  Een immaterieel actief dat voortvloeit uit de ontwikkeling (of uit de ontwikkelingsfase van een intern project) dient alleen te worden opgenomen als en slechts als een entiteit alle navolgende punten kan aantonen:

(a)  de technische uitvoerbaarheid om het immaterieel actief te voltooien, zodat het beschikbaar zal zijn voor gebruik of verkoop.

(b)  haar intentie om het immaterieel actief te voltooien en te gebruiken of te verkopen.

(c)  haar vermogen om het immaterieel actief te gebruiken of te verkopen.

(d)  hoe het immaterieel actief waarschijnlijke toekomstige economische voordelen zal genereren. Onder andere kan de entiteit aantonen dat er een markt bestaat voor de goederen of diensten die met het immaterieel actief worden voortgebracht dan wel voor het immaterieel actief zelf of, als het intern wordt gebruikt, de bruikbaarheid van het immaterieel actief.

(e)  de beschikbaarheid van adequate technische, financiële en andere middelen om de ontwikkeling te voltooien en het immaterieel actief te gebruiken of te verkopen.

(f)  het vermogen om de uitgaven die aan het immaterieel actief kunnen worden toegerekend tijdens zijn ontwikkeling betrouwbaar te waarderen.

58. In de ontwikkelingsfase van een intern project kan een entiteit in sommige gevallen een immaterieel actief identificeren en aantonen dat het actief waarschijnlijke toekomstige economische voordelen zal genereren. Dit komt omdat de ontwikkelingsfase van een project een latere, verder gevorderde fase is dan de onderzoeksfase.

59. Voorbeelden van ontwikkelingsactiviteiten zijn:

(a) het ontwerpen, bouwen en testen van prototypes en modellen, voorafgaand aan de productie of het gebruik;

(b) het ontwerpen van gereedschap, mallen en matrijzen met betrekking tot nieuwe technologie;

(c) het ontwerpen, bouwen en in gebruik nemen van een proeffabriek die nog niet geschikt is voor commerciële productie;

en

(d) het ontwerpen, bouwen en testen van een gekozen alternatief voor nieuwe of verbeterde materialen, apparaten, producten, processen, systemen of diensten.

60. Om aan te tonen hoe een immaterieel actief in de toekomst waarschijnlijke economische voordelen zal voortbrengen, beoordeelt de entiteit de uit het actief te ontvangen toekomstige economische voordelen in overeenstemming met de grondslagen die zijn uiteengezet in IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa. Als het actief alleen in combinatie met andere activa economische voordelen zal voortbrengen, past de entiteit het concept van kasstroomgenererende eenheden toe van IAS 36.

61. De beschikbaarheid van middelen om een immaterieel actief te voltooien, te gebruiken en de eraan verbonden voordelen te verkrijgen kan bijvoorbeeld worden aangetoond in een ondernemingsplan waarin de benodigde technische, financiële en overige middelen alsmede het vermogen van de entiteit om deze middelen zeker te stellen, worden aangetoond. In sommige gevallen toont een entiteit de beschikbaarheid van externe financiering aan door het verkrijgen van een kennisgeving van een leninggever waarin deze aangeeft bereid te zijn het plan te financieren.

62. De kostprijs om een immaterieel actief intern te genereren, zoals salarissen en andere uitgaven die worden gedaan ten behoeve van auteursrechten of licenties of de ontwikkeling van software, kan vaak betrouwbaar worden gewaardeerd op basis van de kostenregistratiesystemen van de entiteit.

63.  Intern gegenereerde merken, uitgaverechten, cliëntenbestanden en inhoudelijk gelijksoortige posten dienen niet als immateriële activa te worden opgenomen.

64. Uitgaven voor intern gegenereerde merken, uitgaverechten, cliëntenbestanden en inhoudelijk gelijksoortige posten kunnen niet worden onderscheiden van kosten voor de ontwikkeling van de onderneming als geheel. Daarom worden dergelijke posten niet opgenomen als immateriële activa.

Kostprijs van een intern gegenereerd immaterieel actief

65. De kostprijs van een intern gegenereerd immaterieel actief binnen het bestek van alinea 24 is de som van de uitgaven die zich voordoen vanaf de datum waarop het immaterieel actief voor het eerst voldoet aan de opnamecriteria in alinea's 21, 22 en 57. Alinea 71 verbiedt de heropname van uitgaven die voorheen waren opgenomen als last.

66. De kostprijs van een intern gegenereerd immaterieel actief omvat alle kosten die rechtstreeks toe te rekenen zijn aan het tot stand brengen, de productie en de voorbereiding van het actief, zodat het kan functioneren op de wijze zoals die door het management bedoeld is. Voorbeelden van rechtstreeks toerekenbare kosten zijn:

(a) kosten die gebruikt of verbruikt zijn voor materialen en diensten bij het genereren van het immaterieel actief;

(b) kosten van personeelsbeloningen (zoals gedefinieerd in IAS19 Personeelsbeloningen) die rechtstreeks voortkomen uit het genereren van de immateriële activa;

(c) honoraria om een juridisch afdwingbaar recht te registreren;

en

(d) afschrijving van octrooien en licenties welke gebruikt worden om de immateriële activa te genereren.

IAS 23 Financieringskosten vermeldt criteria voor de opname van rente als een kostprijselement van een intern gegenereerd immaterieel actief.

67. De volgende componenten zijn geen onderdeel van de kostprijs van een intern gegenereerd immaterieel actief:

(a) verkoop- en administratiekosten en andere algemene overheadkosten, tenzij deze uitgaven direct kunnen worden toegerekend aan het gebruiksklaar maken van het actief;

(b) geïdentificeerde inefficiënties en initiële exploitatieverliezen die zich voordoen voordat een actief de beoogde prestatieniveaus heeft bereikt;

en

(c) uitgaven voor de opleiding van het personeel dat het actief bedient.

Voorbeeld ter illustratie van alinea 65

Een entiteit ontwikkelt een nieuw productieproces. In de loop van 20X5 werden uitgaven gedaan voor een bedrag van 1 000 ( 37 ) VE, waarvan 900 VE voor 1 december 20X5 en 100 VE tussen 1 december 20X5 en 31 december 20X5. De entiteit kan aantonen dat het productieproces op 1 december 20X5 beantwoordde aan de criteria voor opname als een immaterieel actief. De realiseerbare waarde van de in het proces vervatte knowhow (inclusief toekomstige uitstromen van kasmiddelen om het proces te voltooien voor het gebruiksklaar is) wordt geschat op 500 VE.

Aan het einde van 20X5 wordt het productieproces opgenomen als een immaterieel actief tegen een kostprijs van 100 VE (uitgaven gedaan sinds de datum waarop de opnamecriteria werden vervuld, dat wil zeggen sinds 1 december 20X5). De uitgaven ten bedrage van 900 VE die gedaan werden vóór 1 december 20X5 worden als last opgenomen omdat de opnamecriteria pas vervuld waren op 1 december 20X5. Deze uitgaven zullen geen deel uitmaken van de kostprijs van het in de balans opgenomen productieproces.

In 20X6 werd voor een bedrag van 2 000 VE uitgaven gedaan. Aan het einde van 20X6 wordt de realiseerbare waarde van de in het proces vervatte knowhow (inclusief toekomstige uitstromen van kasmiddelen om het proces te voltooien vóór het gebruiksklaar is) geschat op 1 900 VE.

Aan het einde van 20X6 bedraagt de kostprijs van het productieproces 2 100 VE (uitgaven ten bedrage van 100 VE opgenomen aan het einde van 20X5 plus uitgaven ten bedrage van 2 000 VE opgenomen in 20X6). De entiteit neemt een bijzonder waardeverminderingsverlies van 200 VE op om de boekwaarde van het proces vóór het bijzonder waardeverminderingsverlies (2 100 VE) aan te passen aan de realiseerbare waarde (1 900 VE). Dit bijzonder waardeverminderingsverlies zal in een latere periode worden teruggeboekt indien de in IAS 36 beschreven vereisten voor de terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies zijn vervuld.

OPNAME VAN EEN LAST

68.  Uitgaven voor een immaterieel actief moeten als last worden opgenomen op het moment dat ze gedaan worden, tenzij:

(a)  ze een onderdeel vormen van de kostprijs van een immaterieel actief dat voldoet aan de opnamecriteria (zie alinea's 18 tot en met 67);

of

(b)  het actief is verworven in een bedrijfscombinatie en niet kan worden opgenomen als een immaterieel actief. Indien dit het geval is, moeten deze uitgaven (die begrepen zijn in de kostprijs van de bedrijfscombinatie) een onderdeel vormen van het bedrag dat wordt toegerekend aan de goodwill op de overnamedatum (zie International Financial Reporting Standard 3 Bedrijfscombinaties).

69. In sommige gevallen worden uitgaven gedaan om toekomstige economische voordelen te behalen voor een entiteit, terwijl geen (immaterieel) actief wordt verworven of gecreëerd dat kan worden opgenomen. In deze gevallen worden de uitgaven als last opgenomen op het moment dat ze gedaan worden. Uitgaven voor onderzoek worden bijvoorbeeld als last opgenomen op het moment dat ze gedaan worden (zie alinea 54), behalve wanneer ze onderdeel vormen van de kostprijs van een bedrijfscombinatie. Andere voorbeelden van uitgaven die worden opgenomen als last wanneer ze worden gedaan, zijn:

(a) uitgaven voor opstartactiviteiten (dat wil zeggen opstartkosten), tenzij deze uitgaven opgenomen zijn in de kostprijs van een post van het materieel vast actief overeenkomstig IAS 16 Materiële vaste activa. Opstartkosten kunnen bestaan uit oprichtingskosten, zoals juridische en administratieve kosten die gemaakt zijn voor het oprichten van een rechtspersoon, uitgaven voor het openen van een nieuwe vestiging of een nieuw bedrijf (kosten vóór de opening) of uitgaven voor het starten van nieuwe bedrijfsactiviteiten of het lanceren van nieuwe producten of processen (kosten vóór de exploitatie).

(b) uitgaven voor opleidingsactiviteiten.

(c) uitgaven voor reclame en promotie.

(d) uitgaven voor het verhuizen of reorganiseren van een deel van een entiteit of een gehele entiteit.

70. Alinea 68 sluit de opname van een vooruitbetaling als actief niet uit indien de betaling voor de levering van goederen of diensten plaatsvond voordat de goederen geleverd of de diensten verricht werden.

Lasten uit het verleden die niet mogen worden opgenomen als een actief

71.  Uitgaven voor een immaterieel actief die bij de eerste opname als last waren opgenomen dienen niet te worden opgenomen als onderdeel van de kostprijs van een immaterieel actief op een latere datum.

WAARDERING NA OPNAME

72.  Een entiteit dient als grondslagen voor financiële verslaggeving ofwel voor het kostprijsmodel in alinea 74 ofwel voor het herwaarderingsmodel in alinea 75.te kiezen. Als een immaterieel actief verwerkt wordt volgens het herwaarderingsmodel, dienen ook alle andere activa in dezelfde categorie te worden verwerkt volgens hetzelfde model, tenzij er voor deze activa geen actieve markt bestaat.

73. Een categorie van immateriële activa is een groepering van activa met een soortgelijke aard en een gelijksoortig gebruik in de activiteiten van een entiteit. De posten binnen een categorie van immateriële activa worden gelijktijdig geherwaardeerd om te voorkomen dat activa selectief worden geherwaardeerd en dat de jaarrekening waarden weergeeft die een mengeling van kosten en waarden op verschillende data vertegenwoordigen.

Kostprijsmodel

74.  Na de eerste opname dient een immaterieel actief te worden geboekt tegen kostprijs verminderd met de eventuele geaccumuleerde afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingsverliezen.

Herwaarderingsmodel

75.  Na de eerste opname dient een immaterieel actief te worden geboekt tegen een geherwaardeerd bedrag, zijnde zijn reële waarde op de datum van de herwaardering verminderd met de eventuele latere geaccumuleerde afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingsverliezen. Ten behoeve van herwaarderingen volgens deze standaard moet de reële waarde worden bepaald op basis van een actieve markt. Herwaarderingen moeten met een zodanige regelmatigheid worden uitgevoerd, dat de boekwaarde van het actief niet beduidend verschilt van de reële waarde op de balansdatum.

76. Het herwaarderingsmodel staat het volgende niet toe:

(a) de herwaardering van immateriële activa die voorheen niet waren opgenomen als activa;

of

(b) de eerste opname van immateriële activa tegen andere bedragen dan de kostprijs.

77. Het herwaarderingsmodel wordt toegepast nadat een actief bij de eerste opname is opgenomen tegen kostprijs. Als echter slechts een deel van de kostprijs van een immaterieel actief is opgenomen als een actief omdat het actief niet beantwoordde aan de criteria voor opname tot het proces reeds in zekere mate gevorderd was (zie alinea 65), mag het herwaarderingsmodel worden toegepast op het geheel van dat actief. Daarnaast mag het herwaarderingsmodel worden toegepast op een immaterieel actief dat is ontvangen door middel van een overheidssubsidie en opgenomen tegen een nominaal bedrag (zie alinea 44).

78. Het is weinig gebruikelijk dat er een actieve markt met de in alinea 8 beschreven kenmerken zou bestaan voor een immaterieel actief, al is dit soms wel het geval. In sommige rechtsgebieden bijvoorbeeld kan een actieve markt bestaan voor vrijelijk overdraagbare taxivergunningen, visvergunningen of productiequota’s. Een actieve markt kan echter niet bestaan voor merken, uitgaverechten voor kranten, muziek en filmrechten, octrooien of handelsmerken, omdat elk dergelijk actief enig in zijn soort is. Hoewel immateriële activa worden gekocht en verkocht, worden de contracten bovendien onderhandeld tussen individuele kopers en verkopers en vinden transacties relatief weinig plaats. Om deze redenen vormt de prijs die betaald is voor een bepaald actief niet noodzakelijk een voldoende indicatie van de reële waarde van een ander actief. Bovendien zijn de prijzen vaak niet beschikbaar voor het publiek.

79. De frequentie van herwaarderingen hangt af van de volatiliteit van de reële waarde van de immateriële activa die worden geherwaardeerd. Indien de reële waarde van een geherwaardeerd actief materieel verschilt van zijn boekwaarde, is een verdere herwaardering noodzakelijk. Sommige immateriële activa kunnen aanzienlijke en volatiele wijzigingen in reële waarde ondergaan, wat een jaarlijkse herwaardering vereist. Deze frequente herwaarderingen zijn echter niet nodig voor immateriële activa die slechts geringe wijzigingen in reële waarde ondergaan.

80. Als een immaterieel actief wordt geherwaardeerd, wordt een eventuele geaccumuleerde afschrijving op de datum van de herwaardering:

(a) evenredig aangepast met de wijziging van de brutoboekwaarde van het actief, zodat de boekwaarde van het actief na de herwaardering gelijk is aan de geherwaardeerde waarde; of

(b) geëlimineerd tegen de brutoboekwaarde van het actief, waarbij de nettowaarde wordt aangepast aan de geherwaardeerde waarde van het actief.

81.  Als een immaterieel actief in een categorie van geherwaardeerde immateriële activa niet kan worden geherwaardeerd omdat er voor dit actief geen actieve markt bestaat, moet het actief worden geboekt tegen kostprijs verminderd met eventuele geaccumuleerde afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingsverliezen.

82.  Als de reële waarde van een geherwaardeerd immaterieel actief niet langer kan worden bepaald op basis van een actieve markt, moet als boekwaarde van het actief zijn geherwaardeerde waarde op de datum van de laatste herwaardering op basis van de actieve markt worden genomen, verminderd met eventuele latere geaccumuleerde afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingsverliezen.

83. Het feit dat een actieve markt voor een geherwaardeerd immaterieel actief niet langer bestaat kan erop wijzen dat het actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan en dat het onderzocht moet worden overeenkomstig IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa.

84. Indien de reële waarde van het actief kan worden bepaald op basis van een actieve markt op een latere waarderingsdatum, wordt vanaf die datum het herwaarderingsmodel toegepast.

85.  Indien de boekwaarde van een immaterieel actief is gestegen als gevolg van een herwaardering, moet de stijging direct in het eigen vermogen worden verwerkt als herwaarderingsreserve. De stijging echter moet echter in de winst-en-verliesrekening worden opgenomen, in zoverre zij een afwaardering van hetzelfde actief terugdraait die voorheen in de winst-en-verliesrekening was opgenomen.

86.  Indien de boekwaarde van een immaterieel actief daalt als gevolg van een herwaardering, moet de daling in de winst-en-verliesrekening worden opgenomen. De afwaardering moet direct in het eigen vermogen als herwaarderingsreserve worden verwerkt, in zoverre de herwaarderingsreserve die op dat actief betrekking heeft over een creditsaldo beschikt.

87. De in het eigen vermogen verwerkte cumulatieve herwaarderingsreserve mag direct naar de ingehouden winsten worden overgedragen wanneer de reserve wordt gerealiseerd. De volledige reserve mag bij de buitengebruikstelling of vervreemding van het actief worden gerealiseerd. Een gedeelte van de reserve mag echter worden gerealiseerd naarmate het actief door de entiteit wordt gebruikt. In dit geval is de waarde van de gerealiseerde reserve gelijk aan het verschil tussen de afschrijving op basis van de geherwaardeerde boekwaarde van het actief en de afschrijving die zou zijn opgenomen op basis van de historische kostprijs van het actief. De overboeking van herwaarderingsreserve naar ingehouden winsten gebeurt niet via de winst- en verliesrekening.

GEBRUIKSDUUR

88.  Een entiteit dient te beoordelen of de gebruiksduur van een immaterieel actief beperkt of onbeperkt is. Indien deze beperkt is dient zij de duur, of het productieaantal of het gelijksoortig aantal eenheden die de gebruiksduur vormen te bepalen. De entiteit dient te beschouwen dat een immaterieel actief een onbepaalde gebruiksduur heeft wanneer, op basis van een analyse van alle ter zake doende factoren, er geen voorspelbare beperking is voor de periode waarin verwacht wordt dat het actief een netto-instroom aan geldmiddelen zal genereren voor de entiteit.

89. De verwerking van een immaterieel actief is gebaseerd op zijn gebruiksduur. Een immaterieel actief met een beperkte gebruiksduur wordt afgeschreven (zie alinea’s 97 tot en met 106) terwijl dit niet het geval is voor een immaterieel actief met een onbepaalde gebruiksduur (zie alinea’s 107 tot en met 110). De illustratieve voorbeelden die in deze standaard zijn opgenomen illustreren hoe de gebruiksduur voor de verschillende immateriële activa bepaald wordt en de latere verwerking van deze activa op basis van de bepaling van hun gebruiksduur.

90. Vele factoren worden in overweging genomen bij het bepalen van de gebruiksduur van een immaterieel actief, zoals:

(a) het verwachte gebruik van het actief door de entiteit, en of het actief doelmatig beheerd zou kunnen worden door een ander managementteam;

(b) de typische levenscyclus van het actief en publieke informatie over schattingen van de gebruiksduur van soortgelijke activa die op vergelijkbare wijze worden gebruikt;

(c) technische, technologische of commerciële veroudering, of andere vormen van economische veroudering;

(d) de stabiliteit van de betreffende bedrijfstak en veranderingen in de marktvraag naar de met het actief vervaardigde producten of diensten;

(e) verwachte acties door concurrenten of potentiële concurrenten;

(f) het niveau van onderhoudsuitgaven die vereist zijn om de verwachte toekomstige economische voordelen van het actief te verkrijgen, en de mogelijkheid en intentie van de entiteit om een dergelijk niveau te bereiken;

(g) de duur van de periode waarin de entiteit over het actief kan beschikken en juridische en soortgelijke beperkingen met betrekking tot het gebruik van het actief, zoals de vervaldata van op het actief betrekking hebbende lease-overeenkomsten;

en

(h) de vraag of de gebruiksduur van het actief afhangt van de gebruiksduur van andere activa van de entiteit.

91. De term „onbepaald” betekent niet „onbeperkt”. De gebruiksduur van een immaterieel actief weerspiegelt slechts de toekomstige uitgaven die nodig zijn om de prestatienorm van het actief te handhaven op het niveau dat bepaald werd op het moment waarop de gebruiksduur van het actief werd geraamd en de mogelijkheid en de intentie van een entiteit om een dergelijk niveau te bereiken. De conclusie die stelt dat de gebruiksduur van een immaterieel actief onbepaald is dient niet afhankelijk te zijn van geraamde toekomstige uitgaven boven die uitgaven die nodig zijn om het actief op die prestatienorm te handhaven.

92. Wegens de snelle veranderingen in de technologie zijn computersoftware en vele andere immateriële activa onderhevig aan technologische veroudering. Bijgevolg is het waarschijnlijk dat de gebruiksduur van deze activa kort is.

93. De gebruiksduur van een immaterieel actief kan zeer lang zijn of zelfs onbepaald. Onzekerheid rechtvaardigt dat de gebruiksduur van een immaterieel actief op een voorzichtige basis wordt geschat, maar rechtvaardigt geen onrealistisch korte gebruiksduur.

94.  De gebruiksduur van een immaterieel actief dat voortvloeit uit contractuele of andere juridische rechten zal niet de periode overschrijden van de contractuele of andere juridische rechten, maar kan wel korter zijn afhankelijk van de periode waarin de entiteit verwacht het actief te zullen gebruiken. Indien de contractuele of andere juridische rechten overgedragen worden voor een beperkte duur die verlengd kan worden, dient de gebruiksduur van het immaterieel actief de periode(n) van verlenging slechts dan te omvatten wanneer er aanduidingen bestaan dat de entiteit zonder hoge kosten gebruik zal maken van de verlenging.

95. Soms kunnen zowel economische als juridische factoren de gebruiksduur van een immaterieel actief beïnvloeden. Economische factoren bepalen de periode waarin toekomstige economische voordelen door de entiteit zullen worden verkregen. Juridische factoren kunnen de periode beperken waarin de entiteit de zeggenschap heeft over deze voordelen. De gebruiksduur is de kortste van de perioden die door deze factoren zijn bepaald.

96. Wanneer onder meer de volgende factoren aanwezig zijn, bestaat er een aanwijzing dat een entiteit in staat zal zijn om de contractuele of andere juridische rechten zonder hoge kosten te vernieuwen:

(a) het is aantoonbaar, mogelijk op basis van ervaring, dat de contractuele of andere juridische rechten zullen worden verlengd. Indien de verlenging afhangt van de goedkeuring door een derde, houdt dit ook in dat er aanwijzingen bestaan dat de derde zijn goedkeuring zal geven;

(b) er bestaan aanwijzingen dat aan alle benodigde voorwaarden om de goedkeuring te ontvangen zal worden voldaan;

en

(c) de kostprijs voor de entiteit voor verlening is niet significant in vergelijking met de toekomstige economische voordelen die verwacht worden door de verlenging naar de entiteit te zullen vloeien.

Indien de kostprijs van de verlening significant is in vergelijking met de toekomstige economische voordelen die verwacht worden door de verlenging naar de entiteit te zullen vloeien, vertegenwoordigt de kostprijs van de „verlenging” in feite de kostprijs om een nieuw immaterieel actief te verwerven op de verlengingsdatum.

IMMATERIËLE ACTIVA MET EEN BEPERKTE GEBRUIKSDUUR

Afschrijvingsperiode en afschrijvingsmethode

97.  Het af te schrijven bedrag van een immaterieel actief met een beperkte gebruiksduur moet stelselmatig worden toegerekend over zijn gebruiksduur. De afschrijving van een actief dient aan te vangen wanneer het gereed is voor gebruik, dat wil zeggen wanneer het actief op de noodzakelijke locatie en in de noodzakelijke conditie is om te functioneren op de wijze zoals die door het management is bedoeld. De afschrijving dient te worden beëindigd op de datum waarop het actief geclassificeerd is als aangehouden voor verkoop (of wanneer het deel uitmaakt van een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop) overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5 Vaste Activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten of op de datum waarop het actief niet langer in de balans wordt opgenomen, als deze datum voorafgaat aan de eerste. De gebruikte afschrijvingsmethode moet het schema weergeven volgens hetwelk de toekomstige economische voordelen van het actief verwacht worden door de entiteit te worden verbruikt. Als dat schema niet betrouwbaar kan worden bepaald, moet de lineaire methode worden toegepast. De afschrijvingskosten voor elke periode moeten in de winst-en-verliesrekening worden opgenomen, tenzij deze of een andere standaard toestaat of voorschrijft dat ze wordt opgenomen in de boekwaarde van een ander actief.

98. Er kunnen diverse afschrijvingsmethoden worden gehanteerd om het af te schrijven bedrag van een actief stelselmatig te spreiden over zijn gebruiksduur. Deze methoden omvatten de lineaire afschrijvingsmethode, de degressieve afschrijvingsmethode en de afschrijvingsmethode op basis van verbruikte werkeenheden. De toegepaste methode wordt gekozen op basis van het veronderstelde schema volgens welk de verwachte toekomstige economische voordelen die het actief in zich bergt verbruikt zullen worden. Deze methode wordt in elke periode consistent toegepast, tenzij het verwachte verbruikspatroon van deze toekomstige economische voordelen verandert. Het is zeer onwaarschijnlijk te verdedigen voor immateriële activa met een beperkte gebruiksduur een afschrijvingsmethode te kiezen die resulteert in lagere geaccumuleerde afschrijvingen dan volgens de lineaire methode.

99. Afschrijvingen worden gewoonlijk opgenomen in de winst-en-verliesrekening. In sommige omstandigheden worden de toekomstige economische voordelen die een actief in zich bergt echter gebruikt bij de productie van andere activa. In dit geval vormen de afschrijvingskosten een gedeelte van de kostprijs van het andere actief en worden ze opgenomen in de boekwaarde van dat actief. Zo wordt de afschrijving van immateriële activa die worden gebruikt in een productieproces opgenomen in de boekwaarde van voorraden (zie IAS 2 Voorraden).

Restwaarde

100.  Er moet van worden uitgegaan dat de restwaarde van een immaterieel actief met een beperkte gebruiksduur gelijk is aan nul, tenzij:

(a)  een derde zich ertoe heeft verbonden om het actief aan te kopen aan het einde van zijn gebruiksduur;

of

(b)  er een actieve markt is voor het actief en:

(i)  de restwaarde kan worden bepaald op basis van die markt;

en

(ii)  het waarschijnlijk is dat er nog een actieve markt voor het actief zal bestaan aan het einde van de gebruiksduur van het actief.

101. Het af te schrijven bedrag van een actief met een beperkte gebruiksduur wordt bepaald na aftrek van zijn restwaarde. Als de restwaarde niet gelijk is aan nul, houdt dit in dat de entiteit het immaterieel actief verwacht te vervreemden vóór het einde van zijn economische levensduur.

102. Een schatting van de restwaarde van een actief is gebaseerd op de realiseerbare waarde bij vervreemding van een soortgelijk actief dat het einde van zijn gebruiksduur heeft bereikt en dat onder soortgelijke omstandigheden werd gebruikt als die waaronder het actief zal worden gebruikt, aan de hand van prijzen die op de datum van de schatting golden. De restwaarde wordt ten minste aan het einde van elk boekjaar opnieuw bekeken. Een wijziging in de restwaarde van een actief wordt als een schattingswijziging verwerkt in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, verwerkingswijze voor schattingswijzigingen en fouten.

103. De restwaarde van een immaterieel actief kan tot een bedrag stijgen dat gelijk of hoger is dan de boekwaarde van het actief. Indien dit het geval is zijn de afschrijvingskosten nihil, tenzij en totdat zijn restwaarde later daalt tot beneden het bedrag van de boekwaarde van het actief.

Beoordeling van de afschrijvingsperiode en afschrijvingsmethode

104.  De afschrijvingsperiode en de afschrijvingsmethode voor een immaterieel actief met een beperkte gebruiksduur moeten minstens aan het einde van elk boekjaar worden beoordeeld. Als de verwachte gebruiksduur van het actief aanzienlijk verschilt van voorgaande schattingen, moet de afschrijvingsperiode dienovereenkomstig worden gewijzigd. Als het verwachte verbruikspatroon van toekomstige economische voordelen die het actief in zich bergt is veranderd, moet de afschrijvingsmethode worden gewijzigd om het gewijzigde patroon te weerspiegelen. Dergelijke wijzigingen dienen te worden verwerkt als schattingswijzigingen, in overeenstemming met IAS 8.

105. Tijdens de levensduur van een immaterieel actief kan blijken dat de schatting van zijn gebruiksduur niet correct is. Bijvoorbeeld de opname van een bijzonder waardeverminderingsverlies kan erop wijzen dat de afschrijvingsperiode dient te worden gewijzigd.

106. Na verloop van tijd kan er zich een wijziging voordoen in het patroon van de toekomstige economische voordelen uit een immaterieel actief die naar verwachting naar een entiteit zullen vloeien. Zo kan het duidelijk worden dat een degressieve afschrijvingsmethode meer geëigend is dan een lineaire methode. Een ander voorbeeld is als het gebruik van de rechten die worden vertegenwoordigd door een licentie wordt uitgesteld in afwachting van acties rond andere onderdelen van het ondernemingsplan. In dit geval kan het gebeuren dat de economische voordelen die uit het actief vloeien pas in latere perioden zullen worden ontvangen.

IMMATERIËLE ACTIVA MET EEN ONBEPAALDE GEBRUIKSDUUR

107.  Een immaterieel actief met een onbepaalde gebruiksduur dient niet te worden afgeschreven.

108. Volgens IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa is een entiteit verplicht te onderzoeken of er bij een immaterieel actief met een onbepaalde gebruiksduur niet sprake is van een bijzondere waardevermindering, door zijn realiseerbare waarde met zijn boekwaarde te vergelijken

(a) jaarlijks;

en

(b) wanneer er een aanwijzing bestaat van een bijzondere waardevermindering van het immaterieel actief.

Opnieuw beoordelen van de gebruiksduur

109.  De gebruiksduur van een immaterieel actief dat niet afgeschreven wordt dient elke verslagperiode te worden herzien teneinde te bepalen of gebeurtenissen en omstandigheden nog steeds de beoordeling onderbouwen dat het actief een onbepaalde gebruiksduur heeft. Wanneer dit niet het geval is, dient de wijziging in de beoordeling dat de gebruiksduur niet langer onbepaald is te worden verwerkt als een schattingswijziging in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, verwerkingswijze voor schattingswijzigingen en fouten.

110. Volgens IAS 36 kan de nieuwe beoordeling om de gebruiksduur van een immaterieel actief eerder als beperkt dan onbepaald aan te merken een aanwijzing vormen dat het actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. Dientengevolge onderzoekt de entiteit of het actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, door zijn realiseerbare waarde, vastgesteld in overeenstemming met IAS 36, met zijn boekwaarde te vergelijken, en het eventuele bedrag waarmee de boekwaarde de realiseerbare waarde overschrijdt op te nemen als een bijzonder waardeverminderingsverlies.

REALISEERBAARHEID VAN DE BOEKWAARDE - BIJZONDERE WAARDEVERMINDERINGSVERLIEZEN

111. Om te bepalen of er sprake is van een bijzondere waardevermindering van een immaterieel actief, past een entiteit IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa, toe. In deze standaard wordt verklaard wanneer en op welke wijze een entiteit de boekwaarde van haar activa herziet, hoe ze de realiseerbare waarde van een actief bepaalt en wanneer ze een bijzonder waardeverminderingsverlies opneemt of terugboekt.

BUITENGEBRUIKSTELLING EN VERVREEMDING

112.  Een immaterieel actief dient niet langer in de balans te worden opgenomen:

(a)  na vervreemding;

of

(b)  wanneer geen toekomstige economische voordelen meer te verwachten zijn van zijn gebruik of vervreemding.

113.  De winst die of het verlies dat voortvloeit uit het niet langer opnemen van een immaterieel actief in de balans dient te worden beperkt tot het verschil tussen de eventuele netto-opbrengst bij vervreemding en de boekwaarde van het actief. Het dient in de winst-en-verliesrekening te worden opgenomen indien het actief niet langer in de balans wordt opgenomen (tenzij IAS 17 Lease-overeenkomsten anderszins vereist bij een „sale and leaseback”). Winsten moeten niet als opbrengsten worden ingedeeld.

114. De vervreemding van een immaterieel actief kan op verschillende wijzen plaatsvinden (bijvoorbeeld door verkoop, door het afsluiten van een financiële leasing of via donatie). Bij de bepaling van de datum van de vervreemding van een dergelijk actief past de entiteit de criteria toe in IAS 18 Opbrengsten voor de opname van opbrengsten uit de verkoop van goederen. IAS 17 is van toepassing op vervreemding via „sale and leaseback”.

115. Indien volgens het opnameprincipe in alinea 21, een entiteit de vervangingskosten van een gedeelte van een immaterieel actief in de boekwaarde van het actief opneemt, dan neemt zij de boekwaarde van het vervangen gedeelte niet langer in de balans op. Indien voor de entiteit de bepaling van de boekwaarde van het vervangen onderdeel niet gemakkelijk uit te voeren is, mag zij de vervangingskosten als aanwijzing gebruiken om de kostprijs van het vervangen onderdeel te bepalen op het moment dat het gekocht of intern gegenereerd werd.

116. De te ontvangen vergoeding bij vervreemding van een immaterieel actief wordt aanvankelijk opgenomen tegen reële waarde. Indien de betaling voor het immaterieel actief wordt uitgesteld, wordt de ontvangen vergoeding aanvankelijk opgenomen tegen het equivalent van de contante prijs. Het verschil tussen het nominale bedrag van de vergoeding en het equivalent van de contante prijs, die het effectieve rendement op de vordering weergeeft, wordt overeenkomstig IAS 18 opgenomen als renteopbrengst.

117. Afschrijvingen van een immaterieel actief met een beperkte gebruiksduur worden niet beëindigd wanneer het immaterieel actief niet langer wordt gebruikt, tenzij het actief volledig afgeschreven is, of geclassificeerd is als aangehouden voor verkoop (of opgenomen is in een groep activa die wordt afgestoten en geclassificeerd als aangehouden voor verkoop), overeenkomstig International Financial Reporting Standard 5.

INFORMATIEVERSCHAFFING

Algemeen

118.  Een entiteit moet voor elke categorie immateriële activa informatie vermelden over de volgende punten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen intern gegenereerde immateriële activa en andere immateriële activa:

(a)  of de gebruiksduur onbepaald of beperkt is en, indien deze beperkt is, de gebruiksduur of de toegepaste afschrijvingspercentages;

(b)  de toegepaste afschrijvingsmethoden voor immateriële activa met een beperkte gebruiksduur;

(c)  de brutoboekwaarde en alle geaccumuleerde afschrijvingen (samengevoegd met de geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen) aan het begin en einde van de periode;

(d)  de post(en) van de winst- en verliesrekening waarin alle afschrijvingen van de immateriële activa is (zijn) opgenomen;

(e)  een aansluiting van de boekwaarde aan het begin en einde van de periode, met vermelding van:

(i)  toevoegingen, met afzonderlijke opgave van intern ontwikkelde, afzonderlijk verworven en door bedrijfscombinaties verworven investeringen;

(ii)  activa geclassificeerd als aangehouden voor verkoop of opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop overeenkomstig de International Financial Reporting Standard 5 en andere vervreemdingen;

(iii)  stijgingen of dalingen tijdens de periode die voortvloeien uit herwaarderingen volgens alinea's 75, 85 en 86 en uit eventuele bijzondere waardeverminderingsverliezen die direct in het eigen vermogen zijn opgenomen of teruggeboekt volgens IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa (in voorkomend geval);

(iv)  bijzondere waardeverminderingsverliezen die gedurende de periode in de winst- en verliesrekening zijn opgenomen volgens IAS 36 (in voorkomend geval);

(v)  bijzondere waardeverminderingsverliezen die gedurende de periode in de winst- en verliesrekening zijn teruggeboekt volgens IAS 36 (in voorkomend geval);

(vi)  alle in de periode opgenomen afschrijvingen;

(vii)  netto valutakoersverschillen die voortvloeien uit de omrekening van de jaarrekening in de presentatievaluta en uit de omrekening van een buitenlandse activiteit in de presentatievaluta van de entiteit;

en

(viii)  andere wijzigingen in de boekwaarde tijdens de periode.

119. Een categorie van immateriële activa is een groepering van activa met een soortgelijke aard en een gelijksoortig gebruik in de activiteiten van een entiteit. Voorbeelden van afzonderlijke categorieën zijn:

(a) merknamen;

(b) uitgaverechten;

(c) computersoftware;

(d) licenties en franchises;

(e) auteursrechten, octrooien en andere industriële eigendomsrechten, onderhouds- en exploitatierechten;

(f) recepten, formules, modellen, ontwerpen en prototypes;

en

(g) immateriële activa in ontwikkeling.

De bovenvermelde categorieën moeten worden opgesplitst in (samengevoegd tot) kleinere (grotere) categorieën als dit resulteert in meer relevante informatie voor de gebruikers van de jaarrekening.

120. Naast de informatie die vereist is op grond van alinea 118(e)(iii) tot en met (v) presenteert een entiteit informatie over bijzondere waardeverminderingen van immateriële activa overeenkomstig IAS 36.

121. IAS 8 vereist dat een entiteit de aard en het bedrag van een schattingswijziging vermeldt die een materieel effect heeft in de lopende periode of die naar verwachting een materieel effect zal hebben in toekomstige perioden. Deze vermelding kan het gevolg zijn van wijzigingen in:

(a) de beoordeling van de gebruiksduur van een immaterieel actief;

(b) de afschrijvingsmethode;

of

(c) restwaarden.

122.  Een entiteit dient ook het volgende te vermelden:

(a)  wanneer bepaald is dat een immaterieel actief een onbepaalde gebruiksduur heeft, de boekwaarde van dat actief en de redenen die de bepaling van een onbepaalde gebruiksduur onderbouwen. Bij de vermelding van deze redenen dient de entiteit de factor(en) te beschrijven die een belangrijke rol heeft (hebben) gespeeld bij de bepaling dat het actief een onbepaalde gebruiksduur heeft.

(b)  een omschrijving, de boekwaarde en de resterende afschrijvingsduur van ieder individueel immaterieel actief dat een post van materieel belang vormt in de jaarrekening van de entiteit.

(c)  voor immateriële activa die zijn verworven door middel van overheidssubsidies en bij de eerste opname zijn opgenomen tegen reële waarde (zie alinea 44):

(i)  de reële waarde bij de eerste opname van deze activa;

(ii)  hun boekwaarde;

en

(iii)  of ze na opname volgens het kostprijsmodel of het herwaarderingsmodel zijn gewaardeerd.

(d)  het bestaan en de boekwaarde van immateriële activa met beperkte eigendomsrechten en de boekwaarde van immateriële activa die werden verpand als zekerheid voor verplichtingen.

(e)  het bedrag van de contractuele verbintenissen in verband met de verwerving van immateriële activa.

123. Als een entiteit de factor(en) beschrijft die een belangrijke rol heeft (hebben) gespeeld bij de bepaling dat de gebruiksduur van een immaterieel actief onbeperkt is, neemt de entiteit de lijst met factoren in alinea 90 in aanmerking.

Immateriële activa gewaardeerd na opname volgens het herwaarderingsmodel

124.  Indien immateriële activa verwerkt worden tegen geherwaardeerde bedragen, dient een entiteit het volgende te vermelden:

(a)  per categorie van immateriële activa:

(i)  de ingangsdatum van de herwaardering;

(ii)  de boekwaarde van de geherwaardeerde immateriële activa;

en

(iii)  de boekwaarde die zou zijn opgenomen als de geherwaardeerde categorie van immateriële activa na opname was gewaardeerd volgens het kostprijsmodel in alinea 74;

(b)  het bedrag van de herwaarderingsreserve die betrekking heeft op immateriële activa aan het begin en einde van de periode, met vermelding van de wijzigingen in de loop van de periode en eventuele beperkingen inzake de uitkering van het saldo aan de aandeelhouders;

en

(c)  de methoden en belangrijke veronderstellingen die zijn toegepast bij de schatting van de reële waarde van de activa.

125. Het kan echter nodig zijn om de categorieën van geherwaardeerde activa samen te voegen tot grotere categorieën ten behoeve van de vermelding in de jaarrekening. Deze categorieën worden echter niet samengevoegd als dit zou leiden tot de combinatie van een categorie van immateriële activa die bedragen omvat die gewaardeerd zijn volgens zowel het kostprijs- en het herwaarderingsmodel.

Uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling

126.  Een entiteit moet informatie verschaffen over het totaalbedrag van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling die over de periode zijn opgenomen als last.

127. Uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling omvatten alle uitgaven die direct kunnen worden toegerekend aan de onderzoeks- of ontwikkelingsactiviteiten (zie alinea's 66 en 67 voor leidraden met betrekking tot het type uitgaven dat moet worden opgenomen ten behoeve van de in alinea 126 vereiste informatie).

Overige informatie

128. Een entiteit wordt aangemoedigd, maar is niet verplicht, om de volgende informatie te verschaffen:

(a) een beschrijving van de eventuele volledig afgeschreven immateriële activa die nog in gebruik zijn;

en

(b) een beknopte beschrijving van significante immateriële activa waarover de entiteit de zeggenschap heeft maar die niet zijn opgenomen als activa omdat ze niet voldoen aan de opnamecriteria in deze standaard of omdat ze werden verworven of gegenereerd voordat de in 1998 uitgegeven versie van IAS 38 Immateriële activa van kracht werd.

OVERGANGSBEPALINGEN EN INGANGSDATUM

129.  Indien een entiteit overeenkomstig alinea 85 van International Financial Reporting Standard 3 Bedrijfscombinaties ervoor kiest International Financial Reporting Standard 3 vóór de in alinea’s 78 tot en met 84 van International Financial Reporting Standard uiteengezette ingangsdata toe te passen, dient zij deze standaard ook in de toekomst vanaf dezelfde datum toe te passen. De entiteit dient dus niet de boekwaarde van immateriële activa die op die datum zijn opgenomen aan te passen. De entiteit dient echter op die datum deze standaard toe te passen om de gebruiksduur van haar opgenomen immateriële activa opnieuw te beoordelen. Indien de entiteit als gevolg van deze nieuwe beoordeling de gebruiksduur van een actief wijzigt, dient die wijziging te worden verwerkt als een schattingswijziging overeenkomstig IAS 8Grondslagen voor financiële verslaggeving, verwerkingswijze voor schattingswijzigingen en fouten.

130.  In de andere gevallen dient een entiteit deze standaard toe te passen:

(a)  voor de verwerking van in bedrijfscombinaties verworven immateriële activa waarvan de datum van overeenkomst op of na 31 maart 2004 valt;

en

(b)  voor de verwerking van alle andere immateriële activa in de toekomst met ingang van de eerste verslagperiode die op of na 31 maart 2004 aanvangt. De entiteit dient dus niet de boekwaarde van immateriële activa die op die datum zijn opgenomen aan te passen. De entiteit dient echter op die datum deze standaard toe te passen om de gebruiksduur van dergelijke immateriële activa opnieuw te beoordelen. Indien de entiteit een wijziging aanbrengt in de beoordeling van de gebruiksduur van een actief, als gevolg van deze nieuwe beoordeling, dient die wijziging te worden verwerkt als een schattingswijziging overeenkomstig IAS 8.

Ruil van soortgelijke activa

131. De vereiste in alinea’s 129 en 130(b) om deze standaard in de toekomst toe te passen houdt in dat indien een ruil van activa was gewaardeerd vóór de ingangsdatum van deze standaard op basis van de boekwaarde van het opgegeven actief, de entiteit de boekwaarde van het verworven actief niet aanpast om zijn reële waarde op de datum van overname weer te geven.

Eerdere toepassing

132.  Entiteiten waarop alinea 130 van toepassing is, worden aangemoedigd om de vereisten van deze standaard toe te passen vóór de ingangsdata die in alinea 130 vermeld staan. Indien een entiteit echter deze standaard vóór deze ingangsdata toepast dient zij ook gelijktijdig International Financial Reporting Standard 3 en IAS 36 Belangrijke waardevermindering van activa (herziene versie van 2004) toe te passen.

INTREKKING VAN IAS 38 (UITGEGEVEN IN 1998)

133. Deze standaard vervangt IAS 38 Immateriële activa (uitgegeven in 1998).

▼M2

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 39

Financiële instrumenten: opname en waardering

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

In contracten besloten derivaten

Opname en niet langer opnemen in de balans

Eerste opname

Niet langer opnemen van een financieel actief

Overdrachten die voor verwijdering van de balans in aanmerking komen

Overdrachten die niet voor verwijdering van de balans in aanmerking komen

Aanhoudende betrokkenheid bij overdragen activa

Alle overdrachten

Aankoop of verkoop van een financieel actief volgens standaard-marktconventies

Niet langer opnemen van een financiële verplichting

Waardering

Eerste waardering van financiële activa en financiële verplichtingen

Waardering van financiële activa na de eerste opname

Waardering van financiële verplichtingen na de eerste opname

Overwegingen met betrekking tot de waardering tegen reële waarde

Herclassificaties

Winsten en verliezen

Bijzondere waardevermindering en oninbaarheid van financiële activa

Financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs

Financiële activa gewaardeerd tegen kostprijs

Voor verkoop beschikbare financiële activa

Afdekking

Afdekkingsinstrumenten

In aanmerking komende instrumenten

Aanwijzing van afdekkingsinstrumenten

Afgedekte posities

In aanmerking komende posities

Aanwijzing van financiële posities als afgedekte positie

Aanwijzing van niet-financiële posities als afgedekte positie

Aanwijzing van groepen van posities als afgedekte positie

Administratieve verwerking van afdekkingstransacties (hedge accounting)

Reële-waardeafdekking

Kasstroomafdekking

Afdekking van een netto-investering in een buitenlandse entiteit

Ingangsdatum en overgangsbepalingen

Intrekking van andere uitspraken

Deze herziene versie vervangt IAS 39 (herziene versie van 2000) Financiële instrumenten: opname en waardering en dient te worden toegepast voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing is toegestaan.

DOEL

1. Het doel van deze standaard is om grondslagen vast te stellen voor de opname in de balans en de waardering van financiële activa, financiële verplichtingen en een aantal contracten tot aankoop of verkoop van niet-financiële goederen. De vereisten voor de presentatie van, en informatieverschaffing over, financiële instrumenten worden uiteengezet in IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie.

TOEPASSINGSGEBIED

2.  Deze standaard dient door alle entiteiten te worden toegepast op alle categorieën van financiële instrumenten, behalve:

(a)  belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures die worden verwerkt overeenkomstig IAS 27 Geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening, IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen of IAS 31 Belangen in joint ventures. Entiteiten dienen deze standaard echter toe te passen op een belang in een dochteronderneming, geassocieerde deelneming of joint venture dat volgens IAS 27, IAS 28 of IAS 31 administratief overeenkomstig IAS 39 wordt verwerkt. Entiteiten dienen tevens deze standaard toe te passen op derivaten betreffende belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures, tenzij de derivaten voldoen aan de in IAS 32 opgenomen definitie van een eigen-vermogensinstrument van de entiteit.

(b)  rechten en verplichtingen uit hoofde van lease-overeenkomsten waarvoor IAS 17 Lease-overeenkomsten geldt. Echter:

(i)  door een lessor opgenomen leasevorderingen vallen onder de bepalingen inzake niet langer opnemen in de balans en bijzondere waardevermindering van deze standaard (zie alinea 15 tot en met 37, 58, 59, 63 tot en met 65 en bijlage A, alinea TL36 tot en met TL52 en TL84 tot en met TL93);

(ii)  door een lessee opgenomen schulden uit hoofde van financiële lease-overeenkomsten vallen onder de bepalingen van deze standaard inzake het niet langer opnemen in de balans (zie alinea 39 tot en met 42 en bijlage A, alinea TL57 tot en met TL63);

en

(iii)  derivaten die in lease-overeenkomsten zijn besloten, zijn onderworpen aan de bepalingen van deze standaard inzake in contracten besloten derivaten (zie alinea 10 tot en met 13 en bijlage A, alinea TL27 tot en met TL33).

(c)  rechten en verplichtingen van werkgevers uit hoofde van beloningsregelingen voor het personeel, waarop IAS 19 Personeelsbeloningen van toepassing is.

(d)  rechten en verplichtingen die voortvloeien uit verzekeringscontracten. Entiteiten dienen deze standaard echter toe te passen op financiële instrumenten in de vorm van een (her)verzekeringscontract zoals beschreven in alinea 6 van IAS 32, maar waarbij in hoofdzaak overdracht plaatsvindt van de in alinea 52 van IAS 32 beschreven financiële risico’s. Bovendien zijn derivaten die in verzekeringscontracten zijn besloten, onderworpen aan de bepalingen van deze standaard inzake in contracten besloten derivaten (zie alinea 10 tot en met 13 en bijlage A, alinea TL27 tot en met TL33).

▼M12

(e)  rechten en verplichtingen die voortvloeien uit (i) een verzekeringscontract zoals gedefinieerd in IFRS 4 Verzekeringscontracten, met uitzondering van rechten en verplichtingen van een emittent uit hoofde van een verzekeringscontract dat voldoet aan de in alinea 9 vermelde definitie van een financiële-garantiecontract, of (ii) een contract dat binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 valt omdat het een discretionaire-winstdelingselement bevat. Deze standaard is echter wel van toepassing op een derivaat dat is besloten in een contract dat binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 valt, indien het derivaat zelf geen contract is dat binnen het toepassingsgebied van IFRS 4 valt (zie de alinea's 10 tot en met 13 en bijlage A, alinea's TL27 tot en met TL33). Indien een emittent van een financiële-garantiecontract bovendien eerder uitdrukkelijk heeft bevestigd dat hij dergelijke contracten als verzekeringscontract beschouwt en deze administratief heeft verwerkt op een voor verzekeringscontracten geldende wijze, mag hij ervoor kiezen ofwel deze standaard, ofwel IFRS 4 op dergelijke financiële-garantiecontracten toe te passen (zie de alinea's TL4 en TL4A). De emittent mag deze keuze per contract maken, maar de voor elk contract gemaakte keuze is onherroepelijk.

▼M2

(f)  contracten betreffende financiële garanties (met inbegrip van kredietbrieven en andere „credit default contracts”) op grond waarvan bepaalde betalingen moeten worden verricht om de houder te compenseren voor een door hem geleden verlies omdat een bepaalde debiteur zijn betalingsverplichting uit hoofde van de oorspronkelijke of aangepaste contractuele bepalingen van een schuldbewijs niet nakomt (zie alinea 3). Een emittent van een dergelijk contract betreffende een financiële garantie neemt deze in eerste instantie op tegen reële waarde; de waardering na de eerste opname geschiedt op (i) het bedrag dat is opgenomen overeenkomstig IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa of, indien hoger, (ii) het bedrag bij de eerste opname, voorzover relevant, verminderd met cumulatieve amortisatie, opgenomen overeenkomstig IAS 18 Opbrengsten.Financiële garanties zijn onderworpen aan de in deze standaard opgenomen bepalingen inzake niet langer opnemen in de balans (zie alinea 39 tot en met 42 en bijlage A, alinea TL57 tot en met TL63).

(g)  contracten op basis van een voorwaardelijke vergoeding bij een bedrijfscombinatie (zie alinea 65 tot en met 67 van IAS 22 Bedrijfscombinaties). Deze vrijstelling geldt alleen voor de overnemende partij.

▼M12

(h)  andere verplichtingen uit hoofde van leningen dan die welke in alinea 4 worden beschreven. Een emittent van een verplichting uit hoofde van een lening dient IAS 37 toe te passen op andere verplichtingen uit hoofde van leningen die niet binnen het toepassingsgebied van deze standaard vallen. Alle verplichtingen uit hoofde van leningen zijn echter wel onderworpen aan de bepalingen van deze standaard inzake het niet langer opnemen in de balans (zie de alinea's 15 tot en met 42 en bijlage A, alinea's TL 36 tot en met TL63).

▼M2

(i)  behoudens het vermelde in alinea 4, verplichtingen uit hoofde van leningen, die niet op nettobasis kunnen worden afgewikkeld in geldmiddelen of een ander financieel instrument. Een verplichting uit hoofde van een lening wordt niet louter als een op nettobasis afgewikkelde verplichting beschouwd omdat de lening in termijnen wordt verstrekt (bijvoorbeeld een bouwhypotheek die in termijnen wordt verstrekt naarmate de bouw vordert). Een emittent van een verplichting tot het verstrekken van een lening tegen een rentevoet onder de marktrente dient deze in eerste instantie tegen reële waarde op te nemen; de waardering na de eerste opname geschiedt op (i) het bedrag dat overeenkomstig IAS 37 is opgenomen of, indien hoger, (ii) het bedrag bij de eerste opname, voorzover relevant, verminderd met cumulatieve amortisatie, overeenkomstig IAS 18. Een emittent van een verplichting uit hoofde van een lening dient IAS 37 toe te passen op andere verplichtingen uit hoofde van leningen die niet binnen het toepassingsgebied van deze standaard vallen. Verplichtingen uit hoofde van leningen zijn onderworpen aan de in deze standaard opgenomen bepalingen inzake niet langer opnemen in de balans (zie alinea 15 tot en met 42 en bijlage A, alinea TL36 tot en met TL63).

▼M10

(j)  rechten van de entiteit op vergoedingen voor uitgaven die zij diende te maken om een verplichting af te wikkelen die zij opneemt als een voorziening in overeenstemming met IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa, of waarvoor zij in een vroegere periode een voorziening heeft opgenomen in overeenstemming met IAS 37.

▼M12 —————

▼M12

4.  De volgende verplichtingen uit hoofde van leningen vallen binnen het toepassingsgebied van deze standaard:

(a)  verplichtingen uit hoofde van leningen die de entiteit aanwijst als financiële verplichtingen die worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening. Een entiteit waar het gangbare praktijk is om activa die voortvloeien uit verplichtingen uit hoofde van leningen kort na creatie te verkopen, dient deze standaard op alle tot dezelfde categorie behorende verplichtingen uit hoofde van leningen toe te passen.

(b)  verplichtingen uit hoofde van leningen die op nettobasis in geldmiddelen of door levering of uitgifte van een ander financieel instrument kunnen worden afgewikkeld. Deze verplichtingen uit hoofde van leningen zijn derivaten. Een verplichting uit hoofde van een lening wordt echter niet louter als een op nettobasis afgewikkelde verplichting beschouwd omdat de lening in termijnen wordt verstrekt (bijvoorbeeld een bouwhypotheek die in termijnen wordt verstrekt naarmate de bouw vordert).

(c)  verplichtingen tot het verstrekken van een lening tegen een rentevoet onder de marktrente. In alinea 47(d) wordt bepaald op welke wijze verplichtingen die uit deze verplichtingen uit hoofde van leningen voortvloeien, na de eerste opname ervan moeten worden gewaardeerd.

▼M2

5.  Deze standaard dient te worden toegepast op die contracten tot aankoop of verkoop van een niet-financieel actief die op nettobasis kunnen worden afgewikkeld in geldmiddelen of een ander financieel instrument, of door ruil van financiële instrumenten, alsof de contracten financiële instrumenten waren, met uitzondering van contracten die zijn gesloten en worden gehouden in verband met de ontvangst of levering van een niet-financieel goed overeenkomstig de verwachte behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik.

6. Er zijn verschillende manieren waarop een contract tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed op nettobasis kan worden afgewikkeld in geldmiddelen of een ander financieel instrument, of door financiële instrumenten te ruilen. Deze omvatten:

(a) gevallen waarin de contractvoorwaarden een van beide partijen toestaan het contract op nettobasis af te wikkelen in geldmiddelen of een ander financieel instrument, of door financiële instrumenten te ruilen;

(b) gevallen waarin de mogelijkheid om op nettobasis af te wikkelen in geldmiddelen of een ander financieel actief, of door financiële instrumenten te ruilen, niet expliciet in de contractuele bepalingen is opgenomen, maar het voor de entiteit gangbare praktijk is om vergelijkbare contracten op nettobasis af te wikkelen in geldmiddelen of een ander financieel actief, of door financiële instrumenten te ruilen (hetzij met de tegenpartij, door het afsluiten van tegengestelde contracten, of door het contract vóór de uitoefening of het verlopen ervan te verkopen);

(c) gevallen waarin het bij de entiteit, voor vergelijkbare contracten, gangbare praktijk is dat de onderliggende waarde wordt ontvangen om het kort na ontvangst met winst te verkopen door te profiteren van prijsschommelingen op de korte termijn, of van de handelsmarge;

en

(d) gevallen waarin het niet-financiële goed waarover het contract handelt onmiddellijk in geldmiddelen kan worden omgezet.

Een contract waarop (b) en (c) van toepassing zijn, wordt niet gesloten met het oog op de ontvangst of levering van het niet-financiële goed overeenkomstig de verwachte behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik, en valt derhalve binnen het toepassingsgebied van deze standaard. Andere contracten waarvoor alinea 5 geldt, worden beoordeeld om te bepalen of zij zijn gesloten en worden gehouden om het niet-financiële goed te ontvangen of te leveren overeenkomstig de behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik, en derhalve of zij binnen het toepassingsgebied van deze standaard vallen.

7. Een geschreven optie tot aankoop of verkoop van een niet-financieel goed dat op nettobasis kan worden afgewikkeld in geldmiddelen of een ander financieel instrument, of door financiële instrumenten te ruilen, valt overeenkomstig alinea 6 (a) of (d) binnen het toepassingsgebied van deze standaard. Een dergelijk contract kan niet worden gesloten met het oog op de ontvangst of levering van het niet-financiële goed overeenkomstig de behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik.

DEFINITIES

8. De begrippen die in IAS 32 worden gedefinieerd, worden in IAS 39 gebruikt met de in alinea 11 van IAS 32 vermelde betekenis. IAS 32 bevat een definitie van de volgende begrippen:

 financieel instrument

 financieel actief

 financiële verplichting

 eigen-vermogensinstrument

en verschaft een leidraad voor de toepassing van die definities.

9.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Definitie van een derivaat

Een derivaat is een financieel instrument of een ander contract dat binnen het toepassingsgebied van deze standaard valt (zie alinea 2 tot en met 7) en dat de drie volgende kenmerken bezit:

(a)  de waarde verandert als gevolg van veranderingen in een bepaalde rentevoet, prijs van een financieel instrument, commodityprijs, valutakoers, index van prijzen of rentevoeten, kredietwaardigheid, of andere variabele (soms „de onderliggende waarde” genoemd);

(b)  er is geen nettoaanvangsinvestering benodigd of een geringe nettoaanvangsinvestering in verhouding tot andere soorten contracten die op vergelijkbare wijze reageren op veranderingen in marktfactoren;

en

(c)  het wordt op een tijdstip in de toekomst afgewikkeld.

Definities van vier categorieën van financiële activa

Een financieel actief of financiële verplichting tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening is een financieel actief of een financiële verplichting die aan een van de volgende voorwaarden voldoet.

(a)  het financiële actief of de financiële verplichting wordt geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden. Een financieel actief of een financiële verplichting wordt geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden indien het financiële actief of de financiële verplichting:

(i)  hoofdzakelijk wordt verworven of aangegaan met het doel dit actief of deze verplichting op korte termijn te verkopen of terug te kopen;

(ii)  deel uitmaakt van geïdentificeerde financiële instrumenten die gezamenlijk worden beheerd en waarvoor aanwijzingen bestaan van een recent, feitelijk patroon van winstnemingen op korte termijn;

of

▼M12

(iii)  een derivaat is (behalve een derivaat dat een financiële-garantiecontract is of dat wordt aangewezen als een afdekkingsinstrument en een effectieve afdekking betreft).

▼M2

(b)  […]Elk financiële actief […] binnen het toepassingsgebied van deze standaard mag bij eerste opname in de balans worden aangemerkt als een financieel actief[…] tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, met uitzondering van beleggingen in eigen-vermogensinstrumenten waarvoor op een actieve markt geen genoteerde marktprijs beschikbaar is, en waarvan de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald (zie alinea 46(c) en bijlage A, alinea TL80 en TL81).

Tot einde looptijd aangehouden beleggingen zijn niet-afgeleide financiële activa met vaste of bepaalbare betalingen en een vaste looptijd waarvan de entiteit stellig voornemens is en in staat is deze aan te houden tot het einde van de looptijd (zie bijlage A, alinea TL16 tot en met TL25), met uitzondering van die niet-afgeleide financiële activa:

(a)  die de entiteit bij eerste opname in de balans aanwijst als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening;

(b)  die de entiteit aanwijst als beschikbaar voor verkoop;

en

(c)  die voldoen aan de definitie van leningen en vorderingen.

Financiële activa dienen niet te worden geclassificeerd als aangehouden tot einde looptijd indien de entiteit gedurende het lopende boekjaar of gedurende de twee voorafgaande boekjaren meer dan een gering bedrag aan tot einde looptijd aangehouden beleggingen voor het einde van de looptijd heeft verkocht of geherclassificeerd (meer dan gering in verhouding tot het totaal van de tot einde looptijd aangehouden beleggingen), met uitzondering van verkopen en herclassificaties:

(i)  waarvan het einde van de looptijd of de datum waarop de call wordt uitgeoefend dermate dichtbij is (bijvoorbeeld minder dan drie maanden in de toekomst) dat veranderingen in de marktrente geen invloed van betekenis zouden hebben op de reële waarde van het financiële actief;

(ii)  die plaatsvinden nadat de entiteit door middel van periodieke betalingen of vooruitbetalingen nagenoeg de gehele oorspronkelijke hoofdsom van het financieel actief heeft ontvangen;

of

(iii)  die kunnen worden toegewezen aan een op zichzelf staande gebeurtenis waarop de entiteit geen invloed heeft en die eenmalig is en redelijkerwijs niet kon zijn voorzien.

Leningen en vorderingen zijn niet-afgeleide financiële activa met vaste of bepaalbare betalingen, die niet op een actieve markt zijn genoteerd, met uitzondering van dergelijke activa die:

(a)  de entiteit voornemens is onmiddellijk of in de nabije toekomst te verkopen, die geclassificeerd dienen te worden als aangehouden voor handelsdoeleinden, en die de entiteit bij eerste opname in de balans aanmerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening;

(b)  die de entiteit bij eerste opname in de balans aanmerkt als beschikbaar voor verkoop;

of

(c)  waarbij de houder, om een andere reden dan een verslechtering van de kredietwaardigheid, mogelijk niet nagenoeg zijn gehele initiële investering zal realiseren; deze activa dienen als beschikbaar voor verkoop te worden geclassificeerd.

Een verworven belang in een pool van activa niet zijnde leningen of vorderingen (bijvoorbeeld een belang in een open-end beleggingsfonds of een vergelijkbaar fonds) is geen lening of vordering.

Voor verkoop beschikbare financiële activa zijn die niet-afgeleide financiële activa die worden aangemerkt als voor verkoop beschikbaar of die niet worden geclassificeerd als (a) leningen en vorderingen, (b) tot einde looptijd aangehouden beleggingen of (c) financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

Definitie van een financiële-garantiecontract

Een financiële-garantiecontract is een contract op grond waarvan de emittent verplicht is bepaalde betalingen te verrichten om de houder te compenseren voor een door hem geleden verlies omdat een bepaalde debiteur zijn betalingsverplichting uit hoofde van de oorspronkelijke of herziene voorwaarden van een schuldbewijs niet nakomt.

Definities in verband met opname en waardering

De geamortiseerde kostprijs van een financieel actief of financiële verplichting is het bedrag waarvoor het financiële actief of de financiële verplichting bij eerste opname in de balans wordt opgenomen, verminderd met aflossingen op de hoofdsom, vermeerderd of verminderd met de via de effectieve-rentemethode bepaalde cumulatieve amortisatie van het verschil tussen dat eerste bedrag en het aflossingsbedrag, en verminderd met eventuele afboekingen (direct, dan wel door het vormen van een voorziening) wegens bijzondere waardeverminderingen of oninbaarheid.

De effectieve-rentemethode is een methode voor het berekenen van de amortisatie van een financieel actief of een financiële verplichting (of een groep van financiële activa of financiële verplichtingen) en voor het toerekenen van rentebaten en rentelasten aan de desbetreffende periode. De effectieve rentevoet is de rentevoet die de verwachte stroom van toekomstige geldbetalingen of –ontvangsten tijdens de verwachte looptijd van het financiële instrument of, indien relevant, een kortere periode, exact disconteert tot de nettoboekwaarde van het financiële actief of de financiële verplichting. Bij de berekening van de effectieve-rentevoet dient een entiteit een schatting te maken van de kasstromen, waarbij rekening wordt gehouden met alle contractuele bepalingen van het financiële instrument (bijvoorbeeld vooruitbetaling, call- en vergelijkbare opties), maar niet met toekomstige kredietverliezen. In de berekening worden alle door de contractpartijen betaalde of ontvangen provisies en vergoedingen opgenomen die integraal deel uitmaken van de effectieve-rentevoet (zie IAS 18), alsmede transactiekosten, en alle overige premies en kortingen. Er wordt verondersteld dat de kasstromen en de verwachte looptijd van een groep van vergelijkbare financiële instrumenten betrouwbaar kan worden geschat. In het zeldzame geval waarin de kasstromen of de verwachte looptijd van het financiële instrument (of groep van financiële instrumenten) niet betrouwbaar kunnen, respectievelijk kan, worden geschat, dient de entiteit echter uit te gaan van de contractueel bepaalde kasstromen over de gehele contractduur van het financiële instrument (of groep van financiële instrumenten).

Niet langer opnemen in de balans is het verwijderen van een voorheen opgenomen financieel actief of financiële verplichting van de balans van een entiteit.

De reële waarde is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.  ( 38 )

Een volgens standaard-marktconventies afgewikkelde inkoop of verkoop is een inkoop of verkoop van een financieel actief op grond van een contract waarvan de voorwaarden levering van het actief voorschrijven binnen de termijn die op de desbetreffende markt algemeen voorgeschreven of overeengekomen is.

Transactiekosten zijn extra kosten die direct zijn toe te rekenen aan de verwerving, uitgifte of vervreemding van een financieel actief of een financiële verplichting (zie bijlage A, alinea TL13). Extra kosten zijn kosten die niet zouden zijn gemaakt indien de entiteit het financiële instrument niet had verworven, uitgegeven of afgestoten.

Definities in verband met de administratieve verwerking van afdekkingstransacties (hedge accounting)

Een vaststaande toezegging is een bindende overeenkomst tot ruil van een bepaalde hoeveelheid economische middelen tegen een bepaalde prijs op een bepaalde datum of op bepaalde data in de toekomst.

Een verwachte toekomstige transactie is een toekomstige transactie waarvoor nog geen verplichting is aangegaan maar die waarschijnlijk is.

Een afdekkingsinstrument is een aangewezen derivaat of (uitsluitend voor afdekking van het risico van veranderingen in valutakoersen) een aangemerkt niet-afgeleid financieel actief of niet-afgeleide financiële verplichting waarvan de reële waarde of kasstromen naar verwachting veranderingen in de reële waarde van of kasstromen uit een aangewezen afgedekte positie (in alinea 72 tot en met 77 en bijlage A, alinea TL94 tot en met TL97 wordt de definitie van een afdekkingsinstrument verder uitgewerkt) zullen compenseren.

Een afgedekte positie is een actief, verplichting, vaststaande toezegging, zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie of een netto-investering in een buitenlandse entiteit dat, respectievelijk die, (a) de entiteit blootstelt aan het risico van veranderingen in de reële waarde of toekomstige kasstromen en (b) wordt aangemerkt als zijnde afgedekt (in alinea 78 tot en met 84 en bijlage A, alinea TL98 tot en met TL101 wordt de definitie van afgedekte positie verder uitgewerkt).

Afdekkingseffectiviteit is de mate waarin veranderingen in de reële waarde van of kasstromen uit het afdekkingsinstrument compensatie bieden voor veranderingen in de reële waarde van of kasstromen uit de afgedekte positie die zijn toe te rekenen aan een afgedekt risico (zie bijlage A, TL105 tot en met TL 113).

IN CONTRACTEN BESLOTEN DERIVATEN

10. Een in een contract besloten derivaat is een component van een hybridisch (samengesteld) instrument dat tevens een niet-afgeleid basiscontract omvat. Het gevolg is dat sommige kasstromen uit het samengestelde instrument op dezelfde wijze veranderen als die van een losstaand derivaat. Een in een contract besloten derivaat veroorzaakt veranderingen in sommige of alle kasstromen die anders door het contract zouden zijn vereist, op basis van een bepaalde rentevoet, prijs van een financieel instrument, commodityprijs, valutakoers, index van prijzen of rentevoeten, kredietwaardigheid of andere variabele. Een derivaat dat aan een financieel instrument is gekoppeld, maar contractueel onafhankelijk van dat instrument overdraagbaar is, of waarbij een andere tegenpartij is betrokken dan dat instrument, is geen in een contract besloten derivaat, maar een afzonderlijk financieel instrument.

11.  Een in een contract besloten derivaat dient van het basiscontract te worden gescheiden en overeenkomstig deze standaard administratief als een derivaat te worden verwerkt indien aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

(a)  er bestaat geen nauw verband tussen de economische kenmerken en risico’s van het in het contract besloten derivaat en de economische kenmerken en risico’s van het basiscontract (zie bijlage A, alinea TL30 en TL33);

(b)  een afzonderlijk instrument met dezelfde voorwaarden als het in het contract besloten derivaat zou voldoen aan de definitie van een derivaat;

en

(c)  het hybridische (samengestelde) instrument wordt niet tegen reële waarde gewaardeerd met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening (dat wil zeggen een derivaat dat is besloten in een financieel actief of een financiële verplichting tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening wordt bijvoorbeeld niet afgescheiden).

Indien een in een contract besloten derivaat wordt afgescheiden, dient het basiscontract administratief overeenkomstig deze standaard te worden verwerkt, indien het een financieel instrument is, en overeenkomstig andere toepasselijke standaarden indien het geen financieel instrument is. Deze standaard gaat niet in op de vraag of een in een contract besloten derivaat afzonderlijk in de balans moet worden gepresenteerd.

12.  Indien een entiteit door deze standaard vereist is een in een contract besloten derivaat te scheiden van het basiscontract, maar bij verwerving, dan wel op een latere verslagdatum, de waarde van het in een contract besloten derivaat niet individueel kan worden bepaald, dient zij het gehele samengestelde contract te verwerken als een financieel actief of een financiële verplichting die voor handelsdoeleinden wordt aangehouden.

13. Indien een entiteit niet in staat is de reële waarde van een in een contract besloten derivaat betrouwbaar te bepalen op basis van de contractuele bepalingen (bijvoorbeeld omdat het in het contract besloten derivaat is gebaseerd op een niet-genoteerd eigen-vermogensinstrument), dan is de reële waarde van het in het contract besloten derivaat gelijk aan het verschil tussen de reële waarde van het hybridische instrument en de reële waarde van het basiscontract, indien deze overeenkomstig deze standaard kunnen worden bepaald. Indien de entiteit niet in staat is om via deze methode de reële waarde van het in een contract besloten derivaat te bepalen, geldt alinea 12, en wordt het samengestelde instrument behandeld als aangehouden voor handelsdoeleinden.

OPNAME EN NIET LANGER OPNEMEN IN DE BALANS

Eerste opname

14.  Een entiteit dient een financieel actief of een financiële verplichting alleen in de balans op te nemen als de entiteit een contract afsluit voor het instrument. (Zie alinea 38 voor aankopen van financiële activa die volgens standaard-marktconventies worden afgewikkeld.)

Niet langer opnemen van een financieel actief

15. In de geconsolideerde jaarrekening worden de alinea’s 16 tot en met 23 en de alinea’s TL34 tot en met TL52 van bijlage A op geconsolideerd niveau toegepast. Daarom consolideert een entiteit eerst alle dochterondernemingen overeenkomstig IAS 27 en SIC-12 Consolidatie – Voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten („Special Purpose Entities”) en past zij vervolgens alinea 16 tot en met 23 en bijlage A, alinea TL34 tot en met TL52 toe voor de hieruit voortvloeiende groep.

16.  Voordat wordt beoordeeld of, en in hoeverre, niet langer opnemen in de balans op grond van alinea 17 tot en met 23 gepast is, bepaalt een entiteit of die alinea’s op een deel van een financieel actief (of een deel van een groep van vergelijkbare financiële activa) moeten worden toegepast, dan wel op een financieel actief (of een groep van vergelijkbare financiële activa) in zijn geheel. Dit geschiedt als volgt.

(a)  De alinea’s 17 tot en met 23 worden uitsluitend toegepast op een deel van een financieel actief (of een deel van een groep van vergelijkbare financiële activa) indien aan een van de volgende drie voorwaarden wordt voldaan.

(i)  Het deel omvat alleen specifiek geïdentificeerde kasstromen uit een financieel actief (of een groep van vergelijkbare financiële activa). Bijvoorbeeld indien een entiteit een „interest rate strip” aangaat waarbij de tegenpartij het recht verkrijgt op rentekasstromen, maar niet op de hoofdsomkasstromen uit een schuldbewijs worden de alinea’s 17 tot en met 23 toegepast op de rentekasstromen.

(ii)  Het deel omvat alleen een geheel evenredig (pro rata) deel van de kasstromen uit een financieel actief (of een groep van vergelijkbare financiële activa). Indien een entiteit bijvoorbeeld een overeenkomst sluit op grond waarvan de tegenpartij het recht verwerft op een 90 %-belang in alle kasstromen uit een schuldbewijs, dan worden de alinea’s 17 tot en met 23 toegepast op 90 % van die kasstromen. Indien er meer dan één tegenpartij is, is het niet noodzakelijk dat iedere tegenpartij een evenredig belang in de kasstromen heeft, mits de overdragende entiteit een geheel evenredig belang heeft.

(iii)  Het deel omvat alleen een geheel evenredig (pro rata) belang in specifiek geïdentificeerde kasstromen uit een financieel actief (of een groep van vergelijkbare financiële activa). Indien een entiteit bijvoorbeeld een overeenkomst sluit op grond waarvan de tegenpartij het recht verwerft op een 90 %-belang in de rentekasstromen uit een financieel actief, dan worden de alinea’s 17 tot en met 23 toegepast op 90 % van die kasstromen. Indien er meer dan één tegenpartij is, is het niet noodzakelijk dat iedere tegenpartij een evenredig belang in de specifiek geïdentificeerde kasstromen heeft, mits de overdragende entiteit een geheel evenredig belang heeft.

(b)  In alle overige gevallen worden de alinea’s 17 tot en met 23 toegepast op het financiële actief in zijn geheel (of op de groep van vergelijkbare financiële activa in hun geheel). Indien een entiteit bijvoorbeeld (i) de rechten op de eerste of de laatst 90 procent van geldontvangsten uit een financieel actief (of een groep van financiële activa) overdraagt, of (ii) de rechten op 90 procent van de kasstromen uit een groep van vorderingen overdraagt, maar een garantie verstrekt ter compensatie van de koper voor eventuele kredietverliezen tot en met 8 procent van het hoofdsombedrag van de vorderingen, dan worden de alinea’s 17 tot en met 23 toegepast op het financieel actief (of een groep van vergelijkbare financiële activa) in zijn geheel.

Het begrip „financieel actief” in alinea 17 tot en met 26 heeft betrekking op hetzij een deel van een financieel actief (of een deel van een groep van vergelijkbare financiële activa), zoals hiervoor bij (a) vermeld, of anders een financieel actief (of een groep van vergelijkbare financiële activa) in zijn geheel.

17.  Een entiteit dient een financieel actief niet langer in de balans op te nemen indien:

(a)  de contractuele rechten op de kasstromen uit het financiële actief aflopen;

of

(b)  de entiteit het financiële actief overeenkomstig alinea 18 en 19 overdraagt, en de overdracht op grond van alinea 20 voor verwijdering van de balans in aanmerking komt.

(Zie alinea 38 voor volgens standaard-marktconventies afgewikkelde verkopen van financiële activa.)

18.  Er is uitsluitend sprake van de overdracht van een financieel actief door een entiteit indien zij:

(a)  de contractuele rechten op de ontvangst van de kasstromen uit het financieel actief overdraagt;

of

(b)  de contractuele rechten behoudt op de ontvangst van de kasstromen uit het financiële actief, maar een contractuele verplichting aangaat om de kasstromen aan een of meer ontvangende partijen te betalen, volgens een afspraak die aan de voorwaarden in alinea 19 voldoet.

19.  Indien een entiteit het contractuele recht op de ontvangst van een financieel actief (het „oorspronkelijke actief”) behoudt, maar een contractuele verplichting aangaat om die kasstromen aan een of meer entiteiten (de „uiteindelijke ontvangers”) te betalen, behandelt de entiteit de transactie als een overdracht van een financieel actief indien aan alle van de hieronder vermelde drie voorwaarden wordt voldaan.

(a)  De entiteit heeft geen verplichting om bedragen te betalen aan uiteindelijke ontvangers, tenzij de entiteit equivalente bedragen uit het oorspronkelijke actief ontvangt. Kortlopende voorschotten door de entiteit met het recht op volledige terugontvangst van het uitgeleende bedrag plus opgelopen rente tegen marktrente zijn niet in strijd met deze voorwaarde.

(b)  Het is de entiteit op grond van de bepalingen van het overdrachtscontract niet toegestaan om het oorspronkelijke actief te verkopen of tot zekerheid te stellen, op een andere wijze dan als zekerheid voor de uiteindelijke ontvangers voor de verplichting om hun kasstromen te betalen.

(c)  De entiteit heeft een verplichting om eventuele kasstromen die zij namens de uiteindelijke ontvangers ontvangt, onverwijld over te maken. Bovendien mag de entiteit dergelijke kasstromen niet herinvesteren, behalve in geldmiddelen of kasequivalenten (zoals gedefinieerd in IAS 7 Het Kasstroomoverzicht), tijdens de korte afwikkelingsperiode tussen de inningsdatum tot de datum waarop de betaling aan de uiteindelijke ontvangers moet geschieden, en op dergelijke beleggingen verdiende rente wordt aan de uiteindelijke ontvangers doorgegeven.

20.  Indien een entiteit een financieel actief overdraagt (zie alinea 18), dient zij te evalueren in welke mate zij de risico’s en voordelen van de rechthebbende op het financiële actief behoudt. In dit geval:

(a)  dient de entiteit het financiële actief niet langer op te nemen in de balans en eventueel bij de overdracht gecreëerde of behouden rechten en verplichtingen afzonderlijk als activa of verplichtingen op te nemen, indien de entiteit nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het financiële actief overdraagt.

(b)  dient de entiteit het financiële actief te blijven opnemen, indien de entiteit nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het financiële actief behoudt.

(c)  dient de entiteit vast te stellen of zij de beschikkingsmacht over het financiële actief heeft behouden, indien de entiteit nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het financiële actief noch overdraagt, noch behoudt. In dit geval:

(i)  dient zij het financiële actief niet langer op te nemen in de balans en eventuele bij de overdracht gecreëerde of behouden rechten en verplichtingen afzonderlijk op te nemen als rechten en verplichtingen, indien de entiteit de beschikkingsmacht niet heeft behouden.

(ii)  dient zij het financiële actief te blijven opnemen overeenkomstig de omvang van de aanhoudende betrokkenheid bij het financiële actief (zie alinea 30), indien de entiteit de beschikkingsmacht heeft behouden.

21. De overdracht van risico’s en voordelen (zie alinea 20) wordt beoordeeld door vergelijking van de positie van de entiteit, voor en na de overdracht, uitgaande van de variabiliteit van de bedragen en tijdstippen van de nettokasstromen uit het overgedragen actief. Een entiteit heeft nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op een financieel actief overgedragen indien de blootstelling aan de variabiliteit van de contante waarde van de toekomstige nettokasstromen uit het financiële actief niet in belangrijke mate verandert als gevolg van de overdracht (bijvoorbeeld omdat de entiteit een financieel actief heeft verkocht onder voorbehoud van een overeenkomst om het tegen een vaste prijs of de verkoopprijs plus een rendementsopslag van een leninggever terug te kopen. Een entiteit heeft nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op een financieel actief overgedragen indien haar blootstelling aan een dergelijke variabiliteit niet langer belangrijk is in verhouding tot de totale variabiliteit van de contante waarde van de aan het financiële actief verbonden toekomstige nettokasstromen (bijvoorbeeld omdat de entiteit een financieel actief heeft verkocht onder voorbehoud van een optie het financieel actief terug te kopen tegen de reële waarde op het moment van de terugkoop, of een volkomen evenredig deel van de kasstromen uit een groter financieel actief heeft overgedragen op grond van een overeenkomst, zoals bij een „loan sub-participation” (waarbij (een deel) van de aan een lening verbonden rechten en verplichtingen aan een nieuwe leninggever worden overgedragen), die aan de voorwaarden in alinea 19 voldoet).

22. Het zal vaak duidelijk zij of de entiteit nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende heeft overgedragen of behouden, en berekeningen zullen daarbij niet noodzakelijk zijn. In andere gevallen zal het wel noodzakelijk zijn om berekeningen uit te voeren en de blootstelling van de entiteit aan de variabiliteit van de contante waarde van de toekomstige nettokasstromen vóór en na de overdracht te vergelijken. De berekening en vergelijking wordt uitgevoerd met een relevante actuele marktrente als disconteringsvoet. Alle redelijkerwijs mogelijke variabiliteit van de nettokasstromen wordt beschouwd, waarbij aan de meer waarschijnlijke uitkomsten het meeste gewicht wordt toegekend.

23. Of de entiteit de beschikkingsmacht van het overgedragen actief heeft behouden (zie alinea 20(c)) is afhankelijk van de mogelijkheid van de verkrijger om het actief te verkopen. De entiteit heeft de beschikkingsmacht verloren indien de verkrijger in de praktijk de mogelijkheid heeft om het actief in zijn geheel aan een derde te verkopen en in staat is om eenzijdig van deze mogelijkheid gebruik te maken, zonder daarvoor aanvullende beperkingen op de overdracht te hoeven opleggen. In alle overige gevallen heeft de entiteit de beschikkingsmacht behouden.

Overdrachten die voor verwijdering van de balans in aanmerking komen

(zie alinea 20(a) en (c)(i))

24.  Indien een entiteit een financieel actief overdraagt via een overdracht die in zijn geheel voor verwijdering van de balans in aanmerking komt en het recht behoudt om tegen een vergoeding beheersdiensten met betrekking tot het actief te verlenen, dient zij hetzij een actief of een verplichting uit hoofde van beheersdiensten op te nemen voor dat servicing-contract. Indien de te ontvangen vergoeding naar verwachting ontoereikend is om de entiteit te compenseren voor het verlenen van de beheersdiensten wordt een servicing-verplichting tegen reële waarde opgenomen uit hoofde van de plicht de dienst te verzorgen. Indien de te ontvangen vergoeding naar verwachting een meer dan toereikende beloning voor de beheersdiensten is, dient voor het servicing-recht een actief uit hoofde van beheersdiensten te worden opgenomen tegen een bedrag dat overeenkomstig alinea 27 wordt bepaald op basis van een toerekening van de boekwaarde van het grotere financiële actief.

25.  Indien een financieel actief als gevolg van een overdracht in zijn geheel niet langer in de balans wordt opgenomen, maar de overdracht ertoe leidt dat de entiteit een nieuw financieel actief verkrijgt of een nieuwe financiële verplichting, of een servicing-verplichting aangaat, dient de entiteit het nieuwe financiële actief, of de nieuwe financiële of servicing-verplichting tegen reële waarde op te nemen.

26.  Bij het niet langer in zijn geheel opnemen in de balans van een financieel actief dient het verschil tussen:

(a)  de boekwaarde

en

(b)  de som van (i) de ontvangen vergoeding (vermeerderd met elk nieuw verkregen actief, verminderd met elke nieuw aangegane verplichting) en (ii) elke cumulatieve winst die, of elk cumulatief verlies dat, rechtstreeks in het eigen vermogen was opgenomen (zie alinea 55(b))

in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen.

27.  Indien het overgedragen actief deel uitmaakt van een groter financieel actief (bijvoorbeeld indien een entiteit rentekasstromen overdraagt die onderdeel zijn van een schuldbewijs, zie alinea 16(a)) en het overgedragen deel in zijn geheel voor verwijdering van de balans in aanmerking komt, dient de vorige boekwaarde van het grotere financiële actief te worden verdeeld over het deel dat in de balans blijft opgenomen en het deel dat niet langer wordt opgenomen, op basis van de relatieve reële waarde van die delen op de datum van de overdracht. In dit verband dient een behouden actief uit hoofde van beheersdiensten te worden behandeld als een deel dat blijft worden opgenomen. Het verschil tussen:

(a)  de aan het niet langer opgenomen deel toegerekende boekwaarde

en

(b)  de som van (i) de voor het niet langer opgenomen deel ontvangen vergoeding (vermeerderd met elk nieuw verkregen actief, verminderd met elke nieuw aangegane verplichting) en (ii) elke hieraan toegerekende cumulatieve winst die, of elk hieraan toegerekend cumulatief verlies dat, rechtstreeks in het eigen vermogen was opgenomen (zie alinea 55(b))

dient in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen. Een cumulatieve winst die, of een cumulatief verlies dat, in het eigen vermogen was opgenomen, wordt verdeeld over het deel dat blijft worden opgenomen en het deel dat niet langer wordt opgenomen, op basis van de relatieve reële waarde van die delen.

28. Indien een entiteit de vorige boekwaarde van een groter financieel actief verdeelt tussen het deel dat blijft worden opgenomen en het deel dat niet langer wordt opgenomen, moet de reële waarde van het deel dat blijft worden opgenomen, worden bepaald. Indien de entiteit in het verleden vaak delen heeft verkocht die vergelijkbaar zijn met het deel dat blijft worden opgenomen, of als er andere markttransacties voor dergelijke delen bestaan, bieden recente prijzen van werkelijke transacties de beste schatting van de reële waarde. Indien er geen prijsnoteringen of recente markttransacties zijn om de reële waarde te bepalen van het deel dat blijft worden opgenomen, dan is de beste schatting van de reële waarde het verschil tussen de reële waarde van het grotere financiële actief als geheel en de van de verkrijger ontvangen vergoeding voor het niet langer in de balans opgenomen deel.

Overdrachten die niet voor verwijdering van de balans in aanmerking

komen (zie alinea 20(b))

29.  Indien een overdracht niet resulteert in het niet langer opnemen in de balans, omdat de entiteit nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het overgedragen actief heeft behouden, dient de entiteit het overgedragen actief in zijn geheel te blijven opnemen en dient zij voor de ontvangen vergoeding een financiële verplichting op te nemen. De entiteit dient in daaropvolgende perioden baten uit het overgedragen actief en lasten in verband met de financiële verplichting op te nemen.

Aanhoudende betrokkenheid bij overdragen activa

(zie alinea 20(c)(ii))

30.  Indien een entiteit nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op een overgedragen actief noch overdraagt, noch behoudt, en de beschikkingsmacht over het overgedragen actief behoudt, blijft de entiteit het overgedragen actief opnemen overeenkomstig de omvang van de aanhoudende betrokkenheid. De omvang van de aanhoudende betrokkenheid van de entiteit bij het overgedragen actief is gelijk aan de mate waarin zij blootstaat aan veranderingen in de waarde van het overgedragen actief. Voorbeelden:

(a)  Bij aanhoudende betrokkenheid van de entiteit in de vorm van het afgeven van een garantie met betrekking tot het overgedragen actief is de omvang van de aanhoudende betrokkenheid gelijk aan de laagste van (i) het bedrag van het actief en (ii) het deel van de ontvangen vergoeding dat de entiteit ten hoogste verplicht zou kunnen worden terug te betalen („het garantiebedrag”).

(b)  Bij aanhoudende betrokkenheid in de vorm van een geschreven of gekochte optie (of beide) op het overgedragen actief is de omvang van de aanhoudende betrokkenheid van de entiteit gelijk aan het bedrag van het overgedragen actief dat de entiteit kan terugkopen. Bij een geschreven putoptie op een actief dat tegen reële waarde wordt gewaardeerd is de omvang van de aanhoudende betrokkenheid van de entiteit echter beperkt tot de laagste van de reële waarde van het overgedragen actief en de uitoefenprijs van de optie (zie alinea TL48).

(c)  Bij aanhoudende betrokkenheid in de vorm van een in geldmiddelen afgewikkelde optie of een vergelijkbaar instrument op het overgedragen actief wordt de omvang van de betrokkenheid op dezelfde wijze bepaald als die voortvloeit uit niet in geldmiddelen afgewikkelde opties, zoals uiteengezet in (b) hierboven.

31.  Indien een entiteit een actief overeenkomstig de omvang van haar aanhoudende betrokkenheid blijft opnemen, neemt de entiteit tevens een hiermee samenhangende verplichting op. Ondanks de overige waarderingsvereisten in deze standaard worden het overgedragen actief en de hiermee samenhangende verplichting gewaardeerd op een basis die een afspiegeling is van de rechten en verplichtingen die de entiteit heeft behouden. De met het actief samenhangende verplichting wordt op zodanige wijze gewaardeerd dat de nettoboekwaarde van het overgedragen actief en de daarmee samenhangende verplichting gelijk is aan:

(a)  de geamortiseerde kostprijs van de door de entiteit behouden rechten en verplichtingen, indien het overgedragen actief tegen geamortiseerde kostprijs wordt gewaardeerd;

of

(b)  de reële waarde van de door de entiteit behouden rechten en verplichtingen (gewaardeerd op losstaande basis), indien het overgedragen actief tegen reële waarde wordt gewaardeerd.

32.  De entiteit dient eventuele baten uit het overgedragen actief te blijven opnemen voorzover deze overeenkomen met de omvang van de aanhoudende betrokkenheid. Tevens dient zij eventuele lasten in verband met de aan het actief gekoppelde verplichting op te nemen.

33.  Voor de waardering na de eerste opname geldt dat opgenomen veranderingen in de reële waarde van het overgedragen actief en de hiermee samenhangende verplichting administratief op consistente wijze worden verwerkt, overeenkomstig alinea 55, en niet gesaldeerd dienen te worden.

34.  Indien de aanhoudende betrokkenheid van een entiteit slechts een deel van een financieel actief betreft (bijvoorbeeld indien een entiteit een optie behoudt om een deel van een overgedragen actief terug te kopen, of een overblijvend belang behoudt dat niet neerkomt komt op het behoud van nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende, en de entiteit de beschikkingsmacht behoudt), verdeelt de entiteit de vorige boekwaarde van het financiële actief tussen het deel dat zij op grond van aanhoudende betrokkenheid blijft opnemen en het deel dat zij niet langer opneemt in de balans. Dit geschiedt op basis van de relatieve reële waarde van die delen op de datum van de overdracht. Hierbij gelden de vereisten van alinea 28. Het verschil tussen:

(a)  het boekwaardebedrag dat wordt toegerekend aan het deel dat niet meer wordt opgenomen;

en

(b)  de som van (i) de voor het niet langer opgenomen deel ontvangen vergoeding en (ii) elke hieraan toegerekende cumulatieve winst die, of elk hieraan toegerekend cumulatief verlies dat, rechtstreeks in het eigen vermogen was opgenomen (zie alinea 55(b))

dient in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen. De cumulatieve winst die, of het cumulatieve verlies dat, in het eigen vermogen was opgenomen, wordt verdeeld tussen het deel dat blijft worden opgenomen en het deel dat niet langer wordt opgenomen. Dit geschiedt op basis van de relatieve reële waarde van die delen.

35.  ►M9   Indien het overgedragen actief tegen geamortiseerde kostprijs wordt gewaardeerd, kan voor de hiermee samenhangende verplichting geen gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid in deze standaard om een financiële verplichting tegen reële waarde te waarderen met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.  ◄

Alle overdrachten

36.  Indien een overgedragen actief blijft worden opgenomen, dient het actief en de hiermee samenhangende verplichting niet te worden gesaldeerd. Evenzo dient de entiteit eventuele baten uit het overgedragen actief niet te salderen met eventuele kosten in verband met de hieraan gekoppelde verplichting (zie IAS 32, alinea 42).

37.  Indien een overdragende partij zekerheden niet zijnde geldmiddelen (zoals schuldbewijzen of eigen-vermogensinstrumenten) aan de verkrijger verstrekt, is de administratieve verwerking van de zekerheid door de overdragende partij en de verkrijger afhankelijk van het feit of de verkrijger het recht heeft om de zekerheid te verkopen of tot zekerheid te stellen aan derden en of de overdragende partij in gebreke is. De administratieve verwerking door de overdragende partij en de verkrijger wordt hieronder beschreven:

(a)  Indien de verkrijger op grond van overeenkomst of gebruikelijke praktijk het recht heeft om de zekerheid te verkopen of tot zekerheid te stellen aan derden, dan dient de overdragende partij dat actief in de balans in een afzonderlijke post onder te brengen (bijvoorbeeld als een geleend actief, tot zekerheid verstrekte eigen-vermogensinstrumenten of terugkoopvordering).

(b)  Indien de verkrijger aan hem verstrekte zekerheden tot zekerheid verstrekt aan derden dient hij de verkoopopbrengst op te nemen en een verplichting tegen reële waarde in verband met de plicht om de zekerheid terug te leveren.

(c)  Indien de overdragende partij volgens de contractuele bepalingen in gebreke blijft en niet langer gerechtigd is de zekerheid terug te nemen, dient hij de zekerheid niet langer op te nemen. De verkrijger dient de zekerheid als actief op te nemen; de waardering bij eerste opname geschiedt tegen reële waarde of, indien hij de zekerheid reeds heeft verkocht, de verplichting tot teruglevering van de zekerheid van de balans te verwijderen.

(d)  Behoudens het vermelde in (c) dient de overdragende partij de zekerheid als haar actief te blijven opnemen, en neemt de verkrijger het actief niet op als actief.

Aankoop of verkoop van een financieel actief volgens standaard-marktconventies

38.  Een aankoop of verkoop volgens standaard-marktconventies dient, afhankelijk van de situatie, te worden opgenomen of niet langer te worden opgenomen op de transactiedatum of de afwikkelingsdatum (zie bijlage A, alinea TL53 tot en met TL56).

Niet langer opnemen van een financiële verplichting

39.  Een entiteit neemt uitsluitend een financiële verplichting (of een deel daarvan) niet langer op in de balans wanneer de financiële verplichting tenietgaat, dat wil zeggen wanneer de in het contract vastgelegde verplichting nagekomen of ontbonden wordt, dan wel afloopt.

40.  Een ruil tussen een bestaande leningnemer en leninggever van schuldbewijzen met aanzienlijk verschillende voorwaarden dient verwerkt te worden als een delging van de oorspronkelijke financiële verplichting en de opname van een nieuwe financiële verplichting. Evenzo dient een aanzienlijke wijziging van de voorwaarden van een bestaande financiële verplichting (al dan niet als gevolg van financiële problemen van de debiteur) administratief te worden verwerkt als een delging van de oorspronkelijke financiële verplichting en de opname van een nieuwe financiële verplichting.

41.  Het verschil tussen de boekwaarde van de financiële verplichting (of deel van een financiële verplichting) die is gedelgd of aan een derde is overgedragen en de betaalde vergoeding, met inbegrip van eventueel overgedragen activa niet zijnde geldmiddelen of aangegane verplichtingen, dient in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen.

42. Indien een entiteit een deel van een financiële verplichting terugkoopt, dient de entiteit de vorige bekwaarde van de financiële verplichting te verdelen tussen het deel dat zij blijft opnemen en het deel dat niet langer wordt opgenomen op basis van de relatieve reële waarde van die delen op de terugkoopdatum. Het verschil tussen (a) de boekwaarde die aan het niet langer opgenomen deel is toegerekend en (b) de voor het niet langer opgenomen deel betaalde vergoeding, met inbegrip van overgedragen activa niet zijnde geldmiddelen of aangegane verplichtingen, dient in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen.

WAARDERING

Eerste waardering van financiële activa en financiële verplichtingen

43.  Indien een financieel actief of financiële verplichting voor het eerst in de balans wordt opgenomen, dient een entiteit dit actief of deze verplichting te waarderen tegen de reële waarde vermeerderd met, bij een financieel actief dat, of financiële verplichting die, niet tegen reële waarde wordt gewaardeerd met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, de transactiekosten die direct zijn toe te rekenen aan de verwerving of uitgifte van het financiële actief of de financiële verplichting.

44. Indien een entiteit een actief dat administratief op basis van de afwikkelingsdatum wordt verwerkt na eerste opname tegen kostprijs of geamortiseerde kostprijs waardeert, wordt het actief eerst tegen de reële waarde op de transactiedatum opgenomen (zie bijlage A, alinea TL53 tot en met TL56).

Waardering van financiële activa na de eerste opname

45. Bij de waardering van een financieel actief na eerste opname worden financiële activa volgens deze standaard geclassificeerd in de volgende vier categorieën zoals gedefinieerd in alinea 9:

(a) financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening;

(b) tot einde looptijd aangehouden beleggingen;

(c) leningen en vorderingen;

en

(d) voor verkoop beschikbare financiële activa.

Deze categorieën zijn relevant voor de waardering en opname in de winst- en verliesrekening volgens deze standaard. De entiteit kan bij de presentatie van informatie in de balans voor deze categorieën andere beschrijvingen of andere categorieën gebruiken. De entiteit dient in de toelichting de op grond van IAS 32 vereiste informatie te vermelden.

46.  Na de eerste opname dient een entiteit financiële activa, met inbegrip van derivaten die activa zijn, tegen reële waarde te waarderen zonder aftrek van eventuele transactiekosten bij verkoop of een andere vorm van vervreemding, met uitzondering van de volgende financiële activa:

(a)  leningen en vorderingen zoals gedefinieerd in alinea 9, die dienen te worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, met behulp van de effectieve-rentemethode;

(b)  tot einde looptijd aangehouden beleggingen zoals gedefinieerd in alinea 9, die dienen te worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, met behulp van de effectieve-rentemethode;

en

(c)  beleggingen in eigen-vermogensinstrumenten waarvoor op een actieve markt geen genoteerde marktprijs bestaat en waarvan de reële waarde niet op betrouwbare wijze kan worden bepaald en derivaten die gekoppeld zijn aan, en moeten worden afgewikkeld door, levering van dergelijke niet-genoteerde eigen-vermogensinstrumenten, die tegen kostprijs dienen te worden gewaardeerd (zie bijlage A, alinea TL80 tot en met TL81).

Financiële activa die als afgedekte posities worden aangemerkt, worden gewaardeerd volgens de bepalingen inzake hedge accounting in alinea 89 tot en met 102.Alle financiële activa, behalve de financiële activa die worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening moeten op bijzondere waardeverminderingen worden beoordeeld in overeenstemming met alinea 58 tot en met 70 van bijlage A, alinea TL84 tot en met TL93.

Waardering van financiële verplichtingen na de eerste opname

▼M12

47.  Een entiteit dient na de eerste opname alle financiële verplichtingen tegen geamortiseerde kostprijs te waarderen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de effectieve-rentemethode, uitgezonderd:

(a)  financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening. Dergelijke verplichtingen, waaronder derivaten die een verplichting zijn, dienen tegen reële waarde te worden gewaardeerd, behalve een afgeleide verplichting die gekoppeld is aan, en afgewikkeld moet worden door, levering van een niet-genoteerd eigen-vermogensinstrument waarvan de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald, die tegen kostprijs dient te worden gewaardeerd.

(b)  financiële verplichtingen die ontstaan wanneer de overdracht van een financieel actief niet in aanmerking komt voor verwijdering van de balans of wanneer de benadering bij aanhoudende betrokkenheid van toepassing is. De alinea's 29 en 31 zijn van toepassing bij de waardering van dergelijke financiële verplichtingen.

(c)  financiële-garantiecontracten zoals gedefinieerd in alinea 9. Na de eerste opname dient een emittent van een dergelijk contract (tenzij alinea 47(a) of alinea 47(b) van toepassing is) dit te waarderen tegen het hoogste van de volgende bedragen:

(i)  het bedrag dat overeenkomstig IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa is bepaald;

en

(ii)  het bedrag dat oorspronkelijk is opgenomen (zie alinea 43) verminderd met, in voorkomend geval, de geaccumuleerde afschrijvingen die zijn opgenomen in overeenstemming met IAS 18 Opbrengsten.

(d)  verplichtingen tot het verstrekken van een lening tegen een rentevoet onder de marktrente. Na de eerste opname dient een emittent van een dergelijke verplichting (tenzij alinea 47(a) of alinea 47(b) van toepassing is) deze te waarderen tegen het hoogste van de volgende bedragen:

(i)  het bedrag dat overeenkomstig IAS 37 is bepaald;

en

(ii)  het bedrag dat oorspronkelijk is opgenomen (zie alinea 43) verminderd met, in voorkomend geval, de geaccumuleerde afschrijvingen die zijn opgenomen in overeenstemming met IAS 18.

Financiële verplichtingen die als afgedekte posities worden aangemerkt, zijn onderworpen aan de bepalingen inzake hedge accounting die in de alinea's 89 tot en met 102 zijn uiteengezet.

▼M2

Overwegingen met betrekking tot de waardering tegen reële waarde

48.  Bij het bepalen van de reële waarde van een financieel actief of een financiële verplichting dient in het kader van IAS 39 of IAS 32 een entiteit alinea TL69 tot en met TL82 van bijlage A toe te passen.

49. De reële waarde van een financiële verplichting met een kenmerk van directe opeisbaarheid (bijvoorbeeld een direct opvraagbaar deposito) is minimaal gelijk aan het onmiddellijk opeisbare bedrag, gedisconteerd vanaf de eerste datum waarop het bedrag opeisbaar zou kunnen worden.

Herclassificaties

50.  Een entiteit dient een financieel instrument niet te herclassificeren naar of uit de categorie gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, terwijl het instrument wordt gehouden of uitgegeven.

51.  Indien als gevolg van een verandering in voornemen of vermogen het niet langer geëigend is om een belegging te classificeren als tot einde looptijd aangehouden, dient de belegging te worden geherclassificeerd als voor verkoop beschikbaar en geherwaardeerd te worden tegen reële waarde. Het verschil tussen de boekwaarde en de reële waarde dient administratief verwerkt te worden in overeenstemming met alinea 55(b).

52.  Telkens wanneer verkopen of herclassificaties van meer dan een gering bedrag van de tot einde looptijd aangehouden beleggingen niet voldoen aan één van de voorwaarden in alinea 9 dienen de overblijvende tot einde looptijd aangehouden beleggingen te worden geherclassificeerd als beschikbaar voor verkoop. Bij een dergelijke herclassificatie dient het verschil tussen de boekwaarde en de reële waarde administratief te worden verwerkt in overeenstemming met alinea 55(b).

53.  Indien er voor een financieel actief of een financiële verplichting waarvoor geen betrouwbare waardebepalingsmethode beschikbaar was een dergelijke methode beschikbaar komt, en het actief of de verplichting bij beschikbaarheid van een betrouwbare waardebepalingsmethode tegen reële waarde dient te worden gewaardeerd (zie alinea 46(c) en 47), dient het actief of de verplichting op de reële waarde te worden geherwaardeerd. Het verschil tussen de boekwaarde en de reële waarde dient administratief verwerkt te worden in overeenstemming met alinea 55.

54.  Indien het wegens een verandering in voornemen of vermogen, dan wel in het zeldzame geval dat een betrouwbare methode voor het bepalen van de reële waarde niet langer beschikbaar is (zie alinea 46(c) en 47), of omdat de in alinea 9 genoemde „twee voorafgaande boekjaren” inmiddels voorbij zijn, juist is om een financieel actief of financiële verplichting op te nemen tegen kostprijs of geamortiseerde kostprijs in plaats van reële waarde, wordt de reële boekwaarde van het financiële actief of de financiële verplichting per die datum de nieuwe kostprijs of geamortiseerde kostprijs, afhankelijk van de situatie. Eerdere winsten of verliezen op dat actief die overeenkomstig alinea 55(b) direct in het eigen vermogen zijn opgenomen, dienen als volgt te worden verwerkt:

(a)  Bij een financieel actief met een vaste looptijd dient de winst op het verlies geamortiseerd te worden over de resterende looptijd van de tot einde looptijd aangehouden belegging, waarbij gebruik wordt gemaakt van de effectieve-rentemethode. Tevens dienen eventuele verschillen tussen de nieuwe geamortiseerde kostprijs en het aflossingsbedrag met behulp van de effectieve-rentemethode te worden geamortiseerd over de resterende looptijd van het financieel actief, op dezelfde wijze als de amortisatie van agio en disagio. Indien het financiële actief daarna een bijzondere waardevermindering ondergaat, wordt winsten of verliezen die direct in het eigen vermogen zijn opgenomen in overeenstemming met alinea 67 in de winst- en verliesrekening opgenomen.

(b)  Bij een financieel actief dat geen vaste looptijd heeft, blijven de winsten of verliezen in het eigen vermogen opgenomen totdat het financiële actief wordt verkocht of anderszins vervreemd; op dat moment wordt de winst of het verlies opgenomen in de winst- en verliesrekening. Indien het financiële actief daarna een bijzondere waardevermindering ondergaat, worden vroegere winsten of verliezen die direct in het eigen vermogen zijn opgenomen in overeenstemming met alinea 67 in de winst- en verliesrekening opgenomen.

Winsten en verliezen

55.  Een winst die, of een verlies dat, voortvloeit uit een verandering in de reële waarde van een financieel actief of financiële verplichting die geen deel uitmaakt van een afdekkingsrelatie (zie alinea 89 tot en met 102) dient als volgt te worden opgenomen.

(a)  een winst of een verlies op een financieel actief dat, of een financiële verplichting die, wordt geclassificeerd als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening dient in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen.

(b)  een winst of verlies op een voor verkoop beschikbaar financieel actief dient direct in het eigen vermogen te worden verwerkt, in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen (zie IAS 1 Presentatie van de jaarrekening), met uitzondering van bijzondere waardeverminderingsverliezen (zie alinea 67 tot en met 70) en valutawinsten en –verliezen (zie bijlage A, alinea TL83), totdat het financiële actief niet langer wordt opgenomen. Op dat moment wordt de cumulatieve winst die, of het cumulatieve verlies dat, voorheen in het eigen vermogen is opgenomen naar de winst- en verliesrekening overgeboekt. Rente die met de effectieve-rentemethode is berekend (zie alinea 9), wordt echter in de winst- en verliesrekening opgenomen (zie IAS 18 Opbrengsten). Dividenden op voor verkoop beschikbare eigen-vermogensinstrumenten worden in de winst- en verliesrekening opgenomen op het moment dat de entiteit het recht heeft verkregen op ontvangst van de betaling (zie IAS 18).

56.  Voor financiële activa en financiële verplichtingen die tegen geamortiseerde kostprijs zijn opgenomen (alinea 46 en 47), wordt een winst of verlies in de winst- en verliesrekening opgenomen wanneer het financiële actief of de financiële verplichting niet meer in de balans wordt opgenomen, of een bijzondere waardevermindering ondergaat, alsmede via het amortisatieproces. Voor financiële activa en financiële verplichtingen die afgedekte posities zijn (zie alinea 78 tot en met 84 en bijlage A, alinea TL98 tot en met TL101), dient de verwerking van de winst of het verlies echter plaats te vinden overeenkomstig alinea 89 tot en met 102.

57.  Indien een entiteit financiële activa opneemt op de afwikkelingsdatum (zie alinea 38 en bijlage A, alinea TL53 en TL56) wordt een wijziging in de reële waarde van het tussen de transactiedatum en de afwikkelingsdatum te ontvangen actief niet opgenomen bij activa die tegen kostprijs of geamortiseerde kostprijs zijn opgenomen (behalve bijzondere waardeverminderingsverliezen). Bij activa die tegen reële waarde worden opgenomen dient de wijziging in de reële waarde echter in de winst- en verliesrekening of in het eigen vermogen te worden opgenomen, afhankelijk van de in alinea 55 vermelde classificatie.

Bijzondere waardevermindering en oninbaarheid van financiële activa

58.  Een entiteit dient op elke balansdatum te beoordelen of er objectieve aanwijzingen zijn voor bijzondere waardeverminderingen van een financieel actief of een groep financiële activa. Bij aanwezigheid van dergelijke aanwijzingen dient de entiteit alinea 63 (bij financiële activa die tegen geamortiseerde waarde worden opgenomen), alinea 66 (bij financiële activa die tegen kostprijs worden opgenomen) of alinea 67 (bij voor verkoop beschikbare financiële activa) toe te passen om het bedrag van een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies te bepalen.

59. Een financieel actief of een groep van financiële activa heeft uitsluitend een bijzondere waardevermindering ondergaan en er is een bijzonder waardeverminderingsverlies opgetreden, indien er objectieve aanwijzingen zijn voor bijzondere waardeverminderingen ten gevolge van een of meer gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld na de eerste opname van het actief (een „tot verlies leidende gebeurtenis”) en die tot verlies leidende gebeurtenis (of gebeurtenissen) een effect heeft (of hebben) op de geschatte toekomstige kasstromen uit het financiële actief of de groep van financiële activa dat betrouwbaar kan worden geschat. Het is wellicht niet mogelijk om één afzonderlijke gebeurtenis te identificeren die verantwoordelijk is voor de bijzondere waardevermindering. In plaats daarvan is de bijzondere waardevermindering wellicht opgetreden als gevolg van een combinatie van gebeurtenissen. Er worden geen verliezen opgenomen als gevolg van toekomstige gebeurtenissen, hoe waarschijnlijk deze ook zijn. Objectieve aanwijzingen voor bijzondere waardeverminderingen van een financieel actief of een groep activa bestaan uit waarneembare gegevens die ter kennis komen van de houder van het actief omtrent de volgende verlies opleverende gebeurtenissen:

(a) aanzienlijke financiële problemen van de emittent of schuldenaar;

(b) contractbreuk, zoals wanbetaling met betrekking tot rentebetalingen of aflossingen;

(c) een concessie van de leninggever aan de leningnemer vanwege economische of juridische redenen in verband met financiële problemen van de leningnemer, die de leninggever anders niet zou overwegen;

(d) waarschijnlijkheid van faillissement of een andere financiële reorganisatie van de leningnemer;

(e) het wegvallen van een actieve markt voor dat financieel actief vanwege financiële moeilijkheden;

of

(f) waarneembare gegevens die erop wijzen dat er sprake is van een meetbare afname van de verwachte toekomstige kasstromen uit een groep financiële activa sinds de eerste opname in de balans van deze activa, hoewel de afname nog niet is waar te nemen bij de individuele financiële activa in de groep, waaronder:

(i) nadelige veranderingen in de betalingsstatus van leningnemers in de groep (bijvoorbeeld een toegenomen aantal uitgestelde betalingen of creditcarddebiteuren die hun kredietlimiet hebben bereikt en die het maandelijkse minimumbedrag betalen);

of

(ii) nationale of lokale economische omstandigheden die nauw samenhangen met de wanbetaling op activa in de groep (bijvoorbeeld in de werkloosheid in het geografische gebied van de leningnemers, een daling van de onroerend-goedprijzen bij hypotheken in het desbetreffende gebied, een daling van de olieprijzen voor leningen aan olieproducenten, of nadelige veranderingen in de sectorale omstandigheden waar de leningnemers in de groep door worden geraakt).

60. Het wegvallen van een actieve markt omdat de financiële instrumenten van een entiteit niet langer ter beurze worden verhandeld, is geen aanwijzing voor een bijzondere waardevermindering. Een verlaging van de kredietwaardigheid van een entiteit is op zich geen aanwijzing voor een bijzondere waardevermindering, al kan dit feit in samenhang met andere beschikbare informatie wel een aanwijzing zijn voor een bijzondere waardevermindering. Een daling van de reële waarde van een financieel actief beneden de kostprijs of geamortiseerde kostprijs is niet noodzakelijkerwijs een aanwijzing voor een bijzondere waardevermindering (bijvoorbeeld een daling van de reële waarde van een belegging in een schuldbewijs, die het gevolg is van een stijging van de risicovrije rentevoet).

61. Onder objectieve aanwijzingen voor een bijzondere waardevermindering van een belegging in een eigen-vermogensinstrument valt, naast de soorten gebeurtenissen in alinea 59, tevens informatie over belangrijke veranderingen met een nadelig effect in de markt, de technologische, economische of juridische omgeving waarin de emittent actief is, en die aangeeft dat de kostprijs van de belegging in het eigen-vermogensinstrument wellicht niet realiseerbaar is. Ook een aanzienlijke of langdurige daling van de reële waarde van een belegging in een eigen-vermogensinstrument beneden de kostprijs vormt een objectieve aanwijzing voor een bijzondere waardevermindering.

62. In sommige gevallen kunnen de waarneembare gegevens die nodig zijn voor het schatten van de omvang van een bijzonder waardeverminderingsverlies op een financieel actief beperkt zijn, of niet meer volledig relevant onder de actuele omstandigheden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien een leningnemer in financiële problemen verkeert en er weinig historische gegevens beschikbaar zijn die betrekking hebben op vergelijkbare leningnemers. In dergelijke gevallen benut een entiteit haar op ervaring gebaseerde oordeel om het bedrag van een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies te schatten. Op vergelijkbare wijze benut een entiteit haar op ervaring gebaseerde oordeel om de waarneembare gegevens voor een groep van financiële activa aan de actuele omstandigheden aan te passen (zie alinea TL89). Het gebruik van redelijke schattingen is een essentieel onderdeel van het opstellen van jaarrekeningen en ondergraaft de betrouwbaarheid daarvan niet.

Financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs

63.  Indien er objectieve aanwijzingen zijn dat er een bijzonder waardeverminderingsverlies is opgetreden op leningen en vorderingen of tot einde looptijd aangehouden beleggingen die tegen geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd, wordt het verliesbedrag bepaald als het verschil tussen de boekwaarde van het actief en de contante waarde van de geschatte toekomstige kasstromen (uitgezonderd toekomstige kredietverliezen die nog niet zijn geleden), contant gemaakt tegen de oorspronkelijke effectieve-rentevoet van het financiële actief (dat wil zeggen de bij eerste opname berekende effectieve-rentevoet). De boekwaarde van het actief dient verminderd te worden, direct dan wel door het vormen van een voorziening. Het verliesbedrag dient in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen.

64. Een entiteit beoordeelt eerst op individuele basis of er objectieve aanwijzingen zijn voor een bijzondere waardevermindering van individueel belangrijke financiële activa; bij niet belangrijke financiële activa geschiedt deze beoordeling op individuele of collectieve basis (zie alinea 59). Indien een entiteit bepaalt dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor een bijzondere waardevermindering van een op individuele basis beoordeeld financieel actief, ongeacht of dit een belangrijk actief is, neemt zij het actief op in een groep van financiële activa met een vergelijkbaar kredietrisico en beoordeelt deze groep collectief op bijzondere waardeverminderingen. Activa die op individuele basis worden beoordeeld op bijzondere waardeverminderingen en waarvoor een bijzonder waardeverminderingsverlies wordt of blijft opgenomen, worden niet betrokken bij een collectieve beoordeling op bijzondere waardeverminderingen.

65.  Indien het bedrag van de bijzondere waardeverminderingen in een volgende periode afneemt en de daling objectief in verband kan worden gebracht met een gebeurtenis die na de afboeking plaatsvond (zoals een verbetering van de kredietwaardigheid van de debiteur), dient het voorheen opgenomen bijzondere waardeverminderingsverlies te worden teruggenomen, direct, dan wel door aanpassing van de gevormde voorziening. De terugname dient niet tot gevolg te hebben dat op de datum waarop de afboeking van het financiële actief wordt teruggeboekt, de boekwaarde van het financiële actief hoger is dan de geamortiseerde kostprijs zou zijn geweest als de bijzondere waardevermindering niet was opgenomen. Het teruggeboekte bedrag dient in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen.

Financiële activa gewaardeerd tegen kostprijs

66.  Indien er objectieve aanwijzingen zijn dat zich een bijzonder waardeverminderingsverlies heeft voorgedaan op een niet-genoteerd eigen-vermogensinstrument dat niet tegen reële waarde wordt gewaardeerd doordat de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald, of op een afgeleid actief dat is gekoppeld aan, en moet worden afgewikkeld door, de levering van een dergelijk niet-genoteerd eigen-vermogensinstrument, dan wordt het bijzondere waardeverminderingsverlies bepaald als het verschil tussen de boekwaarde van het financiële actief en de contante waarde van de geschatte toekomstige kasstromen, contant gemaakt tegen het actuele marktrendement voor een soortgelijk financieel actief (zie alinea 46(c) en bijlage A, TL80 en TL81). Dergelijke bijzondere waardeverminderingsverliezen dienen niet te worden teruggenomen.

Voor verkoop beschikbare financiële activa

67.  Indien een daling van de reële waarde van een voor verkoop beschikbaar financieel actief direct in het eigen vermogen is opgenomen en er geen objectieve aanwijzingen zijn dat het actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan (zie alinea 59), wordt het cumulatieve verlies dat direct in het eigen vermogen was opgenomen, overgeboekt van het eigen vermogen naar de winst- en verliesrekening, ondanks het feit dat het financiële actief niet van de balans is verwijderd.

68.  Het bedrag van het cumulatieve verlies dat ingevolge alinea 67 van het eigen vermogen naar de winst- en verliesrekening wordt overgeboekt is gelijk aan het verschil tussen de verwervingsprijs (na aftrek van eventuele aflossingen op de hoofdsom en amortisatie) en de actuele reële waarde, verminderd met eventuele eerder in de winst- en verliesrekening opgenomen waardeverminderingsverliezen op dat actief.

69.  In de winst- en verliesrekening opgenomen bijzondere waardeverminderingsverliezen op een belegging in een eigen-vermogensinstrument dat wordt geclassificeerd als beschikbaar voor verkoop dienen niet via de winst- en verliesrekening te worden teruggenomen.

70.  Indien de reële waarde van een voor verkoop beschikbaar schuldbewijs in een volgende periode stijgt, en de stijging objectief in verband kan worden gebracht met een gebeurtenis die plaatsvond na de opname van het bijzondere waardeverminderingsverlies in de winst- en verliesrekening, dient het bijzondere waardeverminderingsverlies te worden teruggenomen, waarbij het bedrag van de terugname in de winst- en verliesrekening wordt teruggenomen.

AFDEKKING

71.  Indien er sprake is van een aangewezen afdekkingsrelatie tussen een afdekkingsinstrument en een afgedekte positie zoals beschreven in alinea 85 tot en met 88 en bijlage A, alinea TL102 tot en met TL104 dient de winst of het verlies op het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie administratief te worden verwerkt overeenkomstig alinea 89 tot en met 102.

Afdekkingsinstrumenten

In aanmerking komende instrumenten

72. Deze standaard stelt geen beperkingen aan de omstandigheden waarin een derivaat als een afdekkingsinstrument kan worden aangewezen, mits wordt voldaan aan de voorwaarden in alinea 88, uitgezonderd bepaalde geschreven opties (zie bijlage A, alinea TL94). Een financieel actief of financiële verplichting, niet zijnde een derivaat, kan echter alleen als een afdekkingsinstrument worden aangewezen voor de afdekking van een valutarisico.

73. Ten behoeve van hedge accounting kunnen alleen instrumenten als afdekkingsinstrument worden aangewezen waarbij een partij buiten de rapporterende entiteit (dat wil zeggen buiten de groep, het segment of de individuele entiteit waarover wordt gerapporteerd) is betrokken. Hoewel individuele entiteiten binnen een geconsolideerde groep, of divisies binnen een entiteit, individueel afdekkingstransacties kunnen sluiten met andere entiteiten binnen de groep, of andere divisies binnen de entiteit, worden eventuele winsten en verliezen op dergelijke intragroepstransacties bij consolidatie geëlimineerd. Dergelijke afdekkingstransacties komen derhalve niet in aanmerking voor hedge accounting in de geconsolideerde jaarrekening van de groep. Zij kunnen echter wel voor hedge accounting in aanmerking komen in de individuele of enkelvoudige jaarrekening van individuele entiteiten binnen de groep of in verslaggeving over een segment, mits deze transacties partijen betreffen buiten de individuele entiteit of het segment waarover wordt gerapporteerd.

Aanwijzing van afdekkingsinstrumenten

74. Normaliter wordt de reële waarde van een afdekkingsinstrument in zijn geheel bepaald en zijn de factoren die de veranderingen in reële waarde veroorzaken onderling afhankelijk. Bijgevolg wordt door een entiteit een afdekkingsinstrument als geheel aangewezen voor een afdekkingsrelatie. De enige toegestane uitzonderingen zijn:

(a) splitsing van de intrinsieke waarde en de tijdswaarde van een optiecontract, waarbij alleen de verandering in de intrinsieke waarde van een optie als afdekkingsinstrument wordt aangewezen, en de verandering in de tijdswaarde wordt uitgesloten;

en

(b) splitsing van het rentedeel en de contante prijs bij een termijncontract.

Deze uitzonderingen zijn toegestaan omdat de intrinsieke waarde van de optie en de premie op het termijncontract over het algemeen afzonderlijk te bepalen zijn. Een dynamische afdekkingsstrategie waarbij zowel de intrinsieke waarde als de tijdswaarde van een optiecontract worden beoordeeld, kan voldoen aan de voorwaarden voor hedge accounting.

75. Bij een afdekkingsrelatie kan een gedeelte van het gehele afdekkingsinstrument, zoals 50 % van het referentiebedrag, worden aangewezen als het afdekkingsinstrument. Een afdekkingsrelatie mag echter niet worden aangewezen voor slechts een deel van de tijd dat een afdekkingsinstrument uitstaat.

76. Een individueel afdekkingsinstrument kan worden aangemerkt als afdekking van meer dan één soort risico, mits (a) de afgedekte risico’s duidelijk identificeerbaar zijn; (b) de effectiviteit van de afdekkingtransactie aantoonbaar is; en (c) gegarandeerd kan worden dat het afdekkingsinstrument en de verschillende risicoposities specifiek worden aangewezen.

77. Twee of meer derivaten, of gedeelten daarvan (of, in geval van een afdekking van een valutarisico, twee of meer niet-derivaten of gedeelten daarvan, of een combinatie van derivaten en niet-derivaten of gedeelten daarvan), mogen in combinatie worden beschouwd en gezamenlijk als afdekkingsinstrument worden aangewezen, ook wanneer het risico dat uit sommige derivaten voortvloeit, of de risico’s die uit sommige derivaten voortvloeien, de risico’s die uit andere derivaten voortvloeien, compenseert, respectievelijk compenseren. Een „interest rate collar” of ander afgeleid instrument waarin een geschreven optie en een gekochte optie worden gecombineerd, komt echter niet in aanmerking als afdekkingsinstrument, indien dit afgeleide instrument in feite een op nettobasis geschreven optie is (waarvoor een nettopremie wordt ontvangen). Evenzo kunnen twee of meer instrumenten (of gedeelten daarvan) alleen als afdekkingsinstrument worden aangewezen indien geen van de instrumenten een (netto) geschreven optie is.

Afgedekte posities

In aanmerking komende posities

78. Een afgedekte positie kan zijn een actief of verplichting, een niet-opgenomen vaststaande toezegging, een zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie of een netto-investering in een buitenlandse entiteit. De afgedekte positie kan zijn (a) één actief, verplichting, vaststaande toezegging, zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie of één netto-investering in een buitenlandse entiteit, (b) een groep van activa, verplichtingen, vaststaande toezeggingen, zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transacties of netto-investeringen in een buitenlandse entiteit met een vergelijkbaar risico of (c) uitsluitend in geval van een afdekking van het renterisico van een portefeuille, een gedeelte van de portefeuille van financiële activa of financiële verplichtingen die blootgesteld zijn aan hetzelfde, afgedekte risico.

79. In tegenstelling tot leningen en vorderingen kan een tot einde looptijd aangehouden belegging geen afgedekte positie zijn wat betreft renterisico of vooruitbetalingsrisico, omdat de aanwijzing van een belegging als aangehouden tot einde looptijd vereist dat het voornemen bestaat om de belegging tot het einde van de looptijd aan te houden, ongeacht de veranderingen in de reële waarde van of kasstromen uit een dergelijke belegging die zijn toe te schrijven aan rentewijzigingen. Een tot einde looptijd aangehouden belegging kan echter wel een afgedekte positie zijn wat betreft risico’s uit hoofde van veranderingen in wisselkoersen en kredietrisico’s.

▼M11

80. Ten behoeve van hedge accounting kunnen alleen activa, verplichtingen, vaststaande toezeggingen en zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transacties als afgedekte positie worden aangewezen, indien daarbij een partij buiten de entiteit is betrokken. Dit houdt in dat de toepassing van hedge accounting op transacties tussen entiteiten of segmenten in dezelfde groep alleen is toegestaan in de individuele of enkelvoudige jaarrekening van die entiteiten of segmenten, en niet in de geconsolideerde jaarrekening van de groep. Een uitzondering hierop is het valutarisico van een monetaire intragroepspost (bijvoorbeeld een vordering-schuldverhouding tussen twee dochterondernemingen), die als afgedekte positie in aanmerking kan komen indien deze resulteert in een risicopositie waarbij valutawinsten en -verliezen kunnen optreden die overeenkomstig IAS 21 „De gevolgen van wisselkoerswijzigingen” bij consolidatie niet volledig worden geëlimineerd. Overeenkomstig IAS 21 worden valutawinsten en -verliezen op monetaire intragroepsposten niet volledig geëlimineerd indien de monetaire intragroepspost een transactie betreft tussen twee groepsentiteiten met een verschillende functionele valuta. Daarnaast kan het valutarisico van een zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige intragroepstransactie in de geconsolideerde jaarrekening als afgedekte positie in aanmerking komen, mits de transactie luidt in een valuta die verschilt van de functionele valuta van de entiteit die de transactie sluit, en het valutarisico de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies beïnvloedt.

▼M2

Aanwijzing van financiële posities als afgedekte positie

81. Is de afgedekte positie een financieel actief of een financiële verplichting, dan kan het zijn dat slechts de risico’s die verbonden zijn aan een deel van de kasstromen of reële waarde (zoals een of meer bepaalde contractuele kasstromen of delen daarvan, of een percentage van de reële waarde) zijn afgedekt, mits de effectiviteit van de afdekking te bepalen valt. Een identificeerbaar en afzonderlijk te bepalen gedeelte van het renterisico van een rentedragend actief of rentedragende verplichting kan bijvoorbeeld als het afgedekte risico worden aangewezen (zoals de component van de risicovrije rentevoet of referentierente in de totale renterisicopositie van een afgedekt financieel instrument).

81A. Bij een reële-waardeafdekking van het renterisico van een portefeuille van financiële activa of financiële verplichtingen (en uitsluitend bij een dergelijke afdekking) mag het afgedekte gedeelte worden aangewezen in de vorm van een bedrag in een bepaalde valuta (bijvoorbeeld een bedrag in dollars, euro’s, ponden of rands) in plaats van als individuele activa (of verplichtingen). Hoewel de portefeuille activa en verplichtingen, voor risicobeheerdoeleinden, activa en verplichtingen kan omvatten, is het aangewezen bedrag een activabedrag of een verplichtingenbedrag. Aanwijzing van een nettobedrag bestaande uit activa en passiva is niet toegestaan. De entiteit mag een gedeelte van het met dit aangewezen bedrag verbonden renterisico afdekken. In geval van bijvoorbeeld een afdekking van een portefeuille die vervroegd aflosbare activa bevat, mag de entiteit de verandering in de reële waarde afdekken die is toe te schrijven aan een verandering in de afgedekte rentevoet op basis van de verwachte, in plaats van de contractuele, renteherzieningsdata. […].

Aanwijzing van niet-financiële posities als afgedekte positie

82.  Is de afgedekte positie een niet-financieel actief of niet-financiële verplichting, dan dient deze te worden aangemerkt als afgedekte positie (a) voor valutarisico’s, of (b) als geheel voor alle risico’s omdat het moeilijk is het juiste deel van de kasstromen of wijzigingen in reële waarde die aan andere specifieke risico’s dan valutarisico’s zijn toe te rekenen, af te zonderen en te bepalen.

Aanwijzing van groepen van posities als afgedekte positie

83. Vergelijkbare activa en vergelijkbare verplichtingen dienen alleen samengevoegd en als groep afgedekt te worden indien de afzonderlijke activa of verplichtingen in de groep het risico delen dat als afgedekt risico wordt aangewezen. Verder wordt voor elke afzonderlijke positie in de groep de verandering in de reële waarde die is toe te rekenen aan het afgedekte risico geacht ongeveer evenredig te zijn aan de totale verandering in de reële waarde die is toe te rekenen aan het afgedekte risico van de groep van posities.

84. Aangezien een entiteit de afdekkingseffectiviteit beoordeelt door vergelijking van de verandering in de reële waarde van of de kasstroom uit een afdekkingsinstrument (of groep van vergelijkbare afdekkingsinstrumenten) met die van een afgedekte positie (of groep van vergelijkbare afgedekte posities) voldoet vergelijking van een afdekkingsinstrument met een totale nettopositie, in plaats van met een specifieke afgedekte positie, niet aan de voorwaarden voor hedge accounting (bijvoorbeeld het nettosaldo van alle vastrentende activa en vastrentende verplichtingen met een vergelijkbare looptijd).

Administratieve verwerking van afdekkingstransacties (hedge accounting)

85. Bij hedge accounting wordt rekening gehouden met de tegengestelde effecten op de winst of het verlies van veranderingen in de reële waarde van het afdekkingsinstrument en van de afgedekte positie.

86.  Er zijn drie soorten afdekkingsrelaties:

(a)  reële-waardeafdekking:een afdekking van het risico van veranderingen in de reële waarde van een opgenomen actief of verplichting, of een niet-opgenomen vaststaande toezegging, of een vastgesteld deel van een dergelijk actief, een dergelijke verplichting, of vaststaande toezegging, die verband houden met een bepaald risico en invloed zouden kunnen hebben op de winst of het verlies.

(b)  kasstroomafdekking:een afdekking van de mogelijke variabiliteit van kasstromen die (i) is toe te rekenen aan een bepaald risico dat is verbonden met een opgenomen actief of verplichting (zoals een aantal of alle toekomstige rentebetalingen op een schuld met een variabele rente) of een zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie en (ii) invloed zou kunnen hebben op de winst of het verlies.

(c)  afdekking van een netto-investering in een buitenlandse entiteit, zoals gedefinieerd in IAS 21.

87. Een afdekking van het valutarisico van een vaststaande toezegging kan administratief worden verwerkt als een reële-waardeafdekking of een kasstroomafdekking.

88.  Een afdekkingsrelatie komt uitsluitend voor hedge accounting volgens alinea 89 tot en met 102 in aanmerking indien aan alle van de onderstaande voorwaarden wordt voldaan.

(a)  Bij het afsluiten van de afdekkingstransactie wordt de afdekkingsrelatie formeel aangewezen en gedocumenteerd, evenals de doelstelling van de entiteit ten aanzien van risicobeheer en haar strategie bij het aangaan van de afdekkingstransactie. In die documentatie dient mede opgenomen te worden een aanduiding van het afdekkingsinstrument, de afgedekte positie of transactie, de aard van het af te dekken risico en hoe de entiteit zal beoordelen in hoeverre het afdekkingsinstrument effectief is bij het compenseren van het risico van veranderingen in de reële waarde van de afgedekte positie of aan het afgedekte risico toe te rekenen kasstromen.

(b)  De afdekking is naar verwachting zeer effectief (zie bijlage A, alinea TL105 tot en met TL113) in het bereiken van compensatie van aan het afgedekte risico toe te rekenen veranderingen in reële waarde of kasstromen, en wel in overeenstemming met de oorspronkelijk gedocumenteerde strategie voor risicobeheer voor die bepaalde afdekkingsrelatie.

(c)  Bij kasstroomafdekking moet de verwachte toekomstige transactie die het voorwerp van de afdekkingstransactie is, zeer waarschijnlijk zijn en een risicopositie opleveren wat betreft veranderingen in kasstromen die uiteindelijk van invloed kan zijn op de winst of het verlies.

(d)  De effectiviteit van de afdekkingstransactie kan betrouwbaar worden bepaald, dat wil zeggen dat de reële waarde van of de kasstromen uit de afgedekte positie en de reële waarde van het afdekkingsinstrument betrouwbaar kunnen worden bepaald (zie alinea 46 en 47 en bijlage A, alinea TL80 en TL81 voor een leidraad bij het bepalen van de reële waarde).

(e)  De afdekking wordt voortdurend beoordeeld, waarbij wordt vastgesteld dat de afdekking gedurende de verslagperioden waarvoor de afdekking was bedoeld, feitelijk zeer effectief is geweest.

Reële-waardeafdekking

89.  Indien een reële-waardeafdekking gedurende de periode voldoet aan de voorwaarden in alinea 88, dient die administratief als volgt te worden verwerkt:

(a)  de winst of het verlies uit herwaardering van het afdekkingsinstrument op reële waarde (bij een afgeleid afdekkingsinstrument) of de vreemde-valutacomponent in de overeenkomstig IAS 21 bepaalde boekwaarde (bij een niet-afgeleid afdekkingsinstrument) dient onmiddellijk in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen;

en

(b)  de winst of het verlies op de afgedekte positie die, respectievelijk dat, is toe te rekenen aan het afgedekte risico dient te leiden tot aanpassing van de boekwaarde van de afgedekte positie en dient in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen. Dit geldt eveneens indien de afgedekte positie anders tegen kostprijs wordt gewaardeerd. De winst die of het verlies dat aan het afgedekte risico is toe te schrijven wordt in de winst- en verliesrekening opgenomen indien de afgedekte positie een voor verkoop beschikbaar financieel actief is.

89A. In geval van een reële-waardeafdekking van het renterisico van een gedeelte van een portefeuille van financiële activa of financiële verplichtingen (en uitsluitend bij een dergelijke afdekkingstransactie) kan aan de vereiste in alinea 89(b) worden voldaan door de aan de afgedekte positie toe te schrijven winst of het aan de afgedekte positie toe te schrijven verlies te presenteren hetzij:

(a) als een afzonderlijke post onder de activa, gedurende renteherzieningsperioden waarin de afgedekte positie een actief is;

of

(b) als een afzonderlijke post onder de verplichtingen, gedurende de renteherzieningsperioden waarin de afgedekte positie een verplichting is.

De afzonderlijke post waarnaar bij (a) en (b) hierboven wordt verwezen dient direct na de financiële activa of financiële verplichtingen te worden gepresenteerd. In deze posten opgenomen bedragen dienen van de balans te worden verwijderd wanneer de activa of verplichtingen waarop zij betrekking hebben, niet langer worden opgenomen op de balans.

90. Indien er alleen bepaalde risico’s die aan een afgedekte positie zijn toe te rekenen, worden afgedekt, worden veranderingen in de reële waarde van de afgedekte positie die geen verband houden met het afgedekte risico, opgenomen zoals uiteengezet in alinea 55.

91.  Een entiteit dient de in alinea 89 vermelde hedge accounting te staken indien:

(a)  het afdekkingsinstrument afloopt of wordt verkocht, beëindigd of uitgeoefend (voor de toepassing van dit lid wordt vervanging of telkens vernieuwen („rollover”) van een afdekkingsinstrument in een ander afdekkingsinstrument niet beschouwd als expiratie of beëindiging indien deze vervanging of vernieuwing deel uitmaakt van de gedocumenteerde afdekkingsstrategie van de entiteit);

of

(b)  de afdekking niet langer voldoet aan de criteria voor hedge accounting in alinea 88;

of

(c)  de entiteit de aanwijzing intrekt.

92.  Aanpassingen naar aanleiding van alinea 89(b) van de boekwaarde van een afgedekt financieel instrument waarvoor de effectieve-rentemethode wordt gehanteerd (of, in het geval van een afdekking van het renterisico van een portefeuille, van de afzonderlijke balanspost die in alinea 89A wordt beschreven) dienen ten laste of ten gunste van de winst- en verliesrekening te worden geamortiseerd. De amortisatie kan beginnen zodra een aanpassing zich voordoet en dient uiterlijk aan te vangen als de afgedekte positie niet meer wordt aangepast voor veranderingen in de reële waarde die aan het af te dekken risico zijn toe te rekenen. De aanpassing wordt gebaseerd op een herberekende effectieve-rentevoet op de datum waarop met amortisatie wordt begonnen. Indien echter, in geval van een reële-waardeafdekking van het renterisico van een portefeuille van financiële activa of financiële verplichtingen (en uitsluitend bij een dergelijke afdekking) amortisatie via een herberekende effectieve-rentevoet niet uitvoerbaar is, dient de aanpassing te worden geamortiseerd volgens een lineaire methode. De aanpassing dient aan het einde van de looptijd van het financiële instrument of, in het geval van een afdekking van het renterisico van een portefeuille, aan het einde van de relevante renteherzieningsperiode, volledig geamortiseerd te zijn.

93. Bij aanwijzing van een niet-opgenomen vaststaande toezegging als afgedekte positie wordt de daarna optredende cumulatieve verandering in de reële waarde van de aan het af te dekken risico toe te rekenen vaststaande toezegging als een actief of een verplichting opgenomen, waarbij een overeenkomstige winst of overeenkomstig verlies in de winst- en verliesrekening wordt opgenomen (zie alinea 89(b)). De veranderingen in de reële waarde van het afdekkingsinstrument worden ook in de winst- en verliesrekening opgenomen.

94. Wanneer een entiteit een vaststaande toezegging doet om een actief te verwerven of een verplichting aan te gaan dat, respectievelijk die, een afgedekte positie is in een reële-waardeafdekking wordt de eerste boekwaarde van het actief of de verplichting die voortvloeit uit het door de entiteit nakomen van de vaststaande toezegging, aangepast voor de cumulatieve verandering in de reële waarde van de vaststaande toezegging, die is toe rekenen aan de afgedekte positie die in de balans is opgenomen.

Kasstroomafdekking

95.  Indien een kasstroomafdekking gedurende de periode voldoet aan de voorwaarden in alinea 88, dient die administratief als volgt te worden verwerkt:

(a)  het deel van de winst of het verlies op het afdekkingsinstrument waarvan is vastgesteld dat het een effectieve afdekking is (zie alinea 88) dient direct in het eigen vermogen te worden opgenomen en afzonderlijk toegelicht in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen (zie IAS 1);

en

(b)  het niet-effectieve deel van de winst of het verlies op het afdekkingsinstrument dient in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen.

96. Meer specifiek wordt een kasstroomafdekking administratief als volgt verwerkt:

(a) de afzonderlijke, met de afgedekte positie samenhangende eigen-vermogenscomponent wordt aangepast naar de laagste van de volgende waarden (in absolute bedragen):

(i) de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies op het afdekkingsinstrument vanaf afsluiting van de afdekkingstransactie;

en

(ii) de cumulatieve verandering in de reële waarde (contante waarde) van de verwachte toekomstige kasstromen uit de afgedekte positie vanaf afsluiting van de afdekkingstransactie;

(b) een eventueel resterende winst of resterend verlies op het afdekkingsinstrument of een aangewezen deel daarvan (dat geen effectieve dekking vormt) wordt in de winst- en verliesrekening verantwoord;

en

(c) indien volgens de gedocumenteerde strategie voor risicobeheer van een entiteit ten aanzien van een bepaalde afdekkingsrelatie een bepaald onderdeel van de winst of het verlies of daarmee samenhangende kasstromen uit het afdekkingsinstrument van beoordeling van de afdekkingseffectiviteit wordt uitgesloten (zie alinea 74, 75 en 88(a), wordt dat uitgesloten onderdeel in de winst- en verliesrekening opgenomen in overeenstemming met alinea 55.

97.  Leidt een afdekking van een verwachte toekomstige transactie tot de opname van een financieel actief of een financiële verplichting, dan dienen de daarmee verbonden winsten of verliezen die overeenkomstig alinea 95 direct in het eigen vermogen zijn opgenomen, overgeboekt te worden naar de winst- en verliesrekening, in dezelfde periode of perioden waarin het verkregen actief of de aangegane verplichting van invloed is op de winst of het verlies (zoals in de perioden waarin rentebaten en –lasten worden opgenomen). Verwacht een entiteit echter dat een (deel van een) verlies dat direct in het eigen vermogen is verwerkt, in een of meer toekomstige perioden niet realiseerbaar zal zijn, dan dient zij het naar verwachting niet realiseerbare bedrag naar de winst- en verliesrekening over te boeken.

98.  Indien de afdekking van een verwachte toekomstige transactie tot de opname van een niet-financieel actief of een niet-financiële verplichting leidt, of indien een verwachte toekomstige transactie betreffende een niet-financieel actief of niet-financiële verplichting een vaststaande toezegging wordt waarvoor de administratieve verwerking van reële-waardeafdekkingstransacties wordt toegepast, dan dient de entiteit op de bij (a) en (b) beschreven wijze te handelen:

(a)  De entiteit boekt de hiermee samenhangende winsten en verliezen die overeenkomstig alinea 95 direct in het eigen vermogen zijn opgenomen over naar de winst- en verliesrekening in dezelfde periode of perioden waarin het verworven actief of de aangegane verplichting de winst- en verliesrekening beïnvloedt (zoals de perioden waarin afschrijvingskosten of de kostprijs van de omzet wordt opgenomen). Verwacht een entiteit echter dat een (deel van een) verlies dat direct in het eigen vermogen is verwerkt, in een of meer toekomstige perioden niet realiseerbaar zal zijn, dan dient zij het naar verwachting niet realiseerbare bedrag naar de winst- en verliesrekening over te boeken.

(b)  De entiteit boekt de hiermee samenhangende winsten en verliezen die in overeenstemming met alinea 95 direct in het eigen vermogen zijn verwerkt over om deze op te nemen in de eerste kostprijs of andere boekwaarde van het actief of de verplichting.

99.  Een entiteit dient een van de twee mogelijkheden (a) en (b) in alinea 98 te kiezen als grondslag voor financiële verslaggeving en deze toe te passen op consistente wijze op alle afdekkingen waarop alinea 98 betrekking heeft.

100.  Voor iedere andere kasstroomafdekking dan die welke in alinea 97 en 98 worden besproken, dienen bedragen die direct in het eigen vermogen waren opgenomen, overgeboekt te worden naar de winst- en verliesrekening in dezelfde periode(n) waarin de afgedekte verwachte toekomstige transactie de winst of het verlies beïnvloedt (bijvoorbeeld wanneer een verwachte verkoop werkelijk plaatsvindt).

101.  In elk van de volgende omstandigheden dient een entiteit de in alinea 95 tot en met 100 uiteengezette hedge accounting voor de toekomst te staken:

(a)  Het afdekkingsinstrument afloopt of wordt verkocht, beëindigd of uitgeoefend (voor de toepassing van dit lid wordt vervanging of telkens vernieuwen („rollover”) van een afdekkingsinstrument in een ander afdekkingsinstrument niet beschouwd als expiratie of beëindiging indien deze vervanging of vernieuwing deel uitmaakt van de gedocumenteerde afdekkingsstrategie van de entiteit). In dit geval dient de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies op het afdekkingsinstrument die, respectievelijk dat, eerst direct in het eigen vermogen was verwerkt toen er sprake was van een effectieve afdekking (zie alinea 95(a)), afzonderlijk in het eigen vermogen opgenomen te blijven tot de verwachte toekomstige transactie plaatsvindt. Wanneer de transactie plaatsvindt, is alinea 97, 98 of 100 van toepassing.

(b)  De afdekking voldoet niet langer aan de criteria voor hedge accounting in alinea 88. In dit geval dient de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies op het afdekkingsinstrument die, respectievelijk dat, eerst direct in het eigen vermogen was verwerkt toen er sprake was van een effectieve afdekking (zie alinea 95(a)), afzonderlijk in het eigen vermogen opgenomen te blijven tot de verwachte toekomstige transactie plaatsvindt. Wanneer de transactie plaatsvindt, is alinea 97, 98 of 100 van toepassing.

(c)  De verwachte toekomstige transactie zal naar verwachting niet meer plaatsvinden. In dat geval dient een hiermee samenhangend(e) cumulatieve winst die of het cumulatieve verlies op het afdekkingsinstrument dat vanaf de periode waarin de afdekking effectief was direct in het eigen vermogen blijft opgenomen (zie alinea 95(a)), naar de winst- en verliesrekening overgeboekt te worden. Een verwachte toekomstige transactie die niet meer zeer waarschijnlijk zal plaatsvinden (zie alinea 88(c)), kan nog wel naar verwachting plaatsvinden.

(d)  De entiteit trekt de aanwijzing in. Bij afdekkingen van een verwachte toekomstige transactie dient de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies op het afdekkingsinstrument die, respectievelijk dat, eerst direct in het eigen vermogen was verwerkt toen er sprake was van een effectieve afdekking (zie alinea 95(a)), afzonderlijk in het eigen vermogen opgenomen te blijven tot de verwachte toekomstige transactie plaatsvindt of naar verwachting niet meer zal plaatsvinden. Wanneer de transactie plaatsvindt, is alinea 97, 98 of 100 van toepassing. Indien de transactie naar verwachting niet meer zal plaatsvinden, dient het cumulatieve winst die, of het cumulatieve verlies dat, direct in het eigen vermogen was opgenomen overgeboekt te worden naar de winst- en verliesrekening.

Afdekking van een netto-investering in een buitenlandse entiteit

102.  Afdekking van een netto-investering in een buitenlandse entiteit, met inbegrip van een monetaire post die als deel van een netto-investering wordt verwerkt (zie IAS 21), dient op vergelijkbare wijze te worden verwerkt als een kasstroomafdekking:

(a)  het deel van de winst of het verlies op het afdekkingsinstrument waarvan is vastgesteld dat het een effectieve afdekking is (zie alinea 88) dient direct in het eigen vermogen te worden opgenomen en afzonderlijk toegelicht in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen (zie IAS 1);

en

(b)  het niet-effectieve deel dient in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen.

De winst of het verlies op het afdekkingsinstrument met betrekking tot het effectieve deel van de afdekking dat direct in het eigen vermogen is opgenomen, wordt bij afstoting van de buitenlandse entiteit in de winst- en verliesrekening opgenomen.

INGANGSDATUM EN OVERGANGSBEPALINGEN

103.  Een entiteit dient deze standaard (met inbegrip van de wijzigingen die in maart 2004 zijn uitgegeven) toe te passen voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing is toegestaan. Een entiteit mag deze standaard (met inbegrip van de wijzigingen die in maart 2004 zijn uitgegeven) niet toepassen voor jaarperioden die aanvangen vóór 1 januari 2005, tenzij de entiteit tevens IAS 32 (uitgegeven in december 2003) toepast. Als een entiteit deze standaard toepast voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen vóór 1 januari 2005 dient zij dit feit te vermelden.

▼M12

103B.  Financiële-garantiecontracten (Wijzigingen in IAS 39 en IFRS 4), uitgegeven in augustus 2005, wijzigde de alinea's 2(e), 2(h), 4, 47 en TL4, voegde alinea TL4A toe, voegde in alinea 9 een nieuwe definitie van een financiële-garantiecontract in, en verwijderde alinea 3. Entiteiten dienen deze wijzigingen toe te passen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2006 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Indien een entiteit deze wijzigingen voor een eerdere periode toepast, dient zij dit feit te vermelden en gelijktijdig de daarmee samenhangende wijzigingen in IAS 32 en IFRS 4 toe te passen.

▼M2

104.  Deze standaard dient retroactief te worden toegepast, behoudens het vermelde in alinea 105 tot en met 108.De openingsbalans van ingehouden winsten voor de eerst gepresenteerde periode en alle andere vergelijkende bedragen dienen aangepast te worden alsof deze standaard altijd was gebruikt, tenzij aanpassing van de informatie praktisch niet haalbaar zou zijn. Indien aanpassing praktisch niet haalbaar is, dient de entiteit dit te vermelden, alsmede de mate waarin de informatie is aangepast.

105.  Een entiteit mag bij eerste toepassing van deze standaard een voorheen opgenomen financieel actief of financiële verplichting aanwijzen als financieel actief of financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, of als voor verkoop beschikbaar, ondanks de vereiste in alinea 9 om een dergelijke aanwijzing bij de eerste opname uit te voeren. Bij dergelijke financiële activa die aangewezen zijn als voor verkoop beschikbaar dient de entiteit alle cumulatieve veranderingen in de reële waarde in een afzonderlijke component van het eigen vermogen op te nemen tot het actief niet langer wordt opgenomen of aan een bijzondere waardevermindering onderhevig is geweest. Op dat moment dient de entiteit die cumulatieve winst of dat cumulatieve verlies naar de winst- en verliesrekening over te boeken. Voor elk financieel instrument dat is aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, of voor verkoop beschikbaar, dient de entiteit:

(a)  het financiële actief of de financiële verplichting aan te passen op basis van de aanwijzing in de vergelijkende jaarrekening;

en

(b)  de reële waarde te vermelden van de aangewezen financiële activa of financiële verplichtingen per categorie, alsmede de classificatie en de boekwaarde in de vorige jaarrekening.

106.  Behoudens het vermelde in alinea 107 dient een entiteit de vereisten voor verwijdering van de balans in alinea 15 tot en met 37 en alinea A, alinea TL36 tot en met 52 prospectief toe te passen. Indien een entiteit financiële activa op grond van IAS 39 (herziene versie van 2000) als gevolg van een transactie die plaatsvond vóór 1 januari 2004 niet langer opnam, en deze activa volgens deze standaard niet zouden zijn verwijderd, dient de entiteit deze activa niet op te nemen.

107.  Niettegenstaande alinea 106 mag een entiteit de vereisten met betrekking tot niet langer opnemen in de balans in alinea 15 tot en met 37 en bijlage A, alinea TL36 tot en met TL52 retroactief toepassen, vanaf een door de entiteit te kiezen datum, op voorwaarde dat de informatie die benodigd is om IAS 39 toe te passen op activa en verplichtingen die als gevolg van transacties in het verleden niet langer worden opgenomen, werd verkregen op het moment van de eerste verwerking van die transacties.

▼M8

107A.  Niettegenstaande alinea 104 mag een entiteit de vereisten in de laatste zin van alinea TL76, en alinea TL76A, toepassen op de volgende twee wijzen:

(a)  prospectief op transacties afgesloten na 25 oktober 2002, of

(b)  prospectief op transacties afgesloten na 1 januari 2004.

▼M2

108.  Een entiteit dient de boekwaarde van niet-financiële activa en niet-financiële verplichtingen niet aan te passen om winsten en verliezen met betrekking tot kasstroomafdekkingen uit te sluiten die deel uitmaakten van de boekwaarde vóór het begin van het verslagjaar waarin de standaard voor het eerst wordt toegepast. Aan het begin van de verslagperiode waarin deze standaard voor het eerst wordt toegepast, dient elk bedrag dat direct in het eigen vermogen is opgenomen in verband met een afdekking van een vaststaande toezegging die op grond van deze standaard als een reële-waardeafdekking wordt verwerkt, als een actief of een verplichting te worden geherclassificeerd, behalve een afdekking van een valutarisico die de entiteit als een kasstroomafdekking blijft behandelen.

▼M11

108A.  Een entiteit dient de laatste zin van alinea 80 en de alinea's TL99A en TL99B toe te passen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2006 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Indien een entiteit een externe verwachte toekomstige transactie die

(a)  luidt in de functionele valuta van de entiteit die de transactie sluit;

(b)  resulteert in een risicopositie die de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies beïnvloedt (dat wil zeggen een risicopositie die luidt in een valuta die verschilt van de presentatievaluta van de groep), en

(c)  voor de toepassing van hedge accounting in aanmerking zou zijn gekomen indien zij niet in de functionele valuta had geluid van de entiteit waardoor zij is gesloten,

als afgedekte positie aanwijst, dan mag zij in de geconsolideerde jaarrekening hedge accounting toepassen in de periode(n) vóór de datum van toepassing van de laatste zin van alinea 80 en de alinea's TL99A en TL99B.

108B.  Een entiteit hoeft alinea TL99B niet toe te passen op vergelijkende informatie die betrekking heeft op perioden vóór de datum van toepassing van de laatste zin van alinea 80 en alinea TL99A.

▼M2

INTREKKING VAN ANDERE UITSPRAKEN

109. Deze standaard vervangt IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering, herzien in oktober 2000.

110. Deze standaard en de bijbehorende toepassingsleidraad vervangen door de implementatieleidraad die is uitgegeven door de door de voormalige IASC opgerichte IAS 39 Implementation Guidance Committee.

BIJLAGE A

Toepassingsleidraad

Deze bijlage maakt integraal deel uit van IAS 39.

Toepassingsgebied (alinea 2 tot en met 7)

TL1. Contracten die een betaling vereisen op basis van klimatologische, geologische of andere natuurlijke variabelen worden vaak gebruikt als verzekeringspolis. (Contracten op basis van klimatologische variabelen worden ook wel „weerderivaten” genoemd.) Bij dergelijke contracten is de uitkering gebaseerd op het verlies voor de verzekerde entiteit. Rechten en verplichtingen uit hoofde van verzekeringscontracten die niet in hoofdzaak op de overdracht van financiële risico’s betrekking hebben, vallen op grond van alinea 2(d) buiten het toepassingsgebied van deze standaard. De uitbetaling uit hoofde van bepaalde van deze contracten op basis van een klimatologische, geologische of andere natuurlijke variabele houdt geen verband met het verlies van een verzekerde entiteit. Dergelijke contracten vallen op grond van alinea 2(h) buiten het toepassingsgebied van deze standaard.

TL2. Deze standaard brengt geen verandering in de vereisten met betrekking tot beloningsregelingen voor het personeel in overeenstemming met IAS 26 Administratieve verwerking en verslaggeving door werknemerspensioenfondsen en royalty-overeenkomsten gebaseerd op de omvang van de omzet van goederen of diensten die administratief overeenkomstig IAS 18 Opbrengsten worden verwerkt.

TL3. Soms doet een entiteit wat zij beschouwt als een „strategische investering” in eigen-vermogensinstrumenten die door een andere entiteit zijn uitgegeven. Hiermee wordt beoogd met de entiteit waarin wordt geïnvesteerd een langdurige operationele relatie tot stand te brengen of te handhaven. De investerende entiteit gebruikt IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen om vast te stellen of de „equity”-methode geschikt is voor de administratieve verwerking van een dergelijk belang. De investerende entiteit bepaalt vervolgens aan de hand van IAS 31 Belangen in joint ventures, of een dergelijke investering proportioneel moet worden geconsolideerd of dat de „equity”-methode moet worden toegepast. Als noch de „equity”-methode, noch proportionele consolidatie geëigend is, dient de entiteit deze standaard op die strategische investering toe te passen.

►M12  TL3A. ◄  Deze standaard is van toepassing op de financiële activa en financiële verplichtingen van verzekeraars, met uitzondering van rechten en verplichtingen uit hoofde van verzekeringscontracten die in alinea 2(d) worden uitgesloten.

▼M12

TL4. Financiële-garantiecontracten kunnen verschillende juridische vormen aannemen, zoals die van een garantie, bepaalde categorieën van kredietbrieven, een kredietderivaat („credit default contract”) of een verzekeringscontract. De wijze van administratieve verwerking is niet afhankelijk van de juridische vorm. Voorbeelden van de geëigende behandeling (zie alinea 2(e)) zijn onderstaand opgenomen:

(a) Hoewel een financiële-garantiecontract aan de in IFRS 4 vermelde definitie van een verzekeringscontract voldoet indien er sprake is van een aanzienlijke risico-overdracht, past de emittent deze standaard toe. Indien de emittent eerder uitdrukkelijk heeft bevestigd dat hij dergelijke contracten als verzekeringscontract beschouwt en deze administratief heeft verwerkt op een voor verzekeringscontracten geldende wijze, mag hij er niettemin voor kiezen ofwel deze standaard, ofwel IFRS 4 op dergelijke financiële-garantiecontracten toe te passen. Indien deze standaard wordt toegepast, dient de emittent overeenkomstig alinea 43 een financiële-garantiecontract in eerste instantie tegen reële waarde op te nemen. Indien het financiële-garantiecontract werd uitgegeven aan een niet-verbonden partij in het kader van een losstaande transactie tussen onafhankelijke partijen, is de reële waarde bij het afsluiten ervan waarschijnlijk gelijk aan de ontvangen premie, tenzij er aanwijzingen zijn die op het tegendeel duiden. Tenzij het financiële-garantiecontract bij de afsluiting is aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst en verliesrekening, of tenzij de alinea's 29 tot en met 37 en de alinea's TL47 tot en met TLG52 van toepassing zijn (wanneer de overdracht van een financieel actief niet in aanmerking komt voor verwijdering van de balans of wanneer de benadering bij aanhoudende betrokkenheid van toepassing is), waardeert de emittent het contract derhalve tegen het hoogste van de volgende bedragen:

(i) het bedrag dat overeenkomstig IAS 37 is bepaald;

en

(ii) het bedrag dat oorspronkelijk is opgenomen verminderd met, in voorkomend geval, de geaccumuleerde afschrijvingen die zijn opgenomen in overeenstemming met IAS 18 (zie alinea 47(c)).

(b) Bij sommige met krediet verband houdende garanties wordt niet als voorwaarde voor betaling gesteld dat de houder moet zijn blootgesteld aan een verlies en een verlies moet hebben geleden omdat de debiteur zijn betalingsverplichting met betrekking tot het gegarandeerde actief niet nakomt. Een voorbeeld van een dergelijke garantie is een garantie waarbij betalingen moeten worden gedaan naar aanleiding van veranderingen in een bepaalde kredietwaardigheid. Dergelijke garanties zijn geen financiële-garantiecontract zoals gedefinieerd in deze standaard en evenmin een verzekeringscontract zoals gedefinieerd in IFRS 4. Dergelijke garanties zijn derivaten en de emittent past deze standaard daarop toe.

(c) Indien een financiële-garantiecontract is uitgegeven in verband met de verkoop van goederen, past de emittent IAS 18 toe om te bepalen wanneer de uit de garantie en uit de verkoop van goederen resulterende opbrengst in de winst- en verliesrekening wordt opgenomen.

TL4A. Bevestiging van het feit dat een emittent contracten als een verzekeringscontract beschouwt, kan gewoonlijk in alle communicatie met cliënten en toezichthoudende en regelgevende instanties, contracten, bedrijfsdocumentatie en jaarrekeningen worden aangetroffen. Bovendien zijn verzekeringscontracten vaak onderworpen aan verwerkingsvereisten die verschillen van die welke gelden voor andere categorieën van transacties, zoals contracten uitgegeven door banken of commerciële ondernemingen. In dergelijke gevallen bevat de jaarrekening van een emittent gewoonlijk een verklaring dat de emittent deze verwerkingsvereisten heeft toegepast.

▼M2

Definities (alinea 8 en 9)

Effectieve-rentevoet

TL5. Financiële activa worden in sommige gevallen met een grote korting verworven die het gevolg is van geleden kredietverliezen. Bij de berekening van de effectieve-rentevoet verwerken entiteiten dergelijke geleden verliezen in de geprognosticeerde kasstromen.

TL6. Bij de toepassing van de effectieve-rentemethode amortiseert een entiteit over het algemeen eventuele betaalde of ontvangen provisies en vergoedingen, transactiekosten en andere premies of kortingen die in de berekening van de effectieve-rentevoet over de verwachte looptijd van het instrument zijn opgenomen. Er wordt echter een kortere periode gehanteerd indien dit de periode is waarop de betaalde en ontvangen provisies en vergoedingen, transactiekosten, premies en kortingen betrekking hebben. Dit is het geval indien de variabele waarop de betaalde of ontvangen provisies en vergoedingen, transactiekosten, premies en kortingen betrekking hebben, vóór de verwachte vervaldatum van het instrument aan de marktrente wordt aangepast. In dat geval is de geëigende amortisatieperiode gelijk aan de periode tot de volgende aanpassingsdatum. Indien bijvoorbeeld een premie of korting op een variabele rentend instrument betrekking heeft op sinds de laatste rentebetaling opgelopen rente op het instrument, of op veranderingen in markttarieven sinds de variabele rente op het niveau van de marktrente werd gebracht, wordt de premie of korting geamortiseerd over de periode tot de volgende datum waarop de variabele rente aan de marktrente wordt aangepast. Dit geschiedt omdat de premie of korting betrekking heeft op de periode tot de volgende aanpassingsdatum van de rente, omdat de variabele waarop de premie of korting betrekking heeft (dat wil zeggen de rentevoeten) op dat tijdstip aan de marktrente wordt aangepast. Indien de premie of korting echter het gevolg is van een verandering in het renteverschil tussen bedrijfsobligaties en staatsobligaties („credit spread”) bovenop de variabele rente van het instrument, of andere variabelen die niet aan de markttarieven worden aangepast, wordt de premie of korting geamortiseerd over de verwachte looptijd van het instrument.

TL7. Bij financiële activa en financiële verplichtingen met een variabele rente leidt de periodieke herziening van de kasstromen in verband met veranderingen in de markrente tot een wijziging van de effectieve-rentevoet. Indien een variabel rentend financieel actief of een variabel rentende financiële verplichting bij eerste opname wordt gewaardeerd op de op vervaldatum te ontvangen of verschuldigde hoofdsom, dan heeft het opnieuw schatten van de toekomstige rentebetalingen normaliter geen belangrijke gevolgen voor de boekwaarde van het actief of de verplichting.

TL8. Herziet een entiteit haar schattingen van betalingen of ontvangsten, dan dient de entiteit de boekwaarde van het financiële actief of de financiële verplichting (of groep van financiële instrumenten) aan te passen teneinde rekening te houden met de werkelijke en herziene geschatte kasstromen. De entiteit voert een herberekening uit van de boekwaarde door de contante waarde van de geschatte toekomstige kasstromen te berekenen tegen de oorspronkelijke effectieve-rentevoet. De aanpassing wordt als bate of last in de winst- en verliesrekening opgenomen.

Derivaten

TL9. Typische voorbeelden van derivaten zijn futures en termijn-, swap- en optiecontracten. Een derivaat kent gewoonlijk een referentiebedrag, dat staat voor een bedrag in een bepaalde valuta, een aantal aandelen, een aantal gewichts- of volume-eenheden of andere in het contract aangegeven eenheden. Een afgeleid instrument vereist echter niet dat de houder of schrijver het referentiebedrag bij het afsluiten van het contract investeert of ontvangt. Anderzijds zou een derivaat de betaling van een vast bedrag kunnen voorschrijven, of van een bedrag dat als gevolg van een toekomstige gebeurtenis die geen verband houdt met het referentiebedrag, kan veranderen (maar niet evenredig met de waardeverandering van de onderliggende variabele). Een contract kan bijvoorbeeld een vaste betaling van CU 1 000 ( 39 ) voorschrijven indien de zesmaands LIBOR met 100 basispunten stijgt. Een dergelijk contract is een derivaat ondanks dat er geen referentiebedrag is gedefinieerd.

TL10. De definitie van een derivaat in deze standaard omvat contracten die op brutobasis worden afgewikkeld door levering van het onderliggende goed (bijvoorbeeld een termijncontract tot aankoop van een vastrentend schuldbewijs). Een entiteit kan bijvoorbeeld een contract hebben voor de aankoop of verkoop van een niet-financieel goed dat op nettobasis in geldmiddelen of een ander financieel instrument kan worden afgewikkeld, of door financiële instrumenten te ruilen (bijvoorbeeld een contract voor de aankoop of verkoop van een commodity tegen een vaste prijs op een tijdstip in de toekomst. Een dergelijk contract valt binnen het toepassingsgebied van deze standaard, tenzij het werd gesloten en gehouden in verband met de levering van een niet-financieel goed overeenkomstig de verwachte behoeften van de entiteit ten aanzien van inkoop, verkoop of gebruik (zie alinea 5 tot en met 7).

TL11. Een van de wezenlijke kenmerken van een derivaat is dat er een nettoaanvangsinvestering benodigd is die geringer is dan voor andere soorten contracten benodigd zou zijn die naar verwachting op een vergelijkbare manier zouden reageren op veranderingen in marktfactoren. Een optiecontract voldoet aan deze definitie, omdat de premie geringer is dan de investering die benodigd zou zijn om het onderliggende financiële instrument waaraan de optie is gekoppeld, te verwerven. Een valutaswap op grond waarvan bij aanvang verschillende valuta’s met een gelijke reële waarde worden geruild voldoet aan de definitie omdat hierbij de nettoaanvangsinvestering nihil is.

TL12. Een aankoop of verkoop volgens standaard-marktconventies geeft aanleiding tot een vaste prijsverplichting tussen de transactiedatum en de afwikkelingsdatum die voldoet aan de definitie van een derivaat. Wegens de korte duur van de verplichting wordt een dergelijk contract echter niet opgenomen als een afgeleid financieel instrument. In plaats daarvan bevat deze standaard speciale voorschriften voor de administratieve verwerking van dergelijke contracten volgens standaard-marktconventies (zie alinea 38 en TL53 tot en met TL56).

Transactiekosten

TL13. Transactiekosten omvatten honoraria en provisies betaald aan tussenpersonen (waaronder werknemers die als tussenpersoon voor verkoop optreden), adviseurs, makelaars of handelaren; heffingen door regelgevende instanties en effectenbeurzen; en overdrachts- en andere belastingen. Transactiekosten omvatten geen agio en disagio op schulden, financieringskosten of interne administratiekosten of kosten van het aanhouden van financiële instrumenten.

Voor handelsdoeleinden aangehouden financiële activa en financiële verplichtingen

TL14. Handel impliceert over het algemeen dat actief en frequent wordt aangekocht en verkocht. Voor handelsdoeleinden aangehouden financiële instrumenten worden over het algemeen gebruikt om winst te behalen uit prijsschommelingen op de korte termijn of uit handelsmarge.

TL15. Tot voor handelsdoeleinden aangehouden financiële verplichtingen behoren:

(a) afgeleide verplichtingen die administratief niet als afdekkingsinstrument worden verwerkt;

(b) verplichtingen tot levering van financiële activa die zijn geleend door een baissier (dat wil zeggen een entiteit die financiële activa verkoopt die zij nog niet in bezit heeft);

(c) financiële verplichtingen die worden aangegaan met het doel om deze op korte termijn terug te kopen (bijvoorbeeld een genoteerd schuldbewijs dat de emittent op korte termijn kan terugkopen, afhankelijk van de ontwikkeling van de reële waarde);

en

(d) financiële verplichtingen die deel uitmaken van een portefeuille van geïdentificeerde financiële instrumenten die gezamenlijk worden beheerd en waarvoor aanwijzingen bestaan van een recent patroon van winstnemingen op korte termijn.

Het blote feit dat een verplichting wordt gebruikt om handelsactiviteiten te financieren betekent niet deze verplichting daarmee wordt aangehouden voor handelsdoeleinden.

Tot einde looptijd aangehouden beleggingen

TL16. Een entiteit is niet stellig voornemens een belegging in een financieel actief met een vaste looptijd aan te houden indien:

(a) de entiteit voornemens is het financiële actief voor onbepaalde tijd aan te houden;

(b) de entiteit bereid is om het financiële actief te verkopen (met uitzondering van het geval waarin zich een eenmalige situatie voordoet die de entiteit redelijkerwijs niet had kunnen voorzien) als reactie op veranderingen in de marktrente of renterisico’s, liquiditeitsbehoeften, veranderingen in de beschikbaarheid van en het rendement op alternatieve beleggingen, veranderingen in financieringsbronnen en -voorwaarden, of veranderingen in valutarisico’s;

of

(c) de emittent is gerechtigd het financieel actief af te wikkelen tegen een bedrag dat aanzienlijk lager ligt dan de geamortiseerde kostprijs.

TL17. Een variabel rentend schuldbewijs kan voldoen aan de criteria voor een tot einde looptijd aangehouden belegging. Eigen-vermogensinstrumenten kunnen geen tot einde looptijd aangehouden belegging zijn, hetzij omdat de looptijd ervan onbepaald is (zoals bij gewone aandelen), of omdat de door de houder te ontvangen bedragen kunnen variëren op een wijze die niet vooraf bepaald is (zoals in geval van aandelenopties, warrants en vergelijkbare rechten). Ten aanzien van de definitie van tot einde looptijd aangehouden beleggingen wordt onder vaste of bepaalbare betalingen en vaste looptijd verstaan dat in een contractuele regeling de bedragen en data van betalingen aan de houder, zoals rente en aflossingen, zijn vastgelegd. Een aanzienlijk risico van oninbaarheid staat classificatie van een financieel actief als aangehouden tot einde looptijd niet in de weg, zolang de contractuele betalingen vast of bepaalbaar zijn en aan de overige criteria voor die classificatie wordt voldaan. Indien de contractuele bepalingen van een perpetueel schuldbewijs voorzien in rentebetalingen voor onbepaalde tijd kan het instrument niet worden geclassificeerd als aangehouden tot einde looptijd omdat er geen einde van de looptijd bestaat.

TL18. Een financieel actief dat vervroegd aflosbaar is door de emittent voldoet aan de criteria voor een tot einde looptijd aangehouden belegging indien de houder voornemens en in staat is het financiële actief aan te houden tot het aflosbaar wordt gesteld of tot het einde van de looptijd, en de houder nagenoeg de gehele boekwaarde zou realiseren. De calloptie van de emittent zou bij uitoefening uitsluitend de looptijd van het actief verkorten. Indien het financiële actief echter vervroegd aflosbaar is en wel zodanig dat de houder niet nagenoeg de gehele boekwaarde zou realiseren, wordt het financieel actief niet geclassificeerd als aangehouden tot einde looptijd. Om te bepalen of de boekwaarde in aanzienlijke mate zou worden gerealiseerd houdt de entiteit rekening met het eventueel betaalde agio en de geactiveerde transactiekosten.

TL19. Een financieel actief dat op verzoek van de houder vervroegd aflosbaar is, kan niet worden aangemerkt als aangehouden tot einde looptijd, omdat de betaling voor een putkenmerk van een financieel instrument strijdig is met een voornemen tot aanhouden van een financieel actief tot einde looptijd.

TL20. Voor de meeste financiële activa is de reële waarde een meer geëigende waarderingsgrondslag dan geamortiseerde kostprijs. De classificatie „aangehouden tot einde looptijd” is hierop een uitzondering, maar uitsluitend indien de entiteit stellig voornemens en in staat is om de belegging tot het einde van de looptijd aan te houden. Wanneer het handelen van de entiteit twijfel heeft doen rijzen over diens voornemen en vermogen om bedoelde beleggingen aan te houden tot het einde van de looptijd, sluit alinea 9 die uitzondering voor een redelijke termijn uit.

TL21. Een rampscenario dat uiterst onwaarschijnlijk is, zoals een run op een bank of een vergelijkbare situatie bij een verzekeraar, is niet iets dat door een entiteit meeweegt bij de beslissing of deze stellig voornemens en in staat is om een belegging tot einde looptijd aan te houden.

TL22. Met verkoop vóór de vervaldatum zou aan de voorwaarde in alinea 9 kunnen worden voldaan – en zouden derhalve geen vragen worden opgeroepen ten aanzien van het voornemen van de entiteit om andere beleggingen tot einde looptijd aan te houden – indien deze samenhangt met een van de volgende omstandigheden:

(a) een aanzienlijke verslechtering van de kredietwaardigheid van de emittent. Bijvoorbeeld een verkoop na een verlaging van de creditrating door een extern ratinginstituut zou niet noodzakelijkerwijs een vraag oproepen over het voornemen van de entiteit om andere beleggingen tot einde looptijd aan te houden, indien de verlaging een indicatie verschaft van een aanzienlijke verslechtering van de kredietwaardigheid van de emittent ten opzichte van de creditrating bij eerste opname in de balans. Voor een entiteit die bij de beoordeling van risicoposities gebruik maakt van interne ratings geldt dat een verandering in de interne rating behulpzaam kan zijn bij het signaleren van emittenten waarvan de kredietwaardigheid aanmerkelijk is verslechterd, mits de aanpak van de entiteit ten aanzien van het toekennen van de interne ratings voor de kredietwaardigheid van de emittenten en veranderingen in deze ratings op consistente, betrouwbare en objectieve wijze geschiedt. Indien er aanwijzingen zijn dat een financieel actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan (zie alinea 58 en 59), wordt de verslechtering van de kredietwaardigheid vaak aangemerkt als aanzienlijk.

(b) een wijziging in de belastingwetgeving waarbij de belastingvrijstelling van rente op tot einde looptijd aangehouden beleggingen opgeheven of aanzienlijk verminderd wordt (maar niet een wijziging in de belastingwetgeving waarbij de marginale belastingtarieven van toepassing op rentebaten worden gewijzigd).

(c) een belangrijke bedrijfscombinatie of belangrijke vervreemding (zoals verkoop van een segment) die verkoop of overdracht van tot einde looptijd aangehouden beleggingen noodzakelijk maakt met het oog op handhaving van de bestaande renterisicopositie of het bestaande kredietrisicobeleid van de entiteit (hoewel de samenvoeging van bedrijven op zich een gebeurtenis is waarop de entiteit invloed heeft, zullen wijzigingen in de beleggingsportefeuille om de renterisicopositie of het kredietrisicobeleid te handhaven eerder het indirecte dan het verwachte gevolg zijn);

(d) een wijziging in wettelijke vereisten of voorschriften van regelgevende instanties die leidt tot een aanzienlijke wijziging van wat een toelaatbare belegging vormt of van de maximale omvang van bepaalde soorten beleggingen, waardoor een entiteit gedwongen is om tot einde looptijd aangehouden effecten te vervreemden.

(e) een aanzienlijke toename door de toezichthouder van de vermogenseisen voor de bedrijfstak waardoor de entiteit de activiteiten moet terugbrengen door de verkoop van tot einde looptijd aangehouden beleggingen.

(f) een aanzienlijke verzwaring van de risicowegingsfactoren van tot einde looptijd aangehouden beleggingen die worden gebruikt voor de door de toezichthouder gestelde vermogenseisen.

TL23. Een entiteit is niet aantoonbaar in staat een belegging in een financieel actief met een vaste looptijd tot einde looptijd aan te houden indien:

(a) de entiteit niet over de financiële middelen beschikt om de belegging tot einde looptijd te blijven financieren;

of

(b) op de entiteit een bestaande juridische of andere restrictie van toepassing is die diens voornemen om het financiële actief tot einde looptijd aan te houden, zou kunnen belemmeren.(Een door een emittent gehouden calloptie vormt echter niet noodzakelijkerwijs een belemmering voor de entiteit in haar voornemen om een financieel actief tot einde looptijd aan te houden – zie alinea TL18.)

TL24. Er zijn andere omstandigheden dan die welke in alinea TL16 tot en met TL23 zijn beschreven, die erop kunnen wijzen dat een entiteit niet stellig voornemens of in staat is om een belegging tot einde looptijd aan te houden.

TL25. Een entiteit beoordeelt haar voornemen en vermogen om tot einde looptijd aangehouden beleggingen tot het einde van de looptijd aan te houden niet alleen wanneer die financiële activa voor het eerst worden opgenomen, maar tevens op elke balansdatum daarna.

Leningen en vorderingen

TL26. Elk niet-afgeleid financieel actief met vaste of bepaalbare betalingen (waaronder leningen, handelsvorderingen, beleggingen in schuldbewijzen en bij banken aangehouden deposito’s) kunnen potentieel aan de definitie van leningen en vorderingen voldoen. Een financieel actief dat op een actieve markt is genoteerd (zoals een genoteerd schuldbewijs, zie alinea TL71) komt echter niet voor classificatie als lening of vordering in aanmerking. Financiële activa die niet aan de definitie van leningen en vorderingen voldoen, mogen als tot einde looptijd aangehouden worden geclassificeerd indien zij aan de voorwaarden voor deze classificatie voldoen (zie alinea 9 en TL16 tot en met TL25). Een entiteit mag bij eerste opname in de balans van een financieel actief dat anders als een lening of vordering zou worden geclassificeerd dit financiële actief aanmerken als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, of als beschikbaar voor verkoop.

In contracten besloten derivaten (alinea 10 tot en met 13)

TL27. Indien een basiscontract geen overeengekomen of van tevoren bepaalde looptijd heeft en een overblijvend belang vertegenwoordigt in de nettoactiva van een entiteit, dan komen de economische kenmerken en risico’s overeen met die van een eigen-vermogensinstrument. In een dergelijk geval zou een in een contract besloten derivaat nauw met dezelfde entiteit verbonden eigen-vermogenskenmerken moeten bezitten om te spreken van nauwe verbondenheid. Indien het basiscontract geen eigen-vermogensinstrument is en voldoet aan de definitie van een financieel instrument, dan zijn de economische kenmerken en risico’s van het basiscontract die van een schuldbewijs.

TL28. Een in een contract besloten derivaat niet zijnde een optie (zoals een in een contract besloten termijncontract of swap) wordt van het basiscontract gescheiden op basis van de overeengekomen of impliciete contractuele bepalingen; dit moet resulteren in een reële waarde van nihil bij eerste opname. Een in een contract besloten optieachtig derivaat (zoals een in een contract besloten put-, of calloptie, floor of swaption) wordt van het basiscontract gescheiden op basis van de overeengekomen contractuele bepalingen van het optiekenmerk. De eerste boekwaarde van het basisinstrument is gelijk aan de waarde die na afscheiding van het in het contract besloten derivaat resteert.

TL29. Over het algemeen worden derivaten die samen met een of meer andere derivaten in één instrument zijn besloten, behandeld als één samengesteld in een contract besloten derivaat. In een contract besloten derivaten die echter als eigen vermogen worden aangemerkt (zie IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie) worden administratief gescheiden verwerkt van derivaten die als activa of verplichtingen worden geclassificeerd. Bovendien worden instrumenten die een of meer in het contract besloten derivaten kennen, indien deze derivaten op verschillende risicoposities betrekking hebben en gemakkelijk te scheiden en onafhankelijk van elkaar zijn, administratief los van elkaar verwerkt.

TL30. Onderstaand worden voorbeelden gegeven waarbij de economische kenmerken en risico’s van een in een contract besloten derivaat niet nauw zijn verbonden met het basiscontract (alinea 11(a)). In deze voorbeelden worden de in contracten besloten derivaten los van het basiscontract verwerkt, gesteld dat tevens wordt voldaan aan de voorwaarden in alinea 11, sub (b) en (c).

(a) Een in een instrument besloten putoptie die de houder in staat stelt om de emittent het instrument terug te laten kopen voor een bedrag aan geldmiddelen of andere activa dat afhankelijk is van de veranderingen in een aandelen- of commodityprijs of -index is niet nauw verbonden met het schuldbewijs dat als basiscontract fungeert.

(b) Een in een eigen-vermogensinstrument besloten calloptie die de houder in staat stelt de emittent dat eigen-vermogensinstrument tegen een bepaalde prijs terug te laten kopen, is niet nauw verbonden met het eigen-vermogensinstrument dat als basiscontract fungeert (vanuit het oogpunt van de emittent is de calloptie een eigen-vermogeninstrument, mits de calloptie voldoet aan de voorwaarden voor deze classificatie volgens IAS 32; in dat geval valt de optie buiten het toepassingsgebied van deze standaard).

(c) Een optie of een automatische voorziening voor het verlengen van de resterende looptijd (verschuiven van de aflossingdatum) van een schuldbewijs is niet nauw verbonden met het schuldbewijs dat als basiscontract fungeert, tenzij op het tijdstip van verlenging tegelijkertijd een renteaanpassing op basis van de marktrente plaatsvindt. Indien een entiteit een schuldbewijs uitgeeft en de houder van dat schuldbewijs een calloptie op het schuldbewijs schrijft met als tegenpartij een derde, beschouwt de emittent de calloptie als een verlenging van de looptijd van het schuldbewijs, mits de emittent, als gevolg van de uitoefening van de optie, verplicht kan worden om deel te nemen aan het opnieuw op de markt brengen van het schuldbewijs, of dit mogelijk te maken.

(d) Aan een aandelenindex gekoppelde rentebetalingen of aflossingen van de hoofdsom die in een als basiscontract fungerend schuldbewijs of verzekeringscontract zijn besloten – waardoor het bedrag van rente of hoofdsom wordt gekoppeld aan de waarde van eigen-vermogensinstrumenten – zijn niet nauw verbonden met het basisinstrument, omdat de aan het basiscontract en het hierin besloten derivaat verbonden risico’s verschillend zijn.

(e) Aan een commodity gekoppelde rentebetalingen of aflossingen van de hoofdsom die in een als basiscontract fungerend schuldbewijs of verzekeringscontract zijn besloten – waardoor het bedrag van rente of hoofdsom wordt gekoppeld aan een commodity (zoals goud) – zijn niet nauw verbonden met het basisinstrument, omdat de aan het basiscontract en het hierin besloten derivaat verbonden risico’s verschillend zijn.

(f) Een conversierecht of -plicht in aandelen, besloten in een converteerbaar schuldbewijs, is vanuit het oogpunt van de houder van het instrument niet nauw verbonden met het schuldbewijs dat als basiscontract fungeert (vanuit het oogpunt van de emittent is het conversierecht of de conversieplicht in aandelen een eigen-vermogensinstrument dat buiten het toepassingsgebied van deze standaard valt, mits het recht of de plicht aan de voorwaarden voor die classificatie op grond van IAS 32 voldoet).

(g) Een call-, put-, of afkoopoptie of optie tot vervroegde aflossing die is besloten in schuldbewijs dat als basisinstrument fungeert, is niet nauw verbonden met het basiscontract, tenzij de uitoefenprijs van de optie op iedere uitoefendatum ongeveer gelijk is aan de geamortiseerde kostprijs van het schuldbewijs. Vanuit het oogpunt van de emittent van een converteerbaar schuldbewijs met een daarin besloten call- of putoptie wordt de beoordeling van de al dan niet nauwe verbondenheid met het als basiscontract fungerende schuldbewijs uitgevoerd voordat het eigen-vermogenselement overeenkomstig IAS 32 wordt afgescheiden.

(h) Kredietderivaten die zijn besloten in een schuldbewijs dat als basiscontract fungeert en die het de ene partij (de „begunstigde”) mogelijk maken het kredietrisico van een bepaald referentieactief, dat deze al dan niet werkelijk in bezit heeft, aan een andere partij (de „garantiegever”) over te dragen, zijn niet nauw verbonden met het schuldbewijs dat als basiscontract fungeert. Met behulp van dergelijke kredietderivaten kan de garantiegever het aan een referentieactief verbonden kredietrisico op zich nemen zonder dit rechtstreeks te kopen.

TL31.  ►M9  Een voorbeeld van een hybridisch instrument is een financieel instrument dat de houder het recht geeft om het financiële instrument door de emittent terug te laten nemen in ruil voor een bedrag aan geldmiddelen of andere financiële activa, dat afhankelijk is van de verandering in de aandelen- of commodity-index (een instrument met terugneemverplichting („puttable instrument”)). De emittent is op grond van alinea 11 verplicht een in een contract besloten derivaat (dat wil zeggen de aan een index gekoppelde hoofdsombetaling) af te scheiden omdat het basiscontract volgens TL27 een schuldbewijs is en de aan een index gekoppelde hoofdsombetaling niet nauw verbonden is met een als basiscontract fungerend schuldbewijs zoals vermeld in TL30a), tenzij de emittent het instrument met terugneemverplichting bij eerste opname in de balans aanmerkt als een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening. Omdat de hoofdsombetaling kan stijgen en dalen, is het in het contract besloten derivaat een derivaat niet zijnde een optie waarvan de waarde aan de onderliggende variabele is gekoppeld. ◄

TL32. In geval van een instrument met terugneemverplichting waarbij de houder het instrument op elk moment door de emittent kan laten terugnemen in ruil voor geldmiddelen tot een bedrag van het evenredige aandeel in de intrinsieke waarde van een entiteit (zoals participaties van een open-end beleggingsfonds of sommige beleggingsproducten) is het effect van de afscheiding van een in een contract besloten derivaat en de administratieve verwerking van iedere component, dat het samengestelde instrument op de aflossingswaarde wordt gewaardeerd die op balansdatum verschuldigd is indien de houder zijn recht uitoefent en het instrument door de emittent laat terugnemen.

TL33. De economische kenmerken en risico’s van het in een contract besloten derivaat hangen in de onderstaande voorbeelden nauw samen met de economische kenmerken en risico’s van het basiscontract. In deze voorbeelden vindt de administratieve verwerking van het in het contract besloten derivaat door de entiteit niet gescheiden plaats van die van het basiscontract.

(a) Een in een contract besloten derivaat waarvan de onderliggende variabele een rentevoet of een rente-index is waarbij het rentebedrag dat anders op een als basiscontract fungerend rentedragend schuldbewijs zou worden betaald of ontvangen, kan veranderen, is nauw met het basiscontract verbonden, tenzij het samengestelde instrument op zodanige wijze kan worden afgewikkeld dat de houder niet nagenoeg zijn gehele in de balans opgenomen belegging zou realiseren, of tenzij dankzij het in het contract besloten derivaat het initiële rendement op het basiscontract van de houder ten minste zou kunnen verdubbelen en zou kunnen resulteren in een rendement dat ten minste 100 % hoger ligt dan het marktrendement op een contract met dezelfde voorwaarden als het basiscontract.

(b) Een in een contract besloten onder- of bovengrens aan de rente van een schuldbewijs is nauw verbonden met het als basiscontract fungerende schuldbewijs, mits de bovengrens op of boven het niveau van de marktrente ligt, of de ondergrens op of onder het niveau van de marktrente ligt bij uitgifte van het instrument, en er bij de boven- of ondergrens geen sprake is van hefboomwerking ten opzichte van het basisinstrument. Evenzo zijn bepalingen in een contract voor de aankoop of verkoop van een actief (bijvoorbeeld een commodity) op grond waarvan een boven- en ondergrens wordt vastgesteld voor de prijs die voor het actief wordt betaald of ontvangen, nauw verbonden met het basiscontract indien zowel de boven- als ondergrens bij aanvang „out of the money” zijn en er geen sprake is van hefboomwerking ten opzichte van het basiscontract.

(c) Een in een contract besloten valutaderivaat dat zorgt voor een stroom van hoofdsom- of rentebetalingen in een vreemde valuta dat in een als basiscontract fungerend schuldbewijs is besloten (bijvoorbeeld een obligatie met storting en aflossing in verschillende valuta’s („dual currency bond”)) is nauw verbonden met het als basiscontract fungerende schuldbewijs. Een dergelijk derivaat wordt niet van het basiscontract gescheiden, omdat IAS 21 De gevolgen van valutakoerswijzigingen voorschrijft dat valutawinsten en -verliezen op monetaire posten in de winst- en verliesrekening worden opgenomen.

(d) Een in een basiscontract besloten valutaderivaat, dat geen financieel instrument is (zoals een contract voor de aankoop of verkoop van een niet-financieel goed waarbij de prijs in een vreemde valuta luidt), is nauw verbonden met het basiscontract, mits er geen sprake is van hefboomwerking ten opzichte van het basiscontract, het geen optiekenmerk bevat en betaling voorschrijft in een van de volgende valuta’s:

(i) de functionele valuta van een belangrijke partij bij het contract;

(ii) de valuta waarin de prijs van het verbonden goed dat wordt verworven of geleverd, of de verbonden dienst die wordt afgenomen of verleend gewoonlijk in de internationale handel wordt uitgedrukt (bijvoorbeeld de Amerikaanse dollar voor transacties in ruwe olie);

of

(iii) een valuta die veelvuldig wordt gebruikt in contracten voor de aankoop of verkoop van niet-financiële goederen in de economische omgeving waarin de transactie plaatsvindt (bijvoorbeeld een relatief stabiele en verhandelbare valuta die veelvuldig bij bedrijfstransacties of externe handel wordt gebruikt).

(Een dergelijk contract is geen basiscontract met een daarin besloten valutaderivaat.)

(e) Een optie tot vervroegde aflossing die is besloten in een gestripte obligatie (uitsluitend een rentegedeelte of een hoofdsomgedeelte) is nauw verbonden met het basiscontract indien het basiscontract (i) in eerste instantie het resultaat was van afscheiding van het recht op ontvangst van de contractuele kasstromen van een financieel instrument dat op of van zichzelf geen daarin besloten derivaat bevatte en (ii) geen voorwaarden bevat die niet aanwezig waren in de oorspronkelijke schuld die als basiscontract fungeert.

(f) Een derivaat besloten in een als basiscontract fungerende lease is nauw verbonden met het basiscontract indien het in het contract besloten derivaat (i) een met de inflatie verbonden index is, zoals indexering van leasebetalingen aan de consumptieprijsindex (mits er bij de lease geen sprake is van hefboomwerking en de index betrekking heeft op de inflatie in de eigen economische omgeving van de entiteit), of (ii) voorwaardelijke leaseopbrengsten op basis van daarmee samenhangende omzet of (iii) voorwaardelijke leaseopbrengsten op basis van variabele rente betreft.

Opname en niet langer opnemen in de balans (alinea 14 tot en met 42)

Eerste opname (alinea 14)

TL34. Naar aanleiding van het uitgangspunt in alinea 14 neemt een entiteit alle contractuele rechten en verplichtingen uit hoofde van derivaten als activa, respectievelijk verplichtingen, op in de balans, uitgezonderd derivaten die de administratieve verwerking van een overdracht van financiële activa als verkoop in de weg staan (zie alinea TL49). Indien een overdracht van een financieel actief niet voor verwijdering van de balans in aanmerking komt, neemt de verkrijger het overgedragen actief niet op als actief (zie alinea TL50).

TL35. Hieronder volgen enkele voorbeelden van toepassing van de grondslag van alinea 14:

(a) onvoorwaardelijke vorderingen en te betalen posten worden als activa of verplichtingen opgenomen wanneer de entiteit zich contractueel verbindt en daardoor een in rechte afdwingbaar recht op ontvangst, of een in rechte afdwingbare verplichting tot betaling, van geldmiddelen heeft.

(b) te verwerven activa en aan te gane verplichtingen als gevolg van een vaststaande toezegging om goederen of diensten te kopen of te verkopen worden over het algemeen niet opgenomen totdat ten minste één van de partijen de overeenkomst is nagekomen. Een entiteit die bijvoorbeeld een vaste order ontvangt, neemt deze veelal niet op als actief (en de entiteit die de order plaatst, neemt deze niet op als verplichting) op het tijdstip dat de verplichting wordt aangegaan, maar pas wanneer de bestelde goederen of diensten zijn verzonden, geleverd of verleend. Indien een vaststaande toezegging om niet-financiële goederen te kopen of verkopen volgens alinea 5 tot en met 7 binnen het toepassingsgebied van deze standaard valt, wordt de reële waarde daarvan als een actief of een verplichting in de balans opgenomen op de datum waarop de toezegging wordt gedaan (zie (c) hierna). Indien een voorheen niet-opgenomen vaststaande toezegging als een afgedekte positie bij een reële-waardeafdekking wordt aangewezen, wordt bovendien elke nettoverandering in de reële waarde die aan het afgedekte risico is toe te schrijven, vanaf afsluiting van de afdekkingstransactie opgenomen als een actief of een verplichting (zie alinea 93 en 94).

(c) een termijncontract dat binnen het toepassingsgebied van deze standaard valt (zie alinea 2 tot en met 7) wordt als actief of verplichting opgenomen op de datum waarop de verplichting wordt aangegaan, in plaats van op de datum waarop de afwikkeling plaatsvindt. Wanneer een entiteit partij wordt bij een termijncontract is de reële waarde van het recht en van de verplichting veelal gelijk, zodat de nettowaarde van het termijncontract nihil is. Indien de netto reële waarde van het recht en de verplichting niet nihil is, wordt het contract als een actief of een verplichting opgenomen;

(d) optiecontracten die binnen het toepassingsgebied van deze standaard vallen (zie alinea 2 tot en met 7) worden opgenomen als activa en verplichtingen wanneer de houder of de schrijver partij bij het contract wordt;

(e) geplande toekomstige transacties, ongeacht hoe waarschijnlijk deze zijn, zijn geen activa en verplichtingen, omdat de entiteit geen partij bij een contract is geworden.

Niet langer opnemen van een financieel actief (alinea 15 tot en met 37)

TL36. Het volgende stroomschema toont de stappen in de beoordeling van of en in hoeverre een financieel actief van de balans wordt verwijderd.

Consolideer alle dochterondernemingen (inclusief eventuele SPE’s) [alinea 15]Bepaal of de onderstaande principes bij inzake niet langer opnemen worden toegepast op een (deel van een) actief (of groep van vergelijkbare activa) [alinea 16]Zijn de rechten op de kasstromen uit het actief vervallen? [alinea 17(a)]JaActief niet langer opnemenNeeHeeft de entiteit haar rechten op ontvangst van de kasstromen uit het actief overgedragen? [alinea 18(a)]JaNeeIs de entiteit een verplichting aangegaan tot betaling van de kasstromen uit het actief die voldoet aan de voorwaarden in alinea 19? [alinea 18(b)NeeActief blijven opnemenJaHeeft de entiteit nagenoeg alle risico’s en voordelen overgedragen? [alinea 20(a)]JaActief niet langer opnemenNeeHeeft de entiteit nagenoeg alle risico’s en voordelen behouden? [alinea 20(b)]JaActief blijven opnemenNeeHeeft de entiteit de beschikkingsmacht over het actief behouden? [alinea 20(c)]NeeActief niet langerJaBlijf het actief opnemen overeenkomstig de omvang van de aanhoudende betrokkenheid van de entiteit

VOEG STROOMSCHEMA HIER IN

Afspraken op grond waarvan een entiteit de contractuele rechten op ontvangst van de kasstromen van een financieel actief behoudt, maar een contractuele verplichting aangaat om de kasstromen aan een of meer ontvangende partijen te betalen (alinea 18(b))

TL37. De in alinea 18(b) beschreven situatie (waarin een entiteit de contractuele rechten op ontvangst van de kasstromen van een financieel actief behoudt, maar een contractuele verplichting aangaat om de kasstromen aan een of meer ontvangende partijen te betalen) doet zich bijvoorbeeld voor indien de entiteit een voor een bijzonder doel opgerichte entiteit („special purpose entity”) of trust is, en aan de beleggers een economisch belang in de onderliggende financiële activa uitgeeft waarop de entiteit rechthebbende is en met betrekking tot welke zij beheersdiensten verleent. In dat geval komen de financiële activa voor verwijdering van de balans in aanmerking indien aan de voorwaarden in alinea 19 en 20 wordt voldaan.

TL38. Bij de toepassing van alinea 19 zou de entiteit bijvoorbeeld de oorspronkelijke bezitter („originator”) van het financiële actief kunnen zijn, of de entiteit zou een groep kunnen zijn die een geconsolideerde „special purpose entity” omvat die het financiële actief heeft verworven en de kasstromen aan derden doorgeeft.

Beoordeling van de overdracht van risico’s en voordelen van de rechthebbende op het financiële actief (alinea 20)

TL39. Voorbeelden van wanneer een entiteit nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het financiële actief overdraagt, zijn:

(a) een onvoorwaardelijke verkoop van een financieel actief;

(b) een verkoop van een financieel actief met een optie om het financiële actief terug te kopen tegen de reële waarde op het moment van de terugkoop;

en

(c) een verkoop van een financieel actief met een put- of een calloptie die diep „out of the money” is (dat wil zeggen een optie die zo diep „out of the money” is dat het zeer onwaarschijnlijk is dat deze vóór de afloopdatum „in the money” geraakt).

TL40. Voorbeelden van wanneer een entiteit nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het financiële actief heeft behouden, zijn:

(a) een verkoop- en terugkooptransactie waarbij de terugkoopprijs een vaste prijs is of de verkoopprijs plus een rendementsopslag van de leninggever;

(b) een effectenuitleenovereenkomst;

(c) een verkoop van een financieel actief in combinatie met een „total return swap” waarmee het marktrisico weer aan de entiteit wordt overdragen;

(d) een verkoop van een financieel actief in combinatie met een put- of een calloptie die diep „in the money” is (dat wil zeggen een optie die zo diep „in the money” is dat het zeer onwaarschijnlijk is dat deze vóór de afloopdatum „out of the money” geraakt);

en

(e) een verkoop van kortlopende vorderingen waarbij de entiteit de verkrijger garandeert dat de verkrijger wordt gecompenseerd voor kredietverliezen die waarschijnlijk zullen optreden.

TL41. Indien een entiteit bepaalt dat zij als gevolg van de overdracht nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het overgedragen actief heeft overgedragen, neemt zij het overgedragen actief daarna niet meer op, tenzij de entiteit het overgedragen actief in een nieuwe transactie opnieuw verwerft.

Beoordeling van de overdracht van beschikkingsmacht

TL42. Een entiteit heeft de beschikkingsmacht over een overgedragen actief niet behouden indien de verkrijger in de praktijk de mogelijkheid heeft om het overgedragen actief te verkopen. Een entiteit heeft de beschikkingsmacht over een overgedragen actief behouden indien de verkrijger in de praktijk niet de mogelijkheid heeft om het overgedragen actief te verkopen. Een verkrijger heeft in de praktijk de mogelijkheid om het overgedragen actief te verkopen indien dit op een actieve markt wordt verhandeld, omdat de verkrijger het overgedragen actief op de markt zou kunnen terugkopen indien hij het actief aan de entiteit moet teruggeven. Een verkrijger kan bijvoorbeeld in de praktijk de mogelijkheid hebben om een overgedragen actief te verkopen indien de entiteit met betrekking tot het overgedragen actief de optie heeft om het terug te kopen, maar de verkrijger het overgedragen actief op eenvoudige wijze op de markt kan verwerven indien van de optie wordt gebruikgemaakt. Een verkrijger heeft in de praktijk niet de mogelijkheid om het overgedragen actief te verkopen indien de entiteit een dergelijke optie behoudt en de verkrijger het overgedragen actief niet op eenvoudige wijze op de markt kan verwerven indien de entiteit de optie uitoefent.

TL43. De verkrijger heeft in de praktijk alleen de mogelijkheid om het overgedragen actief te verkopen indien de verkrijger het overgedragen actief in zijn geheel aan een derde kan verkopen en in staat is eenzijdig van die mogelijkheid gebruik te maken, zonder aanvullende beperkingen ten aanzien van de overdracht op te leggen. De essentiële vraag is wat de verkrijger in de praktijk kan doen, niet welke contractuele rechten de verkrijger heeft betreffende wat hij met het overgedragen actief kan doen, of welke contractuele verboden bestaan. Met name:

(a) een contractueel recht om het overgedragen actief te vervreemden heeft in de praktijk weinig betekenis indien er geen markt voor het overgedragen actief bestaat;

en

(b) een mogelijkheid om het overgedragen actief te vervreemden is in de praktijk van geringe betekenis indien men niet vrij is om hiervan gebruik te maken. Daarom:

(i) dient de mogelijkheid van de verkrijger om het overgedragen actief te vervreemden niet afhankelijk te zijn van de handelingen van anderen (dat wil zeggen dat er sprake moet zijn van een mogelijkheid waarvan eenzijdig kan worden gebruikgemaakt);

en

(ii) de verkrijger moet in staat zijn het overgedragen actief te vervreemden zonder restrictieve voorwaarden of „verplichtingen” te hoeven opleggen (bijvoorbeeld wat betreft de inhoud van de beheersdiensten of een optie op grond waarvan de verkrijger het recht heeft het actief terug te kopen).

TL44. Het blote feit dat het onwaarschijnlijk is dat de verkrijger het overgedragen actief zal verkopen, betekent niet dat de overdragende partij de beschikkingsmacht over het overgedragen actief heeft behouden. Indien er echter een putoptie of garantie bestaat die de verkrijger beperkingen oplegt ten aanzien van de verkoop van het overgedragen actief, dan heeft de overdragende partij de beschikkingsmacht over het overgedragen actief behouden. Indien bijvoorbeeld een putoptie of garantie van voldoende waarde is, beperkt deze de verkrijger bij de verkoop van het overgedragen actief omdat de verkrijger in de praktijk het overgedragen actief niet aan een derde zou verkopen zonder daaraan een vergelijkbare optie of andere restrictieve voorwaarden te verbinden. De verkrijger zou in plaats daarvan het overgedragen actief houden teneinde betalingen uit hoofde van de garantie of putoptie te ontvangen. De verkrijger heeft onder deze omstandigheden de beschikkingsmacht over het overgedragen actief behouden.

Overdrachten die voor verwijdering van de balans in aanmerking komen

TL45. Een entiteit kan het recht op een deel van de rentebetalingen op overgedragen activa behouden als vergoeding voor beheersdiensten met betrekking tot deze activa. Het deel van de rentebetalingen waarvan de entiteit bij beëindiging of overdracht van het contract betreffende de beheersdiensten zou afzien, wordt aan het servicing-actief of de servicing-verplichting toegerekend. Het deel van de rentebetalingen waarvan de entiteit niet zou afzien, is een te ontvangen rentecoupon. Indien de entiteit bijvoorbeeld bij beëindiging of overdracht van het servicing-contract niet van de rente zou afzien, is de gehele rentemarge een te ontvangen rentecoupon. Voor de toepassing van alinea 27 worden de reële waarde van het servicing-actief en die van de te ontvangen rentecoupon gebruikt om de boekwaarde van de vordering toe te rekenen aan het deel van het actief dat niet langer wordt opgenomen en het deel dat opgenomen blijft worden. Indien er geen vergoeding voor beheersdiensten is vastgelegd, of indien de te ontvangen vergoeding naar verwachting ontoereikend is om de entiteit voldoende te compenseren voor het verlenen van de beheersdiensten, wordt een servicing-verplichting tegen reële waarde opgenomen uit hoofde van de plicht de dienst te verzorgen.

TL46. Bij het schatten van de reële waarde van het deel dat volgens alinea 27 opgenomen blijft worden en het deel dat niet langer wordt opgenomen, past een entiteit naast de vereisten in alinea 28 de vereisten toe inzake waardering tegen reële waarde opgenomen in alinea 48, 49 en TL69 tot en met TL82.

Overdrachten die niet voor verwijdering van de balans in aanmerking komen

TL47. Het volgende is een toepassing van het principe dat in alinea 29 is uiteengezet. Indien een door de entiteit verstrekte garantie in verband met verliezen als gevolg van wanbetaling op het overgedragen actief het niet mogelijk maakt om een overgedragen actief niet langer in de balans op te nemen omdat de entiteit nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het overgedragen actief heeft behouden, blijft het overgedragen actief in zijn geheel opgenomen, en wordt de ontvangen vergoeding opgenomen als een verplichting.

Aanhoudende betrokkenheid bij overgedragen activa

TL48. Hierna volgen voorbeelden van de wijze waarop een entiteit een overgedragen actief en de hieraan verbonden verplichting volgens alinea 30 opneemt.

Alle activa

(a) Indien een door een entiteit verstrekte garantie voor verliezen als gevolg van wanbetaling op een overgedragen actief het niet langer opnemen van het overgedragen actief tot de omvang van de aanhoudende betrokkenheid in de weg staat, wordt het overgedragen actief gewaardeerd op (i) de boekwaarde van het actief of, indien lager, (ii) het bedrag van de bij de overdracht ontvangen vergoeding dat de entiteit maximaal zou moeten terugbetalen („het garantiebedrag”). De hieraan verbonden verplichting wordt bij eerste opname gewaardeerd op het garantiebedrag vermeerderd met de reële waarde van de garantie (die normaliter overeenkomt met de voor de garantie ontvangen vergoeding). Na eerste opname wordt de eerste reële waarde van de garantie in de winst- en verliesrekening opgenomen op basis van tijdsevenredigheid (zie IAS 18), en de boekwaarde van het actief wordt verminderd met eventuele bijzondere waardeverminderingsverliezen.

Activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs

(b) Indien een verplichting uit hoofde van een door een entiteit geschreven putoptie of een recht uit hoofde van een door een entiteit gehouden calloptie het niet langer opnemen van een overgedragen actief in de weg staat, en de entiteit het overgedragen actief tegen geamortiseerde kostprijs waardeert, wordt de hieraan verbonden verplichting tegen kostprijs (dat wil zeggen de ontvangen vergoeding) gewaardeerd, gecorrigeerd voor het verschil tussen die kostprijs en de geamortiseerde kostprijs van het overgedragen actief op de vervaldatum van de optie. Veronderstel bijvoorbeeld dat de geamortiseerde kostprijs en de boekwaarde van het actief op de datum van overdracht CU 98 bedragen en dat de ontvangen vergoeding CU 95 bedraagt. De geamortiseerde kostprijs van het actief op de uitoefendatum van de optie zal CU 100 bedragen. De eerste boekwaarde van de verbonden verplichting bedraagt CU 95 en het verschil tussen CU 95 en CU 100 wordt in de winst- en verliesrekening opgenomen met behulp van de effectieve-rentemethode. Indien de optie wordt uitgeoefend, wordt een verschil tussen de boekwaarde van de verbonden verplichting en de uitoefenprijs in de winst- en verliesrekening opgenomen.

Activa gewaardeerd tegen reële waarde

(c) Indien een door een entiteit behouden recht uit hoofde van een calloptie het niet langer opnemen van een overgedragen actief in de weg staat, en de entiteit het overgedragen actief tegen reële waarde waardeert, blijft het actief tegen reële waarde gewaardeerd worden. De verbonden verplichting wordt gewaardeerd tegen (i) de uitoefenprijs van de optie verminderd met de tijdswaarde van de optie indien de optie „in the money” of „at the money” is, of (ii) de reële waarde van het overgedragen actief verminderd met de tijdswaarde van de optie indien de optie „out of the money” is. Met de aanpassing van de waardering van de verbonden verplichting wordt bewerkstelligd dat de nettoboekwaarde van het actief en de hieraan verbonden verplichting gelijk is aan de reële waarde van het calloptierecht. Indien bijvoorbeeld de reële waarde van het onderliggende actief CU 80 bedraagt, de uitoefenprijs CU 95 is en de tijdswaarde van de optie CU 5 is, bedraagt de boekwaarde van de verbonden verplichting CU 75 (CU 80 – CU 5) en is de boekwaarde van het overgedragen actief CU 80 (de reële waarde).

(d) Indien een door een entiteit geschreven optie het niet langer opnemen van een overgedragen actief in de weg staat, en de entiteit het overgedragen actief tegen reële waarde waardeert, wordt de verbonden verplichting gewaardeerd tegen de uitoefenprijs van de optie vermeerderd met de tijdswaarde van de optie. De waardering van het actief tegen reële waarde geschiedt tegen de laagste van de reële waarde en de uitoefenprijs van de optie, omdat de entiteit geen recht heeft op een toename van de reële waarde van het overgedragen actief die boven de uitoefenprijs van de optie uitstijgt. Hierdoor is de nettoboekwaarde van het actief en de hieraan verbonden verplichting gelijk is aan de reële waarde van verplichting uit hoofde van de putoptie. Indien bijvoorbeeld de reële waarde van het onderliggende actief CU 120 bedraagt, de uitoefenprijs CU 100 en de tijdswaarde van de optie CU 5 bedraagt, bedraagt de boekwaarde van de verbonden verplichting CU 105 (CU 100 + CU 5) en is de boekwaarde van het overgedragen actief CU 100 (in dit geval de uitoefenprijs van de optie).

(e) Indien een collar, in de vorm van een gekochte calloptie of geschreven putoptie het niet langer opnemen van een overgedragen actief in de weg staat, en de entiteit het actief tegen reële waarde waardeert, blijft zij het actief tegen reële waarde waarderen. De verbonden verplichting wordt gewaardeerd op (i) de som van de uitoefenprijs van de calloptie en de reële waarde van de putoptie verminderd met de tijdswaarde van de calloptie, indien de calloptie „in the money” of „at the money” is, of (ii) de som van de reële waarde van het actief en de reële waarde van de putoptie verminderd met de tijdswaarde van de calloptie, indien de calloptie „out of the money” is. Met de aanpassing van de verbonden verplichting wordt bewerkstelligd dat de nettoboekwaarde van het actief en de hieraan verbonden verplichting gelijk is aan de reële waarde van de door de entiteit gehouden en geschreven opties. Veronderstel bijvoorbeeld dat een entiteit een financieel actief overdraagt dat tegen reële waarde wordt gewaardeerd, en tegelijkertijd een calloptie met een uitoefenprijs van CU 120 koopt en een putoptie met een uitoefenprijs van CU 80 schrijft. Er wordt tevens vanuit gegaan dat de reële waarde van het actief op de datum van de overdracht CU 100 bedraagt. De tijdswaarde van de putoptie bedraagt CU 1 en van de calloptie CU 5. De entiteit neemt in dit geval een actief op van CU 100 (de reële waarde van het actief) en een verplichting van CU 96 [(CU 100 + CU 1) – CU 5]. Dat levert een nettoboekwaarde op van CU 4, hetgeen overeenkomt met de reële waarde van de door de entiteit gehouden optie en geschreven optie.

Alle overdrachten

TL49. Voorzover een overdracht van een financieel actief niet voor niet langer opnemen in aanmerking komt, worden de aan de overdracht verbonden contractuele rechten en verplichtingen niet afzonderlijk als derivaten verwerkt, indien de opname van zowel het derivaat als hetzij het overgedragen actief of de uit de overdracht voortvloeiende verplichting ertoe zouden leiden dat dezelfde rechten of verplichtingen twee maal zouden worden opgenomen. Als bijvoorbeeld de overdragende partij een calloptie behoudt, dan kan dit betekenen dat een overdracht van financiële activa administratief niet als een verkoop wordt verwerkt. De calloptie wordt in dat geval niet afzonderlijk opgenomen als een afgeleid actief.

TL50. Voorzover een overdracht van een financieel actief niet voor verwijdering van de balans in aanmerking komt, neemt de verkrijger het overgedragen actief niet op als actief. De verkrijger boekt de geldmiddelen of een andere betaalde vergoeding af en neemt een vordering op de overdragende partij op. Indien de overdragende partij zowel een recht als een verplichting heeft om de beschikkingsmacht over een geheel overgedragen actief opnieuw te verwerven (zoals op grond van een terugkoopovereenkomst), mag de verkrijger de vordering administratief als lening of vordering verwerken.

Voorbeelden

TL51. De volgende voorbeelden laten zien hoe de principes in IAS 39 inzake niet langer opnemen in de balans worden toegepast.

(a)  Terugkoopovereenkomsten en effectenuitlening.Indien een financieel actief wordt verkocht op grond van een overeenkomst waarbij het actief tegen een vaste prijs wordt teruggekocht, of tegen de verkoopprijs verhoogd met een rendementsopslag van een leninggever, of indien het actief wordt geleend op grond van de overeenkomst waarbij het aan de overdragende partij wordt teruggeleverd, wordt het niet van de balans verwijderd omdat de overdragende partij nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het actief behoudt. Indien de verkrijger het recht verkrijgt om het actief te verkopen of verpanden, herclassificeert de overdragende partij het actief op de balans, bijvoorbeeld als een geleend actief of terugkoopvordering.

(b)  Terugkoopovereenkomsten en effectenuitlening – activa die nagenoeg gelijk zijn. Indien een financieel actief wordt verkocht op grond van een overeenkomst waarbij (nagenoeg) hetzelfde actief tegen een vaste prijs wordt teruggekocht, of tegen de verkoopprijs verhoogd met een rendementsopslag van een leninggever, of indien het actief wordt geleend of uitgeleend op grond van een overeenkomst waarbij (nagenoeg) hetzelfde actief aan de overdragende partij wordt teruggeleverd, wordt het niet van de balans verwijderd omdat de overdragende partij nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het financiële actief behoudt.

(c)  Terugkoopovereenkomsten en effectenuitlening – substitutierecht. Indien een terugkoopovereenkomst tegen een vaste terugkooprijs of een prijs die gelijk is aan de verkoopprijs verhoogd met een rendementsopslag van een leninggever, of een vergelijkbare effectenuitleentransactie, de verkrijger het recht verschaft om op de terugkoopdatum vergelijkbare activa met dezelfde reële waarde als het overgedragen actief te vervangen, wordt het op grond van een terugkoopovereenkomst of effectenuitleentransactie verkochte of uitgeleende actief niet van de balans verwijderd, omdat de overdragende partij nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het actief behoudt.

(d)  Eerste recht van terugkoop tegen reële waarde. Indien een entiteit een financieel actief verkoopt en alleen een eerste recht van terugkoop van het overgedragen actief tegen reële waarde behoudt indien de verkrijger het vervolgens verkoopt, neemt de entiteit het actief niet langer op in de balans, omdat zij nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het financiële actief heeft overgedragen.

(e)  „Wash sale”-transactie. De terugkoop van een financieel actief kort nadat het verkocht is, wordt soms aangeduid als een „wash sale”. Een dergelijke terugkoop sluit de mogelijkheid van niet langer opnemen niet uit, mits de oorspronkelijke transactie aan de vereisten inzake niet langer opnemen voldeed. Indien een overeenkomst voor de verkoop van een financieel actief echter gelijktijdig wordt aangegaan met een overeenkomst om hetzelfde actief tegen een vaste prijs terug te kopen, of tegen de verkoopprijs vermeerderd met een rendementsopslag van een leninggever, dan wordt het actief niet van de balans verwijderd.

(f)  Putopies en callopties die diep „in the money” zijn. Indien een overgedragen financieel actief door de overdragende partij kan worden teruggekocht en de calloptie diep „in the money” is, komt de overdracht niet voor niet langer opnemen in aanmerking omdat de overdragende partij nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het actief heeft behouden. Evenzo geldt dat indien het financiële actief door de verkrijger kan worden terugverkocht en de putoptie diep „in the money” is, de overdracht niet voor niet langer opnemen in aanmerking komt omdat de overdragende partij nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het financiële actief heeft behouden.

(g)  Putopies en callopties die diep „out of the money” zijn. Een financieel actief dat wordt overgedragen en waarbij de verkrijger een putoptie houdt die diep „out of the money” is, of waarbij de overdragende partij een calloptie houdt die diep „out of the money” is, wordt niet langer opgenomen in de balans. Dit wordt verklaard door het feit dat de overdragende partij nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het financiële actief heeft overgedragen.

(h)  Op eenvoudige wijze verkrijgbare activa waarop een calloptie uitstaat die noch diep „in the money” noch diep „out of the money” is. Indien een entiteit een calloptie heeft op een actief dat op eenvoudige wijze op de markt verkrijgbaar is en de optie noch diep „in the money” noch diep „out of the money” is, wordt het actief niet langer opgenomen. Dit komt doordat de entiteit (i) nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het actief noch heeft behouden noch heeft overgedragen, en (ii) geen beschikkingsmacht heeft behouden. Indien het actief echter niet op eenvoudige wijze op de markt verkrijgbaar is, mag het actief niet verder van de balans worden verwijderd dan tot het bedrag van het actief waarop een calloptie uitstaat, omdat de entiteit de beschikkingsmacht over het actief heeft behouden.

(i)  Een niet op eenvoudige wijze verkrijgbaar actief waarop een geschreven putoptie uitstaat die noch diep „in the money” is noch diep „out of the money”. Indien een entiteit een financieel actief overdraagt dat niet op eenvoudige wijze op de markt is te verwerven, en een putoptie schrijft die niet diep „out of the money” is, worden, door de geschreven putoptie, nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het actief door de entiteit noch gehouden noch overgedragen. De entiteit behoudt de beschikkingsmacht over een actief indien de putoptie een zodanige waarde heeft dat de verkrijger het actief niet verkoopt. In dat geval blijft het actief opgenomen worden overeenkomstig de omvang van de aanhoudende betrokkenheid van de overdragende partij (zie alinea TL44). De entiteit draagt de beschikkingsmacht over het actief over indien de putoptie niet een zodanige waarde heeft dat de verkrijger het actief niet zal verkopen. In dat geval wordt het actief niet langer opgenomen.

(j)  Activa waarop een reële waarde-putoptie of -calloptie uitstaat of die onder een termijnterugkoopovereenkomst vallen. Een overdracht van een financieel actief waarop alleen een put- of calloptie uitstaat of die onder een termijnterugkoopovereenkomst vallen waarbij een uitoefenprijs of terugkoopprijs geldt die gelijk is aan de reële waarde van het financiële actief op het moment van de terugkoop resulteert in het niet langer op nemen van het actief, omdat via de overdracht nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het financiële actief zijn overgedragen.

(k)  In geldmiddelen afgewikkelde call- en putopties. Een entiteit beoordeelt de overdracht van een financieel actief waarop een put- of calloptie uitstaat of die onder een terugkoopovereenkomst vallen die op nettobasis in geldmiddelen zal worden afgewikkeld om te bepalen of zij nagenoeg alle risico's en voordelen van de rechthebbende op het actief heeft behouden of overgedragen. Indien de entiteit niet nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het actief heeft behouden, bepaalt zij of de beschikkingsmacht over het overgedragen actief heeft behouden. Dat de put- of calloptie of de terugkoopovereenkomst op nettobasis in geldmiddelen wordt afgewikkeld, betekent niet automatisch dat de entiteit de beschikkingsmacht heeft overgedragen (zie vorenstaande alinea TL44 en sub (g), (h) en (i)).

(l)  „Removal of accounts”-bepaling Een „removal of accounts”-bepaling is een onvoorwaardelijke calloptie die een entiteit het recht geeft om onder bepaalde voorwaarden activa die zijn overgedragen, terug te kopen. Mits een dergelijke optie niet resulteert in hetzij het behouden of overdragen door de entiteit van nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op de activa sluit deze optie de mogelijkheid van niet langer opnemen alleen uit tot het bedrag waarop de terugkoop betrekking heeft (waarbij ervan wordt uitgegaan dat de verkrijger niet alle activa kan verkopen). Indien bijvoorbeeld de boekwaarde en opbrengsten uit de overdracht van leningen CU 100 000 bedragen, en elke individuele lening teruggekocht zou kunnen worden, maar het totale bedrag aan leningen die zouden kunnen worden teruggekocht, niet meer zou kunnen bedragen dan CU 10 000, dan zou CU 90 000 van de leningen in aanmerking komen voor niet langer opnemen in de balans.

(m)  Restantaankoopopties („clean-up calls”). Een entiteit, die een overdragende partij kan zijn, die beheersdiensten verleend met betrekking tot overgedragen activa kan een restantaankoopoptie houden die het recht geeft om overblijvende overgedragen activa te verwerven als het bedrag van de uitstaande activa onder een bepaald niveau zakt, dat wil zeggen het niveau waarbij de kosten van de beheersdiensten met betrekking tot die activa niet opwegen tegen de voordelen van het verlenen van de beheersdiensten. Een dergelijke restantaankoopoptie sluit de mogelijkheid van niet langer opnemen uit tot het bedrag van de activa waarop de calloptie van toepassing, mits een dergelijke restantaankoopoptie niet resulteert in het behoud of de overdracht door de entiteit van nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op de activa, en de verkrijger de activa niet kan verkopen.

(n)  Achtergestelde behouden belangen en kredietgaranties. Een entiteit kan voor de verkrijger een verlaging van het kredietrisico („credit enhancement”) bewerkstelligen door (een deel van) haar behouden belang in het overgedragen actief achter te stellen. Anderzijds kan een entiteit voor de verkrijger een verlaging van het kredietrisico bewerkstelligen door een kredietgarantie te verstrekken die ongelimiteerd kan zijn, of gelimiteerd tot een bepaald bedrag. De entiteit blijft het financiële actief in zijn geheel opnemen, indien de entiteit nagenoeg alle risico’s en voordelen van de rechthebbende op het financiële actief behoudt. Indien de entiteit niet nagenoeg alle, maar een deel van de risico’s en voordelen van de rechthebbende op het actief behoudt, en de beschikkingsmacht over het actief heeft behouden, is de mogelijkheid van niet langer opnemen in de balans uitgesloten tot het bedrag van het bedrag aan geldmiddelen of andere activa dat de entiteit verschuldigd zou kunnen zijn.

(o)  Total return swaps. Een entiteit kan een financieel actief aan een verkrijger verkopen en met de verkrijger een „total return swap” aangaan, op grond waarvan de ontvangen rente uit het onderliggende actief aan de entiteit wordt overgemaakt in ruil voor een vaste betaling of variabele rentebetaling, waarbij eventuele stijgingen of dalingen van de reële waarde van het onderliggende actief ten gunste of ten laste van de entiteit komen. In een dergelijk geval is het niet toegestaan om het actief niet langer op te nemen.

(p)  Interest rate swaps. Een entiteit kan een vastrentend financieel actief aan een verkrijger overdragen en met de verkrijger een renteswap aangaan, waardoor de entiteit een vaste rente ontvangt en een variabele rente betaalt op basis van een referentiebedrag dat gelijk is aan de hoofdsom van het overgedragen financiële actief. De renteswap sluit niet de mogelijkheid uit dat het overgedragen actief niet langer wordt opgenomen, mits de betalingen op grond van de swap niet afhankelijk zijn van betalingen die worden gedaan uit hoofde van het overgedragen actief.

(q)  Renteswaps op basis van amortisatie van het referentiebedrag. Een entiteit kan een vastrentend financieel instrument aan een verkrijger overdragen dat in de loop van de tijd wordt afbetaald, en een renteswap op basis van amortisatie met de verkrijger aangaan, op grond waarvan de entiteit een vaste rente ontvangt en een variabele rente betaalt op basis van een referentiebedrag. Indien de amortisatie van het referentiebedrag van de swap zodanig plaatsvindt dat het referentiebedrag op elk moment gelijk is aan het uitstaande bedrag van de hoofdsom van het overgedragen financiële actief zou de swap er over het algemeen toe leiden dat de entiteit een aanzienlijk risico van vervroegde aflossing behoudt. In dat geval blijft de entiteit hetzij het gehele actief opnemen, hetzij het overdragen actief opnemen overeenkomstig de omvang van de aanhoudende betrokkenheid. Daar staat tegenover dat, indien de amortisatie van het referentiebedrag van de swap niet aan het uitstaande hoofdsombedrag van het overgedragen actief is gekoppeld, een dergelijke swap niet zou leiden tot een situatie waarin de entiteit het risico van vervroegde aflossing van het actief behoudt. Vandaar dat niet langer opnemen van het actief hierdoor niet wordt uitgesloten, mits de betalingen op grond van de swap niet afhankelijk zijn van de rentebetalingen inzake het overgedragen actief en het afsluiten van de swap niet resulteert in een situatie waarin de entiteit andere belangrijke risico’s en voordelen van de rechthebbende op het overgedragen actief behoudt.

TL52. Deze alinea illustreert de toepassing van de methode bij aanhoudende betrokkenheid indien de aanhoudende betrokkenheid van een entiteit een deel van een financieel actief betreft.

Als voorbeeld wordt uitgegaan van een entiteit met een portefeuille van leningen die vervroegd aflosbaar zijn waarvan de couponrente en de effectieve rente 10 procent bedragen en waarvan de hoofdsom en de geamortiseerde kostprijs gelijk zijn aan CU 10 000. De entiteit sluit een transactie waarbij de verkrijger, in ruil voor een betaling van CU 9 115, het recht verwerft op CU 9 000 aan geïnde hoofdsomaflossingen, verhoogd met rente daarover van 9,5 procent. De entiteit behoudt het recht op CU 1 000 van de hoofdsomaflossingen verhoogd met rente daarover van 10 procent, plus de extra marge van 0,5 procent over de resterende hoofdsom van CU 9 000. De geïnde vervroegde aflossingen worden over de entiteit en de verkrijger verdeeld op basis van de verhouding 1:9, maar oninbare bedragen worden op het belang van de entiteit van CU 1 000 in mindering gebracht, totdat dat belang nihil bedraagt. De reële waarde van de leningen bedraagt op de transactiedatum CU 10 100 en de geschatte reële waarde van de extra marge van 0,5 procent bedraagt CU 40.

De entiteit bepaalt dat zij een aantal belangrijke risico’s en voordelen van de rechthebbende op het actief (bijvoorbeeld een aanzienlijk risico van vervroegde aflossing) heeft overgedragen, maar tevens een aantal belangrijke risico’s en voordelen van de rechthebbende op het actief heeft behouden (vanwege haar achtergestelde behouden belang) en de beschikkingsmacht heeft behouden. Daarom past de entiteit de benadering bij aanhoudende betrokkenheid toe.

De entiteit beschouwt bij de toepassing van deze standaard de transactie als (a) het behouden van een volledig evenredig behouden belang van CU 1 000, plus (b) de achterstelling van dat behouden belang om voor de verkrijger de verkrijger een verlaging van zijn kredietrisico te bewerkstelligen.

De entiteit berekent dat CU 9 090 (90 procent van CU 10 100) van de ontvangen vergoeding van CU 9 115 de vergoeding is voor een volledig evenredig aandeel van 90 procent. Het restant van de ontvangen vergoeding (CU 25) is de ontvangen vergoeding voor het achterstellen van het behouden belang om voor de verkrijger een lager kredietrisico te bewerkstelligen. Daarnaast is de extra marge van 0,5 procent een vergoeding die wordt ontvangen voor de verlaging van het kredietrisico van de verkrijger. De totale vergoeding die voor de verlaging van het kredietrisico wordt ontvangen, bedraagt CU 65 (CU 25 + CU 40).

De entiteit berekent de winst of het verlies op de verkoop van het 90 %-belang in de kasstromen. Indien er voor het 10 %-deel dat is overgedragen en het 90 %-deel dat is behouden op de datum van de overdracht geen afzonderlijke reële waarde beschikbaar is, rekent de entiteit de boekwaarde van het actief in overeenstemming met alinea 28 als volgt toe:



 

Geschatte reële waarde

Percentage

Toegerekende boekwaarde

Overgedragen deel

9 090

90 %

9 000

Behouden deel

1 010

10 %

1 000

Totaal

10 100

 

10 000

De entiteit berekent de winst of het verlies op de verkoop van het 90 %-belang in de kasstromen door de toegerekende boekwaarde van het overgedragen deel in mindering te brengen op de ontvangen vergoeding, dat wil zeggen CU 90 (CU 9 090 – CU 9 000). De boekwaarde van het deel dat door de entiteit wordt behouden, bedraagt CU 1 000.

Bovendien houdt de entiteit rekening met de aanhoudende betrokkenheid als gevolg van de achterstelling van haar behouden belang in geval van kredietverliezen. De entiteit neemt derhalve een actief op van CU 1 000 (het maximale kasstroombedrag dat zij als gevolg van de achterstelling niet zou ontvangen), en een verbonden verplichting van CU 1 065 (het maximale kasstroombedrag dat zij als gevolg van de achterstelling niet zou ontvangen, dat wil zeggen CU 1 000 verhoogd met de reële waarde van de achterstelling van CU 65).

De entiteit gebruikt alle bovenstaande informatie om de transactie als volgt administratief te verwerken:



 

Debet

Credit

Oorspronkelijk actief

9 000

Actief in verband met achterstelling of het overblijvende belang

1 000

Actief in verband met de ontvangen vergoeding in de vorm van extra rentemarge

40

Winst of verlies (op de overdracht)

90

Verplichting

1 065

Ontvangen geldmiddelen

9 115

Totaal

10 155

10 155

De boekwaarde van het actief onmiddellijk na de transactie bedraagt CU 2 040, opgebouwd uit de toegerekende kostprijs van het behouden deel van CU 1 000, en de aanvullende aanhoudende betrokkenheid van de entiteit als gevolg van de achterstelling van haar behouden belang in geval van kredietverliezen van CU 1 040 (hetgeen inclusief de extra rentemarge is van CU 40).

De entiteit neemt in de perioden daarna de voor de verlaging van het kredietrisico ontvangen vergoeding (CU 65) op basis van tijdsevenredigheid op, neemt rente op over het opgenomen actief met behulp van de effectieve-rentemethode en verwerkt eventuele waardeverminderingen die samenhangen met de oninbaarheid van de onderliggende leningen. Als voorbeeld van dit laatste wordt aangenomen dat in het volgende jaar CU 300 van de onderliggende leningen oninbaar is. De entiteit verlaagt het opgenomen actief met CU 600 (waarvan CU 300 betrekking heeft op het behouden belang en CU 300 op de aanvullende aanhoudende betrokkenheid als gevolg van de achterstelling van haar behouden belang bij kredietverliezen.), en verlaagt de opgenomen verplichting met CU 300. Het nettoresultaat komt uit op een waardeverminderingslast in verband met kredietverliezen van CU 300.

Aankoop of verkoop van een financieel actief volgens standaard-marktconventies (alinea 38)

TL53. Een aankoop of verkoop van financiële activa die volgens standaard-marktconventies wordt afgewikkeld, wordt administratief verwerkt op basis van hetzij de transactiedatum of de afwikkelingsdatum, zoals beschreven in alinea TL55 en TL56. De gehanteerde methode wordt consistent toegepast voor alle aankopen en verkopen van financiële activa die tot dezelfde in alinea 9 gedefinieerde categorie van financiële activa behoren. In dit verband vormen activa die voor handelsdoeleinden worden aangehouden een afzonderlijke categorie ten opzichte van activa die zijn aangemerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

TL54. Een contract dat nettoafwikkeling voorschrijft of toestaat van de waardeverandering van het contract is geen contract dat volgens standaard-marktconventies wordt afgewikkeld. In plaats daarvan wordt een dergelijk contract in de periode tussen de transactiedatum en de afwikkelingsdatum administratief als een derivaat verwerkt.

TL55. De transactiedatum is de datum waarop een entiteit zich verbindt om het actief te kopen of te verkopen. Administratieve verwerking op basis van de transactiedatum verwijst naar (a) het opnemen van een te ontvangen actief en de verplichting ervoor te betalen op de transactiedatum, en (b) het niet langer opnemen van een actief dat verkocht is en het opnemen van een vordering op de koper in verband met betaling op de transactiedatum. In het algemeen begint de rente over het actief en de overeenkomstige verplichting pas te lopen op de afwikkelingsdatum, als de andere partij rechthebbende op het actief wordt.

TL56. De afwikkelingsdatum is de datum waarop een actief aan of door een entiteit wordt geleverd. De administratieve verwerking op basis van de afwikkelingsdatum houdt in dat (a) een actief wordt opgenomen op de dag dat het door de entiteit wordt ontvangen, en (b) een actief niet langer wordt opgenomen vanaf de datum dat het door de entiteit wordt geleverd; op deze datum wordt tevens een eventuele winst of een eventueel verlies bij vervreemding opgenomen. Als administratieve verwerking op basis van de afwikkelingsdatum wordt toegepast, verwerkt een entiteit een eventuele verandering in de reële waarde van het te ontvangen actief in de periode tussen de transactiedatum en de afwikkelingsdatum administratief op dezelfde wijze als het verworven actief. De waardeverandering wordt met andere woorden niet verwerkt bij activa die tegen kostprijs of geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd; bij activa die zijn aangemerkt als financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening wordt de waardeverandering in de winst- en verliesrekening opgenomen; bij activa die voor verkoop worden aangehouden worden waardeveranderingen in het eigen vermogen opgenomen.

Niet langer opnemen van een financiële verplichting (alinea 39 tot en met 42)

TL57. Een financiële verplichting (of een deel daarvan) gaat teniet wanneer de debiteur hetzij:

(a) de verplichting (of een deel daarvan) voldoet door betaling aan de crediteur, gewoonlijk in geldmiddelen, andere financiële activa, goederen of diensten;

of

(b) juridisch wordt ontheven van de primaire verantwoordelijkheid voor de verplichting (of een deel daarvan), hetzij van rechtswege of door de crediteur. (Indien de debiteur een garantie heeft afgegeven, kan nog steeds aan deze voorwaarde worden voldaan.)

TL58. Indien een emittent van een schuldbewijs dat schuldbewijs terugkoopt, gaat de schuld teniet, zelfs indien de emittent marktmaker is in dat schuldbewijs of voornemens is het op korte termijn wederom te verkopen.

TL59. Betaling aan een derde, met inbegrip van betaling aan trusts, ontheft de debiteur op zich niet van zijn primaire verplichting jegens de crediteur, indien hierbij geen sprake is van een ontheffing van rechtswege.

TL60. Indien een debiteur een derde betaalt om een verplichting aan te gaan en de crediteur op de hoogte stelt dat de derde zijn schuldverplichting is aangegaan, verwijdert de debiteur de schuldverplichting niet van de balans, tenzij aan de voorwaarde in alinea TL57(b) wordt voldaan. Indien de debiteur een derde betaalt om een verplichting aan te gaan en de crediteur van zijn verplichting wordt gekweten, heeft de debiteur de schuld tenietgedaan. Indien de debiteur akkoord gaat het met het doen van schuldbetalingen aan de derde, of direct aan de oorspronkelijke crediteur, neemt de debiteur een nieuwe schuldverplichting jegens de derde op.

TL61. Hoewel kwijting, ongeacht of die langs gerechtelijke weg tot stand komt of door de crediteur wordt verleend, tot gevolg heeft dat een verplichting niet langer in de balans wordt opgenomen, mag de entiteit een nieuwe verplichting in de balans opnemen indien met betrekking tot de overgedragen financiële activa niet wordt voldaan aan de in alinea 15 tot en met 37 beschreven criteria voor het niet langer opnemen. Indien niet aan deze criteria wordt voldaan, worden de overgedragen niet van de balans verwijderd, en neemt de entiteit met betrekking tot de overgedragen activa een nieuwe verplichting op.

TL62. Binnen het bestek van alinea 40 wijken de voorwaarden aanzienlijk af indien de contante waarde van de kasstromen onder de nieuwe voorwaarden, met inbegrip van het saldo van betaalde en ontvangen provisies gedisconteerd tegen de effectieve rente, ten minste 10 % verschilt van de contante waarde van de resterende kasstromen van de oorspronkelijke financiële verplichting. Indien een ruil van schuldbewijzen of wijziging van voorwaarden administratief als schulddelging wordt verwerkt, worden gemaakte kosten of provisies opgenomen als deel van de winst of het verlies op de gedelgde schuld. Als de ruil of wijziging administratief niet als een schulddelging wordt verwerkt, vormen de gemaakte kosten of betaalde honoraria een aanpassing van de boekwaarde van de verplichting en worden ze geamortiseerd over de resterende looptijd van de gewijzigde verplichting.

TL63. In sommige gevallen verleent een crediteur een debiteur kwijting van zijn bestaande verplichting tot betaling, maar neemt de debiteur een garantieverplichting tot betaling op zich indien de partij die de primaire aansprakelijkheid op zich neemt, in gebreke blijft. In dat geval:

(a) neemt de debiteur een nieuwe financiële verplichting op gebaseerd op de reële waarde van zijn verplichting uit hoofde van de garantie;

en

(b) neemt de debiteur een winst of verlies op gebaseerd op het verschil tussen (i) de eventueel betaalde opbrengst en (ii) de boekwaarde van de oorspronkelijke financiële verplichting verminderd met de reële waarde van de nieuwe financiële verplichting.

Waardering (alinea 43 tot en met 70)

Eerste waardering van financiële activa en financiële verplichtingen (alinea 43)

TL64. De reële waarde van een financieel instrument bij eerste opname komt normaliter overeen met de transactieprijs (dat wil zeggen de reële waarde van de betaalde of ontvangen vergoeding, zie tevens alinea TL76). Indien echter een deel van de betaalde of ontvangen vergoeding voor iets anders is dan het financiële instrument, dan wordt de reële waarde van het financiële instrument met behulp van een waarderingstechniek geschat (zie alinea TL74 tot en met TL79). De reële waarde van een niet-rentedragende langlopende lening of vordering kan bijvoorbeeld worden geschat als de contante waarde van alle toekomstige kasontvangsten, gedisconteerd tegen de geldende marktrente voor een vergelijkbaar instrument (vergelijkbaar in de zin van de valuta, de looptijd, rentesoort en andere factoren) met een vergelijkbare kredietwaardigheid. Een eventueel aanvullend geleend bedrag is een last of een opbrengstvermindering tenzij deze voor opname als een ander type actief in aanmerking komt.

TL65. Indien een entiteit een lening creëert met een niet-marktrente (bijvoorbeeld 5 procent terwijl de marktrente voor vergelijkbare leningen 8 procent bedraagt), en een vooruitbetaalde vergoeding ontvangt, neemt de entiteit de lening op reële waarde op, dat wil zeggen na aftrek van de ontvangen vergoeding. De entiteit brengt het disagio ten laste van de winst- en verliesrekening met behulp van de effectieve-rentemethode.

Waardering van financiële activa na de eerste opname (alinea 45 en 46)

TL66. Indien een financieel instrument dat voorheen als een financieel actief werd opgenomen, tegen reële waarde wordt gewaardeerd, en de reële waarde beneden nihil daalt, is het overeenkomstig alinea 47 een financiële verplichting.

TL67. Het volgende voorbeeld illustreert de administratieve verwerking van transactiekosten bij de eerste opname in de balans en de waardering daarna van een financieel actief dat voor verkoop beschikbaar is. Een actief wordt verworven voor CU 100 verhoogd met een aankoopprovisie van CU 2. Bij eerste opname wordt het actief opgenomen tegen een waarde van CU 102. De volgende verslagdatum is één dag later; op die dag is de genoteerde marktprijs van het actief CU 100. Indien het actief zou worden verkocht, zou een provisie van CU 3 worden betaald. Op dat moment wordt het actief gewaardeerd op CU 100 (zonder rekening te houden met de mogelijke provisie bij verkoop) en wordt een verlies van CU 2 in het eigen vermogen opgenomen. Indien het voor verkoop beschikbare financiële actief een actief is met vaste of bepaalbare betalingen worden de transactiekosten geamortiseerd met behulp van de effectieve-rentemethode. Indien het voor verkoop beschikbare financiële actief geen vaste of bepaalbare betalingen kent, worden de transactiekosten in de winst- en verliesrekening opgenomen zodra het actief niet langer wordt opgenomen of een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan.

TL68. Instrumenten die als leningen en vorderingen worden geclassificeerd wordt gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, zonder rekening te houden met het voornemen van de entiteit om deze tot einde looptijd aan te houden.

Overwegingen met betrekking tot de waardering tegen reële waarde (alinea 48 en 49)

TL69. Aan de definitie van reële waarde ligt de veronderstelling ten grondslag dat de continuïteit van een entiteit gegarandeerd is, zonder enige intentie of noodzaak om over te gaan tot liquidatie, belangrijke inkrimping van de bedrijfsactiviteiten of het afsluiten van een transactie onder ongunstige voorwaarden. De reële waarde is derhalve niet het bedrag dat een entiteit zou ontvangen of betalen in geval van een gedwongen transactie, onvrijwillige liquidatie of gedwongen verkoop. De reële waarde is echter wel een afspiegeling van de kredietkwaliteit van het instrument.

TL70. In deze standaard omvatten de begrippen „biedkoers” en „vraagprijs” (soms aangeduid als „actuele vraagprijs”) in de context van genoteerde marktprijzen, en het begrip „bid-ask spread” uitsluitend transactiekosten. Andere aanpassingen om tot de reële waarde te komen (bijvoorbeeld in verband met het kredietrisico betreffende tegenpartijen) zijn niet in het begrip „bid-ask spread” opgenomen.

Actieve markt: genoteerde prijs

TL71. Een financieel instrument wordt beschouwd als genoteerd op een actieve markt indien er op eenvoudige wijze en regelmatig genoteerde prijzen beschikbaar zijn, afkomstig van een beurs, handelaar, makelaar, sectorgroep, „pricing service” of regelgevende instantie, en deze prijzen ontleend zijn aan daadwerkelijke en regelmatig uitgevoerde markttransacties tussen onafhankelijke partijen. De reële waarde wordt gedefinieerd als de prijs die tot stand komt tussen een tot een transactie bereid zijnde koper en een tot een transactie bereid zijnde verkoper die onafhankelijk zijn. Het doel van het bepalen van de reële waarde van een financieel instrument dat op een actieve markt wordt verhandeld is om tot de prijs te komen waartegen op de balansdatum een transactie in dat instrument (dat wil zeggen zonder het instrument aan te passen of de samenstelling ervan te wijzigen) zou plaatsvinden op de gunstigste actieve markt tot welke de entiteit directe toegang heeft. De entiteit past de prijs in de meer gunstige markt echter aan om de verschillen tot uitdrukking te brengen wat betreft het aan de tegenpartij verbonden kredietrisico tussen instrumenten die in die markt worden verhandeld en de markt waarop de waardering betrekking heeft. Het bestaan van gepubliceerde prijsnoteringen op een actieve markt is de beste indicatie van de reële waarde en deze worden, indien deze bestaan, gebruikt om het financiële actief of de financiële verplichting te waarderen.

TL72. De geëigende genoteerde marktprijs voor een aangehouden actief of een uit te geven verplichting is gewoonlijk de actuele biedkoers, en voor een te verwerven actief of een opgenomen verplichting, de actuele vraagprijs. Indien een entiteit het marktrisico van activa en passiva heeft waarvan de marktrisico’s elkaar compenseren, kan zij middenkoersen gebruiken als basis voor de bepaling van de reële waarde van de elkaar compenserende risicoposities en, afhankelijk van het feit of de nettopositie een verplichting of een actief is de biedkoers of de vraagprijs toepassen. Indien de actuele biedkoers en laatkoers niet beschikbaar zijn, kan de prijs van de meest recente transactie een indicatie geven van de actuele reële waarde, vooropgesteld dat er zich sinds de transactiedatum geen belangrijke verandering in de economische omstandigheden heeft voorgedaan. Indien de omstandigheden sinds de transactiedatum zijn veranderd (bijvoorbeeld een verandering in de risicovrije rentevoet na de publicatie van de meest recente prijsnotering van een bedrijfsobligatie) wordt de verandering in de omstandigheden tot uitdrukking gebracht in de reële waarde aan de hand van actuele prijzen of voeten voor vergelijkbare instrumenten. Evenzo wordt de prijs aangepast indien de entiteit kan aantonen dat de laatste transactieprijs niet de reële waarde is (bijvoorbeeld omdat deze overeenkwam met het bedrag dat een entiteit zou ontvangen of betalen bij een gedwongen transactie, onvrijwillige liquidatie of gedwongen verkoop). De reële waarde van een portefeuille van financiële instrumenten is het product van de hoeveelheid per instrument en de genoteerde marktprijs. Indien voor een financieel instrument als geheel geen marktprijs op een actieve markt bestaat, maar er wel actieve markten bestaan voor de samenstellende delen daarvan, wordt de reële waarde bepaald op basis van de relevante marktprijzen van de samenstellende delen.

TL73. Indien een rentevoet (in plaats van een prijs) op een markt wordt genoteerd, gebruikt de entiteit die genoteerde marktvoet als basis om met behulp van een waarderingstechniek de reële waarde te bepalen. Indien de marktvoet geen kredietrisico omvat, of ander factoren die marktdeelnemers in de waardering van het instrument zouden betrekken, past de entiteit de voet aan in verband met deze factoren.

Geen actieve markt: waarderingstechniek

TL74. Indien de markt voor een financieel instrument geen actieve markt is, bepaalt de entiteit de reële waarde met behulp van een waarderingstechniek. Waarderingstechnieken omvatten, indien beschikbaar, het gebruik van markttransacties tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn, de vergelijking met de actuele reële waarde van een ander instrument dat in wezen hetzelfde is, contante-waardeberekeningen en optiewaarderingsmodellen. Indien er een waarderingstechniek is die door veel marktpartijen wordt gebruikt om de prijs van het instrument te bepalen en die techniek heeft bewezen betrouwbare schattingen op te leveren van prijzen in daadwerkelijke markttransacties, dan gebruikt de entiteit deze techniek.

TL75. Het doel van het gebruik van een waarderingstechniek is om vast te stellen wat de transactieprijs op de waarderingsdatum zou zijn geweest bij een zakelijke, objectieve transactie tussen partijen die onafhankelijk zijn en handelen op basis van normale bedrijfsoverwegingen. De reële waarde wordt geschat op basis van de resultaten van een waarderingstechniek die zoveel mogelijk gebruikmaakt van marktgegevens, en die zo weinig mogelijk afhankelijk is van gegevens die specifiek zijn voor de entiteit. Een waarderingstechniek resulteert naar verwachting in een realistische schatting van de reële waarde indien (a) indien deze op een redelijke wijze simuleert hoe de markt het instrument naar verwachting zou waarderen en (b) de basisgegevens voor de waarderingstechniek een redelijke afspiegeling zijn van de marktverwachtingen en maatstaven voor de risico-rendementfactoren die inherent zijn aan het financiële instrument.

TL76. Een waarderingstechniek (a) omvat derhalve alle factoren die marktdeelnemers in beschouwing zouden nemen bij het vaststellen van de prijs en (b) is in overeenstemming met aanvaarde economische methoden voor het waarderen van financiële instrumenten. De waarderingstechniek wordt periodiek door de entiteit aangepast en getoetst op de werking ervan, aan de hand van prijzen uit waarneembare actuele markttransacties in hetzelfde instrument (dat wil zeggen zonder aanpassing of verandering van samenstelling) of op basis van beschikbare waarneembare marktgegevens. Een entiteit verkrijgt op consistente wijze marktgegevens van dezelfde markt waarop het instrument werd gecreëerd of verworven. De beste indicatie van de reële waarde van een financieel instrument bij eerste opname is de transactieprijs (dat wil zeggen de reële waarde van de betaalde of ontvangen vergoeding), tenzij de reële waarde van dat instrument wordt ontleend aan een vergelijking met andere waarneembare actuele markttransacties in hetzelfde instrument (dat wil zeggen zonder aanpassing of verandering van samenstelling), of op basis van een waarderingstechniek waarvan de variabelen alleen uit gegevens uit waarneembare markten bestaan.

▼M8

TL76A. De waardering van het financieel actief of de financiële verplichting na eerste opname en de opname van winsten en verliezen na eerste opname dient in overeenstemming te zijn met de vereisten van deze standaard. De toepassing van alinea TL76 kan ertoe leiden dat er geen winst of verlies wordt opgenomen bij de eerste opname van een financieel actief of een financiële verplichting. In een dergelijk geval schrijft IAS 39 voor dat een winst of verlies uitsluitend dient te worden opgenomen na eerste opname voorzover de winst of het verlies voortvloeit uit een wijziging van een factor (waaronder de factor tijd) die marktdeelnemers in overweging zouden nemen bij het bepalen van een prijs.

▼M2

TL77. De eerste verwerving of creatie van een financieel actief of het ontstaan van een financiële verplichting is een markttransactie die een basis vormt voor het schatten van de reële waarde van het instrument. Met name indien het financiële instrument een schuldbewijs (bijvoorbeeld een lening) is, kan de reële waarde worden bepaald door vergelijking met de marktomstandigheden die bij verwerving of creatie bestonden en de actuele marktomstandigheden of momenteel door de entiteit of anderen in rekening gebrachte rente voor vergelijkbare schuldbewijzen (dat wil zeggen vergelijkbaar wat betreft resterende looptijd, kasstroomverloop, valuta, kredietrisico, onderpand en rentebasis). Anderzijds kan een schatting van de actuele marktrente worden ontleend aan een referentierente die uitgaat van een betere kredietkwaliteit dan van het onderliggende schuldbewijs, waarbij de „credit spread” constant wordt gehouden en aanpassingen worden doorgevoerd in verband met de verandering van de referentierente na de creatie van het schuldbewijs. Voorwaarde is dat er geen verandering is opgetreden in het kredietrisico van de debiteur en de toepasselijke „credit spreads” na de creatie van het schuldbewijs. Indien de omstandigheden na de meest recente markttransactie zijn veranderd, wordt de overeenkomstige verandering in de reële waarde van het te waarderen financiële instrument bepaald via vergelijking met de actuele prijzen of voeten voor vergelijkbare financiële instrumenten, voorzover noodzakelijk aangepast in verband met verschillen met het te waarderen instrument.

TL78. De mogelijkheid bestaat dat niet op iedere waarderingsdag dezelfde informatie beschikbaar is. Op het tijdstip waarop een entiteit een lening verstrekt die, of een schuldbewijs verwerft dat, niet actief wordt verhandeld, heeft de entiteit bijvoorbeeld een transactieprijs die tevens een marktprijs is. De mogelijkheid bestaat echter dat er op de volgende waarderingsdag geen nieuwe transactiegegevens bekend zijn en, hoewel de entiteit het algemene niveau van de marktrente kan bepalen, weet zij mogelijk niet van welk krediet- of ander risiconiveau marktdeelnemers uitgaan bij de waardering van het instrument op dat tijdstip. Een entiteit beschikt misschien niet over gegevens van recente transacties om de relevante „credit spread” boven de basisrente te bepalen die noodzakelijk is om bij een contante-waardeberekening de disconteringsvoet te bepalen. Het zou redelijk zijn om, bij afwezigheid van aanwijzingen die op het tegendeel duiden, te veronderstellen dat de „credit spread” die bestond op het moment dat de lening werd verstrekt, niet is veranderd. Van de entiteit wordt verwacht dat zij zich redelijkerwijs inspant om te bepalen of er aanwijzingen zijn dat er in dergelijke factoren in verandering is opgetreden. Wanneer er aanwijzingen zijn dat een verandering is opgetreden, beoordeelt de entiteit bij het bepalen van de reële waarde van het financiële instrument de gevolgen van de verandering.

TL79. Bij de toepassing van contante-waardeberekeningen gebruikt een entiteit een of meerdere disconteringsvoeten die gelijk zijn aan het geldende rendement op financiële instrumenten die in wezen dezelfde voorwaarden en kenmerken hebben, inclusief de kredietkwaliteit van het instrument, de resterende periode waarvoor de contractuele rentevoet is vastgesteld, de resterende periode voor terugbetaling van de hoofdsom, en de valuta waarin de betalingen moeten worden verricht. Kortlopende vorderingen en schulden zonder aangegeven rente mogen gewaardeerd worden op het oorspronkelijke factuurbedrag, indien het effect van discontering niet van materiële betekenis is.

Geen actieve markt: eigen-vermogensinstrumenten

TL80. De reële waarde van beleggingen in eigen-vermogensinstrumenten zonder een op een actieve markt genoteerde marktprijs en derivaten die zijn gekoppeld aan, en moeten worden afgewikkeld door, levering van een dergelijk niet-genoteerd eigen-vermogensinstrument (zie alinea 46(c) en 47) is op betrouwbare wijze te bepalen indien (a) de variabiliteit in de bandbreedte van redelijke schattingen van de reële waarde niet belangrijk is voor dat instrument of (b) de waarschijnlijkheid van de verschillende schattingen binnen de bandbreedte redelijkerwijs kan worden ingeschat en gebruikt voor het schatten van de reële waarde.

TL81. Er zijn vele situaties waarin de variabiliteit in de bandbreedte van redelijke schattingen van de reële waarde van beleggingen in eigen-vermogensinstrumenten zonder een genoteerde marktprijs en derivaten die zijn gekoppeld aan, en moeten worden afgewikkeld door, levering van een dergelijk niet-genoteerd eigen-vermogensinstrument (zie alinea 46(c) en 47), waarschijnlijk niet aanzienlijk is. Het is normaal gesproken mogelijk om de reële waarde van een financieel actief dat een entiteit van een derde heeft verworven, te schatten. Indien de bandbreedte van redelijke schattingen van de reële waarde echter aanzienlijk is, en de waarschijnlijkheid van de verschillende schattingen niet op een redelijke wijze kan worden ingeschat, mag een entiteit het instrument niet tegen reële waarde opnemen.

Gebruikte gegevens bij waarderingstechnieken

TL82. De techniek die wordt gebruikt voor het schatten van de reële waarde van een bepaald financieel instrument zou waarneembare marktgegevens over de marktomstandigheden omvatten, alsmede andere factoren die naar verwachting de reële waarde van het instrument beïnvloeden. De reële waarde van een financieel instrument is gebaseerd op een of meer van de volgende factoren (en mogelijk op andere factoren).

(a)  De tijdswaarde van geld (dat wil zeggen de rente op basis van de basisrentevoet of de risicovrije rentevoet). De basisrente kan meestal aan waarneembare staatsobligatiekoersen worden ontleend, en wordt vaak vermeld in financiële dagbladen. Deze rente is gewoonlijk afhankelijk van de verwachte timing van de geprognosticeerde kasstromen over de rendementscurve van rentevoeten bij verschillende tijdshorizons. Een entiteit mag om praktische redenen een algemeen aanvaarde en op eenvoudige wijze waarneembare algemene voet, zoals LIBOR of een swapvoet, als referentierente gebruiken. (Omdat een rentevoet zoals LIBOR niet gelijk is aan de risicovrije rentevoet wordt deze aangepast in verband met het kredietrisico voor het desbetreffende financiële instrument. Dit geschiedt op basis van het kredietrisico van het instrument in verhouding tot de in deze referentievoet begrepen kredietrisicofactor.) Voor sommige landen geldt dat aan de door de centrale overheid uitgegeven obligaties een aanzienlijk kredietrisico kan zijn verbonden. In dergelijke gevallen vormen deze obligaties wellicht geen stabiele referentie-basisrente voor instrumenten in die valuta. Sommige entiteiten in deze landen kunnen een betere kredietstatus hebben en voor hen kan als kredietnemer een lagere rente gelden dan voor de centrale overheid. In een dergelijk geval kan de basisrente beter worden bepaald door de rente voor de meest kredietwaardige bedrijfsobligaties die in de valuta van dat rechtsgebied zijn uitgegeven, als uitgangspunt te nemen.

(b)  Kredietrisico. De invloed van kredietrisico (dat wil zeggen de premie boven de basisrente vanwege kredietrisico) op de reële waarde kan worden ontleend aan waarneembare marktprijzen voor verhandelde instrumenten met een verschillende kredietkwaliteit, of aan waarneembare rentevoeten die kredietverstrekkers voor leningen met een verschillende kredietwaardigheid in rekening brengen.

(c)  Valutakoersen. Voor de meeste belangrijke valuta’s bestaan er actieve valutamarkten, en koersen worden dagelijks in financiële dagbladen opgenomen.

(d)  Commodity-prijzen.Er zijn waarneembare marktprijzen voor vele commodity's.

(e)  Aandelenkoersen. Koersen (en koersindices) van verhandelde eigen-vermogensinstrumenten zijn in sommige markten op eenvoudige wijze te volgen. Voor het schatten van de marktprijs van eigen-vermogensinstrumenten waarvoor geen waarneembare prijzen bestaan kunnen contante-waardetechnieken worden gebruikt.

(f)  Volatiliteit (dat wil zeggen de omvang van toekomstige veranderingen in de prijs van het financiële instrument of een ander goed). De volatiliteit van actief verhandelde goederen kan normaliter redelijk worden geschat op basis van historische marktgegevens of aan de hand van de impliciete volatiliteit in de actuele marktprijzen.

(g)  Risico van vervroegde aflossing en afkooprisico. Het verwachte patroon van vervroegde aflossing voor financiële activa en het verwachte afkooppatroon voor financiële verplichtingen kan worden geschat op basis van historische gegevens. (De reële waarde van een financiële verplichting die door de tegenpartij kan worden afgekocht, kan niet lager zijn dan de contante waarde van het afkoopbedrag – zie alinea 49.)

(h)  Kosten van beheersdiensten voor een financieel actief of een financiële verplichting. De kosten van beheersdiensten kunnen worden geschat door een vergelijking met actuele honoraria die door andere marktdeelnemers in rekening worden gebracht. Indien de beheerskosten van een financieel actief of een financiële verplichting aanzienlijk zijn, en andere marktdeelnemers vergelijkbare kosten in rekening zouden worden gebracht, houdt de emittent hiermee rekening bij het bepalen van de reële waarde van dat financiële actief of die financiële verplichting. Het is waarschijnlijk dat de reële waarde bij het ontstaan van een contractueel recht op een toekomstig honorarium gelijk is aan de hiervoor betaalde uitgiftekosten, tenzij het toekomstige honorarium en de hieraan verbonden kosten afwijken van hetgeen in de markt gebruikelijk is.

Winsten en verliezen (alinea 55 tot en met 57)

TL83. Een entiteit past IAS 21 toe op financiële activa en financiële verplichtingen die overeenkomstig IAS 21 monetaire posten zijn en in een vreemde valuta luiden. Volgens IAS 21 worden winsten en verliezen uit valutakoersverschillen op monetaire activa en monetaire verplichtingen in de winst- en verliesrekening opgenomen. Een uitzondering hierop betreft een monetaire post die als afdekkingsinstrument is aangemerkt bij hetzij een kasstroomafdekking (zie alinea 95 tot en met 101) of een afdekking van een netto-investering in een buitenlandse dochteronderneming (zie alinea 102). Met het oog op het opnemen van winsten en verliezen uit valutakoersverschillen krachtens IAS 21 wordt een monetair, voor verkoop beschikbaar financieel actief behandeld alsof het in de vreemde valuta tegen geamortiseerde kostprijs wordt gewaardeerd. Met betrekking tot een dergelijk financieel actief geldt dat valutakoersverschillen die voortvloeien uit veranderingen van de geamortiseerde kostprijs in de winst- en verliesrekening worden opgenomen en dat andere veranderingen van de boekwaarde overeenkomstig alinea 55(b) worden opgenomen. Voor verkoop beschikbare financiële activa die op grond van IAS 21 geen monetaire posten zijn (bijvoorbeeld eigen-vermogensinstrumenten) omvat de winst of het verlies dat volgens alinea 55(b) direct in het eigen vermogen wordt opgenomen een eventueel optredende vreemde-valutacomponent. Bij een afdekkingsrelatie tussen een niet-afgeleid monetair actief en een niet-afgeleide monetaire verplichting worden veranderingen in de vreemde-valutacomponent van die financiële instrumenten in de winst- en verliesrekening opgenomen.

Bijzondere waardevermindering en oninbaarheid van financiële activa (alinea 58 tot en met 70)

Financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs (alinea 63 tot en met 65)

TL84. De bijzondere waardevermindering van een financieel actief gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs wordt bepaald met behulp van de oorspronkelijke effectieve rente van het financiële instrument, omdat contante-waardeberekening tegen de actuele marktrente in feite betekent dat financiële activa die anders tegen geamortiseerde kostprijs zouden worden gewaardeerd, tegen reële waarde worden gewaardeerd. Indien de voorwaarden van een lening, vordering of tot einde looptijd aangehouden belegging na heronderhandeling of anderszins worden aangepast in verband met financiële problemen van de leningnemer of emittent, wordt de bijzondere waardevermindering bepaald met behulp van de oorspronkelijke effectieve rente vóór de aanpassing van de voorwaarden. Kasstromen die betrekking hebben op kortlopende vorderingen worden niet gedisconteerd indien het effect van discontering niet van materiële betekenis is. Indien een lening, vordering of tot einde looptijd aangehouden belegging een variabele rente kent, is de disconteringsvoet voor het bepalen van het bijzondere waardeverminderingsverlies volgens alinea 63 de actuele effectieve rente bepaald op basis van het contract. Een crediteur mag uit praktisch oogpunt bij een tegen geamortiseerde kostprijs gewaardeerd financieel actief de bijzondere waardevermindering van een financieel actief bepalen op basis van de reële waarde van een instrument aan de hand van een waarneembare marktprijs. In de berekening van de contante waarde van geschatte toekomstige kasstromen van een financieel actief tegen onderpand wordt rekening gehouden met de kasstromen die uit executie kunnen voortvloeien, verminderd met de kosten van het verwerven en verkopen van het onderpand, ongeacht of executie waarschijnlijk is.

TL85. Het proces voor het schatten van bijzondere waardeverminderingen omvat de beoordeling van alle kredietposities, niet alleen die van geringe kredietkwaliteit. Indien een entiteit bijvoorbeeld een intern systeem van kredietbeoordeling hanteert, beoordeelt zij alle kredietposities, niet alleen die waarbij sprake is van een ernstige verslechtering van de kredietkwaliteit.

TL86. Het proces van het schatten van het bijzondere waardeverminderingsverlies kan resulteren in één bedrag of in een reeks van mogelijke bedragen. In laatstgenoemd geval neemt de entiteit een bijzonder waardeverminderingsverlies op ter grootte van de beste schatting binnen de reeks ( 40 ), waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante informatie die beschikbaar is voor de publicatie van de jaarrekening over omstandigheden op balansdatum.

TL87. Voor de collectieve beoordeling of een bijzondere waardevermindering is opgetreden, worden financiële activa gegroepeerd op basis van kredietrisicokenmerken die een indicatie vormen van de mate waarin de schuldenaar in staat is alle verschuldigde bedragen te betalen in overeenstemming met de contractuele bepalingen (bijvoorbeeld op basis van een kredietrisico- of kredietwaardigheidbeoordeling waarbij rekening wordt gehouden met type actief, sector, geografische locatie, onderpandtype, ouderdom en andere relevante factoren). De gekozen kenmerken zijn relevant voor de schatting van de toekomstige kasstromen voor groepen van dergelijke activa omdat zij indicatief zijn voor de mate waarin in de schuldenaar in staat is alle verschuldigde bedragen overeenkomstig de contractuele bepalingen van de te beoordelen activa, te betalen. Op groepsniveau verschillen de kans op verlies en andere verliesstatistieken echter tussen (a) activa die individueel op bijzonder waardevermindering zijn beoordeeld en niet aan een bijzondere waardevermindering onderhevig zijn geweest en (b) activa die niet individueel zijn beoordeeld ten aanzien van bijzondere waardeverminderingen, met het gevolg dat het mogelijk is dat er een ander bijzonder waardeverminderingsverlies moet worden verwerkt. Indien een entiteit geen groep van activa met vergelijkbare risicokenmerken heeft, voert zij geen aanvullende beoordeling uit.

TL88. Bijzondere waardeverminderingsverliezen die op het niveau van een groep van activa worden verwerkt, zijn een voorlopige stap in afwachting van bijzondere waardeverminderingsverliezen op individuele activa in de groep financiële activa die collectief op bijzondere waardevermindering worden beoordeeld. Zodra informatie beschikbaar is waaruit specifiek verliezen naar voren komen op individueel in waarde verminderde activa in een groep worden deze activa uit de groep verwijderd.

TL89. Toekomstige kasstromen in een groep financiële activa die collectief op bijzondere waardevermindering worden beoordeeld, worden geschat op basis van historische verliesgegevens voor activa met kredietrisicokenmerken die vergelijkbaar zijn met activa in de groep. Entiteiten die geen of onvoldoende eigen verlieshistorie hebben, maken gebruik van gegevens van vergelijkbare entiteiten voor vergelijkbare groepen van financiële activa. Historische verliesgegevens worden aangepast op basis van actuele waarneembare gegevens om rekening te houden met actuele omstandigheden die geen rol speelden in periode waarop de verliesgegevens betrekking hebben, en om de effecten te elimineren van omstandigheden in de historische periode die momenteel niet bestaan. Schattingen van veranderingen in toekomstige kasstromen zijn een afspiegeling van, en wat betreft de richting consistent met, veranderingen in daarmee verband houdende, waarneembare periodegegevens (zoals veranderingen in de werkloosheid, onroerend-goedprijzen, commodity-prijzen, betalingsstatus en andere factoren die indicatief zijn voor de (omvang van de) in de groep opgetreden verliezen. De methodologie en veronderstellingen die bij het schatten van toekomstige kasstromen zijn gebruikt, worden regelmatig beoordeeld ter vermindering van verschillen tussen verliesschattingen en daadwerkelijk opgetreden verliezen.

TL90. Een voorbeeld van de toepassing van alinea TL89 is dat een entiteit op basis van historische gegevens mag bepalen dat een van de belangrijkste oorzaken van het in gebreke blijven bij creditcardleningen het overlijden van de leningnemer is. De entiteit kan waarnemen dat het sterftecijfer van jaar tot jaar niet is gewijzigd. Niettemin kunnen sommige leningnemers in de groep van creditcardleningen van de entiteit in dat jaar zijn overleden, wat zou betekenen dat die leningen aan een bijzonder waardeverminderingsverlies onderhevig zijn geweest, zelfs indien de entiteit aan het einde van het jaar nog niet weet welke leningnemers zijn overleden. Het zou terecht zijn om een bijzonder waardeverminderingsverlies op te nemen voor deze „geleden maar nog niet gerapporteerde” verliezen. Het zou echter niet juist zijn om een bijzonder waardeverminderingsverlies op te nemen in verband met in een toekomstige periode verwachte sterftegevallen, omdat de noodzakelijke verliesgebeurtenis (het overlijden van de leningnemer) zich nog niet heeft voorgedaan.

TL91. Indien bij het schatten van toekomstige kasstromen wordt gebruikgemaakt van historische verliescijfers is het belangrijk dat informatie over historische verliescijfers wordt toegepast op groepen die consistent zijn gedefinieerd met de groepen waarop de historische verliesgegevens betrekking hebben. De gehanteerde methode dient derhalve voor iedere groep een vergelijking mogelijk te maken met historische verliesgegevens over groepen activa met vergelijkbare kredietrisicokenmerken en relevante waarneembare gegevens waarin de actuele omstandigheden tot uitdrukking komen.

TL92. Een op formules gebaseerde aanpak en statistische methoden mogen worden gebruikt om bijzondere waardeverminderingsverliezen te bepalen in een groep van financiële activa (bijvoorbeeld leningen met een relatief klein saldo), zolang zij in overeenstemming zijn met de vereisten in alinea 63 tot en met 65 en TL87 tot en met TL91.Bij ieder gehanteerd model wordt rekening gehouden met de tijdswaarde van geld, de kasstromen gedurende de gehele resterende looptijd van een actief (niet alleen het eerstvolgende jaar), de ouderdom van de leningen in de portefeuille, en er treedt bij eerste opname van een financieel actief geen bijzonder waardeverminderingsverlies op.

Rentebaten na opname van bijzondere waardeverminderingen

TL93. Zodra een financieel actief of een groep van vergelijkbare financiële activa in verband met een bijzonder waardeverminderingsverlies is afgeboekt, worden de rentebaten daarna opgenomen op basis van de rentevoet die is gebruikt bij de contante-waardeberekening voor het bepalen van het bijzondere waardeverminderingsverlies.

Afdekking (alinea 71 tot en met 102)

Afdekkingsinstrumenten (alinea 72 tot en met 77)

Afdekkingsinstrumenten (alinea 72 en 73)

TL94. Het mogelijke verlies op een door een entiteit geschreven optie kan aanzienlijk groter zijn dan de mogelijke waardestijging van een daarmee samenhangende afgedekte positie. Een geschreven optie is met andere woorden niet effectief om het winst- of verliesrisico van een afgedekte balanspositie te reduceren. Een geschreven optie komt derhalve niet als een afdekkingsinstrument in aanmerking, tenzij de optie wordt aangewezen als afdekking van een gekochte optie, met inbegrip van een optie die in een ander financieel instrument is besloten (bijvoorbeeld een geschreven optie die als afdekking van vervroegd aflosbare schulden wordt gebruikt). Daarentegen is de potentiële winst bij een gekochte optie gelijk aan of hoger dan het verlies; met een gekochte optie kan dus eventueel de winst of het verlies voortvloeiend uit veranderingen in de reële waarde of kasstromen worden gereduceerd. Een gekochte optie kan dan ook in aanmerking komen als afdekkingsinstrument.

TL95. Een tot einde looptijd aangehouden belegging die tegen geamortiseerde kostprijs wordt gewaardeerd kan als een afdekkingsinstrument worden aangemerkt bij afdekking van een valutarisico.

TL96. Een belegging in een niet ter beurze genoteerd eigen-vermogensinstrument dat niet tegen reële waarde wordt gewaardeerd omdat de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald, of een derivaat dat is gekoppeld aan, en moet worden afgewikkeld in, een dergelijk niet-genoteerd eigen-vermogensinstrument (zie alinea 46(c) en 47) kan niet als een afdekkingsinstrument worden aangewezen.

TL97. Eigen-vermogensinstrumenten van een entiteit zijn geen financiële activa of financiële verplichtingen van de entiteit en kunnen derhalve niet als afdekkingsinstrument worden aangewezen.

Afgedekte posities (alinea 78 tot en met 84)

In aanmerking komende posities (alinea 78 tot en met 80)

TL98. Een vaststaande toezegging voor de overname van een bedrijf in een bedrijfscombinatie kan geen afgedekte positie zijn, behalve wat het valutarisico betreft, omdat de andere af te dekken risico’s niet specifiek kunnen worden vastgesteld en gemeten. Deze andere risico’s zijn algemene bedrijfsrisico’s.

TL99. Een investering verwerkt volgens de „equity”-methode kan geen afgedekte positie zijn bij een reële-waardeafdekking, omdat bij de „equity”-methode het aandeel van de belegger in de winst of het verlies van de geassocieerde deelneming in de winst- en verliesrekening wordt opgenomen, en niet de veranderingen in de reële waarde van de investering. Om dezelfde reden kan een investering in een geconsolideerde dochteronderneming geen afgedekte positie zijn bij een reële-waardeafdekking omdat bij consolidatie het aandeel van de moedermaatschappij in de winst of het verlies van de dochteronderneming in de winst- en verliesrekening wordt opgenomen, en niet de veranderingen in de reële waarde van de investering. Bij een afdekking van een netto-investering in een buitenlandse entiteit ligt de situatie anders omdat deze een afdekking betreft van valutarisico, niet een reële-waardeafdekking van de waardeverandering van de investering.

Aanwijzing van financiële posities als afgedekte positie (alinea 81 en 81A)

▼M11

TL99A. Alinea 80 bepaalt dat het valutarisico van een zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige intragroepstransactie in de geconsolideerde jaarrekening als afgedekte positie in aanmerking kan komen, mits de transactie in een valuta luidt die verschilt van de functionele valuta van de entiteit die de transactie sluit, en het valutarisico de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies beïnvloedt. In dit verband kan een entiteit een moedermaatschappij, een dochteronderneming, een geassocieerde deelneming, een joint venture of een filiaal zijn. Indien het valutarisico van een verwachte toekomstige intragroepstransactie de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies niet beïnvloedt, kan de intragroepstransactie niet als afgedekte positie in aanmerking komen. Dit is gewoonlijk het geval voor royaltybetalingen, rentebetalingen en managementvergoedingen tussen leden van dezelfde groep, tenzij deze betalingen en vergoedingen met een externe transactie verband houden. Wanneer het valutarisico van een verwachte toekomstige intragroepstransactie de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies echter wel beïnvloedt, kan de intragroepstransactie als afgedekte positie in aanmerking komen. Een voorbeeld hiervan is een verwachte toekomstige inkoop of verkoop van voorraden tussen leden van dezelfde groep indien de voorraden worden doorverkocht aan een partij buiten de groep. Ook een verwachte intragroepsverkoop van fabrieksinstallaties door de groepsentiteit die deze heeft vervaardigd, aan een groepsentiteit die de fabrieksinstallaties bij haar bedrijfsactiviteiten zal gebruiken, kan de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies beïnvloeden. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren omdat de fabrieksinstallaties door de aankopende entiteit zullen worden afgeschreven en het bedrag dat aanvankelijk voor de fabrieksinstallaties is opgenomen, kan veranderen indien de verwachte toekomstige intragroepstransactie luidt in een valuta die verschilt van de functionele valuta van de aankopende entiteit.

TL99B. Komt een afdekking van een verwachte toekomstige intragroepstransactie voor de toepassing van hedge accounting in aanmerking, dan dient de eventuele winst die of het eventuele verlies dat overeenkomstig alinea 95, onder a), direct in het eigen vermogen is opgenomen, te worden overgeboekt naar de winst-en-verliesrekening in dezelfde periode of perioden waarin het valutarisico van de afgedekte transactie de geconsolideerde winst of het geconsolideerde verlies beïnvloedt.

▼M2

►M11  TL99C. ◄  […] De entiteit kan […]alle kasstromen van het gehele financiële actief of de gehele financiële verplichting aanwijzen als afgedekte positie, en deze uitsluitend tegen één bepaald risico afdekken (bijvoorbeeld uitsluitend in verband met veranderingen die zijn toe te schrijven aan wijzigingen in de LIBOR). Een entiteit kan bijvoorbeeld in het geval van een financiële verplichting waarvan de effectieve rente 100 basispunten onder de LIBOR ligt, de gehele verplichting (dat wil zeggen hoofdsom plus rente tegen de LIBOR minus 100 basispunten) aanwijzen als afgedekte positie en de verandering in de reële waarde of kasstromen van die gehele verplichting afdekken, die is toe te schrijven aan wijzigingen in de LIBOR. De entiteit kan om de effectiviteit van de afdekking te verbeteren ook kiezen voor een andere afdekkingsverhouding dan één op één, zoals beschreven in alinea TL100.

►M11  TL99D. ◄  Bovendien geldt dat, indien een vastrentend financieel instrument enige tijd na creatie wordt afgedekt en de rente in de tussentijd is veranderd, de entiteit een deel kan aanwijzen gelijk aan een referentierente die hoger is dan de contractuele rente die op post wordt betaald. […] Neem als voorbeeld een entiteit die een vastrentend financieel actief creëert van CU 100, met een effectieve rentevoet van zes procent terwijl de LIBOR 4 procent bedraagt. De entiteit begint dat actief enige tijd later af te dekken, op het moment dat de LIBOR tot 8 procent is gestegen en de reële waarde van het actief tot CU 90 is gedaald. De entiteit berekent dat indien zij het actief had gekocht op het moment van de eerste aanwijzing van het actief als afgedekte positie, voor de reële waarde van dat moment (CU 90), het effectieve rendement 9,5 procent zou zijn geweest. […] De entiteit een LIBOR-deel van 8 procent aanwijzen dat ten dele bestaat uit de contractuele rentekasstromen en ten dele uit het verschil tussen de actuele reële waarde (dat wil zeggen CU 90) en het aan het einde van de looptijd af te lossen bedrag (dat wil zeggen CU 100).

Aanwijzing van niet-financiële posities als afgedekte positie (alinea 82)

TL100. Veranderingen in de prijs van een bestanddeel of component van een niet-financieel actief of niet-financiële verplichting hebben over het algemeen geen voorspelbaar, afzonderlijk meetbaar effect op de prijs van de post dat vergelijkbaar is met het effect van bijvoorbeeld een verandering in de marktrente op de prijs van een obligatie. Een niet-financieel actief of een niet financiële verplichting vormt derhalve uitsluitend als geheel een afgedekte positie, of vormt een afgedekte positie in geval van een valutarisico. Indien er sprake is van een verschil tussen de voorwaarden van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie (zoals bij de afdekking van de verwachte aankoop van Braziliaanse koffie door middel van een termijncontract voor de aankoop van Colombiaanse koffie onder overigens vergelijkbare voorwaarden) kan de afdekkingsrelatie niettemin als een afdekkingsrelatie worden aangemerkt, mits aan alle voorwaarden in alinea 88 wordt voldaan, met inbegrip van de verwachting dat de afdekking zeer effectief zal zijn. In dit verband kan het bedrag van het afdekkingsinstrument hoger of lager zijn dan dat van de afgedekte positie, indien hierdoor de effectiviteit van de afdekkingsrelatie wordt bevorderd. Er zou bijvoorbeeld een regressieanalyse uitgevoerd kunnen worden om een statistische relatie vast te stellen tussen de afgedekte positie (bijvoorbeeld een transactie in Braziliaanse koffie) en het afdekkingsinstrument (bijvoorbeeld een transactie in Colombiaanse koffie). In geval van een gegronde statistische relatie tussen beide variabelen (dat wil zeggen de prijzen per eenheid Braziliaanse en Colombiaanse koffie) kan de helling van de regressielijn worden gebruikt om de afdekkingsverhouding vast te stellen waarmee de maximale verwachte effectiviteit wordt bewerkstelligd. Indien bijvoorbeeld de helling van de regressielijn 1,02 bedraagt, wordt met een afdekkingsverhouding op basis van factor 0,98 van de hoeveelheid van de afgedekte positie tegenover factor 1,00 van de hoeveelheid van het afdekkingsinstrument de maximale verwachte effectiviteit bereikt. De afdekkingsrelatie kan echter leiden tot ineffectiviteit die gedurende de looptijd van de afdekkingsrelatie in de winst- en verliesrekening wordt verwerkt.

Aanwijzing van groepen posities als afgedekte positie (alinea 83 en 84)

TL101. Een afdekking van een netto totaalpositie (bijvoorbeeld het saldo van alle vastrentende activa en vastrentende verplichtingen met een vergelijkbare looptijd), in plaats van een specifieke afgedekte positie, voldoet niet aan de voorwaarden voor hedge accounting. Vrijwel hetzelfde effect dat hedge accounting bij dit type afdekkingsrelatie heeft op de winst of het verlies kan echter worden bereikt door een deel van de onderliggende posities aan te wijzen als de afgedekte positie. Bijvoorbeeld als een bank CU 100 aan activa en CU 90 aan verplichtingen heeft met een vergelijkbaar risico en vergelijkbare looptijd en de nettopositie van CU 10 afdekt, kan de bank CU 10 van de activa aanwijzen als afgedekte positie. Van deze aanwijzing kan worden gebruikgemaakt indien bedoelde activa en verplichtingen vastrentende instrumenten zijn. In dat geval is er sprake van een reële-waardeafdekking; indien beide instrumenten variabel rentend zijn, is er sprake van een kasstroomafdekking. Zo kan een entiteit die een vaststaande toezegging heeft voor de aankoop in vreemde valuta van CU 100 en een vaststaande toezegging voor de verkoop in die vreemde valuta van CU 90, het saldo van CU 10 afdekken door een derivaat te kopen en dit aan te wijzen als afdekkingsinstrument dat is verbonden aan CU 10 van de vaststaande toezegging van CU 100.

Administratieve verwerking van afdekkingstransacties (hedge accounting) (alinea 85 tot en met 102)

TL102. Een voorbeeld van reële-waardeafdekking is een afdekking van het risico dat de entiteit loopt ten aanzien van veranderingen in de reële waarde van een vastrentend schuldbewijs als gevolg van rentevoetwijzigingen. Een dergelijke afdekkingstransactie kan worden aangegaan door de emittent of door de houder van het schuldbewijs.

TL103. Een voorbeeld van een kasstroomafdekking is het gebruik van een swap om een variabel rentende schuld te wijzigen in een vastrentende schuld (dat wil zeggen een afdekking van een toekomstige transactie waarbij de toekomstige kasstromen die worden afgedekt de toekomstige rentebetalingen zijn).

TL104. Een afdekking van een vaststaande toezegging (bijvoorbeeld een afdekking van de verandering van de benzineprijs in relatie tot een niet-opgenomen contractuele verplichting door een elektriciteitsbedrijf om benzine tegen een vaste prijs te kopen) is een afdekking van het risico van een verandering in de reële waarde. Bijgevolg is een dergelijke afdekking een reële-waardeafdekking. Volgens alinea 87 zou een afdekking van het valutarisico van een vaststaande toezegging als alternatief administratief als een kasstroomafdekking kunnen worden verwerkt.

Beoordeling van de afdekkingseffectiviteit

TL105. Een afdekking wordt uitsluitend als zeer effectief aangemerkt indien aan beide onderstaande voorwaarden wordt voldaan.

(a) Bij het aangaan van de afdekkingstransactie en in daaropvolgende perioden wordt verwacht dat de afdekking zeer effectief is wat betreft het compenseren van aan het afgedekte risico toe te schrijven veranderingen in de reële waarde of kasstromen gedurende de periode waarvoor de afdekking wordt aangewezen. Een dergelijke verwachting kan op verschillende manieren worden aangetoond, onder meer door middel van een vergelijking van de aan het afgedekte risico toe te schrijven historische veranderingen in de reële waarde of kasstromen van de afgedekte positie met de historische veranderingen in de reële waarde of de kasstromen van het afdekkingsinstrument, of door een hoge statistische correlatie aan te tonen tussen de reële waarde of de kasstromen van de afgedekte positie en die van het afdekkingsinstrument. De entiteit kan om de effectiviteit van de afdekking te verbeteren kiezen voor een andere afdekkingsverhouding dan één op één, zoals wordt beschreven in alinea TL100.

(b) De werkelijke effectiviteit van de afdekking valt binnen een bereik van 80-125 procent. Indien bijvoorbeeld de werkelijke uitkomsten zodanig zijn dat het verlies op het afdekkingsinstrument CU 120 bedraagt en de winst op de kasinstrumenten CU 100 bedraagt, kan de effectiviteit worden gemeten als 120/100, oftewel 120 procent, of als 100/120, oftewel 83 procent. In dit voorbeeld zou de entiteit concluderen dat de afdekking zeer effectief is geweest, ervan uitgaande dat de afdekking voldoet aan voorwaarde (a).

TL106. De effectiviteit wordt in ieder geval beoordeeld bij het opstellen van de jaarrekening en tussentijdse financiële verslagen van de entiteit.

TL107. Deze standaard schrijft niet één bepaalde methode voor om de afdekkingseffectiviteit te beoordelen. Welke methode een entiteit hanteert voor het beoordelen van de afdekkingseffectiviteit hangt af van de strategie met betrekking tot risicobeheer. Indien de strategie van de entiteit met betrekking tot risicobeheer bijvoorbeeld is om het bedrag van het afdekkingsinstrument periodiek aan te passen aan veranderingen in de afgedekte positie, dan moet de entiteit alleen aantonen dat de afdekking naar verwachting zeer effectief zal zijn voor de periode tot de eerstvolgende aanpassing van het bedrag van het afdekkingsinstrument. In sommige gevallen hanteert een entiteit verschillende methoden voor verschillende soorten afdekkingstransacties. In de documentatie van de afdekkingsstrategie van een entiteit zullen ook de procedures voor beoordeling van de effectiviteit worden opgenomen. Die procedures geven aan of de beoordeling betrekking heeft op de totale winst of het totale verlies op een afdekkingsinstrument, of dat met de tijdswaarde van het instrument geen rekening wordt gehouden.

TL107A. […].

TL108. Zijn de belangrijkste voorwaarden van het afdekkingsinstrument en van het afgedekte actief, de afgedekte verplichting, vaststaande toezegging of zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie hetzelfde, dan heffen de aan het afgedekte risico toe te rekenen veranderingen in de reële waarde en kasstromen elkaar waarschijnlijk volledig op, zowel bij het aangaan van de afdekkingstransactie als daarna. Een renteswap, bijvoorbeeld, zal als afdekkingstransactie waarschijnlijk effectief zijn indien het referentiebedrag en de hoofdsom, looptijd, renteherzieningsdata, data van ontvangst en betaling van rente en aflossingen, en de basis voor het bepalen van de rentevoet voor het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie gelijk zijn. Voorts is een afdekking van een zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie van een commodity door middel van een termijncontract waarschijnlijk zeer effectief indien:

(a) het termijncontract de aankoop betreft van dezelfde hoeveelheid van dezelfde commodity, op hetzelfde tijdstip en op dezelfde plaats als de afgedekte verwachte toekomstige aankoop;

(b) de reële waarde van het termijncontract bij afsluiting nihil is;

en

(c) de verandering in het disagio of agio op het termijncontract niet wordt betrokken in de beoordeling van de effectiviteit en in de winst- en verliesrekening wordt opgenomen, of indien de verandering in de verwachte kasstromen van de zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie gebaseerd is op de termijnkoers van de commodity.

TL109. In sommige gevallen wordt met het afdekkingsinstrument slechts een deel van het afgedekte risico afgedekt. Een afdekkingstransactie zal bijvoorbeeld niet volledig effectief zijn als het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie in verschillende valuta’s luiden die niet in hoge mate correleren. Ook afdekking van een renterisico door middel van een derivaat zal niet volledig effectief zijn, indien een deel van de verandering in de reële waarde van het derivaat is toe te rekenen aan het kredietrisico van de wederpartij.

TL110. Om voor hedge accounting in aanmerking te komen, moet de afdekking betrekking hebben op een specifiek aangegeven en aangewezen risico, en niet louter op de algemene bedrijfsrisico’s van de entiteit, en moet deze uiteindelijk van invloed zijn op het resultaat van de entiteit. Een afdekking van het risico van economische veroudering van een materieel actief of het risico van onteigening van vastgoed door de overheid zal niet voldoen aan de voorwaarden voor hedge accounting; de effectiviteit valt immers niet te bepalen, aangezien die risico’s niet betrouwbaar te bepalen zijn.

TL111. In het geval van renterisico kan de afdekkingseffectiviteit worden beoordeeld door een looptijdenoverzicht voor financiële activa en financiële verplichtingen op te stellen waaruit de netto-renterisicopositie voor iedere periode blijkt. Voorwaarde hierbij is dat de nettopositie in verband kan worden gebracht met een specifiek actief of een specifieke verplichting (of een specifieke groep activa of verplichtingen, of een specifiek deel daarvan) waaruit dat nettorisico voortvloeit, en dat de afdekkingseffectiviteit wordt afgemeten aan dat actief of die verplichting.

TL112. Bij het beoordelen van de effectiviteit van een afdekkingstransactie neemt een entiteit over het algemeen de tijdswaarde van geld in aanmerking. De vaste rente op een afgedekte positie hoeft niet precies overeen te komen met de vaste rente op een swap die is aangemerkt als reële-waardeafdekking. De variabele rente op een rentedragend actief of een rentedragende verplichting hoeft evenmin gelijk te zijn aan de variabele rente op een swap die is aangemerkt als een kasstroomafdekking. De reële waarde van een swap wordt bepaald door de nettoverrekeningen. De vaste en variabele rentevoeten bij een swap kunnen worden gewijzigd zonder dat dit invloed heeft op de nettoverrekening, indien beide evenveel worden gewijzigd.

TL113. Indien een entiteit niet aan de criteria voor hedge accounting voldoet, beëindigt de entiteit de hedge accounting vanaf de laatste dag waarop de afdekkingseffectiviteit werd aangetoond. Indien de entiteit de gebeurtenis of verandering in omstandigheden waarneemt waardoor de afdekkingsrelatie niet aan de effectiviteitscriteria voldoet, en aantoont dat de afdekking effectief was voordat de gebeurtenis of verandering in omstandigheden plaatsvond, dan beëindigt de entiteit de hedge accounting vanaf de dag waarop de gebeurtenis of verandering in omstandigheden plaatsvond.

Administratieve verwerking van reële-waardeafdekkingstransacties ter afdekking van het renterisico van een portefeuille

TL114. Voor een reële-waardeafdekking van het renterisico van een portefeuille van financiële activa of financiële verplichtingen zou een entiteit aan de vereisten van deze standaard voldoen indien zij de onderstaande procedures in (a) tot en met (i) en de alinea’s TL115 tot en met TL132 naleeft.

(a) De entiteit onderkent als onderdeel van het risicobeheerproces een portefeuille van posten waarvan zij het renterisico wil afdekken. De portefeuille kan bestaan uit alleen activa, of alleen verplichtingen of een combinatie van activa en verplichtingen. De entiteit mag twee of meer portefeuilles onderscheiden (de entiteit mag bijvoorbeeld haar voor verkoop beschikbare activa in een afzonderlijke portefeuille indelen). In dat geval worden de onderstaande richtlijnen op iedere portefeuille afzonderlijk toegepast.

(b) De entiteit brengt een verdeling aan in de portefeuille op basis van de renteherzieningsperioden, waarbij wordt uitgegaan van de verwachte in plaats van de contractuele renteherzieningsdata. Deze verdeling naar renteherzieningsperioden kan op verschillende manieren worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld door kasstromen in te delen op basis van de periode waarin deze naar verwachting zullen plaatsvinden, of door bij een renteswap onderliggende bedragen in te delen in alle perioden totdat de renteherziening naar verwachting zal plaatsvinden.

(c) Op basis van deze verdeling besluit de entiteit over het bedrag dat zij wil afdekken. De entiteit wijst als afgedekte positie aan een bedrag aan activa of verplichtingen (maar geen nettobedrag) uit de geïdentificeerde portefeuille, gelijk aan het bedrag dat zij als afgedekt wenst aan te wijzen. […].

(d) De entiteit wijst het renterisico aan dat zij aan het afdekken is. Dit risico zou een deel kunnen zijn van het renterisico in iedere post in de afgedekte positie, zoals een referentierente (bijvoorbeeld de LIBOR).

(e) De entiteit wijst voor iedere renteherzieningsperiode een of meer afdekkingsinstrumenten aan.

(f) Op basis van de aanwijzingen die op grond van (c) tot en met (e) zijn gedaan, beoordeelt de entiteit bij het aangaan van de afdekking en in daaropvolgende perioden of deze naar verwachting zeer effectief zal zijn gedurende de periode waarvoor de afdekking is aangewezen.

(g) De entiteit bepaalt periodiek de verandering in de reële waarde van de afgedekte positie (zoals aangewezen bij (c)) die is toe te schrijven aan het afgedekte risico (zoals aangewezen bij (d)).[…]. De entiteit neemt de verandering in de reële waarde van de afgedekte positie op als een bate of last in de winst- en verliesrekening en in één of twee posten in de balans zoals beschreven in alinea 89A, mits met behulp van de door de entiteit gedocumenteerde methode voor bepaling van de effectiviteit wordt vastgesteld dat de afdekking daadwerkelijk zeer effectief is geweest. De verandering in de reële waarde hoeft niet aan individuele activa of verplichtingen te worden toegerekend.

(h) De entiteit bepaalt de verandering in de reële waarde van het afdekkingsinstrument of de afdekkingsinstrumenten (zoals aangewezen bij (e)) en neemt deze op als bate of last in de winst- en verliesrekening. De reële waarde van het afdekkingsinstrument of de afdekkingsinstrumenten wordt als actief of verplichting in de balans opgenomen.

(i) De eventuele ineffectiviteit ( 41 ) wordt in de winst- en verliesrekening opgenomen als het verschil tussen de verandering in de reële waarde vermeld in (g) en die vermeld in (h).

TL115. Deze aanpak wordt hierna meer gedetailleerd beschreven. De aanpak dient alleen te worden toegepast op een reële-waardeafdekking van het renterisico betreffende een portefeuille van financiële activa of financiële verplichtingen.

TL116. De portefeuille die op grond van TL114(a) wordt geïdentificeerd zou uit activa en verplichtingen kunnen bestaan. Een andere mogelijkheid is dat de portefeuille uitsluitend activa bevat, of alleen verplichtingen. De portefeuille wordt gebruikt om het bedrag van de activa of verplichtingen te bepalen dat de entiteit wenst af te dekken. De portefeuille wordt echter zelf niet als de afgedekte positie aangewezen.

TL117. Bij toepassing van alinea TL114(b) bepaalt de entiteit de verwachte renteherzieningsdatum van een post als de vroegste van de datum waarop de post naar verwachting afloopt en de datum waarop de renteherziening naar de marktrente naar verwachting zal plaatsvinden. De verwachte renteherzieningsdata worden geschat bij het aangaan van de afdekking en gedurende de looptijd van de afdekking, op basis van historische gegevens en andere beschikbare informatie, waaronder informatie en verwachtingen ten aanzien van het percentage vervroegde aflossingen, de rente en de wisselwerking hiertussen. Entiteiten die geen of onvoldoende eigen historie hebben, maken gebruik van gegevens van vergelijkbare entiteiten voor vergelijkbare financiële instrumenten. Deze schattingen worden periodiek beoordeeld en in het licht van de opgedane ervaring geactualiseerd. Indien een vastrentende post vervroegd aflosbaar is, is de verwachte renteherzieningsdatum gelijk aan de datum waarop de post naar verwachting vervroegd wordt afgelost, tenzij de renteherziening naar de marktrente eerder plaatsvindt. Bij een groep van vergelijkbare posten kan de uitsplitsing naar periode op basis van de verwachte renteherzieningsdata geschieden door een percentage van de groep aan iedere periode toe te wijzen, in plaats van de toewijzing van individuele posten. Een entiteit kan voor dergelijke toerekeningsdoeleinden andere methoden toepassen. De entiteit mag bijvoorbeeld gebruikmaken van een vermenigvuldigingsfactor inzake het percentage vervroegde aflossingen gebruiken voor de verdeling van aflossingsleningen over perioden op basis van de verwachte renteherzieningsdata. De methode voor een dergelijke verdeling dient echter in overeenstemming te zijn met de procedures en doelstellingen van de entiteit inzake risicobeheer.

TL118. Ter illustratie van de aanwijzing die in alinea TL114(c) uiteengezet wordt, wijst een entiteit die voor een bepaalde renteherzieningsperiode schat dat zij vastrentende activa heeft van CU 100 en vastrentende verplichtingen van CU 80, en besluit de totale nettopositie van CU 20 af te dekken, als afgedekte positie activa aan tot een bedrag van CU 20 (een gedeelte van de activa). ( 42 ) De aanwijzing wordt uitgedrukt in een bedrag in een valuta (bijvoorbeeld een bedrag in dollars, euro’s, Britse ponden of rand) in plaats van als individuele activa. Hieruit volgt dat alle activa (of verplichtingen) waaraan het afgedekte bedrag wordt ontleend – dat wil zeggen in vorenstaand voorbeeld alle tot de CU 100 behorende activa – moeten zijn posten waarvan de reële waarde verandert als gevolg van veranderingen in de afgedekte rente […]

TL119. De entiteit neemt tevens de in alinea 88(a) uiteengezette overige vereisten inzake aanwijzing en documentatie in acht. Bij de afdekking van het renterisico van een portefeuille dient uit deze aanwijzing en documentatie te blijken wat het beleid van de entiteit is ten aanzien van alle variabelen die worden gebruikt om het afgedekte bedrag te bepalen en op welke wijze de effectiviteit wordt bepaald, waaronder:

(a) de activa en verplichtingen die in de portefeuilleafdekking opgenomen gaan worden en de te hanteren grondslag voor verwijdering van activa en verplichtingen uit de portefeuille;

(b) de wijze waarop de entiteit de renteherzieningsdata schat, met inbegrip van de veronderstellingen ten aanzien van de rente die ten grondslag liggen aan het percentage vervroegde aflossingen, en de grondslag voor wijziging van die schattingen. Dezelfde methode wordt gebruikt voor zowel de schattingen die worden gemaakt wanneer een actief of verplichting voor het eerst in de afgedekte portefeuille wordt opgenomen als voor latere herzieningen van deze schattingen;

(c) het aantal en de duur van de renteherzieningsperioden;

(d) de frequentie waarmee de entiteit de effectiviteit zal toetsen […];

(e) de methode die door de entiteit wordt gebruikt om het bedrag te bepalen van de activa of verplichtingen die als afgedekte positie worden aangewezen […];

(f) […] of de entiteit de effectiviteit zal toetsen voor iedere individuele renteherzieningsperiode, voor alle perioden gezamenlijk, of voor een of andere combinatie van beiden.

De grondslagen die zijn bepaald bij het aanwijzen en documenteren van de afdekkingsrelatie dienen in overeenstemming te zijn met de procedures en doelstellingen van de entiteit inzake risicobeheer. Grondslagwijzigingen dienen niet willekeurig te worden doorgevoerd. Zij dienen gerechtvaardigd te worden op basis van veranderingen in marktomstandigheden en andere factoren, en dienen onderbouwd te zijn en in overeenstemming met de procedures en het beleid van de entiteit inzake risicobeheer.

TL120. Het afdekkingsinstrument waarnaar in alinea TL114(e) wordt verwezen, kan één derivaat zijn of een portefeuille van derivaten die allemaal blootstaan aan het afgedekte renterisico dat in alinea TL114(d) is aangewezen (bijvoorbeeld een portefeuille van renteswaps die allemaal blootstaan aan de ontwikkeling van de LIBOR). Een dergelijke portefeuille van derivaten kan elkaar compenserende risicoposities bevatten. Een dergelijke portefeuille kan echter geen (op nettobasis) geschreven opties bevatten, omdat de standaard ( 43 ) niet toestaat dat dergelijke opties als afdekkingsinstrument worden aangewezen (behalve wanneer een geschreven optie wordt aangewezen ter compensatie van een gekochte optie). Indien met het afdekkingsinstrument het op grond van alinea TL114(c) aangewezen bedrag voor meer dan één renteherzieningsperiode wordt afgedekt, dan wordt dit toegerekend aan alle afgedekte perioden. Het afdekkingsinstrument dient echter in zijn geheel aan die renteherzieningsperioden te worden toegerekend omdat de standaard ( 44 ) niet toestaat dat een afdekkingsrelatie wordt aangewezen voor slechts een deel van een periode waarin een afdekkingsinstrument blijft uitstaan.

TL121. Wanneer de entiteit de verandering in de reële waarde van een vervroegd aflosbare post in overeenstemming met TL114(a) bepaalt, wordt de reële waarde van de vervroegd aflosbare post op twee manieren door een renteverandering beïnvloed: de renteverandering is van invloed op de contractuele kasstromen en de reële waarde van de optie tot vervroegde aflossing die in de vervroegd aflosbare post is besloten. Een entiteit mag op grond van alinea 81 van de standaard een deel van een financieel actief of financiële verplichting, waarbij hetzelfde risico wordt gelopen, als de afgedekte positie aanwijzen, mits de effectiviteit kan worden bepaald. […].

TL122. In de standaard wordt niet bepaald welke technieken moeten worden gebruikt om het bedrag te bepalen dat in alinea TL114(g) wordt vermeld, namelijk de verandering in de reële waarde van de afgedekte positie die is toe te schrijven aan het afgedekte risico. […] Het is niet juist om te veronderstellen dat veranderingen in de reële waarde van de afgedekte positie gelijk zijn aan veranderingen in de waarde van het afdekkingsinstrument.

TL123. Alinea 89A schrijft voor dat, indien de afgedekte positie voor een bepaalde renteherzieningsperiode een actief is, de verandering in de waarde daarvan wordt gepresenteerd als een aparte post binnen de activa. Indien de afgedekte positie voor een bepaalde renteherzieningsperiode een verplichting is, dient de verandering in de waarde daarvan te worden gepresenteerd als een aparte post binnen de verplichtingen. Dit zijn de afzonderlijke posten waaraan in alinea TL114(g) wordt gerefereerd. Specifieke toerekening aan individuele activa (of verplichtingen) is niet vereist.

TL124. In alinea TL114(i) wordt opgemerkt dat ineffectiviteit ontstaat voorzover de verandering in de reële waarde van de afgedekte positie, die is toe te schrijven aan het afgedekte risico verschilt van de verandering in de reële waarde van het afdekkingsderivaat. Een dergelijk verschil kan een aantal oorzaken hebben, waaronder:

(a) […]

(b) posten in de afgedekte portefeuille zijn onderhevig aan een bijzondere waardevermindering of worden niet langer in de balans opgenomen;

(c) de betaaldata van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie verschillen;

en

(d) overige oorzaken […].

De omvang van deze ineffectiviteit ( 45 ) dient te worden bepaald en opgenomen in de winst- en verliesrekening.

TL125. Over het algemeen zal de effectiviteit van de afdekkingstransactie verbeteren:

(a) indien de entiteit bij de indeling van posten met verschillende kenmerken wat betreft vervroegde aflossing rekening houdt met de verschillen in het gedrag inzake vervroegde aflossing;

(b) indien het aantal posten in de portefeuille groter is. Bij een relatief gering aantal posten in de portefeuille is het waarschijnlijk dat een relatief hoge mate van ineffectiviteit optreedt indien de vervroegde aflossing van een van de posten eerder of later dan verwacht plaatsvindt. Daarentegen kan bij een portefeuille met meer posten het gedrag inzake vervroegde aflossing nauwkeuriger worden voorspeld;

(c) indien de gehanteerde renteherzieningsperioden korter zijn (bijvoorbeeld renteherzieningsperioden van één maand in plaats van drie maanden). Kortere renteherzieningsperioden verminderen het effect van een mismatch tussen renteherzienings- en betaaldata (binnen de renteherzieningsperiode) van de afgedekte positie en die van het afdekkingsinstrument;

(d) naarmate de frequentie waarmee het bedrag van het afdekkingsinstrument wordt aangepast aan veranderingen in de afgedekte positie (bijvoorbeeld in verband met veranderingen in de verwachtingen ten aanzien van vervroegde aflossing), hoger ligt.

TL126. Een entiteit toetst de effectiviteit periodiek. […].

TL127. Bij het bepalen van de ineffectiviteit maakt de entiteit onderscheid tussen herzieningen van de geschatte renteherzieningsdata van de bestaande activa (of verplichtingen) en de creatie van nieuwe activa (of verplichtingen), waarbij alleen de eerstgenoemde aanleiding geven tot ineffectiviteit. […] Zodra de ineffectiviteit is opgenomen zoals hiervoor uiteengezet, stelt de entiteit een nieuwe schatting vast van de totale activa (of verplichtingen) in iedere renteherzieningsperiode, met inbegrip van de nieuwe activa (of verplichtingen) die zijn gecreëerd sinds de entiteit voor het laatst de effectiviteit toetste, en wijst een nieuw bedrag aan als afgedekte positie en een nieuw percentage als het afgedekte percentage. […].

TL128. Posten die oorspronkelijk zijn ingedeeld in een renteherzieningsperiode kunnen worden verwijderd omdat er eerder dan verwacht sprake is van vervroegde aflossing, of van afboeking als gevolg van bijzondere waardevermindering of verkoop. Wanneer dit zich voordoet, wordt het bedrag van de verandering in de reële waarde dat is opgenomen in de afzonderlijke post waaraan in alinea TL114(g) wordt gerefereerd, dat betrekking heeft op de niet langer opgenomen post verwijderd van de balans, en opgenomen in het resultaat dat bij niet langer opnemen in de balans ontstaat. Hiertoe is het noodzakelijk om te weten in welke renteherzieningsperiode(n) de niet langer opgenomen post was ingedeeld, omdat dit bepalend is voor de renteherzieningsperiode(n) waaruit de post moet worden verwijderd, en derhalve voor het bedrag dat uit de afzonderlijke post moet worden verwijderd die in alinea TL114(g) wordt vermeld. Wanneer een post wordt verwijderd, en bepaald kan worden in welke periode deze was opgenomen, dan wordt de post uit deze periode verwijderd. Indien dit niet het geval is, wordt de post verwijderd uit de vroegste periode indien het niet langer opnemen van de post het gevolg was van meer dan verwachte vervroegde aflossingen, of op systematische en rationele basis toegerekend aan alle perioden waarin de niet langer opgenomen post was ingedeeld indien de post werd verkocht of een bijzondere waardemindering heeft ondergaan.

TL129. Bovendien wordt elk bedrag dat betrekking heeft op een bepaalde periode dat bij afloop van de periode niet is verwijderd, op dat moment in de winst- en verliesrekening opgenomen (zie alinea 89A). […].

TL130. […].

TL131. Indien het afgedekte bedrag voor een renteherzieningsperiode wordt verlaagd zonder verwijdering van de desbetreffende activa (of verplichtingen), wordt het bedrag dat is opgenomen in de in alinea TL114(g) vermelde afzonderlijke post, dat betrekking heeft op de verlaging afgeschreven in overeenstemming met alinea 92.

TL132. Een entiteit zou de in alinea TL114 tot en met TL131 uiteengezette aanpak kunnen toepassen op een portefeuilleafdekking die voorheen administratief was verwerkt als een kasstroomafdekking in overeenstemming met IAS 39. Een dergelijke entiteit zou de vorige aanwijzing als kasstroomafdekking in overeenstemming met alinea 101(d) intrekken, en de in die alinea vermelde vereisten toepassen. De entiteit zou tevens de afdekkingstransactie nu aanwijzen als een reële-waardeafdekking en de aanpak in alinea TL114 tot en met TL131 prospectief toepassen op toekomstige verslagperioden.

▼M11

TL133. Een entiteit kan een verwachte toekomstige intragroepstransactie aan het begin van een jaarperiode die op of na 1 januari 2005 (of, met het oog op de aanpassing van vergelijkende informatie, het begin van een eerdere vergelijkende periode) aanvangt, als afgedekte positie hebben aangewezen bij een afdekking die overeenkomstig deze standaard (zoals gewijzigd bij de laatste zin van alinea 80) voor de toepassing van hedge accounting in aanmerking zou komen. De entiteit kan deze aanwijzing aangrijpen om vanaf het begin van de jaarperiode die op of na 1 januari 2005 (of het begin van de eerdere vergelijkende periode) aanvangt, in de geconsolideerde jaarrekening hedge accounting toe te passen. De entiteit dient ook de alinea's TL99A en TL99B toe te passen vanaf het begin van de jaarperiode die op of na 1 januari 2005 aanvangt. In overeenstemming met alinea 108B hoeft zij alinea TL99B echter niet toe te passen op vergelijkende informatie voor eerdere perioden.

▼M2

BIJLAGE B

Wijzigingen in andere Uitspraken

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Indien een entiteit deze standaard voor een eerdere periode toepast, dienen deze wijzigingen voor deze eerdere periode te worden toegepast.

Wijzigingen in IFRS 1

B1. IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards wordt gewijzigd zoals onderstaand beschreven.

Standaard

De alinea’s 25A, 27A, 36A en 47A worden toegevoegd en de alinea’s 13, 17 en 30 luiden na wijziging als volgt:

13 Een entiteit kan een beroep doen op een of meer van de volgende vrijstellingen:

(a) 

(e) samengestelde financiële instrumenten (alinea 23);

(f) activa en passiva van dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures (alinea 24 en 25);

en

(g) aanwijzing van voorheen opgenomen financiële instrumenten (alinea 25A).

Aanwijzing van voorheen opgenomen financiële instrumenten

▼M9

25A IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering staat toe dat een financieel actief bij eerste opname wordt aangewezen als beschikbaar voor verkoop of dat een financieel instrument (op voorwaarde dat het aan bepaalde criteria voldoet) wordt aangewezen als een financieel actief of een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening. Ondanks deze vereiste gelden uitzonderingen in de volgende omstandigheden:

(a) een entiteit mag overgaan tot een aanwijzing als beschikbaar voor verkoop op de overgangsdatum naar IFRSs;

(b)  een entiteit die haar eerste IFRS-jaarrekening presenteert voor een jaarperiode die op of na 1 september 2006 aanvangt — een dergelijke entiteit mag een financieel actief of een financiële verplichting aanwijzen, op de overgangsdatum naar IFRSs, als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening op voorwaarde dat het actief of de verplichting op dat moment voldoet aan de criteria in alinea 9b)i), 9b)ii) of 11A van IAS 39;

(c)  een entiteit die haar eerste IFRS-jaarrekening presenteert voor een jaarperiode die op of na 1 januari 2006 en vóór 1 september 2006 aanvangt — een dergelijke entiteit mag een financieel actief of een financiële verplichting aanwijzen, op de overgansdatum naar IFRSs, als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening op voorwaarde dat het actief of de verplichting op die datum voldoet aan de criteria in alinea 9b)i), 9b)ii) of 11A van IAS 39. Wanneer de overgangsdatum naar IFRSs vόόr 1 september 2005 ligt, hoeven dergelijke aanwijzingen niet te worden voltooid tot 1 september 2005 en mogen ze ook financiële activa en financiële verplichtingen omvatten die werden opgenomen tussen de overgangsdatum naar IFRSs en 1 september 2005;

(d)  een entiteit die haar eerste IFRS-jaarrekening presenteert voor een jaarperiode die vόόr 1 januari 2006 aanvangt en die de alinea's 11A, 48A, TL4B tot en met TL4K, TL33A en TL33B en de in 2005 aangebrachte wijzigingen in alinea 9, 12 en 13 van IAS 39 toepast — een dergelijke entiteit mag aan het begin van haar eerste IFRS-verslagperiode overgaan tot de aanwijzing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening van een financieel actief dat of een financiële verplichting die op die datum voor dergelijke aanwijzing in aanmerking komt in overeenstemming met deze nieuwe en gewijzigde alinea's. Wanneer de eerste IFRS-verslagperiode van de entiteit aanvangt vόόr 1 september 2005, hoeven dergelijke aanwijzingen niet te worden voltooid tot 1 september 2005 en mogen ze ook financiële activa en financiële verplichtingen bevatten die werden opgenomen tussen het begin van die periode en 1 september 2005. Als de entiteit vergelijkende informatie aanpast om te voldoen aan IAS 39, dient zij die informatie aan te passen voor de financiële activa, financiële verplichtingen of groep van financiële activa, financiële verplichtingen of beide, die werden aangewezen aan het begin van haar eerste IFRS-verslagperiode. Een dergelijke aanpassing van vergelijkende informatie mag alleen worden uitgevoerd als de aangewezen posten of groepen zouden hebben voldaan aan de criteria voor dergelijke aanwijzing in alinea 9b)i), 9b)ii) of 11A van IAS 39 op de overgangsdatum naar IFRSs of, indien verworven na de overgangsdatum naar IFRSs, zouden hebben voldaan aan de criteria in alinea 9b)i), 9b)ii) of 11A op de datum van eerste opname;

(e)  voor een entiteit die haar eerste IFRS-jaarrekening presenteert voor een jaarperiode die aanvangt vόόr 1 september 2006 — niettegenstaande alinea 91 van IAS 39 moet voor financiële activa en financiële verplichtingen die door een dergelijke entiteit werden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening in overeenstemming met subalinea c) of d) hierboven en die voorheen werden aangewezen als de afgedekte positie in het kader van een reële-waardeafdekkingstransactie, deze aanwijzing als afdekkingsrelatie ongedaan worden gemaak top hetzelfde moment dat ze worden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

▼M2

27 Behoudens hetgeen volgens alinea 27A wordt toegestaan, dient een eerste toepasser de in IAS 39 opgenomen vereisten voor het niet langer in de balans opnemen van financiële activa en passiva prospectief toe te passen bij transacties op of na 1 januari 2004. Met andere woorden, als een eerste toepasser niet-afgeleide financiële activa of niet-afgeleide financiële verplichtingen overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP niet langer in de balans opnam als gevolg van een transactie die vóór 1 januari 2001 plaatsvond, dient de entiteit deze activa en verplichtingen volgens de IFRSs niet in de balans op te nemen (tenzij deze als gevolg van een latere transactie of gebeurtenis voor opname in aanmerking komen).

27A Niettegenstaande alinea 27 mag een entiteit de vereisten met betrekking tot het niet langer opnemen in de balans in IAS 39 retroactief toepassen, vanaf een door de entiteit te kiezen datum, op voorwaarde dat de informatie die benodigd is om IAS 39 toe te passen op financiële activa en financiële verplichtingen die als gevolg van transacties in het verleden niet langer worden opgenomen, werd verworven op het moment van de eerste administratieve verwerking van die transacties.

30 Indien een entiteit vóór de overgangsdatum naar IFRSs een transactie als een afdekkingstransactie had aangemerkt, maar de afdekking niet voldoet aan de voorwaarden voor hedge accounting in IAS 39, dient de entiteit alinea 91 en 101 van IAS 39 toe te passen om te beëindigen. Transacties die vóór de overgangsdatum naar IFRSs zijn afgesloten, dienen niet retroactief als afdekkingstransactie te worden aangemerkt.

Vrijstelling van het vereiste tot aanpassing van vergelijkende gegevens voor IAS 39

36A Een entiteit die de IFRSs vóór 1 januari 2006 toepast, presenteert voor ten minste één jaar vergelijkende informatie in de eerste IFRS-jaarrekening, maar deze informatie hoeft niet in overeenstemming te zijn met IAS 32 en IAS 39. Een entiteit die ervoor kiest om in het overgangsjaar vergelijkende informatie te presenteren die niet in overeenstemming is met IAS 32 en IAS 39 dient:

(a) voor de vergelijkende informatie de voorheen toegepaste GAAP toe te passen op financiële instrumenten die binnen het toepassingsgebied van IAS 32 en IAS 39 vallen;

(b) dit feit te vermelden samen met de grondslag volgens welke deze informatie wordt opgesteld;

en

(c) de aard van de belangrijkste aanpassingen te vermelden die vereist zijn om de informatie in overeenstemming met IAS 32 en IAS 39 te brengen. De entiteit hoeft deze aanpassingen niet te kwantificeren. De entiteit dient echter elke aanpassing tussen de balans per de verslagdatum van de vergelijkende periode (dat wil zeggen de balans waarin de vergelijkende informatie volgens de voorheen toegepaste GAAP is opgenomen) en de balans bij aanvang van de eerste IFRS-verslagperiode (dat wil zeggen de eerste periode waarover informatie is opgenomen in overeenstemming met IAS 32 en IAS 39) te behandelen als een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving en de op grond van alinea 28(a) tot en met (f) van IAS 8 vereiste toelichting te geven. Alinea 28(f) geldt alleen voor bedragen die per de verslagdatum van de vergelijkende periode in de balans worden gepresenteerd.

In geval van een entiteit die ervoor kiest om vergelijkende informatie te presenteren die niet in overeenstemming is met IAS 32 en IAS 39 betreffen verwijzingen naar de „overgangsdatum naar IFRSs”, uitsluitend in het geval van IAS 32 en IAS 39, het begin van de eerste IFRS-verslagperiode.

Aanwijzing van financiële activa of financiële verplichtingen

▼M9

43A In overeenstemming met alinea 25A mag een entiteit een voorheen opgenomen financieel actief of financiële verplichting aanwijzen als een financieel actief of financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening of een financieel actief als beschikbaar voor verkoop. De entiteit dient de reële waarde te vermelden van de in elke categorie aangewezen financiële activa of financiële verplichtingen op de datum van de aanwijzing, alsmede de classificatie en de boekwaarde in de vorige jaarrekening.

▼M2

BIJLAGE A

De volgende definitie wordt toegevoegd:

eerste IFRS-verslagperiode

De verslagperiode die eindigt op de verslagdatum van de eerste IFRS- jaarrekening van een entiteit.

Wijzigingen in IAS 12

B2. IAS 12 Winstbelastingen wordt gewijzigd zoals onderstaand beschreven.

De eerste zin van alinea 20 wordt als volgt aangepast:

20. International Accounting Standards staan toe dat bepaalde activa worden geboekt tegen reële waarde of dat ze worden geherwaardeerd (zie bijvoorbeeld IAS 16 Materiële vaste activa, IAS 38 Immateriële activa, IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering en IAS 40 Vastgoedbeleggingen).

Wijzigingen in IAS 18

B3. IAS 18 Opbrengsten wordt gewijzigd zoals onderstaand beschreven.

Alinea 30 wordt als volgt aangepast:

30.  Opbrengsten dienen op basis van de volgende grondslagen te worden opgenomen:

(a)  rente dient te worden opgenomen volgens de effectieve-rentemethode die in IAS 39 (alinea 9 en TL5 tot en met TL8) is uiteengezet;

(b)  royalty’s dienen te worden opgenomen volgens het toerekeningsbeginsel in overeenstemming met de economische realiteit van de desbetreffende overeenkomst;

en

(c)  dividenden dienen te worden opgenomen op het moment dat de aandeelhouder het recht heeft verkregen om de betaling te ontvangen.

Alinea 31 komt te vervallen.

Wijzigingen in IAS 19

B4. [Wijziging niet van toepassing op basistekst van standaarden].

Wijzigingen in IAS 30

B5. IAS 30 Informatieverschaffing in de jaarrekening van banken en soortgelijke financiële instellingen wordt gewijzigd zoals hierna beschreven.

Alinea 8 wordt als volgt aangepast:

8. Banken gebruiken verschillende methoden voor de opname en waardering van posten in hun jaarrekening. Hoewel een harmonisatie van deze methoden wenselijk is, ligt dit buiten het toepassingsgebied van deze standaard. Om te voldoen aan IAS 1 Presentatie van de jaarrekening en gebruikers daarmee in staat te stellen om de grondslagen voor de opstelling van de jaarrekening van een bank te begrijpen, is het wellicht noodzakelijk informatie te verschaffen over de grondslagen voor financiële verslaggeving met betrekking tot de volgende posten:

(d) de grondslag voor de bepaling van bijzondere waardeverminderingen van leningen en voorschotten en voor de afschrijving van oninbare leningen en voorschotten (zie de alinea's 43 tot en met 49);

en

Alinea 10 wordt als volgt aangepast:

10.  Naast de vereisten van andere standaarden dient de winst- en verliesrekening of de toelichting bij de jaarrekening minstens de volgende posten van baten en lasten te omvatten:

Rente en soortgelijke baten;

Rentelasten en soortgelijke lasten;

Dividendinkomsten;

Baten uit honoraria en provisies;

Lasten van honoraria en provisies;

Winsten verminderd met verliezen uit voor handelsdoeleinden aangehouden effecten;

Winsten verminderd met verliezen uit beleggingen in effecten;

Winsten verminderd met verliezen uit de handel in vreemde valuta;

Overige exploitatiebaten;

Bijzondere waardeverminderingsverliezen op leningen en voorschotten;

Algemene beheerskosten;

en

Overige exploitatielasten.

Alinea 13 wordt als volgt aangepast:

13.  Posten van baten en lasten dienen niet te worden gesaldeerd, behalve indien zij verband houden met afdekkingen en met activa en verplichtingen die in overeenstemming met IAS 32 zijn gesaldeerd.

Alinea 14 wordt als volgt aangepast:

14. Saldering in andere gevallen dan in verband met afdekkingen en activa en verplichtingen die in overeenstemming met IAS 32 zijn gesaldeerd, verhinderen dat gebruikers de financiële prestaties van de afzonderlijke activiteiten van een bank en het rendement dat zij op bepaalde categorieën van activa verkrijgt, kunnen beoordelen.

Alinea 23 komt te vervallen.

De alinea’s 24 en 25 worden als volgt aangepast:

24.  Een bank dient voor elke categorie van haar financiële activa en verplichtingen de reële waarde te vermelden, zoals vereist door IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie.

25. In IAS 39 worden vier classificaties voor financiële activa beschreven: leningen en vorderingen, tot einde looptijd aangehouden beleggingen, financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, en voor verkoop beschikbare financiële activa. Een bank dient ten minste de reële waarde van haar financiële activa voor deze vier classificaties te vermelden.

Sub (b), punt (iv) en (v) van alinea 26 komen te vervallen.

De laatste zin van alinea 28 komt te vervallen.

De alinea’s 43 en 44 worden als volgt aangepast:

43.  Een bank dient het volgende te vermelden:

(a)  de grondslag voor financiële verslaggeving die de basis beschrijft waarop oninbare leningen en voorschotten als last zijn opgenomen en afgeschreven.

(b)  gedetailleerde informatie over de mutaties in de voorziening voor bijzondere waardeverminderingsverliezen op leningen en voorschotten tijdens de periode. Zij dient afzonderlijk het bedrag te vermelden dat in de periode als last is opgenomen voor bijzondere waardeverminderingsverliezen op oninbare leningen en voorschotten, het bedrag dat in de periode is opgenomen voor afgeschreven leningen en voorschotten en het bedrag dat in de periode is opgenomen voor aanvankelijk afgeschreven leningen en voorschotten die zijn gerealiseerd.

(c)  het totale bedrag van de voorziening voor bijzondere waardeverminderingsverliezen op leningen en voorschotten op de balansdatum; en

44.  Bedragen die zijn gereserveerd voor verliezen op leningen en voorschotten, naast de bijzondere waardeverminderingsverliezen die volgens IAS 39 op leningen en voorschotten worden opgenomen, dienen administratief te worden verwerkt als aanwending van ingehouden winsten. Crediteringen die resulteren uit de vermindering van dergelijke bedragen leiden tot een vermeerdering van de ingehouden winsten en worden niet opgenomen in de bepaling van de winst of het verlies over de periode.

Alinea 45 komt te vervallen.

Alinea 46 wordt als volgt aangepast:

46. Plaatselijke omstandigheden of wetten kunnen eisen of toestaan dat een bank bedragen reserveert voor bijzondere waardeverminderingsverliezen op leningen en voorschotten, naast de verliezen die op grond van IAS 39 zijn opgenomen. Dergelijke gereserveerde bedragen vertegenwoordigen bij de bepaling van de winst of het verlies over de periode aanwendingen van ingehouden winsten en zijn geen lasten. Zo ook leiden crediteringen die resulteren uit de vermindering van dergelijke bedragen tot een toename van de ingehouden winsten en worden ze niet opgenomen in de bepaling van de winst of het verlies.

Alinea 47 wordt als volgt aangepast:

47. De gebruikers van de jaarrekening van een bank moeten de invloed kennen die bijzondere waardeverminderingsverliezen op leningen en voorschotten hebben gehad op de financiële positie en de financiële prestaties van de bank. Dit helpt hen om de doeltreffendheid te beoordelen waarmee de bank haar middelen heeft aangewend. Bijgevolg vermeldt een bank het totale bedrag van de voorziening voor bijzondere waardeverminderingsverliezen op leningen en voorschotten op de balansdatum en de mutaties in de voorziening tijdens de periode. De mutaties in de voorziening, met inbegrip van de aanvankelijk afgeschreven bedragen die tijdens de verslagperiode zijn gerealiseerd, worden afzonderlijk vermeld.

Alinea 48 komt te vervallen.

Alinea 49 wordt als volgt aangepast:

49. Indien leningen en voorschotten niet kunnen worden gerealiseerd, worden ze afgeschreven en verrekend met de voorziening voor bijzondere waardeverminderingsverliezen. In sommige gevallen worden ze niet afgeschreven tot alle vereiste juridische procedures zijn voltooid en het bedrag van het bijzondere waardeverminderingsverlies definitief is bepaald. In andere gevallen worden ze vroeger afgeschreven, bijvoorbeeld als de leningnemer geen rente heeft betaald of een hoofdsom die in een specifieke periode verschuldigd was niet heeft terugbetaald. Aangezien het tijdstip waarop oninbare leningen en voorschotten worden afgeschreven verschilt, kunnen het brutobedrag van leningen en voorschotten en van de voorzieningen voor bijzondere waardeverminderingsverliezen in gelijksoortige omstandigheden aanzienlijk verschillen. Als gevolg hiervan vermeldt een bank de grondslag die ze hanteert voor de afschrijving van oninbare leningen en voorschotten.

Alinea 58, sub (c) wordt als volgt aangepast:

(c) het bedrag van de in de periode opgenomen last voor bijzondere waardeverminderingsverliezen op leningen en voorschotten en het bedrag van de voorziening op de balansdatum;

en

Wijzigingen in IAS 32

B6. IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie wordt als volgt herzien.

Alinea 96 wordt herzien en luidt als volgt (nieuwe tekst is onderstreept).

96.  Een entiteit dient deze standaard toe te passen voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing is toegestaan. Een entiteit mag deze standaard niet toepassen voor jaarperioden die aanvangen vóór 1 januari 2005, tenzij de entiteit tevens IAS 39 (herziene versie van 2003) toepast, inclusief de wijzigingen die in maart 2004 zijn uitgegeven. Als een entiteit deze standaard toepast op jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen vóór 1 januari 2005 dient zij dit feit te vermelden.

Wijzigingen in IAS 36

B7. IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa wordt gewijzigd zoals onderstaand beschreven.

Standaard

Alinea 1 wordt als volgt aangepast:

1.  Deze standaard dient te worden toegepast bij de administratieve verwerking van alle activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, met uitzondering van:

(e)  financiële activa die binnen het toepassingsgebied vallen van IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering;

Wijzigingen in IAS 37

B8. IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa wordt gewijzigd zoals hierna beschreven.

De alinea’s 1 en 2 worden als volgt aangepast:

1.  Deze standaard dient door alle entiteiten te worden toegepast voor de administratieve verwerking van voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa, behalve:

(a)  degene die voortvloeien uit nog uit te voeren contracten, behalve indien het contract verlieslatend is;

(b)  degene die ontstaan bij verzekeringsmaatschappijen uit contracten met polishouders;

en

(c)  degene die door een andere standaard worden gedekt.

2. Deze standaard is niet van toepassing op financiële instrumenten (waaronder garanties) die binnen het toepassingsgebeid van IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering vallen. Voor financiële garanties die buiten het toepassingsgebied van IAS 39 vallen, geldt deze standaard zoals is vermeld in alinea 2(f) van IAS 39.

Wijzigingen in SIC 27

B9. [Wijziging niet van toepassing op basistekst van standaard].

▼M9

WIJZIGINGEN IN INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 39

Financiële instrumenten: opname en waardering

DE MOGELIJKHEID TOT WAARDERING TEGEN REËLE WAARDE

Dit document beschrijft wijzigingen in IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering (IAS 39). De wijzigingen houden verband met voorstellen die waren opgenomen in een voorontwerp met voorgestelde wijzigingen in IAS 39 — De mogelijkheid tot waardering tegen reële waarde dat in april 2004 werd gepubliceerd.

Een entiteit dient de in dit document beschreven wijzigingen toe te passen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2006 aanvangen.

In alinea 9 wordt deel b) van de definitie van een financieel actief of een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening als volgt vervangen.

DEFINITIES

9.

Definities van vier categorieën van financiële instrumenten

Een financieel actief of financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening is een financieel actief dat of een financiële verplichting die aan een van de volgende voorwaarden voldoet.

(a) 

(b)  Bij eerste opname wordt het financieel actief of de financiële verplichting door de entiteit aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening. Een entiteit mag deze aanwijzing alleen uitvoeren indien dit toegestaan is op grond van alinea 11A of indien dit leidt tot meer relevante informatie, omdat:

(i)  het een inconsistentie in de waardering of opname (soms een „accounting mismatch” genoemd) elimineert of aanzienlijk beperkt die anders zou ontstaan uit de waardering van activa of verplichtingen of uit de opname van de winsten en verliezen hierop op basis van verschillende grondslagen; of

(ii)  een groep van financiële activa, financiële verplichtingen of beide wordt beheerd en de prestaties ervan worden geëvalueerd op basis van de reële waarde, in overeenstemming met een gedocumenteerde risicobeheer- of beleggingsstrategie, en informatie over de groep intern op die basis wordt verstrekt aan managers van de entiteit op sleutelposities (zoals gedefinieerd in IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen (herziene versie van 2003)), bijvoorbeeld de raad van bestuur en de „chief executive officer” van de entiteit.

De alinea's 66, 94 en TL40 van IAS 32 schrijven voor dat de entiteit informatie verschaft over financiële activa en financiële verplichtingen die zij heeft aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, met inbegrip van de wijze waarop de entiteit aan deze voorwaarden heeft voldaan. Voor instrumenten die voldoen aan ii) hierboven omvat de te verstrekken informatie een beschrijving van hoe de aanwijzing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening in overeenstemming is met de gedocumenteerde risicobeheer- of beleggingsstrategie van de entiteit.

Beleggingen in eigen-vermogensinstrumenten die geen genoteerde marktprijs op een actieve markt hebben en waarvan de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald (zie alinea 46 c) en Bijlage A alinea's TL80 en TL81), mogen niet worden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

Opgemerkt dient te worden dat de alinea's 48, 48A, 49 en Bijlage A alinea TL69 tot en met TL82, die vereisten beschrijven voor een betrouwbare bepaling van de reële waarde van een financieel actief of een financiële verplichting, eveneens gelden voor alle posten die tegen reële waarde worden gewaardeerd, al dan niet door aanwijzing, of waarvan de reële waarde wordt vermeld.

Alinea 11A is toegevoegd en luidt als volgt.

IN CONTRACTEN BESLOTEN DERIVATEN

11A.

Als een contract een of meer daarin besloten derivaten bevat, mag een entiteit, niettegenstaande alinea 11, het gehele hybridische (samengestelde) contract aanwijzen als een financieel actief of een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, tenzij:

(a)  het (de) in een contract besloten deriva(a)t(en) niet leid(t)(en) tot een belangrijke wijziging van de kasstromen die anders door het contract vereist zouden zijn; of

(b)  het na een snelle of geen analyse wanneer een soortgelijk hybridisch (samengesteld) instrument voor het eerst wordt beschouwd, duidelijk is dat de scheiding van het (de) in een contract besloten deriva(a)t(en) niet is toegestaan, zoals een optie tot vervroegde aflossing die besloten is in een lening die de houder ervan toestaat om de lening vervroegd af te lossen voor ongeveer de geamortiseerde kostprijs ervan.

De alinea's 12 en 13 zijn als volgt gewijzigd.

12.

Indien een entiteit op basis van deze standaard verplicht is een in een contract besloten derivaat te scheiden van het basiscontract, maar, bij verwerving dan wel op een latere verslagdatum, de waarde van dat derivaat niet individueel kan bepalen, dient zij het gehele hybridische (samengestelde) contract aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

13.

Indien een entiteit niet in staat is de reële waarde van een in een contract besloten derivaat betrouwbaar te bepalen op basis van de contractuele bepalingen (bijvoorbeeld omdat het in het contract besloten derivaat gebaseerd is op een niet-genoteerd eigen-vermogensinstrument), dan is de reële waarde van dat het in het contract besloten derivaat gelijk aan het verschil tussen de reële waarde van het hybridische (samengestelde) instrument en de reële waarde van het basiscontract, indien deze overeenkomstig deze standaard kunnen worden bepaald. Indien de entiteit niet in staat is om via deze methode de reële waarde van het in het contract besloten derivaat te bepalen, geldt alinea 12 en wordt het hybridische (samengestelde) instrument aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

Alinea 48A is toegevoegd en luidt als volgt.

OVERWEGINGEN MET BETREKKING TOT DE WAARDERING TEGEN REËLE WAARDE

48A.

De reële waarde blijkt het best uit genoteerde prijzen op een actieve markt. Indien de markt voor een financieel instrument geen actieve markt is, bepaalt een entiteit de reële waarde met behulp van een waarderingstechniek. Het doel van het gebruik van een waarderingstechniek is om vast te stellen wat de transactieprijs op de waarderingsdatum zou zijn geweest bij een zakelijke, objectieve transactie tussen partijen die onafhankelijk zijn en handelen op basis van normale bedrijfsoverwegingen. Waarderingstechnieken omvatten, indien beschikbaar, het gebruik van markttransacties tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn, een vergelijking met de actuele reële waarde van een ander instrument dat in wezen hetzelfde is, contante-waardeberekeningen en optiewaarderingsmodellen. Indien er een waarderingstechniek is die door vele marktpartijen wordt gebruikt om de prijs van het instrument te bepalen en die techniek bewezen heeft betrouwbare schattingen van prijzen in daadwerkelijke markttransacties op te leveren, dan gebruikt de entiteit die techniek. De gekozen waarderingstechniek maakt zoveel mogelijk gebruik van marktgegevens en steunt zo weinig mogelijk op gegevens die specifiek zijn voor de entiteit. De waarderingstechniek omvat alle factoren die marktdeelnemers in beschouwing zouden nemen bij het vaststellen van de prijs en is in overeenstemming met aanvaarde economische methoden voor het waarderen van financiële instrumenten. De waarderingstechniek wordt periodiek door de entiteit bijgesteld en getoetst op de relevantie ervan aan de hand van prijzen uit waarneembare actuele markttransacties in hetzelfde instrument (dat wil zeggen zonder aanpassing of verandering van samenstelling) of op basis van beschikbare waarneembare marktgegevens.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

Alinea 105 is gewijzigd en de alinea's 105A tot en met 105D zijn toegevoegd en luiden als volgt.

105.

Een entiteit mag bij eerste toepassing van deze standaard een voorheen opgenomen financieel actief aanmerken als beschikbaar voor verkoop. Bij dergelijke financiële activa dient de entiteit alle cumulatieve veranderingen in de reële waarde in een afzonderlijke component van het eigen vermogen op te nemen tot het actief niet langer wordt opgenomen of aan een bijzondere waardevermindering onderhevig is geweest. Op dat moment dient de entiteit die cumulatieve winst of dat cumulatieve verlies naar de winst- en verliesrekening over te boeken. Voorts dient de entiteit:

(a)  het financieel actief aan te passen op basis van de nieuwe aanwijzing in de vergelijkende jaarrekening; en

(b)  de reële waarde te vermelden van de financiële activa op de datum van aanwijzing, alsmede de classificatie en boekwaarde in de vorige jaarrekening.

105A.

Een entiteit dient de alinea's 11A, 48A, TL4B tot en met TL4K, TL33A en TL33B en de in 2005 aangebrachte wijzigingen in alinea 9, 12 en 13 toe te passen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2006 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

105B.

Een entiteit die de alinea's 11A, 48A, TL4B tot en met TL4K, TL33A en TL33B en de in 2005 aangebrachte wijzigingen in alinea 9, 12 en 13 voor het eerst toepast in haar jaarperiode die vόόr 1 januari 2006 aanvangt:

(a)  mag, wanneer die nieuwe en gewijzigde alinea's voor het eerst worden toegepast, voorheen opgenomen financiële activa of financiële verplichtingen aanwijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening indien die financiële activa of financiële verplichtingen op dat moment in aanmerking komen voor een dergelijke aanwijzing. Als de jaarperiode aanvangt vόόr 1 september 2005, hoeven dergelijke aanwijzingen niet te worden voltooid tot 1 september 2005 en mogen ze ook financiële activa en financiële verplichtingen omvatten die tussen het begin van die jaarperiode en 1 september 2005 werden opgenomen. Niettegenstaande alinea 91 moet voor financiële activa en financiële verplichtingen die in overeenstemming met deze subalinea worden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening en die voorheen werden aangewezen als de afgedekte positie in het kader van een reële-waardeafdekkingsrelatie, deze aanwijzing als afdekkingsrelatie ongedaan worden gemaakt op hetzelfde moment dat ze worden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening;

(b)  dient de reële waarde te vermelden van financiële activa of financiële verplichtingen die in overeenstemming met subalinea a) zijn aangewezen op de datum van aanwijzing, alsmede de classificatie en de boekwaarde in de vorige jaarrekening;

(c)  dient de aanwijzing van financiële activa of financiële verplichtingen die voorheen werden aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening ongedaan te maken indien ze niet voor dergelijke aanwijzing in aanmerking komen in overeenstemming met deze nieuwe en gewijzigde alinea's. Wanneer een financieel actief of een financiële verplichting wordt gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs nadat de aanwijzing ongedaan werd gemaakt, wordt de datum waarop de aanwijzing ongedaan werd gemaakt geacht de datum van eerste opname te zijn;

(d)  dient de reële waarde te vermelden van financiële activa of financiële verplichtingen waarvan de aanwijzing in overeenstemming met subalinea c) ongedaan werd gemaakt op de datum waarop de aanwijzing ongedaan werd gemaakt, alsmede de nieuwe classificatie.

105C.

Een entiteit die de alinea's 11A, 48A, TL4B tot en met TL4K, TL33A en TL33B en de in 2005 aangebrachte wijzigingen in alinea 9, 12 en 13 voor het eerst toepast in haar jaarperiode die op of na 1 januari 2006 aanvangt:

(a)  dient de aanwijzing van financiële activa of financiële verplichtingen die voorheen werden aangemerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening alleen ongedaan te maken indien ze niet voor dergelijke aanwijzing in aanmerking komen in overeenstemming met deze nieuwe en gewijzigde alinea's. Wanneer een financieel actief of een financiële verplichting wordt gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs nadat de aanwijzing ongedaan werd gemaakt, wordt de datum waarop de aanwijzing ongedaan werd gemaakt geacht de datum van eerste opname te zijn.

(b)  mag voorheen opgenomen financiële activa of financiële verplichtingen niet aanwijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

(c)  dient de reële waarde te vermelden van financiële activa of financiële verplichtingen waarvan de aanwijzing in overeenstemming met subalinea a) ongedaan werd gemaakt op de datum waarop de aanwijzing ongedaan werd gemaakt, alsmede de nieuwe classificatie.

105D.

Een entiteit dient haar vergelijkende jaarrekening aan te passen op basis van de nieuwe aanwijzingen in alinea 105B of 105C op voorwaarde dat, in geval van een financieel actief, financiële verplichting of groep van financiële activa, financiële verplichtingen of beide, aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, die posten of groepen aan het begin van de vergelijkende periode zouden hebben voldaan aan de criteria in alinea 9 b) i), 9 b) ii) of 11A of, indien verworven na het begin van de vergelijkende periode, aan de criteria in alinea 9 b) i), 9 b) ii) of 11A zouden hebben voldaan op de datum van eerste opname.

In Bijlage A zijn de alinea's TL4B tot en met TL4K toegevoegd. Deze alinea's luiden als volgt.

BIJLAGE A

Toepassingsleidraad

DEFINITIES (alinea 8 en 9)

Aanwijzing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening

TL4B.

Alinea 9 van deze standaard staat toe dat een entiteit een financieel actief, een financiële verplichting of een groep van financiële instrumenten (financiële activa, financiële verplichtingen of beide) aanwijst als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening op voorwaarde dat dit tot meer relevante informatie leidt.

TL4C.

De beslissing van een entiteit om een financieel actief of financiële verplichting aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening is vergelijkbaar met de keuze voor een grondslag voor financiële verslaggeving (hoewel die beslissing, in tegenstelling tot de keuze voor een grondslag voor financiële verslaggeving, niet consistent op alle soortgelijke transacties hoeft te worden toegepast). Wanneer een entiteit een dergelijke keuze heeft, vereist alinea 14 b) van IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten dat het gekozen beleid ertoe leidt dat de jaarrekening betrouwbare en meer relevante informatie verstrekt over de gevolgen van transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden op de financiële positie, financiële prestaties of kasstromen van de entiteit. In het geval van een aanwijzing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, beschrijft alinea 9 onder welke twee voorwaarden aan de vereiste dat meer relevante informatie moet worden verstrekt, is voldaan. Om een dergelijke aanwijzing te kiezen in overeenstemming met alinea 9, dient de entiteit bijgevolg aan te tonen dat één (of beide) van deze twee voorwaarden op haar van toepassing is.

Alinea 9 b) i): Aanwijzing elimineert of beperkt aanzienlijk een inconsistentie in de waardering of opname die anders zou ontstaan

TL4D.

Overeenkomstig IAS 39 worden de waardering van een financieel actief of financiële verplichting en de classificatie van opgenomen veranderingen in de waarde ervan bepaald door de classificatie van de post en of het item al dan niet deel uitmaakt van een aangewezen afdekkingsrelatie. Deze vereisten kunnen leiden tot een inconsistentie in de waardering of opname (soms een „accounting mismatch” genoemd) wanneer bijvoorbeeld, bij het ontbreken van een aanwijzing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, een financieel actief zou worden geclassificeerd als beschikbaar voor verkoop (waarbij de meeste veranderingen in de reële waarde direct in het eigen vermogen worden opgenomen) en een verplichting die volgens de entiteit daarmee verband houdt, zou worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs (waarbij veranderingen in de reële waarde niet worden opgenomen). In dergelijke omstandigheden mag een entiteit concluderen dat haar jaarrekening meer relevante informatie zou verstrekken indien zowel het actief als de verplichting werden geclassificeerd als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

TL4E.

Uit de volgende voorbeelden blijkt wanneer deze voorwaarde vervuld zou kunnen zijn. In alle gevallen mag een entiteit deze voorwaarde gebruiken om financiële activa of financiële verplichtingen aan te merken als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, maar alleen als zij aan het principe in alinea 9 b) i) voldoet.

(a) Een entiteit heeft verplichtingen waarvan de kasstromen contractueel zijn gebaseerd op de prestaties van activa die anders zouden worden geclassificeerd als beschikbaar voor verkoop. Een verzekeraar kan bijvoorbeeld verplichtingen hebben die een discretionaire-winstdelingselement bevatten en uit hoofde waarvan vergoedingen worden betaald op basis van het gerealiseerde en/of niet-gerealiseerde beleggingsrendement van een specifieke pool van activa van de verzekeraar. Indien de waardering van die verplichtingen de actuele marktprijzen weerspiegelt, betekent de classificatie van de activa als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening dat veranderingen in de reële waarde van de financiële activa in de winst- en verliesrekening worden opgenomen in dezelfde periode als de daarmee verband houdende veranderingen in de waarde van de verplichtingen.

(b) Een entiteit heeft verplichtingen op grond van verzekeringscontracten waarvan de waardering actuele informatie omvat (zoals toegestaan door IFRS 4 Verzekeringscontracten, alinea 24), en financiële activa die volgens haar daarmee verband houden en die anders zouden worden geclassificeerd als beschikbaar voor verkoop of zouden worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs.

(c) Een entiteit heeft financiële activa, financiële verplichtingen of beide die onderhevig zijn aan hetzelfde risico, zoals een renterisico, dat aanleiding geeft tot tegenovergestelde veranderingen in reële waarde die de neiging hebben elkaar te compenseren. Alleen sommige van de instrumenten zouden echter worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening (dat wil zeggen zijn derivaten of worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden). Het kan ook zijn dat niet aan de vereisten voor de administratieve verwerking van afdekkingstransacties (hedge accounting) is voldaan, bijvoorbeeld omdat niet aan de vereisten voor effectiviteit in alinea 88 is voldaan.

(d) Een entiteit heeft financiële activa, financiële verplichtingen of beide die onderhevig zijn aan hetzelfde risico, zoals een renterisico, dat aanleiding geeft tot tegenovergestelde veranderingen in reële waarde die de neiging hebben elkaar te compenseren, en de entiteit komt niet in aanmerking voor hedge accounting omdat geen van de instrumenten een derivaat is. Omdat er geen sprake is van hedge accounting, is er bovendien een aanzienlijke inconsistentie in de opname van winsten en verliezen. Voorbeelden:

(i) De entiteit heeft een portefeuille van vastrentende activa gefinancierd die anders zouden worden geclassificeerd als beschikbaar voor verkoop met vastrentende schuldbrieven waarvan veranderingen in de reële waarde de neiging hebben om elkaar te compenseren. De verwerking van zowel de activa als de schuldbrieven tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening corrigeert de inconsistentie die anders zou ontstaan uit de waardering van de activa tegen reële waarde waarbij waardeveranderingen worden verwerkt in het eigen vermogen en de schuldbrieven worden gerapporteerd tegen geamortiseerde kostprijs.

(ii) De entiteit heeft een specifieke groep van leningen gefinancierd door verhandelde obligaties uit te geven waarvan de veranderingen in de reële waarde de neiging hebben om elkaar te compenseren. Indien de entiteit de obligaties bovendien regelmatig koopt en verkoopt maar zelden of nooit de leningen koopt en verkoopt, zou de verwerking van zowel de leningen als de obligaties tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening de inconsistentie in het tijdstip van opname van winsten en verliezen elimineren die anders zou voortvloeien uit de waardering van beide tegen geamortiseerde kostprijs en de opname van een winst of verlies telkens wanneer een obligatie wordt teruggekocht.

TL4F.

In gevallen zoals deze die in de vorige alinea zijn beschreven, kan de aanwijzing, bij eerste opname, van de anders niet tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening gewaardeerde financiële activa en financiële verplichtingen de inconsistentie in de waardering of opname elimineren of aanzienlijk beperken en meer relevante informatie opleveren. Om praktische redenen hoeft de entiteit niet alle activa en verplichtingen die aanleiding geven tot de inconsistentie in de waardering of opname op precies hetzelfde moment aan te gaan. Een redelijk uitstel is toegestaan op voorwaarde dat elke transactie wordt aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening bij eerste opname van de transactie en, op dat moment, alle overige transacties naar verwachting zullen plaatsvinden.

TL4G.

Het zou niet aanvaardbaar zijn om alleen sommige van de financiële activa en financiële verplichtingen die aanleiding geven tot de inconsistentie aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening als dit de inconsistentie niet zou elimineren of aanzienlijk beperken en bijgevolg niet zou leiden tot meer relevante informatie. Het zou echter wel aanvaardbaar zijn om alleen sommige van een aantal soortgelijke financiële activa of soortgelijke financiële verplichtingen aan te wijzen als dit leidt tot een aanzienlijke beperking (en mogelijk een grotere beperking dan andere toegestane aanwijzingen) van de inconsistentie. Stel bijvoorbeeld dat een entiteit een aantal soortgelijke financiële verplichtingen heeft voor een totaal van CU 100 ( 46 ) en een aantal soortgelijke financiële activa voor een totaal van CU 50 die op basis van een andere grondslag worden gewaardeerd. De entiteit kan de inconsistentie in de waardering aanzienlijk beperken door bij eerste opname alle activa maar slechts enkele van de verplichtingen (bijvoorbeeld individuele verplichtingen met een gecombineerd totaal van CU 45) aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening. Omdat een aanwijzing als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening echter alleen kan worden toegepast op het geheel van een financieel instrument, moet de entiteit in dit voorbeeld een of meer verplichtingen in hun geheel aanwijzen. Ze zou niet een component van een verplichting (bijvoorbeeld waardeveranderingen die aan slechts één risico toerekenbaar zijn, zoals veranderingen in een referentierente) of een deel (dat wil zeggen een percentage) van een verplichting mogen aanwijzen.

Alinea 9 b) ii): Een groep van financiële activa, financiële verplichtingen of beide wordt beheerd en de prestaties ervan worden beoordeeld op basis van de reële waarde, in overeenstemming met een gedocumenteerde risicobeheer- of beleggingsstrategie

TL4H.

Een entiteit mag de prestaties van een groep van financiële activa, financiële verplichtingen of beide dusdanig beheren en beoordelen dat de waardering van die groep tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening meer relevante informatie oplevert. In dit voorbeeld ligt de nadruk op de wijze waarop de entiteit de prestaties beheert en evalueert, in plaats van op de aard van haar financiële instrumenten.

TL4I.

Uit de volgende voorbeelden blijkt wanneer deze voorwaarde vervuld zou kunnen zijn. In alle gevallen mag een entiteit deze voorwaarde gebruiken om financiële activa of financiële verplichtingen aan te wijzen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, maar alleen als zij aan het principe in alinea 9 b) ii) voldoet.

(a) De entiteit is een entiteit die durfkapitaal verstrekt, een beleggingsfonds of een soortgelijke entiteit die investeert in financiële activa teneinde te profiteren van hun totaalrendement in de vorm van rente of dividenden en veranderingen in de reële waarde. IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en IAS 31 Belangen in joint ventures staan toe dat dergelijke investeringen worden uitgesloten van hun toepassingsgebied op voorwaarde dat ze worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening. Een entiteit mag dezelfde grondslag voor financiële verslaggeving toepassen op andere beleggingen die vanwege het ontbreken van voldoende invloed buiten het toepassingsgebied van IAS 28 of IAS 31 zouden vallen.

(b) De entiteit heeft financiële activa en financiële verplichtingen die onderhevig zijn aan een of meer van dezelfde risico's en die risico's worden beheerd en geëvalueerd op basis van de reële waarde in overeenstemming met een gedocumenteerd beleid inzake het beheer van activa en verplichtingen. Een voorbeeld zou kunnen zijn een entiteit die zogenoemde „structurerd products” heeft uitgegeven met meerdere daarin besloten derivaten en die de daaruit voortvloeiende risico's beheert op basis van de reële waarde, waarbij wordt gebruikgemaakt van een mix van afgeleide en niet-afgeleide financiële instrumenten. Een soortgelijk voorbeeld zou kunnen zijn een entiteit die leningen met een vaste rentevoet uitgeeft en die het resulterende referentierenterisico beheert met behulp van een mix van afgeleide en niet-afgeleide financiële instrumenten.

(c) De entiteit is een verzekeraar die een portefeuille van financiële activa bezit, die portefeuille beheert met het oog op een maximaal totaalrendement (dat wil zeggen rente of dividenden en veranderingen in de reële waarde) en de prestaties ervan op die basis beoordeelt. De portefeuille kan worden aangehouden ter dekking van specifieke verplichtingen, eigen vermogen of beide. Als de portefeuille wordt aangehouden ter ondersteuning van specifieke verplichtingen, kan aan de voorwaarde in alinea 9 b) ii) voldaan zijn voor de activa, ongeacht of de verzekeraar de verplichtingen ook op basis van de reële waarde beheert en beoordeelt. Aan de voorwaarde in alinea 9 b) ii) kan voldaan zijn wanneer de doelstelling van de verzekeraar erin bestaat het totaalrendement op de activa gedurende een langere periode te maximaliseren, zelfs indien de bedragen betaald aan houders van participerende contracten afhankelijk zijn van andere factoren, zoals het bedrag van de winsten die gedurende een kortere periode (bijvoorbeeld een jaar) worden gerealiseerd, of vrij door de verzekeraar kunnen worden bepaald.

TL4J.

Zoals hierboven vermeld steunt deze voorwaarde op de wijze waarop de entiteit de prestaties van de betreffende groep van financiële instrumenten beheert en beoordeelt. Bijgevolg (behoudens de vereiste van aanwijzing bij eerste opname) dient een entiteit die financiële instrumenten aanwijst als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening op basis van deze voorwaarde alle in aanmerking komende financiële instrumenten die samen worden beheerd en beoordeeld dusdanig aan te wijzen.

TL4K.

De strategie van de entiteit hoeft niet uitgebreid te worden gedocumenteerd, maar de documentatie moet voldoende zijn om aan te tonen dat aan de vereiste in alinea 9 b) ii) is voldaan. Dergelijke documentatie is niet vereist voor elke individuele post, maar mag gebaseerd zijn op een gehele portefeuille. Als bijvoorbeeld het prestatiebeheersysteem voor een afdeling - zoals goedgekeurd door de managers van de entiteit op sleutelposities — duidelijk aantoont dat de prestaties worden beoordeeld op basis van het totaalrendement, is geen verdere documentatie vereist om aan te tonen dat aan de voorwaarde in alinea 9 b) ii) is voldaan.

Na alinea TL33 zijn de volgende titel en alinea's TL33A en TL33B toegevoegd:

Instrumenten met daarin besloten derivaten

TL33A.

Wanneer een entiteit partij wordt bij een hybridisch (samengesteld) instrument dat een of meer in het contract besloten derivaten bevat, vereist alinea 11 dat de entiteit elk dergelijk derivaat identificeert, beoordeelt of het moet worden gescheiden van het basiscontract en, voor deze die moeten worden gescheiden, de derivaten bij eerste opname en daarna waardeert tegen reële waarde. Deze vereisten kunnen complexer zijn, of kunnen leiden tot minder betrouwbare waarderingen, dan wanneer het gehele instrument wordt gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening. Om die reden staat deze standaard toe dat het gehele instrument wordt aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening.

TL33B.

Dergelijke aanwijzing mag worden toegepast ongeacht of alinea 11 vereist dat de in het contract besloten derivaten worden gescheiden van het basiscontract dan wel of alinea 11 een dergelijke scheiding verbiedt. Op grond van alinea 11A zou het echter niet gerechtvaardigd zijn dat het hybridische (samengestelde) instrument wordt aangewezen als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening in de gevallen die in alinea 11A a) en b) zijn uiteengezet, omdat dit er niet toe zou leiden dat de complexiteit wordt beperkt of de betrouwbaarheid wordt verhoogd.

▼M5

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 40

Vastgoedbeleggingen

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Opname

Waardering bij eerste opname

Waardering na eerste opname

Grondslag voor financiële verslaggeving

Waardering tegen reële waarde (reële-waardemodel)

Reële waarde niet op betrouwbare wijze te bepalen

Waardering tegen historische kosten (kostprijsmodel)

Herclassificatie

Vervreemding en buitengebruikstelling

Informatieverschaffing

Waardering tegen reële-waarde en waardering tegen kostprijs

Waardering tegen reële waarde (reële-waardemodel)

Waardering tegen historische kosten (kostprijsmodel)

Overgangsbepalingen

Waardering tegen reële waarde (reële-waardemodel)

Waardering tegen historische kosten (kostprijsmodel)

Ingangsdatum

Intrekking van IAS 40 (2000)

Deze herziene standaard vervangt IAS 40 (2000) Vastgoedbeleggingen en moet worden toegepast voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

DOEL

1. Het doel van deze standaard is het voorschrijven van de verwerkingswijze voor vastgoedbeleggingen en de desbetreffende informatievereisten.

TOEPASSINGSGEBIED

2.  Deze standaard moet worden toegepast bij de opname en waardering van en informatieverschaffing over vastgoedbeleggingen.

3. Deze standaard is onder meer van toepassing op de waardering van belangen in vastgoedbeleggingen in de jaarrekening van een lessee die worden gehouden op grond van een lease die verwerkt wordt als een financiële lease en op de waardering van vastgoedbeleggingen in de jaarrekening van een lessor die aan de lessee ter beschikking zijn gesteld op grond van een operationele lease. Deze standaard behandelt niet de kwesties die worden verhandeld in IAS 17 Lease-overeenkomsten, met inbegrip van:

(a) de classificatie van lease-overeenkomsten als financiële lease of operationele lease;

(b) de opname van baten uit een lease-overeenkomst voor vastgoedbeleggingen (zie ook IAS 18 Opbrengsten);

(c) de waardering van vastgoedbelangen in de jaarrekening van een lessee die worden gehouden op grond van een lease die als operationele lease wordt verwerkt;

(d) de waardering van de netto-investering in een financiële lease in de jaarrekening van een lessor;

(e) de administratieve verwerking van „sale and leaseback”-transacties;

en

(f) de te vermelden informatie over financiële en operationele leases.

4. Deze standaard is niet van toepassing op:

(a) biologische activa in verband met agrarische activiteiten (zie IAS 41 Landbouw); en

(b) rechten om mineralen te winnen, minerale reserves zoals olie, aardgas en vergelijkbare uitputbare hulpbronnen.

DEFINITIES

5.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

De boekwaarde is het bedrag waarvoor een actief in de balans wordt opgenomen.

De kostprijs is het geldbedrag of equivalent daarvan of de reële waarde van een andere tegenprestatie voor de verkrijging van een actief op het moment dat het wordt verkregen of vervaardigd.

De reële waarde is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

Een vastgoedbelegging is een onroerende zaak (grond of een gebouw — of deel van een gebouw – of beide) dat (door de eigenaar of door de lessee op grond van een financiële lease) wordt aangehouden om huuropbrengsten, een waardestijging of beide te realiseren, en niet voor:

(a)  het gebruik van de onroerende zaak in de productie of de levering van goederen of diensten of voor bestuurlijke doeleinden;

of

(b)  de verkoop van de onroerende zaak in het kader van de gewone bedrijfsuitoefening.

Vastgoed voor eigen gebruik is een onroerende zaak die (door de eigenaar of door de lessee op grond van een financiële lease) wordt aangehouden voor gebruik in de productie of de levering van goederen of diensten of voor bestuurlijke doeleinden.

6.  Een vastgoedbelang dat door een lessee gehouden wordt op grond van een operationele lease kan uitsluitend worden geclassificeerd en verwerkt als een vastgoedbelegging indien de onroerende zaak ook anderszins voldoet aan de definitie van een vastgoedbelegging, en de lessee voor het opgenomen actief het reële-waardemodel toepast dat wordt uiteengezet in de alinea’s 33 tot en met 55. Tot deze alternatieve classificatie kan per onroerende zaak worden besloten. Wanneer echter eenmaal voor deze alternatieve classificatie is gekozen voor één zo’n vastgoedbelang dat op grond van een operationele lease wordt gehouden, dienen alle onroerende zaken geclassificeerd als vastgoedbelegging te worden verwerkt volgens het reële-waardemodel. Wanneer voor deze alternatieve classificatie wordt gekozen, dient elk belang dat aldus wordt geclassificeerd, vermeld te worden in de toelichting als onderdeel van de informatieverschaffing die in de alinea’s 74 tot en met 78 wordt voorgeschreven.

7. Een vastgoedbelegging wordt aangehouden om huuropbrengsten, een waardestijging of beide te realiseren. Dit betekent dat een vastgoedbelegging kasstromen genereert die grotendeels onafhankelijk zijn van de andere activa van een entiteit. Dit onderscheidt een vastgoedbelegging van vastgoed voor eigen gebruik. De productie of de levering van goederen of diensten (of het gebruik van vastgoed voor bestuurlijke doeleinden) genereert kasstromen die niet alleen kunnen worden toegerekend aan het vastgoed, maar ook aan andere activa die worden gebruikt in het productieproces of de levering van goederen of diensten. Op vastgoed voor eigen gebruik is IAS 16 Materiële vaste activa van toepassing.

8. Tot vastgoedbeleggingen worden bijvoorbeeld gerekend:

(a) terreinen die worden aangehouden met het oog op waardestijgingen op lange termijn in plaats van verkoop op korte termijn in het kader van de gewone bedrijfsuitoefening;

(b) terreinen die worden aangehouden en waarvan het toekomstig gebruik nog niet is vastgesteld (indien een entiteit nog niet heeft besloten of ze de terreinen zal aanwenden als vastgoed voor eigen gebruik dan wel voor verkoop op korte termijn in het kader van de gewone bedrijfsuitoefening, wordt ervan uitgegaan dat de terreinen worden aangehouden met het oog op waardestijging);

(c) een gebouw dat eigendom is van de entiteit (of dat door de entiteit wordt aangehouden op grond van een financiële lease) en dat in lease is gegeven op grond van één of meer operationele leases;

(d) een leegstaand gebouw dat wordt aangehouden om in lease te worden gegeven op grond van één of meer operationele leases.

9. De volgende lijst bevat voorbeelden van zaken die niet worden beschouwd als vastgoedbeleggingen en die derhalve buiten het toepassingsgebied van deze standaard vallen:

(a) vastgoed dat wordt aangehouden voor verkoop in het kader van de gewone bedrijfsuitoefening of dat voor dat doel in aanbouw of ontwikkeling zijn (zie IAS 2 Voorraden), bijvoorbeeld vastgoed dat uitsluitend is verworven met het oog op vervreemding in de nabije toekomst of voor ontwikkeling en wederverkoop;

(b) vastgoed in aanbouw of ontwikkeling ten behoeve van derden (zie IAS 11 Onderhanden projecten in opdracht van derden);

(c) vastgoed voor eigen gebruik (zie IAS 16), met inbegrip van (onder meer) vastgoed dat wordt aangehouden voor toekomstig gebruik als vastgoed voor eigen gebruik, vastgoed dat wordt aangehouden voor toekomstige ontwikkeling en hieropvolgend gebruik als vastgoed voor eigen gebruik, vastgoed voor de huisvesting van werknemers (ongeacht of de werknemers marktconforme huur betalen of niet) en af te stoten vastgoed voor eigen gebruik;

(d) vastgoed in aanbouw of ontwikkeling voor toekomstig gebruik als vastgoedbelegging. IAS 16 is van toepassing op dergelijke onroerende zaken tot de bouw of ontwikkeling is voltooid; vanaf dat moment wordt de onroerende zaak een vastgoedbelegging en is deze standaard van toepassing. Deze standaard is echter wel van toepassing op bestaande vastgoedbeleggingen die worden gerenoveerd en ook in de toekomst als vastgoedbelegging zullen worden aangehouden (zie alinea 58);

(e) vastgoed dat in lease gegeven wordt aan een entiteit op grond van een financiële lease.

10. Van bepaalde onroerende zaken wordt een deel aangehouden met het oog op het realiseren van huuropbrengsten of waardestijgingen, terwijl een ander deel wordt aangehouden voor gebruik in de productie of de levering van goederen of diensten of voor bestuurlijke doeleinden. Indien deze delen afzonderlijk verkoopbaar zijn (of afzonderlijk in lease kunnen worden gegeven op grond van een financiële lease), dient een entiteit deze delen afzonderlijk te verwerken. Indien de delen niet afzonderlijk verkoopbaar zijn, wordt de onroerende zaak alleen beschouwd als een vastgoedbelegging indien een onbelangrijk deel wordt aangehouden voor gebruik in de productie of de levering van goederen of diensten of voor bestuurlijke doeleinden.

11. In sommige gevallen verleent een entiteit aanvullende diensten aan de gebruikers van een onroerende zaak die door de entiteit wordt aangehouden. Een entiteit dient een dergelijke onroerende zaak te beschouwen als een vastgoedbelegging indien deze diensten een onbelangrijke component vormen van de totale overeenkomst. Een voorbeeld hiervan is wanneer de eigenaar van een kantoorgebouw beveiligings- en onderhoudsdiensten verleent aan de lessees die in het gebouw zijn gehuisvest.

12. In andere gevallen vormen de verleende diensten een belangrijke component. Als een entiteit bijvoorbeeld zowel eigenaar als beheerder is van een hotel, vormen de diensten die worden verleend aan gasten een belangrijke component van de totale overeenkomst. Derhalve is een dergelijk hotel vastgoed voor eigen gebruik en geen vastgoedbelegging.

13. Soms is het moeilijk om vast te stellen of aanvullende diensten dermate belangrijk zijn dat een specifieke onroerende zaak niet in aanmerking komt als een vastgoedbelegging. Bijvoorbeeld in het geval dat de eigenaar van een hotel sommige verantwoordelijkheden uitbesteedt aan derden op grond van een beheersovereenkomst. De voorwaarden van dergelijke overeenkomsten lopen zeer uiteen. In het ene uiterste geval treedt de eigenaar in hoofdzaak op als passieve investeerder. In het andere uiterste geval besteedt de eigenaar slechts enkele dagelijkse werkzaamheden uit, maar blijft hij in aanzienlijke mate blootgesteld aan schommelingen in de kasstromen die met de hotelactiviteiten worden gegenereerd.

14. Bij het bepalen of een onroerende zaak een vastgoedbelegging is, is oordeelsvorming vereist. Een entiteit stelt criteria op aan de hand waarvan op bestendige wijze kan worden beoordeeld of een onroerende zaak een vastgoedbelegging is, in overeenstemming met de definitie van een vastgoedbelegging en de desbetreffende richtlijnen in alinea 7 tot en met 13. Alinea 75(c) schrijft voor dat een entiteit deze criteria dient te vermelden indien de classificatie moeilijk is.

15. In sommige gevallen heeft een entiteit een onroerende zaak in eigendom die wordt geleasd aan en wordt gebruikt door de moedermaatschappij of een andere dochteronderneming. De onroerende zaak komt niet in aanmerking voor classificatie als vastgoedbelegging in de geconsolideerde jaarrekening, omdat het vastgoed, vanuit het perspectief van de groep, bestemd is voor eigen gebruik. Vanuit het perspectief van de entiteit die eigenaar is van de onroerende zaak, is de onroerende zaak een vastgoedbelegging indien deze voldoet aan de definitie in alinea 5. Derhalve verwerkt de lessor de onroerende zaak in de jaarrekening als een vastgoedbelegging.

OPNAME

16.  Een vastgoedbelegging dient slechts als een actief te worden opgenomen indien:

(a)  het waarschijnlijk is dat de aan de vastgoedbelegging verbonden toekomstige economische voordelen aan de entiteit zullen toekomen;

en

(b)  de kostprijs van de vastgoedbelegging op betrouwbare wijze kan worden vastgesteld.

17. Een entiteit beoordeelt de kosten van al haar vastgoedbeleggingen op het moment dat deze worden gemaakt aan de hand van deze opnamecriteria. Deze kosten omvatten de eerste kosten die zijn gemaakt voor de verwerving van een vastgoedbelegging en de kosten die daarna gemaakt zijn om aan een onroerende zaak uit te breiden, delen ervan te vervangen, of de onroerende zaak te onderhouden.

18. Op basis van de opnamecriteria in alinea 16 neemt een entiteit de dagelijkse onderhoudskosten van een dergelijke onroerende zaak niet op in de boekwaarde van een vastgoedbelegging. Deze kosten worden in de winst- en verliesrekening opgenomen, wanneer zij gemaakt worden. De dagelijkse onderhoudskosten bestaan voornamelijk uit arbeidskosten en hulpgoederen, waartoe ook de kosten van onderdelen met een geringe waarde mogen worden gerekend. Het doel van deze uitgaven wordt vaak omschreven als„de reparatie en het onderhoud”van vastgoed.

19. Vastgoedbeleggingen kunnen gedeeltelijk zijn verworven door vervanging. Binnenmuren kunnen bijvoorbeeld oorspronkelijke muren vervangen. Op basis van het opnameprincipe neemt een entiteit in de boekwaarde van een vastgoedbelegging de kosten op van vervanging van een deel van een bestaande vastgoedbelegging, op het moment dat deze gemaakt worden en indien aan de opnamecriteria wordt voldaan. De boekwaarde van deze vervangen delen wordt niet langer in de balans opgenomen, overeenkomstig de bepalingen hiervoor in deze standaard.

WAARDERING BIJ EERSTE OPNAME

20.  De eerste waardering van een vastgoedbelegging dient te geschieden tegen kostprijs, includief de transactiekosten.

21. De kostprijs van een gekochte vastgoedbelegging omvat de koopsom en eventuele direct toe te rekenen uitgaven. De direct toe te rekenen uitgaven omvatten onder meer juridische advieskosten, overdrachtsbelasting en andere transactiekosten.

22. De kostprijs van een zelfvervaardigde vastgoedbelegging is het bedrag van de kosten tot en met het moment waarop de vervaardiging of ontwikkeling is voltooid. Tot dat moment past een entiteit IAS 16 toe. Op dat moment wordt de onroerende zaak een vastgoedbelegging en is deze standaard van toepassing (zie alinea 57(e) en 65).

23. De kostprijs van een vastgoedbelegging wordt niet vermeerderd met:

(a) opstartkosten (tenzij deze noodzakelijk zijn om de onroerende zaak in de vereiste staat te brengen om te kunnen functioneren op de wijze zoals die door het management bedoeld is);

(b) exploitatieverliezen die geleden zijn voordat de vastgoedbelegging de geplande bezettingsgraad heeft bereikt;

of

(c) abnormale bedragen in verband met verspilde grondstoffen, arbeid en andere middelen die zijn aangewend voor de bouw of de ontwikkeling van het vastgoed.

24. Indien er sprake is van een uitgestelde betaling van de koopsom voor een vastgoedbelegging, wordt de kostprijs gesteld op de contante waarde daarvan. Het verschil tussen dit bedrag en het totaal van de betalingen wordt opgenomen als rentelasten gedurende de periode van uitgestelde betaling.

25.  De initiële kostprijs van een vastgoedbelang dat op grond van een lease-overeenkomst wordt gehouden en wordt geclassificeerd als vastgoedbelegging wordt, bepaald zoals is voorgeschreven voor een financiële lease in alinea 20 van IAS 17, dat wil zeggen dat het actief opgenomen dient te worden tegen de laagste waarde van de reële waarde en de contante waarde van de minimale leasebetalingen. Op grond van dezelfde alinea dient voor een equivalent bedrag een verplichting te worden opgenomen.

26. Een eventueel voor een lease-overeenkomst betaalde meerprijs wordt hiertoe verwerkt als onderdeel van de minimale leasebetalingen, en wordt derhalve opgenomen in de kostprijs van het actief, maar wordt niet aan de verplichting toegevoegd. Indien een vastgoedbelang dat op grond van een lease-overeenkomst wordt gehouden, geclassificeerd wordt als vastgoedbelegging, dan is het vastgoedbelang de post die tegen reële waarde verwerkt wordt, en niet de onroerende zaak die daaraan ten grondslag ligt. De alinea’s 33 tot en met 52 bevatten richtlijnen om de reële waarde van een vastgoedbelang te bepalen bij waardering tegen reële waarde (reële-waardemodel). Deze leidraad is ook relevant voor de bepaling van de reële waarde wanneer die waarde als kostprijs wordt gebruikt bij eerste opname.

27. Een of meer vastgoedbeleggingen kunnen worden verworven in ruil voor één of meer niet-monetaire activa, of voor een combinatie van monetaire en niet-monetaire activa. De volgende beschouwing heeft betrekking op een ruil van een niet-monetair actief tegen een monetair actief, maar het is ook van toepassing op alle ruiltransacties die in de voorgaande zin beschreven zijn. De kostprijs van een dergelijke onroerende zaak wordt bepaald op basis van de reële waarde tenzij (a) de ruiltransactie geen economische betekenis heeft of (b) wanneer de reële waarde van noch het ontvangen actief noch het opgegeven actief op betrouwbare wijze kan worden bepaald. Het verworven actief wordt op deze wijze gewaardeerd, zelfs indien een entiteit het opgegeven actief niet onmiddellijk van de balans kan verwijderen. Indien het verworven actief niet tegen reële waarde wordt gewaardeerd, is de kostprijs gelijk aan de boekwaarde van het opgegeven actief.

28. Een entiteit bepaalt of een ruiltransactie economische betekenis heeft, door te beoordelen in welke mate de entiteit verwacht dat toekomstige kasstromen zullen wijzigen als gevolg van de transactie. Een ruiltransactie heeft economische betekenis indien:

(a) de samenstelling (het risico, het tijdstip en het bedrag) van de kasstromen van het ingebrachte actief verschilt van de samenstelling van de kasstromen van het overgedragen actief,

of

(b) de entiteitsgebonden waarde van het gedeelte van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit dat door de transactie wordt beïnvloed, wijzigt als gevolg van de ruil,

en

(c) de verschillen onder (a) of (b) belangrijk zijn in verhouding tot de reële waarde van de geruilde activa.

Om te bepalen of ruiltransacties economische betekenis hebben, dient de entiteitsgebonden waarde van het gedeelte van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit dat door de transactie wordt beïnvloed, de kasstromen na aftrek van belastingen weer te geven. Het resultaat van deze analyses kan duidelijk zijn zonder dat de entiteit gedetailleerde berekeningen hoeft uit te voeren.

29. De reële waarde van een actief waarvoor vergelijkbare markttransacties ontbreken kan betrouwbaar worden bepaald indien (a) ten aanzien van dat actief geen sprake is van een aanzienlijkuiteenlopende redelijke schattingen van de reële waarde of (b) de waarschijnlijkheid van de verschillende schattingen binnen de bandbreedte van schattingen redelijkerwijs kan worden ingeschat en kan worden gebruikt voor het schatten van de reële waarde. Indien de entiteit op betrouwbare wijze de reële waarde kan bepalen van ofwel het ontvangen actief of het opgegeven actief, dan wordt de reële waarde van het opgegeven actief gebruikt om de kostprijs te bepalen, tenzij de reële waarde van het ontvangen actief duidelijker vaststaat.

WAARDERING NA EERSTE OPNAME

Grondslag voor financiële verslaggeving

30.  Behoudens de in alinea 34 vermelde uitzondering dient een entiteit als grondslag voor financiële verslaggeving te kiezen voor ofwel waardering tegen reële kosten (reële-waardemodel, zie alinea 33 tot en met 55) ofwel waardering tegen historische kosten(kostprijsmodel, zie alinea 56). Deze grondslag dient op alle vastgoedbeleggingen te worden toegepast.

31. In IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten wordt vermeld dat een vrijwillige wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving alleen mag worden doorgevoerd als de wijziging leidt tot een meer geëigende presentatie van transacties, andere gebeurtenissen of omstandigheden in de jaarrekening van de entiteit. Het is zeer onwaarschijnlijk dat een overstap van het reële-waardemodel naar het kostprijsmodel zal resulteren in een meer geëigende presentatie.

32. Deze standaard schrijft voor dat alle entiteiten de reële waarde van vastgoedbeleggingen moeten bepalen voor ofwel de waardering (indien de entiteit het reële-waardemodel gebruikt) ofwel voor de toelichting (indien zij het kostprijsmodel toepast). Een entiteit wordt aangemoedigd, maar is niet verplicht, om de reële waarde van een vastgoedbelegging te bepalen op basis van een waardering door een onafhankelijke taxateur die in het bezit is van een erkende en relevante beroepskwalificatie en die beschikt over recente ervaring met de locatie en categorie van de te waarderen vastgoedbelegging.

Waardering tegen reële waarde (reële-waardemodel)

33.  Na de eerste opname dient een entiteit die het reële-waardemodel kiest al haar vastgoedbeleggingen te waarderen tegen reële waarde, behalve in de gevallen die zijn beschreven in alinea 53.

34.  Wanneer een vastgoedbelang dat door een lessee wordt gehouden op grond van een operationele lease, in overeenstemming met alinea 6 geclassificeerd wordt als een vastgoedbelegging, is de toepassing van alinea 30 niet facultatief, en moet het reële-waardemodel worden toegepast.

35.  Winsten of verliezen die voortvloeien uit een wijziging in de reële waarde van een vastgoedbelegging moeten worden opgenomen in de winst– en verliesperiode over de periode waarin ze ontstaan.

36. De reële waarde van een vastgoedbelegging is de prijs waarvoor de onroerende zaak kan worden verhandeld tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn (zie alinea 5). De reële waarde sluit met name een geschatte prijs uit die is verhoogd of verlaagd als gevolg van bijzondere voorwaarden of omstandigheden, zoals een financiering die afwijkt van normale voorwaarden, 'sale and leaseback'-overeenkomsten, en bijzondere prestaties of concessies verleend door een bij de verkoop betrokken partij.

37. Een entiteit bepaalt de reële waarde zonder enige aftrek voor transactiekosten die ze mogelijk dient te betalen bij de verkoop of een andere wijze van vervreemding.

38.  De reële waarde van vastgoedbeleggingen dient de marktomstandigheden op de balansdatum weer te geven.

39. De reële waarde is gebonden aan een specifieke datum. Omdat markten en de marktomstandigheden kunnen veranderen, kan het bedrag dat als reële waarde wordt gerapporteerd, op een ander tijdstip onjuist of niet geëigend zijn. De definitie van het begrip 'reële waarde' veronderstelt ook een gelijktijdige ruil en voltooiing van de verkoopovereenkomst zonder enige verandering in de prijs die kan worden overeengekomen in een zakelijke, objectieve transactie tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn indien de ruil en voltooiing niet op hetzelfde moment plaatsvinden.

40. De reële waarde van een vastgoedbelegging weerspiegelt onder meer de huuropbrengsten uit lopende lease-overeenkomsten en redelijke en gefundeerde veronderstellingen die vertegenwoordigen wat goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen zouden veronderstellen over de huuropbrengsten uit toekomstige lease-overeenkomsten in het licht van de actuele omstandigheden. Op een soortgelijke basis weerspiegelt de reële waarde tevens alle uitgaande kasstromen (met inbegrip van huurbetalingen en andere uitgaande kasstromen) die met betrekking tot de onroerende zaak te verwachten zijn. Sommige van deze uitgaande kasstromen komen tot uitdrukking in de verplichting terwijl andere betrekking hebben op uitgaande kasstromen die pas later in de jaarrekening worden opgenomen (bijvoorbeeld periodieke betalingen zoals in verband met voorwaardelijke huur).

41. Alinea 25 specificeert de basis voor de eerste opname van de kostprijs van een belang in een geleasde onroerende zaak. Alinea 33 vereist dat het belang in de geleasde onroerende zaak opnieuw wordt gewaardeerd, indien nodig, tegen reële waarde. In een lease-overeenkomst waarover onderhandeld wordt op basis van marktprijzen dient de reële waarde, bij verwerving, van een belang in een geleasde onroerende zaak, verminderd met alle verwachte netto leasetermijnen (met inbegrip van die betalingen die betrekking hebben op opgenomen verplichtingen) gelijk te zijn aan nul. Deze reële waarde verandert niet, ongeacht of een geleasd actief en verplichting administratief worden opgenomen tegen reële waarde of tegen de contante waarde van de minimale leasebetalingen, overeenkomstig alinea 20 van IAS 17. Dit betekent dat de overgang van een waardering van een geleasd actief tegen kostprijs (overeenkomstig alinea 25) naar een waardering tegen reële waarde (overeenkomstig alinea 33) geen aanleiding moet geven tot het boeken van een winst of verlies, tenzij de reële waarde op verschillende tijdstippen wordt bepaald. Dit zou zich kunnen voordoen wanneer de keuze voor toepassing van het reële-waardemodel wordt gemaakt na de eerste opname.

42. De definitie van het begrip reële waarde verwijst naar „goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen”. In deze context betekent „goed geïnformeerd” dat zowel de tot een transactie bereid zijnde koper als de tot een transactie bereid zijnde verkoper redelijk zijn geïnformeerd over de aard en kenmerken van de vastgoedbelegging, het werkelijke en potentiële gebruik, en de marktomstandigheden op de balansdatum. Een tot een transactie bereid zijnde koper is gemotiveerd maar niet verplicht om te kopen. Deze koper is noch overdreven enthousiast, noch vastberaden om tegen elke prijs te kopen. De veronderstelde koper zou geen hogere prijs betalen dan de prijs die de markt, die bestaat uit goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde kopers en verkopers, zou vereisen.

43. Een tot een transactie bereid zijnde verkoper is noch een overdreven enthousiaste, noch een gedwongen verkoper die bereid is tegen om het even welke prijs te verkopen, noch iemand die bereid is op een prijs te wachten die in de huidige marktomstandigheden niet als redelijk wordt beschouwd. De tot een transactie bereid zijnde verkoper is gemotiveerd om de vastgoedbelegging tegen marktvoorwaarden te verkopen, tegen de beste prijs die hij ervoor kan krijgen. De feitelijke omstandigheden van de werkelijke eigenaar van de vastgoedbelegging maken geen deel uit van deze vergoeding omdat de tot een transactie bereid zijnde verkoper een hypothetische eigenaar is (een tot een transactie bereid zijnde verkoper zal bijvoorbeeld geen rekening houden met de specifiek fiscale omstandigheden van de werkelijke eigenaar van de vastgoedbelegging).

44. De definitie van het begrip 'reële waarde' verwijst naar een zakelijke, objectieve transactie tussen partijen die onafhankelijk zijn. Een zakelijke, objectieve transactie tussen partijen die onafhankelijk zijn is een transactie tussen partijen die geen specifieke of speciale relatie hebben die ertoe zou leiden dat de prijs van de transactie afwijkt van de prijs die op de markt tot stand zou komen. Er wordt verondersteld dat de transactie plaatsvindt tussen niet verbonden partijen die elk onafhankelijk optreden.

45. De beste aanwijzingen voor de reële waarde zijn de gangbare prijzen op een actieve markt voor een soortgelijke onroerende zaak op dezelfde locatie, in dezelfde staat en onderworpen aan soortgelijke lease-overeenkomsten en andere contracten. Een entiteit moet erop letten om alle verschillen in de aard, locatie of staat van de onroerende zaak, of in de bepalingen van de lease-overeenkomsten en andere contracten met betrekking tot de onroerende zaak te identificeren.

46. Bij het ontbreken van gangbare prijzen op een actieve markt zoals beschreven in alinea 45 neemt een entiteit informatie uit diverse bronnen in aanmerking, met inbegrip van:

(a) gangbare prijzen op een actieve markt voor onroerende zaken met een afwijkende aard, staat of locatie (of onderworpen aan afwijkende lease-overeenkomsten of andere contracten), met aanpassingen voor die afwijkingen;

(b) recente prijzen van soortgelijk vastgoed op minder actieve markten, met aanpassingen die de veranderingen in de economische omstandigheden weergeven sinds de datum van de transacties die plaatsvonden tegen deze prijzen;

en

(c) de contante waarde van geprognosticeerde kasstromen gebaseerd op betrouwbare schattingen van toekomstige kasstromen, ondersteund door de bepalingen van eventuele bestaande lease-overeenkomsten en andere contracten en (waar mogelijk) door extern bewijsmateriaal, zoals actuele marktconforme huurprijzen voor soortgelijk vastgoed op dezelfde locatie en in dezelfde staat, en gebruikmakend van een disconteringsvoet die de onzekerheid, zoals ingeschat door de markt, ten aanzien van hoogte en het realisatietijdstip van de kasstromen weerspiegelt.

47. In sommige gevallen kunnen de verscheidene bronnen die zijn vermeld in de vorige alinea tot verschillende conclusies leiden met betrekking tot de reële waarde van een vastgoedbelegging. Een entiteit neemt de redenen voor deze verschillen in beschouwing om te komen tot de meest betrouwbare schatting van de reële waarde binnen een bandbreedte van redelijke schattingen van de reële waarde.

48. Wanneer een entiteit een vastgoedbelegging voor het eerst verwerft (of wanneer een bestaande onroerende zaak voor het eerst een vastgoedbelegging wordt na de voltooiing van de bouw of ontwikkeling, of na een wijziging in het gebruik van het vastgoed), zijn er in uitzonderlijke gevallen duidelijke indicaties dat de variabiliteit in de redelijke schattingen van de reële waarde dermate groot zal zijn, en de waarschijnlijkheid van de verschillende resultaten zo moeilijk te beoordelen is, dat één enkele schatting van de reële waarde geen nut heeft. Dit kan erop wijzen dat de reële waarde van de onroerende zaak nu en in de toekomst niet betrouwbaar kan worden bepaald (zie alinea 53).

49. De reële waarde verschilt van de bedrijfswaarde, zoals gedefinieerd in IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa. De reële waarde weerspiegelt de kennis en beoordelingen van goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde kopers en verkopers. De bedrijfswaarde weerspiegelt daarentegen de schattingen van de entiteit, inclusief factoren die specifiek kunnen zijn voor de entiteit en niet voor alle entiteiten gelden. De reële waarde weerspiegelt bijvoorbeeld geen van de volgende factoren, voor zover deze normaliter niet bekend zouden zijn bij goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde kopers en verkopers:

(a) de aanvullende waarde ontleend aan het creëren van een portefeuille van vastgoed op verschillende lokaties;

(b) synergievoordelen tussen vastgoedbeleggingen en andere activa;

(c) juridische rechten of juridische beperkingen die alleen gelden voor de huidige eigenaar;

en

(d) belastingvoordelen of -lasten die enkel gelden voor de huidige eigenaar.

50. Bij het bepalen van de reële waarde van vastgoedbeleggingen vermijdt een entiteit dubbeltellingen van activa of verplichtingen die als afzonderlijke activa of verplichtingen op de balans zijn opgenomen. Bijvoorbeeld:

(a) installaties, zoals liften of airconditioningssystemen, vormen vaak een integraal onderdeel van een gebouw en worden doorgaans in de reële waarde van de vastgoedbelegging opgenomen in plaats van als een afzonderlijk materieel vast actief;

(b) indien een kantoor gemeubileerd wordt geleasd, omvat de reële waarde van het kantoor doorgaans de reële waarde van het meubilair omdat de huurinkomsten betrekking hebben op het gemeubileerde kantoor; indien meubilair in de reële waarde van een vastgoedbelegging is inbegrepen, neemt een entiteit dat meubilair niet op als een afzonderlijk actief;

(c) de reële waarde van een vastgoedbelegging omvat geen vooruitbetaalde of nog te ontvangen baten ter zake van een operationele lease, omdat de entiteit deze opneemt als een afzonderlijke verplichting of een afzonderlijk actief;

(d) de reële waarde van vastgoedbeleggingen die op grond van een lease-overeenkomst worden aangehouden, geeft de verwachte kasstromen weer (inclusief de voorwaardelijke, naar verwachting te betalen huur). Bijgevolg, wanneer bij de bepaling van een voor een onroerende zaak verkregen waardering alle naar verwachting te verrichten betalingen in mindering zijn gebracht, is het noodzakelijk om deze waardering te verhogen met de opgenomen verplichting, om ten behoeve van de verwerking in de balans de reële waarde van de vastgoedbelegging te bepalen.

51. De reële waarde van een vastgoedbelegging geeft niet de toekomstige investeringsuitgaven weer die de onroerende zaak zullen verbeteren, en weerspiegelt niet de met deze toekomstige uitgaven verband houdende toekomstige voordelen.

52. In sommige gevallen verwacht een entiteit dat de contante waarde van haar betalingen gerelateerd aan een vastgoedbelegging (met uitzondering van betalingen die betrekking hebben op opgenomen verplichtingen) hoger zal zijn dan de contante waarde van de gerelateerde ontvangsten. Een entiteit past IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa toe om te bepalen of een verplichting moet worden opgenomen, en zo ja, op welke wijze deze verplichting moet worden gewaardeerd.

Reële waarde niet op betrouwbare wijze te bepalen

53.  Er wordt uitgegaan van een weerlegbaar vermoeden dat een entiteit de reële waarde van een vastgoedbelegging nu en in de toekomst op betrouwbare wijze kan vaststellen. In uitzonderlijke gevallen zijn er echter duidelijke aanwijzingen dat bij eerste aanschaf door een entiteit van een vastgoedbelegging (of wanneer een bestaande onroerende zaak voor het eerst een vastgoedbelegging wordt na de voltooiing van de bouw of ontwikkeling, of na een wijziging in het gebruik van de onroerende zaak) het niet mogelijk is de reële waarde van vastgoedbelegging, op dat moment en in de toekomst, op betrouwbare wijze te bepalen. Dit is uitsluitend het geval als vergelijkbare markttransacties niet frequent voorkomen en alternatieve betrouwbare schattingen van de reële waarde (bijvoorbeeld op basis van contante-waardeberekeningen) niet beschikbaar zijn. In dergelijke gevallen dient een entiteit die vastgoedbelegging te waarderen met behulp van het kostprijsmodel in IAS 16. Er moet van worden uitgegaan dat de restwaarde van de vastgoedbelegging gelijk is aan nul. De entiteit dient IAS 16 toe te passen tot de vastgoedbelegging wordt vervreemd.

54. In de uitzonderlijke gevallen dat een entiteit verplicht is, om de reden die in de vorige alinea is vermeld, om een vastgoedbelegging te waarderen met behulp van het kostprijsmodel volgens IAS 16, dient de entiteit al haar andere vastgoedbeleggingen te waarderen tegen reële waarde. In deze gevallen dient de entiteit de overige vastgoedbeleggingingen te blijven verwerken met behulp van het reële-waardemodel, ook al mag een entiteit voor één vastgoedbelegging het kostprijsmodel toepassen.

55.  Indien een entiteit een vastgoedbelegging voorheen heeft gewaardeerd tegen reële waarde, dient zij de onroerende zaak te blijven waarderen tegen reële waarde tot het wordt vervreemd (of tot het tijdstip waarop het een onroerende zaak voor eigen gebruik wordt of de entiteit de onroerende zaak begint te ontwikkelen voor verkoop in het kader van de gewone bedrijfsuitoefening), zelfs indien vergelijkbare markttransacties minder frequent gaan voorkomen of marktprijzen minder gemakkelijk beschikbaar komen.

Waardering tegen historische kosten (kostprijsmodel)

56.  Na de eerste opname dient een entiteit die kiest voor het kostprijsmodel al haar vastgoedbeleggingen te waarderen volgens de in IAS 16 opgenomen vereisten voor dit model, dat wil zeggen tegen kostprijs verminderd met eventuele cumulatieve afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingen.

HERCLASSIFICATIE

57.  Herclassificatie als vastgoedbelegging of het einde van de classificatie als vastgoedbelegging dient uitsluitend plaats te vinden als er sprake is van een wijziging van het gebruik, gestaafd door:

(a)  de aanvang van het eigen gebruik, in geval van een herclassificatie van vastgoedbelegging naar vastgoed voor eigen gebruik;

(b)  de aanvang van ontwikkelingsactiviteiten met het oog op de verkoop van het vastgoed, in geval van een herclassificatie van vastgoedbelegging naar voorraden;

(c)  de beëindiging voor eigen gebruik van vastgoed, in geval van een herclassificatie van vastgoed voor eigen gebruik naar vastgoedbelegging;

(d)  het afsluiten van een operationele lease met een andere partij, in geval van een herclassificatie van voorraden naar vastgoedbelegging;

of

(e)  de beëindiging van de bouw of ontwikkeling, in geval van een herclassificatie van vastgoed in uitvoering of ontwikkeling (beschreven in IAS 16) naar vastgoedbelegging.

58. Alinea 57(b) schrijft voor dat een entiteit een onroerende zaak uitsluitend mag herclassificeren van vastgoedbelegging naar voorraden indien er sprake is van een wijziging van het gebruik, gestaafd door de aanvang van ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de latere verkoop van de onroerende zaak. Indien een entiteit besluit een vastgoedbelegging zonder ontwikkeling te vervreemden, blijft ze de onroerende zaak behandelen als een vastgoedbelegging tot de onroerende zaak van de balans wordt verwijderd. Herclassificatie naar voorraden vindt derhalve niet plaats. Op een vergelijkbare manier blijft een bestaande vastgoedbelegging als zodanig geclassificeerd, en wordt deze niet geherclassificeerd naar vastgoed voor eigen gebruik, indien een entiteit aanvangt met herontwikkeling van de desbetreffende vastgoedbelegging, met als doel een voortzetting van het gebruik in de toekomst als een vastgoedbelegging.

59. De alinea's 60 tot en met 65 zijn van toepassing op de opname en waardering in situaties die zich voordoen indien een entiteit het reële-waardemodel gebruikt voor vastgoedbeleggingen. Indien een entiteit het kostprijsmodel gebruikt, leidt herclassificatie tussen vastgoedbeleggingen, vastgoed voor eigen gebruik en voorraden niet tot een wijziging van de boekwaarde van de geherclassificeerde onroerende zaak of tot een wijziging van de kostprijs van die onroerende zaak voor waarderingsdoeleinden of met het oog op de in de toelichting te vermelden informatie.

60.  In geval van een herclassificatie van een tegen reële waarde gewaardeerde vastgoedbelegging naar vastgoed voor eigen gebruik of voorraden, dient als veronderstelde kostprijs van de onroerende zaak ten behoeve van de hierop volgende verwerking in overeenstemming met IAS 16 of IAS 2, de reële waarde van de onroerende zaak op het moment van wijziging van het gebruik te worden genomen.

61.  Indien vastgoed voor eigen gebruik een vastgoedbelegging wordt die tegen reële waarde zal worden gewaardeerd, dient een entiteit IAS 16 toe te passen tot het moment waarop wijziging van het gebruik. Indien er op dat moment een verschil is tussen de boekwaarde van het vastgoed overeenkomstig IAS 16 en de reële waarde, dient de entiteit dit verschil op dezelfde wijze te behandelen als een herwaardering overeenkomstig IAS 16.

62. Tot het moment waarop vastgoed voor eigen gebruik een tegen reële waarde gewaardeerde vastgoedbelegging wordt, schrijft een entiteit de onroerende zaak af. Ook neemt de entiteit eventuele bijzondere waardeverminderingsverliezen op. De entiteit behandelt een eventueel verschil op dat moment tussen de boekwaarde van de onroerende zaak bepaald volgens IAS 16 en de reële waarde op dezelfde wijze als een herwaardering zoals beschreven in IAS 16. Met andere woorden:

(a) een eventuele afname van de boekwaarde van de onroerende zaak wordt opgenomen in de winst- en verliesrekening. Voor zover echter voor deze onroerende zaak een herwaarderingsreserve is gevormd, wordt de waardevermindering in mindering gebracht op deze herwaarderingsreserve;

(b) elke resulterende toename van de boekwaarde wordt als volgt behandeld:

(i) voor zover de toename leidt tot de terugboeking van een eerder opgenomen bijzonder waardeverminderingsverlies voor dat vastgoed, wordt de toename opgenomen als in de winst- en verliesrekening. Het in de winst- en verliesrekening opgenomen bedrag stijgt niet uit boven het bedrag dat nodig is om de boekwaarde terug te brengen op de boekwaarde (na afschrijvingen) die zou zijn bepaald indien geen bijzonder waardeverminderingsverlies zou zijn opgenomen;

(ii) een eventueel overblijvend deel van de toename wordt direct aan de herwaarderingsreserve toegevoegd. Indien de vastgoedbelegging vervolgens wordt vervreemd, kan het aan de herwaarderingsreserve toegevoegde deel vrijvallen ten gunste van de ingehouden winsten. De overboeking van de herwaarderingsreserve naar de ingehouden winsten mag niet via de winst- en verliesrekening lopen.

63.  In geval van een herclassificatie van voorraden naar vastgoedbeleggingen die zullen worden geboekt tegen reële waarde, dient een eventueel verschil op dat moment tussen de reële waarde van de onroerende zaak en de laatste boekwaarde worden opgenomen in de winst- en verliesrekening.

64. De behandeling van overboekingen van voorraden naar vastgoedbeleggingen gewaardeerd tegen reële waarde is consistent met de behandeling van de verkoop van voorraden.

65.  Indien een entiteit de bouw of ontwikkeling voltooit van een zelfvervaardigde vastgoedbelegging die tegen reële waarde zal worden gewaardeerd, dient een eventueel verschil op dat moment tussen de reële waarde van de onroerende zaak en de laatste boekwaarde te worden opgenomen in de winst- en verliesrekening.

VERVREEMDING EN BUITENGEBRUIKSTELLING

66.  Een vastgoedbelegging dient niet langer in de balans te worden opgenomen in geval van vervreemding of permanente buitengebruikstelling, en bij buitengebruikstelling geen toekomstige economische voordelen meer worden verwacht.

67. De vervreemding van een vastgoedbelegging kan plaatsvinden door verkoop of door het afsluiten van een financiële lease-overeenkomst. Bij het bepalen van het moment van vervreemding van een vastgoedbelegging past een entiteit de criteria in IAS 18 toe voor de opname van opbrengsten uit de verkoop van goederen en houdt zij rekening met de bijbehorende richtlijnen in de bijlage bij IAS 18. IAS 17 is van toepassing op een vervreemding door het afsluiten van een financiële lease of via een 'sale and leaseback'-transactie.

68. Indien een entiteit in overeenstemming met de opnamecriteria in alinea 16, de kosten van vervanging van een gedeelte van een vastgoedbelegging in de boekwaarde van het actief opneemt, wordt de boekwaarde van het vervangen gedeelte niet langer in de balans opgenomen. In geval waardering tegen historische kosten wordt op een vervangen gedeelte voor een vastgoedbelegging mogelijk niet afzonderlijk afgeschreven. Indien voor de entiteit de bepaling van de boekwaarde van het vervangen gedeelte praktisch niet haalbaar is, mag zij de kosten van vervanging gebruiken als indicatie van de kostprijs van het vervangen gedeelte op het moment dat het gekocht of gebouwd werd. In geval van waardering tegen reële kosten weerspiegelt de reële waarde van de vastgoedbelegging mogelijk reeds dat de waarde van het vervangen gedeelte was teloorgegaan. In andere gevallen kan het moeilijk op te maken zijn in welke mate de reële waarde van het gedeelte dat vervangen wordt, moet worden verminderd. Wanneer het niet praktisch haalbaar is om de reële waarde van het vervangen gedeelte neerwaarts aan te passen, bestaat er een alternatief om de kosten van vervanging op ten nemen in de boekwaarde van het actief en vervolgens de reële waarde opnieuw te beoordelen, zoals dit vereist zou zijn voor investeringen die niet betrekking hebben op vervanging.

69.  Winsten of verliezen bij buitengebruikstelling of vervreemding van een vastgoedbelegging dienen bepaald te worden als het verschil tussen de netto-opbrengst bij vervreemding en de boekwaarde van het actief en dienen opgenomen te worden in de winst- en verliesrekening over de periode waarin buitengebruikstelling of vervreemding plaatsvindt (tenzij IAS 17 iets anders voorschrijft in geval van een „sale and leaseback”-transactie).

70. De te ontvangen vergoeding bij vervreemding van een vastgoedbelegging wordt aanvankelijk opgenomen tegen reële waarde. Met name indien de betaling voor een vastgoedbelegging wordt uitgesteld, wordt de ontvangen vergoeding aanvankelijk opgenomen tegen de contante waarde daarvan. Het verschil tussen het nominale bedrag van de vergoeding en de contante waarde wordt overeenkomstig IAS 18 met behulp van de effectieve-rentemethode opgenomen als rentebate.

71. Een entiteit past IAS 37 toe of, in voorkomende gevallen, andere standaarden op verplichtingen die de entiteit na vervreemding van een vastgoedbelegging behoudt.

72.  Een vergoeding van derden voor een vastgoedbelegging die een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, verloren is gegaan of werd opgegeven, dient in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen op het moment dat de vergoeding opeisbaar wordt.

73. Bijzondere waardeverminderingen of verliezen op vastgoedbeleggingen, daarmee samenhangende claims op, of betalingen van, vergoedingen door derden en de eventuele daaropvolgende aankoop of bouw van vervangende activa, zijn afzonderlijke economische gebeurtenissen en moeten afzonderlijk als volgt worden verwerkt:

(a) bijzondere waardeverminderingen van vastgoedbeleggingen worden opgenomen overeenkomstig IAS 36;

(b) buitengebruikstellingen of vervreemdingen van vastgoedbeleggingen worden opgenomen overeenkomstig alinea 66 tot en met 71 van deze standaard;

(c) vergoedingen van derden voor een vastgoedbelegging die een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, verloren is gegaan of is opgegeven, worden opgenomen in de winst- en verliesrekening op het moment dat deze opeisbaar worden.

en

(d) de kostprijs van activa die worden gerestaureerd, gekocht of gebouwd als vervanging wordt bepaald overeenkomstig alinea 20 tot en met 29 van deze standaard.

Informatieverschaffing

Waardering tegen reële-waarde en waardering tegen kostprijs

74. De onderstaande toelichtingen zijn een aanvulling op die opgenomen in IAS 17. Op grond van IAS 17 verstrekt de eigenaar van een vastgoedbelegging dezelfde informatie als die een lessor dient te verstrekken over afgesloten leases. Een entiteit die op grond van een financiële of operationele lease een vastgoedbelegging aanhoudt, verstrekt dezelfde informatie als die een lessee dient te verstrekken over financiële leases en de informatie die een lessor dient te verstrekken over een eventuele operationele lease die is afgesloten.

75.  Een entiteit dient het volgende te vermelden:

(a)  of zij het reële-waardemodel of het kostprijsmodel toepast;

(b)  indien zij het reële-waardemodel toepast: of, en zo ja, in welke omstandigheden vastgoedbelangen die worden gehouden op grond van operationele lease-overeenkomsten, geclassificeerd en verwerkt worden als vastgoedbelegging;

(c)  indien classificatie moeilijk is (zie alinea 14): de criteria die ze gebruikt om vastgoedbeleggingen te onderscheiden van vastgoed voor eigen gebruik en vastgoed dat wordt aangehouden voor verkoop in het kader van de gewone bedrijfsuitoefening;

(d)  de methoden en belangrijke veronderstellingen die gehanteerd zijn bij het bepalen van de reële waarde van vastgoedbeleggingen, inclusief een verklaring of de bepaling van de reële waarde werd onderbouwd door marktgegevens of eerder gebaseerd was op andere factoren (die de entiteit dient te vermelden) wegens de aard van de onroerende zaak en het gebrek aan vergelijkbare marktgegevens;

(e)  de mate waarin de reële waarde van vastgoedbeleggingen (zoals gewaardeerd of vermeld in de jaarrekening) is gebaseerd op een waardering door een onafhankelijke taxateur die in het bezit is van een erkende en relevante beroepskwalificatie en beschikt over recente ervaring met de locatie en categorie van de te waarderen vastgoedbelegging; indien de waardering niet op deze wijze tot stand is gekomen, dient dit feit te worden vermeld;

(f)  de bedragen die in de winst- en verliesrekening zijn opgenomen voor:

(i)  huurinkomsten uit vastgoedbeleggingen;

(ii)  directe exploitatielasten (inclusief reparatie en onderhoud) die voortvloeien uit vastgoedbeleggingen die tijdens de periode huurinkomsten hebben gegenereerd;

en

(iii)  directe exploitatielasten (inclusief reparatie en onderhoud) die voortvloeien uit vastgoedbeleggingen die tijdens de periode geen huurinkomsten hebben gegenereerd;

(g)  het bestaan van beperkingen met betrekking tot de realiseerbaarheid van vastgoedbeleggingen of de inbaarheid van opbrengsten bij vervreemding, alsmede de omvang van deze beperkingen;

(h)  contractuele verplichtingen tot aankoop, bouw of ontwikkeling van vastgoedbeleggingen of met betrekking tot reparatie, onderhoud of verbeteringen.

Waardering tegen reële waarde (reële-waardemodel)

76.  In aanvulling op de vereiste toelichting op grond van alinea 75 dient een entiteit die het in alinea 33 tot en met 55 beschreven reële-waardemodel toepast ook een aansluiting op te nemen tussen de boekwaarde van de vastgoedbeleggingen aan het begin en het einde van de periode, met de volgende gegevens:

(a)  investeringen, waarbij afzonderlijk dienen te worden vermeld de initiële verkrijgingen en de uitgaven na eerste waardering die worden opgenomen in de boekwaarde van een actief;

(b)  investeringen uit hoofde van overnames via bedrijfscombinaties;

(c)  vervreemdingen;

(d)  nettowinsten of -verliezen als gevolg van aanpassingen van de reële waarde;

(e)  de nettokoersverschillen bij omrekening van de jaarrekening in een andere presentatievaluta en bij omrekening van een buitenlandse activiteit in de presentatievaluta van de verslaggevende entiteit;

(f)  herclassificaties naar en van voorraden en vastgoed voor eigen gebruik;

en

(g)  overige mutaties.

77.  Wanneer een verkregen waardering voor een vastgoedbelegging ten behoeve van de jaarrekening aanzienlijk wordt aangepast, bijvoorbeeld ter voorkoming van een dubbeltelling van activa en verplichtingen die afzonderlijk als activa en verplichtingen zijn opgenomen zoals beschreven in alinea 50, dient de entiteit een aansluiting op te nemen tussen de verkregen waardering en de aangepaste waardering die in de jaarrekening is vervat, waarbij het totale bedrag van eventuele opnieuw toegevoegde leaseverplichtingen en eventuele andere belangrijke aanpassingen vermeld worden.

78.  In het uitzonderlijke geval waarin een entiteit een vastgoedbelegging waardeert op grond van het kostprijsmodel van IAS 16 (zie vorengenoemde alinea 53), dient de in alinea 76 voorgeschreven aansluiting te bevatten de mutaties met betrekking tot die vastgoedbelegging, afzonderlijk van de mutaties met betrekking tot andere vastgoedbeleggingen. Daarnaast dient een entiteit het volgende te vermelden:

(a)  een beschrijving van de vastgoedbelegging;

(b)  een verklaring waarom de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald;

(c)  indien mogelijk, de bandbreedte van schattingen waarbinnen de reële waarde hoogstwaarschijnlijk ligt;

en

(d)  bij vervreemding van vastgoedbeleggingen die niet op reële waarde zijn gewaardeerd:

(i)  het feit dat de entiteit vastgoedbeleggingen heeft vervreemd die niet op reële waarde zijn geboekt;

(ii)  de boekwaarde van die vastgoedbeleggingen op het moment van verkoop;

en

(iii)  het bedrag van de opgenomen boekwinst of het opgenomen boekverlies.

Waardering tegen historische kosten (kostprijsmodel)

79.  In aanvulling op de vereiste toelichting zoals vermeld in alinea 75 dient een entiteit die het in alinea 56 beschreven kostprijsmodel toepast, ook te vermelden:

(a)  de gebruikte afschrijvingsmethoden;

(b)  de gebruiksduur of toegepaste afschrijvingspercentages;

(c)  de historische kostprijs en de cumulatieve afschrijvingen (samengevoegd met de cumulatieve bijzondere waardeverminderingen) aan het begin en einde van de periode;

(d)  een aansluiting van de boekwaarde van de vastgoedbelegging aan het begin en einde van de periode, waarbij het volgende wordt vermeld:

(i)  investeringen, onderscheiden in initiële verkrijgingen en de uitgaven na eerste waardering die worden geactiveerd;

(ii)  investeringen uit hoofde van overnames via bedrijfscombinaties;

(iii)  vervreemdingen;

(iv)  afschrijvingen;

(v)  bijzondere waardeverminderingen en teruggeboekte bijzondere waardeverminderingen opgenomen in overeenstemming met IAS 36;

(vi)  de nettokoersverschillen die ontstaan bij omrekening van de jaarrekening in een andere presentatievaluta en bij omrekening van een buitenlandse activiteit in de presentatievaluta van de verslaggevende entiteit;

(vii)  herclassificaties naar en van voorraden en vastgoed voor eigen gebruik;

en

(viii)  overige mutaties;

en

(e)  de reële waarde van de vastgoedbeleggingen. Indien een entiteit in uitzonderlijke gevallen, zoals beschreven in alinea 53, de reële waarde van de vastgoedbelegging niet betrouwbaar kan bepalen, dient de entiteit de volgende informatie te vermelden:

(i)  een beschrijving van de vastgoedbelegging;

(ii)  een verklaring waarom de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald;

en

(iii)  indien mogelijk, de bandbreedte van schattingen waarbinnen de reële waarde hoogstwaarschijnlijk ligt.

OVERGANGSBEPALINGEN

Waardering tegen reële waarde (reële-waardemodel)

80.  Een entiteit die voorheen (de editie 2000) van IAS 40 heeft toegepast en ervoor kiest om voor het eerst sommige of alle vastgoedbelangen die gehouden worden op grond van een operationele lease te classificeren en te verwerken als vastgoedbelegging, dient het effect van die keuze te verwerken als een aanpassing van het beginsaldo van de ingehouden winsten in de periode waarin de keuze voor het eerst is gemaakt. Daarnaast:

(a)  als de entiteit de reële waarde van die vastgoedbeleggingen in voorgaande perioden (bepaald op een basis die in overeenstemming is met de definitie van reële waarde in alinea 5 en de richtlijnen in alinea 36 tot en met 52) openbaar heeft gemaakt (in de jaarrekening of anderszins), wordt de entiteit aangemoedigd maar is ze niet verplicht:

(i)  om het beginsaldo van de ingehouden winsten aan te passen voor de vroegste verslagperiode die wordt gepresenteerd en waarin voor het eerst die reële waarde openbaar werd gemaakt;

en

(ii)  om de vergelijkende informatie voor deze perioden aan te passen;

en

(b)  indien de entiteit de bij (a) vermelde informatie niet eerder openbaar heeft gemaakt, dient zij de vergelijkende informatie niet aan te passen en dient de entiteit dit feit te vermelden.

81. Deze standaard schrijft een andere behandeling voor dan die door IAS 8 wordt voorgeschreven. IAS 8 vereist dat vergelijkende informatie wordt aangepast tenzij een dergelijke aanpassing praktisch niet haalbaar is.

82. Wanneer een entiteit deze standaard voor het eerst toepast, houdt de aanpassing van het beginsaldo van ingehouden winsten ook de herclassificatie in van een eventueel bedrag in de herwaarderingsreserve dat betrekking heeft op vastgoedbeleggingen.

Waardering tegen historische kosten (kostprijsmodel)

83. IAS 8 is van toepassing op elke wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving die wordt aangebracht wanneer een entiteit deze standaard voor het eerst toepast en opteert voor toepassing van het kostprijsmodel. Het effect van de wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving omvat de herclassificatie van het bedrag dat eventueel voor vastgoedbeleggingen in de herwaarderingsreserve is verwerkt.

84.  De vereisten van alinea 27 tot en met 29 met betrekking tot de eerste waardering van een vastgoedbelegging die via een ruiltransactie van activa wordt verworven, dienen prospectief, alleen op toekomstige transacties te worden toegepast.

INGANGSDATUM

85.  Een entiteit dient deze standaard toe te passen voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als een entiteit deze standaard toepast voor een verslagperiode die aanvangt vóór 1 januari 2005 dient zij dit feit te vermelden.

INTREKKING VAN IAS 40 (2000)

86. Deze standaard vervangt IAS 40 Vastgoedbeleggingen (uitgegeven in 2000).

▼B

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD IAS 41

Landbouw

Deze International Accounting Standard is in december 2000 goedgekeurd door de IASC Board en wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2003.

INLEIDING

1. IAS 41 behandelt de verwerkingswijze, de presentatie van de jaarrekening en de informatieverschaffing met betrekking tot agrarische activiteiten, een onderwerp dat niet door andere International Accounting Standards wordt behandeld. Een agrarische activiteit is het beheer door een onderneming van de biologische transformatie van levende dieren of planten (biologische activa) voor verkoop, in agrarische producten of in additionele biologische activa.

2. In IAS 41 wordt onder meer de verwerkingswijze voorgeschreven voor biologische activa tijdens de periode van de groei, de degeneratie, de productie en de voortplanting, en voor de eerste waardering van agrarische producten op het ogenblik van de oogst. Deze standaard vereist dat biologische activa vanaf hun eerste opname tot het ogenblik waarop ze worden geoogst worden gewaardeerd tegen de reële waarde verminderd met de geschatte kosten van het verkooppunt, behalve indien de reële waarde niet betrouwbaar kan worden gewaardeerd bij de eerste opname. De verwerking van agrarische producten na de oogst wordt in IAS 41 echter niet behandeld (bijvoorbeeld de verwerking van druiven in wijn en wol in garen).

3. Verondersteld wordt dat de reële waarde van een biologisch actief betrouwbaar kan worden gewaardeerd. Deze veronderstelling kan echter alleen bij de eerste opname worden weerlegd voor een biologisch actief waarvoor geen door de markt bepaalde prijzen of marktwaarden beschikbaar zijn en waarvoor alternatieve schattingen van de reële waarde als duidelijk onbetrouwbaar worden beschouwd. In dit geval vereist IAS 41 dat een onderneming dit biologisch actief waardeert tegen zijn kostprijs minus de geaccumuleerde afschrijving en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen. Zodra de reële waarde van een dergelijk biologisch actief betrouwbaar kan worden gewaardeerd, dient een onderneming het te waarderen tegen zijn reële waarde minus de geschatte kosten van het verkooppunt. In alle gevallen dient een onderneming op het ogenblik van de oogst agrarische producten te waarderen tegen hun reële waarde verminderd met de geschatte kosten van het verkooppunt.

4. IAS 41 vereist dat een wijziging in de reële waarde verminderd met de geschatte kosten van het verkooppunt van een biologisch actief wordt opgenomen in de nettowinst of het nettoverlies voor de periode waarin ze ontstaat. In agrarische activiteiten leidt een wijziging van de fysieke eigenschappen van een levend dier of een levende plant direct tot een toename of afname van economische voordelen voor de onderneming. Onder een op transacties gebaseerd model voor administratieve verwerking van de historische kostprijs zou het mogelijk zijn dat een onderneming die bossen aanplant geen baten zou rapporteren tot de eerste oogst en verkoop, misschien 30 jaar na het planten. Anderzijds rapporteert een model voor administratieve verwerking dat de biologische groei opneemt en waardeert aan de hand van de actuele reële waarde wijzigingen in reële waarde gedurende de volledige periode tussen het planten en de oogst.

5. IAS 41 bepaalt geen nieuwe grondslagen voor grond in verband met agrarische activiteiten. In plaats daarvan volgt een onderneming IAS 16, Materiële vaste activa, of IAS 40, Vastgoedbeleggingen, afhankelijk van de in de omstandigheden geëigende standaard. IAS 16 vereist dat grond wordt gewaardeerd tegen zijn kostprijs verminderd met de geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen of tegen een geherwaardeerd bedrag. IAS 40 vereist dat grond die een vastgoedbelegging is wordt gewaardeerd tegen zijn reële waarde of tegen de kostprijs minus de geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen. Biologische activa die fysiek verbonden zijn aan grond (bijvoorbeeld bomen in een bosaanplanting) worden gewaardeerd tegen hun reële waarde verminderd met de geschatte kosten van het verkooppunt, afzonderlijk van de grond.

6. IAS 41 vereist dat een onvoorwaardelijke overheidssubsidie met betrekking tot een biologisch actief, gewaardeerd tegen zijn reële waarde min de geschatte kosten van het verkooppunt, uitsluitend als bate wordt opgenomen wanneer de overheidssubsidie opeisbaar wordt. Indien een overheidssubsidie voorwaardelijk is, inclusief indien een overheidssubsidie vereist dat een onderneming zich niet aan een bepaalde agrarische activiteit wijdt, dient een onderneming de overheidssubsidie uitsluitend als bate op te nemen indien de aan de overheidssubsidie verbonden voorwaarden zijn vervuld. Indien een overheidssubsidie betrekking heeft op een biologisch actief dat wordt gewaardeerd tegen zijn kostprijs min de geaccumuleerde afschrijving en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen, is IAS 20, Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun, van toepassing.

7. IAS 41 is van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2003. Eerdere toepassing van de standaard wordt aangemoedigd.

8. IAS 41 bepaalt geen specifieke overgangsbepalingen. De eerste toepassing van IAS 41 wordt administratief verwerkt in overeenstemming met IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving.

9. Bijlage A geeft illustratieve voorbeelden van de toepassing van IAS 41. bijlage B, Basis voor conclusies, geeft een samenvatting van de redenen van de Board voor de keuze van de in IAS 41 uiteengezette vereisten.

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Definities

Definities in verband met landbouw

Algemene definities

Opname en waardering

Winsten en verliezen

Onvermogen om de reële waarde betrouwbaar te waarderen

Overheidssubsidies

Presentatie en informatieverschaffing

Presentatie

Informatieverschaffing

Algemeen

Aanvullende informatieverschaffing voor biologische activa waarvan de reële waarde niet betrouwbaar kan worden gewaardeerd

Overheidssubsidies

Ingangsdatum en overgangsperiode

De standaarden die cursief en vet zijn gedrukt dienen te worden gelezen in de context van het achtergrondmateriaal en de leidraden in deze standaard, en in de context van het voorwoord bij de International Accounting Standards. International Accounting Standards zijn niet van toepassing op niet-materiële posten (zie alinea 12 van het voorwoord).

DOEL

Het doel van deze standaard is het voorschrijven van de verwerkingswijze, de presentatie van de jaarrekening en de informatieverschaffing met betrekking tot agrarische activiteiten.

TOEPASSINGSGEBIED

1.  Deze standaard dient te worden toegepast bij de administratieve verwerking van de volgende posten indien zij betrekking hebben op agrarische activiteiten:

(a)  biologische activa;

(b)  agrarische producten op het ogenblik van de oogst; en

(c)  overheidssubsidies die worden besproken in alinea's 34-35.

2. Deze standaard is niet van toepassing op:

(a) grond die verband houdt met agrarische activiteiten (zie IAS 16, Materiële vaste activa, en IAS 40, Vastgoedbeleggingen); en

(b) immateriële activa die verband houden met agrarische activiteiten (zie IAS 38, Immateriële activa).

3. Deze standaard is alleen op het ogenblik van de oogst van toepassing op agrarische producten die de geoogste producten zijn van de biologische activa van de onderneming. Daarna is IAS 2, Voorraden, of een andere toepasselijke International Accounting Standard van toepassing. Deze standaard behandelt bijgevolg niet de verwerking van agrarische producten na de oogst (bijvoorbeeld de verwerking van druiven in wijn door een wijnboer die de druiven heeft geteeld). Hoewel deze verwerking een logisch en natuurlijk verlengstuk van agrarische activiteiten kan zijn en de gebeurtenissen die plaatsvinden enige overeenkomst kunnen vertonen met biologische transformatie, is deze verwerking niet opgenomen in de definitie van agrarische activiteiten in deze standaard.

4. De onderstaande tabel geeft voorbeelden van biologische activa, agrarische producten en producten die het resultaat zijn van verwerking na de oogst.



Biologische activa

Agrarische producten

Producten die het resultaat zijn van verwerking na de oogst

Schapen

Wol

Garen, tapijt

Bomen in een bosaanplanting

Houtblokken

Timmerhout

Planten

Katoen

Draad, kleding

Geoogst suikerriet

Suiker

Melkvee

Melk

Kaas

Varkens

Karkas

Worst, gedroogde ham

Struiken

Blad

Thee, gedroogde tabak

Wijnstokken

Druiven

Wijn

Fruitbomen

Geplukt fruit

Verwerkt fruit

DEFINITIES

Definities in verband met landbouw

5.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Agrarische activiteit is het beheer door een onderneming van de biologische transformatie van biologische activa voor verkoop, in agrarische producten of in additionele biologische activa.

Agrarische producten zijn de geoogste producten van de biologische activa van de onderneming.

Een biologisch actief is een levend dier of een levende plant.

Biologische transformatie omvat de processen van de groei, de degeneratie, de productie en de voortplanting die kwalitatieve of kwantitatieve wijzigingen in een biologisch actief veroorzaken.

Een groep van biologische activa is een samenvoeging van soortgelijke levende dieren of planten.

Oogst is het losmaken van producten van een biologisch actief of het beëindigen van de levensprocessen van een biologisch actief.

6. Agrarische activiteiten bestrijken een gevarieerde reeks van activiteiten, bijvoorbeeld veeteelt, bosbouw, jaarlijkse of herhalende oogsten, de cultuur van boomgaarden en plantages, bloementeelt en hydrocultuur (met inbegrip van viskweek). Binnen deze diversiteit bestaan bepaalde gemeenschappelijke kenmerken:

(a) Vermogen om te veranderen. Levende dieren en planten zijn in staat tot biologische transformatie;

(b) Beheer van veranderingen. Het beheer vergemakkelijkt de biologische transformatie door de voorwaarden die nodig zijn opdat het proces zou plaatsvinden te bevorderen of ten minste te stabiliseren (bijvoorbeeld niveaus van voedingsstoffen, vocht, temperatuur, vruchtbaarheid en licht). Dit beheer onderscheidt agrarische activiteiten van andere activiteiten. Het oogsten van niet-beheerde bronnen (zoals visvangst op de oceaan of ontbossing) is bijvoorbeeld geen agrarische activiteit; en

(c) Waardering van veranderingen. De wijziging in kwaliteit (bijvoorbeeld genetische verdienste, dichtheid, rijpheid, vetbedekking, proteïnegehalte en vezelsterkte) of in kwantiteit (bijvoorbeeld nageslacht, gewicht, kubieke meters, vezellengte of -diameter, en aantal kiemen) die uit biologische transformatie resulteert wordt als een courant onderdeel van het beheer gewaardeerd en opgevolgd.

7. Biologische transformatie leidt tot de volgende types van resultaten:

(a) wijzigingen van het actief door (i) groei (een toename van de kwantiteit of een verbetering van de kwaliteit van een dier of plant); (ii) degeneratie (een afname van de kwantiteit of een verslechtering van de kwaliteit van een dier of plant); of (iii) voortplanting (creatie van additionele dieren of planten); of

(b) productie van agrarische producten zoals latex, theebladeren, wol en melk.

Algemene definities

8.  De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

Een actieve markt wordt gekenmerkt door de volgende voorwaarden:

(a)  de goederen die op de markt worden verhandeld zijn homogeen;

(b)  er kunnen normaliter op elk moment kopers en verkopers worden gevonden; en

(c)  de prijzen zijn beschikbaar voor het publiek.

De boekwaarde is het bedrag waarvoor een actief in de balans wordt opgenomen.

De reële waarde is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

Overheidssubsidies zijn zoals gedefinieerd in IAS 20, Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun.

9. De reële waarde van een actief is gebaseerd op zijn huidige locatie en toestand. Bijgevolg is de reële waarde van bijvoorbeeld vee op een boerderij de prijs voor het vee op de relevante markt verminderd met de transportkosten en andere kosten om het vee naar deze markt te brengen.

OPNAME EN WAARDERING

10.  Een onderneming dient een biologisch actief of agrarische producten uitsluitend op te nemen indien:

(a)  de onderneming de zeggenschap heeft over het actief als gevolg van gebeurtenissen uit het verleden;

(b)  het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen met betrekking tot het actief naar de onderneming zullen vloeien; en

(c)  de reële waarde of kostprijs van het actief betrouwbaar kan worden gewaardeerd.

11. In agrarische activiteiten kan de zeggenschap blijken uit bijvoorbeeld juridisch eigendom van vee en het brandmerken of anderszins merken van vee bij de verwerving, de geboorte of het spenen. De toekomstige voordelen worden doorgaans beoordeeld door de waardering van de belangrijke fysieke eigenschappen.

12.  Een biologisch actief dient bij de eerste opname en op elke balansdatum te worden gewaardeerd tegen zijn reële waarde minus de geschatte kosten van het verkooppunt, behalve in het geval dat in alinea 30 is beschreven, waar de reële waarde niet betrouwbaar kan worden gewaardeerd.

13.  Agrarische producten die van de biologische activa van een onderneming worden geoogst, dienen te worden gewaardeerd tegen hun reële waarde minus de geschatte kosten van het verkooppunt. Deze waardering is de kostprijs op die datum indien IAS 2, Voorraden, of een andere toepasselijke International Accounting Standard wordt toegepast.

14. De kosten van het verkooppunt omvatten provisies aan makelaars en handelaars, heffingen door regelgevende instanties en commodity-beurzen, en overdrachtsbelastingen en -rechten. De kosten van het verkooppunt omvatten geen transportkosten of andere kosten die nodig zijn om activa naar een markt te brengen.

15. De bepaling van de reële waarde voor een biologisch actief of agrarisch product kan worden vergemakkelijkt door biologische activa of agrarische producten te groeperen volgens beduidende eigenschappen (bijvoorbeeld volgens leeftijd of kwaliteit). Een onderneming kiest de eigenschappen die overeenkomen met de in de markt gebruikte eigenschappen als prijsgrondslag.

16. Ondernemingen sluiten vaak contracten af om hun biologische activa of agrarische producten op een toekomstige datum te verkopen. Prijzen van contracten zijn niet noodzakelijk relevant bij het bepalen van de reële waarde, aangezien de reële waarde de huidige markt weerspiegelt waarin een bereid zijnde koper en verkoper een transactie zouden aangaan. Bijgevolg wordt de reële waarde van een biologisch actief of agrarisch product niet aangepast vanwege het bestaan van een contract. In sommige gevallen kan een contract voor de verkoop van een biologisch actief of agrarisch product een verlieslatend contract zijn, zoals gedefinieerd in IAS 37, Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa. IAS 37 is van toepassing op verlieslatende contracten.

17. Indien voor een biologisch actief of een agrarisch product een actieve markt bestaat, is de genoteerde prijs op deze markt de geëigende basis voor het bepalen van de reële waarde van dat actief. Indien een onderneming toegang heeft tot verschillende actieve markten, gebruikt een onderneming de meest relevante. Indien een onderneming bijvoorbeeld toegang heeft tot twee actieve markten, zou zij de prijs gebruiken die bestaat in de markt die zij verwacht te gebruiken.

18. Indien geen actieve markt bestaat, gebruikt een onderneming een of meer van de volgende elementen, indien ze beschikbaar zijn, voor het bepalen van de reële waarde:

(a) de recentste marktprijs van een transactie, op voorwaarde dat er geen belangrijke wijziging in de economische omstandigheden is geweest tussen de datum van deze transactie en de balansdatum;

(b) marktprijzen van vergelijkbare activa, aangepast om verschillen te weerspiegelen; en

(c) sectorreferenties, zoals de waarde van een boomgaard uitgedrukt per exportpallet, bushel of hectare, en de waarde van vee uitgedrukt per kilogram vlees.

19. In sommige gevallen kunnen de in alinea 18 opgesomde informatiebronnen tot verschillende conclusies leiden met betrekking tot de reële waarde van een biologisch actief of een agrarisch product. Een onderneming neemt de redenen voor deze verschillen in beschouwing om te komen tot de meest betrouwbare schatting van de reële waarde binnen een relatief smalle bandbreedte van redelijke schattingen.

20. In sommige omstandigheden kunnen voor een biologisch actief in zijn huidige toestand geen door de markt bepaalde prijzen of waarden beschikbaar zijn. In deze omstandigheden gebruikt een onderneming bij de bepaling van de reële waarde de contante waarde van verwachte nettokasstromen uit het actief, gedisconteerd tegen een door de huidige markt bepaald tarief vóór belastingen.

21. Het doel van een berekening van de contante waarde van verwachte nettokasstromen is het bepalen van de reële waarde van een biologisch actief in zijn huidige locatie en toestand. Een onderneming neemt dit in beschouwing bij het bepalen van een gepaste disconteringsvoet die moet worden gebruikt en bij het schatten van verwachte nettokasstromen. De huidige toestand van een biologisch actief omvat geen waardestijgingen door additionele biologische transformatie en toekomstige activiteiten van de onderneming, zoals activiteiten in verband met de bevordering van de toekomstige biologische transformatie, oogst en verkoop.

22. Een onderneming neemt geen kasstromen op voor de financiering van de activa, belastingen of het herstel van biologische activa na de oogst (bijvoorbeeld de kostprijs van het heraanplanten van bomen in een bosaanplanting na de oogst).

23. Wanneer terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde kopers en verkopers die onafhankelijk zijn een prijs overeenkomen voor een zakelijke en objectieve transactie, nemen zij de mogelijkheid van variaties in kasstromen in overweging. Hieruit volgt dat de reële waarde de mogelijkheid van dergelijke variaties weerspiegelt. Bijgevolg neemt een onderneming de verwachtingen over de mogelijke variaties in kasstromen op in ofwel de verwachte kasstromen, ofwel de disconteringsvoet, ofwel een combinatie van beide. Bij de bepaling van een disconteringsvoet gebruikt een onderneming veronderstellingen in overeenstemming met degene die worden gebruikt voor de schatting van de verwachte kasstromen, om het effect te voorkomen van dubbel getelde of over het hoofd geziene veronderstellingen.

24. De kostprijs kan soms de reële waarde benaderen, in het bijzonder indien:

(a) weinig biologische transformatie heeft plaatsgevonden sinds de aanvankelijke kosten werden gemaakt (bijvoorbeeld voor zaailingen van fruitbomen die onmiddellijk voor een balansdatum zijn geplant); of

(b) de invloed van de biologische transformatie op de kostprijs naar verwachting niet materieel zal zijn (bijvoorbeeld voor de eerste groei in een dertigjarige productiecyclus van een dennenbos).

25. Biologische activa zijn vaak fysiek verbonden aan grond (bijvoorbeeld bomen in een bosaanplanting). Het is mogelijk dat er geen afzonderlijke markt bestaat voor biologische activa die verbonden zijn aan het land, maar dat een actieve markt bestaat voor de gecombineerde activa, dus voor de biologische activa, het land op zich, en landverbeteringen, als een pakket. Een onderneming kan informatie met betrekking tot de gecombineerde activa gebruiken om de reële waarde van de biologische activa te bepalen. Zo kan de reële waarde van grond op zich en grondverbeteringen worden afgetrokken van de reële waarde van de gecombineerde activa om de reële waarde van biologische activa te bepalen.

Winsten en verliezen

26.  Een winst of een verlies, ontstaan bij de eerste opname van een biologisch actief tegen reële waarde min de geschatte kosten van het verkooppunt en ontstaan uit een wijziging in reële waarde min de geschatte kosten van het verkooppunt van een biologisch actief, dient te worden opgenomen in de nettowinst of het nettoverlies voor de periode waarin de winst of het verlies is ontstaan.

27. Een verlies kan ontstaan bij de eerste opname van een biologisch actief, omdat de geschatte kosten van het verkooppunt worden afgetrokken bij de bepaling van de reële waarde min de geschatte kosten van het verkooppunt van een biologisch actief. Een winst kan ontstaan bij de eerste opname van een biologisch actief, zoals wanneer een kalf wordt geboren.

28.  Een winst of een verlies, ontstaan bij de eerste opname van agrarische producten tegen reële waarde min de geschatte kosten van het verkooppunt, dient te worden opgenomen in de nettowinst of het nettoverlies voor de periode waarin de winst of het verlies is ontstaan.

29. Een winst of een verlies kan ontstaan bij de eerste opname van agrarische producten als gevolg van de oogst.

Onvermogen om de reële waarde betrouwbaar te waarderen

30.  Verondersteld wordt dat de reële waarde van een biologisch actief betrouwbaar kan worden gewaardeerd. Deze veronderstelling kan echter alleen bij de eerste opname worden weerlegd voor een biologisch actief waarvoor geen door de markt bepaalde prijzen of marktwaarden beschikbaar zijn en waarvoor alternatieve schattingen van de reële waarde als duidelijk onbetrouwbaar worden beschouwd. In een dergelijk geval dient dit biologisch actief te worden gewaardeerd tegen zijn kostprijs min de geaccumuleerde afschrijving en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen. Zodra de reële waarde van een dergelijk biologisch actief betrouwbaar kan worden gewaardeerd, dient een onderneming het te waarderen tegen zijn reële waarde minus de geschatte kosten van het verkooppunt.

31. De veronderstelling in alinea 30 kan alleen bij de eerste opname worden weerlegd. Een onderneming die een biologisch actief oorspronkelijk heeft gewaardeerd tegen de reële waarde min de geschatte kosten van het verkooppunt, blijft het biologisch actief tot de vervreemding waarderen tegen reële waarde min de geschatte kosten van het verkooppunt.

32. In alle gevallen waardeert een onderneming agrarische producten op het ogenblik van de oogst tegen hun reële waarde min de geschatte kosten van het verkooppunt. Deze standaard weerspiegelt de visie dat de reële waarde van agrarische producten op het ogenblik van de oogst altijd betrouwbaar kan worden gewaardeerd.

33. Bij de bepaling van de kostprijs, de geaccumuleerde afschrijving en het geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverlies, neemt een onderneming IAS 2, Voorraden, IAS 16, Materiële vaste activa, en IAS 36, Bijzondere waardevermindering van activa, in overweging.

OVERHEIDSSUBSIDIES

34.  Een onvoorwaardelijke overheidssubsidie met betrekking tot een biologisch actief, gewaardeerd tegen zijn reële waarde min de geschatte kosten van het verkooppunt, dient uitsluitend als bate te worden opgenomen wanneer de overheidssubsidie opeisbaar wordt.

35.  Indien een overheidssubsidie met betrekking tot een biologisch actief, gewaardeerd tegen zijn reële waarde min de kosten van het verkooppunt voorwaardelijk is, of indien een overheidssubsidie vereist dat een onderneming zich niet aan een bepaalde agrarische activiteit wijdt, dient een onderneming de overheidssubsidie uitsluitend als bate op te nemen indien de aan de overheidssubsidie verbonden voorwaarden zijn vervuld.

36. De algemene bepalingen van overheidssubsidies variëren. Zo kan een overheidssubsidie vereisen dat een onderneming gedurende vijf jaar op een bepaalde locatie agrarische activiteiten uitoefent en vereisen dat de onderneming de overheidssubsidie volledig terugbetaalt indien zij gedurende minder dan vijf jaar agrarische activiteiten uitoefent. In dit geval wordt de overheidssubsidie niet als bate opgenomen tot de vijf jaar zijn verstreken. Indien de overheid echter toelaat dat een gedeelte van de overheidssubsidie wordt behouden, op basis van tijdsevenredigheid, neemt de onderneming delen van de overheidssubsidie op als baten telkens wanneer het behoud ervan wordt toegestaan.

37. Indien een overheidssubsidie betrekking heeft op een biologisch actief dat wordt gewaardeerd tegen zijn kostprijs min de geaccumuleerde afschrijving en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen (zie alinea 30), is IAS 20, Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun, van toepassing.

38. Deze standaard vereist een andere behandeling dan IAS 20 indien een overheidssubsidie betrekking heeft op een biologisch actief dat wordt gewaardeerd tegen zijn reële waarde min de geschatte kosten van het verkooppunt of indien een overheidssubsidie vereist dat een onderneming zich niet aan een bepaalde agrarische activiteit wijdt. IAS 20 is alleen van toepassing op een overheidssubsidie die betrekking heeft op een biologisch actief dat wordt gewaardeerd tegen zijn kostprijs min de geaccumuleerde afschrijving en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen.

PRESENTATIE EN INFORMATIEVERSCHAFFING

Presentatie

39.  Een onderneming dient de boekwaarde van haar biologische activa afzonderlijk in de balans te presenteren.

Informatieverschaffing

40.  Een onderneming dient de integrale winsten of verliezen te vermelden die ontstaan zijn tijdens de lopende periode bij de eerste opname van biologische activa en agrarische producten en uit de wijziging in reële waarde min de geschatte kosten van het verkooppunt van biologische activa.

41.  Een onderneming dient een beschrijving te leveren van elke groep van biologische activa.

42. De op grond van alinea 41 vereiste informatie kan worden vermeld in de vorm van een verhalende of gekwantificeerde beschrijving.

43. Een onderneming wordt aangemoedigd om een gekwantificeerde beschrijving van elke groep van biologische activa te vermelden, met een onderscheid tussen verbruikbare en vruchtdragende biologische activa of tussen rijpe en onrijpe biologische activa, al naargelang het geval. Zo kan een onderneming per groep de boekwaarde vermelden van verbruikbare biologische activa en vruchtdragende biologische activa. Een onderneming kan deze boekwaarden bovendien verdelen tussen rijpe en onrijpe activa. Dit onderscheid verschaft informatie die nuttig kan zijn bij de beoordeling van de tijdstippen van toekomstige kasstromen. Een onderneming vermeldt de grondslag die voor het maken van dit onderscheid wordt gehanteerd.

44. Verbruikbare biologische activa zijn biologische activa die als agrarische producten moeten worden geoogst of als biologische activa moeten worden verkocht. Voorbeelden van verbruikbare biologische activa zijn slachtvee, vee dat voor verkoop wordt gehouden, vis in kwekerijen, oogsten zoals maïs en tarwe, en bomen die voor timmerhout worden gekweekt. Vruchtdragende biologische activa zijn biologische activa die geen verbruikbare biologische activa zijn (bijvoorbeeld melkvee, wijnstokken die druiven opleveren, fruitbomen en bomen waarvan brandhout wordt geoogst terwijl de boom blijft bestaan). Vruchtdragende biologische activa zijn geen agrarische producten maar veeleer zelfregenererend.

45. Biologische activa kunnen worden ingedeeld in rijpe en onrijpe biologische activa. Rijpe biologische activa zijn deze die oogstbare specificaties hebben bereikt (in het geval van verbruikbare biologische activa) of in staat zijn om regelmatige oogsten voort te brengen (in het geval van vruchtdragende biologische activa).

46.  Indien niet elders in de jaarrekening vervat, dient een onderneming de volgende informatie op te nemen:

(a)  de aard van haar activiteiten met betrekking tot elke groep van biologische activa; en

(b)  niet-financiële waarderingen of schattingen van de fysieke hoeveelheden van:

(i)  elke groep van de biologische activa van de onderneming aan het einde van de periode; en

(ii)  de productie van agrarische producten tijdens de periode.

47.  Een onderneming dient de methoden en belangrijke veronderstellingen te vermelden die zij heeft toegepast bij het bepalen van de reële waarde van elke groep van agrarische producten op het ogenblik van de oogst en elke groep van biologische activa.

48.  Een onderneming dient voor agrarische producten die tijdens de periode zijn geoogst de reële waarde min de geschatte kosten van het verkooppunt te vermelden, bepaald op het ogenblik van de oogst.

49.  Een onderneming dient het volgende te vermelden:

(a)  het bestaan en de boekwaarde van biologische activa waarvan het eigendomsrecht is beperkt, en de boekwaarde van biologische activa die als zekerheid voor verplichtingen zijn verpand;

(b)  het bedrag van de verplichtingen voor de ontwikkeling of verwerving van biologische activa; en

(c)  strategieën voor financieel risicobeheer in verband met agrarische activiteiten.

50.  Een onderneming dient een aansluiting te presenteren van wijzigingen in de boekwaarde van biologische activa tussen het begin en het einde van de lopende periode. Vergelijkende informatie is niet vereist. De aansluiting dient het volgende te vermelden:

(a)  de winst of het verlies uit wijzigingen in de reële waarde min de geschatte kosten van het verkooppunt;

(b)  vermeerderingen als gevolg van aankopen;

(c)  verminderingen als gevolg van verkoop;

(d)  verminderingen als gevolg van oogst;

(e)  vermeerderingen als gevolg van bedrijfscombinaties;

(f)  nettokoersverschillen die voortvloeien uit de omrekening van de jaarrekening van een buitenlandse entiteit; en

(g)  overige wijzigingen.

51. De reële waarde min de geschatte kosten van het verkooppunt van een biologisch actief kan veranderen als gevolg van fysieke wijzigingen of prijswijzigingen op de markt. Een afzonderlijke vermelding van fysieke wijzigingen en prijswijzigingen is nuttig voor de beoordeling van financiële prestaties in de huidige periode en toekomstvooruitzichten, vooral indien de productiecyclus meer dan één jaar bedraagt. In dergelijke gevallen wordt een onderneming aangemoedigd om, per groep of anderszins, het bedrag te vermelden van de wijziging in reële waarde min de geschatte kosten van het verkooppunt, dat is inbegrepen in de nettowinst of het nettoverlies als gevolg van fysieke wijzigingen en prijswijzigingen. Deze informatie is meestal minder nuttig indien de productiecyclus korter is dan één jaar (bijvoorbeeld in de kippenkweek of de verbouwing van graanoogsten).

52. Biologische transformatie resulteert in een aantal soorten van fysieke wijzigingen — groei, degeneratie, productie en voortplanting, die elk waarneembaar en waardeerbaar zijn. Elk van deze fysieke wijzigingen houdt rechtstreeks verband met toekomstige economische voordelen. Een wijziging in de reële waarde van een biologisch actief als gevolg van het oogsten is eveneens een fysieke wijziging.

53. Agrarische activiteiten zijn vaak blootgesteld aan het klimaat, aan ziekte en aan andere natuurlijke risico's. Indien zich een gebeurtenis voordoet die wegens haar omvang, aard of frequentie relevant is om inzicht te verwerven in de financiële prestaties van de onderneming gedurende de periode, worden de aard en de omvang van de desbetreffende posten van baten en lasten vermeld volgens IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving. Voorbeelden zijn het uitbreken van een kwaadaardige ziekte, een overstroming, ernstige droogte of vorst, en een insectenplaag.

54.  Indien een onderneming biologische activa waardeert tegen hun kostprijs min de geaccumuleerde afschrijving en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen (zie alinea 30) aan het einde van de periode, dient de onderneming voor deze biologische activa het volgende te vermelden:

(a)  een beschrijving van de biologische activa;

(b)  een verklaring van de reden waarom de reële waarde niet betrouwbaar kan worden gewaardeerd;

(c)  indien mogelijk, de bandbreedte van schattingen waarbinnen de reële waarde zeer waarschijnlijk zal liggen;

(d)  de gebruikte afschrijvingsmethode;

(e)  de gebruikte gebruiksduur of afschrijvingspercentages; en

(f)  de brutoboekwaarde en de geaccumuleerde afschrijving (samengevoegd met de geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen) aan het begin en einde van de periode.

55.  Indien een onderneming tijdens de huidige periode biologische activa waardeert tegen hun kostprijs min de geaccumuleerde afschrijving en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen (zie alinea 30), dient zij elke winst of elk verlies te vermelden die/dat wordt opgenomen bij de vervreemding van dergelijke biologische activa, en dient de op grond van alinea 50 vereiste aansluiting de aan dergelijke biologische activa gerelateerde bedragen afzonderlijk te vermelden. Daarnaast dient de aansluiting de volgende bedragen te omvatten die zijn inbegrepen in de nettowinst of het nettoverlies met betrekking tot deze biologische activa:

(a)  bijzondere waardeverminderingsverliezen;

(b)  terugboekingen van bijzondere waardeverminderingsverliezen; en

(c)  afschrijving.

56.  Indien de reële waarde van biologische activa die oorspronkelijk werden gewaardeerd tegen hun kostprijs min de geaccumuleerde afschrijving en geaccumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen gedurende de lopende periode betrouwbaar waardeerbaar wordt, dient een onderneming voor deze biologische activa het volgende te vermelden:

(a)  een beschrijving van de biologische activa;

(b)  een verklaring van de reden waarom de reële waarde betrouwbaar waardeerbaar is geworden; en

(c)  het gevolg van de wijziging.

57.  Een onderneming dient het volgende te vermelden in verband met de agrarische activiteiten waarop deze standaard van toepassing is:

(a)  de aard en omvang van overheidssubsidies die in de jaarrekening zijn opgenomen;

(b)  niet-vervulde voorwaarden en andere voorwaardelijke gebeurtenissen die verband houden met overheidssubsidies; en

(c)  belangrijke verwachte verminderingen van het niveau van overheidssubsidies.

INGANGSDATUM EN OVERGANGSPERIODE

58.  Deze International Accounting Standard wordt van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2003. Eerdere toepassing van de standaard wordt aangemoedigd. Als een onderneming deze standaard toepast op jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen vóór 1 januari 2003, dient zij dit feit te vermelden.

59. Deze standaard bepaalt geen specifieke overgangsbepalingen. De eerste toepassing van deze standaard wordt administratief verwerkt in overeenstemming met IAS 8, Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving.

▼M6

INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 2

Op aandelen gebaseerde betalingen

INHOUD

Doel

Toepassingsgebied

Opname

In eigen-vermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties

Samenvatting

Transacties waarbij diensten worden ontvangen

Transacties waarvan de waarde is gebaseerd op de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten

Bepaling van de reële waarde van toegekende eigen-vermogensinstrumenten

Behandeling van voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging

Behandeling van een reload-kenmerk

Na de datum waarop de toezegging onvoorwaardelijk wordt

Indien de reële waarde van de eigen-vermogensinstrumenten niet betrouwbaar kan worden geschat

Wijzigingen in de voorwaarden waarop eigen-vermogensinstrumenten zijn toegekend, met inbegrip van annulering en afwikkeling

In geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties

Op aandelen gebaseerde betalingstransacties met alternatieven voor afwikkeling in geldmiddelen

Op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de bepalingen van de overeenkomst de tegenpartij in staat stellen de wijze van afwikkeling te kiezen

Op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de bepalingen van de overeenkomst de entiteit in staat stellen de wijze van afwikkeling te kiezen

Informatieverschaffing

Overgangsbepalingen

Ingangsdatum

DOEL

1. Het doel van deze IFRS is aan te geven hoe de financiële verslaggeving moet plaatsvinden indien een entiteit een op aandelen gebaseerde betalingstransactie uitvoert. De standaard schrijft met name voor dat een entiteit de gevolgen van op aandelen gebaseerde betalingstransacties in de winst- en verliesrekening weergeeft, met inbegrip van de kosten verbonden aan transacties waarbij aandelenopties aan werknemers worden toegekend.

TOEPASSINGSGEBIED

2. Een entiteit dient deze IFRS toe te passen bij de administratieve verwerking van alle op aandelen gebaseerde betalingstransacties, waaronder:

(a)  in eigen-vermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de entiteit goederen of diensten ontvangt als vergoeding voor eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit (met inbegrip van aandelen of aandelenopties);

(b)  in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de entiteit goederen of diensten verwerft door verplichtingen aan te gaan jegens de leverancier van die goederen of diensten voor bedragen die zijn gebaseerd op de prijs (of waarde) van de aandelen of andere eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit;

en

(c) transacties waarbij de entiteit goederen of diensten ontvangt of verwerft en de bepalingen van de overeenkomst hetzij de entiteit of de leverancier van die goederen of diensten de keuze bieden om te bepalen of de entiteit de transactie afwikkelt in geldmiddelen (of andere activa) of door eigen-vermogensinstrumenten uit te geven,

behoudens het vermelde in de alinea’s 5 en 6.

3. In het kader van deze IFRS is de overdracht van de eigen-vermogensinstrumenten van een entiteit door haar aandeelhouders aan partijen die goederen hebben geleverd of diensten hebben verleend aan de entiteit (met inbegrip van werknemers) een op aandelen gebaseerde betalingstransactie, tenzij de overdracht klaarblijkelijk een ander doel dient dan de betaling voor aan de entiteit geleverde goederen of verleende diensten. Dit geldt tevens voor de overdracht van eigen-vermogensinstrumenten van de moedermaatschappij van de entiteit, of eigen-vermogensinstrumenten van een andere entiteit die deel uitmaakt van dezelfde groep als de entiteit, aan partijen die goederen of diensten aan de entiteit hebben geleverd.

4. In het kader van deze IFRS is een transactie met een werknemer (of een andere partij) in zijn/haar hoedanigheid van houder van eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit geen op aandelen gebaseerde betalingstransactie. Indien een entiteit bijvoorbeeld alle houders van een bepaalde klasse van de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit het recht geeft om extra eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit te verwerven tegen een prijs die lager is dan de reële waarde van die eigen-vermogensinstrumenten, en een werknemer een dergelijk recht ontvangt omdat hij/zij houder is van eigen-vermogensinstrumenten van die bepaalde klasse, dan valt het toekennen of uitoefenen van dat recht niet onder de voorschriften van deze IFRS.

5. Zoals opgemerkt in alinea 2 geldt deze IFRS voor op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij een entiteit goederen of diensten verwerft of ontvangt. Tot goederen worden gerekend voorraden, hulpstoffen, materiële vaste activa, immateriële activa en andere niet-financiële activa. Een entiteit dient deze IFRS echter niet toe te passen op transacties waarbij de entiteit goederen verwerft als onderdeel van de in een bedrijfscombinatie verworven nettoactiva, waarop IAS 22 Bedrijfscombinaties van toepassing is. Vandaar dat in een bedrijfscombinatie uitgegeven eigen-vermogensinstrumenten in ruil voor de zeggenschap over de overgenomen partij niet binnen het toepassingsgebied van deze IFRS vallen. Eigen-vermogensinstrumenten die aan werknemers van de overgenomen partij, in hun hoedanigheid van werknemer (bijvoorbeeld in ruil voor de voortzetting van hun dienstverband) worden toegekend, vallen echter wel binnen het toepassingsgebied van deze IFRS. Evenzo dient de annulering, vervanging of andere aanpassing van op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten in verband met een bedrijfscombinatie, of een andere herstructurering van het eigen vermogen, administratief in overeenstemming met deze IFRS te worden verwerkt.

6. Deze IFRS geldt niet voor op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de entiteit goederen of diensten ontvangt of afneemt op grond van een contract dat valt onder de reikwijdte van alinea 8 tot en met 10 van IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie of alinea 5 tot en met 7 van IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering.

OPNAME

7.  Een entiteit dient de goederen of diensten die bij een op aandelen gebaseerde betalingstransactie zijn ontvangen of verworven, op te nemen wanneer zij de goederen verkrijgt of naarmate de diensten worden verleend. De entiteit dient het eigen vermogen dienovereenkomstig op te boeken indien de goederen of diensten zijn ontvangen in het kader van een in eigen-vermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie, of een verplichting op te nemen indien de goederen of diensten zijn verworven bij een in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie.

8.  Wanneer de goederen of diensten die bij een op aandelen gebaseerde betalingstransactie zijn ontvangen of verworven niet voor opname als activa in aanmerking komen, dan dienen deze als last te worden verwerkt.

9. Normaliter vloeit uit het verbruik van goederen of de afname van diensten een last voort. Diensten bijvoorbeeld worden gewoonlijk onmiddellijk afgenomen. In dat geval wordt een last opgenomen naarmate de tegenpartij de diensten verleent. Goederen worden misschien gedurende een bepaalde periode verbruikt of, in geval van voorraden, op een latere datum verkocht. In dat geval wordt een last verantwoord als de goederen worden verbruikt of verkocht. In sommige gevallen is het echter noodzakelijk om een last op te nemen voordat de goederen of diensten worden verbruikt of verkocht, omdat deze niet voor opname als actief in aanmerking komen. Een entiteit zou bijvoorbeeld goederen kunnen verwerven als onderdeel van de onderzoeksfase van een ontwikkelingsproject van een nieuw product. Hoewel deze goederen niet zijn verbruikt, zouden deze volgens de toepasselijke IFRS mogelijk niet voor opname als actief in aanmerking komen.

IN EIGEN-VERMOGENSINSTRUMENTEN AFGEWIKKELDE, OP AANDELEN GEBASEERDE BETALINGSTRANSACTIES

Samenvatting

10.  Ten aanzien van in eigen-vermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde beloningstransacties dient de entiteit de ontvangen goederen en diensten, en de overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen op directe wijze te bepalen op de reële waarde van de ontvangen goederen en diensten, tenzij de reële waarde niet betrouwbaar kan worden geschat. Indien de entiteit de reële waarde van de ontvangen goederen of diensten niet betrouwbaar kan schatten, dient de entiteit de waarde hiervan, en de overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen indirect te bepalen op basis van ( 47 ) de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten.

11. Voor de toepassing van de vereisten van alinea 10 op transacties met werknemers en anderen die soortgelijke diensten verlenen ( 48 ) dient de entiteit de reële waarde van de ontvangen diensten te bepalen op basis van de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten, omdat het in veel gevallen niet mogelijk is de reële waarde van de ontvangen diensten betrouwbaar te schatten. Dit wordt uiteengezet in alinea 12. De reële waarde van die toegekende eigen-vermogensinstrumenten dient te worden bepaald op de toekenningsdatum.

12. Aandelen, aandelenopties of andere eigen-vermogensinstrumenten worden veelal aan werknemers toegekend als onderdeel van hun beloningspakket, naast salaris en andere arbeidsvoorwaarden. Het is meestal niet mogelijk om de waarde van diensten die worden ontvangen voor bepaalde componenten van het beloningspakket van de werknemer direct te bepalen. Het is wellicht ook niet mogelijk om de reële waarde van het totale beloningspakket onafhankelijk te bepalen, zonder de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten direct te bepalen. Bovendien worden aandelen en aandelenopties soms toegekend als onderdeel van een bonusregeling, in plaats van als onderdeel van de basisbeloning, bijvoorbeeld als een stimulans voor werknemers om in dienst van de entiteit te blijven of om hen te belonen voor hun inspanningen om de resultaten van de entiteit te verbeteren. De entiteit betaalt door toekenning van de aandelen of aandelenopties, in aanvulling op de overige beloningscomponenten, een extra beloning om extra voordelen te verkrijgen. Het schatten van de reële waarde van die extra voordelen is waarschijnlijk een moeilijke zaak. In verband met de problemen bij het op directe wijze bepalen van de reële waarde van de ontvangen diensten dient de entiteit de reële waarde van de door de werknemer verleende diensten te bepalen op basis van de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten.

13. Voor de toepassing van de vereisten van alinea 10 op transacties met andere partijen dan werknemers wordt er uitgegaan van een weerlegbaar vermoeden dat de reële waarde van de ontvangen goederen of diensten betrouwbaar kan worden geschat. Deze reële waarde dient te worden bepaald op de datum waarop de entiteit de goederen ontvangt of de tegenpartij de diensten verleent. In het zeldzame geval dat de entiteit dit vermoeden weerlegt omdat zij de reële waarde van de ontvangen goederen of diensten niet betrouwbaar kan schatten, dient de entiteit de waarde van de ontvangen goederen of diensten en de overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen indirect te bepalen, op basis van de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten, bepaald op de datum waarop de entiteit de goederen verkrijgt of de tegenpartij de dienst verleent.

Transacties waarbij diensten worden ontvangen

14. Indien de toegekende eigen-vermogensinstrumenten onmiddellijk onvoorwaardelijk worden is de tegenpartij niet verplicht om een bepaalde periode in dienst te zijn geweest voordat dat deze onvoorwaardelijk recht krijgt op die eigen-vermogensinstrumenten. Indien er geen aanwijzingen zijn die op het tegendeel wijzen, dient de entiteit aan te nemen dat de door de tegenpartij verleende diensten als vergoeding voor de eigen-vermogensinstrumenten zijn ontvangen. In dit geval neemt de entiteit de ontvangen diensten volledig op op de toekenningsdatum, onder een overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen.

15. Indien de toegekende eigen-vermogensinstrumenten pas onvoorwaardelijk worden nadat de tegenpartij een bepaalde periode in dienst is geweest, dient de entiteit ervan uit te gaan dat de door de tegenpartij te verlenen diensten als vergoeding voor die eigen-vermogensinstrumenten in de toekomst, gedurende de wachtperiode, zullen worden ontvangen. De entiteit dient deze diensten administratief te verwerken alsof zij door de tegenpartij gedurende de wachtperiode worden verleend, onder overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen. Voorbeelden:

(a) Indien een werknemer aandelenopties krijgt toegekend op voorwaarde dat hij/zij ten minste drie jaar in dienst blijft, dan gaat de entiteit ervan uit dat de door de werknemer te verlenen diensten als vergoeding voor de aandelenopties in de toekomst, gedurende deze wachtperiode van drie jaar, zullen worden ontvangen.

(b) Indien de toekenning van aandelenopties aan een werknemer prestatiegebonden is, en afhankelijk van de voortzetting van de dienstperiode totdat aan de prestatiegerelateerde voorwaarde is voldaan, en de duur van de wachtperiode schommelt, afhankelijk van wanneer aan deze prestatiegerelateerde voorwaarde wordt voldaan, dan dient de entiteit ervan uit te gaan dat de door de werknemer te verlenen diensten als vergoeding van de aandelenopties in de toekomst zullen worden ontvangen, gedurende de verwachte wachtperiode. De entiteit dient de duur van de verwachte wachtperiode op de toekenningsdatum te schatten, op basis van de meest waarschijnlijke uitkomst van de prestatiegerelateerde voorwaarde. Indien de prestatiegerelateerde voorwaarde een marktprijsgerelateerde voorwaarde is, dient de schatting van de duur van de verwachte wachtperiode overeen te komen met de gehanteerde veronderstellingen bij het schatten van de reële waarde van de toegekende opties, en daarna niet te worden aangepast. Indien de prestatiegerelateerde voorwaarde geen marktprijsgerelateerde voorwaarde is, dient de entiteit de schatting van de duur van de wachtperiode indien noodzakelijk te herzien, indien op basis van informatie die daarna bekend wordt, blijkt dat de duur van de wachtperiode afwijkt van vorige schattingen.

Transacties waarvan de waarde is gebaseerd op de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten

Bepaling van de reële waarde van toegekende eigen-vermogensinstrumenten

16. Ten aanzien van transacties waarvan de waarde wordt bepaald op basis van de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten dient een entiteit de reële waarde van eigen-vermogensinstrumenten op de waarderingsdatum te bepalen op basis van de marktprijzen, indien deze beschikbaar zijn. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de voorwaarden waarop die eigen-vermogensinstrumenten zijn toegekend (met inachtneming van de vereisten in alinea 19 tot en met 22).

17. Indien er geen marktprijzen beschikbaar zijn, dient de entiteit de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten te schatten met behulp van een waarderingstechniek. Hiermee wordt geschat wat de prijs van die eigen-vermogensinstrumenten op de waarderingsdatum zou zijn geweest in geval van een transactie tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn. De waarderingstechniek dient in overeenstemming te zijn met algemeen aanvaarde waarderingsmethoden voor het waarderen van financiële instrumenten. De techniek dient rekening te houden met alle factoren en veronderstellingen waarmee terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen rekening zouden houden bij het vaststellen van de prijs (met inachtneming van de vereisten in alinea 19 tot en met 22).

18. Bijlage B bevat een nadere leidraad voor de bepaling van de reële waarde van aandelen en aandelenopties, waarbij aandacht wordt besteed aan de specifieke voorwaarden die veelal aan de toekenning van aandelen of aandelenopties aan werknemers zijn verbonden.

Behandeling van voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging

19. De toekenning van eigen-vermogensinstrumenten kan gebonden zijn aan het voldoen aan specifieke voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging. De toekenning van aandelen of aandelenopties aan een werknemer is bijvoorbeeld gewoonlijk gebonden aan een dienstverband met de entiteit dat een bepaald aantal jaren duurt. Er zouden prestatiegerelateerde voorwaarden kunnen bestaan waaraan moet worden voldaan, zoals de voorwaarde dat de entiteit een vastgelegde winstgroei moet realiseren, of dat de aandelenprijs van de entiteit met een vastgelegd percentage moet stijgen. Met voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging, niet zijnde marktprijsgerelateerde voorwaarden, dient geen rekening te worden gehouden bij het schatten van de reële waarde van de aandelen of aandelenopties op de waarderingsdatum. In plaats daarvan dient met de voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging rekening te worden gehouden door het aantal eigen-vermogensinstrumenten dat in de bepaling van het transactiebedrag wordt opgenomen, zodanig aan te passen dat het opgenomen bedrag in verband met de als vergoeding voor de toegekende eigen-vermogensinstrumenten ontvangen goederen of diensten uiteindelijk wordt gebaseerd op het aantal eigen-vermogensinstrumenten dat uiteindelijk onvoorwaardelijk wordt. Vandaar dat op cumulatieve basis geen bedrag voor ontvangen goederen of diensten wordt opgenomen indien de toekenning van eigen-vermogensinstrumenten niet onvoorwaardelijk wordt omdat niet aan een voorwaarde voor onvoorwaardelijke toezegging wordt voldaan. Bijvoorbeeld omdat het dienstverband van de tegenpartij korter is dan vereist, of omdat er niet aan een prestatiegerelateerde voorwaarde wordt voldaan, met inachtneming van de vereisten in alinea 21.

20. Voor de toepassing van de vereisten in alinea 19 dient de entiteit een bedrag op te nemen voor de goederen en diensten die tijdens de wachtperiode worden ontvangen, gebaseerd op de best mogelijke schatting van het aantal eigen-vermogensinstrumenten dat naar verwachting onvoorwaardelijk zal worden. De entiteit dient deze schatting, indien noodzakelijk, te herzien indien uit latere informatie blijkt dat het aantal eigen-vermogensinstrumenten dat naar verwachting onvoorwaardelijk wordt, afwijkt van vorige schattingen. Op de datum waarop de toezegging onvoorwaardelijk wordt, dient de entiteit de schatting gelijk te stellen aan het aantal eigen-vermogensinstrumenten dat uiteindelijk onvoorwaardelijk is geworden, met inachtneming van de vereisten in alinea 21.

21. Bij het schatten van de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten dient rekening te worden gehouden met marktprijsgerelateerde voorwaarden, zoals een ten doel gestelde aandelenprijs waarvan het onvoorwaardelijk worden (of de uitoefenbaarheid) afhankelijk wordt gesteld. Met betrekking tot de toekenning van eigen-vermogensinstrumenten met marktprijsgerelateerde voorwaarden dient de entiteit de goederen en diensten op te nemen die zij ontvangt van een tegenpartij die aan alle overige voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging (bijvoorbeeld ontvangen diensten van een werknemer waarvan het aantal dienstjaren voldoet aan de vastgestelde duur van het dienstverband) voldoet, ongeacht of aan die marktprijsgerelateerde voorwaarde wordt voldaan.

Behandeling van een „reload”-kenmerk

22. In geval van opties met een „reload”-kenmerk dient dit kenmerk niet te worden betrokken in de schatting van de reële waarde van toegekende opties op de toekenningsdatum. In plaats daarvan dient een „reload”-optie administratief, bij eventuele toekenning daarna, te worden verwerkt als een nieuwe optietoekenning.

Na de datum waarop de toezegging onvoorwaardelijk wordt

23. Na opname van de ontvangen goederen of diensten in overeenstemming met alinea 10 tot en met 22 en de overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen dient de entiteit geen wijziging aan te brengen in het totaal van het eigen vermogen na de datum waarop de toezegging onvoorwaardelijk wordt. De entiteit dient bijvoorbeeld niet het opgenomen bedrag van de van een werknemer ontvangen diensten terug te nemen indien de onvoorwaardelijk geworden eigen-vermogensinstrumenten worden opgegeven of, in het geval van aandelenopties, indien de opties niet worden uitgeoefend. Dit vereiste sluit echter niet uit dat de entiteit binnen het eigen vermogen bedragen overboekt van één component van het eigen vermogen naar een andere.

Indien de reële waarde van de eigen-vermogensinstrumenten niet betrouwbaar kan worden geschat

24. De vereisten in alinea 16 tot en met 23 gelden wanneer de entiteit de waarde van een op aandelen gebaseerde betalingstransactie moet bepalen op basis van de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten. In uitzonderingsgevallen bestaat de mogelijkheid dat de entiteit niet in staat is om de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten op de waarderingsdatum betrouwbaar te bepalen, in overeenstemming met de vereisten in alinea 16 tot en met 22. Uitsluitend in deze gevallen dient de entiteit in plaats daarvan:

(a) de eigen-vermogensinstrumenten op hun intrinsieke waarde te waarderen; in eerste instantie op de datum waarop de entiteit de goederen verkrijgt of de tegenpartij de dienst verleent, en daarna op iedere verslagdatum en op de dag van de definitieve afwikkeling, waarbij elke verandering in de intrinsieke waarde in de winst- en verliesrekening wordt opgenomen. Bij een toekenning van aandelenopties wordt de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst definitief afgewikkeld wanneer de opties worden uitgeoefend, opgegeven (bijvoorbeeld bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst) of vervallen (bijvoorbeeld aan het einde van de looptijd van de optie);

(b) de ontvangen goederen of diensten op te nemen gebaseerd op het aantal eigen-vermogensinstrumenten waarvan de toekenning uiteindelijk onvoorwaardelijk wordt of (indien van toepassing) dat uiteindelijk wordt uitgeoefend. Voor de toepassing van dit vereiste op bijvoorbeeld aandelenopties dient de entiteit de goederen of diensten die tijdens de eventuele wachtperiode worden ontvangen, op te nemen in overeenstemming met alinea 14 en 15, behoudens de vereisten in alinea 15(b) betreffende een marktprijsgerelateerde voorwaarde. Het opgenomen bedrag in verband met goederen of diensten die tijdens de wachtperiode worden ontvangen, dient gebaseerd te worden op het aantal aandelenopties dat naar verwachting onvoorwaardelijk wordt. De entiteit dient die schatting indien noodzakelijk aan te passen, indien latere informatie aangeeft dat het aantal aandelenopties dat naar verwachting onvoorwaardelijk wordt, van vorige schattingen verschilt. Op de datum waarop de toezegging onvoorwaardelijk wordt, dient de entiteit de schatting te herzien naar aanleiding van het aantal eigen-vermogensinstrumenten dat uiteindelijk onvoorwaardelijk is geworden. Na het passeren van de datum waarop de toezegging onvoorwaardelijk is geworden, neemt de entiteit het opgenomen bedrag voor de ontvangen goederen of diensten terug indien de aandelenopties later worden opgegeven, of indien deze aan het einde van de looptijd van de optie vervallen.

25. Een entiteit die alinea 24 toepast, is niet verplicht om alinea 26 tot en met 29 toe te passen, omdat met eventuele aanpassingen in de voorwaarden waarop de eigen-vermogensinstrumenten zijn toegekend, rekening zal worden gehouden bij het toepassen van de intrinsieke-waardemethode die in alinea 24 is uiteengezet. Indien een entiteit echter een toekenning van eigen-vermogensinstrumenten afwikkelt waarop alinea 24 is toegepast:

(a) dient de entiteit, indien de afwikkeling tijdens de wachtperiode plaatsvindt, de afwikkeling administratief te verwerken als een vervroeging van het onvoorwaardelijk worden van de toezegging, en dient zij derhalve onmiddellijk het bedrag op te nemen dat anders gedurende het resterende deel van de wachtperiode voor de ontvangen diensten zou zijn opgenomen;

(b) dient elke betaling bij afwikkeling administratief verwerkt te worden als de terugkoop van eigen-vermogensinstrumenten, dat wil zeggen ten laste van het eigen vermogen, behalve voorzover de betaling de intrinsieke waarde van de eigen-vermogensinstrumenten, bepaald op de terugkoopdatum, overschrijdt. Een dergelijk surplus dient, indien van toepassing, als last te worden verwerkt.

Wijzigingen in de voorwaarden waarop eigen-vermogensinstrumenten zijn toegekend, met inbegrip van annulering en afwikkeling

26. De mogelijkheid bestaat dat een entiteit de voorwaarden waarop de eigen-vermogensinstrumenten zijn toegekend, wijzigt. De entiteit zou bijvoorbeeld de uitoefenprijs van aan werknemers toegekende opties kunnen verlagen, waardoor de reële waarde van die opties toeneemt. De vereisten in alinea 27 tot en met 29 betreffende de administratieve verwerking van wijzigingen zijn geformuleerd in de context van op aandelen gebaseerde betalingstransacties met werknemers. De vereisten gelden echter tevens voor op aandelen gebaseerde betalingstransacties met andere partijen dan werknemers, waarvan de waarde wordt bepaald op basis van de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten. In het laatstgenoemde geval hebben de verwijzingen in alinea 27 tot en met 29 naar de toekenningsdatum betrekking op de datum waarop de entiteit de goederen verkrijgt of de tegenpartij de dienst verleent.

27. De entiteit dient ten minste de ontvangen diensten op te nemen die worden gewaardeerd op de reële waarde, op de toekenningsdatum, van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten, tenzij die eigen-vermogensinstrumenten niet onvoorwaardelijk worden omdat niet wordt voldaan aan een voorwaarde voor onvoorwaardelijke toezegging (niet zijnde een marktprijsgerelateerde voorwaarde) die op de toekenningsdatum is vastgelegd. Dit geldt ongeacht eventuele wijzigingen in de voorwaarden waarop de eigen-vermogensinstrumenten zijn toegekend, of annulering of afwikkeling van die toekenning van eigen-vermogensinstrumenten. Bovendien dient de entiteit de effecten van wijzigingen op te nemen die ervoor zorgen dat de totale reële waarde van de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst stijgt, of die op een andere manier voordelig zijn voor de werknemer. Bijlage B bevat een leidraad bij de toepassing van dit vereiste.

28. Indien de entiteit een toekenning van eigen-vermogensinstrumenten tijdens de wachtperiode annuleert of afwikkelt (niet zijnde een annulering als gevolg van het feit dat niet aan de voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging wordt voldaan):

(a) dient de entiteit de annulering of afwikkeling administratief te verwerken als een vervroeging van het onvoorwaardelijk worden van de toezegging, en dient zij derhalve onmiddellijk het bedrag op te nemen dat anders zou zijn opgenomen in verband met gedurende het resterende deel van de wachtperiode ontvangen diensten;

(b) dient elke betaling aan de werknemer bij annulering of afwikkeling van de toekenning administratief verwerkt te worden als de terugkoop van een aandelenbelang, dat wil zeggen ten laste van het eigen vermogen te worden gebracht, behalve voorzover de betaling de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten, bepaald op de terugkoopdatum, overschrijdt. Het eventuele surplus dient als een last te worden opgenomen;

(c) indien nieuwe eigen-vermogensinstrumenten aan de werknemer worden toegekend en de entiteit op de toekenningsdatum van die nieuwe eigen-vermogensinstrumenten de nieuwe eigen-vermogensinstrumenten aanmerkt als vervanging van de geannuleerde eigen-vermogensinstrumenten, dient de entiteit de vervangende eigen-vermogensinstrumenten administratief op dezelfde wijze te verwerken als een wijziging van de oorspronkelijke toekenning van eigen-vermogensinstrumenten, in overeenstemming met alinea 27 en de leidraad in bijlage B. De toegekende incrementele reële waarde is het verschil tussen de reële waarde van de vervangende eigen-vermogensinstrumenten en de netto reële waarde van de geannuleerde eigen-vermogensinstrumenten op de toekenningsdatum van de vervangende eigen-vermogensinstrumenten. De netto reële waarde van de geannuleerde eigen-vermogensinstrumenten is gelijk aan de reële waarde onmiddellijk voorafgaand aan de annulering, verminderd met de eventuele betaling bij annulering van de eigen-vermogensinstrumenten aan de werknemer die overeenkomstig 28(b) hierboven administratief ten laste van het eigen vermogen wordt gebracht. Indien de entiteit nieuw toegekende eigen-vermogensinstrumenten niet aanmerkt als vervanging voor de geannuleerde eigen-vermogensinstrumenten dient de entiteit deze nieuw eigen-vermogensinstrumenten administratief te verwerken als een nieuwe toekenning van eigen-vermogensinstrumenten.

29. Indien een entiteit eigen-vermogensinstrumenten die onvoorwaardelijk zijn geworden, terugkoopt, dient de betaling aan de werknemer administratief in mindering op het eigen vermogen te worden gebracht, behalve voorzover de betaling de reële waarde van de teruggekochte eigen-vermogensinstrumenten op de terugkoopdatum overschrijdt. Het eventuele surplus dient als last te worden opgenomen.

IN GELDMIDDELEN AFGEWIKKELDE, OP AANDELEN GEBASEERDE BETALINGSTRANSACTIES

30.  In geval van op aandelen gebaseerde betalingstransacties die in geldmiddelen worden afgewikkeld, dient de entiteit de verworven goederen of diensten en de aangegane verplichting te waarderen op de reële waarde van de verplichting. De entiteit dient tot het moment van afwikkeling van de verplichting op iedere verslagdatum en op de afwikkelingsdatum opnieuw de reële waarde van de verplichting te bepalen. Eventuele veranderingen in de reële waarde worden in de winst- en verliesrekening over de periode opgenomen.

31. Een entiteit die bijvoorbeeld als onderdeel van het beloningspakket van werknemers zogenaamde ‘share appreciation rights’ toekent, op grond waarvan de werknemers recht hebben op een toekomstige contante betaling (in plaats van eigen-vermogensinstrumenten), gebaseerd op de stijging van de aandelenprijs van de entiteit ten opzichte van een bepaald niveau in een bepaalde periode. Of een entiteit zou haar werknemers een recht kunnen toekennen op een toekomstige contante betaling door hun een recht op aflosbare aandelen (waaronder bij uitoefening van aandelenopties uit te geven aandelen) toe te kennen, hetzij verplicht aflosbaar (bijvoorbeeld bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst) of ter keuze van de werknemer.

32. De entiteit dient de ontvangen diensten op te nemen, alsook een verplichting tot betaling voor die diensten, naarmate de werknemer deze verleent. Sommige ‘share appreciation rights’ zijn bijvoorbeeld onmiddellijk onvoorwaardelijk. De werknemers zijn derhalve niet verplicht een bepaald aantal dienstjaren uit te dienen om recht te krijgen op de contante betaling. Indien er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel dient de entiteit aan te nemen dat diensten die door de werknemers in ruil voor de ‘share appreciation rights’ zijn verleend, zijn ontvangen. De entiteit dient derhalve de ontvangen diensten en de verplichting tot betaling hiervoor onmiddellijk op te nemen. Indien de ‘share appreciation rights’ pas onvoorwaardelijk worden wanneer de werknemers een bepaalde periode in dienst zijn geweest, dient de entiteit de ontvangen diensten op te nemen, alsook de verplichting tot betaling hiervoor, naarmate de werknemers de diensten in deze periode verlenen.

33. De verplichting dient bij eerste opname en daarna op iedere verslagdatum tot afwikkeling te worden gewaardeerd op de reële waarde van de ‘share appreciation rights’. Hiervoor wordt een optiewaarderingsmodel gehanteerd, waarbij rekening wordt gehouden met de voorwaarden waarop de ‘share appreciation rights’ zijn toegekend, en de mate waarin de werknemers tot het desbetreffende moment diensten hebben verleend.

OP AANDELEN GEBASEERDE BETALINGSTRANSACTIES MET ALTERNATIEVEN VOOR AFWIKKELING IN GELDMIDDELEN

34.  In geval van op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de bepalingen van de overeenkomst hetzij de entiteit of de tegenpartij de keuze geven om te bepalen of de entiteit de transactie afwikkelt in geldmiddelen of door eigen-vermogensinstrumenten uit te geven, dient de entiteit deze transactie, of de componenten van de transactie, te verwerken als een in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie indien en voorzover de entiteit een verplichting is aangegaan tot afwikkeling in geldmiddelen of andere activa, of als een in eigen-vermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie indien en voorzover een dergelijke verplichting niet is aangegaan.

Op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de bepalingen van de overeenkomst de tegenpartij in staat stellen de wijze van afwikkeling te kiezen

35. Indien een entiteit de tegenpartij het recht heeft toegekend om te bepalen of een op aandelen gebaseerde betalingstransactie in geldmiddelen ( 49 ) wordt afgewikkeld, of door eigen-vermogensinstrumenten uit te geven, dan heeft de entiteit een samengesteld financieel instrument toegekend, dat bestaat uit een vreemd-vermogenscomponent (dat wil zeggen het recht van de tegenpartij om betaling in de vorm van geldmiddelen te vorderen) en een eigen-vermogensinstrument (dat wil zeggen het recht van de tegenpartij om afwikkeling in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten in plaats van geldmiddelen te vorderen). Met betrekking tot transacties met andere partijen dan werknemers, waarbij de reële waarde van de ontvangen goederen of diensten direct wordt bepaald, waardeert de entiteit de eigen-vermogenscomponent van het samengestelde financiële instrument als zijnde het verschil tussen de reële waarde van de ontvangen goederen of diensten en de reële waarde van de vreemd-vermogenscomponent, op de datum waarop de goederen of diensten worden ontvangen.

36. Met betrekking tot andere transacties, waaronder transacties met werknemers, dient de entiteit de reële waarde van het samengestelde financiële instrument op de waarderingsdatum te bepalen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorwaarden waarop de rechten op geldmiddelen of eigen-vermogensinstrumenten zijn toegekend.

37. Voor de toepassing van alinea 36 dient de entiteit eerst de reële waarde van de vreemd-vermogenscomponent te bepalen, en vervolgens de reële waarde van de eigen-vermogenscomponent – waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de tegenpartij om het eigen-vermogensinstrument te ontvangen, afstand moet doen van het recht op de ontvangst van geldmiddelen. De reële waarde van het samengestelde financiële instrument is de som van de reële waarde van de twee componenten. Op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de tegenpartij de wijze van afwikkeling kan bepalen, zijn echter dikwijls zo gestructureerd dat de reële waarde van het ene afwikkelingsalternatief gelijk is aan die van het andere alternatief. De tegenpartij zou bijvoorbeeld de keuze kunnen hebben om aandelenopties of in geldmiddelen afgewikkelde ‘share appreciation rights’ te ontvangen. In dergelijke gevallen is de reële waarde van de eigen-vermogenscomponent nihil. Vandaar dat de reële waarde van het samengestelde financiële instrument gelijk is aan de reële waarde van de vreemd-vermogenscomponent. Als de reële waarde van het ene afwikkelingsalternatief verschilt van die van het andere alternatief zal daarentegen de reële waarde van de eigen-vermogenscomponent meer dan nul bedragen. In dat geval is de reële waarde van het samengestelde financiële instrument hoger dan de reële waarde van de vreemd-vermogenscomponent.

38. De entiteit dient ontvangen of verworven goederen of diensten met betrekking tot iedere component van het samengestelde financiële instrument administratief afzonderlijk te verwerken. Ten aanzien van de schuldcomponent dient de entiteit de verworven goederen of diensten, en een verplichting tot betaling voor die goederen of diensten, op te nemen wanneer de tegenpartij goederen levert of diensten verleent, in overeenstemming met de vereisten die gelden voor in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties (alinea 30 tot en met 33). Ten aanzien van de eventueel aanwezige eigen-vermogenscomponent dient de entiteit de ontvangen goederen of diensten op te nemen, en het eigen vermogen op te boeken, wanneer de tegenpartij goederen levert of diensten verleent, in overeenstemming met de vereisten voor in eigen-vermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties (alinea 10 tot en met 29).

39. De entiteit dient op de afwikkelingsdatum de waardering van de verplichting aan te passen tot de reële waarde. Indien de entiteit in eigen-vermogensinstrumenten in plaats van geldmiddelen afwikkelt, dient de verplichting direct naar het eigen vermogen te worden overgeboekt, als de vergoeding voor de uitgegeven eigen-vermogensinstrumenten.

40. Indien de entiteit in geldmiddelen in plaats van eigen-vermogensinstrumenten afwikkelt, dient de betaling van geldmiddelen ter volledige voldoening van de verplichting te worden behandeld. Een eerder opgenomen eigen-vermogenscomponent blijft in het eigen vermogen opgenomen. De tegenpartij heeft via de keuze voor de ontvangst van geldmiddelen bij afwikkeling afstand gedaan van het recht op de ontvangst van eigen-vermogensinstrumenten. Dit vereiste sluit echter niet uit dat de entiteit binnen het eigen vermogen bedragen overboekt van één component van het eigen vermogen naar een andere.

Op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de bepalingen van de overeenkomst de entiteit in staat stellen de wijze van afwikkeling te kiezen

41. In geval van een op aandelen gebaseerde betalingstransactie waarbij een entiteit op grond van de bepalingen van de overeenkomst de keuze heeft om in geldmiddelen af te wikkelen, of af te wikkelen door eigen-vermogensinstrumenten uit te geven, dient de entiteit te bepalen of zij een bestaande verplichting heeft om in geldmiddelen af te wikkelen en om de op aandelen gebaseerde betalingstransactie administratief dienovereenkomstig te verwerken. De entiteit heeft een bestaande verplichting om in geldmiddelen af te wikkelen indien de afwikkelingskeuze geen commerciële betekenis heeft (bijvoorbeeld omdat de entiteit juridisch gezien geen aandelen mag uitgeven), of de entiteit een gangbare praktijk of vastgelegd beleid heeft om in geldmiddelen af te wikkelen, of over het algemeen in geldmiddelen afwikkelt wanneer de tegenpartij verzoekt om afwikkeling in geldmiddelen.

42. Indien de entiteit een bestaande verplichting heeft om in geldmiddelen af te wikkelen, dient zij de transactie administratief te verwerken in overeenstemming met de vereisten in alinea 30 tot en met 33 met betrekking tot in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties.

43. Indien een dergelijke verplichting niet bestaat, dient de entiteit de transactie te verwerken in overeenstemming met de vereisten in alinea 10 tot en met 29 voor in eigen-vermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties. Bij afwikkeling:

(a) dient de contante betaling, indien de entiteit kiest voor afwikkeling in geldmiddelen, administratief verwerkt te worden als de terugkoop van een aandelenbelang, dat wil zeggen ten laste van het eigen vermogen, behoudens het vermelde in (c) hieronder;

(b) blijft de administratieve verwerking, indien de entiteit kiest voor uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten, beperkt tot een eventuele overboeking binnen het eigen vermogen, behoudens het vermelde in (c) hieronder;

(c) dient de entiteit, indien de entiteit kiest voor het afwikkelingsalternatief met de hoogste reële waarde, op de afwikkelingsdatum een extra last op te nemen voor de toegekende overwaarde, dat wil zeggen het verschil tussen het betaalde geldbedrag en de reële waarde van de eigen-vermogensinstrumenten die anders zouden zijn uitgegeven, of, indien van toepassing, het verschil tussen de reële waarde van de uitgegeven eigen-vermogensinstrumenten en het geldbedrag dat anders zou zijn betaald.

INFORMATIEVERSCHAFFING

44.  Een entiteit dient informatie te verstrekken die de gebruikers van de jaarrekening inzicht verschaft in de aard en omvang van op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten die in de periode bestonden.

45. Om te voldoen aan het uitgangspunt in alinea 44 dient de entiteit ten minste onderstaande informatie te vermelden.

(a) Een beschrijving van ieder type op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst die op enig moment in de periode bestond, met inbegrip van de voorwaarden van iedere overeenkomst, zoals de voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging, de maximale looptijd van toegekende opties, en de afwikkelingsmethode (bijvoorbeeld in geldmiddelen of eigen-vermogensinstrumenten). Een entiteit met nagenoeg vergelijkbare soorten op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten mag deze informatie geaggregeerd vermelden, tenzij afzonderlijk vermelding vereist is om te voldoen aan het uitgangspunt in alinea 44.

(b) Het aantal en de gewogen gemiddelde uitoefenprijs van de aandelenopties voor ieder van de volgende groepen opties:

(i) uitstaand aan het begin van de periode;

(ii) toegekend gedurende de periode;

(iii) opgegeven gedurende de periode;

(iv) uitgeoefend gedurende de periode;

(v) vervallen gedurende de periode;

(vi) uitstaand aan het einde van de periode;

en

(vii) uitoefenbaar aan het einde van de periode.

(c) Met betrekking tot aandelenopties die tijdens de periode worden uitgeoefend, de gewogen gemiddelde aandelenprijs op de uitoefendatum. Indien opties gelijkmatig over de gehele periode zijn uitgeoefend, mag de entiteit als alternatief de gewogen gemiddelde aandelenprijs gedurende de periode vermelden.

(d) Met betrekking tot aandelen die aan het einde van de periode uitstaan, de bandbreedte van uitoefenprijzen en de gewogen gemiddelde resterende looptijd. Indien er sprake is van een ruime bandbreedte worden de uitstaande opties opgesplitst in bandbreedtes die nuttig zijn om te beoordelen hoeveel additionele aandelen er kunnen worden uitgegeven en op welk tijdstip deze zullen worden uitgegeven, en hoeveel geldmiddelen bij uitoefening van die opties kunnen worden ontvangen.

46.  Een entiteit dient informatie te verstrekken om gebruikers van de jaarrekening inzicht te verschaffen in de wijze waarop de reële waarde van de in de periode ontvangen goederen en diensten, of de reële waarde van de in de periode toegekende eigen-vermogensinstrumenten, is bepaald.

47. Indien de entiteit de reële waarde van de als vergoeding voor de eigen-vermogensinstrumenten ontvangen goederen of diensten op indirecte wijze heeft bepaald, op basis van de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten, dient de entiteit, om te voldoen aan het uitgangspunt in alinea 46, ten minste de onderstaande informatie te vermelden.

(a) Met betrekking tot in de periode toegekende aandelenopties, de gewogen gemiddelde reële waarde van die opties op de waarderingsdatum en informatie over hoe de reële waarde is bepaald, onder andere:

(i) het gebruikte optiewaarderingsmodel en de hierbij gebruikte gegevens, waaronder de gewogen gemiddelde aandelenprijs, uitoefenprijs, verwachte volatiliteit, looptijd van de optie, het verwachte dividend, de risicovrije rentevoet en eventuele andere in het model gebruikte gegevens, inclusief de gehanteerde methode en de gemaakte veronderstellingen om de effecten van de verwachte vervroegde uitoefening te verwerken;

(ii) de wijze waarop de volatiliteit is bepaald, waaronder een verklaring van de mate waarin de verwacht volatiliteit is gebaseerd op de historische volatiliteit;

en

(iii) of en hoe eventuele kenmerken van de optietoekenning, zoals een marktprijsgerelateerde voorwaarde, zijn verwerkt in de bepaling van de reële waarde.

(b) Met betrekking tot andere eigen-vermogensinstrumenten die in de periode zijn toegekend, de gewogen gemiddelde reële waarde van die opties op de waarderingsdatum en informatie over de wijze waarop de reële waarde is bepaald, onder andere:

(i) indien de reële waarde niet op basis van een waarneembare marktprijs is bepaald, hoe deze is bepaald;

(ii) of en hoe bij de bepaling van de reële waarde rekening is gehouden met het verwachte dividend;

en

(iii) of en hoe eventuele andere kenmerken van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten in de bepaling van de reële waarde zijn verwerkt.

(c) Met betrekking tot op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten die gedurende de periode zijn aangepast:

(i) een toelichting op deze aanpassingen;

(ii) de toegekende incrementele reële waarde (als gevolg van die aanpassingen);

en

(iii) informatie over de wijze waarop de toegekende incrementele reële waarde is bepaald, voorzover relevant in overeenstemming met de vereisten in (a) en (b) hierboven.

48. Indien de entiteit de reële waarde van gedurende de periode ontvangen goederen of diensten op directe wijze heeft bepaald, dient de entiteit in de toelichting te vermelden hoe die reële waarde is bepaald, bijvoorbeeld of de reële waarde van die goederen of diensten tegen marktprijs is bepaald.

49. Indien de entiteit de veronderstelling in alinea 13 heeft weerlegd, dient zij dit feit te vermelden, en toe te lichten waarom de veronderstelling is weerlegd.

50.  Een entiteit dient informatie in de toelichting op te nemen die gebruikers van de jaarrekening inzicht geeft in de gevolgen van op aandelen gebaseerde betalingstransacties voor de winst- en verliesrekening over de periode en voor de financiële positie.

51. Om te voldoen aan het uitgangspunt in alinea 50 dient de entiteit ten minste de volgende informatie te verstrekken:

(a) de totale lasten die in de periode zijn verwerkt voortvloeiend uit op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de ontvangen goederen of diensten niet voor opname als activa in aanmerking kwamen en derhalve onmiddellijk als last zijn opgenomen, met afzonderlijke vermelding van dat deel van de totale lasten dat uit transacties voortvloeit die administratief als in eigen-vermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties zijn verwerkt;

(b) met betrekking tot op aandelen gebaseerde betalingstransacties:

(i) de totale boekwaarde aan het einde van de periode;

en

(ii) de totale intrinsieke waarde aan het einde van de periode van de verplichtingen in verband met het recht van de tegenpartij op geldmiddelen of andere activa dat vóór het einde van de periode onvoorwaardelijk is geworden (bijvoorbeeld onvoorwaardelijk geworden „share appreciation rights”).

52. Indien de informatie die op grond van deze IFRS moet worden vermeld, niet in overeenstemming is met de uitgangspunten in alinea 44, 46 en 50 dient de entiteit zodanige aanvullende informatie te verstrekken dat aan deze uitgangspunten wordt voldaan.

OVERGANGSBEPALINGEN

53. Voor in eigen-vermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties dient de entiteit deze IFRS toe te passen op de toekenning van aandelen, aandelenopties en andere eigen-vermogensinstrumenten die na 7 november 2002 zijn toegekend en die op de ingangsdatum van deze IFRS nog niet onvoorwaardelijk waren geworden.

54. Aanbevolen, maar niet voorgeschreven, wordt om deze IFRS op andere toekenningen van eigen-vermogensinstrumenten toe te passen, indien de entiteit de reële waarde van die instrumenten openbaar heeft gemaakt, bepaald op de waarderingsdatum.

55. Ten aanzien van alle toekenningen van eigen-vermogensinstrumenten waarop deze IFRS wordt toegepast, dient de entiteit de vergelijkende informatie aan te passen en, voorzover van toepassing, de beginbalans van de ingehouden winsten aan te passen voor de vroegste periode die wordt gepresenteerd.

56. Voor alle toekenningen van eigen-vermogeninstrumenten waarop deze IFRS niet is toegepast (bijvoorbeeld eigen-vermogensinstrumenten die op of vóór 7 november 2002 zijn toegekend) dient de entiteit niettemin de informatie te verstrekken die op grond van alinea 44 en 45 is voorgeschreven.

57. Ook als een entiteit na de ingangsdatum van de IFRS de contractuele bepalingen van een toekenning van eigen-vermogensinstrumenten waarop deze IFRS niet is toegepast, aanpast, dient de entiteit de alinea’s 26 tot en met 29 voor de administratieve verwerking van dergelijke aanpassingen toe te passen.

58. Ten aanzien van verplichtingen uit hoofde van op aandelen gebaseerde betalingstransacties die op de ingangsdatum van deze IFRS bestaan, dient de entiteit de IFRS retroactief toe te passen. Met betrekking tot deze verplichtingen dient de entiteit de vergelijkende informatie aan te passen, met inbegrip van aanpassing van het beginsaldo van de ingehouden winsten van de vroegst gepresenteerde periode waarover de vergelijkende informatie is aangepast. De entiteit is echter niet verplicht vergelijkende informatie aan te passen voorzover de informatie betrekking heeft op een periode die, of tijdstip dat, vóór 7 november 2002 ligt.

59. De entiteit wordt aangemoedigd, maar is niet verplicht, de IFRS retroactief toe te passen op andere verplichtingen die voortvloeien uit op aandelen gebaseerde betalingstransacties. Bijvoorbeeld op verplichtingen die zijn afgewikkeld gedurende de periode waarover vergelijkende informatie wordt gepresenteerd.

INGANGSDATUM

60. Een entiteit dient deze IFRS toe te passen voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Indien een entiteit deze IFRS toepast voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen vóór 1 januari 2005 dient zij dit feit te vermelden.

BIJLAGE A

Definities

Deze bijlage maakt integraal deel uit van IFRS 2.

in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties

Een op aandelen gebaseerde betalingstransactie waarbij de entiteit goederen of diensten verwerft door een verplichting aan te gaan tot overdracht van geldmiddelen of andere activa aan de leverancier van die goederen of diensten voor een bedrag dat is gebaseerd op de prijs (of waarde) van de aandelen of andere eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit.

werknemers en anderen die soortgelijke diensten verlenen

Natuurlijke personen die persoonsgebonden diensten aan de entiteit verlenen en hetzij (a) natuurlijke personen zijn die in juridische zin of voor belastingdoeleinden als werknemer worden beschouwd, of (b) natuurlijke personen zijn die voor de entiteit werken, onder leiding van de entiteit, op dezelfde wijze als personen die in juridische zin of voor belastingdoeleinden als werknemer worden beschouwd, dan wel (c) de door hen verleende diensten zijn vergelijkbaar met door werknemers verleende diensten. Het begrip omvat bijvoorbeeld alle managers, dat wil zeggen die personen die bevoegd zijn en verantwoordelijkheid dragen ten aanzien van de planning van, het richting geven aan en beheersen van de activiteiten van de entiteit, waaronder commissarissen („non-executive directors”).

eigen-vermogensinstrument

Een overeenkomst die het overblijvend recht omvat op een belang in de activa van een entiteit, na aftrek van alle verplichtingen ( 50 ).

toegekend eigen-vermogensinstrument

Het door de entiteit aan een andere partij verleende (voorwaardelijke of onvoorwaardelijke) recht op een eigen-vermogensinstrument van de entiteit, ingevolge een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst.

in eigen-vermogensinstrumenten afgewikkeld, op aandelen gebaseerde betalingstransactie

Een op aandelen gebaseerde betalingstransactie waarbij de entiteit goederen of diensten ontvangt als vergoeding voor eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit (met inbegrip van aandelen of aandelenopties).

reële waarde

Het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld, een verplichting kan worden afgewikkeld, of een toegekend eigen-vermogensinstrument zou kunnen worden geruild, tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

toekenningsdatum

De datum waarop de entiteit en een andere partij (met inbegrip van een werknemer) een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst overeenkomen, zijnde het moment waarop de entiteit en de tegenpartij beiden de voorwaarden van de overeenkomst accepteren. De entiteit verleent op de toekenningsdatum aan de tegenpartij het recht op geldmiddelen, andere activa, of eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit, mits aan de eventuele voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging wordt voldaan. Indien die overeenkomst onderworpen is aan een goedkeuringsproces (door bijvoorbeeld aandeelhouders), dan is de toekenningsdatum de datum waarop de goedkeuring wordt verkregen.

intrinsieke waarde

Het verschil tussen de reële waarde van de aandelen waarop de tegenpartij (voorwaardelijk of onvoorwaardelijk) gerechtigd is in te schrijven of die de entiteit gerechtigd is te ontvangen, en de eventuele prijs die de tegenpartij voor die aandelen moet betalen. Een voorbeeld hiervan is een aandelenoptie met een uitoefenprijs of CU 15 ( 51 ), op een aandeel met een reële waarde van CU 20; deze heeft een intrinsieke waarde van CU 5.

marktprijsgerelateerde voorwaarde

Een voorwaarde waarvan de uitoefenprijs, het onvoorwaardelijk worden of de uitoefenbaarheid van een eigen-vermogensinstrument afhankelijk is die is gerelateerd aan de marktprijs van de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit, zoals het bereiken van een bepaalde aandelenprijs of een bepaalde intrinsieke waarde van een aandelenoptie, of van het bereiken van een bepaald doel dat is gebaseerd op de marktprijs van de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit ten opzichte van een index van marktprijzen van eigen-vermogensinstrumenten van andere entiteiten.

waarderingsdatum

De datum waarop de reële waarde van toegekende eigen-vermogensinstrumenten in het kader van IFRS 2 wordt bepaald. In geval van transacties met werknemers en anderen die soortgelijke diensten verlenen, is de waarderingsdatum gelijk aan de toekenningsdatum. In geval van transacties met partijen niet zijnde werknemers (en personen die soortgelijke diensten verlenen) is de waarderingsdatum gelijk aan de datum waarop de entiteit de goederen verkrijgt of de tegenpartij de diensten verleent.

„reload”-kenmerk

Een kenmerk dat voorziet in de automatische toekenning van extra aandelenopties wanneer de optiehouder voorheen toegekende opties uitoefent en, ter voldoening van de uitoefenprijs, aandelen van de entiteit gebruikt, in plaats van geldmiddelen.

„reload”-optie

Een nieuwe aandelenoptie die wordt toegekend wanneer een aandeel wordt gebruikt om de uitoefenprijs van een voorheen toegekende aandelenoptie te voldoen.

op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst

Een overeenkomst tussen de entiteit en een andere partij (inclusief een werknemer) voor het aangaan een op aandelen gebaseerde betalingstransactie, op grond waarvan de andere partij recht heeft op geldmiddelen of andere activa van de entiteit tot een bedrag dat is gebaseerd op de prijs van de aandelen van de entiteit of andere eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit, of het recht om eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit te ontvangen, mits aan de eventuele voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging wordt voldaan.

op aandelen gebaseerde betalingstransactie

Een transactie waarbij de entiteit goederen of diensten ontvangt als vergoeding voor eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit (met inbegrip van aandelenopties), of goederen of diensten verwerft door verplichtingen aan te gaan jegens de leverancier van die goederen of diensten voor een bedrag dat gebaseerd is op de prijs van de aandelen of andere eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit.

aandelenoptie

Een overeenkomst die de houder ervan het recht, maar niet de plicht, geeft om gedurende een bepaalde periode tegen een vaste of bepaalbare prijs in te schrijven op de aandelen van de entiteit.

onvoorwaardelijk worden

Een aanspraak worden. Bij een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst wordt het recht van een tegenpartij om geldmiddelen, andere activa, of eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit te ontvangen onvoorwaardelijk wanneer aan eventuele bepaalde voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging wordt voldaan.

voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging

De voorwaarden waaraan moet zijn voldaan alvorens de tegenpartij op grond van een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst gerechtigd wordt tot ontvangst van geldmiddelen, andere activa of eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit. Voorwaarden voor onvoorwaardelijk toezegging omvatten voorwaarden gerelateerd aan de dienstperiode, op grond waarvan de tegenpartij een bepaalde periode diensten moet hebben verleend, en prestatiegerelateerde voorwaarden, op grond waarvan bepaalde prestatiedoelen moeten worden bereikt (zoals een bepaalde toename van de winst van de entiteit in een bepaalde periode).

wachtperiode

De periode gedurende welke aan alle bepaalde voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging van een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst moet worden voldaan.

BIJLAGE B

Toepassingsleidraad

Deze bijlage maakt integraal deel uit van IFRS 2.

BEPALING VAN DE REËLE WAARDE VAN TOEGEKENDE EIGEN-VERMOGENSINSTRUMENTEN

B1 In de alinea’s B2 tot en met B41 wordt ingegaan op de bepaling van de reële waarde van toegekende aandelen en aandelenopties, waarbij aandacht wordt besteed aan de specifieke voorwaarden die veelal gelden bij de toekenning van aandelen of aandelenopties aan werknemers. De bijlage bevat derhalve geen uitputtende beschrijving. Omdat de onderstaand beschreven waarderingskwesties zich richten op aandelen en aandelenopties die aan werknemers worden toegekend, wordt bovendien aangenomen dat de reële waarde van de aandelen of aandelenopties op de toekenningsdatum wordt bepaald. Veel van de onderstaand beschreven waarderingskwesties (bijvoorbeeld het bepalen van de verwachte volatiliteit) zijn tevens van toepassing in het kader van het schatten van de reële waarde, op de datum waarop de entiteit de goederen verkrijgt of de tegenpartij de diensten verleent, van aandelen of aandelenopties die aan andere partijen dan werknemers worden toegekend.

Aandelen

B2 Ten aanzien van aan werknemers toegekende aandelen dient de reële waarde van de aandelen te worden bepaald tegen de marktprijs van de aandelen van de entiteit (of een geschatte marktprijs, indien de aandelen van de entiteit niet ter beurze worden verhandeld), aangepast in verband met de voorwaarden waarop de aandelen zijn toegekend (behoudens voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging waarmee overeenkomstig alinea 19 tot en met 21 bij de bepaling van de reële waarde geen rekening wordt gehouden).

B3 Als de werknemer bijvoorbeeld gedurende de wachtperiode geen recht op dividend heeft, dient met deze factor rekening te worden gehouden bij de bepaling van de reële waarde van de toegekende aandelen. Evenzo geldt dat, indien er ten aanzien van de aandelen overdrachtsbeperkingen gelden na het onvoorwaardelijk worden van de aandelen, er met die factor rekening zal worden gehouden, maar alleen voorzover de overdrachtsbeperkingen na het onvoorwaardelijk worden van de toezegging van invloed zijn op de prijs die een goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde marktdeelnemer voor dat aandeel zou willen betalen. Indien de aandelen bijvoorbeeld actief worden verhandeld op een diepe en liquide markt, dan hebben overdrachtsbeperkingen na onvoorwaardelijk worden van de toezegging mogelijk weinig of geen effect op de prijs die een goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde marktdeelnemer voor die aandelen zou willen betalen. Met overdrachtsbeperkingen of andere restricties die gedurende de wachtperiode gelden, dient geen rekening te worden gehouden bij het schatten van de reële waarde van de toegekende aandelen op de toekenningsdatum, omdat die restricties voortkomen uit het bestaan van voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging, die overeenkomstig alinea 19 tot en met 21 worden verwerkt.

Aandelenopties

B4 In veel gevallen zijn er bij toekenning van aandelenopties aan werknemers geen marktprijzen beschikbaar, omdat voor de toegekende opties voorwaarden gelden die niet van toepassing zijn op verhandelde opties. Indien er geen verhandelde opties met vergelijkbare voorwaarden bestaan, dient de reële waarde van de toegekende opties te worden geschat met behulp van een optiewaarderingsmodel.

B5 De entiteit dient rekening te houden met factoren waarmee goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde marktdeelnemers rekening zouden houden bij de keuze van het te hanteren optiewaarderingsmodel. Veel opties voor werknemers hebben bijvoorbeeld een lange looptijd, zijn gewoonlijk uitoefenbaar tussen de datum waarop ze onvoorwaardelijk worden en het einde van looptijd van de opties, en zijn vaak vervroegd uitoefenbaar. Bij het schatten van de reële waarde van de opties op de toekenningsdatum dient met deze factoren rekening te worden gehouden. Voor veel entiteiten zou dit het gebruik van de Black-Scholes-Merton-formule kunnen uitsluiten, omdat hierin geen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van uitoefening vóór het einde van de looptijd van de optie, waardoor de gevolgen van een verwachte vervroegde uitoefening mogelijk onvoldoende tot uitdrukking worden gebracht. Tevens houdt deze formule geen rekening met de mogelijkheid dat de verwachte volatiliteit en andere bij het model gebruikte gegevens gedurende de looptijd van de optie kunnen schommelen. De bovenstaande factoren hoeven echter niet te gelden voor aandelenopties met een relatief korte contractuele looptijd, of voor opties die op korte termijn na het tijdstip van onvoorwaardelijk moeten worden uitgeoefend. In die gevallen kan de Black-Scholes-Merton-formule een waarde opleveren die nagenoeg hetzelfde is als bij een meer flexibel optiewaarderingsmodel.

B6 Elk gehanteerd optiewaarderingsmodel dient ten minste rekening te houden met de volgende factoren:

(a) de uitoefenprijs van de optie;

(b) de looptijd van de optie;

(c) de actuele prijs van de onderliggende aandelen;

(d) de verwachte volatiliteit van de aandelenprijs;

(e) in voorkomende gevallen, het verwachte dividend op de aandelen;

en

(f) de risicovrije rentevoet bij de looptijd van de optie.

B7 Er dient ook rekening te worden gehouden met andere factoren waarmee goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde marktdeelnemers rekening zouden houden bij het vaststellen van de prijs (behoudens voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging en „reload”-kenmerken die in overeenstemming met alinea 19 tot en met 22 niet worden betrokken in de bepaling van de reële waarde).

B8 Een voorbeeld hiervan betreft een aan een werknemer toegekende aandelenoptie; deze kan gewoonlijk gedurende bepaalde perioden niet worden uitgeoefend (bijvoorbeeld tijdens de wachtperiode en tijdens perioden die door regelgevende instanties voor effecten zijn vastgesteld). Met deze factor dient rekening te worden gehouden indien het toegepaste optiewaarderingsmodel anders van de veronderstelling uitgaat dat de optie op elk moment tijdens de looptijd kan worden uitgeoefend. Indien een entiteit echter een optiewaarderingsmodel hanteert dat de waarde oplevert van een optie die alleen aan het einde van de looptijd van de optie kan worden uitgeoefend, dan is er geen aanpassing vereist voor het ontbreken van de mogelijkheid om deze tijdens de wachtperiode (of andere perioden tijdens de looptijd van de optie) uit te oefenen, omdat het model ervan uitgaat dat de optie tijdens deze perioden niet kan worden uitgeoefend.

B9 Een andere veel voorkomende factor bij aandelenopties voor werknemers is de mogelijkheid tot vervroegde uitoefening van de optie, omdat de optie bijvoorbeeld niet vrij overdraagbaar is, of omdat de werknemer alle onvoorwaardelijk geworden opties bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst moet uitoefenen. Met de gevolgen van vervroegde uitoefening dient rekening te worden gehouden, zoals besproken in alinea B16 tot en met B21.

B10 Met de factoren waarmee een goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde marktdeelnemer geen rekening zou houden bij het vaststellen van de prijs van een aandelenoptie (of een ander eigen-vermogensinstrument) dient geen rekening te worden gehouden bij het schatten van de reële waarde van toegekende aandelenopties (of andere eigen-vermogensinstrumenten). In geval van aan werknemers toegekende aandelenopties bijvoorbeeld zijn de factoren die de waarde van de optie alleen vanuit het perspectief van de werknemer beïnvloeden, niet relevant bij het schatten van de prijs die door een goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde marktdeelnemer zou worden vastgesteld.

Gebruikte gegevens bij optiewaarderingsmodellen

B11 Het doel bij het schatten van de verwachte volatiliteit van de onderliggende aandelen en het dividend daarop is om de verwachtingen te benaderen die tot uitdrukking zouden komen in een actuele marktprijs of actuele onderhandelde prijs. Evenzo geldt dat bij het schatten van de gevolgen van vervroegde uitoefening van aandelenopties voor werknemers het doel is om de verwachtingen te benaderen die een derde met toegang tot gedetailleerde informatie over het gedrag van werknemers ten aanzien van uitoefening, zou ontwikkelen op basis van informatie die op de toekenningsdatum beschikbaar is.

B12 In veel gevallen zal er sprake zijn van een reeks van redelijke verwachtingen wat betreft de toekomstige ontwikkeling van de volatiliteit, dividenden en het gedrag ten aanzien van uitoefening. Indien dit het geval is, dient de verwachte waarde te worden berekend, door ieder bedrag in de reeks te wegen met de waarschijnlijkheid dat deze waarde zal optreden.

B13 Toekomstverwachtingen zijn over het algemeen gebaseerd op ervaring, aangepast indien redelijkerwijs wordt verwacht dat de toekomst zal afwijken van het verleden. In sommige omstandigheden kan uit identificeerbare factoren blijken dat niet aangepaste ervaringscijfers een betrekkelijk slechte voorspellende waarde hebben voor toekomstige uitkomsten. Indien een entiteit met bijvoorbeeld twee duidelijk verschillende bedrijfsactiviteiten de ene, aanzienlijk minder risicovolle activiteit afstoot, vormt de historische volatiliteit waarschijnlijk niet de beste informatie om redelijke verwachtingen voor de toekomst op te baseren.

B14 In andere gevallen is historische informatie misschien niet beschikbaar. Een pas ter beurze genonteerde entiteit bijvoorbeeld zal over weinig of geen historische gegevens beschikken om de volatiliteit op te baseren. Niet-genoteerde en recent genoteerde entiteiten worden hierna besproken.

B15 Samengevat dient een entiteit schattingen van de volatiliteit, het gedrag ten aanzien van uitoefening en dividenden niet alleen maar te baseren op historische informatie. Er dient beoordeeld te worden in hoeverre de ervaringen uit het verleden een redelijke voorspellende waarde hebben.

Verwachte vervroegde uitoefening

B16 Werknemers oefenen opties vaak vervroegd uit, om uiteenlopende redenen. Een van de redenen is dat aandelenopties voor werknemers gewoonlijk niet overdraagbaar zijn. Daarom oefenen werknemers hun aandelenopties dikwijls vervroegd uit; het is de enige manier is om hun positie te gelde te maken. Bovendien zijn werknemers die uit dienst treden gewoonlijk verplicht om eventuele onvoorwaardelijk geworden opties op korte termijn uit te oefenen; anders komen de aandelenopties te vervallen. Ook deze factor zorgt ervoor dat aandelenopties voor werknemers vervroegd worden uitgeoefend. Andere factoren die ervoor zorgen dat vervroegd wordt uitgeoefend, zijn risicomijdend gedrag en een gebrek aan vermogensspreiding.

B17 De wijze waarop met de effecten van verwachte vervroegde uitoefening rekening wordt gehouden, is afhankelijk van het toegepaste type optiewaarderingsmodel. Met verwachte vervroegde uitoefening zou bijvoorbeeld rekening kunnen worden gehouden door in een optiewaarderingsmodel (bijvoorbeeld de Black-Scholes-Merton-formule) een schatting te verwerken van de verwachte looptijd van de optie (die voor een aandelenoptie voor werknemers gelijk is aan de periode vanaf de toekenningsdatum tot de datum waarop de optie naar verwachting wordt uitgeoefend). Als alternatief zou ook in een binomiaal of soortgelijk optiewaarderingsmodel waarbij de contractuele looptijd als invoergegeven wordt gebruikt, met de verwachte vervroegde uitoefening rekening kunnen worden gehouden.

B18 Bij het schatten van de verwachte vervroegde uitoefening dient onder andere met de onderstaande factoren rekening te worden gehouden.

(a) De duur van de wachtperiode, omdat de aandelenoptie gewoonlijk niet kan worden uitgeoefend tot het einde van de wachtperiode. Vandaar dat bij het bepalen van de gevolgen van verwachte vervroegde uitoefening voor de waardering wordt verondersteld dat de opties onvoorwaardelijk zullen worden. De gevolgen van voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging worden behandeld in alinea 19 tot en met 21.

(b) De gemiddelde duur van de periode gedurende welke vergelijkbare opties in het verleden hebben uitgestaan.

(c) De prijs van de onderliggende aandelen. De ervaring kan uitwijzen dat de werknemers de neiging hebben om opties uit te oefenen wanneer de aandelenprijs een bepaald niveau boven de uitoefenprijs bereikt.

(d) Het niveau van de werknemer in de organisatie. De ervaring zou bijvoorbeeld erop kunnen duiden dat werknemers op een hoger niveau opties later uitoefenen dan werknemers op een lager niveau (nader besproken in alinea B21).

(e) De verwachte volatiliteit van de onderliggende aandelen. Werknemers zijn gemiddeld genomen geneigd opties op uiterst volatiele aandelen eerder uit te oefenen dan opties op aandelen met een geringe volatiliteit.

B19 Zoals opgemerkt in alinea B17 zou met de effecten van vervroegde uitoefening rekening kunnen worden gehouden door gebruik te maken van een schatting van de verwachte looptijd van de optie als een gegeven dat in een optiewaarderingsmodel wordt gebruikt. Bij het schatten van de verwachte looptijd van aandelenopties die aan een groep van werknemers zijn toegekend, zou de entiteit die schatting kunnen baseren op een geschikte gewogen gemiddelde verwachte looptijd voor de gehele groep werknemers of op geschikte gewogen gemiddelde looptijden voor subgroepen van werknemers binnen de groep, op basis van meer gedetailleerde gegevens over het werknemersgedrag ten aanzien van uitoefening (zie hieronder).

B20 Het is waarschijnlijk belangrijk om een optietoekenning te splitsen in groepen van werknemers met een relatief homogeen gedrag ten aanzien van uitoefening. De optiewaarde is geen lineaire functie van de looptijd van de optie; de waarde stijgt met een dalend tempo naarmate de looptijd langer is. Bij gelijkblijvende overige veronderstellingen is bijvoorbeeld een tweejaars optie meer waard dan een eenjaars optie, maar de tweejaars optie is niet twee maal zoveel waard. Dat betekent dat er bij de berekening van de geschatte optiewaarde op basis van één gewogen gemiddelde looptijd die het gemiddelde is van sterk uiteenlopende individuele looptijden, sprake is van overwaardering van de totale reële waarde van de toegekende aandelenopties. Dankzij de splitsing van de toegekende opties in verschillende groepen, waarbij de gewogen gemiddelde looptijd van iedere groep het gemiddelde is van een relatief niet ver uiteenlopende reeks van looptijden, wordt deze overwaardering verminderd.

B21 Bij toepassing van een binomiaal of vergelijkbaar model gelden soortgelijke overwegingen. De ervaring van een entiteit die aan grofweg alle niveaus van werknemers opties toekent, kan bijvoorbeeld zijn dat topmanagers hun opties langer aanhouden dat managers op een lager niveau, en dat werknemers op een laag niveau geneigd zijn hun opties eerder uit te oefenen dan iedere andere groep. Bovendien zouden werknemers die worden aangemoedigd of verplicht om een minimum bedrag aan eigen-vermogensinstrumenten, inclusief opties, te houden, gemiddeld genomen opties later uitoefenen dan werknemers voor wie dit niet geldt. In die gevallen zal het splitsen van opties op basis van groepen van ontvangers met relatief homogeen gedrag ten aanzien van uitoefening resulteren in een meer nauwkeurige schatting van de totale reële waarde van de toegekende opties.

Verwachte volatiliteit

B22 De verwachte volatiliteit is een maatstaf voor het bedrag waarmee een prijs gedurende een periode naar verwachting zal schommelen. De maatstaf van volatiliteit die wordt gebruikt in het kader van optiewaarderingsmodellen is de standaarddeviatie op jaarbasis van het continu samengestelde rendement op het aandeel gedurende een bepaalde periode. De volatiliteit wordt ten behoeve van vergelijkbaarheid veelal uitgedrukt op jaarbasis ongeacht of de berekening is gebaseerd op bijvoorbeeld prijswaarnemingen op een dag, gedurende een week of een maand.

B23 Het rendement (dat zowel positief als negatief kan zijn) op een aandeel over een periode geeft aan hoeveel een aandeelhouder heeft geprofiteerd van dividend en de stijging (of daling) van de aandelenprijs.

B24 De verwachte volatiliteit op jaarbasis van een aandeel is de bandbreedte waarbinnen het continu samengestelde rendement op jaarbasis gedurende twee derde van de tijd naar verwachting zal vallen. De bewering dat een aandeel met een verwacht continu samengesteld rendement van 12 procent een volatiliteit heeft van 30 procent betekent dat de kans dat het rendement op het aandeel gedurende één jaar tussen – 18 procent (12 % – 30 %) en 42 procent (12 % + 30 %) zal bedragen, circa twee derde is. Indien de aandelenprijs aan het begin van het jaar CU 100 bedraagt en er geen dividend wordt uitgekeerd, zou de aandelenprijs aan het einde van het jaar gedurende twee derde van de tijd naar verwachting tussen CU 83,53 (CU 100 × e– 0,18) en CU 152,20 (CU 100 × e0,42) bedragen.

B25 Bij het schatten van de verwachte volatiliteit dient onder andere met de volgende factoren rekening te worden gehouden:

(a) de impliciete volatiliteit van verhandelde aandelenopties op de aandelen van de entiteit, of eventuele andere verhandelde instrumenten van de entiteit met optiekenmerken (zoals converteerbare schuldbewijzen);

(b) de historische volatiliteit van de aandelenprijs tijdens de meest recente periode die in het algemeen samenvalt met de verwachte looptijd van de optie (waarbij rekening wordt gehouden met de resterende contractuele looptijd van de optie en de effecten van verwachte vervroegde uitoefening);

(c) de duur van de periode gedurende welke de aandelen van een entiteit ter beurze worden verhandeld. Een pas genoteerde entiteit zou een hogere historische volatiliteit kunnen hebben dan vergelijkbare entiteiten die langer genoteerd zijn. Onderstaand zijn nadere richtlijnen vermeld voor recent genoteerde entiteiten;

(d) de neiging van volatiliteit om zich naar het langetermijn-gemiddelde te bewegen, en andere factoren die aangeven dat de verwachte toekomstige volatiliteit van de historische volatiliteit zou kunnen verschillen. Indien bijvoorbeeld de aandelenprijs van een entiteit gedurende een identificeerbare periode buitengewoon volatiel was als gevolg van een mislukte overname of belangrijke herstructurering, dan zou die periode bij het berekenen van de historisch gemiddelde volatiliteit op jaarbasis buiten beschouwing kunnen worden gelaten;

(e) gepaste en regelmatige perioden voor prijswaarnemingen. De prijswaarnemingen dienen van periode tot periode consistent te zijn. Een entiteit zou bijvoorbeeld voor iedere week de slotkoers kunnen gebruiken of de hoogste prijs in de week, maar niet de slotkoers voor een paar weken en de hoogste koers voor andere weken. Bovendien dienen de prijswaarnemingen in dezelfde valuta te luiden als de uitoefenprijs.

B26 Zoals opgemerkt in alinea B25 dient een entiteit de historische volatiliteit van de aandelenprijs in aanmerking te nemen over de meest recente periode die in het algemeen gelijk is aan de verwachte looptijd van de optie. Indien een recent genoteerde entiteit onvoldoende informatie heeft over de historische volatiliteit dient zij niettemin de historische volatiliteit te berekenen voor de langste periode waarover handelsactiviteiten hebben plaatsgevonden. De entiteit zou tevens de historische volatiliteit van soortgelijke entiteiten na een vergelijkbare periode in hun bestaan kunnen meewegen. Een voorbeeld: een entiteit die één jaar is genoteerd en opties toekent met een gemiddelde verwachte looptijd van vijf jaar zou het patroon en het niveau van de historische volatiliteit van entiteiten in dezelfde sector kunnen meewegen in de eerste zes jaar waarin de aandelen van die entiteiten ter beurze zijn verhandeld.

B27 Een niet-genoteerde entiteit zal niet beschikken over historische informatie waarvan gebruik gemaakt kan worden bij het schatten van de verwachte volatiliteit. Hieronder volgt een aantal factoren waarmee in plaats daarvan rekening moet worden gehouden.

B28 In een aantal gevallen bestaat de mogelijkheid dat een niet-genoteerde entiteit die regelmatig opties of aandelen aan werknemers (of andere partijen) uitgeeft, een interne markt voor de aandelen heeft opgezet. Bij het schatten van de verwachte volatiliteit kan de entiteit gebruikmaken van de volatiliteit van die aandelen.

B29 Anderzijds zou de entiteit bij het schatten van de verwachte volatiliteit gebruik kunnen maken van de historische of impliciete volatiliteit van soortgelijke genoteerde entiteiten, waarvan informatie over koersen van aandelen en opties wel beschikbaar is. Dit zou aan de orde zijn indien de entiteit de waarde van de aandelen heeft gebaseerd op de aandelenprijzen van soortgelijke genoteerde entiteiten.

B30 Indien de entiteit de schatting van de waarde van de aandelen niet gebaseerd heeft op de aandelenprijzen van soortgelijke genoteerde entiteiten, en in plaats daarvan een andere waarderingsmethode heeft gebruikt om haar aandelen te waarderen, zou de entiteit een schatting van de verwachte volatiliteit in overeenstemming met die waarderingsmethode kunnen afleiden. De entiteit zou bijvoorbeeld de aandelen kunnen waarderen op basis van de nettovermogenswaarde of de winst, en de verwachte volatiliteit van die nettovermogenswaarde of winst kunnen meewegen.

Verwachte dividenden

B31 Of met de verwachte dividenden rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de reële waarde van de toegekende aandelen of opties is afhankelijk van of de tegenpartij recht heeft op het dividend of de dividendequivalenten.

B32 Indien werknemers bijvoorbeeld opties toegekend hebben gekregen en recht hebben op dividend op de onderliggende aandelen of op dividendequivalenten (in de vorm van geldmiddelen of een verlaging van de uitoefenprijs) tussen de toekenningsdatum en de uitoefendatum, dan moeten de toegekende opties gewaardeerd worden alsof er geen dividend op de onderliggende aandelen zal worden betaald, dat wil zeggen de invoerwaarde voor het verwachte dividend dient nihil te zijn.

B33 Evenzo is er, wanneer de reële waarde, op de toekenningsdatum, van aan werknemers toegekende aandelen wordt geschat geen aanpassing vereist in verband met verwachte dividenden, indien de werknemer recht heeft op tijdens de wachtperiode betaalde dividenden.

B34 Indien de werknemers daarentegen geen recht hebben op dividenden of dividendequivalenten tijdens de wachtperiode (of, in geval van een opties, vóór uitoefening), dan dient er bij de waardering van het recht op aandelen of opties op de toekenningsdatum wel rekening te worden gehouden met de verwachte dividenden. Dat wil zeggen dat bij de schatting van de reële waarde van een toegekende optie in het gehanteerde optiewaarderingsmodel rekening moet worden gehouden met het verwachte dividend. Wanneer de reële waarde van een toegekend aandeel wordt geschat, dient de resulterende waarde te worden verminderd met de contante waarde van de naar verwachting tijdens de wachtperiode te betalen dividenden.

B35 In optiewaarderingsmodellen wordt veelal gewerkt met een verwacht dividendrendement. De modellen kunnen echter zodanig worden aangepast dat met een verwacht dividendbedrag wordt gewerkt in plaats van met een rendementspercentage. Een entiteit kan gebruikmaken van hetzij het verwachte rendement of de verwachte betalingen. Indien de entiteit gebruikmaakt van het laatstgenoemde gegeven dient zij rekening te houden met het historische patroon in de toename van het dividend. Indien een entiteit bijvoorbeeld een beleid heeft op grond waarvan het dividend jaarlijks met drie procent wordt verhoogd, dan dient de entiteit bij het bepalen van de geschatte optiewaarde niet uit te gaan van een vast dividendbedrag tijdens de looptijd van de optie, tenzij er aanwijzingen zijn die deze aanname ondersteunen.

B36 De veronderstelling ten aanzien van het verwachte dividend moet over het algemeen worden gebaseerd op openbaar beschikbare informatie. Een entiteit die geen dividend betaalt en geen plannen heeft om dit te doen, dient uit te gaan van een verwacht dividendrendement van nul. Een opkomende entiteit die in het verleden geen dividend heeft uitgekeerd, zou echter kunnen verwachten dat zij gedurende de verwachte looptijd van de personeelsopties begint met het uitkeren van dividend. Die entiteiten zouden een gemiddelde gebruiken van hun dividendrendement (nul) in het verleden en het gemiddelde dividendrendement van een geschikte vergelijkbare groep bedrijven.

Risicovrije rentevoet

B37 De risicovrije rentevoet is normaliter het actuele impliciete rendement op nulcoupon-staatsleningen uitgegeven door het land waarvan de valuta wordt gebruikt om de uitoefenprijs in uit te drukken, met een resterende looptijd die gelijk is aan de verwachte looptijd van de te waarderen optie (gebaseerd op de resterende contractuele looptijd van de optie, waarbij rekening wordt gehouden met de verwachte vervroegde uitoefening). Tevens kan het noodzakelijk zijn om een geschikte vervanger te gebruiken, indien dergelijke staatsleningen niet bestaan of indien er aanwijzingen zijn dat de het impliciete rendement op nulcoupon-staatsleningen niet representatief is voor de risicovrije rentevoet (bijvoorbeeld in economieën met een hoge inflatie). Er dient ook van een geschikte vervanger te worden gebruikgemaakt indien marktdeelnemers, bij het schatten van de reële waarde van een optie met een looptijd die gelijk is aan de verwachte looptijd van de optie die wordt gewaardeerd, de risicovrije rentevoet gewoonlijk aan de hand van die vervanger bepalen.

Gevolgen voor de vermogensstructuur

B38 Derden, niet zijnde de entiteit, schrijven gewoonlijk verhandelde aandelenopties. Wanneer deze aandelenopties worden uitgeoefend, levert de schrijver de aandelen aan de optiehouder. Die aandelen worden verworven van bestaande aandeelhouders. Vandaar dat de uitoefening van verhandelde aandelenopties geen verwateringseffect heeft.

B39 Indien de aandelenopties echter door de entiteit worden geschreven, worden bij uitoefening van die aandelenopties nieuwe aandelen uitgegeven (hetzij feitelijk uitgegeven of in wezen uitgegeven, indien eerder ingekochte eigen aandelen worden gebruikt). Aangezien de aandelen tegen de uitoefenprijs worden uitgegeven en niet tegen de actuele marktprijs op de uitoefendatum, kan deze feitelijke of mogelijke verwatering leiden tot een daling van de aandelenprijs. Hierdoor is de winst van de optiehouder naar aanleiding van de uitoefening geringer dan bij uitoefening van een in alle overige opzichten soortgelijke verhandelde optie die niet leidt tot verwatering van de aandelenprijs,

B40 Of dit een belangrijk effect op de waarde van de toegekende aandelenopties heeft, is afhankelijk van verschillende factoren, zoals het aantal nieuwe aandelen dat bij uitoefening van de opties wordt uitgegeven vergeleken met het aantal reeds uitgegeven aandelen. Bovendien is het zo dat, indien de markt reeds verwacht dat de optietoekenning zal plaatsvinden, de markt de potentiële verwatering reeds in de aandelenprijs op de toekenningsdatum heeft verdisconteerd.

B41 De entiteit dient echter te beoordelen of het mogelijke verwateringseffect van de toekomstige uitoefening van de toegekende aandelenopties gevolgen zou kunnen hebben voor de geschatte reële waarde van de opties op de toekenningsdatum. Optiewaarderingsmodellen bieden de mogelijkheid om rekening te houden met dit potentiële verwateringseffect.

Wijzigingen in in eigen-vermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten

B42 Alinea 27 schrijft voor dat, ongeacht eventuele wijzigingen in de voorwaarden waarop de eigen-vermogensinstrumenten zijn toegekend, of een annulering of afwikkeling van die toekenning van eigen-vermogensinstrumenten, de entiteit ten minste de ontvangen diensten moet opnemen, gewaardeerd op de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten op de toekenningsdatum, tenzij die eigen-vermogensinstrumenten niet onvoorwaardelijk worden omdat niet aan een voorwaarde voor onvoorwaardelijke toezegging (niet zijnde een marktprijsgerelateerde voorwaarde) wordt voldaan die op de toekenningsdatum is bepaald. Bovendien dient de entiteit de effecten op te nemen van wijzigingen die ervoor zorgen dat de totale reële waarde van de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst stijgt, of die op een andere manier voordelig zijn voor de werknemer.

B43 In verband met de toepassing van het vereiste in alinea 27 geldt dat:

(a) indien als gevolg van de wijziging de reële waarde, bepaald onmiddellijk vóór en na de wijziging, van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten (bijvoorbeeld door verlaging van de uitoefenprijs) toeneemt, dan dient de entiteit de toegekende incrementele reële waarde te verwerken in de bepaling van het bedrag dat wordt opgenomen voor ontvangen diensten als vergoeding voor de toegekende eigen-vermogensinstrumenten. De toegekende incrementele reële waarde is het verschil tussen de reële waarde van het gewijzigde eigen-vermogensinstrument en die van het oorspronkelijke eigen-vermogensinstrument, beiden geschat per de wijzigingsdatum. Indien de wijziging tijdens de wachtperiode optreedt, wordt de toegekende incrementele reële waarde verwerkt in de bepaling van het opgenomen bedrag voor diensten die zijn ontvangen tijdens de periode vanaf de wijzigingsdatum tot de datum waarop het gewijzigde eigen-vermogensinstrument onvoorwaardelijk wordt. Dit is in aanvulling op het bedrag dat is gebaseerd op de reële waarde, op de toekenningsdatum, van de oorspronkelijke eigen-vermogensinstrumenten, die wordt opgenomen gedurende het overblijvende deel van de oorspronkelijke wachtperiode. Indien de wijziging na de datum geschiedt waarop de toezegging onvoorwaardelijk wordt, wordt de toegekende incrementele reële waarde onmiddellijk opgenomen, of gedurende de wachtperiode, indien de werknemer een aanvullend aantal dienstjaren moet volmaken voordat deze onvoorwaardelijk recht krijgt op die gewijzigde eigen-vermogensinstrumenten;

(b) evenzo dient de entiteit, indien als gevolg van de wijziging het aantal toegekende eigen-vermogensinstrumenten toeneemt, de reële waarde van de toegekende extra eigen-vermogensinstrumenten, bepaald op de wijzigingsdatum, te verwerken in de bepaling van het bedrag dat is opgenomen voor ontvangen diensten als vergoeding voor de toegekende eigen-vermogensinstrumenten, in overeenstemming met de vereisten in vorenstaande sub a. Indien de wijziging bijvoorbeeld tijdens de wachtperiode plaatsvindt, dan wordt de reële waarde van de toegekende extra eigen-vermogensinstrumenten verwerkt in de bepaling van het opgenomen bedrag voor diensten die zijn ontvangen gedurende de periode vanaf de wijzigingsdatum tot de datum waarop de extra eigen-vermogensinstrumenten onvoorwaardelijk worden. Dit is in aanvulling op het bedrag op basis van de reële waarde van de oorspronkelijk toegekende eigen-vermogensinstrumenten, dat gedurende het overblijvende deel van de oorspronkelijke wachtperiode wordt opgenomen;

(c) indien de entiteit de voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging aanpast op een wijze die voordelig is voor de werknemer, bijvoorbeeld door de wachtperiode te verminderen of door een prestatiegerelateerde voorwaarde (niet zijnde een marktprijsgerelateerde voorwaarde; wijzigingen hierin worden verwerkt in overeenstemming met vorenstaande sub a) te wijzigen of te laten vervallen, dan dient de entiteit bij de toepassing van de vereisten in alinea 19 tot en met 21 rekening te houden met de gewijzigde voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging.

B44 Voorts dient de entiteit, indien zij de voorwaarden van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten op een wijze wijzigt waardoor de totale reële waarde van de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst daalt, of die anderszins niet voordelig is voor de werknemer, niettemin de ontvangen diensten als vergoeding voor de toegekende eigen-vermogensinstrumenten administratief te blijven verwerken alsof die wijziging niet heeft plaatsgevonden (niet zijnde een annulering van (een deel van) de toegekende eigen-vermogensinstrumenten, die administratief overeenkomstig alinea 28 dient te worden verwerkt). Voorbeelden:

(a) Indien als gevolg van de wijziging de reële waarde, bepaald onmiddellijk vóór en na de wijziging, van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten daalt, dient de entiteit met die daling van de reële waarde geen rekening te houden, en dient zij het opgenomen bedrag voor de ontvangen diensten als vergoeding voor de eigen-vermogensinstrumenten op basis van de reële waarde van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten op de toekenningsdatum te blijven bepalen.

(b) Indien als gevolg van de wijziging het aantal aan een werknemer toegekende eigen-vermogensinstrumenten daalt, dient die daling in overeenstemming met alinea 28 verantwoord te worden als een annulering van dat deel van de toekenning.

(c) Indien de entiteit de voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging aanpast op een wijze die niet voordelig is voor de werknemer, bijvoorbeeld door de wachtperiode te verlengen of door een prestatiegerelateerde voorwaarde (niet zijnde een marktprijsgerelateerde voorwaarde; wijzigingen hierin worden verwerkt in overeenstemming met vorenstaande sub a) te wijzigen of toe te voegen, dan dient de entiteit bij de toepassing van de vereisten in alinea 19 tot en met 21 geen rekening te houden met de gewijzigde voorwaarden voor onvoorwaardelijke toezegging.

BIJLAGE C

Wijzigingen in andere IFRSs

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Indien een entiteit deze IFRS voor een eerdere periode toepast, dienen deze wijzigingen voor deze eerdere periode te worden toegepast.

C1 IAS 12 Winstbelastingen wordt gewijzigd zoals onderstaand beschreven.

In alinea 57 wordt de verwijzing naar alinea 58 tot en met 68 vervangen door 58 tot en met 68C.

De volgende alinea’s 68A tot en met 68C, en een ondertitel worden toegevoegd:

Actuele en uitgestelde belasting voortvloeiend uit op aandelen gebaseerde betalingstransacties

68A. In sommige belastingjurisdicties kan een entiteit een fiscale last (dat wil zeggen een bedrag dat in mindering wordt gebracht bij het bepalen van de belastbare winst) opnemen die betrekking heeft op de beloning in aandelen, aandelenopties of andere eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit. Het bedrag van deze fiscale last kan afwijken van de hiermee verband houdende cumulatieve bedrijfseconomische last uit hoofde van personeelsbeloningen, en kan in een latere verslagperiode ontstaan. In sommige jurisdicties mag een entiteit bijvoorbeeld een last opnemen voor het verbruik van diensten van werknemers die zij in overeenstemming met IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen heeft ontvangen als vergoeding voor toegekende aandelenopties, terwijl de fiscale last pas bij uitoefening van de aandelenopties mag worden opgenomen, waarbij de omvang van de fiscale last is gebaseerd op de aandelenprijs van de entiteit op het moment van uitoefening.

68B. Net zoals bij de onderzoekskosten die in alinea 9 en 26(b) van deze standaard worden besproken, is het verschil tussen de fiscale waarde van de cumulatieve ontvangen werknemersdiensten (zijnde het bedrag dat de belastingautoriteiten toestaan om in toekomstige perioden in mindering op het resultaat te brengen), en de boekwaarde van nul een verrekenbaar tijdelijk verschil dat resulteert in een uitgestelde belastingvordering. Indien het bedrag dat de belastingautoriteiten toestaan als een aftrekpost in toekomstige perioden aan het einde van de periode niet bekend is, dan dient het te worden geschat, op basis van informatie die aan het einde van de periode beschikbaar is. Indien het bedrag dat de belastingautoriteiten als fiscale last in de toekomst toestaan bijvoorbeeld afhankelijk is van de aandelenprijs van een entiteit op een tijdstip in de toekomst, dan dient het verrekenbare tijdelijke verschil gebaseerd te worden op de aandelenprijs van de entiteit aan het einde van de periode.

68C. Zoals opgemerkt in alinea 68A kan het fiscaal aftrekbare bedrag (of het geschatte in de toekomst fiscaal aftrekbare bedrag, bepaald in overeenstemming met alinea 68B) afwijken van de hiermee verband houdende cumulatieve bedrijfseconomische last uit hoofde van personeelsbeloningen. Op grond van alinea 58 van de standaard dient de actuele en uitgestelde belasting als bate of als last te worden verwerkt in de winst- en verliesrekening over de periode, behalve voorzover de belasting voortvloeit uit (a) een transactie of gebeurtenis die in dezelfde of een andere periode rechtstreeks in het eigen vermogen wordt opgenomen, of (b) een bedrijfscombinatie die een overname is. Indien het bedrag van de fiscale last (of de geschatte toekomstige fiscale last) het bedrag van de hiermee verband houdende cumulatieve bedrijfseconomische last uit hoofde van personeelsbeloningen overschrijdt, dan geeft dit aan dat de fiscale last niet alleen betrekking heeft op een last uit hoofde van personeelbeloningen, maar ook op een eigen-vermogenspost. In deze situatie dient het surplus aan actuele of uitgestelde belasting rechtstreeks in het eigen vermogen te worden verwerkt.”

C2 In alinea 6 van IAS 16 Materiële vaste activa, alinea 7 van IAS 38 Immateriële activa, en alinea 5 van IAS 40 Vastgoedbeleggingen, herziene versie van 2003, luidt de definitie van kostprijs na aanpassing als volgt:

De kostprijs is het bedrag van de geldmiddelen of kasequivalenten die worden betaald of de reële waarde van de andere vergoeding die wordt gegeven om een actief te verwerven op het ogenblik dat het wordt verworven of gebouwd, of het bedrag dat bij eerste opname wordt toegerekend aan dat actief, in overeenstemming met de specifieke vereisten van andere IFRSs, bijvoorbeeld IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betaling.

C3 IAS 19 Opbrengsten wordt gewijzigd zoals onderstaand beschreven.

Inleiding

Alinea 2 wordt als volgt aangepast:

„2. De standaard onderscheidt vier verschillende categorieën van personeelsbeloningen:

(c) …;

en

(d) ontslagvergoedingen.”

Alinea 11 komt te vervallen.

Standaard

Alinea 1 luidt na aanpassing als volgt:

„1.  Deze standaard dient door werkgevers te worden toegepast bij de administratieve verwerking van alle personeelsbeloningen, behoudens personeelbeloningen waarvoor IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen geldt.

Alinea 3 wordt als volgt aangepast:

„3. De personeelsbeloningen waarop deze standaard van toepassing is, omvatten beloningen die worden toegekend op basis van: …”

Alinea 4 wordt als volgt aangepast:

„4. Personeelsbeloningen omvatten:

(c) …;

en

(d) ontslagvergoedingen.

Omdat elke categorie die in (a) tot en met (d) hierboven is vermeld andere kenmerken heeft, …”

In alinea 7:

 komen de definities van beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten en beloningsregelingen door middel van toekenning van eigen-vermogensinstrumenten te vervallen;

 komen de definities van kortetermijnpersoneelsbeloningen, vergoedingen na uitdiensttreding, en andere langetermijnpersoneelsbeloningen de verwijzingen naar beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten te vervallen.

De laatste zin van alinea 22 komt te vervallen.

De alinea’s 144 tot en met 152 komen te vervallen.

C4 Aan IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie wordt een nieuw lid 4(f), toegevoegd, die als volgt luidt:

„(f)  financiële instrumenten, contracten en verplichtingen uit hoofde van op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarop IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen van toepassing is, met uitzondering van

(i)  contracten die binnen het toepassingsgebied vallen van alinea 8 tot en met 10 van deze standaard, waarop deze standaard van toepassing is,

(ii)  de alinea’s 33 en 34 van deze standaard, die op ingekochte eigen aandelen dienen te worden toegepast die worden ingekocht, verkocht, uitgegeven of ingetrokken in verband met aandelenoptieregelingen en aandelenkoopregelingen voor werknemers, en alle andere op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten.

C5 IAS 33 Winst per aandeel wordt gewijzigd zoals onderstaand beschreven.

Ingevoegd wordt alinea 47A, die als volgt luidt:

„47A. In geval van aandelenopties en andere op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten waarop IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen van toepassing is, dient de uitgifteprijs waarnaar in alinea 46 wordt verwezen en de uitoefenprijs waarnaar in alinea 47 wordt verwezen, te omvatten de reële waarde van goederen of diensten die eventueel uit hoofde van een aandelenoptie of andere op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst in de toekomst aan de entiteit moeten worden geleverd.”

C6 Alinea 26 in IAS 38 Immateriële activa komt te vervallen.

C7 In IAS 39 Financiële instrumenten: Informatieverschaffing en presentatie wordt een nieuwe alinea 2(j), ingevoegd, die als volgt luidt:

„(j)  financiële instrumenten, contracten en verplichtingen uit hoofde van op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarop IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen van toepassing is, behoudens contracten die binnen het toepassingsgebied van alinea 5 tot en met 7 van deze standaard vallen, waarop deze standaard van toepassing is.

C8 IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards wordt gewijzigd zoals onderstaand beschreven.

In alinea 12 wordt de verwijzing naar alinea 13 tot en met 25A gewijzigd in 13 tot en met 25C.

De alinea’s 13(f) en (g) worden gewijzigd en alinea 13(h) wordt toegevoegd, als volgt:

„(f) activa en passiva van dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures (alinea 24 en 25).

(g) aanwijzing van voorheen opgenomen financiële instrumenten (alinea 25A);

en

(h) op aandelen gebaseerde betalingstransacties (alinea 25B en 25C).”

De nieuwe alinea’s 25B en 25C worden ingevoegd; deze luiden als volgt:

„25B. Een eerste toepasser wordt aangemoedigd, maar is niet verplicht, om IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen toe te passen op eigen-vermogensinstrumenten die op of vóór 7 november 2002 zijn toegekend. Een eerste toepasser wordt tevens aangemoedigd, maar is niet verplicht, om IFRS 2 toe te passen op eigen-vermogensinstrumenten die na 7 november 2002 zijn toegekend en die vóór (a) de overgangsdatum naar IFRSs of, indien dit later in de tijd is, (b) 1 januari 2005 onvoorwaardelijk zijn geworden. Indien een eerste toepasser er echter voor kiest om IFRS 2 op dergelijke eigen-vermogensinstrumenten toe te passen, dan is dit alleen toegestaan indien de entiteit de reële waarde van die eigen-vermogensinstrumenten per de waarderingdatum, overeenkomstig de definitie in IFRS 2, openbaar heeft gemaakt. Voor alle toekenningen van eigen-vermogeninstrumenten waarop IFRS 2 niet is toegepast (bijvoorbeeld eigen-vermogensinstrumenten die op of vóór 7 november 2002 zijn toegekend) dient een eerste toepasser niettemin de informatie te verstrekken die op grond van alinea 44 en 45 van IFRS 2 is voorgeschreven. Indien een eerste toepasser de voorwaarden van een toekenning van eigen-vermogensinstrumenten waarop IFRS niet is toegepast, aanpast, dan is de entiteit niet verplicht om alinea 26 tot en met 29 van IFRS 2 toe te passen indien de aanpassing vóór (a) de overgangsdatum naar IFRSs of, indien dit later in de tijd is, (b) 1 januari 2005 plaatsvond.

25C. Een eerste toepasser wordt aangemoedigd, maar is niet verplicht, om IFRS 2 toe te passen op verplichtingen die voortvloeien uit op aandelen gebaseerde betalingstransacties die vóór de overgangsdatum naar IFRSs zijn afgewikkeld. Een eerste toepasser wordt tevens aangemoedigd, maar is niet verplicht, om IFRS 2 toe te passen op verplichtingen die vóór 1 januari 2005 zijn afgewikkeld. Met betrekking tot verplichtingen waarop IFRS 2 wordt toegepast, is een eerste toepasser niet verplicht vergelijkende informatie te herzien voorzover de informatie betrekking heeft op een periode die, of tijdstip dat, vóór 7 november 2002 ligt.”

▼M10

INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 6

Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen

DOEL

1. Het doel van IFRS 6 is voorschriften te verstrekken voor de financiële verslaggeving van de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen.

2. Deze IFRS vereist met name dat:

a) beperkte verbeteringen worden aangebracht in bestaande praktijken voor de administratieve verwerking van uitgaven voor exploratie en evaluatie;

b) entiteiten die exploratie- en evaluatieactiva opnemen, overeenkomstig deze IFRS beoordelen of dergelijke activa een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan en een eventuele bijzondere waardevermindering bepalen overeenkomstig IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa;

c) in de toelichting de in de jaarrekening van de entiteit opgenomen bedragen worden vermeld die voortvloeien uit de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen, alsook een toelichting op deze bedragen, en dat informatie wordt verstrekt die gebruikers van die jaarrekening inzicht verschaft in de omvang en de mate van zekerheid van toekomstige kasstromen uit opgenomen exploratie- en evaluatieactiva, alsook in het tijdstip van die kasstromen.

TOEPASSINGSGEBIED

3. Een entiteit dient IFRS 6 toe te passen op haar uitgaven voor exploratie en evaluatie.

4. IFRS 6 behandelt geen andere aspecten van de administratieve verwerking door entiteiten die actief zijn op het gebied van de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen.

5. Een entiteit dient IFRS 6 niet toe te passen op uitgaven die zijn gedaan:

a) vóór de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen, zoals uitgaven die zijn gedaan voordat de entiteit de wettelijke rechten heeft verworven om een bepaald gebied te exploreren;

b) nadat kan worden aangetoond dat de winning van een minerale hulpbron technisch uitvoerbaar en economisch rendabel is.

OPNAME VAN EXPLORATIE- EN EVALUATIEACTIVA

Tijdelijke vrijstelling van de alinea's 11 en 12 van IAS 8

6. Bij de ontwikkeling van haar grondslagen voor financiële verslaggeving dient een entiteit die exploratie- en evaluatieactiva opneemt alinea 10 van IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten toe te passen.

7. De alinea's 11 en 12 van IAS 8 vermelden bronnen van gezaghebbende vereisten en leidraden die het management bij de ontwikkeling van een grondslag voor financiële verslaggeving met betrekking tot een post in aanmerking dient te nemen indien er geen IFRS is die specifiek op die post van toepassing is. Behoudens de alinea's 9 en 10 hierna is een entiteit op grond van deze IFRS vrijgesteld van toepassing van de alinea's 11 en 12 van IAS 8 voor haar grondslagen voor financiële verslaggeving inzake de opname en waardering van exploratie- en evaluatieactiva.

WAARDERING VAN EXPLORATIE- EN EVALUATIEACTIVA

Waardering bij opname

8. Exploratie- en evaluatieactiva dienen tegen kostprijs te worden gewaardeerd.

Elementen van de kostprijs van exploratie- en evaluatieactiva

9. Een entiteit dient een grondslag vast te stellen die aangeeft welke uitgaven als exploratie- en evaluatieactiva worden opgenomen, en deze grondslag consistent toe te passen. Bij het uitwerken van dit beleid dient een entiteit rekening te houden met de mate waarin de uitgave in verband kan worden gebracht met het zoeken naar specifieke minerale hulpbronnen. Hieronder volgen enkele voorbeelden van uitgaven die bij de eerste waardering van exploratie- en evaluatieactiva zouden kunnen worden opgenomen (de lijst is niet limitatief):

a) verwerving van exploratierechten;

b) topografische, geologische, geochemische en geofysische studies;

c) exploratieboringen;

d) onderzoek door middel van aarddoorsnedes („trenching”);

e) monstername, en

f) activiteiten in verband met de beoordeling of de winning van een minerale hulpbron technisch uitvoerbaar en economisch rendabel is.

10. Uitgaven in verband met de ontwikkeling van minerale hulpbronnen mogen niet als exploratie- en evaluatieactiva worden opgenomen. Het Raamwerk en IAS 38 Immateriële activa verschaffen leidraden voor de opname van activa die ontstaan uit ontwikkelingsactiviteiten.

11. Overeenkomstig IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa dient een entiteit de eventuele opruimings- en herstelverplichtingen op te nemen die tijdens een bepaalde periode ontstaan als gevolg van de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen.

Waardering na opname

12. Na de opname van exploratie- en evaluatieactiva dient een entiteit ofwel het kostprijsmodel, ofwel het herwaarderingsmodel op die activa toe te passen. Indien het herwaarderingsmodel wordt toegepast (ofwel het model in IAS 16 Materiële vaste activa, ofwel het model in IAS 38), dient het consistent te zijn met de classificatie van de activa (zie alinea 15).

Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving

13.  Een entiteit mag de grondslagen voor financiële verslaggeving met betrekking tot uitgaven voor exploratie en evaluatie wijzigen als de jaarrekening hierdoor relevanter wordt voor gebruikers die op basis van die jaarrekening economische beslissingen nemen en dit niet ten koste gaat van de betrouwbaarheid, of indien de jaarrekening hierdoor betrouwbaarder wordt en niet minder relevant voor die gebruikers. Een entiteit dient de relevantie en betrouwbaarheid te beoordelen op basis van de criteria in IAS 8.

14. Om de wijziging van haar grondslagen voor financiële verslaggeving met betrekking tot uitgaven voor exploratie en evaluatie te rechtvaardigen, dient een entiteit aan te tonen dat de jaarrekening dankzij de wijziging beter voldoet aan de criteria in IAS 8. De wijziging hoeft echter niet te leiden tot volledige overeenstemming met die criteria.

PRESENTATIE

Classificatie van exploratie- en evaluatieactiva

15. Een entiteit dient exploratie- en evaluatieactiva te classificeren als materiële of immateriële activa op basis van de aard van de verworven activa, waarbij die classificatie consistent dient te worden toegepast.

16. Sommige exploratie- en evaluatieactiva worden als immateriële activa (bijvoorbeeld boorrechten) aangemerkt, terwijl andere als materiële activa (bijvoorbeeld voertuigen en boorplatforms) worden beschouwd. Voor zover een materieel actief bij de ontwikkeling van een immaterieel actief wordt verbruikt, maakt het bedrag dat dit verbruik weerspiegelt deel uit van de kostprijs van het immaterieel actief. Het gebruik van een materieel actief om een immaterieel actief te ontwikkelen verandert een materieel actief echter niet in een immaterieel actief.

Herclassificatie van exploratie- en evaluatieactiva

17. Een exploratie- en evaluatieactief mag niet langer als zodanig worden geclassificeerd wanneer kan worden aangetoond dat de winning van een minerale hulpbron technisch uitvoerbaar en economisch rendabel is. Voordat exploratie- en evaluatieactiva worden geherclassificeerd, dient te worden beoordeeld of ze een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan en dient een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies te worden opgenomen.

BIJZONDERE WAARDEVERMINDERING

Opname en waardering

18.  Er dient te worden beoordeeld of exploratie- en evaluatieactiva een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan wanneer feiten en omstandigheden aangeven dat de boekwaarde van een exploratie- en evaluatieactief mogelijk hoger is dan de realiseerbare waarde. Wanneer feiten en omstandigheden suggereren dat de boekwaarde hoger is dan de realiseerbare waarde, dient een entiteit een eventueel resulterend bijzonder waardeverminderingsverlies te bepalen, te presenteren en toe te lichten overeenkomstig IAS 36, behoudens de bepalingen in alinea 21 hierna.

19. Uitsluitend in het kader van exploratie- en evaluatieactiva dient bij het bepalen of een dergelijk actief mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan alinea 20 van deze IFRS te worden toegepast, in plaats van de alinea's 8 tot en met 17 van IAS 36. In alinea 20 wordt het begrip „activa” gehanteerd, maar deze alinea is van toepassing op zowel afzonderlijke exploratie- en evaluatieactiva als een kasstroomgenererende eenheid.

20. Een of meer van de volgende feiten en omstandigheden wijzen erop dat een entiteit dient te toetsen of exploratie- en evaluatieactiva een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan (de lijst is niet limitatief):

a) de periode gedurende welke de entiteit het recht heeft om in het specifieke gebied exploratieactiviteiten te verrichten is tijdens de verslagperiode verstreken, of zal in de nabije toekomst verstrijken, en zal naar verwachting niet worden verlengd;

b) er zijn geen substantiële uitgaven voor verdere exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen in het specifieke gebied gebudgetteerd of gepland;

c) de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen in het desbetreffende gebied hebben niet geleid tot de ontdekking van economisch winbare hoeveelheden minerale hulpbronnen en de entiteit heeft besloten om dergelijke activiteiten in het desbetreffende gebied te beëindigen;

d) er bestaan voldoende aanwijzingen dat, hoewel een ontwikkeling in het desbetreffende gebied waarschijnlijk zal doorgaan, de boekwaarde van het exploratie- en evaluatieactief waarschijnlijk niet volledig zal worden gerealiseerd via de succesvolle ontwikkeling of verkoop van het desbetreffende actief.

In dergelijke of soortgelijke gevallen dient de entiteit het actief te toetsen op bijzondere waardevermindering overeenkomstig IAS 36. Een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies dient als last te worden opgenomen in overeenstemming met IAS 36.

Vaststelling van het niveau waarop wordt beoordeeld of exploratie- en evaluatieactiva een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan

21.  Ten behoeve van de beoordeling of dergelijke activa een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan dient een entiteit een grondslag voor financiële verslaggeving vast te stellen met betrekking tot de toerekening van exploratie- en evaluatieactiva aan kasstroomgenererende eenheden of groepen van kasstroomgenererende eenheden. Voor iedere kasstroomgenererende eenheid of groep van kasstroomgenererende eenheden waaraan een exploratie- en evaluatieactief wordt toegerekend, geldt dat deze niet groter mag zijn dan een segment gebaseerd op ofwel de primaire, ofwel de secundaire segmentatiebasis van de entiteit bepaald in overeenstemming met IAS 14 Gesegmenteerde informatie.

22. Het niveau waarop de entiteit onderzoekt of exploratie- en evaluatieactiva een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, mag een of meer kasstroomgenererende eenheden bevatten.

INFORMATIEVERSCHAFFING

23.  Een entiteit dient in de toelichting te vermelden de in haar jaarrekening opgenomen bedragen die voortvloeien uit de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen, alsook een toelichting op deze bedragen.

24. Om te voldoen aan alinea 23 dient een entiteit de volgende informatie te verstrekken:

a) de grondslagen voor financiële verslaggeving met betrekking tot uitgaven voor exploratie en evaluatie, met inbegrip van de opname van exploratie- en evaluatieactiva.

b) de omvang van de activa, verplichtingen, baten en lasten en kasstromen uit bedrijfs- en investeringsactiviteiten die voortvloeien uit de exploratie naar en evaluatie van minerale hulpbronnen.

25. Een entiteit dient exploratie- en evaluatieactiva te behandelen als een afzonderlijke activacategorie en dient de informatie te verstrekken die vereist is op grond van IAS 16 of IAS 38, afhankelijk van de classificatie van de activa.

INGANGSDATUM

26.  Een entiteit dient deze IFRS toe te passen op jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2006. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Indien een entiteit IFRS 6 toepast voor een periode die vóór 1 januari 2006 aanvangt, dient zij dit feit te vermelden.

OVERGANGSBEPALINGEN

27. Indien het praktisch niet haalbaar is om een bepaalde vereiste in alinea 18 toe te passen voor vergelijkende informatie die betrekking heeft op jaarperioden die vóór 1 januari 2006 aanvangen, dient een entiteit dit feit te vermelden. In IAS 8 wordt het begrip „praktisch niet haalbaar” toegelicht.

BIJLAGE A

Definities

Deze bijlage maakt integraal deel uit van IFRS 6.



exploratie- en evaluatieactiva

De uitgaven voor exploratie en evaluatie die overeenkomstig de grondslagen voor financiële verslaggeving van de entiteit worden geactiveerd.

uitgaven voor exploratie en evaluatie

De uitgaven van een entiteit in verband met de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen voordat kan worden aangetoond dat de winning van een minerale hulpbron technisch uitvoerbaar en economisch rendabel is.

exploratie naar en evaluatie van minerale hulpbronnen

Het opsporen van minerale hulpbronnen, inclusief mineralen, olie, aardgas en soortgelijke uitputbare hulpbronnen, nadat de entiteit wettelijke rechten heeft verkregen om in een bepaald gebied exploratieactiviteiten te verrichten, evenals het bepalen of de winning van de minerale hulpbron technisch uitvoerbaar en economisch rendabel is.

BIJLAGE B

Wijzigingen in andere IFRS’s

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2006. Indien een entiteit deze IFRS toepast voor een periode die vóór 1 januari 2006 aanvangt, dient zij ook deze wijzigingen voor die periode toe te passen.

B1.

In IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards zijn de onderstaande koptekst en alinea 36B toegevoegd:

36B

Een entiteit die de IFRS’s vóór 1 januari 2006 toepast en die ervoor opteert om IFRS 6 Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen vóór 1 januari 2006 toe te passen, hoeft de informatie die IFRS 6 voor vergelijkende perioden vereist niet in haar eerste IFRS-jaarrekening te verstrekken.

B2.

In IAS 16 Materiële vaste activa (herziene versie van 2003 en gewijzigd door IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten) wordt alinea 3 als volgt gewijzigd:

3)

Deze standaard is niet van toepassing op:

a) materiële vaste activa die als aangehouden voor verkoop zijn geclassificeerd overeenkomstig IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten;

b) biologische activa in verband met agrarische activiteiten (zie IAS 41 Landbouw);

c) de opname en waardering van exploratie- en evaluatieactiva (zie IFRS 6, Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen), of

d) rechten om mineralen te winnen en minerale reserves zoals olie, aardgas en soortgelijke uitputbare hulpbronnen.

Deze standaard is echter wel van toepassing op materiële vaste activa die worden gebruikt om de in b) tot en met d) beschreven activa te ontwikkelen of in stand te houden.

B3.

In IAS 38 Immateriële activa (herziene versie van 2004) wordt alinea 2 als volgt gewijzigd:

2)

Deze Standaard dient te worden toegepast bij de administratieve verwerking van immateriële activa, met uitzondering van:

a)  immateriële activa die binnen het toepassingsgebied van een andere Standaard vallen;

b)  financiële activa, zoals gedefinieerd in IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering;

c)  de opname en waardering van exploratie- en evaluatieactiva (zie IFRS 6 Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen, en

d)  uitgaven voor de ontwikkeling en winning van mineralen, olie, aardgas en soortgelijke uitputbare hulpbronnen.

▼M17

INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 8

Operationele segmenten

KERNBEGINSEL

1.  Een entiteit moet informatie verschaffen om gebruikers van haar jaarrekeningen in staat te stellen de aard en de financiële gevolgen te evalueren van de bedrijfsactiviteiten die zij uitoefent en de economische gebieden waarin zij opereert.

TOEPASSINGSGEBIED

2. Deze IFRS dient te worden toegepast op:

a) de (enkelvoudige) jaarrekening van een entiteit:

i) waarvan de schuld- of eigen-vermogensinstrumenten worden verhandeld op een markt die toegankelijk is voor het publiek (een binnen- of buitenlandse effectenmarkt, dan wel een OTC-markt, met inbegrip van lokale en regionale markten), of

ii) die haar jaarrekening heeft ingediend, of bezig is haar jaarrekening in te dienen, bij een effectencommissie of een andere toezichthoudende instantie met het oog op de introductie van een categorie instrumenten op een markt die toegankelijk is voor het publiek, en

b) de geconsolideerde jaarrekening van een groep met een moedermaatschappij:

i) waarvan de schuld- of eigen-vermogensinstrumenten worden verhandeld op een markt die toegankelijk is voor het publiek (een binnen- of buitenlandse effectenmarkt, dan wel een OTC-markt, met inbegrip van lokale en regionale markten), of

ii) die de geconsolideerde jaarrekening heeft ingediend, of bezig is de geconsolideerde jaarrekening in te dienen, bij een effectencommissie of een andere toezichthoudende instantie met het oog op de introductie van een categorie instrumenten op een markt die toegankelijk is voor het publiek.

3. Indien een entiteit die niet verplicht is deze IFRS toe te passen, ervoor opteert informatie over segmenten te vermelden die niet aan deze IFRS voldoet, mag zij deze informatie niet als gesegmenteerde informatie bestempelen.

4. Indien een financieel verslag zowel de geconsolideerde jaarrekening van een moedermaatschappij die binnen het toepassingsgebied van deze IFRS valt, als de enkelvoudige jaarrekening van de moedermaatschappij bevat, dient alleen in de geconsolideerde jaarrekening gesegmenteerde informatie te worden vermeld.

OPERATIONELE SEGMENTEN

5. Een operationeel segment is een onderdeel van een entiteit:

a) dat bedrijfsactiviteiten uitoefent waaruit opbrengsten kunnen worden verdiend en waarbij kosten kunnen worden gemaakt (met inbegrip van opbrengsten en kosten die met transacties met andere onderdelen van dezelfde entiteit verband houden);

b) waarvan de bedrijfsresultaten regelmatig worden beoordeeld door de hoogstgeplaatste functionaris van de entiteit die belangrijke operationele beslissingen neemt, teneinde beslissingen over de aan het segment toe te kennen middelen te kunnen nemen en de financiële prestaties van het segment te evalueren, en

c) waarover afzonderlijke financiële informatie beschikbaar is.

Een operationeel segment mag bedrijfsactiviteiten uitoefenen waaruit het nog opbrengsten moet verdienen. Bijvoorbeeld opstartoperaties kunnen operationele segmenten zijn die nog opbrengsten moeten verdienen.

6. Niet elk deel van een entiteit is noodzakelijkerwijze een operationeel segment of een deel van een operationeel segment. Bijvoorbeeld de hoofdzetel van een onderneming of sommige functionele afdelingen verdienen geen opbrengsten of kunnen opbrengsten verdienen die slechts bijkomstig zijn bij die uit de activiteiten van de entiteit, en zijn dan ook geen operationele segmenten. In het kader van deze IFRS zijn de regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding van een entiteit geen operationele segmenten.

7. Met „hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt” wordt een functie bedoeld en niet noodzakelijkerwijze een manager met een specifieke titel. Deze functie bestaat erin middelen toe te kennen aan en de financiële prestaties te beoordelen van de operationele segmenten van een entiteit. Veelal is de hoogstgeplaatste functionaris van een entiteit die belangrijke operationele beslissingen neemt, de „chief executive officer” of de „chief operating officer” van de entiteit, maar het kan bijvoorbeeld ook gaan om een groep van leidinggevende bestuurders of andere personen.

8. De operationele segmenten van tal van entiteiten kunnen duidelijk worden geïdentificeerd aan de hand van de drie kenmerken van operationele segmenten welke in alinea 5 worden beschreven. Een entiteit kan evenwel verslagen opstellen waarin haar bedrijfsactiviteiten op verschillende wijzen worden gepresenteerd. Indien de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, meer dan één stel gesegmenteerde gegevens hanteert, kan aan de hand van andere factoren, zoals onder meer de aard van de bedrijfsactiviteiten van elk onderdeel, het bestaan van managers die daarvoor verantwoordelijk zijn, en de aan de raad van bestuur verschafte informatie, één enkel stel onderdelen worden geïdentificeerd als zijnde de operationele segmenten van een entiteit.

9. Een operationeel segment heeft doorgaans een segmentmanager die rechtstreeks verantwoording verschuldigd is aan en regelmatige contacten onderhoudt met de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, teneinde de bedrijfsactiviteiten, financiële resultaten, vooruitzichten of plannen van het segment te bespreken. Met „segmentmanager” wordt een functie bedoeld en niet noodzakelijkerwijze een manager met een specifieke titel. De hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, kan ook de segmentmanager van een aantal operationele segmenten zijn. Een enkele manager kan de segmentmanager van meerdere operationele segmenten zijn. Indien de in alinea 5 beschreven kenmerken voor meer dan één stel onderdelen van een organisatie gelden maar er slechts één stel onderdelen is waarvoor segmentmanagers verantwoordelijk zijn, moet het laatstgenoemde stel onderdelen als de operationele segmenten worden aangemerkt.

10. De in alinea 5 beschreven kenmerken kunnen gelden voor twee of meer overlappende stellen onderdelen waarvoor managers verantwoordelijk zijn. Een dergelijke structuur wordt soms een organisatie in een matrixvorm genoemd. In sommige entiteiten zijn bijvoorbeeld bepaalde managers wereldwijd verantwoordelijk voor verschillende soorten producten en diensten, terwijl andere managers voor bepaalde geografische gebieden verantwoordelijk zijn. De hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, beoordeelt regelmatig de bedrijfsresultaten van beide stellen onderdelen en voor deze beide stellen is financiële informatie beschikbaar. In een dergelijke situatie dient de entiteit te bepalen welk stel onderdelen als de operationele segmenten moeten worden aangemerkt voor de toepassing van het kernbeginsel.

TE RAPPORTEREN SEGMENTEN

11. Een entiteit dient afzonderlijke informatie te rapporteren over elk operationeel segment dat:

a) in overeenstemming met de alinea's 5-10 is geïdentificeerd of ontstaat uit de aggregatie van twee of meer van dergelijke segmenten in overeenstemming met alinea 12, en

b) voldoet aan de kwantitatieve drempels van alinea 13.

In de alinea's 14-19 worden andere situaties beschreven waarin afzonderlijke informatie over een operationeel segment dient te worden gerapporteerd.

Aggregatiecriteria

12. Operationele segmenten geven over een langere termijn vaak blijk van soortgelijke financiële prestaties indien zij vergelijkbare economische kenmerken vertonen. Voor twee operationele segmenten die vergelijkbare economische kenmerken vertonen, mogen over een langere termijn bijvoorbeeld soortgelijke gemiddelde brutomarges worden verwacht. Twee of meer operationele segmenten mogen worden geaggregeerd tot één operationeel segment indien de aggregatie consistent is met het kernbeginsel van deze IFRS, de segmenten vergelijkbare economische kenmerken vertonen, en de segmenten tevens vergelijkbaar zijn in elk van de volgende opzichten:

a) de aard van de producten en diensten;

b) de aard van het productieproces;

c) de cliënten van hun producten en diensten;

d) de distributiekanalen van hun producten of diensten, en

e) indien van toepassing, de aard van de toepasselijke regelgeving (bijvoorbeeld banken, verzekeringsmaatschappijen of openbare nutsbedrijven).

Kwantitatieve drempels

13. Een entiteit dient afzonderlijke informatie te rapporteren over een operationeel segment dat aan een van de volgende kwantitatieve drempels voldoet:

a) zijn gerapporteerde opbrengsten, zowel uit verkopen aan externe cliënten als uit verkopen of overdrachten tussen segmenten, bedragen ten minste 10 procent van de gezamenlijke opbrengsten, intern en extern, van alle operationele segmenten;

b) het absolute bedrag van zijn gerapporteerde winst of verlies bedraagt ten minste 10 procent van het hoogste absolute bedrag van i) de gezamenlijke gerapporteerde winst van alle operationele segmenten die geen verlies hebben gerapporteerd, en ii) het gezamenlijke gerapporteerde verlies van alle operationele segmenten die een verlies hebben gerapporteerd;

c) zijn activa bedragen ten minste 10 procent van de gezamenlijke activa van alle operationele segmenten.

Een operationeel segment dat aan geen van de kwantitatieve drempels voldoet, kan als een te rapporteren segment worden aangemerkt en afzonderlijk worden vermeld indien het management van mening is dat informatie over het desbetreffende segment nuttig kan zijn voor gebruikers van jaarrekeningen.

14. Een entiteit mag informatie over operationele segmenten die niet aan de kwantitatieve drempels voldoen, alleen met informatie over andere operationele segmenten die niet aan de kwantitatieve drempels voldoen combineren om een te rapporteren segment te verkrijgen als de operationele segmenten vergelijkbare economische kenmerken vertonen en het merendeel van de in alinea 12 opgesomde aggregatiecriteria gemeen hebben.

15. Indien het totaal van de door de operationele segmenten gerapporteerde externe opbrengsten minder dan 75 procent van de opbrengsten van de entiteit bedraagt, dienen additionele operationele segmenten te worden aangemerkt als te rapporteren segmenten (ook al voldoen zij niet aan de criteria van alinea 13) totdat ten minste 75 procent van de opbrengsten van de entiteit in te rapporteren segmenten is opgenomen.

16. Informatie over andere niet te rapporteren bedrijfsactiviteiten en operationele segmenten dient te worden gecombineerd en afzonderlijk te worden vermeld in een categorie „alle overige segmenten”, die verschilt van andere restposten die passen in het kader van de ingevolge alinea 28 vereiste aansluitingen. De bronnen van de in de categorie „alle overige segmenten” opgenomen ontvangsten dienen te worden beschreven.

17. Indien het management van mening is dat een operationeel segment dat in de direct voorafgaande verslagperiode als een te rapporteren segment is aangemerkt, nog steeds van belang is, dient de informatie over dat segment ook in de lopende verslagperiode afzonderlijk te worden gerapporteerd, ook al voldoet het segment niet langer aan de criteria van alinea 13 om te worden gerapporteerd.

18. Indien een operationeel segment op grond van de kwantitatieve drempels in de lopende verslagperiode als een te rapporteren segment wordt aangemerkt, dienen de vergelijkende gesegmenteerde gegevens van een voorafgaande verslagperiode te worden aangepast teneinde het nieuwe te rapporteren segment als een afzonderlijk segment te tonen, ook al voldeed dat segment in de voorafgaande verslagperiode niet aan de criteria van alinea 13 om te worden gerapporteerd, tenzij de benodigde informatie niet beschikbaar is en de kosten voor het opstellen ervan overdreven hoog zouden uitvallen.

19. Voor het aantal te rapporteren segmenten dat een entiteit afzonderlijk vermeldt, kan er een praktische limiet bestaan waarboven de gesegmenteerde informatie te gedetailleerd kan worden. Er is weliswaar geen exacte limiet vastgesteld, maar wanneer het aantal overeenkomstig de alinea's 13-18 te rapporteren segmenten oploopt tot meer dan tien, dient de entiteit zich af te vragen of er geen praktische limiet is bereikt.

INFORMATIEVERSCHAFFING

20.  Een entiteit moet informatie verschaffen om gebruikers van haar jaarrekeningen in staat te stellen de aard en de financiële gevolgen te evalueren van de bedrijfsactiviteiten die zij uitoefent en de economische gebieden waarin zij opereert.

21. Om te voldoen aan het uitgangspunt in alinea 20 dient een entiteit de volgende informatie te verschaffen voor elke verslagperiode waarvoor een winst- en verliesrekening wordt gepresenteerd:

a) algemene informatie zoals beschreven in alinea 22;

b) informatie over het gerapporteerde resultaat van een segment, met inbegrip van bepaalde opbrengsten en kosten die in het gerapporteerde resultaat van het segment zijn opgenomen, de activa van het segment, de verplichtingen van het segment en de waarderingsgrondslag, zoals beschreven in de alinea's 23-27, en

c) aansluitingen tussen, enerzijds, de totalen van de opbrengsten van de segmenten, het gerapporteerde resultaat van de segmenten, de activa van de segmenten, de verplichtingen van de segmenten en andere materiële gesegmenteerde posten en, anderzijds, de overeenkomstige bedragen voor de entiteit, zoals beschreven in alinea 28.

Voor elke datum waarop een balans wordt gepresenteerd, zijn aansluitingen vereist tussen de balansbedragen voor de te rapporteren segmenten en de balansbedragen voor de entiteit. Informatie over voorafgaande verslagperioden dient te worden aangepast op de wijze die in de alinea's 29 en 30 wordt beschreven.

Algemene informatie

22. Een entiteit dient de volgende algemene informatie te verschaffen:

a) gehanteerde factoren om de te rapporteren segmenten van de entiteit te identificeren, met inbegrip van de organisatiebasis (bijvoorbeeld of het management ervoor heeft geopteerd de entiteit te organiseren op basis van verschillen in producten en diensten, geografische gebieden, toepasselijke regelgeving, dan wel een combinatie van factoren, en of operationele segmenten zijn geaggregeerd), en

b) soorten producten en diensten waarvan de opbrengsten van elk te rapporteren segment afkomstig zijn.

Informatie over resultaat, activa en verplichtingen

23. Een entiteit dient voor elk te rapporteren segment een waardering van het resultaat en de totale activa te rapporteren. Een entiteit dient voor elk te rapporteren segment een waardering van de verplichtingen te rapporteren indien een dergelijke waardering regelmatig wordt medegedeeld aan de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt. Een entiteit dient tevens de volgende informatie over elk te rapporteren segment te vermelden indien de gespecificeerde bedragen zijn opgenomen in de waardering van het resultaat van het segment die wordt beoordeeld door de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, dan wel anderszins regelmatig aan deze functionaris worden medegedeeld, ook al zijn deze bedragen niet in genoemde waardering van het resultaat van het segment opgenomen:

a) opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten;

b) opbrengsten uit transacties met andere operationele segmenten van dezelfde entiteit;

c) rentebaten;

d) rentelasten;

e) afschrijvingen;

f) overeenkomstig alinea 86 van IAS 1 Presentatie van de jaarrekening vermelde materiële posten van baten en lasten;

g) het aandeel van de entiteit in het resultaat van geassocieerde deelnemingen en joint ventures die administratief worden verwerkt volgens de „equity”-methode;

h) lasten of baten uit hoofde van winstbelastingen, en

i) andere materiële niet-geldelijke posten dan afschrijvingen.

Voor elk te rapporteren segment moet een entiteit de rentebaten en de rentelasten afzonderlijk rapporteren, tenzij het merendeel van de opbrengsten van het segment bestaat uit rente en de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, zich hoofdzakelijk op de netto renteopbrengsten baseert om de financiële prestaties van het segment te beoordelen en beslissingen over de aan het segment toe te kennen middelen te nemen. In een dergelijke situatie mag een entiteit de netto renteopbrengsten (inclusief rentelasten) van dat segment rapporteren en dient zij dit feit vermelden.

24. Een entiteit dient de volgende informatie over elk te rapporteren segment te vermelden indien de gespecificeerde bedragen zijn opgenomen in de waardering van de activa van het segment die wordt beoordeeld door de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, dan wel anderszins regelmatig aan deze functionaris worden medegedeeld, ook al zijn deze bedragen niet in genoemde waardering van de activa van het segment opgenomen:

a) het bedrag van de investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures die administratief worden verwerkt volgens de „equity”-methode, en

b) de bedragen van de toevoegingen aan andere vaste activa ( 52 ) dan financiële instrumenten, uitgestelde belastingvorderingen, activa uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding (zie de alinea's 54-58 van IAS 19 Personeelsbeloningen) en rechten die uit verzekeringscontracten voortvloeien.

WAARDERING

25. Het bedrag van elke gerapporteerde gesegmenteerde post dient gelijk te zijn aan de waardering die is gerapporteerd aan de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt voor het nemen van beslissingen over de aan het segment toe te kennen middelen en voor het evalueren van de financiële prestaties van het segment. Aanpassingen en eliminaties die worden verricht ten behoeve van de opstelling van de jaarrekening van een entiteit en toerekeningen van opbrengsten, kosten en winsten of verliezen dienen alleen bij de bepaling van het gerapporteerde resultaat van het segment in aanmerking te worden genomen indien zij zijn opgenomen in de waardering van het resultaat van het segment die wordt gehanteerd door de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt. Evenzo dienen voor het segment alleen de activa en de verplichtingen te worden gerapporteerd die zijn opgenomen in de waarderingen van respectievelijk de activa van dat segment en de verplichtingen van dat segment welke worden gehanteerd door de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt. Indien aan het gerapporteerde resultaat, de gerapporteerde activa of de gerapporteerde verplichtingen van het segment bedragen worden toegerekend, dienen deze bedragen op een redelijke wijze te worden toegerekend.

26. Indien de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, slechts één waardering voor het resultaat van een operationeel segment, de activa van het segment of de verplichtingen van het segment hanteert bij de beoordeling van de financiële prestaties van het segment en voor het nemen van beslissingen over de toekenning van middelen, dan dienen deze waarderingen van het resultaat van een operationeel segment, de activa van het segment of de verplichtingen van het segment te worden gerapporteerd. Indien de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, meer dan één waardering voor het resultaat van een operationeel segment, de activa van het segment of de verplichtingen van het segment hanteert, dan dienen de gerapporteerde waarderingen de waarderingen te zijn waarvan het management meent dat zij zijn bepaald in overeenstemming met de waarderingsgrondslagen die het meest consistent zijn met die welke bij de waardering van de overeenkomstige bedragen in de jaarrekening van de entiteit zijn gehanteerd.

27. Een entiteit dient voor elk te rapporteren segment een verklaring te geven van de waarderingen van het resultaat van het segment, de activa van het segment en de verplichtingen van het segment. Een entiteit dient ten minste het volgende te vermelden:

a) de grondslag voor de financiële verslaggeving over transacties tussen te rapporteren segmenten;

b) de aard van eventuele verschillen tussen de waarderingen van het resultaat van de te rapporteren segmenten en het resultaat van de entiteit vóór lasten of baten uit hoofde van winstbelastingen en beëindigde bedrijfsactiviteiten (indien deze niet blijken uit de in alinea 28 beschreven aansluitingen). Deze verschillen kunnen onder meer de grondslagen voor de financiële verslaggeving en de grondslagen voor de toerekening van centraal gemaakte kosten omvatten welke noodzakelijk zijn om inzicht te verwerven in de gerapporteerde gesegmenteerde informatie;

c) de aard van eventuele verschillen tussen de waarderingen van de activa van de te rapporteren segmenten en de activa van de entiteit (indien deze niet blijken uit de in alinea 28 beschreven aansluitingen). Deze verschillen kunnen onder meer de grondslagen voor de financiële verslaggeving en de grondslagen voor de toerekening van gezamenlijk gebruikte activa omvatten welke noodzakelijk zijn om inzicht te verwerven in de gerapporteerde gesegmenteerde informatie;

d) de aard van eventuele verschillen tussen de waarderingen van de verplichtingen van de te rapporteren segmenten en de verplichtingen van de entiteit (indien deze niet blijken uit de in alinea 28 beschreven aansluitingen). Deze verschillen kunnen onder meer de grondslagen voor de financiële verslaggeving en de grondslagen voor de toerekening van gezamenlijk gebruikte verplichtingen omvatten welke noodzakelijk zijn om inzicht te verwerven in de gerapporteerde gesegmenteerde informatie;

e) de aard van eventuele wijzigingen die in voorgaande verslagperioden zijn aangebracht in de waarderingsmethoden die voor de bepaling van het gerapporteerde resultaat van het segment zijn toegepast, en het eventuele effect van deze wijzigingen op de waardering van het resultaat van het segment;

f) de aard en het effect van eventuele asymmetrische toerekeningen aan te rapporteren segmenten. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een entiteit afschrijvingskosten aan een segment toerekent zonder de daarmee samenhangende af te schrijven activa aan dat segment toe te rekenen.

Aansluitingen

28. Een entiteit dient aansluitingen te vermelden tussen:

a) het totaal van de opbrengsten van de te rapporteren segmenten en de opbrengsten van de entiteit;

b) het totaal van de waarderingen van het resultaat van de te rapporteren segmenten en het resultaat van de entiteit vóór lasten (of baten) uit hoofde van winstbelastingen en beëindigde bedrijfsactiviteiten. Indien een entiteit aan te rapporteren segmenten evenwel posten zoals lasten (baten) uit hoofde van winstbelastingen toerekent, mag zij een aansluiting geven tussen het totaal van de waarderingen van het resultaat van de te rapporteren segmenten en het resultaat van de entiteit na deze posten;

c) het totaal van de activa van de te rapporteren segmenten en de activa van de entiteit;

d) het totaal van de verplichtingen van de te rapporteren segmenten en de verplichtingen van de entiteit indien de verplichtingen van de segmenten in overeenstemming met alinea 23 worden gerapporteerd;

e) het totaal van de bedragen van de te rapporteren segmenten voor elke andere opgenomen materiële post en het overeenkomstige bedrag voor de entiteit.

Alle materiële restposten dienen afzonderlijk te worden vermeld en beschreven. Bijvoorbeeld het bedrag van elke uit verschillende grondslagen voor de financiële verslaggeving voortvloeiende materiële aanpassing die vereist is om een aansluiting te geven tussen het resultaat van de te rapporteren segmenten en het resultaat van de entiteit, dient afzonderlijk te worden vermeld en beschreven.

Aanpassing van eerder verschafte informatie

29. Indien een entiteit haar interne organisatorische structuur zodanig wijzigt dat ook de samenstelling van haar te rapporteren segmenten wijzigt, dient de overeenkomstige informatie voor eerdere verslagperioden, met inbegrip van tussentijdse verslagperioden, te worden aangepast, tenzij de informatie niet beschikbaar is en de kosten voor het opstellen ervan overdreven hoog zouden uitvallen. Voor elk opgenomen afzonderlijk gegeven dient te worden bepaald of de informatie niet beschikbaar is en of de kosten voor het opstellen ervan overdreven hoog zouden uitvallen. Na een wijziging in de samenstelling van haar te rapporteren segmenten dient een entiteit te vermelden of zij de overeenkomstige gesegmenteerde gegevens voor eerdere verslagperioden heeft aangepast.

30. Indien een entiteit haar interne organisatorische structuur zodanig heeft gewijzigd dat ook de samenstelling van haar te rapporteren segmenten is gewijzigd, en indien de gesegmenteerde informatie voor eerdere verslagperioden, met inbegrip van tussentijdse verslagperioden, niet is aangepast teneinde de wijziging weer te geven, dient de entiteit in het jaar waarin de wijziging plaatsvindt voor de lopende verslagperiode gesegmenteerde informatie op zowel de oude als de nieuwe segmentatiebasis te vermelden, tenzij de benodigde informatie niet beschikbaar is en de kosten voor het opstellen ervan overdreven hoog zouden uitvallen.

INFORMATIEVERSCHAFFING OVER DE ENTITEIT ALS GEHEEL

31. De alinea's 32-34 gelden voor alle entiteiten waarop deze IFRS van toepassing is, met inbegrip van entiteiten die één enkel te rapporteren segment hebben. Bij sommige entiteiten zijn de bedrijfsactiviteiten niet georganiseerd op basis van verschillen in soortgelijke producten en diensten of op basis van verschillen in geografische gebieden waar de entiteit opereert. Zo kan het voorkomen dat ofwel de te rapporteren segmenten van een dergelijke entiteit ontvangsten uit een breed scala van wezenlijk verschillende producten en diensten rapporteren, ofwel meerdere van de te rapporteren segmenten van de entiteit hoofdzakelijk dezelfde producten en diensten aanbieden. Evenzo kan het voorkomen dat ofwel de te rapporteren segmenten van een entiteit activa in verschillende geografische gebieden aanhouden en opbrengsten uit de verkoop aan cliënten uit verschillende geografische gebieden rapporteren, ofwel meerdere van de te rapporteren segmenten van de entiteit in hetzelfde geografische gebied opereren. De overeenkomstig de alinea's 32-34 vereiste informatie dient alleen te worden verschaft indien zij niet wordt vermeld in het kader van de krachtens deze IFRS te verschaffen informatie over de te rapporteren segmenten.

Informatie over producten en diensten

32. Een entiteit dient voor elk product en elke dienst of voor elke groep van soortgelijke producten en diensten de opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten te rapporteren, tenzij de benodigde informatie niet beschikbaar is en de kosten voor het opstellen ervan overdreven hoog zouden uitvallen (dit feit dient te worden vermeld). De gerapporteerde bedragen van de opbrengsten dienen te worden gebaseerd op de financiële informatie die is gehanteerd voor het opstellen van de jaarrekening van de entiteit.

Informatie over geografische gebieden

33. Een entiteit dient de volgende geografische informatie te rapporteren, tenzij de benodigde informatie niet beschikbaar is en de kosten voor het opstellen ervan overdreven hoog zouden uitvallen:

a) opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten, i) toegerekend aan het land waar de entiteit is gevestigd, en ii) toegerekend aan alle derde landen als geheel waaruit opbrengsten van de entiteit afkomstig zijn. Indien de aan een individueel derde land toegerekende opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten van materieel belang zijn, dienen deze opbrengsten afzonderlijk te worden vermeld. Een entiteit dient de grondslag te vermelden voor de toerekening aan individuele landen van opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten.

b) andere vaste activa ( 53 ) dan financiële instrumenten, uitgestelde belastingvorderingen, activa uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding en rechten die uit verzekeringscontracten voortvloeien, welke zich bevinden in i) het land waar de entiteit is gevestigd, en ii) alle derde landen als geheel waar de entiteit activa aanhoudt. Indien de in een individueel derde land aangehouden activa van materieel belang zijn, dienen deze afzonderlijk te worden vermeld.

De gerapporteerde bedragen dienen te worden gebaseerd op de financiële informatie die is gehanteerd voor het opstellen van de jaarrekening van de entiteit. Indien de benodigde informatie niet beschikbaar is en de kosten voor het opstellen ervan overdreven hoog zouden uitvallen, dient dit feit te worden vermeld. Benevens de overeenkomstig deze alinea vereiste informatie mag een entiteit ook de subtotalen van geografische informatie over groepen van landen vermelden.

Informatie over belangrijke cliënten

34. Een entiteit dient informatie te verschaffen over de mate waarin zij van haar belangrijke cliënten afhankelijk is. Indien de opbrengsten uit transacties met één enkele externe cliënt ten minste 10 procent van de opbrengsten van een entiteit bedragen, dient de entiteit dit feit te vermelden, alsook het totaalbedrag van de opbrengsten uit de verkoop aan elke soortgelijke cliënt en de identiteit van het segment dat (de segmenten die) de opbrengsten heeft (hebben) gerapporteerd. De entiteit behoeft noch de identiteit van een belangrijke cliënt, noch het door elk segment gerapporteerde bedrag aan opbrengsten uit de verkoop aan de betrokken cliënt te vermelden. In het kader van deze IFRS dient een groep entiteiten waarvan een verslaggevende entiteit weet dat zij onder gemeenschappelijke zeggenschap staan, als één enkele cliënt te worden aangemerkt; ook een (nationale, federale, provinciale, territoriale, lokale of buitenlandse) overheid en entiteiten waarvan de verslaggevende entiteit weet dat zij onder de zeggenschap van de betrokken overheid staan, dienen als één enkele cliënt te worden aangemerkt.

OVERGANG EN INGANGSDATUM

35. Een entiteit dient deze IFRS toe te passen op haar jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Indien een entiteit deze IFRS toepast op een jaarrekening die betrekking heeft op een verslagperiode die voor 1 januari 2009 aanvangt, dient zij dit feit te vermelden.

36. Gesegmenteerde informatie van voorafgaande jaren die als vergelijkende informatie voor het eerste toepassingsjaar is gerapporteerd, dient te worden aangepast zodat zij aan de vereisten van deze IFRS voldoet, tenzij de benodigde informatie niet beschikbaar is en de kosten voor het opstellen ervan overdreven hoog zouden uitvallen.

INTREKKING VAN IAS 14

37. Deze IFRS vervangt IAS 14 Gesegmenteerde informatie.

BIJLAGE A

Definitie

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.

operationeel segment

Een operationeel segment is een onderdeel van een entiteit:

a) dat bedrijfsactiviteiten uitoefent waaruit opbrengsten kunnen worden verdiend en waarbij kosten kunnen worden gemaakt (met inbegrip van opbrengsten en kosten die met transacties met andere onderdelen van dezelfde entiteit verband houden);

b) waarvan de bedrijfsresultaten regelmatig worden beoordeeld door de hoogstgeplaatste functionaris van de entiteit die belangrijke operationele beslissingen neemt, teneinde beslissingen over de aan het segment toe te kennen middelen te kunnen nemen en de financiële prestaties van het segment te evalueren, en

c) waarover afzonderlijke financiële informatie beschikbaar is.

BIJLAGE B

Wijzigingen in andere IFRSs

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast voor jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Indien een entiteit deze IFRS voor een eerdere verslagperiode toepast, dienen deze wijzigingen ook voor deze eerdere verslagperiode te worden toegepast. In de gewijzigde alinea’s is de nieuwe tekst onderstreept en de verwijderde tekst doorgehaald.

B1 In de volgende alinea's worden verwijzingen naar IAS 14 Gesegmenteerde informatie vervangen door verwijzingen naar IFRS 8 Operationele segmenten:

 alinea 20 van IAS 27 De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening

 alinea 130(d)(i) van IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa.

B2 In IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten wordt alinea 41 als volgt gewijzigd:

„41. Een entiteit dient de volgende informatie te vermelden in de toelichting van de periode waarin een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) ofwel is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, ofwel verkocht is:

d) in voorkomend geval, het te rapporteren segment waarin het vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) gepresenteerd is overeenkomstig IAS 14 Gesegmenteerde informatie IFRS 8 Operationele segmenten .”

B3 In IFRS 6 Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen wordt alinea 21 als volgt gewijzigd:

21.   Ten behoeve van de beoordeling of dergelijke activa een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan dient een entiteit een grondslag voor financiële verslaggeving vast te stellen met betrekking tot de toerekening van exploratie- en evaluatieactiva aan kasstroomgenererende eenheden of groepen van kasstroomgenererende eenheden. Voor iedere kasstroomgenererende eenheid of groep van kasstroomgenererende eenheden waaraan een exploratie- en evaluatieactief wordt toegerekend, geldt dat deze niet groter mag zijn dan een segment gebaseerd op ofwel de primaire, ofwel de secundaire segmentatiebasis van de entiteit operationeel segment bepaald in overeenstemming met IAS 14 Gesegmenteerde informatie IFRS 8 Operationele segmenten.”

B4 In IAS 2 Voorraden worden de alinea's 26 en 29 als volgt gewijzigd:

„26. Bijvoorbeeld voorraden die in een bepaald bedrijfssegment operationeel segment worden gebruikt, kunnen voor de entiteit een andere aanwending hebben dan dezelfde soort voorraden die in een ander bedrijfssegment operationeel segment worden gebruikt. Een verschil in de geografische locatie van voorraden (of in de respectieve belastingvoorschriften) is echter op zich niet voldoende om het gebruik van verschillende kostprijsformules te rechtvaardigen.”

„29. Voorraden worden gewoonlijk per bestanddeel afgeschreven tot de opbrengstwaarde. In sommige omstandigheden kan het echter gepast zijn om soortgelijke of verwante voorraadbestanddelen te groeperen. Dit kan het geval zijn bij voorraadbestanddelen voor hetzelfde productassortiment die soortgelijke doeleinden of een gelijkaardig eindgebruik hebben, worden geproduceerd en verkocht in hetzelfde geografisch gebied, en praktisch niet los kunnen worden beschouwd van andere bestanddelen van dat productassortiment. Het is niet gepast voorraden af te schrijven op basis van een voorraadclassificatie, bijvoorbeeld gereed product, of alle voorraden in een bepaalde bedrijfstak of een bepaald geografisch operationeel segment. Dienstverlenende entiteiten groeperen doorgaans kosten met betrekking tot iedere dienst waarvoor een afzonderlijke verkoopprijs wordt gerekend. Bijgevolg wordt dergelijke diensten ieder behandeld als een afzonderlijke post.”

B5 In IAS 7 Het kasstroomoverzicht wordt alinea 50 als volgt gewijzigd:

„50. Aanvullende informatie kan relevant zijn voor gebruikers om inzicht te verwerven in de financiële positie en de liquiditeit van een entiteit. De vermelding van deze informatie samen met een financieel commentaar door het management wordt aangemoedigd en kan het volgende omvatten:

d) het bedrag van de kasstromen die voortvloeien uit de bedrijfs-, investerings- en financieringsactiviteiten van elk bedrijfssegment en geografisch te rapporteren segment dat in de verslaggeving is opgenomen (zie IAS 14 Gesegmenteerde informatie) IFRS 8 Operationele segmenten ).”

B6 In IAS 19 Personeelsbeloningen wordt het voorbeeld ter illustratie van alinea 115 als volgt gewijzigd:

„Voorbeeld ter illustratie van alinea 115

Een entiteit zet de activiteiten van een bedrijfssegment operationeel segment stop en de werknemers van het betreffende bedrijfssegment operationele segment verdienen geen verdere vergoedingen...”

B7 In IAS 33 Winst per aandeel wordt alinea 2 vervangen door:

2.   Deze standaard dient te worden toegepast op:

a)   de (enkelvoudige) jaarrekening van een entiteit:

i)   waarvan de gewone aandelen of potentiële gewone aandelen worden verhandeld op een markt die toegankelijk is voor het publiek (een binnen- of buitenlandse effectenmarkt, dan wel een OTC-markt, met inbegrip van lokale en regionale markten), of

ii)   die haar jaarrekening heeft ingediend, of bezig is haar jaarrekening in te dienen, bij een effectencommissie of een andere toezichthoudende instantie met het oog op de introductie van gewone aandelen op een markt die toegankelijk is voor het publiek, en

b)   de geconsolideerde jaarrekening van een groep met een moedermaatschappij:

i)   waarvan de gewone aandelen of potentiële gewone aandelen worden verhandeld op een markt die toegankelijk is voor het publiek (een binnen- of buitenlandse effectenmarkt, dan wel een OTC-markt, met inbegrip van lokale en regionale markten), of

ii)   die haar jaarrekening heeft ingediend, of bezig is haar jaarrekening in te dienen, bij een effectencommissie of een andere toezichthoudende instantie met het oog op de introductie van gewone aandelen op een markt die toegankelijk is voor het publiek.

B8 In IAS 34 Tussentijdse financiële verslaggeving wordt alinea 16 als volgt gewijzigd:

16.   Een entiteit moet ten minste de volgende informatie opnemen in de toelichtingen bij haar tussentijdse financiële overzichten indien deze informatie materieel is en niet elders in het tussentijds financieel verslag is vermeld. De informatie moet normaliter cumulatief voor het lopende boekjaar worden gerapporteerd. De entiteit dient echter ook gebeurtenissen of transacties te vermelden die van wezenlijk belang zijn om inzicht te kunnen verwerven in de lopende tussentijdse periode:

g)   de volgende opbrengsten van een segment en het resultaat van een segment voor bedrijfssegmenten of geografische segmenten, afhankelijk van de primaire segmentatiebasis die de entiteit hanteert om gesegmenteerde informatie te rapporteren (de vermelding van gesegmenteerde gegevens informatie in een tussentijds financieel verslag van een entiteit is alleen vereist indien IAS 14 Gesegmenteerde informatie IFRS 8 Operationele segmenten vereist dat de entiteit in haar jaarrekening gesegmenteerde gegevens informatie vermeldt); :

i)   opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten, indien deze zijn opgenomen in de waardering van het resultaat van het segment die wordt beoordeeld door de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, dan wel anderszins regelmatig aan deze functionaris worden medegedeeld;

ii)   opbrengsten uit transacties met andere segmenten, indien deze zijn opgenomen in de waardering van het resultaat van het segment die wordt beoordeeld door de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, dan wel anderszins regelmatig aan deze functionaris worden medegedeeld;

iii)   een waardering van het resultaat van het segment;

iv)   totale activa waarvoor er zich een materiële wijziging heeft voorgedaan ten opzichte van het in de laatste jaarrekening vermelde bedrag;

v)   een beschrijving van de verschillen ten opzichte van de laatste jaarrekening in de segmentatiebasis of in de grondslag voor de waardering van het resultaat van het segment;

vi)   een aansluiting tussen het totaal van de waarderingen van het resultaat van de te rapporteren segmenten en het resultaat van de entiteit vóór lasten (of baten) uit hoofde van winstbelastingen en beëindigde bedrijfsactiviteiten. Indien een entiteit aan te rapporteren segmenten evenwel posten zoals lasten (baten) uit hoofde van winstbelastingen toerekent, mag zij een aansluiting geven tussen het totaal van de waarderingen van het resultaat van de te rapporteren segmenten en het resultaat van de entiteit na deze posten. In het kader van deze aansluiting dienen alle materiële restposten afzonderlijk te worden vermeld en beschreven;

…”

B9 IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa wordt gewijzigd zoals hierna beschreven.

Alinea 80 wordt als volgt gewijzigd:

80.   In het belang van het onderzoek op bijzondere waardevermindering, dient goodwill die verworven is in een bedrijfscombinatie vanaf de datum van overname toegerekend te worden aan alle kasstroomgenererende eenheden of aan elke groep kasstroomgenererende eenheden van de overnemende partij, die naar verwachting voordeel zullen halen uit de synergie in de bedrijfscombinatie, ongeacht of vorderingen of verplichtingen van de overgenomen partij aan die eenheden of groepen eenheden zijn toegekend. Elke eenheid of groep eenheden waaraan goodwill op die wijze is toegerekend dient:

b)   niet groter te zijn dan een operationeel segment gebaseerd op de primaire of secundaire segmentatiebasis van de entiteit bepaald in overeenstemming met IAS 14 Gesegmenteerde informatie IFRS 8 Operationele segmenten.

Alinea 129 wordt als volgt gewijzigd:

129.   Een entiteit die gesegmenteerde informatie rapporteert in overeenstemming met IAS 14 Gesegmenteerde informatie IFRS 8 Operationele segmenten , dient voor elk te rapporteren segment op basis van de primaire segmentatiebasis van een entiteit de volgende informatie te vermelden:

In alinea 130 worden de subalinea's c)ii) en d)ii) als volgt gewijzigd:

130.  

c)ii)  als de entiteit gesegmenteerde informatie overeenkomstig IAS 14 IFRS 8 rapporteert, het te rapporteren segment waartoe het actief behoort, op basis van de primaire segmentatiebasis van de entiteit;

130.  

d)ii)  het bedrag van het opgenomen of teruggeboekte bijzonder waardeverminderingsverlies per categorie van activa en, indien de entiteit gesegmenteerde informatie rapporteert overeenkomstig IAS 14 IFRS 8, dezelfde informatie voor elk te rapporteren segment op basis van de primaire segmentatiebasis van de entiteit, en

▼M5 —————

▼B

STANDING INTERPRETATIONS COMMITTEE INTERPRETATIE SIC-7

Invoering van de euro

Alinea 11 van IAS 1 (herziene versie van 1997), Presentatie van de jaarrekening, bepaalt dat jaarrekeningen niet mogen worden omschreven als zijnde in overeenstemming met de International Accounting Standards, tenzij ze voldoen aan alle vereisten van elke toepasselijke International Accounting Standard en elke toepasselijke interpretatie van het Standing Interpretations Committee. SIC-interpretaties zijn niet van toepassing op niet-materiële posten.

Referentie: IAS 21, De gevolgen van wisselkoerswijzigingen.

Probleemstelling

1. Vanaf 1 januari 1999, de datum waarop de Economische en Monetaire Unie (EMU) effectief van start gaat, zal de euro een volwaardige munteenheid zijn en zullen de omrekeningskoersen tussen de euro en de deelnemende nationale valuta's onherroepelijk worden vastgelegd, wat betekent dat het risico van latere koersverschillen met betrekking tot deze valuta's vanaf die datum niet meer bestaat.

2. De vraag is of IAS 21 moet worden toegepast op de omschakeling van de nationale valuta's van de deelnemende lidstaten van de Europese Unie naar de euro („de omschakeling”).

Consensus

3. De vereisten van IAS 21 met betrekking tot de omrekening van transacties luidende in vreemde valuta en jaarrekeningen van buitenlandse activiteiten moeten strikt worden toegepast op de omschakeling. Hetzelfde geldt voor het vastleggen van de wisselkoersen wanneer landen in een latere fase lid worden van de EMU.

4. Dit betekent met name dat:

(a) monetaire activa en verplichtingen in vreemde valuta die voortvloeien uit transacties verder tegen de slotkoers moeten worden omgerekend naar de rapporteringsvaluta. Eventuele resulterende koersverschillen moeten onmiddellijk worden opgenomen als baten of lasten, met dien verstande dat een onderneming haar bestaande grondslagen voor de financiële verslaggeving voor winsten en verliezen uit wisselkoersverschillen met betrekking tot vreemde-valutacontracten die worden gebruikt om het wisselkoersrisico van toekomstige transacties of verplichtingen (anticiperende afdekking) te reduceren, moet blijven toepassen;

(b) cumulatieve valutakoersverschillen met betrekking tot de omrekening van jaarrekeningen van buitenlandse eenheden moeten verder worden geclassificeerd als eigen vermogen en moeten enkel bij de vervreemding van de netto-investering in de buitenlandse eenheid worden opgenomen als baten of lasten; en

(c) valutakoersverschillen die voortvloeien uit de omrekening van verplichtingen die zijn uitgedrukt in deelnemende valuta's dienen niet te worden opgenomen in de boekwaarde van daarmee verband houdende activa.

Datum van de consensus: oktober 1997.

Ingangsdatum: Deze SIC-interpretatie wordt van kracht op 1 juni 1998. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt volgens de overgangsbepalingen in IAS 8.46.

▼M1

IFRS 1 — Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

International Financial Reporting Standard 1 „Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards”(IFRS 1) wordt uiteengezet in de alinea's 1 tot en met 47 en in de bijlagen A tot en met C. Alle alinea's hebben dezelfde status. Vetgedrukte alinea's bevatten de belangrijkste principes. De in bijlage A gedefinieerde begrippen zijn bij het eerste gebruik in de standaard cursief weergegeven. Definities van andere begrippen zijn vermeld in de Woordenlijst voor International Financial Reporting Standards. IFRS 1 dient te worden gelezen in de context van het doel van de standaard en de Overwegingen bij totstandkoming, het Voorwoord bij de International Financial Reporting Standards, en het „Raamwerk voor de opstelling en presentatie van jaarrekeningen”. Bij afwezigheid van een expliciete leidraad vormen deze tevens een basis voor de selectie en toepassing van grondslagen voor financiële verslaggeving.

INLEIDING

Redenen voor het uitbrengen van IFRS 1

IN1 IFRS 1 vervangt SIC-8 „Eerste toepassing van International Accounting Standards als primaire grondslag voor de financiële verslaggeving”. De Board heeft deze IFRS ontwikkeld om tegemoet te komen aan de volgende zaken:

a) Een aantal aspecten van de door SIC-8 voorgeschreven volledige retroactieve toepassing bracht kosten met zich die het nut dat de gebruikers van jaarrekeningen hieraan zouden ontlenen, overtroffen. Bovendien werd, ondanks het feit dat SIC8 geen retroactieve toepassing voorschreef als dit onuitvoerbaar zou zijn, in SIC-8 niet duidelijk of een eerste toepasser onuitvoerbaarheid als een hoge of een lage drempel zou moeten interpreteren. Evenmin werd in SIC-8 uitgelegd hoe bij onuitvoerbaarheid moest worden gehandeld.

b) Op grond van SIC-8 zou een eerste toepasser verplicht kunnen zijn om twee verschillende versies van een standaard toe te passen, indien er gedurende de periode waarop de eerste in overeenstemming met IAS opgestelde jaarrekening betrekking heeft een nieuwe versie zou worden ingevoerd, en de nieuwe versie retroactieve toepassing zou verbieden.

c) In SIC-8 werd niet duidelijk uiteengezet of een eerste toepasser achteraf opgedane kennis met terugwerkende kracht zou moeten verwerken bij opname en waardering van de diverse posten in de balans.

d) Er bestond onduidelijkheid over de wijze waarop SIC-8 zich verhoudt tot specifieke overgangsbepalingen in individuele standaarden.

Belangrijkste kenmerken van IFRS 1

IN2 IFRS 1 dient te worden toegepast wanneer een entiteit voor het eerst de IFRSs toepast, door middel van een expliciete en onvoorwaardelijke overeenstemmingsverklaring met IFRSs.

IN3 IFRS 1 vereist over het algemeen dat de eerste IFRS-jaarrekening van een entiteit wordt opgesteld in overeenstemming met alle IFRSs die op de verslagdatum van deze jaarrekening van kracht zijn. IFRS 1 eist voorts dat de IFRS-openingsbalans van een entiteit aan de volgende eisen voldoet:

a) opname in de balans van alle activa en passiva waarvan opname op grond van de IFRSs is vereist;

b) geen opname in de balans van activa en passiva indien opname volgens de IFRSs niet is toegestaan;

c) herclassificatie van posten die volgens de voorheen toegepaste GAAP tot een bepaalde categorie activa of passiva of tot een eigenvermogenscomponent behoorden, maar volgens de IFRSs tot een andere categorie activa of passiva of tot een andere eigen-vermogenscomponent behoren, en

d) toepassing van de IFRSs bij de waardering van alle in de balans opgenomen activa en passiva.

IN4 IFRS 1 voorziet in beperkte vrijstellingen ten aanzien van deze vereisten; deze vrijstellingen gelden voor specifieke onderdelen waarbij de kosten van het aan de vereisten voldoen waarschijnlijk het nut voor de gebruikers van de jaarrekening zouden overtreffen. Tevens staat IFRS 1 niet toe dat op sommige onderdelen IFRSs met terugwerkende kracht worden toegepast, in het bijzonder wanneer retroactieve toepassing oordeelsvorming door het management zou vereisen met betrekking tot omstandigheden in het verleden waarbij de uitkomsten van een bepaalde transactie reeds bekend zijn.

IN5 IFRS 1 schrijft voor dat informatie wordt verschaft over de invloed van de overgang van de voorheen toegepaste GAAP naar de IFRSs op de door de entiteit gerapporteerde financiële positie, resultaten en kasstromen.

IN6 Een entiteit is verplicht IFRS 1 toe te passen als de eerste IFRS-jaarrekening betrekking heeft op een periode die aanvangt op of na 1 januari 2004. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd.

Wijzigingen ten opzichte van vorige vereisten

IN7 IFRS 1 schrijft, net als SIC-8, op de meeste gebieden retroactieve toepassing voor. In tegenstelling tot SIC-8:

a) bevat IFRS 1 doelgerichte vrijstellingen ter voorkoming van kosten die waarschijnlijk het nut voor de gebruikers van de jaarrekening zouden overtreffen, en een klein aantal andere praktische vrijstellingen;

b) verduidelijkt IFRS 1 dat een entiteit de laatste versie van de IFRSs toepast;

c) verduidelijkt IFRS 1 hoe een eerste toepasser schattingen die overeenkomstig de IFRSs zijn gemaakt in verhouding staan tot schattingen die de entiteit destijds overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP maakte;

d) vermeldt IFRS 1 dat de overgangsbepalingen in andere IFRSs niet gelden voor een eerste toepasser;

e) schrijft IFRS 1 uitgebreide informatieverschaffing voor over de overgang naar de IFRSs.

INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 1

Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

DOEL

1. Het doel van IFRS 1 is om ervoor te zorgen dat de „eerste IFRS-jaarrekening” van een entiteit, en haar tussentijdse financiële verslagen over dezelfde periode waarop deze jaarrekening betrekking heeft, kwalitatief hoogwaardige informatie bevatten die:

a) transparant is voor gebruikers en voor alle gepresenteerde perioden vergelijkbaar is;

b) een geschikt uitgangspunt vormt voor verslaggeving volgens de „International Financial Reporting Standards (IFRSs)”, en

c) kan worden opgesteld tegen kosten die het nut voor de gebruikers niet overtreffen.

TOEPASSINGSGEBIED

2. Entiteiten dienen IFRS 1 toe te passen op:

a) de eerste IFRS-jaarrekening; en

b) eventuele tussentijdse financiële verslagen die ingevolge IAS 34 „Tussentijdse financiële verslaggeving” worden opgesteld over de periode waarop de eerste IFRS-jaarrekening betrekking heeft.

3. De eerste IFRS-jaarrekening van een entiteit is de eerste jaarrekening waarin de entiteit de IFRSs toepast, door middel van de opname in deze jaarrekening van een expliciete en onvoorwaardelijke overeenstemmingsverklaring met IFRSs. Een volgens de IFRSs opgestelde jaarrekening is de eerste IFRS-jaarrekening van een entiteit indien de entiteit bijvoorbeeld:

a) de meest recente eraan voorafgaande jaarrekening:

i) overeenkomstig nationale vereisten heeft gepresenteerd die niet in alle opzichten aan de IFRSs voldoen;

ii) in alle opzichten in overeenstemming met de IFRSs heeft gepresenteerd, behalve dat de jaarrekening niet een expliciete en onvoorwaardelijke verklaring bevatte dat deze in overeenstemming met de IFRSs was opgesteld;

iii) heeft gepresenteerd met daarin een expliciete overeenstemmingsverklaring met sommige, maar niet alle, IFRSs;

iv) overeenkomstig nationale vereisten heeft gepresenteerd die niet in overeenstemming zijn met de IFRSs, waarbij een aantal individuele IFRSs wordt gebruikt om posten te verantwoorden waarvoor geen nationale vereisten bestonden; of

v) volgens nationale vereisten heeft opgesteld met een aansluiting tussen een aantal bedragen en de bedragen volgens de IFRSs;

b) uitsluitend voor intern gebruik een jaarrekening volgens de IFRSs heeft opgesteld, zonder deze beschikbaar te stellen aan de eigenaren van de entiteit of aan andere externe gebruikers;

c) voor consolidatiedoeleinden een rapportageset volgens de IFRSs heeft opgesteld zonder een volledige jaarrekening, zoals gedefinieerd in IAS 1 „Presentatie van de jaarrekening”, op te stellen; of

d) geen jaarrekening over vorige perioden heeft gepresenteerd.

4. IFRS 1 geldt voor situaties waarin een entiteit voor het eerst de IFRSs toepast. IFRS 1 geldt niet wanneer een entiteit bijvoorbeeld:

a) de presentatie van de jaarrekening volgens nationale vereisten beëindigt, waarbij naast deze jaarrekening voorheen een andere jaarrekening werd gepresenteerd die een expliciete en onvoorwaardelijke overeenstemmingsverklaring met IFRSs bevatte;

b) in het vorige jaar een jaarrekening volgens nationale vereisten presenteerde en deze jaarrekening een expliciete en onvoorwaardelijke overeenstemmingsverklaring met IFRSs bevatte, of

c) in het vorige jaar een jaarrekening presenteerde die een expliciete en onvoorwaardelijke overeenstemmingsverklaring met IFRSs bevatte, zelfs als de accountant bij deze jaarrekening een accountantsverklaring met beperking heeft afgegeven.

5. IFRS 1 geldt niet voor wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving die een entiteit die reeds de IFRSs toepast, aanbrengt. Dergelijke veranderingen worden behandeld in:

a) de vereisten inzake wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving volgens IAS 8 „Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving”, en

b) specifieke overgangsbepalingen in andere IFRSs.

OPNAME EN WAARDERING

6. Een entiteit dient een „IFRS-openingsbalans op te stellen op de overgangsdatum naar IFRSs”. Deze vormt het uitgangspunt voor de verslaggeving volgens de IFRSs. Een entiteit hoeft haar IFRS-openingsbalans niet in haar eerste IFRS-jaarrekening op te nemen.

7.  Een entiteit dient in haar IFRS-openingsbalans en voor alle perioden waarover in haar eerste IFRS-jaarrekening wordt gerapporteerd dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving te gebruiken. Deze grondslagen voor financiële verslaggeving dienen in overeenstemming te zijn met iedere IFRS die op de verslagdatum voor de eerste IFRS-jaarrekening van kracht is, met uitzondering van de in de alinea's 13 tot en met 34 vermelde vrijstellingen.

8. Een entiteit dient geen afwijkende versies van IFRSs toe te passen die op een eerder tijdstip van kracht waren. Een entiteit mag een nieuwe IFRS toepassen die nog niet verplicht is, indien deze eerdere toepassing toestaat.

De verslagdatum voor de eerste IFRS-jaarrekening van entiteit A is 31 december 2005. Entiteit A besluit in deze jaarrekening voor slechts één jaar vergelijkende informatie te presenteren (zie alinea 36). De overgangsdatum naar IFRSs komt derhalve overeen met de aanvang van de bedrijfsactiviteiten op 1 januari 2004 (oftewel het einde van de bedrijfsactiviteiten op 31 december 2003). Entiteit A heeft elk jaar tot en met 31 december 2004 een jaarrekening gepresenteerd overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP.

Entiteit A is verplicht om de IFRSs toe te passen die van kracht zijn voor perioden eindigend op 31 december 2005, bij:

a) het opstellen van de IFRS-openingsbalans op 1 januari 2004, en

b) het opstellen en presenteren van de balans op 31 december 2005 (met inbegrip van vergelijkende bedragen voor 2004), de winst-en-verliesrekening, het mutatieoverzicht van het eigen vermogen en het kasstroomoverzicht over het jaar tot en met 31 december 2005 (met inbegrip van vergelijkende bedragen over 2004) en toelichtingen (met inbegrip van vergelijkende informatie over 2004).

Indien een nieuwe IFRS nog niet verplicht is, maar deze eerdere toepassing toestaat, mag entiteit A in haar eerste IFRS-jaarrekening die IFRS toepassen, maar zij is hiertoe niet verplicht.

9. De overgangsbepalingen in andere IFRSs gelden voor wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving die worden aangebracht door een entiteit die reeds IFRSs toepast; zij gelden niet voor de eerste toepassing van de IFRSs door een eerste toepasser, met uitzondering van het vermelde in de alinea's 27 tot en met 30.

10. Behoudens hetgeen bepaald is in de alinea's 13 tot en met 34 dient een entiteit in haar IFRS-openingsbalans:

a) alle activa en passiva op te nemen waarvan opname volgens de IFRSs is vereist;

b) opname van activa en passiva achterwege te laten indien opname volgens de IFRSs niet is toegestaan;

c) posten te herclassificeren die volgens de voorheen toegepaste GAAP tot een bepaalde categorie activa of passiva of tot een eigenvermogenscomponent behoorden, maar volgens de IFRSs tot een andere categorie activa of passiva of tot een andere eigenvermogenscomponent behoren, en

d) de IFRSs toe te passen bij de waardering van alle in de balans opgenomen activa en passiva.

11. De grondslagen voor financiële verslaggeving die een entiteit in haar IFRS-openingsbalans gebruikt, kunnen afwijken van de grondslagen die zij op dezelfde datum gebruikte toen zij de voorheen toegepaste GAAP hanteerde. De resulterende aanpassingen vloeien voort uit gebeurtenissen en transacties vóór de overgangsdatum naar IFRSs. Een entiteit dient derhalve deze aanpassingen direct in de post ingehouden winsten (of, indien van toepassing, een andere categorie van het eigen vermogen) op de overgangsdatum naar IFRSs te verwerken.

12. In IFRS 1 worden twee categorieën uitzonderingen gegeven op het principe dat de IFRS-openingsbalans van een entiteit geheel in overeenstemming dient te zijn met iedere IFRS:

a) in de alinea's ►M10  13 tot en met 25F ◄ worden vrijstellingen gegeven ten aanzien van een aantal in andere IFRSs opgenomen vereisten;

b) op grond van de alinea's 26 tot en met 34 is retroactieve toepassing van enkele aspecten van andere IFRSs niet toegestaan.

13. Een entiteit kan een beroep doen op een of meer van de volgende vrijstellingen:

a) bedrijfscombinaties (alinea 15);

b) „reële waarde” of „geherwaardeerde waarde” als veronderstelde kostprijs (alinea's 16 tot en met 19);

c) personeelsbeloningen (alinea 20);

d) cumulatieve omrekeningsverschillen (alinea's 21 en 22);

e) samengestelde financiële instrumenten (alinea's 23);

f) activa en passiva van dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures (alinea's 24 en 25);

▼M10

i) verzekeringscontracten (alinea 25D);

j) ontmantelingsverplichtingen opgenomen in de kostprijs van materiële vaste activa (alinea 25E), en

k) leaseovereenkomsten (alinea 25F).

▼M1

Een entiteit dient deze vrijstellingen niet naar analogie op andere posten toe te passen.

14. In sommige hieronder vermelde vrijstellingen wordt naar de reële waarde verwezen. In IAS 22 „Bedrijfscombinaties” wordt uiteengezet hoe de reële waarde van in het kader van een bedrijfscombinatie verkregen identificeerbare activa en passiva wordt bepaald. Een entiteit dient deze bepalingen toe te passen bij de bepaling van de reële waarden op basis van IFRS 1, tenzij een andere IFRS een meer specifieke leidraad voor de bepaling van de reële waarde van de desbetreffende actief- of passiefpost bevat. Deze reële waarden dienen de situatie te weerspiegelen op de datum waarop de reële waarden werden bepaald.

15. Een entiteit dient de vereisten in bijlage B toe te passen op bedrijfscombinaties die de entiteit vóór de overgangsdatum naar IFRSs heeft verwerkt.

16. Een entiteit mag ervoor kiezen een materieel vast actief op de overgangsdatum naar IFRSs tegen reële waarde te waarderen en deze reële waarde als veronderstelde kostprijs op dat moment te hanteren.

17. Een eerste toepasser mag ervoor kiezen om voor een materieel vast actief gebruik te maken van een geherwaardeerde waarde overeenkomstig een voorheen toegepaste GAAP, die op of voor de overgangsdatum naar IFRSs is bepaald, indien de geherwaardeerde waarde op het moment van de herwaardering, globaal vergelijkbaar was met:

a) de reële waarde, of

b) de kostprijs (minus cumulatieve afschrijvingen) volgens de IFRSs, aangepast in verband met bijvoorbeeld veranderingen in een algemene of specifieke prijsindex.

18. De in de alinea's 16 en 17 vermelde keuzemogelijkheden bestaan ook voor:

a) vastgoedbeleggingen, indien een entiteit ervoor kiest het kostprijsmodel in IAS 40 „Vastgoedbeleggingen” te gebruiken, en

b) immateriële activa waarbij wordt voldaan aan:

i) de opnamecriteria in IAS 38 „Immateriële activa” (met inbegrip van de betrouwbare bepaling van de oorspronkelijke kostprijs), en

ii) de criteria in IAS 38 voor herwaardering (met inbegrip van het bestaan van een actieve markt).

Een entiteit dient deze keuzemogelijkheden niet voor andere activa of passiva te gebruiken.

19. Een eerste toepasser kan voor (een deel van) zijn activa en passiva op basis van een voorheen toegepaste GAAP een veronderstelde kostprijs hebben vastgesteld die is gebaseerd op een waardering tegen reële waarde op één bepaalde datum, vanwege een gebeurtenis zoals een privatisering of een beursintroductie. De entiteit mag dergelijke gebeurtenisafhankelijke waarderingen tegen reële waarde hanteren als veronderstelde kostprijs voor IFRSs op de datum van deze waardering.

20. Een entiteit mag ingevolge IAS 19 „Personeelsbeloningen” een „bandbreedte”-benadering hanteren waarbij sommige actuariële winsten en verliezen niet worden verwerkt. Voor de retroactieve toepassing van deze benadering dient een entiteit de cumulatieve actuariële winsten en verliezen sinds de aanvang van de regeling tot de overgangsdatum naar IFRSs te splitsen in een verwerkt deel en een niet-verwerkt deel. Een eerste toepasser mag er echter voor kiezen om alle cumulatieve actuariële winsten en verliezen op de overgangsdatum naar IFRSs te verwerken, zelfs indien hij voor latere actuariële winsten en verliezen de bandbreedtebenadering hanteert. Indien een eerste toepasser hiervoor kiest, dient hij deze benadering voor alle regelingen toe te passen.

▼M10

20A. Een entiteit mag de door alinea 120A, onder p), vereiste bedragen vermelden aangezien de bedragen voor iedere verslagperiode prospectief worden bepaald vanaf de overgangsdatum.

▼M1

21. IAS 21 „De gevolgen van wisselkoerswijzigingen” schrijft voor dat een entiteit:

a) sommige omrekeningsverschillen rubriceert als een afzonderlijke component van het eigen vermogen, en

b) bij afstoting van een buitenlandse activiteit de cumulatieve omrekeningsverschillen voor deze buitenlandse activiteit (indien van toepassing inclusief winsten en verliezen op hiermee samenhangende afdekkingstransacties) als onderdeel van de winst of het verlies bij afstoting naar de winst-en-verliesrekening worden overgebracht.

22. Een eerste toepasser hoeft echter ten aanzien van cumulatieve omrekeningsverschillen die op de overgangsdatum naar IFRSs bestonden, niet aan deze vereisten te voldoen. Indien een eerste toepasser gebruikmaakt van deze vrijstelling:

a) worden de cumulatieve omrekeningsverschillen voor alle buitenlandse activiteiten op de overgangsdatum naar IFRSs geacht nihil te zijn, en

b) omvat de winst of het verlies bij afstoting van een buitenlandse activiteit geen omrekeningsverschillen die vóór de overgangsdatum naar IFRSs zijn ontstaan, maar wel de omrekeningsverschillen die na de overgangsdatum zijn ontstaan.

23. IAS 32 „Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie” schrijft voor dat een entiteit een samengesteld instrument bij uitgifte splitst in een afzonderlijke vreemdvermogenscomponent en een eigenvermogenscomponent. Als de vreemdvermogenscomponent niet meer uitstaat, houdt retroactieve toepassing van IAS 32 in dat twee separate posten in het eigen vermogen worden onderscheiden. De eerste post wordt opgenomen in ingehouden winsten en heeft betrekking op de cumulatieve opgelopen rente op de vreemdvermogenscomponent. Het tweede deel betreft de oorspronkelijke eigenvermogenscomponent. Op grond van IFRS 1 is een eerste toepasser niet verplicht deze beide delen te onderscheiden indien de vreemdvermogenscomponent op de overgangsdatum naar IFRSs niet meer uitstaat.

24. Als een dochteronderneming voor het eerst de IFRSs toepast op een latere datum dan de moedermaatschappij dient de dochteronderneming in de enkelvoudige jaarrekening haar activa en passiva te waarderen op:

a) de boekwaarden die op basis van de overgangsdatum naar IFRSs van de moedermaatschappij in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij zouden worden verwerkt, indien er geen aanpassingen zouden worden aangebracht in verband met consolidatieprocedures en de gevolgen van de bedrijfscombinatie waarin de moedermaatschappij de dochteronderneming heeft verworven, of

b) de boekwaarden die door de overige bepalingen van IFRS 1 worden voorgeschreven, op basis van de overgangsdatum naar IFRSs van de dochteronderneming. Deze boekwaarden zouden kunnen afwijken van de bij onder a) beschreven waarde:

i) indien de vrijstellingen in IFRS 1 leiden tot een waardering die afhankelijk is van de overgangsdatum naar IFRSs.

ii) indien de door de dochteronderneming in de eigen jaarrekening gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving afwijken van de grondslagen die in de geconsolideerde jaarrekening worden toegepast. De dochteronderneming kan bijvoorbeeld de gebruikelijke verwerkingswijze in IAS 16 „Materiële vaste activa” hanteren, terwijl de groep de toegestane alternatieve verwerkingswijze hanteert.

Een soortgelijke keuze is mogelijk voor een geassocieerde deelneming of joint venture waarbij de eerste toepassing van de IFRSs later plaatsvindt dan bij een entiteit die invloed van betekenis daarin, respectievelijk gezamenlijke zeggenschap daarover, heeft.

25. Indien de eerste toepassing van de IFRSs door een entiteit echter later plaatsvindt dan door haar dochteronderneming (of geassocieerde deelneming of joint venture), dan dient de entiteit in haar geconsolideerde jaarrekening de activa en passiva van de dochteronderneming (of geassocieerde deelneming of joint venture) op dezelfde boekwaarde te waarderen als in de enkelvoudige jaarrekening van de dochteronderneming (of geassocieerde deelneming of joint venture), na verwerking van aanpassingen uit hoofde van de consolidatie, de toepassing van de vermogensmutatiemethode en de gevolgen van de bedrijfscombinatie waarin de entiteit de dochteronderneming heeft verworven. Evenzo geldt dat als de eerste toepassing van de IFRSs door een moedermaatschappij voor haar vennootschappelijke jaarrekening eerder of later geschiedt dan voor de geconsolideerde jaarrekening, de moedermaatschappij de activa en passiva in beide jaarrekeningen voor dezelfde bedragen dient op te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met consolidatieaanpassingen.

▼M10

25F.

Een eerste toepasser mag de overgangsbepalingen in IFRIC 4 Vaststelling of een overeenkomst een leaseovereenkomst bevat, toepassen. Een eerste toepasser mag bijgevolg bepalen of een overeenkomst die bestaat op de datum van de overgang naar IFRS’s een leaseovereenkomst bevat op basis van feiten en omstandigheden die op die datum bestaan.

▼M1

26. IFRS 1 verbiedt retroactieve toepassing van een aantal bepalingen van andere IFRSs met betrekking tot:

a) het niet langer in de balans opnemen van financiële activa en financiële verplichtingen (alinea 27);

b) hedge accounting (alinea's 28 tot en met 30), en

c) schattingen (alinea's 31 tot en met 34).

27. Een eerste toepasser dient de in IAS 39 „Financiële instrumenten: opname en waardering” opgenomen vereisten voor het niet langer in de balans opnemen van financiële activa en passiva prospectief toe te passen vanaf de ingangsdatum van IAS 39. Met andere woorden, als een eerste toepasser in een boekjaar dat aanving vóór 1 januari 2001 financiële activa of financiële verplichtingen overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP niet langer in de balans opnam, dient de entiteit deze activa en verplichtingen volgens de IFRSs niet in de balans op te nemen (tenzij deze als gevolg van een latere transactie of gebeurtenis voor opname in aanmerking komen). Echter, de eerste toepasser:

a) dient alle derivaten en andere belangen, zoals servicing-rechten en servicing-verplichtingen, in de balans op te nemen, die na de transactie waarbij sprake is van niet langer opnemen van balansposities zijn behouden en die op de overgangsdatum naar IFRSs nog bestaan, en

b) dient alle „special purpose entities” (SPE's) te consolideren waarover hij op de overgangsdatum naar IFRSs overwegende zeggenschap heeft, zelfs indien de SPE's voor de overgangsdatum naar IFRSs bestonden, of financiële activa of financiële verplichtingen aanhouden die op basis van de voorheen toegepaste GAAP niet langer in de balans werden opgenomen.

28. Overeenkomstig IAS 39 „Financiële instrumenten: opname en waardering” dient een entiteit op de overgangsdatum naar IFRSs:

a) alle derivaten tegen reële waarde te waarderen, en

b) alle uitgestelde winsten en verliezen op derivaten die overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP werden gerapporteerd alsof zij activa of verplichtingen waren, te elimineren.

29. Een entiteit dient in haar IFRS-openingsbalans geen hedge accounting toe te passen op afdekkingsrelaties die niet aan de voorwaarden voor verwerking op basis van hedge accounting volgens IAS 39 voldoen (bijvoorbeeld veel afdekkingsrelaties waarbij het afdekkingsinstrument een kasinstrument of een geschreven optie is; of waarbij de afgedekte positie een nettopositie is; of waarbij de afdekking het renterisico inzake een tot einde looptijd aangehouden belegging dekt). Indien echter een entiteit een nettopositie overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP als een afgedekte positie heeft aangemerkt, mag zij een individuele positie binnen deze nettopositie als een afgedekte positie volgens de IFRSs aanmerken, mits zij dit niet later doet dan de overgangsdatum naar IFRSs.

30. Een entiteit dient de overgangsbepalingen van IAS 39 toe te passen op alle overige afdekkingsrelaties die op de overgangsdatum naar IFRSs bestonden.

31.  De schattingen die op de overgangsdatum naar IFRSs overeenkomstig de IFRSs zijn gemaakt, dienen in overeenstemming te zijn met de schattingen die op dezelfde datum zijn gemaakt op basis van de voorheen toegepaste GAAP (waarbij rekening wordt gehouden met aanpassingen in verband met eventuele verschillen in de grondslagen voor financiële verslaggeving), tenzij er objectieve aanwijzingen zijn dat deze schattingen onjuist waren.

32. Een entiteit kan na de overgangsdatum naar IFRSs informatie over schattingen ontvangen die zij overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP had gemaakt. Ingevolge alinea 31 dient een entiteit de ontvangst van deze informatie op dezelfde wijze te behandelen als gebeurtenissen na balansdatum die geen nadere informatie geven over de feitelijke situatie op balansdatum overeenkomstig IAS 10 „Gebeurtenissen na balansdatum”. Ter illustratie een situatie waarin een entiteit als overgangsdatum naar IFRSs 1 januari 2004 hanteert en waarbij naar aanleiding van nieuwe informatie op 15 juli 2004 een schatting moet worden herzien die overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP op 31 december 2003 is gemaakt. De entiteit dient deze nieuwe informatie niet in haar IFRS-openingsbalans te verwerken (tenzij de schattingen in verband met eventuele verschillen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten worden aangepast, of tenzij er objectieve aanwijzingen zijn dat de schattingen onjuist waren). De entiteit verwerkt in plaats daarvan deze nieuwe informatie in de winst-en-verliesrekening (of, indien van toepassing, in het eigen vermogen) over het verslagjaar 2004.

33. Het kan noodzakelijk zijn dat een entiteit op de overgangsdatum naar IFRSs schattingen volgens de IFRSs maakt die op basis van de voorheen toegepaste GAAP op dat moment niet noodzakelijk waren. In overeenstemming met IAS 10 wordt bij de schattingen ingevolge de IFRSs uitgegaan van de omstandigheden die zich op de overgangsdatum naar IFRSs voordeden. Met name bij schattingen die op de overgangsdatum naar IFRSs worden gemaakt ten aanzien van marktprijzen, rentetarieven of wisselkoersen wordt uitgegaan van de op deze datum aanwezige marktomstandigheden.

34. De alinea's 31 tot en met 33 hebben betrekking op de IFRS-openingsbalans. Zij gelden tevens voor de vergelijkende periode die in de eerste IFRS-jaarrekening van een eenheid wordt gepresenteerd. In dit geval dienen de verwijzingen naar de overgangsdatum naar IFRSs te worden vervangen door verwijzingen naar het einde van deze vergelijkende periode.

PRESENTATIE EN INFORMATIEVERSCHAFFING

35. IFRS 1 bevat geen vrijstellingen voor de in andere IFRSs opgenomen vereisten inzake presentatie en informatieverschaffing.

36. Om te voldoen aan IAS 1 „Presentatie van de jaarrekening” dient de eerste IFRS-jaarrekening van een entiteit ten minste vergelijkende informatie volgens IFRSs over één jaar te bevatten.

▼M12

36B. Een entiteit die de IFRSs vóór 1 januari 2006 toepast en die ervoor opteert om IFRS 6 Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen vóór 1 januari 2006 toe te passen, hoeft de vereisten van IFRS 6 niet toe te passen op de vergelijkende informatie die in haar eerste IFRS-jaarrekening wordt verstrekt.

▼M1

37. Sommige entiteiten presenteren historische overzichten van bepaalde gegevens met betrekking tot perioden die voorafgaan aan de eerste periode waarover volledige vergelijkende informatie overeenkomstig de IFRSs wordt verstrekt. Op grond van IFRS 1 is het niet vereist dat zulke overzichten aan de vereisten inzake opname en waardering volgens de IFRSs voldoen. Bovendien presenteren sommige entiteiten zowel vergelijkende informatie overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP als door IAS 1 voorgeschreven vergelijkende informatie. In een jaarrekening die historische overzichten of vergelijkende informatie bevat overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP:

a) dient de entiteit op duidelijke wijze aan te geven dat de informatie die overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP is opgesteld niet in overeenstemming met de IFRSs is opgesteld, en

b) dient de entiteit informatie te verschaffen over de aard van de belangrijkste aanpassingen om te voldoen aan de IFRSs. Een entiteit hoeft deze aanpassingen niet te kwantificeren.

38.  Een entiteit dient toe te lichten hoe de overgang van de voorheen toegepaste GAAP naar de IFRSs van invloed is geweest op de gerapporteerde financiële positie, resultaten en kasstromen.

39. Om aan alinea 38 te voldoen dient de eerste IFRS-jaarrekening van een entiteit het volgende te omvatten:

a) aansluitingen van het gerapporteerde eigen vermogen volgens de voorheen toegepaste GAAP met het eigen vermogen volgens de IFRSs, voor de volgende twee tijdstippen:

i) de overgangsdatum naar IFRSs, en

ii) het einde van de laatste periode die in de meest recente jaarrekening van de entiteit volgens de voorheen toegepaste GAAP werd gepresenteerd;

b) een aansluiting van de winst of het verlies volgens de voorheen toegepaste GAAP over de laatste periode in de meest recente jaarrekening van de entiteit met de winst of het verlies volgens de IFRSs over dezelfde periode, en

c) indien de entiteit bij de opstelling van de IFRS-openingsbalans voor het eerst bijzondere waardeverminderingsverliezen heeft opgenomen of teruggenomen, de informatieverschaffing die IAS 36 „Bijzondere waardevermindering van activa” zou voorschrijven als de entiteit deze (teruggenomen) bijzondere waardeverminderingsverliezen had opgenomen in de periode die aanvangt op de overgangsdatum naar IFRSs.

40. De ingevolge alinea 39, onder a) en b), vereiste aansluitingen dienen gebruikers voldoende inzicht te verschaffen in de materiële aanpassingen in de balans en de winst-en- verliesrekening. Als een entiteit een kasstroomoverzicht volgens de voorheen toegepaste GAAP presenteerde, dient zij tevens de materiële aanpassingen in het kasstroomoverzicht toe te lichten.

41. Indien een entiteit bij de voorheen toegepaste GAAP fouten ontdekt, wordt in de aansluitingen ingevolge alinea 39, onder a) en b) onderscheid gemaakt tussen de correctie van deze fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving.

42. IAS 8 „Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving” behandelt geen wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving die optreden wanneer een entiteit voor het eerst de IFRSs toepast. De vereisten van IAS 8 inzake informatieverschaffing over wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving gelden derhalve niet voor de eerste IFRS-jaarrekening van een entiteit.

43. Indien een entiteit over voorgaande perioden geen jaarrekening presenteerde, dient dit feit in de eerste IFRS-jaarrekening te worden vermeld.

44. Als een entiteit in haar IFRS-openingsbalans bij een materieel vast actief, een vastgoedbelegging of een immaterieel actief gebruikmaakt van de reële waarde als veronderstelde kostprijs (zie de alinea's 16 en 18), dan dient in de eerste IFRS-jaarrekening van de entiteit voor iedere post in de IFRS-openingsbalans te worden vermeld:

a) het totaal van deze reële waarden, en

b) de totale aanpassing van de gerapporteerde boekwaarden volgens de voorheen toegepaste GAAP.

45. Om te voldoen aan alinea 38 dient een entiteit die over een gedeelte van de periode waarop haar eerste IFRS-jaarrekening betrekking heeft, een tussentijds financieel verslag overeenkomstig IAS 34 „Tussentijdse financiële verslaggeving” presenteert, in aanvulling op de vereisten in IAS 34 aan de volgende vereisten te voldoen:

a) Ieder dergelijk tussentijds financieel verslag bevat, als de entiteit een tussentijds financieel verslag over de vergelijkbare tussentijdse periode van het onmiddellijk daaraan voorafgaande verslagjaar presenteerde, aansluitingen tussen:

i) het eigen vermogen volgens de voorheen toegepaste GAAP aan het einde van deze vergelijkbare tussentijdse periode en het eigen vermogen volgens de IFRSs op hetzelfde tijdstip, en

ii) de winst of het verlies volgens de voorheen toegepaste GAAP over deze vergelijkbare tussentijdse periode (lopende periode en cumulatief voor het lopende jaar) en de winst of het verlies volgens de IFRSs over deze periode.

b) Naast de op grond van onder a) voorgeschreven aansluitingen omvat het eerste tussentijdse financieel verslag volgens IAS 34 over een gedeelte van de periode waarop de eerste IFRS-jaarrekening betrekking heeft de in alinea 39, onder a) en b), beschreven aansluitingen (aangevuld met de ingevolge de alinea's 40 en 41 vereiste informatie), of een verwijzing naar een ander gepubliceerd document waarin deze aansluitingen zijn opgenomen.

46. IAS 34 vereist minimale informatieverschaffing, die is gebaseerd op de veronderstelling dat gebruikers van de tussentijdse financiële verslagen tevens toegang tot de meest recente jaarrekening hebben. Volgens IAS 34 dient een entiteit echter tevens melding te maken van „gebeurtenissen of transacties die van wezenlijk belang zijn om inzicht in de lopende tussentijdse periode te verkrijgen”. Een eerste toepasser dient derhalve, indien hij in zijn meest recente jaarrekening volgens de voorheen toegepaste GAAP geen informatie heeft verschaft die van materiële betekenis is om inzicht te verkrijgen in de lopende tussentijdse periode, in zijn tussentijdse financieel verslag deze informatie te verschaffen, of te verwijzen naar een ander gepubliceerd document waarin deze informatie is opgenomen.

INGANGSDATUM

47. Een entiteit dient IFRS 1 toe te passen als de eerste IFRS-jaarrekening betrekking heeft op een periode die aanvangt op of na 1 januari 2004. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als de eerste IFRS-jaarrekening van een entiteit betrekking heeft op een periode die aanvangt vóór 1 januari 2004, en de entiteit IFRS 1 toepast in plaats van SIC-8 „Eerste toepassing van International Accounting Standards als primaire grondslag voor de financiële verslaggeving”, dan dient dit feit te worden vermeld.

BIJLAGE A

Definities

Deze bijlage maakt integraal deel uit van IFRS 1.



Overgangsdatum naar IFRSs

De aanvang van de vroegste periode waarover een entiteit in haar eerste IFRS-jaarrekening volledige vergelijkende informatie volgens de IFRSs presenteert.

Veronderstelde kostprijs

Een bedrag dat op een bepaalde datum als substituut wordt gebruikt voor de kostprijs (minus cumulatieve afschrijvingen). Bij latere afschrijving wordt verondersteld dat de entiteit het actief of de verplichting voor het eerst op de bepaalde datum had opgenomen en dat de kostprijs gelijk was aan de veronderstelde kostprijs.

Reële waarde

Het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.

Eerste IFRS-jaarrekening

De eerste jaarrekening waarin een entiteit de International Financial Reporting Standards (IFRSs) toepast, door middel van een expliciete en onvoorwaardelijke overeenstemmingsverklaring met IFRSs.

Eerste toepasser

Een entiteit die haar eerste IFRS-jaarrekening presenteert.

International Financial Reporting Standards (IFRSs)

Standaarden en interpretaties die door de International Accounting Standards Board (IASB) zijn goedgekeurd. Deze bestaan uit:

a)  International Financial Reporting Standards;

b)  International Accounting Standards; en

c)  Interpretaties afkomstig van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) of het voormalige Standing Interpretations Committee (SIC), en die door de IASB zijn goedgekeurd.

IFRS-openingsbalans

De al dan niet gepubliceerde balans van een entiteit op de overgangsdatum naar IFRSs.

Voorheen toegepaste GAAP

De grondslagen voor financiële verslaggeving die GAAP een eerste toepasser onmiddellijk voorafgaand aan de toepassing van de IFRSs hanteerde.

Verslagdatum

Het einde van de meest recente periode waarover in een jaarrekening of een tussentijds financieel verslag wordt gerapporteerd.

BIJLAGE B

Bedrijfscombinaties

Deze bijlage maakt integraal deel uit van IFRS 1.

B1 Een eerste toepasser mag ervoor kiezen IAS 22 „Bedrijfscombinaties” niet retroactief toe te passen op vroegere bedrijfscombinaties (bedrijfscombinaties die vóór de overgangsdatum naar IFRSs plaatsvonden). Als een eerste toepasser echter een bedrijfscombinatie aanpast om aan IAS 22 te voldoen, dient hij alle latere bedrijfscombinaties aan te passen. Als een eerste toepasser er bijvoorbeeld voor kiest om een bedrijfscombinatie aan te passen die op 30 juni 2002 plaatsvond, dient hij alle bedrijfscombinaties aan te passen die tussen 30 juni 2002 en de overgangsdatum naar IFRSs plaatsvonden.

B2 Indien een eerste toepasser IAS 22 niet retroactief op een vroegere bedrijfscombinatie toepast, heeft dit voor deze bedrijfscombinatie de volgende gevolgen:

a) De eerste toepasser dient dezelfde classificatie (als een overname door de overnemende partij in juridische zin, een omgekeerde overname door de overgenomen partij in juridische zin, of een samenvoeging van belangen) te handhaven als in zijn jaarrekening volgens de voorheen toegepaste GAAP.

b) De eerste toepasser dient op de overgangsdatum naar IFRSs al zijn activa en verplichtingen op te nemen die in het kader van een vroegere bedrijfscombinatie werden verkregen dan wel aangegaan, met uitzondering van:

i) sommige financiële activa en financiële verplichtingen die volgens de voorheen toegepaste GAAP niet langer in de balans werden opgenomen (zie alinea 27), en

ii) activa, met inbegrip van goodwill, en passiva die niet in de geconsolideerde balans volgens de voorheen toegepaste GAAP van de overnemende partij waren opgenomen en bovendien volgens de IFRSs niet voor opname in de enkelvoudige balans van de overgenomen partij in aanmerking zouden komen (zie alinea B2, onder f) tot en met i).

De eerste toepasser verwerkt een eventuele hieruit voortvloeiende mutatie in de ingehouden winsten (of, indien van toepassing, een andere post binnen het eigen vermogen), tenzij de mutatie voortvloeit uit de opname van een immaterieel actief dat voorheen in de goodwill was begrepen (zie alinea B2, onder g) en i).

c) De eerste toepasser neemt in zijn IFRS-openingsbalans geen posten op die volgens de voorheen toegepaste GAAP werden opgenomen, indien deze posten volgens de IFRSs niet voor opname als een actiefpost of passiefpost in aanmerking komen. De eerste toepasser verantwoordt de resulterende mutaties als volgt:

i) de eerste toepasser kan een vroegere bedrijfscombinatie als een overname hebben geclassificeerd en een post als een immaterieel actief hebben opgenomen die volgens IAS 38 „Immateriële activa” niet voor opname als actief in de balans in aanmerking komt. De entiteit dient deze post (en de eventueel hiermee verband houdende latente belasting en minderheidsbelangen) te herclassificeren als een deel van de goodwill (tenzij de entiteit op basis van de voorheen toegepaste GAAP goodwill rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen bracht, zie alinea B2, onder g) en i).

ii) de eerste toepasser verwerkt alle overige resulterende mutaties in de ingehouden winsten ( 54 ).

d) De IFRSs schrijven met betrekking tot sommige activa en passiva latere waardering voor die niet is gebaseerd op de oorspronkelijke kostprijs, maar op bijvoorbeeld de reële waarde. De eerste toepasser dient deze activa en verplichtingen in zijn IFRS-openingsbalans op deze basis te waarderen, zelfs als deze in het kader van een vroegere bedrijfscombinatie werden verkregen of aangegaan. De entiteit verwerkt een eventueel resulterende mutatie in de boekwaarde door aanpassing van de ingehouden winsten (of, indien van toepassing, een andere post binnen het eigen vermogen), in plaats van de goodwill.

e) Onmiddellijk na de bedrijfscombinatie dient de boekwaarde volgens de voorheen toegepaste GAAP van de verkregen activa en aangegane verplichtingen te worden gelijkgesteld aan de veronderstelde kostprijs volgens de IFRSs op deze datum. Indien de IFRSs een op de kostprijs gebaseerde waardering van deze activa en verplichtingen op een later tijdstip voorschrijven, vormt deze veronderstelde kostprijs de basis voor de op de kostprijs gebaseerde afschrijving vanaf het tijdstip van de bedrijfscombinatie.

f) Als bij een vroegere bedrijfscombinatie een verworven actief of aangegane verplichting volgens de voorheen toegepaste GAAP niet werd opgenomen, dan is de veronderstelde kostprijs van het actief of de verplichting in de IFRS-openingsbalans gelijk aan nul. In plaats daarvan vindt de opname en de waardering van het actief of de verplichting door de overnemende partij in haar geconsolideerde balans plaats overeenkomstig de basis die de IFRSs voor de enkelvoudige balans van de overgenomen partij zouden voorschrijven. Ter illustratie: als de overnemende partij die financiële leases die bij een vroegere bedrijfscombinatie zijn verworven, overeenkomstig haar voorheen toegepaste GAAP niet had geactiveerd, dient zij deze in haar geconsolideerde jaarrekening te activeren, conform de vereisten die IAS 17 „Lease-overeenkomsten” aan de overgenomen partij zou opleggen voor haar enkelvoudige balans volgens de IFRSs. Naar analogie, als een actief of een verplichting volgens de voorheen toegepaste GAAP in de goodwill was begrepen maar volgens IAS 22 afzonderlijk zou zijn opgenomen, blijft dit actief of deze verplichting in de goodwill begrepen, tenzij de IFRSs zouden voorschrijven dat het actief of de verplichting in de enkelvoudige balans van de overgenomen partij moet worden opgenomen.

g) De boekwaarde van de goodwill in de IFRS-openingsbalans komt overeen met de boekwaarde volgens de voorheen toegepaste GAAP op de overgangsdatum naar IFRSs, waarbij rekening wordt gehouden met de volgende drie aanpassingen:

i) Indien dit op grond van vorenstaande alinea B2, onder c) en i), is vereist, verhoogte eerste toepasser de boekwaarde van de goodwill wanneer deze een immaterieel actief dat volgens de voorheen toegepaste GAAP werd opgenomen, herclassificeert. Evenzo, als alinea B2, onder f), vereist dat de eerste toepasser een immaterieel actief in de balans opneemt dat volgens de voorheen toegepaste GAAP in de goodwill was begrepen, verlaagt deze entiteit de boekwaarde van de goodwill dienovereenkomstig (en past, indien van toepassing, de latente belasting en minderheidsbelangen aan).

ii) Het kan voorkomen dat een voorwaardelijke gebeurtenis die invloed heeft op het bedrag van de koopsom voor een vroegere bedrijfscombinatie vóór de overgangsdatum naar IFRSs niet langer bestaat. Indien er een betrouwbare schatting van de aanpassing in verband met de voorwaardelijke gebeurtenis kan worden gemaakt en de betaling waarschijnlijk is, past de eerste toepasser de goodwill met dat bedrag aan. Tevens past de eerste toepasser de boekwaarde van de goodwill aan als een eerder opgenomen aanpassing in verband met een voorwaardelijke gebeurtenis niet langer betrouwbaar kan worden gewaardeerd of indien de betaling niet langer waarschijnlijk is.

iii) De eerste toepasser dient IAS 36 „Bijzondere waardevermindering van activa” toe te passen bij het onderzoek van de goodwill op bijzondere waardeverminderingen op de overgangsdatum naar IFRSs, en bij het verwerken van een eventueel resulterend bijzonder waardeverminderingsverlies in de ingehouden winsten (of, indien IAS 36 dit vereist, in de herwaarderingsreserve), ongeacht of er aanwijzingen zijn dat de goodwill onderhevig is aan een bijzondere waardevermindering. Het onderzoek op bijzondere waardeverminderingen dient te worden gebaseerd op de omstandigheden op de overgangsdatum naar IFRSs.

h) Er dienen geen andere aanpassingen te worden aangebracht in de boekwaarde van de goodwill op de overgangsdatum naar IFRSs. De eerste toepasser past de boekwaarde van de goodwill bijvoorbeeld niet aan:

i) om onderhanden onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten buiten beschouwing te laten die bij deze bedrijfscombinatiezijn overgenomen (tenzij het desbetreffende immateriële actief volgens IAS 38 in aanmerking zou komen voor opname in de enkelvoudige balans van de overgenomen partij);

ii) om in het verleden verantwoorde afschrijving op goodwill aan te passen;

iii) om aanpassingen van de goodwill terug te nemen die IAS 22 niet zou toestaan, maar die op basis van de voorheen toegepaste GAAP werden gemaakt in verband met aanpassingen van activa en passiva tussen het moment van de bedrijfscombinatie en de overgangsdatum naar IFRSs.

i) Als de eerste toepasser overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP goodwill in mindering op het eigen vermogen bracht:

i) dient de entiteit deze goodwill niet op te nemen in de IFRS-openingsbalans. Bovendien neemt de entiteit deze goodwill niet op in de winst-en-verliesrekening bij afstoting van de dochteronderneming, of als het belang in de dochteronderneming een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan.

ii) dienen aanpassingen die voortvloeien uit het niet langer bestaan van een voorwaardelijke gebeurtenis die van invloed is op de koopsom te worden verwerkt in de ingehouden winsten.

j) Het kan voorkomen dat de eerste toepasser op basis van de voorheen toegepaste GAAP een dochteronderneming die bij een vroegere bedrijfscombinatie is verworven, niet heeft geconsolideerd (omdat bijvoorbeeld de moedermaatschappij deze overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP niet als dochteronderneming beschouwde, of geen geconsolideerde jaarrekening opstelde). De eerste toepasser dient de boekwaarde van de activa en passiva van de dochteronderneming aan te passen naar de bedragen die de dochteronderneming volgens de IFRSs in de enkelvoudige balans zou moeten opnemen. De veronderstelde kostprijs van de goodwill is gelijk aan het verschil op de overgangsdatum naar IFRSs tussen:

i) het belang van de moedermaatschappij in deze aangepaste boekwaarden, en

ii) de kostprijs van het belang in de dochteronderneming volgens de enkelvoudige jaarrekening van de moedermaatschappij.

k) De waardering van minderheidsbelangen en latente belasting vloeit voort uit de waardering van andere activa en passiva. De genoemde aanpassingen van opgenomen activa en passiva zijn derhalve van invloed op minderheidsbelangen en latente belastingen.

B3 De vrijstelling voor vroegere bedrijfscombinaties geldt ook voor verworven belangen in geassocieerde deelnemingen en voor belangen in joint ventures.

B4 Bovendien geldt de voor alinea B1 gekozen datum eveneens voor alle dergelijke overnames.

BIJLAGE C

Wijzigingen in andere IFRSs

De wijzigingen in deze bijlage worden van kracht voor jaarrekeningen die betrekking hebben op een verslagperiode die aanvangt op of na 1 januari 2004. Indien een entiteit IFRS 1 voor een eerdere periode toepast, worden deze wijzigingen van kracht voor deze eerdere periode.

C1 IFRS 1 vervangt SIC-8 „Eerste toepassing van International Accounting Standards als primaire grondslag voor de financiële verslaggeving”.

C2 Door IFRS 1 luidt de gewijzigde tekst van alinea 172, onder h), van IAS 39 „Financiële instrumenten: opname en waardering” als volgt:

„h) indien een effectisering, overdracht of andere transactie waarbij sprake is van niet langer opnemen van balansposities, is aangegaan vóór het begin van het boekjaar waarin deze standaard voor het eerst wordt toegepast, dient de administratieve verwerking van die transactie niet retroactief te worden gewijzigd om te voldoen aan de eisen van deze standaard. Dit ontslaat de overdragende partij echter niet van de vereisten:

i) om alle derivaten of andere belangen, zoals servicing-rechten of servicing-verplichtingen, die na deze transactie zijn behouden en die op basis van deze standaard of andere IFRSs voor opname in aanmerking komen als zodanig te verwerken, en

ii) om alle „special purpose entities” waarover de overdragende partij de overwegende zeggenschap heeft, te consolideren (zie SIC 12 Consolidatie — Voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten („Special Purpose Entities”).”

▼B

STANDING INTERPRETATIONS COMMITTEE INTERPRETATIE SIC-10

Overheidssteun — Geen specifiek verband met bedrijfsactiviteiten

Alinea 11 van IAS 1 (herziene versie van 1997), Presentatie van de jaarrekening, bepaalt dat jaarrekeningen niet mogen worden omschreven als zijnde in overeenstemming met de International Accounting Standards, tenzij ze voldoen aan alle vereisten van elke toepasselijke International Accounting Standard en elke toepasselijke interpretatie van het Standing Interpretations Committee. SIC-interpretaties zijn niet van toepassing op niet-materiële posten.

Referentie: IAS 20, Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun.

Probleemstelling

1. In sommige landen kan overheidssteun aan ondernemingen gericht zijn op het stimuleren of het langdurig steunen van bedrijfsactiviteiten, hetzij in bepaalde regio's of in bepaalde sectoren. De voorwaarden om dergelijke steun te ontvangen staan mogelijk niet specifiek in verband met de bedrijfsactiviteiten van de onderneming. Voorbeelden van dergelijke steun zijn overdrachten van middelen door overheden aan ondernemingen die:

(a) actief zijn in een bepaalde sector;

(b) blijven werken in recent geprivatiseerde sectoren; of

(c) beginnen of blijven werken in onderontwikkelde gebieden.

2. De vraag is of dergelijke overheidssteun een „overheidssubsidie” is binnen het toepassingsgebied van IAS 20, en bijgevolg administratief moet worden verwerkt in overeenstemming met deze standaard.

Consensus

3. Overheidssteun aan ondernemingen voldoet aan de definitie van overheidssubsidies in IAS 20, zelfs als er geen voorwaarden zijn die specifiek verband houden met de bedrijfsactiviteiten van de onderneming, behalve de vereiste dat de onderneming actief dient te zijn in bepaalde regio's of sectoren. Dergelijke subsidies mogen bijgevolg niet direct worden opgenomen in het eigen vermogen.

Datum van de consensus: januari 1998.

Ingangsdatum: Deze SIC-interpretatie wordt van kracht op 1 augustus 1998. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt volgens de overgangsbepalingen in IAS 8.46.

▼M5 —————

▼B

STANDING INTERPRETATIONS COMMITTEE INTERPRETATIE SIC-12

Consolidatie — Voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten („Special Purpose Entities”)

Alinea 11 van IAS 1 (herziene versie van 1997), Presentatie van de jaarrekening, bepaalt dat jaarrekeningen niet mogen worden omschreven als zijnde in overeenstemming met de International Accounting Standards, tenzij ze voldoen aan alle vereisten van elke toepasselijke International Accounting Standard en elke toepasselijke interpretatie van het Standing Interpretations Committee. SIC-interpretaties zijn niet van toepassing op niet-materiële posten.

Referentie: IAS 27, Geconsolideerde jaarrekeningen en administratieve verwerking van investeringen in dochterondernemingen.

Probleemstelling

1. Er kan een entiteit worden opgericht om een precieze en duidelijk omlijnde doelstelling te realiseren (bijvoorbeeld voor de uitvoering van een lease-overeenkomst, onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten of een effectisering van financiële activa). Een dergelijke voor een bijzonder doel opgerichte entiteit (special purpose entity, of „SPE”) kan de vorm aannemen van een rechtspersoon, trust, partnership of entiteit zonder rechtspersoonlijkheid. Een SPE wordt vaak opgericht met in rechte afdwingbare regelingen die strikte en soms permanente beperkingen opleggen met betrekking tot de bevoegdheid van haar bestuur, beheerder of management om te beslissen over de bedrijfsactiviteiten van de SPE. Deze bepalingen specificeren vaak dat het beleid inzake de voortgezette activiteiten van de SPE niet kan worden gewijzigd, anders dan misschien door haar oprichter of sponsor (dat wil zeggen de entiteit werkt op „automatische piloot”).

2. Vaak is het zo dat de sponsor (of onderneming namens welke de SPE werd opgericht) activa overdraagt aan de SPE, het recht verkrijgt om door de SPE aangehouden activa te gebruiken of diensten uitvoert voor de SPE, terwijl andere partijen („kapitaalverschaffers”) mogelijk instaan voor de financiering van de SPE. Een onderneming die transacties aangaat met een SPE (vaak de oprichter of sponsor) kan in wezen beschikkingsmacht hebben over de SPE.

3. Een economisch belang in een SPE kan bijvoorbeeld de vorm aannemen van een schuldbewijs, een eigen-vermogensinstrument, een recht op winstdeling, een overblijvend belang of een lease-overeenkomst. Sommige economische belangen verschaffen de houder gewoon een vast of opgegeven rendement, terwijl andere de houder rechten geven of toegang bieden tot andere toekomstige economische voordelen van de activiteiten van de SPE. In de meeste gevallen behoudt de oprichter of sponsor (of de onderneming namens welke de SPE werd opgericht) een aanzienlijk economisch belang in de activiteiten van de SPE, ook al bezit hij weinig of niets van het eigen vermogen van de SPE.

4. IAS 27 vereist de consolidatie van entiteiten waarover de verslaggevende onderneming beschikkingsmacht heeft. IAS 27 geeft echter geen expliciete richtlijnen voor de consolidatie van SPE's.

5. De vraag is onder welke omstandigheden een onderneming een SPE dient te consolideren.

6. Deze SIC-interpretatie is niet van toepassing op regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding of beloningsregelingen door middel van toekenning van eigen-vermogensinstrumenten.

7. Een overdracht van activa van een onderneming aan een SPE kan in aanmerking komen als een verkoop door die onderneming. Zelfs als de overdracht in aanmerking komt als een verkoop, kunnen de bepalingen van IAS 27 en deze SIC-interpretatie inhouden dat de onderneming de SPE dient te consolideren. Deze SIC-interpretatie behandelt niet de omstandigheden waarin de behandeling als een verkoop van toepassing is voor de onderneming, en behandelt evenmin de eliminatie van de gevolgen van een dergelijke verkoop bij consolidatie.

Consensus

8. Een SPE dient te worden geconsolideerd als de economische realiteit van de relatie tussen een onderneming en de SPE aangeeft dat de onderneming beschikkingsmacht heeft over de SPE.

9. In de context van een SPE kan zeggenschap ontstaan op basis van het vooraf bepalen van de activiteiten van de SPE (die werkt op „automatische piloot”), of anderszins. IAS 27.12 geeft verscheidene omstandigheden aan die leiden tot beschikkingsmacht, zelfs in gevallen waarin een onderneming de helft of minder dan de helft van het stemrecht van een andere onderneming bezit. Er kan zelfs sprake zijn van zeggenschap indien een onderneming weinig of niets van het eigen vermogen van de SPE bezit. De toepassing van het concept „zeggenschap” vereist voor elk individueel geval een beoordeling op basis van alle relevante factoren.

10. Naast de situaties beschreven in IAS 27.12 kunnen bijvoorbeeld de volgende omstandigheden wijzen op een relatie waarin een onderneming zeggenschap heeft over een SPE, als gevolg waarvan de SPE moet worden geconsolideerd (de bijlage bij deze SIC-interpretatie bevat aanvullende richtlijnen):

(a) de activiteiten van de SPE worden in wezen uitgevoerd namens de onderneming volgens haar specifieke bedrijfsbehoeften, zodat de onderneming voordelen verkrijgt uit de bedrijfsactiviteit van de SPE;

(b) de onderneming heeft in wezen de besluitvormende macht om de meerderheid van de voordelen van de activiteiten van de SPE te verkrijgen, of de onderneming heeft deze besluitvormende macht gedelegeerd door een „automatische piloot”-mechanisme in te stellen;

(c) de onderneming is in wezen gerechtigd om de meerderheid van de voordelen van de SPE te verkrijgen, en kan bijgevolg blootgesteld zijn aan de risico's die voortvloeien uit de activiteiten van de SPE; of

(d) de onderneming behoudt in wezen de meerderheid van de resterende risico's of eigendomsrisico's met betrekking tot de SPE of haar activa om voordelen te verkrijgen uit de activiteiten van de SPE.

11. Als een onderneming (de sponsor of een derde met een economisch belang) de voortgezette activiteiten van een SPE vooraf bepaalt, vertegenwoordigt dit niet het type restricties waarnaar wordt verwezen in IAS 27.13(b).

Datum van de consensus: juni 1998.

Ingangsdatum: Deze SIC-interpretatie wordt van kracht voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 juli 1999. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt volgens de overgangsbepalingen die zijn beschreven in IAS 8.46.

▼M8

International Financial Reporting Interpretations Committee

IFRIC

IFRIC-WIJZIGING VAN SIC 12

Toepassingsgebied van SIC 12

Consolidatie — Voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten

REFERENTIES

IAS 19 Personeelsbeloningen

IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie

IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen

SIC 12 Consolidatie — Voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten

ACHTERGROND

1. Tot deze wijziging van kracht wordt, vallen regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding en beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten (SIC-12.6) buiten het toepassingsgebied van SIC 12. Tot IFRS 2 van kracht wordt, vallen dergelijke regelingen binnen het toepassingsgebied van IAS 19 (herziene versie van 2002).

2. IFRS 2 is van kracht voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Het van kracht worden van IFRS 2 leidt wijzigingen in IAS 19 door:

(a) personeelsbeloningen waarop IFRS 2 van toepassing is niet van toepassing te verklaren, en

(b) alle verwijzingen naar beloningen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten en beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten te verwijderen.

3. Voorts vereist IAS 32 dat ingekochte eigen aandelen in mindering worden gebracht op het eigen vermogen. Wanneer IFRS 2 van kracht wordt, zal dit leiden tot wijzigingen in IAS 32; de alinea’s 33 en 34 van IAS 32 (in verband met ingekochte eigen aandelen) dienen te worden toegepast op eigen aandelen die zijn aangekocht, verkocht, uitgegeven of ingetrokken in verband met aandelenoptieregelingen voor werknemers, aandelenkoopregelingen voor werknemers en alle andere op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten.

PROBLEEMSTELLING

4. Het eerste onderwerp dat in deze wijziging wordt behandeld, is het van toepassing verklaren van SIC 12 op beloningsregelingen in de vorm van eigen-vermogensinstrumenten.

5. Het tweede onderwerp dat in deze wijziging wordt behandeld, is het niet van toepassing verklaren van SIC 12 op andere regelingen inzake langetermijnpersoneelsbeloningen. Tot de wijziging van kracht wordt, vallen andere regelingen inzake langetermijnpersoneelsbeloningen buiten het toepassingsgebied van SIC 12. IAS 19 vereist echter dat deze regelingen administratief op soortgelijke wijze worden verwerkt als regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding.

WIJZIGING

6. Alinea 6 van SIC 12 is als volgt gewijzigd.

Deze interpretatie is niet van toepassing op regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding of andere regelingen inzake langetermijnpersoneelsbeloningen waarop IAS 19 van toepassing is.

INGANGSDATUM

7. Een entiteit dient deze wijziging toe te passen voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2005. Indien een entiteit IFRS 2 toepast voor een eerdere verslagperiode, dient deze wijziging op die eerdere verslagperiode te worden toegepast.

▼B

STANDING INTERPRETATIONS COMMITTEE INTERPRETATIE SIC-13

Entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend — Niet-monetaire bijdragen door deelnemers in een joint venture

Alinea 11 van IAS 1 (herziene versie van 1997), Presentatie van de jaarrekening, bepaalt dat jaarrekeningen niet mogen worden omschreven als zijnde in overeenstemming met de International Accounting Standards, tenzij ze voldoen aan alle vereisten van elke toepasselijke International Accounting Standard en elke toepasselijke interpretatie van het Standing Interpretations Committee. SIC-interpretaties zijn niet van toepassing op niet-materiële posten.

Referentie: IAS 31 (herziene versie van 1998), Financiële verslaggeving van belangen in joint ventures.

Probleemstelling

1. IAS 31.39 (herziene versie van 1998) verwijst als volgt naar zowel bijdragen als verkopen tussen een deelnemer in een joint venture en een joint venture: „Indien een deelnemer in een joint venture activa bijdraagt of verkoopt aan een joint venture, moet de opname van enig deel van een winst of verlies uit de transactie de economische realiteit van de transactie weerspiegelen.” Daarnaast stelt IAS 31.19 (herziene versie van 1998) dat een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, een joint venture is waarvoor een rechtspersoon, partnership of andere entiteit wordt opgericht waarin elke deelnemer in de joint venture een belang heeft. Er zijn geen expliciete leidraden voor de opname van winsten en verliezen die voortvloeien uit bijdragen van niet-monetaire activa aan entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend (jointly controlled entities, of JCE's).

2. Bijdragen aan een JCE zijn overdrachten van activa door deelnemers in een joint venture in ruil voor een aandelenbelang in de JCE. Dergelijke bijdragen kunnen verschillende vormen aannemen. Bijdragen kunnen gelijktijdig worden gedaan door de deelnemers in een joint venture, hetzij bij de oprichting van de JCE, hetzij daarna. De vergoeding die de deelnemer(s) in de joint venture ontvangt (ontvangen) in ruil voor activa die zijn ingebracht in de JCE kunnen ook geldmiddelen of een andere vergoeding omvatten die niet afhankelijk is van toekomstige kasstromen van de JCE („aanvullende vergoeding”).

3. De vragen zijn:

(a) wanneer moet een deelnemer in een joint venture het geëigende deel van winsten of verliezen die voortvloeien uit een bijdrage van een niet-monetair actief aan een JCE in ruil voor een aandelenbelang in de JCE opnemen in de winst- en verliesrekening;

(b) hoe moeten aanvullende vergoedingen administratief worden verwerkt door de deelnemer in een joint venture; en

(c) hoe moeten eventuele niet-gerealiseerde winsten of verliezen worden gepresenteerd in de geconsolideerde jaarrekening van de deelnemer in een joint venture.

4. Deze SIC-interpretatie behandelt de administratieve verwerking door een deelnemer in een joint venture van niet-monetaire bijdragen aan een JCE in ruil voor een aandelenbelang in de JCE dat administratief wordt verwerkt volgens de „equity”-methode of dat proportioneel wordt geconsolideerd.

Consensus

5. Bij de toepassing van IAS 31.39 op niet-monetaire bijdragen aan een JCE in ruil voor een aandelenbelang in de JCE, moet een deelnemer in een joint venture het gedeelte van een winst die of verlies dat kan worden toegerekend aan de aandelenbelangen van de andere deelnemers in de joint venture opnemen in de winst- en verliesrekening van de betreffende periode, tenzij:

(a) de wezenlijke risico's en voordelen van eigendom van het (de) ingebrachte niet-monetaire actief (activa) niet zijn overgedragen aan de JCE;

(b) de winst of het verlies op de niet-monetaire bijdrage niet betrouwbaar kan worden gewaardeerd; of

(c) de ingebrachte niet-monetaire activa vergelijkbaar zijn met de niet-monetaire activa die zijn ingebracht door de andere deelnemers in de joint venture. Niet-monetaire activa zijn vergelijkbaar met de niet-monetaire activa die zijn ingebracht door andere deelnemers in de joint venture als ze soortgelijk zijn, een soortgelijk gebruik hebben in dezelfde bedrijfsactiviteit en een vergelijkbare reële waarde hebben. Een bijdrage is alleen vergelijkbaar als alle belangrijke individuele activa van de bijdrage vergelijkbaar zijn met de belangrijke individuele activa die zijn ingebracht door de andere deelnemers in de joint venture.

Indien een of meer van de in (a) tot en met (c) beschreven uitzonderingen van toepassing is, wordt de winst of het verlies beschouwd als een niet-gerealiseerde winst of een niet-gerealiseerd verlies, en wordt deze bijgevolg niet opgenomen in de winst- en verliesrekening, tenzij alinea 6 ook van toepassing is.

6. Als een deelnemer in de joint venture niet alleen een aandelenbelang in de JCE ontvangt maar ook monetaire of niet-monetaire activa die verschillend zijn van de activa die hij heeft ingebracht, moet hij een geëigend deel van de winst of het verlies op de transactie opnemen in de winst- en verliesrekening.

7. Niet-gerealiseerde winsten of verliezen op niet-monetaire activa die zijn ingebracht in een JCE moeten worden verrekend met de onderliggende activa overeenkomstig de proportionele-consolidatiemethode, of moeten worden verrekend met de investering op grond van de „equity”-methode. Dergelijke niet-gerealiseerde winsten of verliezen mogen niet worden gepresenteerd als uitgestelde winsten of verliezen in de geconsolideerde balans van de deelnemer in de joint venture.

Datum van de consensus: juni 1998.

Ingangsdatum: Deze SIC-interpretatie wordt van kracht voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 1999; eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt volgens de overgangsbepalingen die zijn beschreven in IAS 8.46.

▼M5 —————

▼B

STANDING INTERPRETATIONS COMMITTEE INTERPRETATIE SIC-15

Operationele leases — Prikkels

Alinea 11 van IAS 1 (herziene versie van 1997), Presentatie van de jaarrekening, bepaalt dat jaarrekeningen niet mogen worden omschreven als zijnde in overeenstemming met de International Accounting Standards, tenzij ze voldoen aan alle vereisten van elke toepasselijke International Accounting Standard en elke toepasselijke interpretatie van het Standing Interpretations Committee. SIC-interpretaties zijn niet van toepassing op niet-materiële posten.

Referentie: IAS 17, Lease-overeenkomsten (herziene versie van 1997).

Probleemstelling

1. Bij onderhandelingen over het afsluiten of vernieuwen van een operationele lease kan de lessor prikkels verschaffen aan de lessee opdat de lessee de overeenkomst zou afsluiten. Voorbeelden van dergelijke prikkels zijn een vooruitbetaling in contanten aan de lessee of de terugbetaling of overname door de lessor van de kosten van de lessee (zoals verhuiskosten, verbeteringen aan een geleasd actief en kosten in verband met een reeds bestaande leaseverbintenis van de lessee). Ook kan zijn overeengekomen dat het eerste gedeelte van de leaseperiode gratis is of dat een verlaagd tarief geldt.

2. De vraag is hoe prikkels in een operationele lease moeten worden verwerkt in de jaarrekening van de lessee en lessor.

Consensus

3. Alle prikkels voor de overeenkomst van een nieuwe of vernieuwde operationele lease moeten worden verwerkt als een integraal deel van de nettovergoeding die is overeengekomen voor het gebruik van het geleasde actief, ongeacht de aard of vorm van de prikkel en ongeacht het tijdstip van de betalingen.

4. De lessor moet de totale kosten van de prikkels lineair opnemen als een verlaging van de huurinkomsten gedurende de leaseperiode, tenzij een andere systematische basis representatief is voor het tijdspatroon volgens hetwelk het voordeel van het geleasde actief afneemt.

5. De lessee moet het totale voordeel van de prikkels lineair opnemen als een afname van de huurlasten over de leaseperiode, tenzij een andere systematische basis representatief is voor het tijdspatroon van het voordeel van de lessee uit het gebruik van het geleasde actief.

6. De kosten die ten laste komen van de lessee, met inbegrip van de kosten in verband met een reeds bestaande lease-overeenkomst (bijvoorbeeld kosten voor beëindiging, verhuizing of verbeteringen aan het geleasde actief) moeten door de lessee administratief worden verwerkt in overeenstemming met de International Accounting Standards die van toepassing zijn op deze kosten, met inbegrip van de kosten die effectief worden terugbetaald op grond van een regeling waarin prikkels zijn vervat.

Datum van de consensus: juni 1998.

Ingangsdatum: Deze SIC-interpretatie wordt van kracht voor leaseperioden die aanvangen op of na 1 januari 1999.

▼M5 —————

▼B

STANDING INTERPRETATIONS COMMITTEE INTERPRETATIE SIC-21

Winstbelastingen — Inbaarheid van geherwaardeerde niet af te schrijven activa

Alinea 11 van IAS 1 (herziene versie van 1997), Presentatie van de jaarrekening, bepaalt dat jaarrekeningen niet mogen worden omschreven als zijnde in overeenstemming met de International Accounting Standards, tenzij ze voldoen aan alle vereisten van elke toepasselijke International Accounting Standard en elke toepasselijke interpretatie van het Standing Interpretations Committee. SIC-interpretaties zijn niet van toepassing op niet-materiële posten.

De ontwerpinterpretatie SIC-D21, Winstbelastingen — Omnibus, werd uitgegeven voor commentaar in september 1999. De ontwerpinterpretatie omvatte zowel de kwestie die wordt behandeld in deze SIC-interpretatie als de kwestie die is opgenomen in SIC-25, Winstbelastingen — Wijzigingen in de fiscale status van een onderneming of haar aandeelhouders.

Referentie: IAS 12, Winstbelastingen (herziene versie van 1996).

Probleemstelling

1. Overeenkomstig IAS 12.51 moet de waardering van uitgestelde belastingverplichtingen en -vorderingen de fiscale gevolgen weerspiegelen die zouden voortvloeien uit de wijze waarop de onderneming op de balansdatum de boekwaarde van haar activa en verplichtingen die leiden tot tijdelijke verschillen verwacht te realiseren of af te wikkelen.

2. IAS 12.20 merkt op dat de herwaardering van een actief niet altijd invloed heeft op de fiscale winst (het fiscaal verlies) in de periode van de herwaardering, en dat de fiscale boekwaarde van het actief niet mag worden aangepast als gevolg van de herwaardering. Als de toekomstige inbaarheid van de boekwaarde belastbaar zal zijn, is elk eventueel verschil tussen de boekwaarde van het geherwaardeerde actief en zijn fiscale boekwaarde een tijdelijk verschil dat aanleiding geeft tot een uitgestelde belastingverplichting of -vordering.

3. De vraag is hoe de term „inbaarheid” moet worden geïnterpreteerd in verband met een actief dat niet wordt afgeschreven (niet af te schrijven actief) en dat wordt geherwaardeerd in overeenstemming met alinea 29 van IAS 16 (herziene versie van 1998).

4. Deze SIC-interpretatie is ook van toepassing op vastgoedbeleggingen die worden geboekt tegen geherwaardeerde bedragen overeenkomstig IAS 25.23(b), maar die zouden worden beschouwd als niet af te schrijven activa indien IAS 16 werd toegepast.

Consensus

5. De uitgestelde belastingverplichting of -vordering die voortvloeit uit de herwaardering van een niet af te schrijven actief overeenkomstig IAS 16.29 moet worden gewaardeerd op basis van de fiscale gevolgen die zouden voortvloeien uit de inbaarheid van de boekwaarde van dat actief via verkoop, ongeacht de grondslag voor de waardering van de boekwaarde van dat actief. Indien de belastingwetgeving een belastingtarief oplegt dat van toepassing is op het belastbare bedrag afkomstig van de verkoop van een actief, en dit tarief verschilt van het belastingtarief dat van toepassing is op het belastbare bedrag afkomstig van het gebruik van een actief, wordt het eerste tarief toegepast bij de waardering van de uitgestelde belastingverplichting of -vordering die betrekking heeft op een niet af te schrijven actief.

Datum van de consensus: augustus 1999.

Ingangsdatum: Deze consensus wordt van kracht op 15 juli 2000. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt volgens de overgangsbepalingen in IAS 8.46.

▼M5 —————

▼B

STANDING INTERPRETATIONS COMMITTEE INTERPRETATIE SIC-25

Winstbelastingen — Wijzigingen in de fiscale status van een onderneming of haar aandeelhouders

Alinea 11 van IAS 1 (herziene versie van 1997), Presentatie van de jaarrekening, bepaalt dat jaarrekeningen niet mogen worden omschreven als zijnde in overeenstemming met de International Accounting Standards, tenzij ze voldoen aan alle vereisten van elke toepasselijke International Accounting Standard en elke toepasselijke interpretatie van het Standing Interpretations Committee. SIC-interpretaties zijn niet van toepassing op niet-materiële posten.

De ontwerpinterpretatie SIC-D21, Winstbelastingen — Omnibus, werd uitgegeven voor commentaar in september 1999. De ontwerpinterpretatie omvatte zowel de kwestie die wordt behandeld in deze SIC-interpretatie als de kwestie die is opgenomen in SIC-interpretatie SIC-21, Winstbelastingen — Inbaarheid van geherwaardeerde niet af te schrijven activa.

Referentie: IAS 12, Winstbelastingen (herziene versie van 1996).

Probleemstelling

1. Een wijziging van de belastingstatus van een onderneming of van haar aandeelhouders kan gevolgen hebben voor een onderneming doordat deze wijziging de belastingverplichtingen of -vorderingen van de onderneming verhoogt of verlaagt. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij de beursnotering van de eigen-vermogensinstrumenten van een onderneming of bij de reorganisatie van het eigen vermogen van een onderneming. Dit kan ook gebeuren wanneer een aandeelhouder met beheersende invloed naar het buitenland verhuist. Als gevolg van een dergelijke gebeurtenis wordt een onderneming mogelijk anders belast. Ze kan bijvoorbeeld belastingvoordelen ontvangen of verliezen, of ze kan in de toekomst onderworpen zijn aan een ander belastingtarief.

2. Een wijziging van de belastingstatus van een onderneming of van haar aandeelhouders kan een direct gevolg hebben voor de over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingverplichtingen of -vorderingen van de onderneming. De wijziging kan ook de door de onderneming opgenomen uitgestelde belastingverplichtingen en -vorderingen verhogen of verlagen, afhankelijk van het effect van de gewijzigde fiscale status op de fiscale gevolgen van het realiseren of afwikkelen van de boekwaarde van de activa en verplichtingen van de onderneming.

3. De vraag is hoe een onderneming de fiscale gevolgen van een wijziging van haar fiscale status of die van haar aandeelhouders administratief dient te verwerken.

Consensus

4. Een wijziging van de fiscale status van een onderneming of van haar aandeelhouders geeft geen aanleiding tot een verhoging of verlaging van de bedragen die direct zijn verwerkt in het eigen vermogen. De gevolgen op het vlak van over de verslagperiode verschuldigde en verrekenbare belastingen en belastinglatenties van een gewijzigde fiscale status moeten worden opgenomen in de nettowinst of het nettoverlies over de periode, tenzij deze gevolgen betrekking hebben op transacties en gebeurtenissen die in dezelfde of een andere periode leiden tot een directe mutatie in het opgenomen bedrag van eigen vermogen. De fiscale gevolgen die betrekking hebben op wijzigingen in het opgenomen bedrag van eigen vermogen, in dezelfde of een andere periode (niet opgenomen in de nettowinst of het nettoverlies), moeten direct worden verwerkt in het eigen vermogen.

Datum van de consensus: augustus 1999.

Ingangsdatum: Deze consensus wordt van kracht op 15 juli 2000. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt volgens de overgangsbepalingen in IAS 8.46.

STANDING INTERPRETATIONS COMMITTEE INTERPRETATIE SIC-27

Evaluatie van de economische realiteit van transacties in de juridische vorm van een lease-overeenkomst

Alinea 11 van IAS 1 (herziene versie van 1997), Presentatie van de jaarrekening, bepaalt dat jaarrekeningen niet mogen worden omschreven als zijnde in overeenstemming met de International Accounting Standards, tenzij ze voldoen aan alle vereisten van elke toepasselijke International Accounting Standard en elke toepasselijke interpretatie van het Standing Interpretations Committee. Er wordt niet verwacht dat SIC-interpretaties van toepassing zijn op niet-materiële posten.

Referenties: IAS 1, Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 1997), IAS 17, Lease-overeenkomsten (herziene versie van 1997), IAS 18, Opbrengsten (herziene versie van 1993).

Probleemstelling

1. Een onderneming kan een transactie of een reeks gestructureerde transacties (een overeenkomst) afsluiten met een of meer derden (een investeerder) in de juridische vorm van een lease-overeenkomst. Een onderneming kan bijvoorbeeld activa leasen aan een investeerder en dezelfde activa terugleasen (leaseback), of kan activa verkopen en dezelfde activa terugleasen. De vorm van elke overeenkomst en haar contractuele bepalingen kunnen aanzienlijk verschillen. In het voorbeeld van de lease en leaseback is het mogelijk dat de overeenkomst wordt opgesteld met het oog op een fiscaal voordeel voor de investeerder dat met de onderneming wordt gedeeld in de vorm van een vergoeding, en niet met het oog op de overdracht van het recht om een actief te gebruiken.

2. Indien een overeenkomst met een investeerder de juridische vorm van een lease-overeenkomst aanneemt, dringen zich de volgende vragen op:

(a) hoe moet worden bepaald of meerdere transacties zijn gekoppeld en administratief moeten worden verwerkt als één transactie;

(b) beantwoordt de overeenkomst al dan niet aan de in IAS 17 opgenomen definitie van een lease-overeenkomst; en zo niet,

(i) vertegenwoordigen een afzonderlijke investeringsrekening en leasebetalingsverplichtingen die zouden kunnen bestaan al dan niet activa en verplichtingen van de onderneming (beschouw bijvoorbeeld het voorbeeld dat is beschreven in alinea 2(a) van bijlage A);

(ii) hoe moet de onderneming andere verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst administratief verwerken; en

(iii) hoe moet de onderneming een vergoeding die ze zou kunnen ontvangen van een investeerder administratief verwerken.

Consensus

3. Meerdere transacties in de juridische vorm van een lease-overeenkomst zijn gekoppeld en moeten administratief worden verwerkt als één transactie indien het totale economische effect niet kan worden begrepen zonder rekening te houden met de reeks transacties als geheel. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de transacties nauw met elkaar verbonden zijn, zijn onderhandeld als één enkele transactie, en gelijktijdig of na elkaar plaatsvinden. (Bijlage A bevat voorbeelden van de toepassing van deze SIC-interpretatie.)

4. De administratieve verwerking dient de economische realiteit van de overeenkomst te weerspiegelen. Alle aspecten en implicaties van een overeenkomst moeten worden geëvalueerd om de economische realiteit van de overeenkomst vast te stellen, waarbij gewicht moet worden toegekend aan de aspecten en implicaties die een economische weerslag hebben.

5. IAS 17 is van toepassing indien de economische realiteit van een overeenkomst de overdracht omvat van het recht om een actief te gebruiken gedurende een overeengekomen periode. Aanwijzingen die er individueel op wijzen dat een overeenkomst in wezen geen lease-overeenkomst is zoals gedefinieerd in IAS 17, zijn onder meer (bijlage B bevat voorbeelden van de toepassing van deze SIC-interpretatie):

(a) een onderneming behoudt alle risico's en beloningen die verbonden zijn aan het eigendom van een onderliggend actief en geniet in wezen dezelfde rechten op het gebruik van het actief als vóór de overeenkomst;

(b) de voornaamste reden voor de overeenkomst is het bereiken van een bepaald fiscaal resultaat, en niet de overdracht van het recht om een actief te gebruiken; en

(c) de overeenkomst bevat een optie die onderworpen is aan bepaalde voorwaarden die de uitoefening van de optie vrijwel zeker maken (bijvoorbeeld een putoptie die kan worden uitgeoefend tegen een prijs die voldoende hoger is dan de verwachte reële waarde wanneer de optie uitoefenbaar wordt).

6. De definities en leidraden in alinea's 49 tot en met 64 van het raamwerk moeten worden toegepast bij het bepalen of een afzonderlijke investeringsrekening en leasebetalingsverplichtingen in wezen activa en verplichtingen van de onderneming vertegenwoordigen. Aanwijzingen die collectief aantonen dat een afzonderlijke investeringsrekening en leasebetalingsverplichtingen in wezen niet beantwoorden aan de definities van een actief en een verplichting en niet mogen worden opgenomen door de onderneming, omvatten:

(a) de onderneming is niet in staat zeggenschap uit te oefenen over de investeringsrekening bij het nastreven van haar eigen doelstellingen en is niet verplicht om de leasebetalingen te verrichten. Dit doet zich bijvoorbeeld voor wanneer een vooruitbetaald bedrag in een afzonderlijke investeringsrekening wordt geplaatst om de investeerder te beschermen en alleen mag worden gebruikt om de investeerder te betalen, de investeerder akkoord gaat dat de leasebetalingsverplichtingen moeten worden betaald met middelen uit de investeringsrekening, en de onderneming niet in staat is betalingen aan de investeerder vanuit de investeringsrekening te blokkeren;

(b) de onderneming loopt slechts een gering risico dat zij het volledige bedrag van een eventuele vergoeding ontvangen van een investeerder moet terugbetalen en mogelijk een extra bedrag moet betalen, of, als geen vergoeding werd ontvangen, slechts een gering risico dat zij een bedrag moet betalen op grond van andere verplichtingen (bijvoorbeeld een garantie). Er is sprake van slechts een gering risico op betaling indien bijvoorbeeld de overeenkomst bepaalt dat een vooruitbetaald bedrag wordt geïnvesteerd in risicoloze activa die naar verwachting voldoende kasstromen zullen genereren om de leasebetalingsverplichtingen te kunnen nakomen; en

(c) afgezien van de initiële kasstromen bij afsluiting van de overeenkomst, zijn de enige kasstromen die worden verwacht op grond van de overeenkomst de leasebetalingen die uitsluitend worden verricht met middelen opgenomen uit de afzonderlijke investeringsrekening die werd geopend voor de initiële kasstromen.

7. Andere verplichtingen van een overeenkomst, met inbegrip van eventuele verstrekte garanties en verplichtingen die ontstaan bij voortijdige beëindiging moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 37 of IAS 39, afhankelijk van de bepalingen van de overeenkomst.

8. De criteria in alinea 20 van IAS 18 moeten worden toegepast op de feiten en omstandigheden van elke overeenkomst bij het bepalen wanneer een vergoeding moet worden verwerkt als bate die een onderneming zou kunnen ontvangen. Factoren zoals het feit of er al dan niet een verdere betrokkenheid is in de vorm van belangrijke toekomstige prestatieverplichtingen die nodig zijn om een vergoeding te ontvangen, of er gehandhaafde risico's zijn, de bepalingen van eventuele garantieovereenkomsten, en het risico van terugbetaling van de vergoeding, moeten in overweging worden genomen. Aanwijzingen die individueel aantonen dat de opname van de volledige vergoeding als bate wanneer ze wordt ontvangen, indien ontvangen aan het begin van de overeenkomst, niet geëigend is, zijn onder meer:

(a) verplichtingen om bepaalde belangrijke activiteiten uit te voeren of na te laten zijn voorwaarden voor het verdienen van de ontvangen vergoeding, en bijgevolg is de uitvoering van een juridisch bindende overeenkomst niet de belangrijkste gebeurtenis die is vereist door de overeenkomst;

(b) er gelden beperkingen op het gebruik van het onderliggende actief die in de praktijk tot gevolg hebben dat het vermogen van de onderneming om het actief te gebruiken (bijvoorbeeld uitputten, verkopen of als zekerheid verstrekken) wordt beperkt en aanzienlijk wordt gewijzigd;

(c) er is een niet geringe kans op terugbetaling van een deel van of de volledige vergoeding en mogelijk de betaling van een extra bedrag. Dit doet zich bijvoorbeeld voor wanneer:

(i) het onderliggende actief geen speciaal actief is dat de onderneming nodig heeft om haar bedrijfsactiviteiten te kunnen uitvoeren, en het bijgevolg mogelijk is dat de onderneming een bedrag betaalt om de overeenkomst voortijdig te beëindigen; of

(ii) de onderneming op grond van de bepalingen van de overeenkomst verplicht is, of enigszins of volledig vrij is, om een vooruitbetaald bedrag te investeren in activa die meer dan een onbelangrijk risico (bijvoorbeeld een valuta-, rente- of kredietrisico) inhouden. In dit geval is het risico dat de waarde van de investering niet volstaat om de leasebetalingsverplichtingen te kunnen nakomen niet gering, en bijgevolg is het mogelijk dat de onderneming verplicht is een bepaald bedrag te betalen.

9. De vergoeding moet worden gepresenteerd in de winst- en verliesrekening op basis van de economische realiteit en aard van de vergoeding.

Informatieverschaffing

10. Alle aspecten van een overeenkomst die in wezen geen lease-overeenkomst is zoals gedefinieerd in IAS 17, moeten worden overwogen bij het bepalen van de geëigende te verstrekken informatie die nodig is om inzicht te verwerven in de overeenkomst en de toegepaste verwerkingswijze. Een onderneming moet de volgende informatie verstrekken in elke periode waarin een overeenkomst bestaat:

(a) een beschrijving van de overeenkomst, met inbegrip van:

(i) het onderliggende actief en eventuele beperkingen op het gebruik van dat actief;

(ii) de gebruiksduur en andere belangrijke bepalingen van de overeenkomst;

(iii) de transacties die zijn gekoppeld, met inbegrip van eventuele opties; en

(b) de verwerkingswijze die is toegepast op alle eventueel ontvangen vergoedingen, het bedrag dat als bate is opgenomen in de periode, en de post van de winst- en verliesrekening waarin het bedrag is opgenomen.

11. De gegevens die moeten worden verstrekt in overeenstemming met alinea 10 van deze SIC-interpretatie moeten individueel worden verstrekt voor elke overeenkomst of geaggregeerd voor elke categorie van overeenkomsten. Een categorie is een groep van overeenkomsten met onderliggende activa van soortgelijke aard (bijvoorbeeld elektriciteitscentrales).

Datum van de consensus: februari 2000.

Ingangsdatum: Deze SIC-interpretatie wordt van kracht op 31 december 2001. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt volgens de overgangsbepalingen in IAS 8.46.

STANDING INTERPRETATIONS COMMITTEE INTERPRETATIE SIC-29

Informatieverschaffing — Dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten

Alinea 11 van IAS 1 (herziene versie van 1997), Presentatie van de jaarrekening, bepaalt dat jaarrekeningen niet mogen worden omschreven als zijnde in overeenstemming met de International Accounting Standards, tenzij ze voldoen aan alle vereisten van elke toepasselijke International Accounting Standard en elke toepasselijke interpretatie van het Standing Interpretations Committee. Er wordt niet verwacht dat SIC-interpretaties van toepassing zijn op niet-materiële posten.

Referentie: IAS 1, Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 1997).

Probleemstelling

1. Een onderneming (de concessionaris) kan een overeenkomst afsluiten met een andere onderneming (de concessiegever) voor de levering van diensten die het publiek toegang geven tot belangrijke economische en sociale faciliteiten. De concessiegever kan een onderneming uit de particuliere sector of publieke sector zijn, met inbegrip van een overheidsinstantie. Voorbeelden van dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten zijn waterzuiverings- en waterbevoorradingsinstallaties, autosnelwegen, parkeerterreinen, tunnels, bruggen, luchthavens en telecommunicatienetwerken. Een voorbeeld van een overeenkomst die geen dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten is, is een onderneming die bepaalde interne diensten uitbesteedt (bijvoorbeeld een kantine voor werknemers, het onderhoud van een gebouw, en accounting- of IT-functies).

2. Dienstverlening uit hoofde van een concessieovereenkomst houdt gewoonlijk in dat de concessiegever gedurende de periode van de concessie de volgende zaken overdraagt aan de concessionaris:

(a) het recht om diensten te verschaffen die het publiek toegang geven tot belangrijke economische en sociale faciliteiten, en

(b) in sommige gevallen, het recht om bepaalde materiële activa, immateriële activa en/of financiële activa te gebruiken,

in ruil waarvoor de concessionaris:

(a) zich ertoe verbindt tijdens de concessieperiode de diensten te leveren volgens bepaalde contractuele bepalingen, en

(b) in voorkomend geval, zich ertoe verbindt om aan het einde van de concessieperiode de rechten terug te geven die hij heeft ontvangen aan het begin van de concessieperiode en/of verworven tijdens de concessieperiode.

3. Een kenmerk dat alle dienstverleningen uit hoofde van concessieovereenkomsten met elkaar gemeen hebben, is dat de concessionaris zowel een recht ontvangt als een verplichting op zich neemt om publieke diensten te leveren.

4. De vraag is welke informatie moet worden vermeld in de toelichting bij de jaarrekening van een concessionaris en een concessiegever.

5. Bepaalde aspecten en de te verstrekken informatie met betrekking tot sommige dienstverleningen uit hoofde van concessieovereenkomsten zijn al behandeld in bestaande International Accounting Standards (bijvoorbeeld IAS 16 is van toepassing op overnames van materiële vaste activa, IAS 17 is van toepassing op lease-overeenkomsten van activa, en IAS 38 is van toepassing op overnames van immateriële activa). Dienstverlening uit hoofde van een concessieovereenkomst kan echter nog uit te voeren contracten inhouden die niet zijn behandeld in International Accounting Standards, tenzij de contracten verlieslatend zijn, in welk geval IAS 37 van toepassing is. Daarom behandelt deze SIC-interpretatie de opname van aanvullende gegevens met betrekking tot dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten.

Consensus

6. Alle aspecten van dienstverlening uit hoofde van een concessieovereenkomst moeten in overweging worden genomen bij het bepalen van de geëigende informatie die moet worden verstrekt in de toelichting bij de jaarrekening. Een concessionaris en een concessiegever moeten de volgende informatie verstrekken in elke periode:

(a) een beschrijving van de overeenkomst;

(b) belangrijke bepalingen van de overeenkomst die invloed kunnen hebben op het bedrag, het tijdstip en de zekerheid van toekomstige kasstromen (bijvoorbeeld de periode van de concessie, de data waarop de vergoedingen worden herzien, en de basis waarop de vergoedingen worden herzien of nieuwe onderhandelingen plaatsvinden);

(c) de aard en omvang (bijvoorbeeld hoeveelheid, tijdsduur of bedrag indien van toepassing) van:

(i) rechten om bepaalde activa te gebruiken;

(ii) verplichtingen om diensten te leveren of rechten om de levering van diensten te verwachten;

(iii) verplichtingen om materiële vaste activa te verwerven of bouwen;

(iv) verplichtingen om bepaalde activa te leveren of rechten om bepaalde activa te ontvangen aan het einde van de concessieperiode;

(v) opties met betrekking tot de verlenging en beëindiging van de overeenkomst; en

(vi) andere rechten en verplichtingen (bijvoorbeeld grondige revisies); en

(d) wijzigingen in de overeenkomst tijdens de periode.

7. De gegevens die moeten worden verstrekt in overeenstemming met alinea 6 van deze SIC-interpretatie moeten individueel worden verstrekt voor elke dienstverlening uit hoofde van een concessieovereenkomst of geaggregeerd voor elke categorie van dienstverleningen uit hoofde van een concessieovereenkomst. Een categorie is een groep dienstverleningen uit hoofde van concessieovereenkomsten die diensten van soortgelijke aard inhouden (bijvoorbeeld tolinning, telecommunicatie en waterzuiveringsdiensten).

Datum van de consensus: mei 2001.

Ingangsdatum: Deze SIC-interpretatie wordt van kracht op 31 december 2001.

▼M5 —————

▼B

STANDING INTERPRETATIONS COMMITTEE INTERPRETATIE SIC-31

Opbrengsten — Ruiltransacties met betrekking tot advertentiediensten

Alinea 11 van IAS 1 (herziene versie van 1997), Presentatie van de jaarrekening, bepaalt dat jaarrekeningen niet mogen worden omschreven als zijnde in overeenstemming met de International Accounting Standards, tenzij ze voldoen aan alle vereisten van elke toepasselijke International Accounting Standard en elke toepasselijke interpretatie van het Standing Interpretations Committee. Er wordt niet verwacht dat SIC-interpretaties van toepassing zijn op niet-materiële posten.

Referentie: IAS 18, Opbrengsten (herziene versie van 1993).

Probleemstelling

1. Een onderneming (verkoper) kan een ruiltransactie afsluiten om advertentiediensten te verschaffen in ruil voor de ontvangst van advertentiediensten van zijn klant (klant). Advertenties kunnen worden weergegeven op het internet of aanplakborden, uitgezonden op de televisie of radio, gepubliceerd in tijdschriften of dagbladen, of gepresenteerd in een ander medium.

2. In sommige gevallen worden er geen geldmiddelen of een andere vergoeding uitgewisseld tussen de ondernemingen. In sommige andere gevallen worden gelijke of ongeveer gelijke contante bedragen of een andere vergoeding uitgewisseld.

3. Een verkoper die advertentiediensten verschaft in de loop van zijn normale bedrijfsactiviteiten verwerkt opbrengsten overeenkomstig IAS 18 van een ruiltransactie met betrekking tot reclame indien, naast andere criteria, de uitgewisselde diensten ongelijksoortig zijn (IAS 18.12) en het bedrag van de opbrengst betrouwbaar kan worden gewaardeerd (IAS 18.20 (a)). Deze SIC-interpretatie is alleen van toepassing op de uitwisseling van ongelijksoortige advertentiediensten. Een uitwisseling van gelijksoortige advertentiediensten is geen transactie die opbrengsten genereert overeenkomstig IAS 18.

4. De vraag is onder welke omstandigheden een verkoper de opbrengsten van in een ruiltransactie ontvangen of verschafte advertentiediensten betrouwbaar kan waarderen tegen reële waarde.

Consensus

5. De opbrengsten van een ruiltransactie met betrekking tot advertentiediensten kunnen niet betrouwbaar worden gewaardeerd tegen de reële waarde van ontvangen advertentiediensten. Een verkoper kan opbrengsten betrouwbaar waarderen tegen de reële waarde van de advertentiediensten die hij verschaft in een ruiltransactie, alleen op basis van niet-ruiltransacties die:

(a) betrekking hebben op advertentiediensten die vergelijkbaar zijn met de advertentiediensten in de ruiltransactie;

(b) frequent voorkomen;

(c) een groter aantal transacties en bedrag vertegenwoordigen in vergelijking met alle transacties om advertentiediensten te verschaffen die vergelijkbaar zijn met de advertentiediensten in de ruiltransactie;

(d) geldmiddelen en/of een andere vorm van vergoeding inhouden (bijvoorbeeld verhandelbare effecten, niet-monetaire activa en andere diensten) waarvan de reële waarde betrouwbaar kan worden bepaald; en

(e) waarvan de tegenpartij niet dezelfde is als in de ruiltransactie.

Datum van de consensus: mei 2001.

Ingangsdatum: Deze SIC-interpretatie wordt van kracht op 31 december 2001. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt volgens de overgangsbepalingen in IAS 8.46.

STANDING INTERPRETATIONS COMMITTEE INTERPRETATIE SIC-32

Immateriële activa — Kosten van websites

Alinea 11 van IAS 1 (herziene versie van 1997), Presentatie van de jaarrekening, bepaalt dat jaarrekeningen niet mogen worden omschreven als zijnde in overeenstemming met de International Accounting Standards, tenzij ze voldoen aan alle vereisten van elke toepasselijke International Accounting Standard en elke toepasselijke interpretatie van het Standing Interpretations Committee. Er wordt niet verwacht dat SIC-interpretaties van toepassing zijn op niet-materiële posten.

Referentie: IAS 38, Immateriële activa.

Probleemstelling

1. Een onderneming kan interne uitgaven doen voor de ontwikkeling en de werking van haar eigen website, voor interne of externe toegang. Een website die ontworpen is voor externe toegang kan voor verschillende doeleinden worden gebruikt, bijvoorbeeld voor de promotie van en reclame over de eigen producten en diensten van de onderneming, voor het aanbieden van elektronische diensten en voor de verkoop van producten en diensten. Een website die voor interne toegang is ontworpen, kan worden gebruikt om de beleidsregels van de onderneming op te slaan, om gegevens over klanten te bewaren en om bepaalde informatie op te zoeken.

2. De verschillende stadia in de ontwikkeling van een website zijn:

(a) Planning — dit omvat het uitvoeren van haalbaarheidsstudies, het bepalen van doelstellingen en specificaties, het evalueren van alternatieven en het selecteren van bepaalde voorkeursopties.

(b) Ontwikkeling van toepassingen en infrastructuur — dit omvat het verkrijgen van een domeinnaam, het aankopen en ontwikkelen van hardware en besturingssoftware, het installeren van ontwikkelde toepassingen en stress testing.

(c) Ontwikkeling grafisch ontwerp — dit omvat het ontwerp van de webpagina's.

(d) Ontwikkeling van inhoud — dit omvat het creëren, aankopen, voorbereiden en uploaden van informatie (tekst of afbeeldingen) voor de website vóór de ontwikkeling van de website is voltooid. Deze informatie kan ofwel worden opgeslagen in afzonderlijke databanken die in de website zijn geïntegreerd of waartoe gebruikers via de website toegang kunnen krijgen, ofwel direct in de code van de webpagina's worden geschreven.

3. Als de ontwikkeling van de website eenmaal is voltooid, begint het operationele stadium. In dit stadium zorgt de onderneming voor het onderhoud en de verbetering van de toepassingen, de infrastructuur, het grafische ontwerp en de inhoud van de website.

4. Bij de administratieve verwerking van interne uitgaven voor de ontwikkeling en de werking van de eigen website van een onderneming voor interne of externe toegang, zijn de vragen:

(a) of de website een intern gegenereerd immaterieel actief is dat onderworpen is aan de vereisten van IAS 38; en

(b) wat de gepaste verwerkingswijze is van dergelijke uitgaven.

5. Deze SIC-interpretatie is niet van toepassing op uitgaven voor de aankoop, de ontwikkeling en de werking van hardware (bijvoorbeeld webservers, testomgevingen, productieservers en internetverbindingen) die vereist is voor de website. Dergelijke uitgaven worden administratief verwerkt in overeenstemming met IAS 16, Materiële vaste activa (herziene versie van 1998). Voorts, indien een onderneming uitgaven doet voor het hosten van de website van de onderneming via een Internet-provider, worden de uitgaven op grond van IAS 8.7 en het raamwerk opgenomen als een last op het moment dat de diensten worden ontvangen.

6. IAS 38 is niet van toepassing op immateriële activa die door een onderneming worden gehouden voor verkoop in het normale verloop van de bedrijfsvoering (zie IAS 2, Voorraden, en IAS 11, Onderhanden projecten in opdracht van derden) of lease-overeenkomsten die binnen het toepassingsgebied vallen van IAS 17, Lease-overeenkomsten (herziene versie van 1997). Dienovereenkomstig is deze SIC-interpretatie niet van toepassing op uitgaven voor de ontwikkeling of werking van een website (of websoftware) bestemd voor verkoop aan een andere onderneming. Ingeval een website wordt geleasd in het kader van een operationele lease, past de lessor [BE: leasinggever] deze SIC-interpretatie toe. Ingeval een website wordt geleasd in het kader van een financiële lease, past de lessee [BE: leasingnemer] deze SIC-interpretatie toe na de eerste opname van het geleasde actief.

Consensus

7. De eigen website van een onderneming die zelf is ontwikkeld en die bestemd is voor interne of externe toegang, is een intern gegenereerd immaterieel actief dat onderworpen is aan de vereisten van IAS 38.

8. Een website die zelf ontwikkeld wordt, dient alleen te worden opgenomen als een immaterieel actief als en slechts als de onderneming tegelijkertijd voldoet aan de algemene vereisten voor opname en eerste waardering die zijn beschreven in IAS 38.19, én de vereisten van IAS 38.45. Meer specifiek kan een onderneming wellicht de vereiste vervullen van IAS 38.45 (d), namelijk aantonen hoe haar website waarschijnlijke toekomstige economische voordelen zal genereren, indien via de website bijvoorbeeld opbrengsten kunnen worden gegenereerd, met inbegrip van directe opbrengsten uit de mogelijkheid om bestellingen te plaatsen. Een onderneming kan niet aantonen hoe een website die uitsluitend of hoofdzakelijk is ontwikkeld voor de promotie van en reclame over haar eigen producten en diensten, waarschijnlijke toekomstige economische voordelen zal genereren. Bijgevolg dienen alle uitgaven voor de ontwikkeling van een dergelijke website als last te worden opgenomen op het moment dat ze worden gedaan.

9. Alle interne uitgaven voor de ontwikkeling en de werking van de eigen website van een onderneming dienen administratief te worden verwerkt in overeenstemming met IAS 38. De aard van elke activiteit waarvoor uitgaven worden gedaan (bijvoorbeeld de opleiding van werknemers en het onderhoud van de website) en het stadium van ontwikkeling of post-ontwikkeling van de website dient te worden beoordeeld om de gepaste verwerkingswijze te bepalen (in de bijlage bij deze SIC-interpretatie worden aanvullende leidraden verschaft. Bijvoorbeeld:

(a) het stadium van de planning is qua aard vergelijkbaar met de onderzoeksfase in IAS 38.42-.44. Uitgaven die in dit stadium worden gedaan dienen als last te worden opgenomen op het moment dat ze worden gedaan;

(b) het stadium van de ontwikkeling van toepassingen en infrastructuur, het stadium van het grafische ontwerp en de ontwikkeling van de inhoud — in zoverre er inhoud wordt ontwikkeld voor andere doeleinden dan de promotie van en reclame over de eigen producten en diensten van de onderneming — zijn qua aard vergelijkbaar met de ontwikkelingsfase in IAS 38.45-.52. Uitgaven die in deze stadia worden gedaan dienen te worden opgenomen in de kostprijs van een website, opgenomen als een immaterieel actief in overeenstemming met alinea 8 van deze SIC-interpretatie, indien de uitgaven direct kunnen worden toegeschreven of op een redelijke en consistente basis kunnen worden toegerekend aan de voorbereiding van de website voor zijn beoogde gebruik. Uitgaven voor de aankoop of het creëren van inhoud (behalve inhoud voor de promotie van en reclame over de eigen producten en diensten van de onderneming) die specifiek bestemd is voor een website, of uitgaven om het gebruik van de inhoud op de website mogelijk te maken (bijvoorbeeld een vergoeding voor het verkrijgen van een licentie voor reproductie) dienen te worden opgenomen in de ontwikkelingskosten als aan deze voorwaarde is voldaan. In overeenstemming met IAS 38.59 dienen uitgaven voor een immateriële post die aanvankelijk als een last was opgenomen in voorgaande jaarrekeningen, niet te worden opgenomen als onderdeel van de kostprijs van een immaterieel actief op een latere datum (bijvoorbeeld wanneer de kosten van auteursrechten volledig zijn afgeschreven, en de inhoud vervolgens op een website wordt gezet);

(c) uitgaven die zijn gedaan in het stadium van de ontwikkeling van de inhoud, in zoverre de inhoud wordt ontwikkeld om de eigen producten en diensten van een onderneming te promoten en te adverteren (bijvoorbeeld digitale foto's van producten) dienen in overeenstemming met IAS 38.57(c) als last te worden opgenomen op het moment dat ze worden gedaan. Bijvoorbeeld voor de administratieve verwerking van uitgaven voor professionele diensten voor het nemen van digitale foto's van de eigen producten van een onderneming, en voor de optimalisering van hun weergave, dienen uitgaven als last te worden opgenomen op het moment dat de professionele diensten tijdens het proces worden ontvangen, niet op het moment dat de digitale foto's op de website worden weergegeven;

(d) het operationele stadium begint wanneer de ontwikkeling van een website is voltooid. Uitgaven die in dit stadium worden gedaan, dienen als last te worden opgenomen op het moment dat ze worden gedaan, tenzij ze voldoen aan de criteria van IAS 38.60.

10. Een website die op grond van alinea 8 van deze SIC-interpretatie wordt opgenomen als een immaterieel actief, dient na de eerste opname te worden gewaardeerd door de vereisten van IAS 38.63-.78 toe te passen. De beste schatting van de gebruiksduur van een website dient kort te zijn.

Datum van de consensus: mei 2001.

Ingangsdatum: Deze SIC-interpretatie wordt van kracht op 25 maart 2002. De gevolgen van de eerste toepassing van deze SIC-interpretatie dienen administratief te worden verwerkt volgens de overgangsbepalingen van IAS 38.118-.121. Indien een website bijgevolg niet voldoet aan de criteria voor opname als een immaterieel actief, doch voorheen wel als een actief was opgenomen, dient de post op de datum waarop deze SIC-interpretatie van kracht wordt, niet langer in de balans te worden opgenomen. Indien een website bestaat en de uitgaven voor de ontwikkeling ervan voldoen aan de criteria voor opname als een immaterieel actief, maar voorheen niet als een actief waren opgenomen, dient het immaterieel actief niet te worden opgenomen op de datum waarop deze SIC-interpretatie van kracht wordt. Indien een website bestaat en de uitgaven voor de ontwikkeling ervan voldoen aan de criteria voor opname als een immaterieel actief, en deze uitgaven voorheen als een actief waren opgenomen en aanvankelijk gewaardeerd werden tegen kostprijs, wordt het aanvankelijk opgenomen bedrag geacht op gepaste wijze te zijn bepaald.

▼M5 —————

▼M4

IFRIC-INTERPRETATIE 1

Wijzigingen in bestaande verplichtingen voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichtingen

REFERENTIES

IAS 1

Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2003)

IAS 8

Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten

IAS 16

Materiële vaste activa (herziene versie van 2003)

IAS 23

Financieringskosten

IAS 36

Bijzondere waardevermindering van activa (herziene versie van 2004)

IAS 37

Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa

ACHTERGROND

1. Veel entiteiten hebben verplichtingen om materiële vaste activa te ontmantelen, over te plaatsen en te herstellen. In deze interpretatie worden dergelijke verplichtingen „verplichtingen voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichtingen”, genoemd. Volgens IAS 16 omvat de kostprijs van een materieel vast actief de eerste schatting van de ontmantelings- en overplaatsingskosten van het materieel vast actief en de herstelkosten van de locatie waar het actief zich bevindt, waarvoor de verplichting door de entiteit wordt aangegaan, ofwel op het moment waarop het actief wordt verworven ofwel als gevolg van het feit dat het materieel gedurende een bijzondere periode is gebruikt voor andere doeleinden dan voor de productie van voorraden gedurende die periode. In IAS 37 bevat vereisten voor de wijze waarop verplichtingen voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichtingen moeten worden gewaardeerd. Deze interpretatie voorziet in leidraden voor de wijze waarop het effect van wijzigingen in de waardering op bestaande verplichtingen voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichtingen moet worden verwerkt.

TOEPASSINGSGEBIED

2. Deze interpretatie is van toepassing op wijzigingen in de waardering van alle bestaande verplichtingen voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichtingen die zowel:

(a) als onderdeel van de kostprijs van een materieel vast actief zijn opgenomen overeenkomstig IAS 16;

en

(b) als een verplichting zijn opgenomen overeenkomstig IAS 37

Bijvoorbeeld, een verplichting voor ontmanteling, herstel of een soortgelijke verplichting kan bestaan voor de ontmanteling van een fabriek, het herstellen van milieuschade veroorzaakt door winningsindustrieën of het overplaatsen van een installatie.

PROBLEEMSTELLING

3. Deze interpretatie behandelt de wijze waarop het effect van de volgende gebeurtenissen, die de waardering wijzigen van een bestaande verplichting voor ontmanteling, herstel of een soortgelijke verplichting, dient te worden verwerkt:

(a) een wijziging in de geschatte uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen (bijvoorbeeld kasstromen) die vereist is om de verplichting af te wikkelen;

(b) een wijziging in de actuele, marktconforme disconteringsvoet zoals gedefinieerd in alinea 47 van IAS 37 (dit omvat wijzigingen in de tijdswaarde van geld en de aan de verplichting verbonden risico’s);

en

(c) een toename die het verstrijken van de tijd weerspiegelt (ook wel het „verloop” van het disconto genoemd).

CONSENSUS

4. Wijzigingen in de waardering van een bestaande verplichting voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichting als gevolg van wijzigingen in het geschatte tijdstip of bedrag van de uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen die vereist zijn om de verplichting af te wikkelen, of een wijziging in de disconteringsvoet, dienen overeenkomstig de navolgende alinea’s 5 tot en met 7 te worden verwerkt.

5. Indien het desbetreffende actief gewaardeerd wordt tegen kostprijsmodel:

(a) ingevolge (b), dienen wijzigingen in de verplichting te worden toegevoegd aan, of afgetrokken te worden van de kostprijs van het desbetreffende actief in de verslagperiode.

(b) het bedrag afgetrokken van de kostprijs van het actief mag niet groter zijn dan zijn boekwaarde. Wanneer de afname van de verplichting de boekwaarde van het actief overtreft, dient het surplus onmiddellijk te worden opgenomen in de winst- en verliesrekening.

(c) wanneer de wijzigingen een toename van de kostprijs van een actief tot gevolg hebben, dient de entiteit te beoordelen of dit een aanwijzing is dat de nieuwe boekwaarde van het actief mogelijk niet volledig realiseerbaar is. Wanneer er sprake is van een dergelijke aanwijzing, dient de entiteit het actief te toetsen op bijzondere waardevermindering door zijn realiseerbare waarde te schatten en dient zij een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies te verwerken overeenkomstig IAS 36.

6. Indien het desbetreffende actief wordt gewaardeerd volgens het herwaarderingsmodel:

(a) wijzigingen in de verplichting veranderen de herwaarderingsreserve of het herwaarderingstekort dat in het verleden voor dat actief was opgenomen; zodat:

(i) een afname van de verplichting dient (ingevolge (b)) rechtstreeks te worden toegevoegd aan de herwaarderingsreserve, tenzij ze dient opgenomen te worden in de winst- of verliesrekening, wanneer ze een terugboeking is van het herwaarderingstekort voor dat actief, dat in het verleden in de winst- en verliesrekening was opgenomen. In dit geval dient de afname in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen;

(ii) een toename van de verplichting dient in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen, behalve wanneer de herwaarderingsreserve voor het desbetreffende actief een creditsaldo heeft; in dat geval dient de toename rechtstreeks te worden verwerkt in de herwaarderingsreserve.

(b) wanneer in voorkomend geval een afname van de verplichting de boekwaarde overtreft die zou zijn opgenomen indien het actief volgens het kostprijsmodel zou zijn geboekt, dient het surplus onmiddellijk te worden opgenomen in de winst- en verliesrekening.

(c) een wijziging in de verplichting is een aanwijzing dat het actief mogelijk dient te worden geherwaardeerd om ervoor te zorgen dat de boekwaarde niet beduidend verschilt van de boekwaarde die zou worden bepaald op basis van de reële waarde op de balansdatum. Met elke dusdanige herwaardering dient rekening te worden gehouden bij de bepaling van de bedragen die in de winst- en verliesrekening en het eigen vermogen moeten worden opgenomen ingevolge (a). Wanneer een herwaardering noodzakelijk is, dienen alle activa van die categorie te worden geherwaardeerd.

(d) IAS 1 vereist dat elke bate of last, die rechtstreeks in het eigen vermogen is opgenomen, wordt vermeld in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen. Bij naleving van deze vereiste dient de wijziging in de herwaarderingsreserve, die voortvloeit uit een wijziging in de verplichting, afzonderlijk te worden geïdentificeerd en als zodanig te worden vermeld.

7. Het aangepaste af te schrijven bedrag van het actief wordt over zijn volledige gebruiksduur afgeschreven. Wanneer het desbetreffende actief eenmaal aan het einde van zijn gebruiksduur is gekomen, dienen daarom alle latere wijzigingen in de verplichting, wanneer deze zich voordoen, in de winst- en verliesrekening te worden opgenomen. Dit geldt zowel voor het kostprijsmodel als het herwaarderingsmodel.

8. De lasten die voortvloeien uit periodieke oprenting dienen als financieringskosten te worden opgenomen Het periodieke verlopen van het disconto dient bij het plaatsvinden als financieringskosten te worden opgenomen in de winst- en verliesrekening. De volgens IAS 23 toegestane alternatieve verwerkingswijze voor activering is niet toegestaan.

INGANGSDATUM

9. Een entiteit dient deze Interpretatie toe te passen voor verslagperioden die op of na 1 september 2004 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Indien een entiteit deze Interpretatie toepast voor verslagperioden die aanvangen vóór 1 september 2004, dient zij dit feit te vermelden.

OVERGANG

10. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt volgens de vereisten van IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten. ( 55 )

BIJLAGE

Wijzigingen in IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast op verslagperioden die op of na 1 september 2004 aanvangen. Als een entiteit deze Interpretatie toepast op een eerdere verslagperiode, dienen deze wijzigingen op deze eerdere verslagperiode te worden toegepast.

A1 IFRS 1 De eerste toepassing van de International Financial Reporting Standards en de begeleidende documenten zijn als volgt gewijzigd.

In alinea 12 van de International Financial Reporting Standards is de verwijzing naar alinea’s 13 tot en met 25D gewijzigd in de verwijzing naar alinea’s 13 tot en met 25E.

De subalinea’s 13(h) en (i) van de International Financial Reporting Standards zijn gewijzigd en subalinea (j) is toegevoegd, en luiden als volgt:

(h) op aandelen gebaseerde betalingstransacties (alinea’s 25B en 25C);

(i) verzekeringscontracten (alinea 25 D);

en

(j) verplichtingen voor ontmanteling opgenomen in de kostprijs van materiële vaste activa (alinea 25E).

In de International Financial Reporting Standards zijn een nieuw kopje en alinea 25E ingevoegd die als volgt luiden:

Wijzigingen in bestaande verplichtingen voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichtingen opgenomen in de kostprijs van materiële vaste activa

25E IFRIC 1 Wijzigingen in bestaande verplichtingen voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichtingen vereist dat bepaalde wijzigingen in een bestaande verplichting voor ontmanteling, herstel of een soortgelijke verplichting toegevoegd of afgetrokken worden van de kostprijs van het actiefwaarop de wijziging betrekking heeft; het aangepaste af te schrijven bedrag van het actief wordt dan op prospectieve wijze afgeschreven over zijn resterende gebruiksduur. Een eerste toepasser hoeft niet aan deze vereisten te voldoen voor wijzigingen in dergelijke verplichtingen die zich vóór de overgangsdatum naar IFRSs hebben voorgedaan. Indien een eerste toepasser gebruik maakt van deze vrijstelling, dient zij:

(a) de verplichting te waarderen op de overgangsdatum naar IFRSs, overeenkomstig IAS 37;

(b) het bedrag te schatten dat zou zijn opgenomen in de kostprijs van het desbetreffende actief, op het tijdstip waarop de verplichting is ontstaan, door de verplichting contant te maken naar die datum gebruikmakend van haar beste schatting van de historische, voor risico aangepaste disconteringsvoeten die op die verplichting van toepassing zou zijn geweest tijdens de tussenperiode, voor zover de verplichting binnen het toepassingsgebied van de IFRIC 1 valt;

en

(c) op de overgangsdatum naar IFRSs, de geaccumuleerde afschrijvingen op dat bedrag te berekenen, op basis van de actuele schatting van de gebruiksduur van het actief, door de afschrijvingsmethode toe te passen waarvoor de entiteit in overeenstemming met de International Financial Reporting Standards heeft gekozen.

▼M7

IFRIC-INTERPRETATIE 2

Aandelen van leden in coöperatieve entiteiten en soortgelijke instrumenten

Referenties

 IAS 32 Financiële instrumenten: informatieverschaffing en presentatie (herziene versie van 2003)

 IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering (herziene versie van 2003)

ACHTERGROND

1. Coöperaties en andere soortgelijke entiteiten worden door groepen personen opgericht om te voldoen aan gemeenschappelijke economische of sociale behoeften. Nationale wetgeving definieert een coöperatie gewoonlijk als een vereniging die ernaar streeft de economische vooruitgang van haar leden te bevorderen door middel van een gezamenlijke bedrijfsactiviteit (het principe van zelfhulp). De belangen van leden in een coöperatie worden vaak bestempeld als aandelen, participatiebewijzen en dergelijke, en worden hierna „aandelen van leden” genoemd.

2. In IAS 32 worden de grondslagen vastgelegd voor de indeling van financiële instrumenten als financiële verplichtingen of eigen vermogen. Deze grondslagen zijn met name van toepassing op de indeling van instrumenten met terugneemverplichting („puttable instruments”) die door de houder aan de emittent mogen worden aangeboden in ruil voor geldmiddelen of een ander financieel instrument. De toepassing van deze grondslagen op aandelen van leden in coöperatieve entiteiten en op soortgelijke instrumenten is moeilijk. Sommige gebruikers van de door de International Accounting Standards Board uitgebrachte standaarden hebben gevraagd om inzicht te verschaffen in de wijze waarop de grondslagen van IAS 32 van toepassing zijn op aandelen van leden en op soortgelijke instrumenten met bepaalde kenmerken, en de omstandigheden waarin die kenmerken de classificatie als verplichtingen of eigen vermogen beïnvloeden.

TOEPASSINGSGEBIED

3. Deze interpretatie is van toepassing op financiële instrumenten die binnen het toepassingsgebied van IAS 32 vallen, met inbegrip van financiële instrumenten die zijn uitgegeven aan leden van coöperatieve entiteiten en waaruit het eigendomsbelang van de leden in de entiteit blijkt. Deze interpretatie is niet van toepassing op financiële instrumenten die zullen of kunnen worden afgewikkeld in de eigen-vermogensinstrumenten van een entiteit.

PROBLEEMSTELLING

4. Vele financiële instrumenten, waaronder aandelen van leden, hebben kenmerken van eigen vermogen, waaronder stem- en dividendrechten. Sommige financiële instrumenten geven de houder het recht om terugbetaling te vragen in ruil voor geldmiddelen of een ander financieel actief, maar kunnen bepaalde terugbetalingsbeperkingen inhouden of hieraan onderworpen zijn. Hoe moeten die terugbetalingsvoorwaarden worden beoordeeld bij het bepalen van de classificatie van financiële instrumenten als verplichting dan wel als eigen vermogen?

CONSENSUS

5. Het contractuele recht van de houder van een financieel instrument (inclusief aandelen van leden in coöperatieve entiteiten) om terugbetaling te vragen, houdt op zich niet in dat dat financiële instrument als een financiële verplichting moet worden ingedeeld. In plaats daarvan moet de entiteit alle voorwaarden van het financieel instrument in aanmerking nemen bij het bepalen van de classificatie van het instrument als een financiële verplichting of eigen vermogen. Deze voorwaarden omvatten toepasselijke lokale wet- en regelgeving en de statuten van de entiteit die van kracht zijn op de datum van de classificatie, maar geen verwachte toekomstige wijzigingen van deze wet- en regelgeving of statuten.

6. Aandelen van leden die als eigen vermogen zouden worden ingedeeld indien de leden geen recht hadden om terugbetaling te vragen, zijn eigen vermogen indien aan een van de in alinea 7 en 8 beschreven voorwaarden is voldaan. Direct opvraagbare deposito's, inclusief rekeningen-courant, depositorekeningen en soortgelijke contracten die ontstaan wanneer leden als klanten optreden, zijn financiële verplichtingen van de entiteit.

7. Aandelen van leden zijn eigen vermogen indien de entiteit een onvoorwaardelijk recht heeft om terugbetaling op de aandelen van leden te weigeren.

8. Lokale wet- en regelgeving of de statuten van een entiteit kunnen verschillende soorten verbodsbepalingen bevatten met betrekking tot de terugbetaling op aandelen van leden, bijvoorbeeld een onvoorwaardelijk verbod of een verbod op basis van liquiditeitscriteria. Indien de lokale wet- en regelgeving of de statuten van de entiteit terugbetaling onvoorwaardelijk verbieden, zijn de aandelen van leden eigen vermogen. Bepalingen in de lokale wet- en regelgeving of de statuten van een entiteit die terugbetaling alleen verbieden indien aan bepaalde voorwaarden, zoals liquiditeitsbeperkingen, al dan is voldaan, leiden er echter niet toe dat aandelen van leden eigen vermogen zijn.

9. Een onvoorwaardelijk verbod kan absoluut zijn, in die zin dat elke aflossing verboden is. Een onvoorwaardelijk verbod kan gedeeltelijk zijn, in die zin dat het de aflossing van aandelen van leden verbiedt indien die terugbetaling ertoe zou leiden dat het aantal aandelen van leden of het bedrag van het gestorte kapitaal op aandelen van leden onder een bepaald niveau valt. De aandelen van leden boven het niveau waarvoor het terugbetalingsverbod geldt, zijn een verplichting, tenzij de entiteit een onvoorwaardelijk recht heeft om terugbetaling te weigeren zoals beschreven in alinea 7. In sommige gevallen en van tijd tot tijd kan het aantal aandelen of het bedrag van het gestorte kapitaal dat onderworpen is aan een terugbetalingsverbod veranderen. Een dergelijke verandering in het terugbetalingsverbod leidt tot een overboeking tussen financiële verplichtingen en eigen vermogen.

10. Bij eerste opname zal de entiteit haar financiële verplichting tot terugbetaling waarderen tegen reële waarde. In geval van aandelen van leden met een terugbetalingskenmerk bepaalt de entiteit de reële waarde van de financiële verplichting voor terugbetaling op ten minste het maximumbedrag dat betaalbaar is op grond van de terugbetalingsbepalingen van haar statuten of het toepasselijk recht, gedisconteerd vanaf de eerste datum waarop het bedrag kan worden opgeëist (zie voorbeeld 3).

11. Zoals voorgeschreven door alinea 35 van IAS 32 worden uitkeringen aan houders van eigen-vermogensinstrumenten direct in het eigen vermogen verwerkt, na aftrek van eventuele winstbelastingvoordelen. Rente, dividenden en andere opbrengsten in verband met als financiële verplichtingen ingedeelde financiële instrumenten zijn lasten, ongeacht of die betaalde bedragen in juridische zin als dividenden, rente of andere opbrengsten zijn aangemerkt.

12. De bijlage, die integraal deel uitmaakt van de consensus, geeft voorbeelden van de toepassing van deze consensus.

INFORMATIEVERSCHAFFING

13. Wanneer een verandering in het terugbetalingsverbod leidt tot een overboeking tussen financiële verplichtingen en eigen vermogen, dient de entiteit het bedrag, het tijdstip en de reden voor de overboeking afzonderlijk te vermelden.

INGANGSDATUM

14. De ingangsdatum en overgangsbepalingen van deze IFRIC-interpretatie zijn dezelfde als die voor IAS 32 (herziene versie van 2003). Een entiteit dient deze interpretatie toe te passen op verslagperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Als een entiteit deze interpretatie toepast op een verslagperiode die aanvangt vóór 1 januari 2005, dient zij dit feit te vermelden. Deze interpretatie dient retroactief te worden toegepast.

BIJLAGE

VOORBEELDEN VAN TOEPASSING VAN DE CONSENSUS

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de interpretatie.

A1 In deze bijlage zijn zeven voorbeelden van de toepassing van de IFRIC-consensus beschreven. De voorbeelden vormen geen limitatieve lijst; er zijn ook andere feitelijke situaties mogelijk. Bij elk voorbeeld wordt ervan uitgegaan dat er, afgezien van de voorwaarden die in de feiten van het voorbeeld zijn beschreven, geen andere voorwaarden zijn op basis waarvan het financieel instrument als een financiële verplichting moet worden geclassificeerd.

ONVOORWAARDELIJK RECHT OM TERUGBETALING TE WEIGEREN (alinea 7)

A2 De statuten van de entiteit stellen dat de entiteit vrij kan kiezen om terugbetalingen te doen. De statuten weiden niet verder uit over of vermelden geen verdere beperkingen van die beslissingsvrijheid. De entiteit heeft in haar bestaan nooit geweigerd om aandelen van leden terug te betalen, hoewel de raad van bestuur hiertoe gerechtigd is.

A3 De entiteit heeft een onvoorwaardelijk recht om terugbetaling te weigeren en de aandelen van leden zijn eigen vermogen. In IAS 32 zijn de classificatiegrondslagen vastgelegd die gebaseerd zijn op de voorwaarden van het financiële instrument en wordt vastgesteld dat het feit dat er in het verleden op vrijwillige basis betalingen werden gedaan, of dat er een voornemen is om dergelijke betalingen te doen, geen aanleiding geeft tot indeling als financiële verplichting. In alinea TL26 van IAS 32 wordt het volgende gesteld:

Indien de preferente aandelen niet-aflosbaar zijn, wordt de classificatie bepaald op basis van de overige aan de preferente aandelen verbonden rechten. De classificatie wordt gebaseerd op een beoordeling van de economische realiteit van de contractuele afspraken en de definitie van een financiële verplichting en van een eigen-vermogensinstrument. Indien uitkeringen aan de houders preferente aandelen, ongeacht of deze cumulatief of niet-cumulatief zijn, op initiatief van de emittenten plaatsvinden, zijn de aandelen eigen-vermogensinstrumenten. De classificatie van een preferent aandeel als eigen-vermogensinstrument of financiële verplichting wordt niet beïnvloed door bijvoorbeeld:

a) een verleden waarin frequent uitkeringen zijn gedaan;

b) een voornemen om in de toekomst uitkeringen te doen;

c) de mogelijk negatieve gevolgen voor de prijs van gewone aandelen van de emittent indien de uitkeringen niet worden gedaan (vanwege beperkingen ten aanzien van dividendbetalingen op de gewone aandelen indien er op preferente aandelen geen dividend wordt uitgekeerd);

d) de omvang van de reserves van de emittent;

e) de verwachtingen van een emittent ten aanzien van de winst of het verlies over de periode; of

f) de mogelijkheid van de emittent om al dan niet het winst- of verliesbedrag over de periode te beïnvloeden.

A4 De statuten van de entiteit stellen dat de entiteit vrij kan kiezen om terugbetalingen te doen. De statuten stellen echter eveneens dat een terugbetalingsverzoek automatisch wordt goedgekeurd, tenzij de entiteit geen betalingen kan uitvoeren zonder de lokale regelgeving met betrekking tot liquiditeit of reserves te overtreden.

A5 De entiteit heeft geen onvoorwaardelijk recht om terugbetaling te weigeren en de aandelen van leden zijn een financiële verplichting. De bovenbeschreven beperkingen zijn gebaseerd op de mogelijkheid van de entiteit om haar verplichting af te wikkelen. Ze beperken terugbetalingen alleen indien niet aan de vereisten inzake liquiditeit of reserves is voldaan en dan alleen tot het moment hieraan is voldaan. Derhalve leiden ze niet, op grond van de in IAS 32 vastgelegde grondslagen, tot de indeling van het financieel instrument als eigen vermogen. Alinea TL25 van IAS 32 stelt het volgende:

Er kunnen preferente aandelen worden uitgegeven met verschillende rechten. Om vast te stellen of een preferent aandeel een financiële verplichting of een eigen-vermogensinstrument is, beoordeelt een emittent de specifieke aan het aandeel verbonden rechten om te bepalen of de wezenlijke kenmerken van het aandeel voldoen aan die van een financiële verplichting. Een preferent aandeel dat bijvoorbeeld voorziet in de aflossing op een bepaalde datum of afhankelijk van de keuze van de houder bevat een financiële verplichting, omdat de emittent een verplichting heeft om financiële activa aan de houder van het aandeel over te dragen. Deze verplichting gaat niet teniet indien de emittent, ondanks de contractuele plicht, niet in staat is aan de verplichting tot aflossing van een eigen preferent aandeel te voldoen, ongeacht of dit het gevolg is van een gebrek aan middelen, een wettelijke beperking of onvoldoende winst of reserves. [Nadruk toegevoegd]

TERUGBETALINGSVERBOD (alinea 8 en 9)

A6 Een coöperatieve entiteit heeft in het verleden op verschillende datums en voor verschillende bedragen aandelen aan zijn leden uitgegeven, namelijk:

a) op 1 januari 20x1 100 000 aandelen tegen CU 10 per aandeel (CU 1 000 000;

b) op 1 januari 20x2 100 000 aandelen tegen CU 20 per aandeel (CU 2 000 000, wat de totale waarde van de iutgegeven aandelen op CU 3 000 000 brengt).

De aandelen worden op verzoek terugbetaald tegen het bedrag waarvoor ze werden uitgegeven.

A7 In de statuten van de entiteit is vermeld dat het totaal van de terugbetalingen niet groter mag zijn dan 20 % van het hoogste aantal aandelen van leden dat ooit heeft uitgestaan. Op 31 december 20x2 had de entiteit 200 000 uitstaande aandelen. Dit is het hoogste aantal aandelen van leden dat ooit uitstond en er zijn in het verleden geen aandelen terugbetaald. Op 1 januari 20x3 wijzigde de entiteit haar statuten en verhoogde ze het niveau van het toegestane aantal cumulatieve terugbetalingen tot 25 % van het hoogste aantal aandelen van haar leden dat ooit heeft uitgestaan.

A8 Aandelen van leden boven het terugbetalingsverbod zijn financiële verplichtingen. De coöperatieve entiteit waardeert deze financiële verplichting bij eerste opname tegen reële waarde. Omdat deze aandelen op verzoek worden terugbetaald, bepaalt de coöperatieve entiteit de reële waarde van dergelijke financiële verplichtingen zoals voorgeschreven door alinea 49 van IAS 39, waarin het volgende is vermeld: „De reële waarde van een financiële verplichting met een kenmerk van directe opeisbaarheid (bijvoorbeeld een direct opvraagbaar deposito) is minimaal gelijk aan het onmiddellijk opeisbare bedrag …” Bijgevolg classificeert de coöperatieve entiteit als financiële verplichting het maximumbedrag dat op grond van de terugbetalingsbepalingen onmiddellijk opeisbaar is.

A9 Op 1 januari 20x1 bedraagt het maximumbedrag dat op grond van de terugbetalingsbepalingen betaalbaar is 20 000 aandelen tegen CU 10 per aandeel. Bijgevolg classificeert de entiteit CU 200 000 als financiële verplichting en CU 800 000 als eigen vermogen. Als gevolg van de nieuwe uitgifte van aandelen tegen CU 20 stijgt op 1 januari 20x2 het maximumbedrag dat op grond van de terugbetalingsbepalingen betaalbaar is tot 40 000 aandelen tegen CU 20 per aandeel. De uitgifte van extra aandelen tegen CU 20 creëert een nieuwe verplichting die bij eerste opname wordt gewaardeerd tegen reële waarde. De verplichting na uitgifte van deze aandelen bedraagt 20 % van de totale uitstaande aandelen (200 000), gewaardeerd tegen CU 20, ofwel CU 800 000. Dit vereist de opname van een aanvullende verplichting van CU 600 000. In dit voorbeeld wordt er geen winst of verlies opgenomen. Bijgevolg classificeert de entiteit nu CU 800 000 als financiële verplichting en CU 2 200 000 als eigen vermogen. Dit voorbeeld gaat ervan uit dat deze bedragen tussen 1 januari 20x1 en 31 december 20x2 niet veranderen.

A10 Na de wijziging van haar statuten kan de coöperatieve entiteit verplicht worden maximaal 25 % van haar uitstaande aandelen, ofwel ten hoogste 50 000 aandelen, af te lossen tegen CU 20 per aandeel. Bijgevolg classificeert de coöperatieve entiteit op 1 januari 20x3 een bedrag van CU 1 000 000 als financiële verplichting, zijnde het maximumbedrag dat op grond van de terugbetalingsbepalingen onmiddellijk opeisbaar is, zoals bepaald in overeenstemming met alinea 49 van IAS 39. Derhalve boekt de entiteit op 1 januari 20x3 een bedrag van CU 200 000 vanuit het eigen vermogen over naar de financiële verplichtingen, waarbij CU 2 000 000 als eigen vermogen geclassificeerd blijft. In dit voorbeeld neemt de entiteit geen winst of verlies op naar aanleiding van de overboeking op.

A11 De lokale wetgeving met betrekking tot de activiteiten van coöperaties, of de statuten van de entiteit, verbiedt, respectievelijk verbieden, dat een entiteit aandelen van leden terugbetaalt indien het gestorte kapitaal van aandelen van leden hierdoor zou dalen tot onder 75 % van het hoogste bedrag van gestort kapitaal op aandelen van leden. Voor een bepaalde coöperatie is het hoogste bedrag CU 1 000 000. Op de balansdatum bedraagt het saldo van het gestorte kapitaal CU 900 000.

A12 In dit geval zou CU 750 000 als eigen vermogen en CU 150 000 als financiële verplichting worden geclassificeerd. Naast de reeds aangehaalde alinea's wordt in alinea 18 b) van IAS 32 onder meer het volgende vermeld:

… een financieel instrument dat de houder het recht geeft om het instrument door de emittent te laten terugnemen in ruil voor geldmiddelen of een ander financieel actief (een instrument met terugneemverplichting(„puttable instrument”)), is een financiële verplichting. Dit is zelfs het geval indien het bedrag van de geldmiddelen of de andere financiële activa wordt bepaald op basis van een index of een andere grootheid die kan stijgen en dalen, of indien de juridische vorm van het instrument met terugneemverplichting de houder recht geeft op een overblijvend aandeel in de activa van een emittent. Het bestaan van een optie voor de houder om het instrument door de emittent te laten terugnemen in ruil voor geldmiddelen of een ander financieel actief, betekent dat het instrument met terugneemverplichting voldoet aan de definitie van een financiële verplichting.

A13 Het in dit voorbeeld beschreven terugbetalingsverbod verschilt van de beperkingen die zijn beschreven in alinea 19 en TL25 van IAS 32. Die beperkingen zijn beperkingen op de mogelijkheid van de entiteit om het bedrag dat op een financiële verplichting verschuldigd is, te betalen, d.w.z. de beperkingen beletten betaling van de verplichting alleen indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Dit voorbeeld beschrijft daarentegen een onvoorwaardelijk terugbetalingsverbod boven een bepaald bedrag, ongeacht of de entiteit in staat is aandelen van leden terug te betalen (bijvoorbeeld gezien haar liquiditeitspositie, winsten of uitkeerbare reserves). In feite belet het terugbetalingsverbod dat de entiteit een financiële verplichting aangaat om meer dan een bepaald bedrag aan gestort kapitaal terug te betalen. Bijgevolg is het gedeelte van de aandelen dat aan het terugbetalingsverbod onderworpen is, geen financiële verplichting. Hoewel de aandelen van ieder lid mogelijk individueel terugbetaalbaar zijn, is een deel van de totale uitstaande aandelen in geen geval terugbetaalbaar, behalve bij liquidatie van de entiteit.

A14 De feiten van dit voorbeeld zijn dezelfde als in voorbeeld 4. Daarnaast gelden er op de balansdatum liquiditeitsvereisten in het lokale rechtsgebied op grond waarvan het een entiteit verboden is aandelen van leden terug te betalen, tenzij haar kasreserves en beleggingen op korte termijn een bepaald bedrag overschrijden. Het effect van deze liquiditeitsvereisten op de balansdatum is dat de entiteit niet meer dan CU 50 000 kan betalen om aandelen van leden terug te betalen.

A15 Zoals in voorbeeld 4 classificeert de entiteit CU 750 000 als eigen vermogen en CU 150 000 als een financiële verplichting. Dit houdt verband met het feit dat het als een verplichting geclassificeerde bedrag gebaseerd is op het onvoorwaardelijke recht van de entiteit om terugbetaling te weigeren en niet op voorwaardelijke beperkingen die terugbetaling alleen verbieden indien aan de liquiditeits- of andere voorwaarden is voldaan en dan alleen tot het moment waarop hieraan is voldaan. De bepalingen van alinea 19 en TL25 van IAS 32 zijn in dit geval van toepassing.

A16 De statuten van de entiteit verbieden dat de entiteit aandelen van leden terugbetaalt, behoudens voorzover tijdens de voorgaande drie jaaropbrengsten zijn ontvangen uit de uitgifte van aanvullende aandelen van leden aan nieuwe of bestaande leden. Opbrengsten uit de uitgifte van aandelen van leden moeten worden aangewend om aandelen terug te betalen waarvoor leden een terugbetalingsverzoek hebben ingediend. Tijdens de voorgaande drie jaar bedroegen de opbrengsten uit de uitgifte van aandelen van leden CU 12 000 en werden er geen aandelen van leden terugbetaald.

A17 De entiteit classificeert CU 12 000 van de aandelen van leden als financiële verplichting. In overeenstemming met de in voorbeeld 4 beschreven conclusies zijn aandelen van leden die onderworpen zijn aan een onvoorwaardelijk terugbetalingsverbod geen financiële verplichting. Een dergelijk onvoorwaardelijk verbod is van toepassing op een bedrag gelijk aan de opbrengst van uitgegeven aandelen vóór de voorgaande drie jaar, en dus wordt dit bedrag als eigen vermogen ingedeeld. Een bedrag gelijk aan de opbrengst uit aandelen uitgegeven tijdens de voorgaande drie jaar is echter niet onderworpen aan een onvoorwaardelijk terugbetalingsverbod. Derhalve geven de opbrengsten uit de uitgifte van aandelen van leden in de voorgaande drie jaar aanleiding tot financiële verplichtingen tot ze niet meer beschikbaar zijn voor de terugbetaling op aandelen van leden. Bijgevolg heeft de entiteit een financiële verplichting die gelijk is aan de opbrengst van aandelen uitgegeven tijdens de drie voorgaande jaren, na aftrek van eventuele terugbetalingen tijdens die periode.

A18 De entiteit is een coöperatieve bank. De lokale wetgeving met betrekking tot de activiteiten van coöperatieve banken bepaalt dat ten minste 50 % van de totale „uitstaande verplichtingen” (een begrip dat volgens de definitie in de wettelijke voorschriften het ledenkapitaal omvat) van de entiteit moet bestaan uit gestort ledenkapitaal. Het voorschrift heeft tot gevolg dat indien alle uitstaande verplichtingen van een coöperatieve entiteit aandelen van leden zijn, de entiteit ze alle kan terugbetalen. Op 31 december 20x1 heeft de entiteit totale uitstaande verplichtingen van CU 200 000, waarvan CU 125 000 bestaat uit het ledenkapitaal. De voorwaarden van het ledenkapitaal staan, indien hierom wordt verzocht, terugbetaling op de aandelen toe en er zijn in de statuten van de entiteit geen terugbetalingsbeperkingen vermeld.

A19 In dit voorbeeld zijn de aandelen van leden ingedeeld als financiële verplichting. Het terugbetalingsverbod is vergelijkbaar met de beperkingen die in alinea 19 en TL25 van IAS 32 zijn beschreven. De beperking is een voorwaardelijke beperking van de mogelijkheid van de entiteit om het bedrag dat op een financiële verplichting verschuldigd is, te betalen, dat wil zeggen de beperking belet betaling van de verplichting alleen indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De entiteit zou bijvoorbeeld verplicht kunnen worden het volledige bedrag van aandelen van leden (CU 125 000) terug te betalen indien ze al haar andere verplichtingen (CU 75 000) afloste. Bijgevolg belet het terugbetalingsverbod de entiteit niet om een financiële verplichting aan te gaan om meer dan een bepaald aantal aandelen van leden of een bepaald bedrag aan gestort kapitaal af te lossen. Het verbod laat de entiteit toe terugbetalingen alleen uit te stellen tot aan een voorwaarde is voldaan, namelijk de terugbetaling van andere verplichtingen. Aandelen van leden in dit voorbeeld zijn niet onderworpen aan een onvoorwaardelijk terugbetalingsverbod en worden bijgevolg geclassificeerd als financiële verplichting.

▼M10

IFRIC-INTERPRETATIE 4

Vaststelling of een overeenkomst een leaseovereenkomst bevat

REFERENTIES

IAS 8Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten

IAS 16Materiële vaste activa (herziene versie van 2003)

IAS 17Leaseovereenkomsten (herziene versie van 2003)

IAS 38Immateriële activa (herziene versie van 2004)

ACHTERGROND

1. Een entiteit kan een overeenkomst aangaan die bestaat uit een transactie of een reeks verbonden transacties die niet de juridische vorm van een leaseovereenkomst heeft maar waarmee een gebruiksrecht op een actief (bijvoorbeeld een materieel vast actief) wordt verleend in ruil voor een betaling of een reeks betalingen. Hierna volgen enkele voorbeelden van overeenkomsten waarmee een entiteit (de leverancier) een dergelijk recht op het gebruik van een actief kan verlenen aan een andere entiteit (de koper), vaak samen met daarmee verband houdende diensten:

 uitbestedingsovereenkomsten (bijvoorbeeld de uitbesteding van de gegevensverwerkingsfuncties van een entiteit);

 overeenkomsten in de telecommunicatiesector waarmee leveranciers van netwerkcapaciteit contracten afsluiten om kopers rechten op capaciteit te verstrekken;

 „take-or-pay”-contracten en soortgelijke contracten op grond waarvan kopers bepaalde bedragen dienen te betalen ongeacht het feit of ze de contractueel overeengekomen producten of diensten afnemen (bijvoorbeeld een „take-or-pay”-contract om nagenoeg de volledige door een elektriciteitsgenerator van een leverancier opgewekte stroom af te nemen).

2. Deze interpretatie bevat richtlijnen om vast te stellen of dergelijke overeenkomsten een leaseovereenkomst zijn of bevatten die administratief moet worden verwerkt in overeenstemming met IAS 17. Deze interpretatie geeft geen richtlijnen voor het bepalen hoe een dergelijke leaseovereenkomst op grond van IAS 17 dient te worden geclassificeerd.

3. In sommige overeenkomsten is het onderliggende leaseobject een deel van een groter actief. Deze IFRIC-interpretatie behandelt niet hoe moet worden vastgesteld of een deel van een groter actief zelf het onderliggende actief binnen het bestek van IAS 17 is. Overeenkomsten waarbij het onderliggende actief een eenheid volgens IAS 16 of IAS 38 zou vertegenwoordigen, vallen echter wel binnen het toepassingsgebied van deze interpretatie.

TOEPASSINGSGEBIED

4. Deze interpretatie is niet van toepassing op overeenkomsten die een leaseovereenkomst zijn of bevatten die buiten het toepassingsgebied van IAS 17 valt.

PROBLEEMSTELLING

5. In deze interpretatie worden de volgende onderwerpen behandeld:

a) hoe dient te worden bepaald of een overeenkomst een leaseovereenkomst is of bevat zoals gedefinieerd in IAS 17;

b) wanneer dient te worden (her)beoordeeld of een overeenkomst een leaseovereenkomst is of bevat, en

c) als een overeenkomst een leaseovereenkomst is of bevat, hoe moeten de betalingen voor de leaseovereenkomst dan worden gescheiden van betalingen voor andere elementen in de overeenkomst.

CONSENSUS

Vaststelling of een overeenkomst een leaseovereenkomst is of bevat

6. De vaststelling of een overeenkomst een leaseovereenkomst is of bevat dient te worden gebaseerd op de economische realiteit van de overeenkomst en vereist een beoordeling van het feit of:

a) de nakoming van de overeenkomst afhankelijk is van het gebruik van een of meer specifieke activa (het actief), en

b) de overeenkomst een recht op het gebruik van het actief overdraagt.

De nakoming van de overeenkomst is afhankelijk van het gebruik van een specifiek actief

7. Hoewel het mogelijk is dat in een overeenkomst een bepaald actief expliciet wordt gespecificeerd, is het niet het leaseobject indien de nakoming van de overeenkomst niet afhankelijk is van het gebruik van dat specifieke actief. Als een leverancier bijvoorbeeld verplicht is een bepaalde hoeveelheid goederen of diensten te leveren en het recht heeft en in staat is om die goederen of diensten te leveren met behulp van andere activa die niet in de overeenkomst zijn gespecificeerd, dan is de nakoming van de overeenkomst niet afhankelijk van het gespecificeerde actief en bevat de overeenkomst geen leaseovereenkomst. Een garantieverplichting die toestaat of verplicht dat dezelfde of soortgelijke activa worden vervangen wanneer het gespecificeerde actief niet naar behoren werkt, sluit geen behandeling als leaseovereenkomst uit. Daarnaast sluit een (al dan niet voorwaardelijke) contractuele bepaling die toestaat of vereist dat de leverancier andere activa om welke reden ook vervangt op of na een welbepaalde datum, geen behandeling als leaseovereenkomst uit vóór de datum van vervanging.

8. Een actief is impliciet gespecificeerd indien bijvoorbeeld de leverancier slechts één actief bezit of least waarmee hij de verplichting vervult en het voor de leverancier niet economisch haalbaar of uitvoerbaar is om zijn verplichting na te komen via het gebruik van andere activa.

Met de overeenkomst wordt het gebruiksrecht op het actief verleend

9. Met een overeenkomst wordt het gebruiksrecht op het actief verleend als de overeenkomst aan de koper (lessee) het recht verleent om het gebruik van het onderliggende actief te bepalen. Het recht om het gebruik van het onderliggende actief te bepalen wordt verleend indien aan een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

a) De koper is in staat of heeft het recht om het actief te gebruiken of anderen de opdracht te geven het actief te gebruiken op een wijze die de koper bepaalt, en de koper ontvangt meer dan een onbeduidend deel van de output of een ander nut van het actief of heeft hier de zeggenschap over.

b) De koper is in staat of heeft het recht om de fysieke toegang tot het onderliggende actief te bepalen, en de koper ontvangt meer dan een onbeduidend deel van de prestaties of een ander nut van het actief of heeft hier de zeggenschap over.

c) De feiten en omstandigheden geven aan dat de kans klein is dat een of meer andere partijen dan de koper meer dan een onbeduidend deel zullen nemen van de prestaties of een ander nut dat door het actief wordt voortgebracht of gegenereerd tijdens de duur van de overeenkomst, en dat de prijs die de koper voor de prestaties zal betalen noch contractueel is vastgesteld per prestatie-eenheid, noch gelijk is aan de actuele marktprijs per productie-eenheid op het moment dat de prestaties worden geleverd.

(Her)beoordeling of een overeenkomst een leaseovereenkomst is of bevat

10. Of een overeenkomst een leaseovereenkomst bevat, dient op basis van alle feiten en omstandigheden te worden beoordeeld bij de aanvang van de overeenkomst, zijnde de vroegste van de volgende twee datums: de datum van de overeenkomst en de datum waarop de partijen zich tot de belangrijkste voorwaarden van de overeenkomst verbinden. Of een overeenkomst een leaseovereenkomst bevat na de aanvang van de overeenkomst dient alleen te worden herbeoordeeld als aan een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

a) Er is een wijziging in de contractvoorwaarden, tenzij de wijziging alleen een verlenging van de overeenkomst inhoudt.

b) Er wordt een optie tot verlenging uitgeoefend of de bij de overeenkomst betrokken partijen komen een verlenging overeen, tenzij de duur van de verlenging aanvankelijk was opgenomen in de duur van de leaseperiode in overeenstemming met alinea 4 van IAS 17. Een verlenging van de overeenkomst zonder enige wijziging van de voorwaarden van de oorspronkelijke overeenkomst vóór het einde van de duur van de oorspronkelijke overeenkomst dient alleen met betrekking tot de verlengingsperiode te worden beoordeeld overeenkomstig de alinea's 6 tot en met 9.

c) Er is een wijziging in de vaststelling van het feit of de nakoming van de overeenkomst afhankelijk is van een bepaald actief.

d) Er is een aanmerkelijke wijziging van het actief, de materiële vaste activa worden bijvoorbeeld fysiek aanmerkelijk gewijzigd.

11. Een herbeoordeling van een overeenkomst dient te worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden op het moment van de herbeoordeling, met inbegrip van de resterende looptijd van de overeenkomst. Schattingswijzigingen (bijvoorbeeld de geschatte omvang van de prestaties die aan de koper of andere potentiële kopers moeten worden geleverd) zou geen aanleiding geven tot een herbeoordeling. Als een overeenkomst wordt herbeoordeeld en er wordt vastgesteld dat deze een (geen) leaseovereenkomst behelst, dient de administratieve verwerking van leaseovereenkomsten (niet langer) te worden toegepast vanaf:

a) in geval van alinea 10, onder a), c) of d), het moment waarop de wijziging in omstandigheden plaatsvindt die aanleiding geeft tot de herbeoordeling;

b) in geval van alinea 10, onder b), de aanvang van de verlengingsperiode.

Scheiding van de betalingen voor de leaseovereenkomst van andere betalingen

12. Als een overeenkomst een leaseovereenkomst bevat, dienen de bij de overeenkomst betrokken partijen de vereisten van IAS 17 toe te passen op het lease-element van de overeenkomst, tenzij ze van deze vereisten zijn vrijgesteld overeenkomstig alinea 2 van IAS 17. Als een overeenkomst een leaseovereenkomst bevat, dient die lease bijgevolg te worden geclassificeerd als een financiële of operationele lease in overeenstemming met de alinea’s 7 tot en met 19 van IAS 17. Andere elementen van de overeenkomst die niet binnen het toepassingsgebied van IAS 17 vallen, dienen administratief te worden verwerkt in overeenstemming met andere standaarden.

13. Binnen het bestek van de toepassing van de vereisten van IAS 17 worden op grond van de overeenkomst vereiste betalingen en andere vergoedingen bij de aanvang of bij een herbeoordeling van de overeenkomst gescheiden in betalingen en andere vergoedingen voor de lease en betalingen en andere vergoedingen voor andere elementen, op basis van hun relatieve reële waarde. De minimale leasebetalingen zoals gedefinieerd in alinea 4 van IAS 17 omvatten alleen betalingen voor de leaseovereenkomst (dat wil zeggen het recht om het actief te gebruiken) en niet voor andere elementen in de overeenkomst (bijvoorbeeld dienstverlening en inkoop van goederen).

14. In sommige gevallen zal de koper zich genoodzaakt zien een schattingstechniek te hanteren om de betalingen voor de leaseovereenkomst te scheiden van de betalingen voor andere elementen in de overeenkomst. Een koper kan bijvoorbeeld de leasebetalingen schatten op basis van een leaseovereenkomst voor een vergelijkbaar actief dat geen andere elementen bevat, of door de betalingen voor de andere elementen in de overeenkomst te schatten op basis van vergelijkbare overeenkomsten, en deze betalingen vervolgens af te trekken van het totaal van de betalingen uit hoofde van de overeenkomst.

15. Als een koper concludeert dat het praktisch niet haalbaar is om de betalingen betrouwbaar te scheiden, dient hij:

a) in geval van een financiële lease, een actief en een verplichting op te nemen voor een bedrag dat gelijk is aan de reële waarde van het onderliggende actief dat in de alinea’s 7 en 8 werd geïdentificeerd als het leaseobject. Daarna zal de verplichting worden verminderd naarmate betalingen worden gedaan en worden de impliciete financieringskosten met betrekking tot de verplichting opgenomen, op basis van de marginale rentevoet van de koper ( 56 );

b) in geval van een operationele lease, alle betalingen in het kader van de overeenkomst te behandelen als leasebetalingen met het oog op de naleving van de in IAS 17 vermelde vereisten inzake informatieverschaffing, maar

i) dient hij deze betalingen gescheiden te vermelden van de minimale leasebetalingen voor andere overeenkomsten die geen betalingen voor niet-lease-elementen omvatten, en

ii) dient hij te vermelden dat de in de toelichting vermelde betalingen ook betalingen voor niet-lease-elementen in de overeenkomst omvatten.

INGANGSDATUM

16. Een entiteit dient deze interpretatie toe te passen op jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2006. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Indien een entiteit deze interpretatie toepast op een verslagperiode die aanvangt vóór 1 januari 2006, dient zij dit feit te vermelden.

OVERGANG

17. In IAS 8 wordt gespecificeerd hoe een entiteit een wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving als gevolg van de eerste toepassing van een interpretatie, dient toe te passen. Een entiteit is niet verplicht om deze vereisten na te leven wanneer ze deze interpretatie voor het eerst toepast. Als een entiteit van deze vrijstelling gebruikmaakt, dient ze de alinea's 6 tot en met 9 van de interpretatie toe te passen op overeenkomsten die bestonden bij het begin van de vroegste periode waarvoor vergelijkende informatie overeenkomstig de IFRS’s werd gepresenteerd, op basis van de feiten en omstandigheden die aan het begin van die periode bestonden.

BIJLAGE

Wijzigingen aan IFRS 1, Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast op jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2006. Indien een entiteit deze Interpretatie toepast op een verslagperiode die vóór 1 januari 2006 aanvangt, dient zij ook deze wijzigingen op die verslagperiode toe te passen.

A1.

IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards, en de begeleidende documenten zijn gewijzigd zoals hierna beschreven.

In alinea 12 is de verwijzing naar de alinea’s 13 tot en met 25E gewijzigd in 13 tot en met 25F.

In alinea 13 zijn de subalinea's i) en j) als volgt gewijzigd, en is subalinea k) ingevoegd:

i) verzekeringscontracten (alinea 25D);

j) ontmantelingsverplichtingen opgenomen in de kostprijs van materiële vaste activa (alinea 25E), en

k) leaseovereenkomsten (alinea 25F).

Na alinea 25E zijn een nieuw kopje en alinea 25F ingevoegd, als volgt:

25F

Een eerste toepasser mag de overgangsbepalingen in IFRIC 4 Vaststelling of een overeenkomst een leaseovereenkomst bevat, toepassen. Een eerste toepasser mag bijgevolg bepalen of een overeenkomst die bestaat op de datum van de overgang naar IFRS’s een leaseovereenkomst bevat op basis van feiten en omstandigheden die op die datum bestaan.

IFRIC-INTERPRETATIE 5 houdende een wijziging in IAS 39

Belangen in ontmantelings-, herstel- en milieusaneringsfondsen

REFERENTIES

IAS 8

Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten

IAS 27

Geconsolideerde jaarrekening en enkelvoudige jaarrekening

IAS 28

Investeringen in geassocieerde deelnemingen

IAS 31

Belangen in joint ventures

IAS 37

Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa

IAS 39

Financiële instrumenten: opname en waardering (herziene versie van 2003)

SIC-12

Consolidatie — Voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten (herziene versie van 2004)

ACHTERGROND

1. Ontmantelings-, herstel- en milieusaneringsfondsen, hierna „ontmantelingsfondsen” of „fondsen” genoemd, hebben tot doel activa te scheiden met het oog op de financiering van alle kosten, of een deel daarvan, van de ontmanteling van een fabriek (bijvoorbeeld een kerncentrale) of bepaalde bedrijfsmiddelen (bijvoorbeeld auto's), of van alle kosten, of een deel daarvan, van een milieusanering (zoals de zuivering van vervuild water of het herstel van gronden waar mijnbouw heeft plaatsgevonden), gezamenlijk „ontmanteling” genoemd.

2. Bijdragen aan deze fondsen kunnen vrijwillig zijn of op basis van wet- en regelgeving. De fondsen kunnen een van de volgende structuren hebben:

a) fondsen die door één contribuant zijn opgericht om zijn eigen ontmantelingsverplichtingen te financieren, hetzij voor een bepaald terrein, hetzij voor een aantal geografisch verspreide terreinen;

b) fondsen die zijn opgericht met verschillende contribuanten om hun individuele of gezamenlijke ontmantelingsverplichtingen te financieren, waarbij contribuanten recht hebben op vergoeding van de ontmantelingskosten tot het niveau van hun bijdragen plus eventuele werkelijke winsten op deze bijdragen verminderd met hun aandeel in de kosten voor het beheer van het fonds. Contribuanten kunnen een verplichting hebben om aanvullende bijdragen te betalen, bijvoorbeeld in geval van het faillissement van een andere contribuant;

c) fondsen die zijn opgericht met verschillende contribuanten ter financiering van hun individuele of gezamenlijke ontmantelingsverplichtingen waarbij de vereiste omvang van de bijdragen gebaseerd is op de huidige activiteiten van een contribuant, en het door die contribuant verkregen voordeel gebaseerd is op zijn activiteiten in het verleden. In dergelijke gevallen is er een mogelijke mismatch tussen het bedrag van de door een contribuant betaalde bijdragen (op basis van zijn huidige activiteiten) en de waarde die uit het fonds kan worden gerealiseerd (op basis van activiteiten in het verleden).

3. Dergelijke fondsen hebben doorgaans de volgende kenmerken:

a) het fonds wordt afzonderlijk beheerd door onafhankelijke beheerders;

b) entiteiten (contribuanten) betalen bijdragen aan het fonds die worden belegd in diverse activa die zowel schuldbewijzen als eigenvermogensinstrumenten kunnen omvatten, en die beschikbaar zijn om de ontmantelingskosten van de contribuanten te helpen betalen. De beheerders bepalen hoe bijdragen worden belegd, binnen de beperkingen die zijn vastgelegd in de statuten van het fonds en in eventuele toepasselijke wetgeving of andere voorschriften;

c) de contribuanten blijven verplicht om de ontmantelingskosten te betalen. Contribuanten kunnen van het fonds een vergoeding ontvangen voor de ontmantelingskosten, tot het laagste bedrag van de gemaakte ontmantelingskosten en het aandeel van de contribuant in de activa van het fonds;

d) de contribuanten kunnen beperkte of geen rechten hebben ten aanzien van een eventueel surplus aan activa van het fonds boven de activa die worden gebruikt om daarvoor in aanmerking komende ontmantelingskosten te vergoeden.

TOEPASSINGSGEBIED

4. Deze interpretatie is van toepassing op de administratieve verwerking in de jaarrekening van een contribuant van de belangen in ontmantelingsfondsen die beide van de volgende kenmerken hebben:

a) de activa worden afzonderlijk beheerd (hetzij doordat ze worden aangehouden in een afzonderlijke rechtspersoon of als gescheiden activa binnen een andere entiteit), en

b) de contribuant heeft slechts een beperkt recht op toegang tot de activa.

5. Een overblijvend belang in een fonds dat verder gaat dan een recht op vergoeding, zoals een contractueel recht op uitkeringen zodra de volledige ontmanteling is voltooid of bij de liquidatie van het fonds, kan een eigenvermogensinstrument binnen het toepassingsgebied van IAS 39 zijn en valt niet binnen het toepassingsgebied van deze interpretatie.

PROBLEEMSTELLING

6. In deze interpretatie worden de volgende onderwerpen behandeld:

a) Hoe zou een contribuant zijn belang in een fonds administratief moeten verwerken?

b) Wanneer een contribuant verplicht is om aanvullende bijdragen te doen, bijvoorbeeld in geval van het faillissement van een andere contribuant, hoe dient die verplichting dan administratief te worden verwerkt?

CONSENSUS

Administratieve verwerking van een belang in een fonds

7. De contribuant dient zijn verplichting om ontmantelingskosten te betalen op te nemen als een verplichting en dient zijn belang in het fonds afzonderlijk te verwerken, tenzij hij niet verplicht is ontmantelingskosten te betalen, zelfs niet als het fonds niet uitkeert.

8. De contribuant dient te bepalen of hij over het fonds zeggenschap, gezamenlijke zeggenschap of invloed van betekenis heeft op basis van IAS 27, IAS 28, IAS 31 en SIC-12. Als dit het geval is, dient de contribuant zijn belang in het fonds administratief te verwerken in overeenstemming met die standaarden.

9. Als een contribuant geen zeggenschap of gezamenlijke zeggenschap heeft over, of invloed van betekenis heeft in, het fonds, dient hij het recht op vergoeding door het fonds op te nemen als een vergoeding in overeenstemming met IAS 37, voor het laagste bedrag van:

a) het bedrag van de opgenomen ontmantelingsverplichting, en

b) het aandeel van de contribuant in de reële waarde van de nettoactiva van het fonds die aan contribuanten kunnen worden toegerekend.

Wijzigingen in de boekwaarde van het recht op vergoedingen anders dan bijdragen aan en uitkeringen door het fonds dienen in de winst-en-verliesrekening te worden opgenomen in de periode waarin die wijzigingen plaatsvinden.

Administratieve verwerking van verplichtingen om aanvullende bijdragen te doen

10. Wanneer een contribuant een verplichting heeft om mogelijke aanvullende bijdragen te doen, bijvoorbeeld in geval van het faillissement van een andere contribuant of als de waarde van de door het fonds aangehouden beleggingen dermate daalt dat deze activa niet volstaan om de vergoedingsverplichtingen van het fonds na te komen, is die verplichting een voorwaardelijke verplichting die binnen het toepassingsgebied van IAS 37 valt. De contribuant dient alleen een verplichting op te nemen als het waarschijnlijk is dat er aanvullende bijdragen zullen worden gedaan.

Informatieverschaffing

11. Een contribuant dient de aard van zijn belang in een fonds en beperkingen inzake de toegang tot de activa in het fonds in de toelichting te vermelden.

12. Als een contribuant een verplichting heeft om mogelijke aanvullende bijdragen te betalen die niet in de balans is opgenomen als een verplichting (zie alinea 10), dient hij de informatie te verstrekken die vereist is op grond van alinea 86 van IAS 37.

13. Als een contribuant zijn belang in het fonds administratief verwerkt overeenkomstig alinea 9, dient hij de informatie te verstrekken die vereist is op grond van alinea 85, onder c), van IAS 37.

INGANGSDATUM

14. Een entiteit dient deze interpretatie toe te passen op jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2006. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Indien een entiteit deze interpretatie toepast op een verslagperiode die aanvangt vóór 1 januari 2006, dient zij dit feit te vermelden.

OVERGANG

15. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt overeenkomstig de vereisten van IAS 8.

BIJLAGE

Wijziging in IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering

De wijziging in deze bijlage dient te worden toegepast op jaarperioden die aanvangen op of na 1 januari 2006. Indien een entiteit deze interpretatie toepast op een periode die vóór 1 januari 2006 aanvangt, dient zij ook deze wijziging voor die periode toe te passen.

A1.

Aan alinea 2 van IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering, wordt punt j) toegevoegd:

2.

Deze standaard dient door alle entiteiten te worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, behalve:

j)  rechten van de entiteit op vergoedingen voor uitgaven die zij diende te maken om een verplichting af te wikkelen die zij opneemt als een voorziening in overeenstemming met IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa, of waarvoor zij in een vroegere periode een voorziening heeft opgenomen in overeenstemming met IAS 37.

▼M12

IFRIC-INTERPRETATIE 6

Verplichtingen die voortvloeien uit deelneming aan een specifieke markt — Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

REFERENTIES

 IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten

 IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa

ACHTERGROND

1. Alinea 17 van IAS 37 bepaalt dat een tot verplichting leidende gebeurtenis een gebeurtenis in het verleden is die leidt tot een bestaande verplichting waarvoor een entiteit geen realistisch alternatief heeft dan de verplichting af te wikkelen.

2. Alinea 19 van IAS 37 bepaalt dat alleen voorzieningen worden opgenomen voor „verplichtingen die voortvloeien uit gebeurtenissen in het verleden en die onafhankelijk zijn van de toekomstige handelingen van een entiteit”.

3. De richtlijn van de Europese Unie betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AE&EA), die de inzameling, verwerking, nuttige toepassing en milieuhygiënisch verantwoorde verwijdering van afgedankte apparatuur regelt, heeft vragen doen rijzen over wanneer de verplichting voor de afdanking van elektrische en elektronische apparatuur moet worden opgenomen. De richtlijn onderscheidt „nieuw” en „historisch” afval, alsook afval van particuliere huishoudens en afval van andere gebruikers dan particuliere huishoudens. Nieuw afval ontstaat uit producten die na 13 augustus 2005 zijn verkocht. Alle huishoudapparatuur die vóór die datum is verkocht, wordt overeenkomstig de richtlijn geacht historisch afval te doen ontstaan.

4. De richtlijn bepaalt dat de kosten van het afvalbeheer met betrekking tot historische huishoudapparatuur moeten worden gedragen door de producenten van de betrokken apparatuur die gedurende een in de toepasselijke wetgeving van elke lidstaat te specificeren periode (de metingsperiode) op de markt is. De richtlijn bepaalt tevens dat elke lidstaat een mechanisme moet opzetten zodat producenten proportioneel in de kosten bijdragen, „bijvoorbeeld naar evenredigheid van hun marktaandeel voor de betrokken apparatuur”.

5. Verscheidene in de interpretatie gehanteerde termen, zoals „marktaandeel” en „metingsperiode”, kunnen in de toepasselijke wetgeving van de afzonderlijke lidstaten op zeer uiteenlopende wijze zijn gedefinieerd. Zo kan de duur van de metingsperiode een jaar of slechts een maand bedragen. Ook de meting van het marktaandeel en de formules voor de berekening van de verplichting kunnen verschillend zijn in de diverse nationale wetgevingen. Al deze voorbeelden zijn evenwel alleen van invloed op de meting van de verplichting, een aspect dat niet onder het toepassingsgebied van deze interpretatie valt.

TOEPASSINGSGEBIED

6. Deze interpretatie biedt een leidraad voor de wijze waarop uit verkopen van historische huishoudapparatuur voortvloeiende verplichtingen voor afvalbeheer in het kader van de EU-richtlijn betreffende AE&EA in de jaarrekening van producenten dienen te worden opgenomen.

7. De interpretatie heeft geen betrekking op nieuw afval of historisch afval dat van andere bronnen dan particuliere huishoudens afkomstig is. De aansprakelijkheid voor het beheer van dergelijk afval wordt afdoende geregeld in IAS 37. Indien nieuw afval van particuliere huishoudens in nationale wetgeving echter op vergelijkbare wijze wordt behandeld als historisch afval van particuliere huishoudens, dan worden de in de interpretatie uiteengezette beginselen toegepast onder verwijzing naar de hiërarchie in de alinea's 10-12 van IAS 8. De hiërarchie van IAS 8 is ook relevant voor andere regelgeving die verplichtingen oplegt op een wijze die vergelijkbaar is met het kostentoerekeningsmodel van de EU-richtlijn.

PROBLEEMSTELLING

8. Het IFRIC werd verzocht om in verband met de afdanking van elektrische en elektronische apparatuur te bepalen wat overeenkomstig alinea 14(a) van IAS 37 de tot verplichting leidende gebeurtenis is voor de opneming van een voorziening voor kosten van afvalbeheer:

 de vervaardiging of verkoop van de historische huishoudapparatuur?

 deelneming aan de markt tijdens de metingsperiode?

 het maken van kosten bij de uitvoering van afvalbeheeractiviteiten?

CONSENSUS

9. Deelneming aan de markt tijdens de metingsperiode is overeenkomstig alinea 14(a) van IAS 37 de tot verplichting leidende gebeurtenis. Dit heeft tot gevolg dat er geen aansprakelijkheid voor kosten van het afvalbeheer met betrekking tot historische huishoudapparatuur ontstaat wanneer de producten worden vervaardigd of verkocht. Doordat de verplichting voor historische huishoudapparatuur samenhangt met deelneming aan de markt tijdens de metingsperiode, veeleer dan met de vervaardiging of verkoop van de te verwijderen producten, bestaat er geen verplichting tenzij en totdat er tijdens de metingsperiode sprake is van een marktaandeel. Het tijdstip waarop de tot verplichting leidende gebeurtenis plaatsvindt, kan ook los staan van de specifieke periode waarin de afvalbeheeractiviteiten worden uitgevoerd en de daarmee verband houdende kosten worden gemaakt.

INGANGSDATUM

10. Een entiteit dient deze interpretatie toe te passen op jaarperioden die aanvangen op of na 1 december 2005. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Indien een entiteit deze interpretatie toepast op een verslagperiode die aanvangt vóór 1 december 2005, dient zij dit feit te vermelden.

OVERGANG

11. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 8.

▼M13

IFRIC-INTERPRETATIE 7

Toepassing van de aanpassingsmethode in overeenstemming met IAS 29

Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie

REFERENTIES

 IAS 12 Winstbelastingen

 IAS 29 Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie

ACHTERGROND

1. Deze interpretatie biedt een leidraad voor de wijze waarop de vereisten van IAS 29 moeten worden toegepast in een verslagperiode waarin een entiteit het bestaan van hyperinflatie in de economie van haar functionele valuta constateert ( 57 ), terwijl deze economie in de voorgaande verslagperiode niet met hyperinflatie te kampen had, en de entiteit bijgevolg haar jaarrekening aanpast in overeenstemming met IAS 29.

PROBLEEMSTELLING

2. In deze interpretatie worden de volgende vragen behandeld:

a) hoe moet het in alinea 8 van IAS 29 vastgelegde vereiste „… gepresenteerd in termen van de maateenheid die op de balansdatum wordt gebruikt” worden geïnterpreteerd wanneer een entiteit de standaard toepast?

b) hoe moet een entiteit uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen aan het begin van het jaar in haar aangepaste jaarrekening verwerken?

CONSENSUS

3. In de verslagperiode waarin een entiteit het bestaan van hyperinflatie in de economie van haar functionele valuta constateert, terwijl deze economie in de voorgaande verslagperiode niet met hyperinflatie te kampen had, dient de entiteit de vereisten van IAS 29 toe te passen alsof de economie altijd met hyperinflatie te kampen heeft gehad. Wat tegen de historische kostprijs gewaardeerde niet-monetaire posten betreft, dient de openingsbalans van de entiteit aan het begin van de vroegste verslagperiode die in de jaarrekening wordt gepresenteerd, bijgevolg voor het effect van de inflatie te worden aangepast vanaf de datum waarop de activa werden verworven en de verplichtingen werden aangegaan tot de datum van de eindbalans van de verslagperiode. Voor niet-monetaire posten die in de openingsbalans worden geboekt tegen bedragen die gelden op andere data dan de datum waarop de activa werden verworven of de verplichtingen werden aangegaan, dient deze aanpassing daarentegen het effect van de inflatie te weerspiegelen vanaf de data waarop deze boekwaarden zijn bepaald tot de datum van de eindbalans van de verslagperiode.

4. Op de eindbalansdatum worden de uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen opgenomen en gewaardeerd in overeenstemming met IAS 12. De in de openingsbalans voor de verslagperiode opgenomen bedragen met betrekking tot uitgestelde belastingen worden evenwel als volgt bepaald:

a) de entiteit herbepaalt de waarde van de uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen in overeenstemming met IAS 12 nadat zij de nominale boekwaarden van haar niet-monetaire posten op de datum van de openingsbalans van de verslagperiode heeft aangepast door de op die datum geldende maateenheid toe te passen;

b) de uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen waarvan de waarde overeenkomstig (a) is herbepaald, worden voor de wijziging in de maateenheid aangepast vanaf de datum van de openingsbalans van de verslagperiode tot de datum van de eindbalans van die verslagperiode.

De entiteit past de in (a) en (b) beschreven methode toe voor de aanpassing van de uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen die zijn opgenomen in de openingsbalans van alle vergelijkende perioden die worden gepresenteerd in de aangepaste jaarrekening voor de verslagperiode waarin de entiteit IAS 29 toepast.

5. Nadat een entiteit haar jaarrekening heeft aangepast, worden alle overeenkomstige cijfers in de jaarrekening voor een daaropvolgende verslagperiode, met inbegrip van uitgestelde belastingvorderingen en -verplichtingen, aangepast door de wijziging in de maateenheid voor de daaropvolgende verslagperiode alleen op de aangepaste jaarrekening voor de voorgaande verslagperiode toe te passen.

INGANGSDATUM

6. Een entiteit dient deze interpretatie toe te passen op jaarperioden die aanvangen op of na 1 maart 2006. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Indien een entiteit deze interpretatie toepast op jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die vóór 1 maart 2006 aanvangen, dient zij dit feit te vermelden.

▼M14

IFRIC-INTERPRETATIE 8

Toepassingsgebied van IFRS 2

REFERENTIES

 IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten

 IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen

ACHTERGROND

1. IFRS 2 is van toepassing op alle op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij de entiteit goederen of diensten ontvangt of verwerft. Tot „goederen” worden gerekend voorraden, hulpstoffen, materiële vaste activa, immateriële activa en andere niet-financiële activa (IFRS 2, alinea 5). IFRS 2 is bijgevolg van toepassing op alle transacties waarbij de entiteit niet-financiële activa of diensten ontvangt als vergoeding voor de uitgifte van eigenvermogensinstrumenten van de entiteit, met uitzondering van bepaalde transacties die van het toepassingsgebied van de standaard worden uitgesloten. IFRS 2 is ook van toepassing op transacties waarbij de entiteit uit hoofde van ontvangen goederen of diensten verplichtingen aangaat voor bedragen die zijn gebaseerd op de prijs (of waarde) van de aandelen of andere eigenvermogensinstrumenten van de entiteit.

2. In sommige gevallen kan het evenwel moeilijk blijken om aan te tonen dat goederen of diensten zijn (of zullen worden) ontvangen. Zo kan een entiteit aandelen aan een liefdadigheidsinstelling toekennen zonder dat daarvoor een vergoeding wordt ontvangen. Het is doorgaans onmogelijk om de specifieke goederen of diensten te identificeren die in ruil voor een dergelijke transactie worden ontvangen. Bij transacties met andere partijen kan zich een soortgelijke situatie voordoen.

3. IFRS 2 schrijft voor dat de waarde van transacties waarbij aan werknemers op aandelen gebaseerde betalingen worden gedaan, dient te worden bepaald op basis van de reële waarde van de op aandelen gebaseerde betalingen op de toekenningsdatum (IFRS 2, alinea 11) ( 58 ). De entiteit is bijgevolg niet verplicht de reële waarde van de ontvangen werknemersdiensten op directe wijze te bepalen.

4. Voor transacties waarbij aan andere partijen dan werknemers op aandelen gebaseerde betalingen worden gedaan, wordt in IFRS 2 uitgegaan van een weerlegbaar vermoeden dat de reële waarde van de ontvangen goederen of diensten op betrouwbare wijze kan worden geschat. In dergelijke situaties schrijft IFRS 2 voor dat de waarde van de transactie dient te worden bepaald op basis van de reële waarde van de goederen of diensten op de datum waarop de entiteit de goederen verkrijgt of de tegenpartij de dienst verleent (IFRS 2, alinea 13). Er is bijgevolg sprake van een onderliggend vermoeden dat de entiteit in staat is de van andere partijen dan werknemers ontvangen goederen of diensten te identificeren. Dit doet de vraag rijzen of de IFRS van toepassing is wanneer er geen identificeerbare goederen of diensten zijn. Dit doet op zijn beurt nog een andere vraag rijzen: stel dat de entiteit een op aandelen gebaseerde betaling heeft gedaan en dat de eventueel ontvangen identificeerbare vergoeding geringer blijkt te zijn dan de reële waarde van de op aandelen gebaseerde betaling, wijst dit er dan op dat goederen of diensten ontvangen zijn, ook al zijn deze niet specifiek geïdentificeerd, en dus dat IFRS 2 van toepassing is?

5. Er zij op gewezen dat met „de reële waarde van de op aandelen gebaseerde betaling” de reële waarde van de betrokken welbepaalde op aandelen gebaseerde betaling wordt bedoeld. Een entiteit kan bijvoorbeeld krachtens overheidswetgeving verplicht zijn een deel van haar aandelen uit te geven aan onderdanen van een bepaald land, waarbij die aandelen alleen aan andere onderdanen van dat land mogen worden overgedragen. Een dergelijke overdrachtsbeperking kan de reële waarde van de aandelen in kwestie beïnvloeden, waardoor deze aandelen een geringere reële waarde kunnen hebben dan de reële waarde van anderszins identieke aandelen die niet aan dergelijke beperkingen zijn onderworpen. Indien de in alinea 4 gestelde vraag zou rijzen in verband met aan beperkingen onderworpen aandelen, dan zou in die situatie met „de reële waarde van de op aandelen gebaseerde betaling” de reële waarde van de aan beperkingen onderworpen aandelen worden bedoeld en niet de reële waarde van andere, niet aan beperkingen onderworpen aandelen.

TOEPASSINGSGEBIED

6. IFRS 2 is van toepassing op transacties waarbij een entiteit of de aandeelhouders van een entiteit eigenvermogensinstrumenten ( 59 ) hebben toegekend, dan wel een verplichting zijn aangegaan tot overdracht van geldmiddelen of andere activa voor bedragen die zijn gebaseerd op de prijs (of waarde) van de aandelen of andere eigenvermogensinstrumenten van de entiteit. Deze interpretatie is op dergelijke transacties van toepassing wanneer de door de entiteit ontvangen (of te ontvangen) identificeerbare vergoeding, met inbegrip van geldmiddelen en de reële waarde van de eventuele identificeerbare niet-geldelijke vergoeding, geringer blijkt te zijn dan de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten of de aangegane verplichting. Deze interpretatie is evenwel niet van toepassing op transacties die overeenkomstig de alinea's 3 tot en met 6 van IFRS 2 buiten het toepassingsgebied van deze IFRS vallen.

PROBLEEMSTELLING

7. In deze interpretatie wordt de vraag behandeld of IFRS 2 van toepassing is op transacties waarbij de entiteit sommige of alle ontvangen goederen of diensten niet specifiek kan identificeren.

CONSENSUS

8. IFRS 2 is van toepassing op bepaalde transacties waarbij goederen of diensten worden ontvangen, zoals transacties waarbij een entiteit goederen of diensten ontvangt als vergoeding voor eigenvermogensinstrumenten van de entiteit. Daartoe behoren ook transacties waarbij de entiteit sommige of alle ontvangen goederen of diensten niet specifiek kan identificeren.

9. Indien er geen specifiek identificeerbare goederen of diensten zijn, kunnen andere omstandigheden erop wijzen dat goederen of diensten zijn (of zullen worden) ontvangen, in welk geval IFRS 2 van toepassing is. Met name indien de eventueel ontvangen identificeerbare vergoeding geringer blijkt te zijn dan de reële waarde van de toegekende eigenvermogensinstrumenten of aangegane verplichting, wijst deze omstandigheid er doorgaans op dat een andere vergoeding (d.w.z. niet-identificeerbare goederen of diensten) zijn (of zullen worden) ontvangen.

10. De entiteit dient de waarde van de ontvangen identificeerbare goederen of diensten te bepalen in overeenstemming met IFRS 2.

11. De entiteit dient de waarde van de ontvangen (of te ontvangen) niet-identificeerbare goederen of diensten te bepalen door het verschil te maken tussen de reële waarde van de op aandelen gebaseerde betaling en de reële waarde van eventueel ontvangen (of te ontvangen) identificeerbare goederen of diensten.

12. De entiteit dient de waarde van de ontvangen niet-identificeerbare goederen of diensten te bepalen op de toekenningsdatum. Bij in geldmiddelen afgewikkelde transacties dient de waarde van de verplichting evenwel op elke verslagdatum opnieuw te worden bepaald tot het moment van afwikkeling van de verplichting.

INGANGSDATUM

13. Een entiteit dient deze interpretatie toe te passen voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 mei 2006. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Indien een entiteit deze interpretatie toepast voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen vóór 1 mei 2006, dient zij dit feit te vermelden.

OVERGANG

14. Een entiteit dient deze interpretatie retroactief toe te passen overeenkomstig de vereisten van IAS 8 en met inachtneming van de overgangsbepalingen van IFRS 2.

IFRIC-INTERPRETATIE 9

Herbeoordeling van in contracten besloten derivaten

REFERENTIES

 IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering

 IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

 IFRS 3 Bedrijfscombinaties

ACHTERGROND

1. In alinea 10 van IAS 39 wordt een in een contract besloten derivaat omschreven als „een component van een hybridisch (samengesteld) instrument dat tevens een niet-afgeleid basiscontract omvat. Het gevolg is dat sommige kasstromen uit het samengestelde instrument op dezelfde wijze veranderen als die van een losstaand derivaat”.

2. Alinea 11 van IAS 39 schrijft voor dat een in een contract besloten derivaat van het basiscontract dient te worden gescheiden en administratief als een derivaat dient te worden verwerkt indien aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

a) er bestaat geen nauw verband tussen de economische kenmerken en risico's van het in het contract besloten derivaat en de economische kenmerken en risico's van het basiscontract;

b) een afzonderlijk instrument met dezelfde voorwaarden als het in het contract besloten derivaat zou voldoen aan de definitie van een derivaat; en

c) het hybridische (samengestelde) instrument wordt niet tegen reële waarde gewaardeerd met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening (dat wil zeggen een derivaat dat is besloten in een financieel actief of een financiële verplichting tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening wordt bijvoorbeeld niet afgescheiden).

TOEPASSINGSGEBIED

3. Behoudens de alinea's 4 en 5 hierna is deze interpretatie van toepassing op alle in contracten besloten derivaten die binnen het toepassingsgebied van IAS 39 vallen.

4. Deze interpretatie behandelt geen herwaarderingsproblemen die uit een herbeoordeling van in contracten besloten derivaten voortvloeien.

5. Deze interpretatie behandelt niet de verwerving van contracten met daarin besloten derivaten in het kader van een bedrijfscombinatie en behandelt evenmin de eventuele herbeoordeling daarvan op de datum van verwerving.

PROBLEEMSTELLING

6. IAS 39 schrijft voor dat zodra een entiteit voor het eerst partij wordt bij een contract, zij dient te beoordelen of er in het contract derivaten besloten zijn die van het basiscontract dienen te worden gescheiden en overeenkomstig de standaard administratief als derivaten dienen te worden verwerkt. In deze interpretatie worden de volgende vragen behandeld.

a) Dient overeenkomstig IAS 39 alleen tot een dergelijke beoordeling te worden overgegaan op het moment dat de entiteit voor het eerst partij wordt bij het contract of dient de beoordeling gedurende de gehele looptijd van het contract te worden herzien?

b) Dient een entiteit die de IFRSs voor het eerst toepast haar beoordeling uit te voeren op basis van de omstandigheden die heersten toen zij voor het eerst partij werd bij het contract, dan wel op basis van de omstandigheden die heersen op het moment dat zij de IFRSs voor het eerst toepast?

CONSENSUS

7. Een entiteit dient te beoordelen of een in een contract besloten derivaat van het basiscontract dient te worden gescheiden en administratief als een derivaat dient te worden verwerkt op het moment dat zij voor het eerst partij wordt bij het contract. Latere herbeoordeling is verboden, tenzij er zich in de contractvoorwaarden een wijziging voordoet die een belangrijke verandering teweegbrengt in de kasstromen die anders door het contract zouden zijn vereist, in welk geval herbeoordeling verplicht is. Een entiteit bepaalt of een verandering in de kasstromen belangrijk is door na te gaan in hoeverre de verwachte toekomstige kasstromen die aan het in het contract besloten derivaat, het basiscontract of beide verbonden zijn, veranderd zijn, en of de verandering belangrijk is in vergelijking met de voorheen verwachte kasstromen uit het contract.

8. Een entiteit die de IFRSs voor het eerst toepast, dient zich bij haar beoordeling of een in een contract besloten derivaat van het basiscontract dient te worden gescheiden en administratief als een derivaat dient te worden verwerkt, te baseren op de omstandigheden die heersten op de datum waarop zij voor het eerst partij werd bij het contract, dan wel op de datum waarop krachtens alinea 7 een herbeoordeling is vereist, al naargelang welke datum later valt.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

9. Een entiteit dient deze interpretatie toe te passen voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 juni 2006. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Indien een entiteit deze interpretatie toepast voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen vóór 1 juni 2006, dient zij dit feit te vermelden. De interpretatie dient retroactief te worden toegepast.

▼M15

IFRIC-INTERPRETATIE 10

Tussentijdse financiële verslaggeving en bijzondere waardevermindering

REFERENTIES

 IAS 34 Tussentijdse financiële verslaggeving

 IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa

 IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering

ACHTERGROND

1. Een entiteit dient op elke verslagdatum goodwill en op elke balansdatum beleggingen in eigen-vermogensinstrumenten en in tegen kostprijs gewaardeerde financiële activa op bijzondere waardevermindering te toetsen en, indien nodig, overeenkomstig IAS 36 en IAS 39 op die datum een bijzonder waardeverminderingsverlies op te nemen. Op een latere verslag- of balansdatum kunnen de omstandigheden echter zodanig zijn gewijzigd dat het bijzonder waardeverminderingsverlies kleiner zou zijn uitgevallen of volledig zou zijn vermeden mocht de toetsing op bijzondere waardevermindering pas op die datum zijn uitgevoerd. Deze interpretatie biedt een leidraad voor het beantwoorden van de vraag of dergelijke bijzondere waardeverminderingsverliezen ooit dienen te worden teruggenomen.

2. De interpretatie heeft betrekking op de wisselwerking tussen de vereisten van IAS 34 en de opname van bijzondere waardeverminderingsverliezen voor goodwill volgens IAS 36 en voor bepaalde financiële activa volgens IAS 39, en de gevolgen van deze wisselwerking voor latere tussentijdse financiële overzichten en jaarrekeningen.

PROBLEEMSTELLING

3. Alinea 28 van IAS 34 bepaalt dat een entiteit in haar tussentijdse financiële overzichten dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving dient toe te passen als in haar jaarrekening. In deze alinea wordt tevens het volgende bepaald: „De frequentie van de verslaggeving van een [entiteit] (jaarlijks, halfjaarlijks of per kwartaal) mag geen weerslag hebben op de waardering van haar jaarresultaten. Om dit doel te bereiken, dienen waarderingen ten behoeve van de tussentijdse verslaggeving cumulatief voor het lopende boekjaar te gebeuren.”.

4. In alinea 124 van IAS 36 wordt het volgende bepaald: „Een bijzonder waardeverminderingsverlies dat voor goodwill is opgenomen dient niet in een latere periode te worden teruggeboekt.”.

5. In alinea 69 van IAS 39 wordt het volgende bepaald: „In de winst-en-verliesrekening opgenomen bijzondere waardeverminderingsverliezen op een belegging in een eigen-vermogensinstrument dat wordt geclassificeerd als beschikbaar voor verkoop dienen niet via de winst-en-verliesrekening te worden teruggenomen.”.

6. Alinea 66 van IAS 39 bepaalt dat bijzondere waardeverminderingsverliezen op financiële activa die tegen kostprijs worden gewaardeerd (zoals een bijzonder waardeverminderingsverlies op een niet-genoteerd eigen-vermogensinstrument dat niet tegen reële waarde wordt gewaardeerd doordat de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald), niet dienen te worden teruggenomen.

7. In deze interpretatie wordt de volgende vraag behandeld:

Dient een entiteit bijzondere waardeverminderingsverliezen die tijdens een tussentijdse periode voor goodwill en voor beleggingen in eigen-vermogensinstrumenten en in tegen kostprijs gewaardeerde financiële activa werden opgenomen, terug te nemen indien er geen of een kleiner verlies zou zijn opgenomen mocht er pas op een latere balansdatum een toetsing op bijzonder waardeverminderingsverlies zijn uitgevoerd?

CONSENSUS

8. Een entiteit dient een bijzonder waardeverminderingsverlies dat tijdens een eerdere tussentijdse periode voor goodwill of voor een belegging in hetzij een eigen-vermogensinstrument, hetzij een tegen kostprijs gewaardeerd financieel actief werd opgenomen, niet terug te nemen.

9. Een entiteit mag deze consensus niet bij wijze van analogie uitbreiden tot andere terreinen waarop er zich tegenstrijdigheden tussen IAS 34 en andere standaarden kunnen voordoen.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

10. Een entiteit dient deze interpretatie toe te passen op jaarperioden die aanvangen op of na 1 november 2006. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Indien een entiteit deze interpretatie toepast op een verslagperiode die vóór 1 november 2006 aanvangt, dient zij dit feit te vermelden. Een entiteit dient deze interpretatie prospectief toe te passen op goodwill vanaf de datum waarop zij IAS 36 voor het eerst heeft toegepast; zij dient deze interpretatie tevens prospectief toe te passen op beleggingen in eigen-vermogensinstrumenten of in tegen kostprijs gewaardeerde financiële activa vanaf de datum waarop zij voor het eerst de waarderingscriteria van IAS 39 heeft toegepast.

▼M16

IFRIC-INTERPRETATIE 11

IFRS 2 — Transacties in groepsaandelen en ingekochte eigen aandelen

REFERENTIES

 IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten

 IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie

 IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen

PROBLEEMSTELLING

1. In deze interpretatie worden twee problemen behandeld. Het eerste probleem is of de volgende transacties administratief als in eigen-vermogensinstrumenten dan wel als in geldmiddelen afgewikkelde transacties moeten worden verwerkt overeenkomstig de vereisten van IFRS 2:

a) een entiteit kent haar werknemers rechten op eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit toe (bv. aandelenopties) en kiest ervoor of is verplicht van een andere partij eigen-vermogensinstrumenten te kopen (d.w.z. ingekochte eigen aandelen) om haar verplichtingen jegens haar werknemers na te komen; en

b) aan de werknemers van een entiteit worden ofwel door de entiteit zelf, ofwel door haar aandeelhouders rechten op eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit toegekend (bv. aandelenopties) en de aandeelhouders van de entiteit verschaffen de nodige eigen-vermogensinstrumenten.

2. Het tweede probleem betreft op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten waarbij twee of meer entiteiten van dezelfde groep betrokken zijn. Aan werknemers van een dochteronderneming worden bijvoorbeeld rechten op eigen-vermogensinstrumenten van haar moedermaatschappij toegekend als vergoeding voor de diensten die zij aan de dochteronderneming hebben verleend. In alinea 3 van IFRS 2 is het volgende bepaald:

In het kader van deze IFRS is de overdracht van eigen-vermogensinstrumenten van een entiteit door haar aandeelhouders aan partijen die goederen hebben geleverd of diensten hebben verleend aan de entiteit (met inbegrip van werknemers) een op aandelen gebaseerde betalingstransactie, tenzij de overdracht klaarblijkelijk een ander doel dient dan de betaling voor aan de entiteit geleverde goederen of verleende diensten. Dit geldt tevens voor de overdracht van eigen-vermogensinstrumenten van de moedermaatschappij van de entiteit, of eigen-vermogensinstrumenten van een andere entiteit die deel uitmaakt van dezelfde groep als de entiteit, aan partijen die goederen of diensten aan de entiteit hebben geleverd. [Cursivering toegevoegd]

IFRS 2 verschaft echter geen leidraad voor de administratieve verwerking van dergelijke transacties in de (enkelvoudige) jaarrekening van elke entiteit van de groep.

3. Daarom worden in het kader van het tweede probleem de volgende op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten behandeld:

a) een moedermaatschappij kent direct aan de werknemers van haar dochteronderneming rechten op haar eigen-vermogensinstrumenten toe: de moedermaatschappij (niet de dochteronderneming) is verplicht de werknemers van de dochteronderneming de nodige eigen-vermogensinstrumenten te verschaffen; en

b) een dochteronderneming kent haar werknemers rechten op eigen-vermogensinstrumenten van haar moedermaatschappij toe: de dochteronderneming is verplicht haar werknemers de nodige eigen-vermogensinstrumenten te verschaffen.

4. Deze interpretatie behandelt de wijze waarop de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten die in de derde alinea worden beschreven, administratief moeten worden verwerkt in de jaarrekening van de dochteronderneming die diensten van de werknemers ontvangt.

5. Tussen een moedermaatschappij en haar dochteronderneming kan een overeenkomst bestaan op grond waarvan de dochteronderneming verplicht is de moedermaatschappij te betalen voor het verschaffen van de eigen-vermogensinstrumenten aan de werknemers. In deze interpretatie wordt niet ingegaan op de wijze waarop een dergelijke betalingsovereenkomst binnen de groep administratief moet worden verwerkt.

6. Hoewel in deze interpretatie transacties met werknemers centraal staan, is zij ook van toepassing op soortgelijke op aandelen gebaseerde betalingstransacties met andere leveranciers van goederen of diensten dan werknemers.

CONSENSUS

Op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten die op eigen eigen-vermogensinstrumenten van een entiteit betrekking hebben (alinea 1)

7. Op aandelen gebaseerde betalingstransacties waarbij een entiteit diensten ontvangt als vergoeding voor haar eigen eigen-vermogensinstrumenten, dienen administratief te worden verwerkt als in eigen-vermogensinstrumenten afgewikkelde transacties. Dit geldt ongeacht of de entiteit ervoor kiest dan wel verplicht is deze eigen-vermogensinstrumenten van een andere partij te kopen om de verplichtingen na te komen die zij uit hoofde van de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst jegens haar werknemers is aangegaan. Dit geldt ook ongeacht:

a) of de rechten van de werknemer op de eigen-vermogensinstrumenten van de entiteit door de entiteit zelf of door haar aandeelhouder(s) zijn toegekend; dan wel

b) of de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst door de entiteit zelf of door haar aandeelhouder(s) is afgewikkeld.

Op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten die op eigen-vermogensinstrumenten van de moedermaatschappij betrekking hebben

Een moedermaatschappij kent rechten op haar eigen-vermogensinstrumenten toe aan de werknemers van haar dochteronderneming (alinea 3, onder a))

8. Indien de op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst administratief in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij is verwerkt als een in eigen-vermogensinstrumenten afgewikkelde transactie, dan dient de dochteronderneming de waarde van de diensten die zij van haar werknemers heeft ontvangen te bepalen in overeenstemming met de vereisten voor in eigen-vermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties, onder overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen uit hoofde van een bijdrage van de moedermaatschappij.

9. Een moedermaatschappij kan rechten op haar eigen-vermogensinstrumenten toekennen aan de werknemers van haar dochterondernemingen en deze rechten afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de betrokken werknemers gedurende een bepaalde periode ononderbroken bij de groep in dienst blijven. Een werknemer van een dochteronderneming mag tijdens de gespecificeerde wachtperiode voor een andere dochteronderneming gaan werken zonder dat dit zijn rechten op eigen-vermogensinstrumenten van de moedermaatschappij uit hoofde van de oorspronkelijke op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst beïnvloedt. Elke dochteronderneming dient de waarde van de door de werknemer verleende diensten te bepalen op basis van de reële waarde van de eigen-vermogensinstrumenten op de datum waarop deze rechten op eigen-vermogensinstrumenten oorspronkelijk door de moedermaatschappij zijn toegekend, als bedoeld in bijlage A bij IFRS 2, en naar rato van het deel van de wachttermijn dat de werknemer bij elke dochteronderneming in dienst is geweest.

10. Het kan gebeuren dat een dergelijke werknemer, na tussen entiteiten van de groep te zijn overgestapt, niet langer voldoet aan een voorwaarde voor onvoorwaardelijke toezegging welke geen marktprijsgerelateerde voorwaarde als bedoeld in bijlage A bij IFRS 2 is. Bijvoorbeeld wanneer de werknemer de groep verlaat voordat de dienstperiode is verstreken. In dat geval dient elke dochteronderneming het eerder opgenomen bedrag in verband met de van de werknemer ontvangen diensten aan te passen in overeenstemming met de beginselen van alinea 19 van IFRS 2. Indien de door de moedermaatschappij toegekende rechten op eigen-vermogensinstrumenten niet onvoorwaardelijk worden omdat een werknemer niet voldoet aan een voorwaarde voor onvoorwaardelijke toezegging welke geen marktprijsgerelateerde voorwaarde is, wordt bijgevolg in geen enkele jaarrekening van een dochtermaatschappij op cumulatieve basis een bedrag voor de van de betrokken werknemer ontvangen diensten opgenomen.

Een dochteronderneming kent haar werknemers rechten op eigen-vermogensinstrumenten van haar moedermaatschappij toe (alinea 3, onder b))

11. De dochteronderneming verwerkt de transactie met haar werknemers administratief als een in geldmiddelen afgewikkelde transactie. Dit vereiste geldt ongeacht de wijze waarop de dochteronderneming de eigen-vermogensinstrumenten verkrijgt die zij nodig heeft om haar verplichtingen jegens haar werknemers na te komen.

INGANGSDATUM

12. Een entiteit dient deze interpretatie toe te passen voor jaarperioden die aanvangen op of na 1 maart 2007. Eerdere toepassing is toegestaan. Indien een entiteit deze interpretatie toepast voor verslagperioden die vóór 1 maart 2007 aanvangen, dient zij dit feit te vermelden.

OVERGANG

13. Een entiteit dient deze interpretatie retroactief toe te passen overeenkomstig IAS 8 en met inachtneming van de overgangsbepalingen van IFRS 2.



( 1 ) PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

( 2 ) Volgens deze analyse is er geen belastbaar tijdelijk verschil. Een alternatieve analyse is dat de toegerekende te ontvangen dividenden een fiscale boekwaarde hebben van nihil en dat op het daaruit voortvloeiende belastbare tijdelijke verschil van 100 euro een belastingtarief van nihil wordt toegepast. Volgens beide analyses is er geen uitgestelde belastingverplichting.

( 3 ) Volgens deze analyse is er geen verrekenbaar tijdelijk verschil. Een alternatieve analyse is dat de toegerekende te betalen boeten een fiscale boekwaarde hebben van nihil en dat op het daaruit voortvloeiende verrekenbare tijdelijke verschil van 100 euro een belastingtarief van nihil wordt toegepast. Geen van beide analyses leidt tot een uitgestelde belastingvordering.

( 4 ) Paragraaf 91 verwijst naar „Jaarrekeningen” wat een preciezere term is die sinds 1998 moet worden gebruikt. Paragraaf 89 verwijst naar „Rekeningen”.

( 5 ) Zie ook SIC-27: Evaluatie van de economische realiteit van transacties die de juridische vorm van een lease-overeenkomst hebben.

( 6 ) Zie ook SIC-15 Operationele leases – Prikkels.

( 7 ) Zie ook SIC-15 Operationele leases – Prikkels.

( 8 ) Zie ook SIC-31: Opbrengsten — Ruiltransacties met betrekking tot advertentiediensten.

( 9 ) Zie ook SIC-27: Evaluatie van de economische realiteit van transacties in de juridische vorm van een lease-overeenkomst.

( 10 ) Zie ook SIC-31: Opbrengsten — Ruiltransacties met betrekking tot advertentiediensten.

( 11 ) Een surplus ontstaat wanneer de reële waarde van de fondsbeleggingen hoger is dan de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van de toegezegd-pensioenregeling.

( 12 ) Zie ook SIC-10: Overheidssteun — Geen specifiek verband met bedrijfsactiviteiten.

( 13 ) Zie ook SIC - 7 Invoering van de euro.

( 14 ) De desbetreffende verzekeringsverplichtingen zijn die verzekeringsverplichtingen (en hiermee verband houdende geactiveerde acquisitiekosten en immateriële activa) waarvoor de grondslagen voor financiële verslaggeving geen toereikendheidstoets van de verplichtingen voorschrijven die voldoet aan de minimumeisen in alinea 16.

( 15 ) In deze alinea omvatten verzekeringsverplichtingen hiermee verband houdende geactiveerde acquisitiekosten en immateriële activa, zoals de activa besproken in de alinea’s 31 en 32.

( 16 ) In dit verband vormen contracten die tegelijkertijd met één tegenpartij zijn gesloten (of contracten die in een ander opzicht onderling afhankelijk zijn) vormen één contract.

( 17 ) Zie ook SIC -2: Consistentie — Activering van financieringskosten.

( 18 ) Zie ook SIC-12 Consolidatie – Voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten (‘Special Purpose Entities’).

( 19 ) Zie ook SIC-30: Rapporteringsvaluta — Omrekening van waarderingsvaluta naar presentatievaluta.

( 20 ) Zie ook SIC-13 Entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend – Niet-monetaire bijdragen door deelnemers in een joint venture.

( 21 ) In deze Standaard luiden geldbedragen in „geldeenheden” („currency units”, CU).

( 22 ) In deze leidraad luiden geldbedragen in „geldeenheden” („currency units”, CU).

( 23 ) Dit geldt voor de meeste, maar niet alle derivaten, bijvoorbeeld bij sommige renteswaps waarbij verschillende valuta’s zijn betrokken, wordt de hoofdsom bij het aangaan van het contract geruild (en op de vervaldatum teruggeruild).

( 24 ) In deze leidraad luiden geldbedragen in „geldeenheden” („currency units”, CU).

( 25 ) Voor activa die zijn geclassificeerd in de volgorde van liquiditeit, zijn vaste activa activa die bedragen omvatten waarvan verwacht wordt dat ze pas later dan twaalf maanden na de balansdatum zullen worden geïnd. Alinea 3 is van toepassing op de indeling van dergelijke activa.

( 26 ) Wanneer echter kasstromen van een actief of groep activa verwacht worden hoofdzakelijk te zullen voortvloeien uit verkoop in plaats van uit het voortgezette gebruik, worden deze kasstromen minder afhankelijk van kasstromen die uit andere activa voortvloeien, en een groep activa die wordt afgestoten en deel uitmaakte van een kasstroomgenererende eenheid wordt een afzonderlijke kasstroomgenererende eenheid.

( 27 ) Behoudens alinea 18 en 19, die vereisen dat de desbetreffende activa worden gewaardeerd in overeenstemming met andere van toepassing zijnde International Financial Reporting Standards.

( 28 ) wanneer het vast actief deel uitmaakt van een kasstroomgenererende eenheid, is zijn realiseerbare waarde de boekwaarde die zou zijn opgenomen na de toerekening van eventuele bijzondere waardeverminderingsverliezen die uit die kasstroomgenererende eenheid voortvloeien, overeenkomstig IAS 36.

( 29 ) Tenzij het actief een materieel vast actief of een immaterieel actief betreft dat geherwaardeerd is voor classificatie als actief dat voor verkoop wordt aangehouden, overeenkomstig IAS 16 of IAS 38. In dit geval dienen de aanpassingen te worden verwerkt als een herwaarderingstoename of een -afname.

( 30 ) Volgens wijzigingen in IAS 16, versie 2003.

( 31 ) Zodra een actief beantwoordt aan de criteria om geclassificeerd te worden als aangehouden voor verkoop (of behorend tot een groep activa die wordt afgestoten geclassificeerd als aangehouden voor verkoop), is het actief uitgesloten van het toepassingsgebied van deze standaard en wordt het verwerkt volgens International Financial Reporting Standard 5 Vaste Activa aangehouden voor verkoop en beëindiging van bedrijfsactiviteiten.

( 32 ) In deze Standaard luiden geldbedragen in „geldeenheden” („currency units”, CU).

( 33 ) IAS 10, Voorwaardelijke gebeurtenissen en gebeurtenissen na balansdatum, werd vervangen door IAS 10 (herziene versie van 1999), Gebeurtenissen na balansdatum, die op 1 januari 2000 van kracht werd.

( 34 ) Zie ook SIC-6: Kosten van de aanpassing van bestaande software.

( 35 ) De interpretatie van „waarschijnlijk” in deze standaard als „meer waarschijnlijk wel dan niet” is niet noodzakelijk van toepassing in andere International Accounting Standards.

( 36 ) IAS 10, Voorwaardelijke gebeurtenissen en gebeurtenissen na balansdatum, werd vervangen door IAS 10 (herziene versie van 1999), Gebeurtenissen na balansdatum, die op 1 januari 2000 van kracht werd.

( 37 ) In deze standaard luiden geldbedragen in „geldeenheden” („currency units”, CU).

( 38 ) In de alinea’s 48, 49 en TL69 tot en met TL82 van bijlage A zijn voorschriften opgenomen voor het bepalen van de reële waarde van een financieel actief of een financiële verplichting.

( 39 ) In deze standaard luiden geldbedragen in „geldeenheden” („currency units”, CU).

( 40 ) Alinea 39 van IAS 37 bevat richtlijnen over hoe de beste schatting in een reeks van mogelijke uitkomsten moet worden bepaald.

( 41 ) In dit verband gelden dezelfde materialiteitsoverwegingen als elders in de IFRSs.

( 42 ) Op grond van de standaard mag een entiteit elk bedrag aan de daarvoor in aanmerking komende activa of verplichtingen aanwijzen, dat wil zeggen in dit voorbeeld elke bedrag aan activa tussen CU 0 en CU 100.

( 43 ) zie alinea 77 en TL94

( 44 ) zie alinea 75

( 45 ) In dit verband gelden dezelfde materialiteitsoverwegingen als elders in de IFRSs.

( 46 ) In deze standaard luiden geldbedragen in „geldeenheden” („currency units”, CU).

( 47 ) In deze IFRS wordt „op basis van” gebruikt in plaats van „op”, omdat de waarde van de transactie uiteindelijk wordt bepaald door de reële waarde, bepaald op de datum vermeld in alinea 11 of, indien van toepassing, alinea 13, van de toegekende eigen-vermogensinstrumenten, te vermenigvuldigen met het aantal eigen-vermogensinstrumenten dat onvoorwaardelijk wordt, zoals uiteengezet in alinea 19.

( 48 ) In de navolgende alinea’s van deze IFRS omvatten verwijzingen naar werknemers tevens anderen die soortgelijke diensten verlenen.

( 49 ) In alinea 35 tot en met 43 omvat het begrip geldmiddelen tevens andere activa van de entiteit.

( 50 ) In het Raamwerk wordt een verplichting gedefinieerd als een bestaande verplichting van de entiteit die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden waarvan de afwikkeling naar verwachting resulteert in een uitstroom uit de onderneming van middelen die economische voordelen in zich bergen (dat wil zeggen een uitstroom van geldmiddelen of andere activa van de entiteit).

( 51 ) In deze standaard luiden geldbedragen in „geldeenheden” („currency units”, CU).

( 52 ) Voor activa die zijn geclassificeerd in de volgorde van liquiditeit, zijn vaste activa activa die bedragen omvatten waarvan wordt verwacht dat ze pas later dan twaalf maanden na de balansdatum zullen worden geïnd.

( 53 ) Voor activa die zijn geclassificeerd in de volgorde van liquiditeit, zijn vaste activa activa die bedragen omvatten waarvan wordt verwacht dat ze pas later dan twaalf maanden na de balansdatum zullen worden geïnd.

( 54 ) Dergelijke mutaties omvatten herclassificaties van of naar immateriële activa als de goodwill volgens de voorheen toegepaste GAAP als actiefpost werd opgenomen. Deze situatie doet zich voor als de entiteit volgens de voorheen toegepaste GAAP a) de goodwill rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen bracht, of b) de bedrijfscombinatie niet als een overname behandelde.

( 55 ) Wanneer een entiteit deze Interpretatie toepast voor een verslagperiode die vóór 1 januari 2005 aanvangt, dient de entiteit de vereisten op te volgen van de vorige versie van IAS 8 onder de naam Nettowinst of -verlies over de periode, fundamentele fouten en wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving, tenzij de entiteit de herziene versie van die standaard in die eerdere verslagperiode toepast.

( 56 ) dat wil zeggen de marginale rentevoet van de lessee zoals gedefinieerd in alinea 4 van IAS 17.

( 57 ) De constatatie van het bestaan van hyperinflatie is gebaseerd op de beoordeling door de entiteit van de criteria die zijn opgenomen in alinea 3 van IAS 29.

( 58 ) In IFRS 2 omvatten alle verwijzingen naar werknemers tevens anderen die soortgelijke diensten verlenen.

( 59 ) Deze omvatten eigenvermogensinstrumenten van de entiteit, van de moedermaatschappij van de entiteit en van andere entiteiten die deel uitmaken van dezelfde groep als de entiteit.