02002L0057 — NL — 01.09.2022 — 009.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
RICHTLIJN 2002/57/EG VAN DE RAAD van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
L 195 |
32 |
24.7.2002 |
||
L 138 |
40 |
5.6.2003 |
||
L 165 |
23 |
3.7.2003 |
||
L 14 |
18 |
18.1.2005 |
||
L 166 |
40 |
27.6.2009 |
||
UITVOERINGSRICHTLIJN (EU) 2016/11 VAN DE COMMISSIE van 5 januari 2016 |
L 3 |
48 |
6.1.2016 |
|
UITVOERINGSRICHTLIJN (EU) 2016/317 VAN DE COMMISSIE van 3 maart 2016 |
L 60 |
72 |
5.3.2016 |
|
UITVOERINGSRICHTLIJN (EU) 2020/177 VAN DE COMMISSIE van 11 februari 2020 |
L 41 |
1 |
13.2.2020 |
|
UITVOERINGSRICHTLIJN (EU) 2021/971 VAN DE COMMISSIE van 16 juni 2021 |
L 214 |
62 |
17.6.2021 |
Gerectificeerd bij:
RICHTLIJN 2002/57/EG VAN DE RAAD
van 13 juni 2002
betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen
Artikel 1
Deze richtlijn heeft betrekking op de productie met het oog op het in de handel brengen en het in de handel brengen binnen de Gemeenschap van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen dat voor landbouwproductie, met uitzondering van sierdoeleinden, bestemd is.
Deze richtlijn geldt niet voor zaad van oliehoudende planten en vezelgewassen waarvan is aangetoond dat het bestemd is voor uitvoer naar derde landen.
Artikel 2
In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder
a) |
In de handel brengen : de verkoop, het bezit met het oog op de verkoop, het aanbieden voor verkoop en iedere beschikbaarstelling, levering of overdracht van zaaizaad aan derden met het oog op commercieel gebruik, tegen of zonder vergoeding. Onder „in de handel brengen” wordt niet verstaan de handel in zaaizaad die niet is gericht op commercieel gebruik van het ras, zoals de volgende handelingen:
—
beschikbaarstellen van zaaizaad van officiële onderzoeks- en controle-instanties;
—
levering van zaaizaad aan verleners van diensten voor verwerking of verpakking, voorzover de verlener van diensten geen rechten op het geleverde zaaizaad verwerft.
Onder „in de handel brengen” wordt niet verstaan het leveren van zaaizaad onder bepaalde voorwaarden aan verleners van diensten voor de productie van bepaalde landbouwgrondstoffen voor industriële doeleinden, of voor vermeerdering van zaaizaad voor dat doel, voorzover de dienstverlener geen rechten op het geleverde zaaizaad of op de opbrengst van de oogst verwerft. De leverancier van het zaaizaad verstrekt de certificeringsdienst een afschrift van de betrokken delen van het contract met de dienstverlener, en daarin wordt vermeld aan welke normen en voorwaarden het verstrekte zaaizaad op dat moment voldoet. De voorwaarden voor de uitvoering van deze bepaling worden volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld. |
b) |
Oliehoudende planten en vezelgewassen : planten van de volgende geslachten en soorten:
|
c) |
Basiszaad (andere rassen dan hybriden) : zaad
i)
dat is voortgebracht onder de verantwoordelijkheid van de kweker volgens de regels voor de stelselmatige instandhouding met betrekking tot het ras;
ii)
dat bestemd is voor de voortbrenging van zaad, hetzij van de categorie gecertificeerd zaad, hetzij van de categorieën gecertificeerd zaad van de eerste vermeerdering of gecertificeerd zaad van de tweede vermeerdering, dan wel in voorkomend geval, gecertificeerd zaad van de derde vermeerdering;
iii)
dat, behoudens het bepaalde in artikel 5, voldoet aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden en
iv)
waarvan bij een officieel onderzoek of, onder de in bijlage II vastgestelde voorwaarden, hetzij bij een officieel onderzoek, hetzij bij een onderzoek onder officieel toezicht, is gebleken dat het aan de in i), ii) en iii) vastgestelde voorwaarden voldoet. |
d) |
Basiszaad (hybriden) :
1.
Basiszaad van ingeteelde stammen: zaad
i)
dat, behoudens het bepaalde in artikel 5, voldoet aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden en
ii)
waarvan bij een officieel onderzoek of, onder de in bijlage II vastgestelde voorwaarden, hetzij bij een officieel onderzoek, hetzij bij een onderzoek onder officieel toezicht, is gebleken dat het aan de in i) vastgestelde voorwaarden voldoet.
2.
Basiszaad van enkele hybriden: zaad
i)
dat bestemd is voor de voortbrenging van drieweg-hybriden of dubbele hybriden,
ii)
dat, behoudens het bepaalde in artikel 5, voldoet aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden en
iii)
waarvan bij een officieel onderzoek of, onder de in bijlage II vastgestelde voorwaarden, hetzij bij een officieel onderzoek, hetzij bij een onderzoek onder officieel toezicht, is gebleken dat het aan de in i) en ii) vastgestelde voorwaarden voldoet. |
e) |
Gecertificeerd zaad (raapzaad, sareptamosterd, koolzaad, bruine mosterd, tweehuizige hennep, saffloer, karwij, zonnebloem, blauwmaanzaad, gele mosterd) : zaad
i)
dat rechtstreeks afkomstig is van basiszaad of, op verzoek van de kweker, van zaad van een aan het basiszaad voorafgaande generatie dat kan voldoen aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden en waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat het hieraan voldoet;
ii)
dat bestemd is voor het telen van oliehoudende planten en vezelgewassen met andere doeleinden dan de voortbrenging van zaaizaad;
iii)
dat, behoudens het bepaalde in artikel 5, onder b), voldoet aan de in de bijlagen I en II voor gecertificeerd zaad opgesomde voorwaarden en
iv)
waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in i), ii) en iii) vastgestelde voorwaarden voldoet. |
f) |
Gecertificeerd zaad van de eerste vermeerdering (aardnoten, eenhuizige hennep, vezelvlas, oliehoudend vlas, soja, katoen) : zaad
i)
dat rechtstreeks afkomstig is van basiszaad of, op verzoek van de kweker, van zaad van een aan het basiszaad voorafgaande generatie dat kan voldoen aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden en waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat het hieraan voldoet;
ii)
dat bestemd is voor de voortbrenging van zaad van de categorie gecertificeerd zaad van de tweede vermeerdering dan wel, in voorkomend geval, van de categorie gecertificeerd zaad van de derde vermeerdering, of voor het telen van oliehoudende planten en vezelgewassen met andere doeleinden dan de voortbrenging van zaaizaad;
iii)
dat voldoet aan de in de bijlagen I en II voor gecertificeerd zaad opgesomde voorwaarden en
iv)
waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in i), ii) en iii) vastgestelde voorwaarden voldoet. |
g) |
Gecertificeerd zaad van de tweede vermeerdering (aardnoten, vezelvlas, oliehoudend vlas, soja, katoen) : zaad
i)
dat rechtstreeks afkomstig is van basiszaad, van gecertificeerd zaad van de eerste vermeerdering of, op verzoek van de kweker, van zaad van een aan het basiszaad voorafgaande generatie dat kan voldoen aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden en waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat het hieraan voldoet;
ii)
dat bestemd is voor het telen van oliehoudende planten en vezelgewassen met andere doeleinden dan de voortbrenging van zaaizaad dan wel, in voorkomend geval, voor het telen van de categorie gecertificeerd zaad van de derde vermeerdering:
iii)
dat voldoet aan de in de bijlagen I en II voor gecertificeerd zaad opgesomde voorwaarden en
iv)
waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in i), ii) en iii) vastgestelde voorwaarden voldoet. |
h) |
Gecertificeerd zaad van de tweede vermeerdering (eenhuizige hennep) : zaad
i)
dat rechtstreeks afkomstig is van gecertificeerd zaad van de eerste vermeerdering en dat inzonderheid met het oog op de voortbrenging van gecertificeerd zaad van de tweede vermeerdering is verkregen en officieel is gecontroleerd;
ii)
dat bestemd is voor het telen van hennep die in de bloeitijd moet worden geoogst;
iii)
dat voldoet aan de in de bijlagen I en II voor gecertificeerd zaad opgesomde voorwaarden en
iv)
waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in i), ii) en iii) vastgestelde voorwaarden voldoet. |
i) |
Gecertificeerd zaad van de tweede vermeerdering (eenhuizige hennep) : zaad
i)
dat rechtstreeks afkomstig is van basiszaad, van gecertificeerd zaad van de eerste vermeerdering of, op verzoek van de kweker, van zaad van een aan het basiszaad voorafgaande generatie dat kan voldoen aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden en waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat het hieraan voldoet;
ii)
dat bestemd is voor het telen van oliehoudende planten en vezelgewassen met andere doeleinden dan de voortbrenging van zaaizaad;
iii)
dat voldoet aan de in de bijlagen I en II voor gecertificeerd zaad opgesomde voorwaarden en
iv)
waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in i), ii) en iii) vastgestelde voorwaarden voldoet. |
j) |
Handelszaad : zaad
i)
dat soortecht is;
ii)
dat, behoudens het bepaalde in artikel 5, onder b), voldoet aan de in bijlage II voor handelszaad opgesomde voorwaarden en
iii)
waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in i) en ii) vastgestelde voorwaarden voldoet. |
k) |
Officiële maatregelen : maatregelen die genomen zijn
i)
door de autoriteiten van een staat, of
ii)
onder verantwoordelijkheid van een staat, door publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen, of
iii)
voor hulpwerkzaamheden, eveneens onder toezicht van een staat, door beëdigde natuurlijke personen, mits de onder ii) en iii) genoemde personen geen bijzonder voordeel ontlenen aan het resultaat van deze maatregelen. |
De lidstaten mogen:
voor zaad van vlas verscheidene generaties in de categorie basiszaad opnemen en deze categorie naar generatie onderverdelen;
bepalen dat voor Brassica napus het officiële onderzoek teneinde vast te stellen of aan de in bijlage II, deel I, punt 4, genoemde voorwaarden is voldaan, niet bij alle partijen wordt verricht, behoudens indien eraan wordt getwijfeld dat aan deze voorwaarde is voldaan.
Het onderzoek onder officieel toezicht als bedoeld in lid 1, onder c), iv), lid 1, onder d), punt 1, ii), lid 1, onder d), punt 2, iii), lid 1, onder e), iv), lid 1, onder f), iv), lid 1, onder g), iv), lid 1, onder h), iv), lid 1, onder i), iv) en lid 1, onder j), iii) moet aan de volgende eisen voldoen:
Veldkeuring
De keurmeesters:
moeten over de nodige technische vakbekwaamheid beschikken;
mogen geen persoonlijk voordeel halen uit de door hen uitgevoerde keuringen;
moeten officieel zijn erkend door de voor certificering bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, waarbij deze erkenning ofwel de beëdiging van de keurmeesters moet omvatten, dan wel een door de keurmeesters ondertekende verklaring dat zij zich ertoe verbinden de regels inzake officiële onderzoeken in acht te nemen;
moeten de keuringen onder officieel toezicht uitvoeren overeenkomstig de regels die voor officiële keuringen gelden.
Het te keuren zaadgewas moet worden geproduceerd uit zaad waarop een officiële nacontrole is uitgevoerd waarvan de resultaten bevredigend waren.
Een gedeelte van de zaadgewassen wordt door officiële keurmeesters gecontroleerd. Dat gedeelte is ten minste 5 %.
Een gedeelte van de monsters van het van de zaadgewassen geoogste zaad wordt gebruikt voor officiële nacontrole en, zo nodig, voor officiële laboratoriumtests om de rasechtheid en -zuiverheid van het zaad te controleren.
De lidstaten stellen regels vast betreffende de straffen die van toepassing zijn op overtredingen van de nationale bepalingen inzake onder officieel toezicht verrichte onderzoeken die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld. De straffen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn. Een straf kan intrekking inhouden van de onder a), punt iii), bedoelde erkenning van de officieel erkende keurmeesters die schuldig worden bevonden aan, bewust of door nalatigheid, overtreden van de regels betreffende de officiële onderzoeken. De lidstaten zien erop toe dat bij dergelijke overtredingen de certificering van het betrokken onderzochte zaad nietig wordt verklaard, tenzij kan worden aangetoond dat het zaad nog steeds aan alle eisen terzake voldoet.
Zaadcontrole
Zaadcontrole wordt verricht in laboratoria voor zaadcontrole die daartoe onder de in b) tot en met d) bedoelde voorwaarden door de voor certificering bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zijn erkend.
Het zaadcontrolelaboratorium moet een leidinggevend zaadcontroleur in dienst hebben die rechtstreeks verantwoordelijk is voor de technische werkzaamheden van het laboratorium; deze zaadcontroleur moet over de vereiste bekwaamheid beschikken om in technisch opzicht een zaadcontrolelaboratorium te leiden.
De zaadanalisten van het laboratorium moeten over de nodige technische bekwaamheid beschikken, die is verworven in opleidingscursussen die onder de voor officiële zaadanalisten geldende voorwaarden zijn georganiseerd, en die met officiële examens zijn afgesloten.
De lokalen waarin en de installaties waarmee het zaad door het laboratorium wordt behandeld, moeten officieel volgens de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit voldoen voor de zaadcontrole waarvoor het laboratorium is erkend.
Zaadcontrole moet volgens de gangbare internationale methoden worden verricht.
Het zaadcontrolelaboratorium moet:
een onafhankelijk laboratorium zijn;
of
tot een zaadbedrijf behoren.
In het in ii) bedoelde geval mag het laboratorium alleen zaadcontrole verrichten op partijen zaad die worden geproduceerd ten behoeve van het zaadbedrijf waartoe het laboratorium behoort, tenzij tussen dit zaadbedrijf, degene die de certificering heeft aangevraagd en de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit anders is overeengekomen.
De voor zaadcertificering bevoegde autoriteit oefent op de door het laboratorium uitgevoerde zaadcontroles deugdelijk toezicht uit.
Voor de doeleinden van het onder d) bedoelde toezicht wordt een percentage van de voor officiële certificering geleverde partijen zaad aan een officiële zaadcontrole onderworpen. Dit percentage moet in beginsel zo gelijkmatig mogelijk worden gespreid over de natuurlijke personen en over de rechtspersonen die zaad voor certificering leveren, en over de geleverde rassen, maar de monsters mogen ook zodanig worden gekozen dat specifieke twijfel wordt weggenomen. Het percentage bedraagt ten minste 5 %.
De lidstaten stellen regels vast betreffende de straffen die van toepassing zijn op overtredingen van de nationale bepalingen inzake onder officieel toezicht verrichte onderzoeken die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld. De straffen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn. Een sanctie kan intrekking inhouden van de onder a) bedoelde erkenning van de officieel erkende zaadcontrolelaboratoria die schuldig worden bevonden aan, bewust of door nalatigheid, overtreden van de regels betreffende de officiële onderzoeken. De lidstaten zien erop toe dat bij dergelijke overtredingen de certificering van het betrokken onderzochte zaad nietig wordt verklaard, tenzij kan worden aangetoond dat het zaad nog steeds aan alle eisen terzake voldoet.
▼M4 —————
Artikel 3
De lidstaten schrijven voor dat zaad van:
slechts in de handel mag worden gebracht, indien het officieel is goedgekeurd als basiszaad of gecertificeerd zaad.
Artikel 4
In afwijking van het bepaalde in artikel 3, leden 1 en 2, schrijven de lidstaten voor dat
Artikel 5
De lidstaten mogen, in afwijking van artikel 3, machtiging verlenen tot:
officiële goedkeuring en het in de handel brengen van basiszaad dat niet voldoet aan de in bijlage II opgesomde voorwaarden met betrekking tot de kiemkracht; daartoe worden alle dienstige maatregelen getroffen, opdat de leverancier een bepaalde kiemkracht waarborgt die hij bij het in de handel brengen vermeldt op een speciaal etiket met zijn naam en adres en het nummer van de partij;
officiële goedkeuring of toelating en het in de handel brengen tot en met de eerste commerciële afnemer, in het belang van een snelle voorziening van zaad, van basiszaad, gecertificeerd zaad van alle soorten, of handelszaad, waarbij het officiële onderzoek in verband met de in bijlage II opgesomde voorwaarden met betrekking tot de kiemkracht nog niet voltooid is. De goedkeuring of toelating geschiedt uitsluitend indien een verslag van de voorlopige analyse van het zaad wordt overgelegd en indien de naam en het adres van de eerste afnemer worden vermeld; alle dienstige maatregelen worden getroffen, opdat de leverancier de kiemkracht waarborgt die is vastgesteld bij de voorlopige analyse; de aanduiding van deze kiemkracht moet bij het in de handel brengen voorkomen op een speciaal etiket met de naam en het adres van de leverancier en het nummer van de partij.
Deze bepalingen zijn niet van toepassing op zaad dat wordt ingevoegd uit derde landen, behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 18 betreffende de vermeerdering buiten de Gemeenschap.
De lidstaten die gebruikmaken van de onder a) of b) bedoelde afwijking verlenen elkaar voor de controle administratieve bijstand.
Artikel 6
In afwijking van het bepaalde in artikel 3, leden 1 en 2, kunnen de lidstaten aan op hun grondgebied gevestigde producenten toestemming verlenen om
kleine hoeveelheden zaad voor wetenschappelijke of kweekdoeleinden in de handel te brengen;
passende hoeveelheden zaad voor andere onderzoeks- of beproevingsdoeleinden in de handel te brengen, voorzover het gaat om zaad van een ras waarvoor in de betrokken lidstaat een aanvraag tot opneming op de rassenlijst is ingediend.
In het geval van genetisch gemodificeerd materiaal mag daarvoor alleen toestemming worden verleend als alle passende maatregelen zijn genomen ter voorkoming van negatieve effecten voor de volksgezondheid en het milieu. Voor de milieurisicobeoordeling die in dit verband uitgevoerd moet worden, is artikel 7, lid 4, van Richtlijn 2002/53/EG van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7
De lidstaten mogen voor hun eigen productie, wat de in de bijlagen I en II opgesomde voorwaarden betreft, aanvullende voorwaarden of strengere voorwaarden stellen voor de goedkeuring alsmede voor het onderzoek van handelszaad.
Artikel 8
De lidstaten schrijven voor dat de eventueel vereiste beschrijving van de genealogische bestanddelen op verzoek van de kweker geheim wordt gehouden.
Artikel 9
De in lid 1 bedoelde zaadbemonstering onder officieel toezicht moet aan de volgende eisen voldoen:
Zaadbemonstering wordt verricht door monsternemers die daartoe onder de in b), c) en d) bedoelde voorwaarden door de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zijn gemachtigd,
Monsternemers moeten over de nodige technische bekwaamheid beschikken, die is verworven in opleidingscursussen die onder de voor officiële monsternemers geldende voorwaarden zijn georganiseerd en die met officiële examens zijn afgesloten.
Zaadbemonstering moet volgens de gangbare internationale methoden worden verricht.
Monsternemers zijn:
onafhankelijke natuurlijke personen;
personen die in dienst zijn van natuurlijke personen of van rechtspersonen, die niet betrokken zijn bij de productie, de teelt, de bewerking van of de handel in zaad;
of
personen die in dienst zijn van natuurlijke personen of van rechtspersonen, die zaad produceren, telen of bewerken dan wel in zaad handelen.
In het in iii) bedoelde geval mag een monsternemer alleen monsters nemen van partijen zaad die ten behoeve van zijn werkgever worden geproduceerd, tenzij tussen zijn werkgever, degene die de certificering heeft aangevraagd en de voor zaadcertificering bevoegde instantie anders is overeengekomen.
De voor zaadcertificering bevoegde autoriteit oefent op de door de monsternemers verrichte bemonsteringen deugdelijk toezicht uit. Bij automatische bemonstering moeten passende procedures worden gevolgd en moet officieel toezicht worden uitgeoefend.
Voor de doeleinden van het onder d) bedoelde toezicht worden van een percentage van de voor officiële certificering geleverde partijen zaad door officiële monsternemers steekproefsgewijs monsters genomen. Dit percentage moet in beginsel zo gelijkmatig mogelijk worden gespreid over de natuurlijke personen en over de rechtspersonen die zaad voor certificering leveren, en over de geleverde rassen, maar de monsters mogen ook zodanig worden gekozen dat specifieke twijfel wordt weggenomen. Het percentage bedraagt ten minste 5 %. Deze steekproefsgewijze bemonstering is niet van toepassing op automatische bemonstering.
De lidstaten vergelijken de officieel genomen zaadmonsters met die welke onder officieel toezicht van dezelfde partij zaad zijn genomen.
De lidstaten stellen regels vast betreffende de straffen die van toepassing zijn op overtredingen van de nationale bepalingen inzake onder officieel toezicht verrichte onderzoeken die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld. De straffen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn. Een sanctie kan intrekking inhouden van de in onder a), bedoelde erkenning van de officiële monsternemers die schuldig worden bevonden aan, bewust of door nalatigheid, overtreden van de regels betreffende de officiële onderzoeken. De lidstaten zien erop toe dat bij dergelijke overtredingen de certificering van het bemonsterde zaad nietig wordt verklaard, tenzij kan worden aangetoond dat het zaad nog steeds aan alle eisen terzake voldoet.
Artikel 10
Artikel 11
Voor een goede sluiting moet ten minste het officiële etiket in het sluitingssysteem worden verwerkt ofwel moet op de sluiting een officieel zegel worden aangebracht.
De in de tweede alinea bedoelde maatregelen zijn niet beslist noodzakelijk voor een sluitingssysteem dat niet opnieuw kan worden gebruikt.
Volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure kan worden vastgesteld of een bepaald sluitingssysteem aan de bepalingen van dit lid voldoet.
Artikel 12
De lidstaten schrijven voor dat verpakkingen van basiszaad, gecertificeerd zaad van alle soorten en handelszaad:
aan de buitenkant worden voorzien van een nog niet gebruikt officieel etiket dat voldoet aan de vereisten van bijlage IV, en waarvan de gegevens gesteld zijn in een van de officiële talen van de Gemeenschap. De kleur van het etiket is wit voor basiszaad, blauw voor gecertificeerd zaad van de eerste vermeerdering vanaf basiszaad, rood voor gecertificeerd zaad van volgende vermeerderingen vanaf basiszaad en bruin voor handelszaad. ►M1 De kleur van het etiket is blauw met een diagonaal lopende groene streep voor gecertificeerd zaad van een mengras. ◄ Indien in het etiket een gaatje is gemaakt, wordt bij de bevestiging van dat etiket steeds een officieel zegel gebruikt. Indien, in het geval als bedoeld in artikel 5, onder a), het basiszaad niet voldoet aan de voorwaarden van bijlage II met betrekking tot de kiemkracht, wordt dit op het etiket vermeld. Het gebruik van officiële kleefetiketten is toegestaan. Volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure mag worden toegestaan dat de voorgeschreven aanduidingen onder officieel toezicht onuitwisbaar op de verpakking worden aangebracht volgens het model van het etiket;
een officieel certificaat bevatten in de kleur van het etiket en met ten minste de gegevens die in bijlage IV, deel A, onder a), punten 4, 5 en 6, voor het etiket en onder b), punten 2, 5 en 6, voor handelszaad zijn voorgeschreven. Het certificaat moet een zodanige vorm hebben dat het niet kan worden verward met het onder a) bedoelde etiket. Het certificaat is niet vereist wanneer de gegevens onuitwisbaar op de verpakking zijn aangebracht of wanneer overeenkomstig het bepaalde onder a) een kleefetiket of een etiket van scheurvrij materiaal wordt gebruikt.
Artikel 13
Volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure kan worden bepaald dat de lidstaten in andere dan de in deze richtlijn bedoelde gevallen kunnen voorschrijven dat verpakkingen van basiszaad, van gecertificeerd zaad van alle categorieën of van handelszaad steeds voorzien moeten zijn van een etiket van de leverancier (in de vorm van een apart etiket, naast het officiële etiket, of van op de verpakking zelf gedrukte informatie van de leverancier). Welke gegevens op dat etiket moeten worden vermeld, wordt eveneens vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.
Artikel 14
Voor zaad van een ras dat genetisch is gemodificeerd, moet op elk officieel dan wel ander etiket of document dat krachtens het bepaalde in deze richtlijn op de partij zaad is aangebracht of deze partij vergezelt, duidelijk zijn vermeld dat het ras genetisch is gemodificeerd.
Artikel 15
De lidstaten schrijven voor dat, in geval van een chemische behandeling van het basiszaad, het gecertificeerde zaad van alle soorten of het handelszaad, hiervan op het officiële etiket dan wel op een etiket van de leverancier, alsmede op of in de verpakking melding wordt gemaakt.
Artikel 16
Om betere alternatieven te vinden voor sommige bepalingen van deze richtlijn, kan volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure worden besloten onder nader bepaalde voorwaarden op communautair niveau tijdelijke experimenten te organiseren.
In het kader van dergelijke experimenten kunnen de lidstaten vrijgesteld worden van bepaalde verplichtingen die in deze richtlijn zijn vastgesteld. In deze vrijstelling wordt aangegeven op welke bepalingen zij betrekking heeft. De duur van een experiment mag niet meer bedragen dan zeven jaar.
Artikel 17
De lidstaten zien erop toe dat zaad dat overeenkomstig de verplicht dan wel facultatief toe te passen bepalingen van deze richtlijn in de handel wordt gebracht, ten aanzien van eigenschappen, onderzoek, aanduiding en sluiting aan geen andere dan de in deze richtlijn of in andere communautair richtlijnen vastgestelde beperkingen voor het in de handel brengen wordt onderworpen.
Artikel 18
Onder de volgende voorwaarden mag kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan op grond van artikel 4, eerste streepje, in de handel worden gebracht:
het zaad moet officieel door de tot certificering bevoegde dienst onderzocht zijn volgens de voor de certificering van basiszaad geldende voorschriften;
het zaad moet worden aangeboden in verpakkingen die voldoen aan de bepalingen van deze richtlijn, en
de verpakkingen moeten voorzien zijn van een officieel etiket met ten minste de volgende gegevens:
Het etiket is wit van kleur en heeft een diagonaal lopende paarse streep.
Artikel 19
De lidstaten schrijven voor dat zaad van oliehoudende planten en vezelgewassen:
op verzoek, en onverminderd de bepalingen van Richtlijn 2002/53/EG, in elke lidstaat officieel wordt goedgekeurd als gecertificeerd zaad, wanneer het is onderworpen aan een veldkeuring die voldoet aan de in bijlage I voor de betrokken categorie vermelde voorwaarden en wanneer bij een officieel onderzoek is vastgesteld dat het voldoet aan de in bijlage II voor dezelfde categorie vastgestelde voorwaarden.
Wanneer in dergelijke gevallen het zaad rechtstreeks is gewonnen uit officieel goedgekeurd zaad van vermeerderingen die aan het basiszaad voorafgaan, kunnen de lidstaten ook machtiging verlenen voor de officiële goedkeuring als basiszaad, wanneer voldaan is aan de voor deze categorie vastgestelde voorwaarden.
Zaad van oliehoudende planten en vezelgewassen dat in de Gemeenschap is geoogst en bestemd is voor goedkeuring overeenkomstig lid 1, moet:
De bepalingen van de eerste alinea inzake verpakking en etikettering behoeven niet te worden toegepast indien de voor de veldkeuring verantwoordelijke autoriteiten, de autoriteiten die de documenten voor niet definitief gecertificeerde zaden met het oog op certificering opstellen en de voor de certificering verantwoordelijke autoriteiten dezelfde zijn of indien deze autoriteiten het over de ontheffing eens zijn.
De lidstaten schrijven eveneens voor dat in een derde land geoogst zaad van oliehoudende planten en vezelgewassen op verzoek officieel wordt goedgekeurd indien:
het rechtstreeks afkomstig is van:
basiszaad of gecertificeerd zaad van eerste vermeerdering dat officieel is goedgekeurd in een of meer lidstaten of een derde land dat krachtens artikel 20, lid 1, onder b), gelijkstelling heeft verkregen,
of
kruising van basiszaad dat officieel in een lidstaat is goedgekeurd met basiszaad dat officieel is goedgekeurd in een derde land als bedoeld in i);
het is onderworpen aan een veldkeuring die voldoet aan de voorwaarden die voor de betrokken categorie zijn vastgesteld in een krachtens artikel 20, lid 1, onder a), vastgestelde beschikking betreffende de gelijkstelling;
bij een officieel onderzoek is vastgesteld dat het voldoet aan de in bijlage II voor dezelfde categorie vastgestelde voorwaarden.
Artikel 19 bis
Voor de toepassing van lid 1 wordt verstaan onder:
mengras: een aan de certificeringsinstantie gemeld mengsel van gecertificeerd zaad van een bepaalde bestuiverafhankelijke hybride die officieel is toegelaten overeenkomstig Richtlijn 2002/53/EG, met gecertificeerd zaad van één of meer bepaalde, eveneens toegelaten, bestuivers, dat mechanisch is samengesteld in een door de personen die voor de instandhouding van deze componenten verantwoordelijk zijn, gezamenlijk bepaalde verhouding;
bestuiverafhankelijke hybride: de mannelijk steriele component in het mengras (vrouwelijke component);
bestuiver(s): de stuifmeel leverende component in het mengras (mannelijke component).
Artikel 20
Op voorstel van de Commissie stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vast:
of, in het geval bedoeld in artikel 18, de veldkeuring in een derde land voldoet aan de in bijlage I opgesomde voorwaarden;
of in een derde land geoogst zaad van oliehoudende planten en vezelgewassen, dat dezelfde waarborgen biedt ten aanzien van de eigenschappen daarvan, alsmede van de maatregelen betreffende het onderzoek, de verzekering van de identiteit, de aanduiding en de controle, in dit opzicht gelijkwaardig is aan zaad dat in de Gemeenschap is geoogst en voldoet aan de bepalingen van deze richtlijn.
Artikel 21
Artikel 22
Onverminderd het vrije verkeer van zaad binnen de Gemeenschap nemen de lidstaten de nodige maatregelen opdat zij bij het in de handel brengen van uit derde landen ingevoerde hoeveelheden zaad van meer dan 2 kg van de volgende gegevens in kennis worden gesteld:
soort,
ras,
categorie,
producerend land en officiële keuringsdienst,
land van verzending,
importeur,
hoeveelheid zaad.
Volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure kan nader worden vastgesteld hoe deze gegevens moeten worden verstrekt.
Artikel 23
Er worden in de Gemeenschap communautaire vergelijkende tests en proeven verricht voor een nacontrole door middel van steekproefsgewijs genomen monsters van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen dat in de handel is gebracht overeenkomstig de verplicht dan wel facultatief toe te passen bepalingen van deze richtlijn. De vergelijkende tests en proeven kunnen ook betrekking hebben op:
De financiële bijdrage wordt vastgesteld binnen de grenzen van de door de begrotingsautoriteit uitgetrokken jaarlijkse middelen.
Artikel 24
De in verband met de ontwikkeling van de wetenschappelijke of technische kennis in de bijlagen aan te brengen wijzigingen worden volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.
Artikel 25
De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op één maand vastgesteld.
Artikel 26
Behoudens de in bijlage II vervatte toleranties ten aanzien van de aanwezigheid van ziekten, schadelijke organismen of dragers van dergelijke organismen doet deze richtlijn geen afbreuk aan de bepalingen van de nationale wetgevingen die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van het leven en de gezondheid van personen, dieren of planten of uit hoofde van de bescherming van de industriële of commerciële eigendom.
Artikel 27
Volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde procedure kunnen specifieke voorwaarden worden vastgesteld om rekening te houden met ontwikkelingen op het gebied van:
de voorwaarden waaronder chemisch behandeld zaad in de handel mag worden gebracht;
de voorwaarden waaronder zaad in de handel mag worden gebracht in verband met de instandhouding in situ en het duurzaam gebruik van plantaardige genetische hulpbronnen, met inbegrip van zaadmengsels van soorten waaronder ook soorten die zijn opgenomen in artikel 1 van Richtlijn 2002/53/EG die worden geassocieerd met specifieke natuurlijke en semi-natuurlijke habitats en worden bedreigd door genetische erosie;
de voorwaarden waaronder voor de biologische teelt geschikt zaad in de handel mag worden gebracht.
De in lid 1, onder b), bedoelde specifieke voorwaarden omvatten met name de volgende punten:
het zaad van deze soorten is van een bekende herkomst die is erkend door de autoriteit die in elke lidstaat bevoegd is voor het in de handel brengen van het zaad in bepaalde gebieden;
passende kwantitatieve beperkingen.
Artikel 28
Volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure kan een lidstaat op zijn verzoek geheel of gedeeltelijk worden vrijgesteld van de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn, met uitzondering van artikel 17:
voor wat de volgende soort betreft
voor wat de overige soorten betreft: indien het zaad van die soorten normaal niet op zijn grondgebied wordt vermeerderd en verhandeld.
Artikel 29
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de tekst van de bepalingen van nationaal recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.
Artikel 30
De Commissie legt ten laatste op 1 februari 2004 een gedetailleerde evaluatie van de bij artikel 5 van Richtlijn 98/96/EG vastgestelde vereenvoudiging van de certificeringsprocedure voor. Bij deze evaluatie dient de klemtoon te worden gelegd op de eventuele gevolgen voor de kwaliteit van het zaaizaad.
Artikel 31
Artikel 32
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 33
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
BIJLAGE I
VOORWAARDEN WAARAAN HET GEWAS MOET VOLDOEN
1. |
Op het perceel mag geen voorvrucht zijn verbouwd die zich niet verdraagt met de productie van zaaizaad van de soort en het ras van het betrokken gewas. Het perceel moet ook voldoende vrij zijn van opslag van de voorvrucht. In het geval van hybriden van Brassica napus moet het gewas geteeld worden op percelen waar sedert vijf jaar geen planten van Brassicaceae (Cruciferae) meer zijn geteeld. |
2. |
Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste vreemdbestuiving kunnen leiden:
Deze afstanden behoeven niet in acht genomen te worden, wanneer er voldoende bescherming tegen ongewenste vreemdbestuiving aanwezig is. |
3. |
Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn; een gewas van een ingeteelde stam moet voldoende echt en zuiver zijn met betrekking tot zijn eigenschappen. Bij de productie van zaad van hybriderassen zijn de bovenstaande bepalingen ook van toepassing op de eigenschappen van de kruisingspartners, inclusief mannelijke steriliteit of herstel van de fertiliteit. In het bijzonder moeten gewassen van Brassica juncea, Brassica nigra, Cannabis sativa, Carthamus tinctorius, Carum carvi, Gossypium spp. en hybriden van Helianthus annuus en Brassica napus aan de volgende andere normen of voorwaarden voldoen:
A.
Brassica Juncea, Brassica nigra, Cannabis sativa, Carthamus tinctorius, Carum carvi en Gossypium spp., andere dan hybriden: het aantal planten van deze soorten dat duidelijk niet tot het betrokken ras behoort, mag niet meer bedragen dan:
—
1 per 30 m2 voor de productie van basiszaad,
—
1 per 10 m2 voor de productie van gecertificeerd zaad.
B.
Hybriden van Helianthus annuus:
a)
Het percentage aan planten die duidelijk niet tot de ingeteelde stam of de kruisingspartner behoren, mag niet meer bedragen dan:
b)
voor de productie van zaad van hybriderassen moet aan de volgende andere normen of voorwaarden worden voldaan:
aa)
de planten van de mannelijke kruisingspartner moeten voldoende stuifmeel afgeven wanneer de planten van de vrouwelijke kruisingspartner in bloei staan;
bb)
wanneer de planten van de vrouwelijke kruisingspartner bevrucht kunnen worden, mag het percentage aan planten van de vrouwelijke kruisingspartner die stuifmeel hebben afgegeven of afgeven niet meer bedragen dan 0,5 %;
cc)
voor de productie van basiszaad mag het totale percentage aan planten van de vrouwelijke kruisingspartner die duidelijk niet tot de kruisingspartner behoren en die stuifmeel hebben afgegeven of afgeven, niet meer bedragen dan 0,5 %;
dd)
wanneer niet aan de in bijlage II, deel I, punt 2, vastgestelde voorwaarden kan worden voldaan, moet aan de volgende voorwaarde worden voldaan: voor de productie van gecertificeerd zaad moet een mannelijke steriele kruisingspartner worden gebruikt in combinatie met een mannelijke kruisingspartner die één of meer specifieke lijnen voor herstel van de fertiliteit bevat, zodat niet minder dan een derde van de planten die worden gekweekt uit de verkregen hybride, stuifmeel produceren dat in alle opzichten normaal lijkt.
C.
Hybriden van Brassica napus, geproduceerd met gebruikmaking van mannelijke steriliteit:
a)
Het percentage aan planten die duidelijk niet tot de ingeteelde stam of de kruisingspartner behoren, mag niet meer bedragen dan:
b)
Voor de productie van basiszaad moet de mannelijke steriliteit ten minste 99 % bedragen en voor de productie van gecertificeerd zaad ten minste 98 %. De mate van mannelijke steriliteit moet worden bepaald door bloemen te onderzoeken op de afwezigheid van vruchtbare helmknoppen.
D.
Hybriden van Gossypium hirsutum en Gossypium barbadense:
a)
In gewassen voor de productie van basiszaad van ouderlijnen van Gossypium hirsutum en Gossypium barbadense moet de minimale raszuiverheid van zowel de vrouwelijke als de mannelijke ouderlijn 99,8 % bedragen wanneer 5 % of meer van de zaaddragende planten kan worden bevrucht. De mate van mannelijke steriliteit van de zaaddragende ouderlijn moet worden bepaald door de bloemen te onderzoeken op de aanwezigheid van steriele helmknoppen, en mag niet minder bedragen dan 99,9 %.
b)
In gewassen voor de productie van gecertificeerd zaad van hybriderassen van Gossypium hirsutum en/of Gossypium barbadense moet de minimale raszuiverheid van zowel de zaaddragende ouderlijn als de stuifmeelouderlijn 99,5 % bedragen wanneer 5 % of meer van de zaaddragende planten kan worden bevrucht. De mate van mannelijke steriliteit van de zaaddragende ouderlijn moet worden bepaald door de bloemen te onderzoeken op de aanwezigheid van steriele helmknoppen, en mag niet minder bedragen dan 99,7 %. |
3 bis. |
Wanneer na de toepassing van de punten 1 en 3 twijfel blijft bestaan over de rasechtheid van het zaad, kan de certificeringsdienst voor het onderzoek naar die rasechtheid een internationaal erkende en reproduceerbare biochemische of moleculaire techniek gebruiken, overeenkomstig de toepasselijke internationale normen. |
4. |
Het gewas moet nagenoeg vrij zijn van plaagorganismen die de bruikbaarheid en de kwaliteit van het teeltmateriaal verminderen. Het gewas moet tevens voldoen aan de eisen betreffende EU-quarantaineorganismen, plaagorganismen met quarantainestatus voor een beschermd gebied en gereguleerde niet-quarantaineorganismen die zijn opgenomen in de krachtens Verordening (EU) 2016/2031 ( 2 ) vastgestelde uitvoeringshandelingen, alsook aan de krachtens artikel 30, lid 1, van die verordening vastgestelde maatregelen. De aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen op de gewassen moet voldoen aan de eisen in de onderstaande tabel:
|
5. |
Of aan de bovengenoemde andere normen of voorwaarden is voldaan, wordt voor basiszaad vastgesteld door middel van officiële veldkeuringen en voor gecertificeerd zaad door middel van hetzij officiële veldkeuringen hetzij onder officieel toezicht uitgevoerde keuringen. Bij deze veldkeuringen moeten de volgende punten in acht worden genomen:
A.
De stand en het ontwikkelingsstadium van het gewas moeten een afdoend onderzoek mogelijk maken.
B.
Voor andere gewassen dan hybriden van Helianthus annuus, Brassica napus, Gossypium hirsutum en Gossypium barbadense moet ten minste één keuring worden verricht. Voor hybriden van Helianthus annuus moeten ten minste twee keuringen worden verricht. Voor hybriden van Brassica napus moeten ten minste drie keuringen worden verricht: de eerste moet vóór de bloei plaatsvinden, de tweede tijdens de vroege bloei en de derde aan het einde van de bloei. Voor hybriden van Gossypium hirsutum en/of Gossypium barbadense moeten ten minste drie keuringen worden verricht: de eerste moet tijdens de vroege bloei plaatsvinden, de tweede vóór het einde van de bloei en de derde aan het einde van de bloei nadat, indien nodig, de stuifmeelouderplanten zijn verwijderd.
C.
De grootte, het aantal en de verdeling van de perceelsgedeelten waarvoor moet worden nagegaan of aan de bepalingen van deze bijlage wordt voldaan, moeten worden vastgesteld volgens daartoe passende methoden. |
BIJLAGE II
VOORWAARDEN WAARAAN HET ZAAIZAAD MOET VOLDOEN
I. BASISZAAD EN GECERTIFICEERD ZAAD
1. |
Het zaad moet voldoende rasecht en raszuiver zijn. In het bijzonder moet zaad van de onderstaande soorten voldoen aan de volgende andere normen of voorwaarden:
Of aan de eisen inzake minimale raszuiverheid is voldaan, wordt hoofdzakelijk nagegaan door middel van de in bijlage I omschreven veldkeuringen. |
2. |
Voor hybriden van Brassica napus die geteeld zijn met gebruikmaking van mannelijke steriliteit, moet het zaad aan de normen en voorwaarden in de punten a) tot en met d) voldoen:
a)
Het zaaizaad moet voldoende rasecht en raszuiver zijn wat betreft de kenmerken van de kruisingspartners, met inbegrip van de mannelijke steriliteit of herstel van de fertiliteit.
b)
De minimale raszuiverheid van het zaaizaad moet als volgt zijn:
—
basiszaad, vrouwelijke kruisingspartner: 99,0 %;
—
basiszaad, mannelijke kruisingspartner: 99,9 %;
—
gecertificeerd zaad van winterkoolzaadrassen: 90,0 %;
—
gecertificeerd zaad van zomerkoolzaadrassen: 85,0 %.
c)
Zaaizaad wordt alleen gecertificeerd als gecertificeerd zaaizaad indien naar behoren rekening is gehouden met de resultaten van een officiële nacontrole in het veld met gebruikmaking van officiële monsters van basiszaad, die is verricht tijdens het groeiseizoen van het zaaizaad waarvoor certificering als gecertificeerd zaaizaad is aangevraagd, om na te gaan of het basiszaad voldoet aan de eisen ten aanzien van de identiteit, wat betreft de kenmerken van de kruisingspartners, met inbegrip van mannelijke steriliteit, en aan de normen van basiszaad bepaald ten aanzien van de minimale raszuiverheid als bedoeld onder b). In het geval van basiszaad van hybriden kan de raszuiverheid worden beoordeeld met geschikte biochemische methoden.
d)
De naleving van de normen ten aanzien van de minimale raszuiverheid voor gecertificeerd zaad van hybriden als bedoeld onder b) moet worden bewaakt door middel van officiële nacontroles met gebruikmaking van een adequaat gedeelte van de officieel genomen zaadmonsters. Geschikte biochemische methoden mogen worden gebruikt. |
3. |
Wanneer niet aan de in bijlage I, punt 3, onder B, b), dd), vastgestelde voorwaarden kan worden voldaan, moet aan de volgende voorwaarde worden voldaan: wanneer voor de productie van gecertificeerd zaad van hybriden van Helianthus annuus gebruik is gemaakt van een vrouwelijke, mannelijke steriele kruisingspartner en een mannelijke kruisingspartner die de mannelijke fertiliteit niet herstelt, moet het door de mannelijke steriele kruisingspartner geproduceerde zaad worden gemengd met door de volledig vruchtbare kruisingspartner geproduceerd zaad. De verhouding tussen het zaad van de mannelijke steriele kruisingspartner en dat van de mannelijke fertiele kruisingspartner mag niet groter zijn dan 2:1. |
4. |
Het zaaizaad moet ten aanzien van kiemkracht, mechanische zuiverheid en gehalte aan zaden van andere plantensoorten (inclusief Orobanche spp.) aan de volgende andere normen of voorwaarden voldoen:
A.
Tabel:
B.
Andere normen of voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wanneer daarnaar wordt verwezen in de in deel I, punt 4, onder A, van deze bijlage opgenomen tabel:
a)
het in kolom 5 vastgestelde maximumgehalte aan zaden omvat ook de zaden van de in de kolommen 6 tot en met 11 genoemde soorten;
b)
het totale aantal zaden van andere plantensoorten wordt slechts bepaald wanneer er twijfel over bestaat of aan de in kolom 5 vastgestelde voorwaarden is voldaan;
c)
het aantal zaden van Cuscuta spp. wordt slechts bepaald wanneer er twijfel over bestaat of aan de in kolom 7 vastgestelde voorwaarden is voldaan;
d)
de aanwezigheid van één zaadkorrel van Cuscuta spp. in een monster van het voorgeschreven gewicht geldt niet als onzuiverheid wanneer een tweede monster van hetzelfde gewicht vrij is van zaden van Cuscuta spp.;
e)
het zaad moet volledig vrij zijn van Orobanche spp.; de aanwezigheid van één zaadkorrel van Orobanche spp. in een monster van 100 g geldt evenwel niet als onzuiverheid wanneer een tweede monster van 200 g volledig vrij is van Orobanche spp. |
5. |
Het zaad moet nagenoeg vrij zijn van plaagorganismen die de bruikbaarheid en de kwaliteit van het teeltmateriaal verminderen. Het zaad moet tevens voldoen aan de eisen betreffende EU-quarantaineorganismen, plaagorganismen met quarantainestatus voor een beschermd gebied en gereguleerde niet-quarantaineorganismen die zijn opgenomen in de krachtens Verordening (EU) 2016/2031 vastgestelde uitvoeringshandelingen, alsook aan de krachtens artikel 30, lid 1, van die verordening vastgestelde maatregelen. De aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen op het zaad en de respectieve categorieën moet voldoen aan de eisen in de onderstaande tabel:
|
II. HANDELSZAAD
Voor handelszaad gelden de in deel I van deze bijlage genoemde eisen met uitzondering van punt 1.
BIJLAGE III
GEWICHT VAN EEN PARTIJ ZAAIZAAD EN VAN EEN MONSTER
Soort |
Maximumgewicht van een partij (ton) |
Minimumgewicht van een monster dat van een partij wordt genomen (gram) |
Gewicht van een monster voor de bepaling van het in bijlage II, deel I, punt 4, onder A, kolommen 5 tot en met 11, en in bijlage II, deel I, punt 4, onder A, kolom 5 bedoelde aantal (gram) |
1 |
2 |
3 |
4 |
Arachis hypogaea |
30 |
1 000 |
1 000 |
Brassica juncea |
10 |
100 |
40 |
Brassica napus |
10 |
200 |
100 |
Brassica nigra |
10 |
100 |
40 |
Brassica rapa |
10 |
200 |
70 |
Cannabis sativa |
10 |
600 |
600 |
Carthamus tinctorius |
25 |
900 |
900 |
Carum carvi |
10 |
200 |
80 |
Glycine max |
30 |
1 000 |
1 000 |
Gossypium spp. |
25 |
1 000 |
1 000 |
Helianthus annuus |
25 |
1 000 |
1 000 |
Linum usitatissimum |
10 |
300 |
150 |
Papaver somniferum |
10 |
50 |
10 |
Sinapis alba |
10 |
400 |
200 |
Het maximumgewicht van de partij mag niet met meer dan 5 % worden overschreden.
BIJLAGE IV
ETIKET
A. Te vermelden gegevens
Voor basiszaad en gecertificeerd zaad:
„EG-systeem”
keuringsdienst en lidstaat of desbetreffend kenteken
Officieel volgnummer
Maand en jaar van de sluiting, op de volgende wijze aangegeven: „gesloten in …” (Maand en jaar), of
Maand en jaar van de laatste officiële monsterneming ten behoeve van het besluit van certificering, op de volgende wijze aangegeven: „monster genomen in …” (maand en jaar)
Partijnummer
Soort, ten minste aangegeven met de botanische benaming eventueel in verkorte vorm en zonder de naam van de auteurs, in Latijns schrift
Ras, ten minste vermeld in Latijns schrift
Categorie
Producerend land
Opgegeven netto- of brutogewicht
Wanneer het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat worden gebruikt, de vermelding van de aard van het toevoegingsmiddel alsmede de verhouding, bij benadering, tussen het gewicht van de kluwens of zuivere zaden en het totale gewicht.
Bij rassen die hybriden of ingeteelde stammen zijn:
Waar ten minste voor de kiemkracht nacontrole werd verricht mogen de woorden „Nacontrole verricht … (maand en jaar)” en de voor deze nacontrole verantwoordelijke dienst worden vermeld. Deze gegevens mogen voorkomen op een officieel merkteken dat wordt geplakt op het officiële etiket.
Volgens de procedure van artikel 25, lid 2, kunnen lidstaten worden vrijgesteld van de verplichting tot aanduiding van de botanische benaming voor afzonderlijke soorten en, in voorkomend geval, voor beperkte tijdvakken, indien is vastgesteld dat de nadelen van het voldoen aan deze verplichting groter zijn dan de voordelen die van het in de handel brengen van het zaad worden verwacht.
Voor gecertificeerd zaad van een mengras:
Voor handelszaad:
„EG-systeem”
„Handelszaad (niet naar het ras goedgekeurd)”
Keuringsdienst en lidstaat of desbetreffend kenteken
Officieel volgnummer
Maand en jaar van de sluiting, op de volgende wijze aangegeven: „gesloten in … (maand en jaar)”
Partijnummer
Soort, ten minste aangegeven met de botanische benaming, eventueel in verkorte vorm en zonder de naam van de auteurs, in Latijns schrift
Teeltgebied
Opgegeven netto- of brutogewicht
Wanneer het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat worden gebruikt, de vermelding van de aard van het toevoegingsmiddel alsmede de verhouding, bij benadering, tussen het gewicht der zuivere zaden en het totaalgewicht.
Waar ten minste voor de kiemkracht nacontrole werd verricht mogen de woorden „Nacontrole verricht … (maand en jaar)” en de voor deze nacontrole verantwoordelijke dienst worden vermeld. Deze gegevens mogen voorkomen op een officieel merkteken dat wordt geplakt of het officiële etiket.
Volgens de procedure van artikel 25, lid 2, kunnen lidstaten worden vrijgesteld van de verplichting tot aanduiding van de botanische benaming voor afzonderlijke soorten en, in voorkomend geval, voor beperkte tijdvakken, indien is vastgesteld dat de nadelen van het voldoen aan deze verplichting groter zijn dan de voordelen die van het in de handel brengen van het zaad worden verwacht.
B. Minimumafmetingen
110 mm × 67 mm.
BIJLAGE V
ETIKET EN DOCUMENT VOOR NIET DEFINITIEF GOEDGEKEURD ZAAD DAT IS GEOOGST IN EEN ANDERE LIDSTAAT
A. Op het etiket te vermelden gegevens
Volgens de procedure van artikel 25, lid 2, kunnen lidstaten worden vrijgesteld van de verplichting tot aanduiding van de botanische benaming voor afzonderlijke soorten en, in voorkomend geval, voor beperkte tijdvakken, indien is vastgesteld dat de nadelen van het voldoen aan deze verplichting groter zijn dan de voordelen die van het in de handel brengen van het zaad worden verwacht.
B. Kleur van het etiket
Grijs.
C. Op het document te vermelden gegevens
BIJLAGE VI
DEEL A
INGETROKKEN RICHTLIJNEN EN HAAR OPEENVOLGENDE WIJZIGINGEN
(bedoeld in artikel 31)
Richtlijn 69/208/EEG (PB L 169 van 10.7.1969, blz. 3) |
|
Richtlijn 71/162/EEG van de Raad (PB L 87 van 17.4.1971, blz. 24) |
enkel artikel 5 |
Richtlijn 72/274/EEG van de Raad (PB L 171 van 29.7.1972, blz. 37) |
enkel wat de verwijzingen, in de artikelen 1 en 2, naar ingetrokken Richtlijn 69/208/EEG betreft |
Richtlijn 72/418/EEG van de Raad (PB L 287 van 26.12.1972, blz. 22) |
enkel artikel 5 |
Richtlijn 73/438/EEG van de Raad (PB L 356 van 27.12.1973, blz. 79) |
enkel artikel 5 |
Richtlijn 75/444/EEG van de Raad (PB L 196 van 26.7.1975, blz. 6) |
enkel artikel 5 |
Richtlijn 78/55/EEG van de Raad (PB L 16 van 20.1.1978, blz. 23) |
enkel artikel 5 |
Richtlijn 78/388/EEG van de Commissie (PB L 113 van 25.4.1978, blz. 1) |
|
Richtlijn 78/692/EEG van de Raad (PB L 236 van 26.8.1978, blz. 13) |
enkel artikel 6 |
Richtlijn 78/1020/EEG van de Raad (PB L 350 van 14.12.1978, blz. 27) |
enkel artikel 3 |
Richtlijn 79/641/EEG van de Commissie (PB L 183 van 19.7.1979, blz. 13) |
enkel artikel 3 |
Richtlijn 80/304/EEG van de Commissie (PB L 68 van 14.3.1980, blz. 33) |
|
Richtlijn 81/126/EEG van de Commissie (PB L 67 van 12.3.1981, blz. 36) |
enkel artikel 4 |
Richtlijn 82/287/EEG van de Commissie (PB L 131 van 13.5.1982, blz. 24) |
enkel de artikelen 3 en 4 |
Richtlijn 82/727/EEG van de Raad (PB L 310 van 6.11.1982, blz. 21) |
|
Richtlijn 82/859/EEG van de Commissie (PB L 357 van 18.12.1982, blz. 31) |
|
Richtlijn 86/155/EEG van de Raad (PB L 118 van 7.5.1986, blz. 23) |
enkel artikel 4 |
Richtlijn 87/120/EEG van de Commissie (PB L 49 van 18.2.1987, blz. 39) |
enkel artikel 4 |
Richtlijn 87/480/EEG van de Commissie (PB L 273 van 26.9.1987, blz. 43) |
enkel artikel 2 |
Richtlijn 88/332/EEG van de Raad (PB L 151 van 17.6.1988, blz. 82) |
enkel artikel 7 |
Richtlijn 88/380/EEG van de Raad (PB L 187 van 16.7.1988, blz. 31) |
enkel artikel 5 |
Richtlijn 90/654/EEG van de Raad (PB L 353 van 17.12.1990, blz. 48) |
enkel wat de verwijzingen, in artikel 2 en in bijlage II, deel I, punt 5, naar Richtlijn 69/208/EEG betreft |
Richtlijn 92/9/EEG van de Commissie (PB L 70 van 17.3.1992, blz. 25) |
|
Richtlijn 92/107/EEG van de Commissie (PB L 16 van 25.1.1993, blz. 1) |
|
Richtlijn 96/18/EG van de Commissie (PB L 76 van 26.3.1996, blz. 21) |
enkel artikel 2 |
Richtlijn 96/72/EG van de Raad (PB L 304 van 27.11.1996, blz. 10) |
enkel artikel 1, punt 5 |
Richtlijn 98/95/EG van de Raad (PB L 25 van 1.2.1999, blz. 1) |
enkel artikel 5 |
Richtlijn 98/96/EG van de Raad (PB L 25 van 1.2.1999, blz. 27) |
enkel artikel 5 |
DEEL B
LIJST VAN DE TERMIJNEN VOOR OMZETTING IN NATIONAAL RECHT
(bedoeld in artikel 31)
Richtlijn |
Uiterste datum voor omzetting |
69/208/EEG |
|
71/162/EEG |
1 juli 1970 (artikel 5, leden 1, 2 en 7) |
1 juli 1972 (artikel 5, lid 3) |
|
1 juli 1971 (overige bepalingen) (1) |
|
72/274/EEG |
1 juli 1972 (artikel 1) |
1 januari 1973 (artikel 2) |
|
72/418/EEG |
1 juli 1973 |
73/438/EEG |
1 juli 1973 (artikel 5, lid 3) |
1 januari 1974 (artikel 5, lid 4) |
|
1 juli 1974 (overige bepalingen) |
|
75/444/EEG |
1 juli 1975 (artikel 5, lid 2) |
1 juli 1977 (overige bepalingen) |
|
78/55/EEG |
1 juli 1978 (artikel 5, lid 2) |
1 juli 1979 (overige bepalingen) |
|
78/388/EEG |
|
1 juli 1980 (overige bepalingen) |
|
78/692/EEG |
1 juli 1977 (artikel 6) |
1 juli 1979 (overige bepalingen) |
|
78/1020/EEG |
1 juli 1977 |
79/641/EEG |
1 juli 1980 |
80/304/EEG |
1 juli 1980 |
81/126/EEG |
1 juli 1982 |
82/287/EEG |
1 januari 1983 |
82/727/EEG |
1 juli 1982 |
82/859/EEG |
1 juli 1983 |
86/155/EEG |
1 maart 1986 (artikel 4, leden 3, 4 en 5) |
1 juli 1987 (overige bepalingen) |
|
87/120/EEG |
1 juni 1988 |
87/480/EEG |
1 juli 1990 |
88/332/EEG |
|
88/380/EEG |
1 juli 1992 (artikel 5, leden 10, 19, 23, 25 (5) en 12) |
1 juli 1990 (overige bepalingen) |
|
90/654/EEG |
|
92/9/EEG |
30 juni 1992 |
92/107/EEG |
1 juli 1994 |
96/18/EG |
1 juli 1996 |
96/72/EG |
1 juli 1997 (6) |
98/95/EG |
1 februari 2000 (richtlijn gerectificeerd in PB L 126 van 20.5.1999, blz. 23) |
98/96/EG |
1 februari 2000 |
(1)
Voor Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, 1 juli 1973 voor artikel 14, lid 1; 1 juli 1974 voor de overige bepalingen betreffende basiszaad en 1 juli 1976 voor de overige bepalingen.
(2)
1 januari 1986 voor Griekenland, 1 maart 1986 voor Spanje en 1 januari 1991 voor Portugal.
(3)
Voor bijlage I, punt 3.
(4)
Voor bijlage II, deel I, punt 1.
(5)
Voorzover is bepaald dat de botanische soortnaam moet worden aangeduid op het etiket van het zaad.
(6)
Overgebleven voorraden etiketten met de afkorting „EEG” mogen tot en met 31 december 2001 worden gebruikt. |
BIJLAGE VII
CONCORDANTIETABEL
Richtlijn 69/208/EEG |
Onderhavige richtlijn |
Artikel 1 |
Artikel 1, eerste alinea |
Artikel 17 |
Artikel 1, tweede alinea |
Artikel 1 bis |
Artikel 2, lid 1, onder a) |
Artikel 2, lid 1, deel A |
Artikel 2, lid 1, onder b) |
Artikel 2, lid 1, deel B, onder a) |
Artikel 2, lid 1, onder c), i) |
Artikel 2, lid 1, deel B, onder b) |
Artikel 2, lid 1, onder c), ii) |
Artikel 2, lid 1, deel B, onder c) |
Artikel 2, lid 1, onder c), iii) |
Artikel 2, lid 1, deel B, onder d) |
Artikel 2, lid 1, onder c), iv) |
Artikel 2, lid 1, deel B bis, punt 1, onder a) |
Artikel 2, lid 1, onder d), punt 1, i) |
Artikel 2, lid 1, deel B bis, punt 1, onder b) |
Artikel 2, lid 1, onder d), punt 1, ii) |
Artikel 2, lid 1, deel B bis, punt 2, onder a) |
Artikel 2, lid 1, onder d), punt 2, i) |
Artikel 2, lid 1, deel B bis, punt 2, onder b) |
Artikel 2, lid 1, onder d), punt 2, ii) |
Artikel 2, lid 1, deel B bis, punt 2, onder c) |
Artikel 2, lid 1, onder d), punt 2, iii) |
Artikel 2, lid 1, deel C, onder a) |
Artikel 2, lid 1, onder e), i) |
Artikel 2, lid 1, deel C, onder b) |
Artikel 2, lid 1, onder e), ii) |
Artikel 2, lid 1, deel C, onder c) |
Artikel 2, lid 1, onder e), iii) |
Artikel 2, lid 1, deel C, onder d) |
Artikel 2, lid 1, onder e), iv) |
Artikel 2, lid 1, deel D, onder a) |
Artikel 2, lid 1, onder f), i) |
Artikel 2, lid 1, deel D, onder b) |
Artikel 2, lid 1, onder f), ii) |
Artikel 2, lid 1, deel D, onder c) |
Artikel 2, lid 1, onder f), iii) |
Artikel 2, lid 1, deel D, onder d) |
Artikel 2, lid 1, onder f), iv) |
Artikel 2, lid 1, deel E, onder a) |
Artikel 2, lid 1, onder g), i) |
Artikel 2, lid 1, deel E, onder b) |
Artikel 2, lid 1, onder g), ii) |
Artikel 2, lid 1, deel E, onder c) |
Artikel 2, lid 1, onder g), iii) |
Artikel 2, lid 1, deel E, onder d) |
Artikel 2, lid 1, onder g), iv) |
Artikel 2, lid 1, deel E bis, onder a) |
Artikel 2, lid 1, onder h), i) |
Artikel 2, lid 1, deel E bis, onder b) |
Artikel 2, lid 1, onder h), ii) |
Artikel 2, lid 1, deel E bis, onder c) |
Artikel 2, lid 1, onder h), iii) |
Artikel 2, lid 1, deel E bis, onder d) |
Artikel 2, lid 1, onder h), iv) |
Artikel 2, lid 1, deel F, onder a) |
Artikel 2, lid 1, onder i), i) |
Artikel 2, lid 1, deel F, onder b) |
Artikel 2, lid 1, onder i), ii) |
Artikel 2, lid 1, deel F, onder c) |
Artikel 2, lid 1, onder i), iii) |
Artikel 2, lid 1, deel F, onder d) |
Artikel 2, lid 1, onder i), iv) |
Artikel 2, lid 1, deel G, onder a) |
Artikel 2, lid 1, onder j), i) |
Artikel 2, lid 1, deel G, onder b) |
Artikel 2, lid 1, onder j), ii) |
Artikel 2, lid 1, deel G, onder c) |
Artikel 2, lid 1, onder j), iii) |
Artikel 2, lid 1, deel H, onder a) |
Artikel 2, lid 1, onder k), i) |
Artikel 2, lid 1, deel H, onder b) |
Artikel 2, lid 1, onder k), ii) |
Artikel 2, lid 1, deel H, onder c) |
Artikel 2, lid 1, onder k), iii) |
Artikel 2, lid 1 bis |
Artikel 2, lid 2 |
Artikel 2, lid 1 ter |
Artikel 2, lid 3 |
Artikel 2, lid 2, onder a) |
— |
Artikel 2, lid 2, onder b) |
Artikel 2, lid 4, onder a) |
Artikel 2, lid 2, onder c) |
— |
Artikel 2, lid 2, onder d) |
Artikel 2, lid 4, onder b) |
Artikel 2, lid 3, punt i), onder a) |
Artikel 2, lid 5, onder a), i) |
Artikel 2, lid 3, punt i), onder b) |
Artikel 2, lid 5, onder a), ii) |
Artikel 2, lid 3, punt i), onder c) |
Artikel 2, lid 5, onder a), iii) |
Artikel 2, lid 3, punt i), onder d) |
Artikel 2, lid 5, onder a), iv) |
Artikel 2, lid 3, punt ii) |
Artikel 2, lid 5, onder b) |
Artikel 2, lid 3, punt iii) |
Artikel 2, lid 5, onder c) |
Artikel 2, lid 3, punt iv) |
Artikel 2, lid 5, onder d) |
Artikel 2, lid 3, punt v) |
Artikel 2, lid 5, tweede alinea |
Artikel 2, lid 4 |
Artikel 2, lid 6 |
Artikel 3 |
Artikel 3 |
Artikel 3 bis |
Artikel 4 |
Artikel 4 |
Artikel 5 |
Artikel 4 bis |
Artikel 6 |
Artikel 5 |
Artikel 7 |
Artikel 6 |
Artikel 8 |
Artikel 7 |
Artikel 9 |
Artikel 8 |
Artikel 10 |
Artikel 9 |
Artikel 11 |
Artikel 10 |
Artikel 12 |
Artikel 11 |
Artikel 13 |
Artikel 11 bis |
Artikel 14 |
Artikel 12 |
Artikel 15 |
Artikel 12 bis |
Artikel 16 |
Artikel 13 |
Artikel 17 |
Artikel 14 |
Artikel 19 |
Artikel 14 bis |
Artikel 18 |
Artikel 15, lid 1, onder a) |
Artikel 20, onder a) |
Artikel 15, lid 1, onder b) |
Artikel 20, onder b) |
Artikel 16 |
Artikel 21 |
Artikel 18 |
Artikel 22 |
Artikel 19 |
Artikel 23 |
Artikel 20 bis |
Artikel 24 |
Artikel 20 |
Artikel 25 |
Artikel 21 |
Artikel 26 |
Artikel 21 bis, lid 1 |
Artikel 27, lid 1 |
Artikel 21 bis, lid 2, punt i) |
Artikel 27, lid 2, onder a) |
Artikel 21 bis, lid 2, punt ii) |
Artikel 27, lid 2, onder b) |
Artikel 22 |
Artikel 28 |
— |
Artikel 29 (1) |
— |
Artikel 30 (2) |
— |
Artikel 31 |
— |
Artikel 32 |
— |
Artikel 33 |
Bijlage I |
Bijlage I |
Bijlage II, deel I, punt 1 |
Bijlage II, deel I, punt 1 |
Bijlage II, deel I, punt 1 bis |
Bijlage II, deel, punt 2 |
Bijlage II, deel I, punt 2 |
Bijlage II, deel I, punt 3 |
Bijlage II, deel I, punt 3 |
Bijlage II, deel I, punt 4 |
Bijlage II, deel II |
Bijlage II, deel II |
Bijlage III |
Bijlage III |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 1 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 1 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 2 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 2 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 3 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 3 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 4 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 4 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 5 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 5 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 6 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 6 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 7 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 7 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 8 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 8 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 9 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 9 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 10 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 10 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 10 bis |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 11 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 11 |
Bijlage IV, deel A, onder a), punt 12 |
Bijlage IV, deel A, onder b) |
Bijlage IV, deel A, onder b) |
Bijlage IV, deel B |
Bijlage IV, deel B |
Bijlage V |
Bijlage V |
— |
Bijlage VI |
— |
Bijlage VII |
(1)
Richtlijn 98/95/EG, artikel 9, lid 2, en Richtlijn 98/96/EG, artikel 8, lid 2.
(2)
Richtlijn 98/96/EG, artikel 9. |
( 1 ) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2289/66.
( 2 ) Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4).