2002R1406 — NL — 06.10.2016 — 005.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EG) Nr. 1406/2002 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 27 juni 2002

tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EG) Nr. 1644/2003 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 22 juli 2003

  L 245

10

29.9.2003

►M2

VERORDENING (EG) Nr. 724/2004 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 31 maart 2004

  L 129

1

29.4.2004

 M3

VERORDENING (EG) Nr. 2038/2006 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 18 december 2006

  L 394

1

30.12.2006

►M4

VERORDENING (EU) Nr. 100/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 15 januari 2013

  L 39

30

9.2.2013

►M5

VERORDENING (EU) 2016/1625 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 14 september 2016

  L 251

77

16.9.2016




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 1406/2002 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 27 juni 2002

tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid

(Voor de EER relevante tekst)



HOOFDSTUK I

DOELSTELLINGEN EN TAKEN

▼M4

Artikel 1

Doelstellingen

1.  Bij deze verordening wordt een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid ( het „Agentschap”) opgericht, dat voorziet in een hoog, uniform en efficiënt niveau van veiligheid op zee, van maritieme beveiliging en van voorkoming en bestrijding van verontreiniging door schepen, alsook van bestrijding van verontreiniging van de zee door olie- en gasinstallaties.

2.  Hiertoe werkt het Agentschap met de lidstaten en de Commissie samen en verschaft het hun op de in lid 1 van dit artikel genoemde terreinen technische, operationele en wetenschappelijke bijstand binnen de grenzen van zijn in artikel 2 genoemde kerntaken alsook, indien van toepassing, van de neventaken zoals neergelegd in artikel 2 bis, in het bijzonder om de lidstaten en de Commissie te helpen de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie correct toe te passen. Wat het bestrijden van verontreiniging betreft, verstrekt het Agentschap alleen op verzoek van de getroffen lidstaat (-staten) operationele bijstand.

3.  Door de in lid 2 bedoelde bijstand te verlenen, draagt het Agentschap in voorkomend geval bij aan de algemene efficiëntie van het zeeverkeer en zeevervoer, overeenkomstig deze verordening, teneinde de totstandbrenging van een Europese zeevervoersruimte zonder grenzen te bevorderen.

Artikel 2

Kerntaken van het Agentschap

1.  Teneinde de doelstellingen van artikel 1 op passende wijze te verwezenlijken, wordt het Agentschap met de in dit artikel genoemde kerntaken belast.

2.  Het Agentschap ondersteunt de Commissie:

a) bij de voorbereidende werkzaamheden voor het actualiseren en ontwikkelen van de toepasselijke rechtshandelingen van de EU, met name in samenhang met de ontwikkeling van de internationale wetgeving ter zake;

b) bij de effectieve uitvoering van de toepasselijke bindende rechtshandelingen van de Unie, met name bij het uitvoeren van de bezoeken en inspecties als bedoeld in artikel 3 van deze verordening, en door de Commissie technische ondersteuning te bieden bij de uitvoering van de inspectietaken die haar zijn toegewezen overeenkomstig artikel 9, lid 4, van Verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten ( 1 ). In dit verband kan het Agentschap de Commissie voorstellen doen voor eventuele verbeteringen van deze bindende rechtshandelingen;

c) bij de analyse van lopende en voltooide onderzoeksprojecten die onder de doelstellingen van het Agentschap vallen; dit kan het bepalen van mogelijke follow-upmaatregelen omvatten die voortvloeien uit specifieke onderzoeksprojecten;

d) bij de uitvoering van eventuele andere in wetgevingshandelingen van de Unie aan de Commissie toegewezen taken die binnen de doelstellingen van het Agentschap liggen.

3.  Het Agentschap werkt samen met de lidstaten om:

a) in voorkomend geval relevante opleidingsactiviteiten te organiseren op gebieden die onder de bevoegdheden van de lidstaten vallen;

b) technische oplossingen te ontwikkelen, met inbegrip van het verstrekken van de desbetreffende operationele diensten, en technische bijstand te verlenen bij de opbouw van de nationale capaciteit die nodig is om de desbetreffende rechtshandelingen van de Unie te kunnen implementeren;

c) op verzoek van een lidstaat toepasselijke informatie afkomstig uit de in artikel 3 genoemde inspecties te verstrekken, teneinde het toezicht te ondersteunen van de erkende organisaties die namens de lidstaten certificatietaken uitvoeren overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties ( 2 ) onverminderd de rechten en plichten van de vlaggenstaat;

d) met extra middelen en op een kostenefficiënte manier steun te bieden bij de bestrijding van verontreiniging in geval van door schepen veroorzaakte verontreiniging en van verontreiniging van de zee door olie- en gasinstallaties, indien daarom verzocht is door de getroffen lidstaat onder wiens gezag de schoonmaakoperaties worden uitgevoerd, zulks onverminderd de verantwoordelijkheid van de kuststaten om te beschikken over passende operationele mechanismen voor de bestrijding van verontreiniging en met inachtneming van de bestaande samenwerking tussen lidstaten op dit terrein. In voorkomend geval worden verzoeken om maatregelen voor verontreinigingsbestrijding te mobiliseren, doorgegeven via het mechanisme voor civiele bescherming van de Unie, dat bij Besluit 2007/779/EG, Euratom van de Raad ( 3 ), is opgericht.

4.  Het Agentschap bevordert de samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie:

a) op het gebied van de monitoring van de scheepvaart uit hoofde van Richtlijn 2002/59/EG bevordert het Agentschap in het bijzonder de samenwerking tussen oeverstaten in de betrokken vaargebieden en ontwikkelt en beheert het datacentrum van de Europese Unie voor het op lange afstand identificeren en volgen van schepen en het systeem voor de uitwisseling van maritieme informatie van de Unie (SafeSeaNet), als bedoeld in artikel 6 ter en artikel 22 bis van die richtlijn, en het internationale systeem van data-uitwisseling voor het op lange afstand identificeren en volgen van schepen, zulks overeenkomstig de afspraken in de Internationale Maritieme Organisatie („IMO”);

b) door, op verzoek en onverminderd het nationale en uniaal recht, toepasselijke gegevens over de positionering van vaartuigen en aardeobservatiegegevens te verstrekken aan de bevoegde nationale instanties en de betrokken organen van de Unie, binnen de grenzen van hun mandaat, teneinde maatregelen tegen dreigingen van piraterij en van opzettelijke onwettige handelingen te bevorderen, overeenkomstig de bepalingen in het toepasselijke uniaal recht of uit hoofde van op internationaal niveau overeengekomen rechtsinstrumenten op het gebied van zeeverkeer. Daarbij dienen de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming te worden nageleefd en moeten de administratieve procedures worden gevolgd die zijn vastgesteld door de raad van bestuur of de overeenkomstig Richtlijn 2002/59/EG opgerichte stuurgroep op hoog niveau, naargelang het geval. Voor het verstrekken van gegevens inzake het op lange afstand identificeren en het volgen van schepen is de toestemming van de betrokken vlaggenstaat vereist;

c) bij het onderzoeken van ongevallen en incidenten op zee overeenkomstig Richtlijn 2009/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen in de zeescheepvaartsector ( 4 ); hierbij verleent het Agentschap, indien de betrokken lidstaten hierom verzoeken en mits zich geen belangenconflict voordoet, de lidstaten operationele ondersteuning bij de uitvoering van onderzoeken met betrekking tot ernstige en zeer ernstige ongevallen op zee en analyseert het de verslagen van het onderzoek naar veiligheid op zee om na te gaan welke relevante lering met een toegevoegde waarde op het niveau van de Unie hieruit kan worden getrokken. Op basis van de door de lidstaten verstrekte gegevens, overeenkomstig artikel 17 van deze richtlijn, stelt het Agentschap een jaarlijks overzicht op van ongevallen en incidenten op zee;

d) bij het verstrekken van objectieve, betrouwbare en vergelijkbare statistieken, informatie en gegevens om zo de Commissie en de lidstaten in staat te stellen de noodzakelijke maatregelen te treffen om hun acties te verbeteren en de doeltreffendheid en kostenefficiëntie van bestaande maatregelen te beoordelen. Dit omvat het verzamelen, registreren en beoordelen van technische gegevens, de systematische exploitatie van bestaande databanken, met inbegrip van hun kruisbestuiving en, waar van toepassing, de ontwikkeling van aanvullende databanken. Op basis van de verzamelde gegevens verleent het Agentschap de Commissie bijstand bij het bekendmaken van informatie met betrekking tot schepen uit hoofde van Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole ( 5 );

e) bij het verzamelen en analyseren van gegevens over zeevarenden die worden verstrekt en gebruikt overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden ( 6 );

f) bij het verbeteren van opsporing en vervolging van schepen die illegale lozingen hebben verricht in de zin van Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken ( 7 );

g) bij gevallen van olieverontreiniging van de zee die is veroorzaakt door olie- en gasinstallaties, door de Europese dienst voor satelliettoezicht op olielekkages (CleanSeaNet) in te zetten om de omvang en de milieugevolgen van dergelijke verontreiniging te monitoren;

h) bij het verstrekken van technische bijstand aan de lidstaten en de Commissie die deze nodig hebben om bij te dragen aan de desbetreffende werkzaamheden van de technische instanties van de IMO, van de Internationale Arbeidsorganisatie voor zover het om scheepvaartaangelegenheden gaat, en van het Memorandum van overeenstemming van Parijs inzake toezicht op schepen door de havenstaat („Memorandum van Parijs”) en, ten aanzien van zaken waarvoor de Unie bevoegd is, van relevante regionale organisaties waartoe de Unie is toegetreden;

i) met betrekking tot de uitvoering van Richtlijn 2010/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende meldingsformaliteiten voor schepen die aankomen in en/of vertrekken uit havens van de lidstaten ( 8 ), met name door de elektronische gegevensoverdracht via het SafeSeaNet te bevorderen en de ontwikkeling van één elektronisch platform te ondersteunen.

5.  Op verzoek van de Commissie kan het Agentschap technische bijstand, zoals het organiseren van opleidingsactiviteiten met betrekking tot de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie, verstrekken ten behoeve van kandidaat-lidstaten, en, waar van toepassing, van Europese nabuurschapspartnerlanden en van landen die partij zijn bij het Memorandum van Parijs.

Het Agentschap kan eveneens bijstand verlenen wanneer derde landen die aan eenzelfde zeebekken grenzen als de Europese Unie, getroffen worden door verontreiniging van schepen dan wel van olie- en gasinstallaties afkomstige mariene verontreiniging, zulks overeenkomstig het bij Beschikking 2007/779/EG, Euratom opgerichte mechanisme voor civiele bescherming van de EU en naar analogie van de voorwaarden die uit hoofde van lid 3, onder d), van dit artikel voor de lidstaten gelden. Deze taken worden gecoördineerd met de bestaande regionale regelingen voor samenwerking bij verontreiniging van de zee.

Artikel 2 bis

Neventaken van het Agentschap

1.  Onverminderd de in artikel 2 omschreven kerntaken staat het Agentschap de Commissie respectievelijk de lidstaten bij in het ontwikkelen en uitvoeren van de in de leden 2 en 3 van dit artikel met betrekking tot de doelen van het Agentschap omschreven activiteiten van de Unie, zulks in de mate waarin het Agentschap beschikt over beproefde en erkende deskundigheid ter zake. De in dit artikel omschreven bijkomende taken van het Agentschap:

a) leveren een aangetoonde toegevoegde waarde op;

b) worden uitgevoerd zonder dat dit tot dubbel werk leidt;

c) zijn in het belang van het zeevervoerbeleid van de Unie;

d) gaan niet ten koste van de kerntaken van het Agentschap, en

e) maken geen inbreuk op de rechten en plichten van de lidstaten, in het bijzonder als vlaggenstaten, havenstaten en kuststaten.

2.  Het Agentschap ondersteunt de Commissie:

a) bij de uitvoering van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kaderrichtlijn mariene strategie) ( 9 ), door bij te dragen tot de doelstelling van een goede milieutoestand van de zeewateren voor elementen die verband houden met de scheepvaart en gebruikmakend van de resultaten van bestaande instrumenten zoals SafeSeaNet en CleanSeaNet;

b) door technische bijstand te verstrekken met betrekking tot broeikasgasemissies vanaf schepen, in het bijzonder door de actuele internationale ontwikkelingen te volgen;

c) bij het, wat het programma voor de wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES) betreft, binnen het beheerskader van GMES bevorderen dat de data en diensten van GMES voor maritieme doeleinden worden gebruikt;

d) bij het ontwikkelen van een gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur voor het maritieme gebied van de EU;

e) met betrekking tot mobiele offshore-olie- en gasinstallaties, het onderzoeken van de eisen van de IMO en het verzamelen van basisinformatie over mogelijke bedreigingen voor het zeevervoer en het mariene milieu;

f) door informatie te verstrekken met betrekking tot classificatiebureaus voor binnenvaartschepen, overeenkomstig Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van technische voorschriften voor binnenschepen ( 10 ). Die informatie moet ook worden opgenomen in de verslagen als bedoeld in artikel 3, leden 4 en 5, van deze verordening.

3.  Het Agentschap verleent bijstand aan de Commissie en de lidstaten:

a) bij het onderzoeken van de haalbaarheid en de uitvoering van het beleid en de projecten die de totstandbrenging van een Europese zeevervoersruimte zonder grenzen ondersteunen, zoals het concept van de blauwe gordel en e-Maritime, evenals de snelwegen op zee. Dit gebeurt met name door de mogelijkheid van extra functies voor SafeSeaNet te onderzoeken, met inachtneming van de rol van de overeenkomstig Richtlijn 2002/59/EG ingestelde stuurgroep op hoog niveau;

b) door samen met de autoriteiten die bevoegd zijn voor het River Information Services System de mogelijkheid te verkennen van het delen van informatie tussen dit systeem en de informatiesystemen voor het zeevervoer, op basis van het verslag als bedoeld in artikel 15 van Richtlijn 2010/65/EU;

c) door de vrijwillige uitwisseling van goede praktijken op het vlak van onderwijs en opleiding op maritiem gebied in de Unie te bevorderen, en door informatie te verstrekken over uitwisselingsprogramma's van de Unie met betrekking tot maritieme opleidingen, met volledige inachtneming van artikel 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

▼M5

Artikel 2 ter

Europese samenwerking inzake kustwachttaken

1.  Het Agentschap biedt, in samenwerking met het bij Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad ( 11 ) opgerichte Europees grens- en kustwachtagentschap en het bij Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad ( 12 ) opgerichte Europees Bureau voor visserijcontrole, elk binnen zijn opdracht, ondersteuning aan nationale autoriteiten bij de uitvoering van kustwachttaken op nationaal en Unieniveau en indien van toepassing op internationaal niveau, door:

a) het delen, samenbrengen en analyseren van informatie die beschikbaar is in systemen voor de rapportage van vaartuigen en andere informatiesystemen die worden gehost door of die toegankelijk zijn voor die agentschappen, overeenkomstig hun respectieve rechtsgronden en onverminderd het eigendomsrecht van de lidstaten op de gegevens;

b) het verstrekken van bewakings- en communicatiediensten op basis van geavanceerde technologie, waaronder in de ruimte gestationeerde en grondinfrastructuur en op een platform bevestigde sensoren;

c) capaciteitsopbouw door het opstellen van richtsnoeren en aanbevelingen, het instellen van beste praktijken, alsook door het verstrekken van opleiding en uitwisseling van personeel;

d) verbetering van de informatie-uitwisseling en samenwerking op het gebied van kustwachttaken, onder meer door operationele problemen en nieuwe risico's op maritiem gebied te analyseren;

e) capaciteitsdeling door planning en uitvoering van operaties met meerdere doeleinden en door het delen van middelen en andere vermogens, voor zover dezeactiviteiten door die agentschappen worden gecoördineerd en de instemming hebben verkregen van de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten.

2.  Onverminderd de in artikel 10, lid 2, genoemde bevoegdheden van de raad van bestuur van het Agentschap worden de precieze vormen van samenwerking inzake kustwachttaken tussen het agentschap,het Europees grens- en kustwachtagentschap en het Europees Bureau voor visserijcontrole vastgesteld in werkafspraken, overeenkomstig hun respectieve opdrachten en de voor die agentschappen geldende financiële regeling. Een dergelijke regeling wordt goedgekeurd door de raad van bestuur van het Agentschap, de raad van bestuur van het Europees Bureau voor visserijcontrole en de raad van bestuur van het Europees grens- en kustwachtagentschap.

3.  De Commissie, stelt in nauwe samenwerking met de lidstaten, het Agentschap, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en het Europees Bureau voor visserijcontrole, een praktische handleiding inzake Europese samenwerking op het gebied van kustwachttaken ter beschikking. Die handleiding bevat richtsnoeren, aanbevelingen en beste praktijken voor informatie-uitwisseling. De handleiding wordt door de Commissie in de vorm van een aanbeveling goedgekeurd.

4.  De in dit artikel genoemde taken gaan niet ten koste van de in artikel 2 bedoelde taken van het Agentschap en laten de rechten en plichten van de lidstaten, met name in hun hoedanigheid van vlaggen-, haven- of kuststaten, onverlet.

▼M4

Artikel 3

Bezoeken aan de lidstaten en inspecties

1.  Voor het vervullen van zijn taken en om de Commissie bij te staan bij het vervullen van haar verplichtingen in het kader van het VWEU en met name de beoordeling van de efficiënte tenuitvoerlegging van de relevante wetgeving van de Unie, verricht het Agentschap bezoeken in de lidstaten overeenkomstig de door de raad van bestuur vastgestelde methodiek.

2.  Het Agentschap stelt de betrokken lidstaat tijdig in kennis van het geplande bezoek, de identiteit van de gemachtigde ambtenaren en de aanvangsdatum en de verwachte duur van het bezoek. De met de inspecties belaste ambtenaren van het Agentschap leggen eerst het besluit over van de uitvoerend directeur van het Agentschap waarin het voorwerp en het doel van hun opdracht zijn vermeld.

3.  Het Agentschap voert namens de Commissie inspecties uit zoals vereist bij bindende wetgevingshandelingen van de Unie wat betreft organisaties die door de Unie erkend zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties ( 13 ) en wat betreft de opleiding en certificering van zeevarenden overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG.

4.  Na elk bezoek en elke inspectie stelt het Agentschap een verslag op dat aan de Commissie en aan de betrokken lidstaat wordt verstrekt.

5.  Waar passend, en in elk geval wanneer een bezoek- of inspectiecyclus is afgerond, analyseert het Agentschap de verslagen van die cyclus met het oog op horizontale bevindingen en algemene conclusies over de doeltreffendheid en kostenefficiëntie van de maatregelen. Het Agentschap legt deze analyse voor aan de Commissie voor verdere bespreking met de lidstaten, teneinde er de passende lessen uit te trekken en de verspreiding van goede werkmethoden te faciliteren.

▼B

Artikel 4

Transparantie en bescherming van informatie

▼M1

1.  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie ( 14 ) is van toepassing op de documenten die bij het Agentschap berusten.

▼B

2.  Het Agentschap kan op eigen initiatief communiceren op de gebieden die tot zijn taken behoren. Het draagt er met name zorg voor dat het publiek en belanghebbenden snel objectieve, betrouwbare en begrijpelijke informatie omtrent zijn werkzaamheden ontvangen.

▼M4

3.  De raad van bestuur stelt de praktische regelingen vast voor de toepassing van de leden 1 en 2, onder meer, waar passend, regelingen voor overleg met lidstaten vóór de bekendmaking van informatie.

4.  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens ( 15 ) is van toepassing op de informatie die de Commissie en het Agentschap op grond van de onderhavige verordening verzamelen en verwerken, en het Agentschap neemt de nodige maatregelen om de veilige behandeling en verwerking van vertrouwelijke informatie te garanderen.

▼M1

5.  Tegen de beslissingen van het Agentschap uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan beroep worden ingesteld, door middel van een klacht bij de Ombudsman of door middel van een beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, volgens de voorwaarden van respectievelijk artikel 195 en artikel 230 van het EG-Verdrag.

▼B



HOOFDSTUK II

INTERNE STRUCTUUR EN WERKING

Artikel 5

Rechtspersoonlijkheid, plaatselijke kantoren

1.  Het Agentschap is een orgaan van de Gemeenschap. Het Agentschap heeft rechtspersoonlijkheid.

2.  In elk van de lidstaten geniet het Agentschap de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid welke aan rechtspersonen krachtens de wetgeving in de betreffende lidstaat wordt verleend. Het Agentschap kan in het bijzonder roerende en onroerende zaken verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden.

▼M4

3.  Op verzoek van de Commissie kan de raad van bestuur met toestemming van en in samenwerking met de betrokken lidstaten en terdege rekening houdend met de gevolgen voor de begroting, waaronder eventuele bijdragen die de betrokken lidstaten kunnen leveren, besluiten regionale centra te vestigen die noodzakelijk zijn om, op de meest efficiënte en effectieve manier, een aantal van de taken van het Agentschap uit te voeren. Wanneer de raad van bestuur een dergelijk besluit neemt, stelt hij het precieze takenpakket van het regionale centrum vast, waarbij onnodige financiële kosten worden vermeden en de samenwerking met bestaande regionale en nationale netwerken wordt verbeterd.

▼B

4.  Het Agentschap wordt vertegenwoordigd door zijn uitvoerend directeur.

Artikel 6

Personeel

1.  Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Europese Gemeenschappen zijn vastgesteld ter uitvoering van dat statuut en die regeling, zijn van toepassing op het personeel van het Agentschap. De raad van bestuur stelt, in overleg met de Commissie, de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen vast.

2.  Onverminderd artikel 16 worden voor het eigen personeel van het Agentschap de door het Statuut en door de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, toegekende bevoegdheden aan het tot aanstelling bevoegde gezag uitgeoefend door het Agentschap.

3.  Het personeel van het Agentschap bestaat uit ambtenaren die door de Commissie of de lidstaten tijdelijk worden toegewezen of gedetacheerd en uit andere personeelsleden die door het Agentschap worden aangeworven naargelang zijn werkzaamheden zulks vereisen.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is van toepassing op het Agentschap en op het personeel daarvan.

Artikel 8

Aansprakelijkheid

1.  De contractuele aansprakelijkheid van het Agentschap wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het desbetreffende contract.

2.  Het Hof van Justitie heeft rechtsmacht om uitspraak te doen krachtens een arbitrageclausule in een door het Agentschap gesloten contract.

3.  In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het Agentschap in overeenstemming met de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, alle door zijn afdelingen of door zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.

4.  Het Hof van Justitie heeft rechtsmacht voor geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

5.  De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het Agentschap wordt beheerst door de bepalingen van het Statuut of de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

Artikel 9

Talen

1.  Op het Agentschap zijn de bepalingen van Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap ( 16 ) van toepassing.

2.  De voor het functioneren van het Agentschap vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 10

Instelling en bevoegdheden van de raad van bestuur

1.  Er wordt een raad van bestuur ingesteld.

2.  De raad van bestuur:

a) benoemt overeenkomstig artikel 16 de uitvoerend directeur;

▼M4

b) stelt het jaarverslag over de activiteiten van het Agentschap vast en dient dit elk jaar uiterlijk op 15 juni in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Europese Rekenkamer en de lidstaten.

Het Agentschap doet de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toekomen;

c) in het kader van de voorbereiding van het werkprogramma, onderzoekt en hecht zijn goedkeuring aan verzoeken van de Commissie om bijstand, zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, onder d), verzoeken van de lidstaten om technische bijstand, zoals bedoeld in artikel 2, lid 3, verzoeken om technische bijstand zoals bedoeld in artikel 2, lid 5, alsmede verzoeken om bijstand zoals bedoeld in artikel 2 bis;

c bis) onderzoekt een meerjarenstrategie voor het Agentschap en stelt deze vast voor een periode van vijf jaar, rekening houdend met het schriftelijke advies van de Commissie;

c ter) onderzoekt het meerjarig personeelsbeleidsplan van het Agentschap en stelt het vast;

c quater) overweegt ontwerpen van administratieve regelingen zoals bedoeld in artikel 15, lid 2, onder b bis);

▼M2

d) stelt vóór 30 november van elk jaar en rekening houdend met het advies van de Commissie het werkprogramma van het Agentschap voor het komende jaar vast en zendt het toe aan de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. De vaststelling van het werkprogramma geschiedt onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Gemeenschap. Indien de Commissie binnen een periode van 15 dagen na de datum van aanneming van het werkprogramma te kennen geeft het niet eens te zijn met het aangenomen werkprogramma, bespreekt de Raad van Bestuur het werkprogramma opnieuw en neemt hij het, eventueel gewijzigde, werkprogramma binnen twee maanden in tweede lezing aan, ofwel met een tweederde meerderheid inclusief de vertegenwoordigers van de Commissie, ofwel met eenparigheid van stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten;

▼B

e) stelt vóór het begin van het begrotingsjaar de definitieve begroting van het Agentschap vast, eventueel na aanpassing aan de communautaire bijdrage en andere ontvangsten van het Agentschap;

f) stelt procedures vast voor het nemen van besluiten door de uitvoerend directeur;

▼M4

g) stelt de methodiek vast voor de uit hoofde van artikel 3 uit te voeren bezoeken. In het geval dat de Commissie binnen een periode van 15 dagen na de datum van aanneming van de methodiek te kennen geeft het niet eens te zijn met de aangenomen methodiek, bespreekt de raad van bestuur de methodiek opnieuw en stelt hij de methodiek, eventueel gewijzigd, in tweede lezing vast, ofwel met een twee derde meerderheid, met inbegrip van de vertegenwoordigers van de Commissie, ofwel met eenparigheid van stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten;

h) verricht zijn taken in verband met de begroting van het Agentschap overeenkomstig de artikelen 18, 19 en 21, en houdt rekening met en geeft een passend gevolg aan de resultaten en aanbevelingen van de verschillende interne en externe auditverslagen en beoordelingen;

i) treedt op als tuchtraad ten aanzien van de uitvoerend directeur en de in artikel 16 bedoelde afdelingshoofden;

▼B

j) stelt zijn reglement van orde vast;

▼M2

k) stelt overeenkomstig de procedures zoals bedoeld onder d) een gedetailleerd plan op voor de paraatheid en de activiteiten van het Agentschap op het gebied van verontreinigingsbestrijding, waarbij wordt gestreefd naar optimaal gebruik van de financiële middelen waarover het Agentschap beschikt;

▼M4

l) herziet de financiële uitvoering van het onder k) van dit lid vermelde gedetailleerde plan en de in Verordening (EG) nr. 2038/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 over meerjarenfinanciering voor de acties van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid op het gebied van de bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging ( 17 ) vastgestelde budgettaire verbintenissen;

▼M4

m) wijst onder zijn leden een waarnemer aan, die toeziet op de selectieprocedure van de Commissie voor de benoeming van de uitvoerend directeur.

▼B

Artikel 11

Samenstelling van de raad van bestuur

1.  De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger van iedere lidstaat en vier vertegenwoordigers van de Commissie alsmede uit vier door de Commissie aangeduide, niet-stem-gerechtigde beroepsbeoefenaren van de nauwst betrokken bedrijfssectoren.

▼M4

De leden van de raad van bestuur worden benoemd op basis van hun relevante ervarings- en deskundigheidsniveau op de in artikel 1 genoemde gebieden. De lidstaten en de Commissie, streven ieder naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de raad van bestuur.

▼B

2.  Iedere lidstaat en de Commissie benoemen hun leden van de raad van bestuur, alsmede een plaatsvervanger die dat lid in zijn afwezigheid vertegenwoordigt.

▼M4

3.  De duur van de ambtstermijn bedraagt vier jaar. Deze ambtstermijn kan worden verlengd.

▼B

4.  In voorkomend geval worden de deelneming van vertegenwoordigers van derde landen en de voorwaarden daarvan vastgesteld in de in artikel 17, lid 2, bedoelde regelingen.

Artikel 12

Voorzitterschap van de raad van bestuur

1.  De raad van bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een vice-voorzitter. De vice-voorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze is verhinderd zijn taken te verrichten.

2.  De ambtstermijn van de voorzitter en de vice-voorzitter bedraagt drie jaar en loopt af wanneer hun respectieve lidmaatschap van de raad van bestuur ten einde loopt. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.

Artikel 13

Vergaderingen

1.  De voorzitter roept de raad van bestuur in vergadering bijeen.

2.  De uitvoerend directeur van het Agentschap neemt deel aan de beraadslagingen.

3.  De raad van bestuur houdt tweemaal per jaar een gewone vergadering; daarnaast komt de raad van bestuur op initiatief van de voorzitter of op verzoek van de Commissie of van een derde van de lidstaten bijeen.

▼M4

4.  De raad van bestuur kan, wanneer het gaat om een vertrouwelijke kwestie of een belangenconflict, besluiten specifieke agendapunten te bespreken zonder dat de betrokken leden daarbij aanwezig zijn. Gedetailleerde voorschriften voor de toepassing van deze bepaling worden vastgelegd in het reglement van orde.

▼B

5.  De raad van bestuur kan elkeen wiens advies dienstig kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen.

6.  De leden van de raad van bestuur kunnen zich laten bijstaan door adviseurs of deskundigen, behoudens de bepalingen van het reglement van orde.

7.  Het secretariaat van de raad van bestuur wordt verzorgd door het Agentschap.

Artikel 14

Stemming

1.  De raad van bestuur neemt besluiten met een meerderheid van twee derde van alle stemgerechtigde leden.

2.  Elk lid heeft één stem. De uitvoerend directeur van het Agentschap neemt niet aan de stemming deel.

Bij afwezigheid van een lid heeft zijn plaatsvervanger het recht zijn stemrecht uit te oefenen.

3.  Het reglement van orde bepaalt de nadere bijzonderheden van de stemprocedure en in het bijzonder onder welke voorwaarden een lid namens een ander lid kan handelen.

Artikel 15

Taken en bevoegdheden van de uitvoerend directeur

1.  Het Agentschap wordt geleid door zijn uitvoerend directeur, die volledig onafhankelijk is in de uitoefening van zijn taken, onverminderd de respectieve bevoegdheden van de Commissie en de raad van bestuur.

2.  De uitvoerend directeur heeft de volgende taken en bevoegdheden:

▼M4

a) hij bereidt de meerjarenstrategie van het Agentschap voor en legt die na raadpleging van de Commissie aan de raad van bestuur voor, ten minste acht weken vóór de desbetreffende vergadering van de raad van bestuur, daarbij rekening houdend met standpunten en suggesties van de leden van de raad van bestuur.

a bis) hij bereidt het meerjarenpersoneelsbeleidplan van het Agentschap voor en legt het na raadpleging van de Commissie aan de raad van bestuur voor, ten minste vier weken vóór de desbetreffende vergadering van de raad van bestuur.

a ter) hij bereidt het jaarlijks werkprogramma voor, met een indicatie van de personele en financiële middelen die naar verwachting aan elke activiteit zullen worden toegewezen, en het gedetailleerde plan van het Agentschap voor de paraatheid voor en bestrijding van verontreiniging en legt beide na raadpleging van de Commissie voor aan de raad van bestuur, ten minste acht weken vóór de desbetreffende vergadering van de raad van bestuur, met inachtneming van de standpunten en voorstellen van de leden van de raad van bestuur. Hij neemt de nodige maatregelen voor de uitvoering daarvan. Hij geeft gehoor aan alle verzoeken om bijstand van een lidstaat overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder c).

b) hij besluit tot uitvoering van inspectiebezoeken zoals bedoeld in artikel 3, na raadpleging van de Commissie en volgens de methodiek voor bezoeken die de raad van bestuur in overeenstemming met artikel 10, lid 2, onder g), heeft vastgesteld.

b bis) hij kan administratieve regelingen aangaan met andere instellingen die actief zijn op de actieterreinen van het Agentschap, op voorwaarde dat de ontwerpregelingen ter advies zijn voorgelegd aan de raad van bestuur en deze binnen een termijn van vier weken geen bezwaar maakt.

▼B

c) Hij neemt alle nodige maatregelen, waaronder de vaststelling van interne administratieve instructies en de bekendmaking van mededelingen, om het functioneren van het Agentschap in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening te waarborgen.

▼M4

d) hij organiseert een efficiënt toetsingssysteem teneinde de prestaties van het Agentschap te kunnen vergelijken met de in deze verordening vastgestelde doelstellingen en taken. Hiertoe stelt hij in overeenstemming met de Commissie en de raad van bestuur op maat gesneden prestatie-indicatoren vast waarmee de behaalde resultaten doeltreffend kunnen worden beoordeeld. Hij zorgt ervoor dat de organisatorische structuur van het Agentschap binnen de beschikbare financiële en personele middelen regelmatig wordt aangepast aan de zich ontwikkelende behoeften. Op basis hiervan stelt de uitvoerend directeur elk jaar een ontwerp van een algemeen verslag op dat hij ter overweging aan de raad van bestuur voorlegt. Het verslag omvat een specifiek onderdeel betreffende de financiële uitvoering van het gedetailleerd plan van het Agentschap voor de paraatheid voor en bestrijding van verontreiniging en een stand van zaken van alle in het kader van dat plan gefinancierde acties. Hij voert een methode van geregelde evaluatie in die aan erkende vaknormen voldoet.

▼B

e) Hij oefent met betrekking tot het personeel de in artikel 6, lid 2, genoemde bevoegdheden uit.

f) Hij stelt overeenkomstig artikel 18 ramingen van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap op en voert de begroting overeenkomstig artikel 19 uit.

▼M4 —————

▼M4

3.  De uitvoerend directeur brengt in voorkomend geval aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de vervulling van zijn taken.

Hij presenteert de stand van zaken met betrekking tot de voorbereiding van de meerjarenstrategie en het jaarlijks werkprogramma.

Artikel 16

Benoeming en ontslag van de uitvoerend directeur en de afdelingshoofden

1.  De uitvoerend directeur wordt benoemd en ontslagen door de raad van bestuur. De uitvoerend directeur wordt voor een periode van vijf jaar benoemd op grond van verdienste en van door bewijsstukken aangetoonde bestuurlijke en leidinggevende bekwaamheid, alsook door bewijsstukken aangetoonde ervaring op de in artikel 1 vermelde gebieden, nadat het advies van de in artikel 10 bedoelde waarnemer is gehoord. De uitvoerend directeur wordt benoemd uit een kandidatenlijst van ten minste drie kandidaten, die door de Commissie wordt opgesteld na een algemeen vergelijkend onderzoek volgend op de bekendmaking van de vacature in het Publicatieblad van de Europese Unie, en elders, door een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling. De door de raad van bestuur gekozen kandidaat kan worden verzocht een verklaring voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en vragen van de commissieleden te beantwoorden. De raad van bestuur beraadt zich over een ontslag op verzoek van de Commissie of van een derde van zijn leden. De raad van bestuur neemt een besluit over benoeming of ontslag met een meerderheid van vier vijfde van alle stemgerechtigde leden.

2.  Op voorstel van de Commissie kan de raad van bestuur, rekening houdende met het beoordelingsverslag, het mandaat van de uitvoerend directeur eenmalig verlengen met maximaal vier jaar. De raad van bestuur neemt een besluit met een meerderheid van vier vijfde van alle stemgerechtigde leden. De raad van bestuur stelt het Europees Parlement in kennis van zijn voornemen om de ambtstermijn van de uitvoerend directeur te verlengen. Binnen een maand die voorafgaat aan de verlenging van zijn ambtstermijn kan de uitvoerend directeur worden gevraagd een verklaring voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en vragen van de commissieleden te beantwoorden. Indien de ambtstermijn niet wordt verlengd, blijft de uitvoerend directeur in functie totdat er een opvolger is aangewezen.

3.  De uitvoerend directeur kan worden bijgestaan door één of meer afdelingshoofden. Indien de uitvoerend directeur afwezig of verhinderd is, neemt een van de afdelingshoofden zijn plaats in.

4.  De afdelingshoofden worden benoemd op grond van verdienste en van door bewijsstukken aangetoonde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, alsook professionele bekwaamheid en ervaring op de in artikel 1 vermelde gebieden. De afdelingshoofden worden benoemd en ontslagen door de uitvoerend directeur na een positief advies van de raad van bestuur.

▼B

Artikel 17

Deelneming van derde landen

▼M2

1.  Het Agentschap staat open voor deelneming van derde landen die overeenkomsten met de Europese Gemeenschap hebben gesloten, waarbij zij het Gemeenschapsrecht op het gebied van maritieme veiligheid, maritieme beveiliging, voorkoming van verontreiniging en bestrijding van verontreiniging veroorzaakt door schepen hebben aangenomen en toepassen.

▼B

2.  Krachtens de betreffende bepalingen van deze overeenkomsten zullen regelingen worden uitgewerkt die onder meer de aard en de omvang van en de nadere regels voor de deelneming van deze landen aan de werkzaamheden van het Agentschap vastleggen, met inbegrip van bepalingen ten aan-zien van financiële bijdragen en personeel.



HOOFDSTUK III

FINANCIËLE EISEN

Artikel 18

Begroting

1.  De ontvangsten van het Agentschap bestaan uit:

a) een bijdrage van de Gemeenschap;

b) mogelijke bijdragen van derde landen die overeenkomstig artikel 17 deelnemen aan de werkzaamheden van het Agentschap;

▼M4

c) tarieven en vergoedingen voor publicaties, opleiding en/of andere door het Agentschap geleverde diensten.

▼B

2.  De uitgaven van het Agentschap bestaan uit personeels-, administratieve, infrastructurele en operationele kosten.

▼M4

3.  De uitvoerend directeur stelt een ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar, op basis van een activiteitenbegroting, en zendt deze aan de raad van bestuur, samen met een ontwerpoverzicht van de personeelsformatie.

▼M1

4.  De ontvangsten en uitgaven zijn in evenwicht.

5.  De raad van bestuur stelt jaarlijks, op basis van de ontwerp-raming van de ontvangsten en de uitgaven, de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar vast.

6.  Deze raming, die tevens een ontwerp-personeelsformatie bevat, wordt samen met het voorlopig werkprogramma door de raad van bestuur toegezonden aan de Commissie en aan de landen waarmee de Gemeenschap de in artikel 17 bedoelde overeenkomsten heeft gesloten.

▼M4

7.  De raming wordt samen met het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie door de Commissie ingediend bij het Europees Parlement en de Raad (de „begrotingsautoriteit”).

8.  Op basis van de raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting, op in het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie, dat zij overeenkomstig artikel 314 VWEU voorlegt aan de begrotingsautoriteit, tezamen met een beschrijving en motivering van eventuele verschillen tussen de raming van het Agentschap en de subsidie ten laste van de algemene begroting.

▼M1

9.  De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie aan het Agentschap goed.

De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van het Agentschap vast.

▼M4

10.  De begroting wordt vastgesteld door de raad van bestuur. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. Indien nodig wordt de begroting dienovereenkomstig aangepast, tezamen met het jaarlijkse werkprogramma.

▼M1

11.  De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiele gevolgen voor de financiering van de begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. Hij brengt de Commissie daarvan op de hoogte.

Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet hij dit advies aan de raad van bestuur toekomen binnen een termijn van zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het project.

▼M1

Artikel 19

Uitvoering en controle van de begroting

1.  De uitvoerend directeur voert de begroting van het Agentschap uit.

2.  Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de rekenplichtige van het Agentschap de voorlopige rekeningen met het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van het algemeen Financieel Reglement.

3.  Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het Agentschap met het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar in bij de Rekenkamer. Het verslag wordt eveneens toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

4.  Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het Agentschap overeenkomstig artikel 129 van het algemeen Financieel Reglement maakt de uitvoerend directeur onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het Agentschap op en legt deze voor advies voor aan de raad van bestuur.

5.  De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het Agentschap.

6.  Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de uitvoerend directeur de definitieve rekeningen met het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Rekenkamer en de Commissie.

7.  De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.

8.  De uitvoerend directeur dient uiterlijk op 30 september een antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer in bij deze instelling. Hij dient dit antwoord ook in bij de raad van bestuur.

9.  De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek, overeenkomstig het bepaalde in artikel 146, lid 3, van het algemeen Financieel Reglement, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar.

10.  Vóór 30 april van het jaar n + 2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar n.

▼B

Artikel 20

Fraudebestrijding

1.  Ter bestrijding van fraude, corruptie en andere illegale handelingen zijn de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1073/1999 onverminderd op het Agentschap van toepassing.

2.  Het Agentschap treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en stelt onverwijld de betreffende voorschriften vast die op het ganse personeel van het Agentschap van toepassing zijn.

3.  De financieringsbesluiten, alsmede alle contracten en uitvoeringsinstrumenten die uit die besluiten voortvloeien, bepalen uitdrukkelijk dat de Rekenkamer en het OLAF, indien nodig, bij de begunstigden van middelen van het Agentschap en bij de tussenpersonen die deze middelen verdelen, tot controle ter plaatse kunnen overgaan.

▼M1

Artikel 21

Financiële bepalingen

De financiële regeling die van toepassing is op het Agentschap wordt vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze financiële regeling mag slechts afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen ( 18 ) indien de specifieke vereisten van de werking van het Agentschap dit noodzakelijk maken en mits de Commissie hiermee voorafgaandelijk heeft ingestemd.

▼B



HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

▼M4

Artikel 22

Evaluatie

1.  Op gezette tijden en ten minste om de vijf jaar geeft de raad van bestuur de opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de uitvoering van deze verordening. De Commissie verstrekt het Agentschap alle gegevens welke het voor deze evaluatie relevant acht.

2.  De evaluatie beoordeelt het effect van deze verordening, alsmede het nut, de relevantie, de gerealiseerde toegevoegde waarde en de effectiviteit van het Agentschap en zijn werkmethoden. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de standpunten van alle betrokkenen, zowel op Europees als op nationaal niveau. Er wordt met name nagegaan of het nodig is de taken van het agentschap te wijzigen. De raad van bestuur stelt in overleg met de Commissie een specifieke opdracht vast, na raadpleging van de betrokken partijen.

3.  De raad van bestuur ontvangt de evaluatie en legt de Commissie aanbevelingen voor met het oog op wijzigingen in deze verordening, het Agentschap en de werkmethoden. De resultaten van de evaluatie en de aanbevelingen worden door de Commissie toegezonden aan de Raad en het Europees Parlement en worden bekendgemaakt. Indien nodig wordt een actieplan met tijdschema bijgevoegd.

▼M4

Artikel 22 bis

Voortgangsverslag

Uiterlijk 2 maart 2018 en met inachtneming van het in artikel 22 bedoelde evaluatieverslag, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de wijze waarop het Agentschap de aanvullende verantwoordelijkheden die hem bij deze verordening zijn toegekend, heeft vervuld, teneinde te bepalen op welke gebieden de efficiëntie kan worden verbeterd en, indien nodig, of de doelstellingen en taken dienen te worden gewijzigd.

▼M4 —————

▼B

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.



( 1 ) PB L 129 van 29.4.2004, blz. 6.

( 2 ) PB L 131 van 28.5.2009, blz. 47.

( 3 ) PB L 314 van 1.12.2007, blz. 9.

( 4 ) PB L 131 van 28.5.2009, blz. 114.

( 5 ) PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57.

( 6 ) PB L 323 van 3.12.2008, blz. 33.

( 7 ) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 11.

( 8 ) PB L 283 van 29.10.2010, blz. 1.

( 9 ) PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.

( 10 ) PB L 389 van 30.12.2006, blz. 1.

( 11 ) Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad (PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1).

( 12 ) Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad van 26 april 2005 tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).

( 13 ) PB L 131 van 28.5.2009, blz. 11.

( 14 ) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

( 15 ) PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

( 16 ) PB 17 van 6.10.1958, blz. 385/58. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

( 17 ) PB L 394 van 30.12.2006, blz. 1.

( 18 ) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72. Verordening gerectificeerd in PB L 2 van 7.1.2003, blz. 39.