2002L0032 — NL — 01.01.2012 — 014.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

RICHTLIJN 2002/32/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 mei 2002

inzake ongewenste stoffen in diervoeding

(PB L 140, 30.5.2002, p.10)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

 M1

RICHTLIJN 2003/57/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 17 juni 2003

  L 151

38

19.6.2003

 M2

RICHTLIJN 2003/100/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 31 oktober 2003

  L 285

33

1.11.2003

 M3

RICHTLIJN 2005/8/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 27 januari 2005

  L 27

44

29.1.2005

 M4

RICHTLIJN 2005/86/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 5 december 2005

  L 318

16

6.12.2005

 M5

RICHTLIJN 2005/87/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 5 december 2005

  L 318

19

6.12.2005

 M6

RICHTLIJN 2006/13/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 3 februari 2006

  L 32

44

4.2.2006

 M7

RICHTLIJN 2006/77/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 29 september 2006

  L 271

53

30.9.2006

 M8

RICHTLIJN 2008/76/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 25 juli 2008

  L 198

37

26.7.2008

 M9

RICHTLIJN 2009/8/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 10 februari 2009

  L 40

19

11.2.2009

►M10

VERORDENING (EG) Nr. 219/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 11 maart 2009

  L 87

109

31.3.2009

 M11

RICHTLIJN 2009/124/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 25 september 2009

  L 254

100

26.9.2009

 M12

RICHTLIJN 2009/141/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 23 november 2009

  L 308

20

24.11.2009

 M13

RICHTLIJN 2010/6/EU VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 9 februari 2010

  L 37

29

10.2.2010

►M14

VERORDENING (EU) Nr. 574/2011 VAN DE COMMISSIE van 16 juni 2011

  L 159

7

17.6.2011




▼B

RICHTLIJN 2002/32/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 mei 2002

inzake ongewenste stoffen in diervoeding



HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 152, lid 4, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag ( 3 ) en gezien de gemeenschappelijke tekst die op 26 maart 2002 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Richtlijn 1999/29/EG van de Raad van 22 april 1999 inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeder ( 4 ) moeten tal van wijzigingen worden aangebracht. De genoemde richtlijn moet daarom duidelijkheidshalve en met het oog op een rationele ordening opnieuw worden geformuleerd.

(2)

De dierlijke productie neemt een zeer belangrijke plaats in in de landbouw van de Gemeenschap en goede resultaten ten aanzien van de volksgezondheid, de diergezondheid, het welzijn van de dieren, het milieu en de financiële situatie van de veehouder hangen in verregaande mate af van het gebruik van goede en geschikte diervoeders.

(3)

Een regeling op het gebied van diervoeders is nodig om de productiviteit en duurzaamheid van de landbouw te waarborgen, de volksgezondheid, de diergezondheid, het welzijn van dieren te kunnen verzekeren en het milieu te beschermen. Bovendien moet er een alomvattende regelgeving inzake hygiëne worden vastgesteld, teneinde diervoerders van hoge kwaliteit op afzonderlijke boerderijen te waarborgen, ook al is er geen sprake van commerciële productie.

(4)

Op drinkwater voor dieren moeten dezelfde regels inzake kwaliteit en veiligheid van toepassing zijn als op producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren. Hoewel de definitie van diervoeder niet uitsluit dat water als diervoeder wordt beschouwd, komt water niet voor op de niet-exclusieve lijst van de belangrijkste voedermiddelen die is vastgesteld bij Richtlijn 96/25/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verkeer en het gebruik van voedermiddelen ( 5 ). De vraag of water al dan niet als diervoeder moet worden beschouwd, moet worden besproken in het kader van die richtlijn.

(5)

Er is geconstateerd dat toevoegingsmiddelen ongewenste stoffen kunnen bevatten. Toevoegingsmiddelen dienen dan ook in de werkingssfeer van de richtlijn te worden opgenomen.

(6)

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren kunnen ongewenste stoffen bevatten die een gevaar kunnen betekenen voor de diergezondheid of, door hun aanwezigheid in dierlijke producten, voor de gezondheid van de mens of voor het milieu.

(7)

Het is onmogelijk ongewenste stoffen volledig te elimineren, maar het is van belang het gehalte ervan in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren te beperken en daarbij passende aandacht te besteden aan de acute giftigheid, de bioaccumuleerbaarheid en de afbreekbaarheid van de stoffen, zodat ongewenste en schadelijke effecten worden vermeden. Het heeft echter geen zin thans voor deze gehalten waarden vast te stellen die onder de detectiegrens van de voor de Gemeenschap vast te stellen analysemethoden liggen.

(8)

De procedures om residuen van ongewenste stoffen te bepalen, worden steeds meer verfijnd, zodat zelfs voor de gezondheid van mens en dier verwaarloosbare hoeveelheden residuen kunnen worden aangetoond.

(9)

Ongewenste stoffen mogen uitsluitend onder de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden voorkomen in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en mogen niet op enige andere wijze voor het voederen van dieren worden gebruikt. Derhalve moet deze richtlijn worden toegepast onverminderd de andere communautaire bepalingen inzake diervoeders, en met name de voorschriften voor mengvoeders.

(10)

Deze richtlijn moet op producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren van toepassing zijn zodra die producten de Gemeenschap binnenkomen. Bijgevolg moet worden bepaald dat de vastgestelde maximumgehalten aan ongewenste stoffen in het algemeen gelden met ingang van de datum waarop de producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, in het verkeer worden gebracht of worden gebruikt, zulks in alle stadia, en met name zodra zij worden ingevoerd.

(11)

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren moeten zuiver, deugdelijk en van gebruikelijke handelskwaliteit zijn en mogen dus bij correct gebruik geen enkel gevaar opleveren voor de gezondheid van mens en dier of voor het milieu en mogen de dierlijke productie niet ongunstig kunnen beïnvloeden. Derhalve moet een verbod worden ingesteld op het gebruik of het in het verkeer brengen van producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en waarvan het gehalte aan ongewenste stoffen de in bijlage I vermelde maximumgehalten overschrijdt.

(12)

Het is noodzakelijk de aanwezigheid van bepaalde ongewenste stoffen in aanvullende diervoeders te beperken door passende maximumgehalten vast te stellen.

(13)

In bepaalde gevallen is weliswaar reeds een maximumgehalte vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met de huidige achtergrondniveaus, maar verdere inspanningen zijn nodig om de aanwezigheid van sommige specifieke ongewenste stoffen in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren zoveel mogelijk te beperken teneinde ook de aanwezigheid ervan in de voedselketen te verminderen. In deze richtlijn moet dus worden voorzien in de mogelijkheid een actiedrempel vast te stellen die ver onder het vastgestelde maximumgehalte ligt. Bij overschrijding van deze actiedrempel moet onderzoek worden gevoerd naar de oorzaak van de ongewenste stoffen en moeten maatregelen worden genomen om deze oorzaak weg te nemen of te beperken.

(14)

De lidstaten moet de mogelijkheid worden gelaten bij gevaar voor de gezondheid van dier of mens of voor het milieu de vastgestelde maximumgehalten tijdelijk te verlagen of een maximumgehalte voor andere stoffen vast te stellen, dan wel de aanwezigheid van dergelijke stoffen in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren te verbieden. Met het oog op een uniforme toepassing, moet over eventuele wijzigingen van bijlage I worden beslist via een communautaire spoedprocedure, op basis van bewijsmateriaal en met toepassing van het voorzorgsbeginsel.

(15)

Op producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en aan de eisen van deze richtlijn voldoen, mogen met betrekking tot het gehalte aan ongewenste stoffen geen andere beperkingen voor het in het verkeer brengen worden toegepast dan die welke in deze richtlijn en in Richtlijn 95/53/EG van de Raad van 25 oktober 1995 tot vaststelling van de beginselen inzake de organisatie van de officiële controles op het gebied van diervoeding ( 6 ) zijn vastgelegd.

(16)

De lidstaten moeten krachtens Richtlijn 95/53/EG de nodige controlemaatregelen vaststellen om te garanderen dat bij het gebruik en het in het verkeer brengen van producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot ongewenste stoffen.

(17)

Een passende communautaire procedure is nodig om de in de bijlagen vastgestelde technische bepalingen aan te passen aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis.

(18)

Om de uitvoering van de overwogen maatregelen te vergemakkelijken, moet een procedure worden ingesteld waarbij een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie tot stand wordt gebracht in het bij Besluit 70/372/EEG van de Raad ( 7 ) ingestelde Permanent Comité voor veevoeders.

(19)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld volgens Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 8 ),

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



Artikel 1

1.  Deze richtlijn heeft betrekking op ongewenste stoffen in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren.

2.  Deze richtlijn geldt onverminderd de voorschriften in:

a) Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding ( 9 );

b) Richtlijn 96/25/EG en Richtlijn 79/373/EEG van de Raad van 2 april 1979 betreffende de handel in mengvoeders ( 10 );

c) Richtlijn 76/895/EEG van de Raad van 23 november 1976 betreffende de vaststelling van de maximale hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit ( 11 ), Richtlijn 86/362/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op granen ( 12 ), Richtlijn 86/363/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op levensmiddelen van dierlijke oorsprong ( 13 ) en Richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit ( 14 ), wanneer deze residuen niet voorkomen op de lijst in bijlage I bij deze richtlijn;

d) communautaire wetgeving betreffende veterinaire kwesties die verband houden met de volksgezondheid en diergezondheid;

e) Richtlijn 82/471/EEG van de Raad van 30 juni 1982 betreffende bepaalde in diervoeding gebruikte producten ( 15 );

f) Richtlijn 93/74/EEG van de Raad van 13 september 1993 betreffende diervoeders met bijzonder voedingsdoel ( 16 ).

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) diervoeders: producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, en de afgeleide producten van de industriële verwerking ervan, alsmede organische of anorganische stoffen, al dan niet gemengd, met of zonder toevoegingsmiddelen, en bestemd voor vervoedering;

b) voedermiddelen: de verschillende producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, en de afgeleide producten van de industriële verwerking ervan, alsmede organische of anorganische stoffen, met of zonder toevoegingsmiddelen, en bestemd voor vervoedering, hetzij als zodanig, hetzij na verwerking, voor de bereiding van mengvoeders of als drager bij voormengsels;

c) toevoegingsmiddelen: toevoegingsmiddelen zoals omschreven in artikel 2, onder a), van Richtlijn 70/524/EEG;

d) voormengsels: mengsels van toevoegingsmiddelen of mengsels van een of meer toevoegingsmiddelen met stoffen die dragers vormen, die bestemd zijn voor de bereiding van diervoeders;

e) mengvoeders: mengsels van voedermiddelen, al dan niet met toevoegingsmiddelen en bestemd voor vervoedering in de vorm van volledige diervoeders of aanvullende diervoeders;

f) aanvullende diervoeders: mengsels van diervoeders die een hoog gehalte aan bepaalde stoffen bevatten en door hun samenstelling slechts samen met andere diervoeders een totaal dagrantsoen vormen;

g) volledige diervoeders: mengsels van diervoeders die door hun samenstelling op zichzelf een totaal dagrantsoen vormen;

h) producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren: voedermiddelen, voormengsels, toevoegingsmiddelen, diervoeders en alle andere producten die bedoeld zijn om te worden gebruikt of gebruikt worden voor het voederen van dieren;

i) dagrantsoen: de totale hoeveelheid diervoeders, omgerekend op een vochtgehalte van 12 %, die een dier van een bepaalde soort, leeftijdsklasse en prestatievermogen gemiddeld dagelijks nodig heeft om volledig in zijn voederbehoefte te voorzien;

j) dieren: dieren behorend tot de soorten die gewoonlijk door de mens worden gevoederd en gehouden of gegeten, alsmede in de vrije natuur levende dieren voorzover hun voeding deels uit diervoeders bestaat;

k) in het verkeer brengen of het verkeer: het in het bezit hebben van producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, met het oog op de verkoop, met inbegrip van het aanbieden, of enige andere vorm van al dan niet gratis overdracht aan derden, alsmede de verkoop en andere vormen van overdracht zelf;

l) ongewenste stoffen: alle stoffen en producten, met uitzondering van ziekteverwekkers, die aanwezig zijn in en/of op het product dat is bedoeld voor het voederen van dieren en die een potentieel gevaar opleveren voor de gezondheid van mens en dier of voor het milieu of die de dierlijke productie ongunstig kunnen beïnvloeden.

Artikel 3

1.  Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren mogen alleen voor gebruik in de Gemeenschap uit derde landen binnenkomen, in de Gemeenschap in het verkeer worden gebracht en/of worden gebruikt wanneer ze zuiver, deugdelijk en van gebruikelijke handelskwaliteit zijn en bij correct gebruik dus geen enkel gevaar opleveren voor de gezondheid van mens en dier of voor het milieu en de dierlijke productie niet ongunstig kunnen beïnvloeden.

2.  Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren worden met name geacht niet aan lid 1 te voldoen wanneer het gehalte aan ongewenste stoffen hoger is dan de in bijlage I vastgestelde maximumgehalten.

Artikel 4

1.  De lidstaten schrijven voor dat de aanwezigheid van de in bijlage I vermelde ongewenste stoffen in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, alleen onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden kan worden gedoogd.

2.  Teneinde de bronnen van ongewenste stoffen in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren te beperken of weg te nemen, verrichten de lidstaten, wanneer de maximumgehalten zijn overschreden of wanneer verhoogde gehalten van dergelijke stoffen zijn geconstateerd, in samenwerking met de marktdeelnemers onderzoek om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren, daarbij rekening houdend met de achtergrondniveaus. Met het oog op een uniforme aanpak in gevallen van verhoogde gehalten kan het nodig zijn actiedrempels vast te stellen bij overschrijding waarvan een dergelijke onderzoek wordt ingesteld. Deze actiedrempels kunnen worden vastgesteld in bijlage II.

De lidstaten doen de Commissie en de overige lidstaten alle nuttige informatie en bevindingen toekomen met betrekking tot de bron en stellen hen in kennis van de maatregelen die zijn getroffen om het gehalte aan ongewenste stoffen te beperken of deze weg te nemen. Deze informatie wordt toegezonden in het kader van het verslag dat jaarlijks aan de Commissie moet worden voorgelegd overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 95/53/EG, behalve wanneer de informatie voor de andere lidstaten van onmiddellijk belang is. In dit laatste geval dient de informatie onverwijld te worden toegezonden.

Artikel 5

De lidstaten schrijven voor dat producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, met een gehalte aan een ongewenste stof dat het in kolom 3 van de tabel in bijlage 1 vastgestelde maximumgehalte overschrijdt, niet met het oog op verdunning mogen worden vermengd met hetzelfde product of met andere producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren.

Artikel 6

De lidstaten schrijven voor dat in aanvullende diervoeders, voorzover daarvoor geen bijzondere bepalingen bestaan, het gehalte aan de in bijlage I genoemde stoffen, rekening houdend met het voor het gebruik ervan voorgeschreven aandeel in een dagrantsoen, niet hoger mag zijn dan het voor volledige diervoeders vastgestelde gehalte.

Artikel 7

1.  Als een lidstaat, op basis van nieuwe gegevens die na de vaststelling van de desbetreffende bepalingen beschikbaar zijn gekomen, of van een nieuwe beoordeling van de bestaande gegevens die na die vaststelling is uitgevoerd, redenen heeft om te concluderen dat een in bijlage I vastgesteld maximumgehalte of een niet in die bijlage genoemde ongewenste stof gevaar oplevert voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, kan deze lidstaat dit gehalte voorlopig verlagen, een maximumgehalte vaststellen of de aanwezigheid van deze ongewenste stof in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren verbieden. Hij stelt de overige lidstaten en de Commissie daarvan onmiddellijk op de hoogte, met opgave van de redenen voor zijn beslissing.

▼M10

2.  Er wordt onverwijld besloten of de bijlagen I en II dienen te worden gewijzigd. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 4, bedoelde urgentieprocedure.

▼B

Zolang door de Raad of door de Commissie geen besluit is genomen, kan de lidstaat de door hem ingevoerde maatregelen handhaven.

De lidstaat dient ervoor te zorgen dat deze beslissing openbaar wordt gemaakt.

Artikel 8

▼M10

1.  De Commissie past de bijlagen I en II aan aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Om dwingende urgente redenen kan de Commissie gebruikmaken van de in artikel 11, lid 4, bedoelde urgentieprocedure om deze wijzigingen vast te stellen.

2.  De Commissie:

 neemt periodiek geconsolideerde versies van de bijlagen I en II aan waarin de wijzigingen zijn verwerkt die overeenkomstig lid 1 en volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure zijn vastgesteld,

 kan criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés vaststellen, alsmede criteria voor de aanvaardbaarheid van producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en dergelijke procedés hebben ondergaan; deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

▼B

3.  De lidstaten zien erop toe dat de nodige maatregelen worden getroffen om te garanderen dat die aanvaardbare procédés correct worden toegepast en gezuiverde producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren voldoen aan de bepalingen van bijlage I.

Artikel 9

De lidstaten zien erop toe dat met betrekking tot het in het verkeer brengen van producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en aan deze richtlijn voldoen, geen andere beperkingen worden opgelegd in verband met de aanwezigheid van ongewenste stoffen dan die van deze richtlijn en die van Richtlijn 95/53/EG.

Artikel 10

Bepalingen die gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid en de diergezondheid worden aangenomen na raadpleging van het (de) betrokken wetenschappelijke comité(s).

▼M10

Artikel 11

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 1 van Besluit 70/372/EEG van de Raad ( 17 ) ingestelde Permanent Comité voor veevoeders.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

4.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1, 2, 4 en 6, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

▼M10 —————

▼B

Artikel 13

1.  Op producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en die in de Gemeenschap geproduceerd zijn om uitgevoerd te worden naar derde landen, passen de lidstaten ten minste de bepalingen van deze richtlijn toe.

2.  Lid 1 laat het recht van de lidstaten onverlet om wederuitvoer volgens de voorwaarden van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 178/2002 ( 18 ) toe te staan. Het bepaalde in artikel 20 daarvan is mutatis mutandis van toepassing.

Artikel 14

1.  Richtlijn 1999/29/EG wordt met ingang van 1 augustus 2003 ingetrokken, onverminderd de voor de lidstaten geldende verplichting met betrekking tot de in deel B van bijlage III bij de genoemde richtlijn vermelde termijnen voor de omzetting van de in deel A van die bijlage vermelde richtlijnen in nationaal recht.

2.  Verwijzingen naar Richtlijn 1999/29/EG gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 15

De lidstaten dragen zorg voor aanneming en bekendmaking van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om vóór 1 mei 2003 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

De aangenomen maatregelen zijn van toepassing vanaf 1 augustus 2003.

Wanneer de lidstaten die maatregelen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van de bepalingen van nationaal recht die zij vaststellen binnen de werkingssfeer van deze richtlijn.

Artikel 16

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 17

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

▼M14




BIJLAGE I

MAXIMUMGEHALTEN VAN ONGEWENSTE STOFFEN, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3, LID 2



AFDELING I:  ANORGANISCHE VERONTREINIGENDE STOFFEN EN STIKSTOFVERBINDINGEN

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

1.  Arseen (1)

Voedermiddelen

2

met uitzondering van:

 

—  gemalen grasmeel, luzernemeel en klavermeel alsmede al dan niet gemelasseerde gedroogde suikerbietenpulp;

4

—  palmpitschilfers;

(2)

—  fosfaten en koolzure algenkalk;

10

—  calciumcarbonaat;

15

—  magnesiumoxide en magnesiumcarbonaat;

20

—  vis, andere waterdieren en daarvan afgeleide producten;

25 (2)

—  gemalen gedroogd zeewier en voedermiddelen op basis van zeewier.

40 (2)

Als tracer gebruikte ijzerpartikels.

50

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groep „Verbindingen van sporenelementen”

30

met uitzondering van:

 

—  koper(II)sulfaat-pentahydraat en koper(II)carbonaat;

50

—  zinkoxide, mangaan(II)oxide en koper(II)oxide.

100

Aanvullende diervoeders

4

met uitzondering van:

 

—  minerale diervoeders.

12

Volledige diervoeders

2

met uitzondering van:

 

—  volledige diervoeders voor vis en pelsdieren.

10 (2)

2.  Cadmium

Voedermiddelen van plantaardige oorsprong.

1

Voedermiddelen van dierlijke oorsprong.

2

Voedermiddelen van minerale oorsprong

2

met uitzondering van:

 

—  fosfaten.

10

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groep „Verbindingen van sporenelementen”

10

met uitzondering van:

 

—  koper(II)oxide, mangaan(II)oxide, zinkoxide en mangaan(II)sulfaat-monohydraat.

30

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groepen „Bindmiddelen” en „Antiklontermiddelen”.

2

Voormengsels (6)

15

Aanvullende diervoeders

0,5

met uitzondering van:

 

—  minerale diervoeders

 

– –  bevattende < 7 % fosfor (8);

5

– –  bevattende ≥ 7 % fosfor (8);

0,75 per 1 % fosfor (8), met een maximum van 7,5

—  aanvullende diervoeders voor gezelschapsdieren.

2

Volledige diervoeders

0,5

met uitzondering van:

 

—  volledige diervoeders voor runderen (met uitzondering van kalveren), schapen (met uitzondering van lammeren), geiten (met uitzondering van geitenlammeren) en vis;

1

—  volledige diervoeders voor gezelschapsdieren.

2

3.  Fluor (7)

Voedermiddelen

150

met uitzondering van:

 

—  voedermiddelen van dierlijke oorsprong met uitzondering van zeewaterschaaldieren zoals krill;

500

—  zeewaterschaaldieren zoals krill;

3 000

—  fosfaten;

2 000

—  calciumcarbonaat;

350

—  magnesiumoxide;

600

—  koolzure algenkalk.

1 000

Vermiculiet (E 561).

3 000

Aanvullende diervoeders:

 

—  bevattende ≤ 4 % fosfor (8),

500

—  bevattende > 4 % fosfor (8);

125 per 1 % fosfor (8)

Volledige diervoeders

150

met uitzondering van:

 

—  volledige diervoeders voor varkens;

100

—  volledige diervoeders voor pluimvee (met uitzondering van kuikens) en vis;

350

—  volledige diervoeders voor kuikens;

250

—  volledige diervoeders voor runderen, schapen en geiten

 

– –  die zogen;

30

– –  andere.

50

4.  Lood

Voedermiddelen

10

met uitzondering van:

 

—  groenvoeder (3);

30

—  fosfaten en koolzure algenkalk;

15

—  calciumcarbonaat;

20

—  gist.

5

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groep „Verbindingen van sporenelementen”

100

met uitzondering van:

 

—  zinkoxide

400

—  mangaan(II)oxide, ijzer(II)carbonaat, koper(II)carbonaat.

200

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groepen „Bindmiddelen” en „Antiklontermiddelen”.

30

met uitzondering van:

 

—  clinoptiloliet van vulkanische oorsprong.

60

Voormengsels (6)

200

Aanvullende diervoeders

10

met uitzondering van:

 

—  minerale diervoeders.

15

Volledige diervoeders.

5

5.  Kwik (4)

Voedermiddelen

0,1

met uitzondering van:

 

—  vis, andere waterdieren en daarvan afgeleide producten;

0,5

—  calciumcarbonaat.

0,3

Mengvoeders

0,1

met uitzondering van:

 

—  minerale diervoeders;

0,2

—  mengvoeders voor vis;

0,2

—  mengvoeders voor honden, katten en pelsdieren.

0,3

6.  Nitriet (5)

Voedermiddelen

15

met uitzondering van:

 

—  vismeel;

30

—  kuilvoeder;

—  producten en bijproducten van suikerbiet en suikerriet en van zetmeelproductie.

Volledige diervoeders

15

met uitzondering van:

 

—  volledige diervoeders voor honden en katten met een vochtgehalte van meer dan 20 %.

7.  Melamine (9)

Diervoeders

2,5

met uitzondering van de toevoegingsmiddelen voor diervoeding:

 

—  guanidinoazijnzuur (GAA);

—  ureum;

—  biureet.

(1)   De maximumgehalten betreffen het totale gehalte aan arseen.

(2)   Op verzoek van de bevoegde autoriteiten moet de verantwoordelijke exploitant een analyse verrichten om aan te tonen dat het gehalte aan anorganisch arseen lager is dan 2 ppm. Deze analyse is van bijzonder belang voor de zeewiersoort Hizikia fusiforme.

(3)   Groenvoeder omvat producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren zoals hooi, kuilvoer, vers gras, enz.

(4)   De maximumgehalten betreffen het totale gehalte aan kwik.

(5)   De maximumgehalten worden uitgedrukt als natriumnitriet.

(6)   Het maximumgehalte voor voormengsels houdt rekening met de toevoegingsmiddelen met het hoogste gehalte aan lood en cadmium en niet met de gevoeligheid van de verschillende diersoorten voor lood en cadmium. Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29) moet de producent van voormengsels er ter bescherming van de gezondheid van mens en dier voor zorgen dat niet alleen wordt voldaan aan de voorschriften met betrekking tot de maximumgehalten voor voormengsels, maar dat de gebruiksaanwijzingen op het voormengsel ook in overeenstemming zijn met de voorschriften inzake de maximumgehalten voor aanvullende en volledige diervoeders.

(7)   De maximumgehalten hebben betrekking op een analytische bepaling van fluor, waarbij de extractie gedurende 20 minuten op omgevingstemperatuur met zoutzuur 1 N wordt uitgevoerd. Er kunnen gelijkwaardige extractieprocedures worden toegepast waarvoor kan worden aangetoond dat de gebruikte extractieprocedure een gelijke extractie-efficiëntie heeft.

(8)   Het % fosfor heeft betrekking op diervoeders met een vochtgehalte van 12 %.

(9)   Het maximumgehalte betreft alleen melamine. De opname van de structureel verwante verbindingen cyanuurzuur, ammeline en ammelide in het maximumgehalte zal later worden bekeken.



AFDELING II:  MYCOTOXINEN

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

1.  Aflatoxine B1

Voedermiddelen

0,02

Aanvullende en volledige diervoeders

0,01

met uitzondering van:

 

—  mengvoeders voor melkkoeien en kalveren, melkschapen en lammeren, melkgeiten en geitenlammeren, biggen en jong pluimvee;

0,005

—  mengvoeders voor runderen (met uitzondering van melkkoeien en kalveren), schapen (met uitzondering van melkschapen en lammeren), geiten (met uitzondering van melkgeiten en geitenlammeren), varkens (met uitzondering van biggen) en pluimvee (met uitzondering van jonge dieren)

0,02

2.  Moederkoren (Claviceps purpurea)

Voedermiddelen en mengvoeders die ongemalen granen bevatten.

1 000



AFDELING III:  INHERENTE PLANTENTOXINEN

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

1.  Vrij gossypol

Voedermiddelen

20

met uitzondering van:

 

—  katoenzaad;

5 000

—  katoenzaadkoeken en katoenzaadmeel.

1 200

Volledige diervoeders

20

met uitzondering van:

 

—  volledige diervoeders voor runderen (met uitzondering van kalveren);

500

—  volledige diervoeders voor schapen (met uitzondering van lammeren) en geiten (met uitzondering van geitenlammeren);

300

—  volledige diervoeders voor pluimvee (met uitzondering van legkippen) en kalveren;

100

—  volledige diervoeders voor konijnen, lammeren, geitenlammeren en varkens (met uitzondering van biggen)

60

2.  Waterstofcyanide

Voedermiddelen

50

met uitzondering van:

 

—  lijnzaad;

250

—  lijnzaadkoeken;

350

—  maniokproducten en amandelkoeken.

100

Volledige diervoeders

50

met uitzondering van:

 

—  volledige diervoeders voor jonge kippen (< zes weken).

10

3.  Theobromine

Volledige diervoeders

300

met uitzondering van:

 

—  volledige diervoeders voor varkens;

200

—  volledige diervoeders voor honden, konijnen, paarden en pelsdieren.

50

4.  Vinylthiooxazolidon (5-vinyloxazolidine-2-thion)

Volledige diervoeders voor pluimvee

1 000

met uitzondering van:

 

—  volledige diervoeders voor legkippen.

500

5.  Vluchtige mosterdolie (1)

Voedermiddelen

100

met uitzondering van:

 

—  koolzaadkoeken.

4 000

Volledige diervoeders

150

met uitzondering van:

 

—  volledige diervoeders voor runderen (met uitzondering van kalveren), schapen (met uitzondering van lammeren) en geiten (met uitzondering van geitenlammeren);

1 000

—  volledige diervoeders voor varkens (met uitzondering van biggen) en pluimvee.

500

(1)   De maximumgehalten worden uitgedrukt als allylisothiocyanaat.



AFDELING IV:  ORGANISCHE CHLOORVERBINDINGEN (MET UITZONDERING VAN DIOXINEN EN PCB’s)

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

1.  Aldrin (1)

Voedermiddelen en mengvoeders

0,01 (2)

2.  Dieldrin (1)

met uitzondering van:

 

—  vetten en oliën;

0,1 (2)

—  mengvoeders voor vis.

0,02 (2)

3.  Chloorkamfeen (toxafeen) — som van de indicatorcongeneren CHB 26, 50 en 62 (3)

vis, andere waterdieren en daarvan afgeleide producten

0,02

met uitzondering van

 

—  visolie.

0,2

Volledig visvoeder.

0,05

4.  Chloordaan (som van cis- en transisomeer en van oxychloordaan, uitgedrukt als chloordaan)

Voedermiddelen en mengvoeders

0,02

met uitzondering van:

 

—  vetten en oliën.

0,05

5.  DDT (som van DDT-, DDD- (of TDE-) en DDE-isomeren, uitgedrukt als DDT)

Voedermiddelen en mengvoeders

0,05

met uitzondering van:

 

—  vetten en oliën.

0,5

6.  Endosulfan (som van alfa- en bèta-isomeer en van endosulfansulfaat, uitgedrukt als endosulfan)

Voedermiddelen en mengvoeders

0,1

met uitzondering van:

 

—  mais en maisproducten afgeleid van de verwerking daarvan;

0,2

—  oliehoudende zaden en producten afgeleid van de verwerking daarvan, met uitzondering van ruwe plantaardige olie;

0,5

—  ruwe plantaardige olie;

1,0

—  volledig visvoeder.

0,005

7.  Endrin (som van endrin en delta-keto-endrin, uitgedrukt als endrin)

Voedermiddelen en mengvoeders

0,01

met uitzondering van:

 

—  vetten en oliën.

0,05

8.  Heptachloor (som van heptachloor en heptachloorepoxide, uitgedrukt als heptachloor)

Voedermiddelen en mengvoeders

0,01

met uitzondering van:

 

—  vetten en oliën.

0,2

9.  Hexachloorbenzeen (HCB)

Voedermiddelen en mengvoeders

0,01

met uitzondering van:

 

—  vetten en oliën.

0,2

10.  Hexachloorcyclohexaan (HCH)

—  alfa-isomeer

Voedermiddelen en mengvoeders

0,02

met uitzondering van:

 

—  vetten en oliën.

0,2

—  bèta-isomeer

Voedermiddelen

0,01

met uitzondering van:

 

—  vetten en oliën.

0,1

Mengvoeders

0,01

met uitzondering van:

 

—  mengvoeders voor melkkoeien.

0,005

—  gamma-isomeer

Voedermiddelen en mengvoeders

0,2

met uitzondering van:

 

—  vetten en oliën.

2,0

(1)   Afzonderlijk of gezamenlijk uitgedrukt als dieldrin.

(2)   Maximumgehalte voor aldrin en dieldrin, afzonderlijk of gezamenlijk, uitgedrukt als dieldrin.

(3)   Nummeringssysteem overeenkomstig Parlar, voorafgegaan door „CHB” of „Parlar”:

CHB 26: 2-endo,3-exo,5-endo,6-exo,8,8,10,10-octachloorbornaan,

CHB 50: 2-endo,3-exo,5-endo,6-exo,8,8,9,10,10-nonachloorbornaan,

CHB 62: 2,2,5,5,8,9,9,10,10-nonachloorbornaan.



AFDELING V:  DIOXINEN EN PCB’s

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in ng WHO-PCDD/F-TEQ/kg (ppt) ( (1)(2)) van diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

1.  Dioxine (som van de polychloordibenzo-para-dioxinen (PCDD’s) en de polychloordibenzofuranen (PCDF’s), uitgedrukt in door de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) vastgestelde toxische equivalenten, waarbij gebruik wordt gemaakt van de WHO-TEF’s (toxische-equivalentiefactoren van 1997 (4))

Voedermiddelen van plantaardige oorsprong

0,75

met uitzondering van:

 

—  plantaardige oliën en bijproducten daarvan

0,75

Voedermiddelen van minerale oorsprong

1,0

Voedermiddelen van dierlijke oorsprong:

 

—  dierlijk vet, inclusief melkvet en eivet

2,0

—  andere van landdieren afkomstige producten, inclusief melk en melkproducten en eieren en eiproducten

0,75

—  visolie

6,0

—  Vis, andere zeedieren en (neven)producten daarvan, met uitzondering van visolie en viseiwithydrolysaten die meer dan 20 % vet bevatten (3)

1,25

—  viseiwithydrolysaten die meer dan 20 % vet bevatten

2,25

De toevoegingsmiddelen voor diervoeders kaoliniethoudende klei, calciumsulfaat-dihydraat, vermiculiet, natroliet-fonoliet, synthetische calciumaluminaten en clinoptiloliet van sedimentaire oorsprong, behorende tot de functionele groep „Bindmiddelen” en „Antiklontermiddelen”

0,75

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groep „Verbindingen van sporenelementen”

1,0

Voormengsels

1,0

Mengvoeders

0,75

met uitzondering van:

 

—  mengvoeders voor gezelschapsdieren en vis

2,25

—  mengvoeders voor pelsdieren

2.  Som van dioxinen en dioxineachtige pcb’s (som van de polychloordibenzo-para-dioxinen (PCDD’s), polychloordibenzofuranen (PCDF’s) en polychloorbifenylen (pcb’s), uitgedrukt in door de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) vastgestelde toxische equivalenten, waarbij gebruik wordt gemaakt van de WHO-TEF’s (toxische-equivalentiefactoren van 1997 (4))

Voedermiddelen van plantaardige oorsprong

1,25

met uitzondering van:

 

—  plantaardige oliën en bijproducten daarvan

1,5

Voedermiddelen van minerale oorsprong

1,5

Voedermiddelen van dierlijke oorsprong:

 

—  dierlijk vet, inclusief melkvet en eivet

3,0

—  andere van landdieren afkomstige producten, inclusief melk en melkproducten en eieren en eiproducten

1,25

—  visolie

24,0

—  Vis, andere zeedieren en (neven)producten daarvan, met uitzondering van visolie en viseiwithydrolysaten die meer dan 20 % vet bevatten (3)

4,5

—  viseiwithydrolysaten die meer dan 20 % vet bevatten

11,0

De toevoegingsmiddelen voor diervoeders kaoliniethoudende klei, calciumsulfaat-dihydraat, vermiculiet, natroliet-fonoliet, synthetische calciumaluminaten en clinoptiloliet van sedimentaire oorsprong, behorende tot de functionele groep „Bindmiddelen” en „Antiklontermiddelen”

1,5

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groep „Verbindingen van sporenelementen”

1,5

Voormengsels

1,5

Mengvoeders

1,5

met uitzondering van:

 

—  mengvoeders voor gezelschapsdieren en vis

7,0

—  mengvoeders voor pelsdieren

(1)   Bovengrensconcentraties; bij de berekening van bovengrensconcentraties moet worden aangenomen dat de onder de bepaalbaarheidsgrens liggende waarden van de verschillende congeneren gelijk zijn aan de bepaalbaarheidsgrens.

(2)   Het afzonderlijke maximumgehalte voor dioxinen (PCDD/F’s) blijft tijdelijk van toepassing. De in punt 1 genoemde voor het voederen van dieren bestemde producten moeten tijdens die periode met de maximumgehalten voor dioxinen en met de maximumgehalten voor de som van dioxinen en dioxineachtige pcb’s in overeenstemming zijn.

(3)   Voor verse vis en andere waterdieren die direct wordt geleverd en zonder verdere verwerking voor de productie van voeders voor pelsdieren wordt gebruikt, gelden de maximumgehalten niet, en voor verse vis die voor rechtstreekse voeding van gezelschapsdieren, dierentuindieren en circusdieren of als voedermiddel voor de productie van voeder voor gezelschapsdieren wordt gebruikt, geldt een maximumgehalte van 4,0 ng WHO-PCDD/F-TEQ/kg product en 8,0 ng WHO-PCDD/F-PCB-TEQ/kg product en 25,0 ng WHO-PCDD/F-PCB-TEQ/kg product voor vislever. De producten of verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van deze dieren (pelsdieren, gezelschapsdieren, dierentuindieren en circusdieren), mogen niet in de voedselketen komen en het vervoederen ervan aan landbouwhuisdieren die voor de productie van voedingsmiddelen gehouden, vetgemest of gefokt worden, is verboden.

(4)   TEF’s van de WHO voor de beoordeling van de risico’s voor de mens, gebaseerd op de conclusies van de bijeenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie in Stockholm, Zweden, 15-18 juni 1997 (Van den Berg et al., (1998) Toxic Equivalency Factors (TEFs) for PCBs, PCDDs, PCDFs for Humans and for Wildlife). Environmental Health Perspectives, 106 (12), 775).


Congeneer

TEF-waarde

Dibenzo-p-dioxinen („PCDD’s”)en dibenzofuranen („PCDF’s”)

2,3,7,8-TCDD

1

1,2,3,7,8-PeCDD

1

1,2,3,4,7,8-HxCDD

0,1

1,2,3,6,7,8-HxCDD

0,1

1,2,3,7,8,9-HxCDD

0,1

1,2,3,4,6,7,8-HpCDD

0,01

OCDD

0,0001

2,3,7,8-TCDF

0,1

1,2,3,7,8-PeCDF

0,05

2,3,4,7,8-PeCDF

0,5

1,2,3,4,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,6,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,7,8,9-HxCDF

0,1

2,3,4,6,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,4,6,7,8-HpCDF

0,01

1,2,3,4,7,8,9-HpCDF

0,01

OCDF

0,0001

„Dioxineachtige” pcb’s: non-ortho-pcb’s + mono-ortho-pcb’s

 
 

Non-ortho-pcb’s

PCB 77

0,0001

PCB 81

0,0001

PCB 126

0,1

PCB 169

0,01

Mono-ortho-pcb’s

PCB 105

0,0001

PCB 114

0,0005

PCB 118

0,0001

PCB 123

0,0001

PCB 156

0,0005

PCB 157

0,0005

PCB 167

0,00001

PCB 189

0,0001

 
 
 
 

Gebruikte afkortingen: „T” = tetra; „Pe” = penta; „Hx” = hexa; „Hp” = hepta; „O” = octa; „CDD” = chloordibenzodioxine; „CDF” = chloordibenzofuran; „CB” = chloorbifenyl.



AFDELING VI:  SCHADELIJKE BOTANISCHE VERONTREINIGINGEN

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

1.  Onkruidzaden en niet gemalen of verpulverde vruchten die alkaloïden, glucosiden of andere giftige stoffen bevatten, afzonderlijk of tezamen, waaronder:

Voedermiddelen en mengvoeders

3 000

—  Datura sp.

 

1 000

2.  Crotalaria spp.

Voedermiddelen en mengvoeders

100

3.  Zaden en doppen van Ricinus communis L., Croton tiglium L. en Abrus precatorius L., alsook de door verwerking ervan verkregen bijproducten (1), afzonderlijk of tezamen

Voedermiddelen en mengvoeders

10 (2)

4.  Beuk, ongeschilde zaden — Fagus silvatica L.

5.  Purgeernoot — Jatropha curcas L.

6.  Indische bruine mosterd — Brassica juncea (L.) Czern. Coss. ssp. integrifolia (West.) Thell.

7.  Sareptamosterd — Brassica juncea (L.) Czern. en Coss. ssp. juncea

8.  Chinese mosterd — Brassica juncea (L.) Czern. en Coss. ssp. juncea var. lutea Batalin

9.  Zwarte mosterd — Brassica nigra (L.) Koch

10.  Ethiopische mosterd — Brassica carinata A. Braun

Voedermiddelen en mengvoeders

Zaden en vruchten van de nevenstaande plantensoorten en de door verwerking ervan verkregen bijproducten mogen niet in diervoeders voorkomen tenzij als sporen die niet kwantitatief kunnen worden bepaald

▼M14

11.  Zaden van Ambrosia spp.

Voedermiddelen

50

met uitzondering van

 

—  Gierst (granen van Panicum milaceum L.) en sorghum (granen of Sorghum bicolor (L) Moench s.l.), niet rechtstreeks vervoederd aan dieren

200

Mengvoeders die ongemalen granen en zaden bevatten

50

(1)   Voor zover door analytische microscopie bepaalbaar.

(2)   Omvat ook zaaddopfragmenten.

▼M14



AFDELING VII:  TOEGESTANE TOEVOEGINGSMIDDELEN IN NIET-DOELDIERVOEDERS ALS GEVOLG VAN NIET TE VOORKOMEN VERSLEPING

Coccidiostatica

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren (1)

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

1.  Decoquinaat

Voedermiddelen

0,4

Mengvoeders voor

 

—  legpluimvee en opfokleghennen (> 16 weken)

0,4

—  mestkippen gedurende de periode voorafgaande aan de slacht waarin het gebruik van decoquinaat verboden is (eindvoeders)

0,4

—  andere diersoorten

1,2

Voormengsels voor gebruik in diervoeders waarin het gebruik van decoquinaat niet toegestaan is

 (2)

2.  Diclazuril

Voedermiddelen

0,01

Mengvoeders voor

 

—  legpluimvee, opfokleghennen > 16 weken) en mestkalkoenen > twaalf weken)

0,01

—  mestkonijnen en fokkonijnen gedurende de periode voorafgaande aan de slacht waarin het gebruik van diclazuril verboden is (eindvoeders)

0,01

—  andere diersoorten dan opfokleghennen < 16 weken), mestkippen, parelhoenders en mestkalkoenen < twaalf weken)

0,03

Voormengsels voor gebruik in diervoeders waarin het gebruik van diclazuril niet toegestaan is

 (2)

3.  Halofuginone-hydrobro-mide

Voedermiddelen

0,03

Mengvoeders voor

 

—  legpluimvee, opfokleghennen en kalkoenen (> twaalf weken)

0,03

—  mestkippen en kalkoenen (< twaalf weken) gedurende de periode voorafgaande aan de slacht waarin het gebruik van halofuginonehydrobromide verboden is (eindvoeders)

0,03

—  andere diersoorten

0,09

Voormengsels voor gebruik in diervoeders waarin het gebruik van halofuginonehydrobromide niet toegestaan is

 (2)

4.  Lasalocide-natrium

Voedermiddelen

1,25

Mengvoeders voor

 

—  honden, kalveren, konijnen, paardachtigen, melkvee, legpluimvee, kalkoenen (> 16 weken) en opfokleghennen (> 16 weken)

1,25

—  mestkippen, opfokleghennen (< 16 weken) en kalkoenen (< 16 weken) gedurende de periode voorafgaande aan de slacht waarin het gebruik van lasalocide-natrium verboden is (eindvoeders)

1,25

—  andere diersoorten

3,75

Voormengsels voor gebruik in diervoeders waarin het gebruik van lasalocide-natrium niet toegestaan is

 (2)

5.  Maduramicineammonium alfa

Voedermiddelen

0,05

Mengvoeders voor

 

—  paardachtigen, konijnen, kalkoenen (> 16 weken), legpluimvee en opfokleghennen (> 16 weken)

0,05

—  mestkippen en kalkoenen (< 16 weken) gedurende de periode voorafgaande aan de slacht waarin het gebruik van maduramicineammonium alfa verboden is (eindvoeders)

0,05

—  andere diersoorten

0,15

Voormengsels voor gebruik in diervoeders waarin het gebruik van maduramicineammonium alfa niet toegestaan is

 (2)

6.  Monensin-natrium

Voedermiddelen

1,25

Mengvoeders voor

 

—  paardachtigen, honden, kleine herkauwers (schapen en geiten), eenden, runderen, melkvee, legpluimvee, opfokleghennen (> 16 weken) en kalkoenen (> 16 weken)

1,25

—  mestkippen, opfokleghennen (< 16 weken) en kalkoenen (< 16 weken) gedurende de periode voorafgaande aan de slacht waarin het gebruik van monensin-natrium verboden is (eindvoeders)

1,25

—  andere diersoorten

3,75

Voormengsels voor gebruik in diervoeders waarin het gebruik van monensin-natrium niet toegestaan is

 (2)

7.  Narasin

Voedermiddelen

0,7

Mengvoeders voor

 

—  kalkoenen, konijnen, paardachtigen, legpluimvee en opfokleghennen (> 16 weken)

0,7

—  andere diersoorten

2,1

Voormengsels voor gebruik in diervoeders waarin het gebruik van narasin niet toegestaan is

 (2)

8.  Nicarbazine

Voedermiddelen

1,25

Mengvoeders voor

 

—  paardachtigen, legpluimvee en opfokleghennen (> 16 weken)

1,25

—  andere diersoorten

3,75

Voormengsels voor gebruik in diervoeders waarin het gebruik van nicarbazine (in combinatie met narasin) niet toegestaan is

 (2)

9.  Robenidinehydrochloride

Voedermiddelen

0,7

Mengvoeders voor

 

—  legpluimvee en opfokleghennen (> 16 weken)

0,7

—  mestkippen, mestkonijnen, fokkonijnen en kalkoenen gedurende de periode voorafgaande aan de slacht waarin het gebruik van robenidinehydrochloride verboden is (eindvoeders)

0,7

—  andere diersoorten

2,1

Voormengsels voor gebruik in diervoeders waarin het gebruik van robenidinehydrochloride niet toegestaan is

 (2)

10.  Salinomy-cinenatrium

Voedermiddelen

0,7

Mengvoeders voor

 

—  paardachtigen, kalkoenen, legpluimvee en opfokleghennen (> twaalf weken)

0,7

—  mestkippen, opfokleghennen (< twaalf weken) en mestkonijnen gedurende de periode voorafgaande aan de slacht waarin het gebruik van salinomycine-natrium verboden is (eindvoeders)

0,7

—  andere diersoorten

2,1

Voormengsels voor gebruik in diervoeders waarin het gebruik van salinomycine-natrium niet toegestaan is

 (2)

11.  Semdura-micine-natrium

Voedermiddelen

0,25

Mengvoeders voor

 

—  legpluimvee en opfokleghennen (> 16 weken)

0,25

—  mestkippen gedurende de periode voorafgaande aan de slacht waarin het gebruik van semduramicine-natrium verboden is (eindvoeders)

0,25

—  andere diersoorten

0,75

Voormengsels voor gebruik in diervoeders waarin het gebruik van semduramicine-natrium niet toegestaan is

 (2)

(1)   Onverminderd de toegestane gehalten in het kader van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29).

(2)   Het maximumgehalte van de stof in het voormengsel is de concentratie waarbij, indien het voormengsel volgens de gebruiksaanwijzing wordt gebruikt, het gehalte van de stof in het diervoeder niet meer dan 50 % van het voor dat diervoeder geldende maximumgehalte is.




BIJLAGE II



ACTIEDREMPELS VOOR HET VERRICHTEN VAN ONDERZOEK DOOR DE LIDSTATEN, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 2

AFDELING:  DIOXINEN EN PCB’s

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Actiedrempel in ng WHO-PCDD/F TEQ/kg (ppt) (2)(3) voor een diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Opmerkingen en aanvullende informatie (bv. de aard van de te verrichten onderzoeken)

1.  Dioxinen (som van de polychloordibenzo-para-dioxinen (PCDD’s) en de polychloordibenzofuranen (PCDF’s)), uitgedrukt in door de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) vastgestelde toxische equivalenten, waarbij gebruik wordt gemaakt van de WHO-TEF’s (toxische-equivalentiefactoren van 1997 (1))

Voedermiddelen van plantaardige oorsprong

0,5

 (4)

met uitzondering van:

 
 

—  plantaardige oliën en bijproducten daarvan

0,5

 (4)

Voedermiddelen van minerale oorsprong

0,5

 (4)

Voedermiddelen van dierlijke oorsprong:

 
 

—  dierlijk vet, inclusief melkvet en eivet

1,0

 (4)

—  andere van landdieren afkomstige producten, inclusief melk en melkproducten en eieren en eiproducten

0,5

 (4)

—  visolie

5,0

 (5)

—  vis, andere waterdieren, producten en bijproducten daarvan, met uitzondering van visolie en viseiwithydrolysaten die meer dan 20 % vet bevatten (3).

1,0

 (5)

—  viseiwithydrolysaten die meer dan 20 % vet bevatten

1,75

 (5)

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groepen „Bindmiddelen” en „Antiklontermiddelen”

0,5

 (5)

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groep „Verbindingen van sporenelementen”

0,5

 (4)

Voormengsels

0,5

 (4)

Mengvoeders

0,5

 (4)

met uitzondering van:

 
 

—  mengvoeders voor gezelschapsdieren en vis

1,75

 (5)

—  mengvoeders voor pelsdieren

 

2.  Dioxineachtige pcb’s (som van de polychloorbifenylen (pcb’s)), uitgedrukt in door de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) vastgestelde toxische equivalenten, waarbij gebruik wordt gemaakt van de WHO-TEF’s (toxische-equivalentiefactoren van 1997 (1))

Voedermiddelen van plantaardige oorsprong

0,35

 (4)

met uitzondering van:

 
 

—  plantaardige oliën en bijproducten daarvan

0,5

 (4)

Voedermiddelen van minerale oorsprong

0,35

 (4)

Voedermiddelen van dierlijke oorsprong:

 
 

—  dierlijk vet, inclusief melkvet en eivet

0,75

 (4)

—  andere van landdieren afkomstige producten, inclusief melk en melkproducten en eieren en eiproducten

0,35

 (4)

—  visolie

14,0

 (5)

—  Vis, andere zeedieren en afgeleide producten daarvan, met uitzondering van visolie en viseiwithydrolysaten die meer dan 20 % vet bevatten (3)

2,5

 (5)

—  viseiwithydrolysaten die meer dan 20 % vet bevatten

7,0

 (5)

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groepen „Bindmiddelen” en „Antiklontermiddelen”

0,5

 (4)

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groep „Verbindingen van sporenelementen”

0,35

 (4)

Voormengsels

0,35

 (4)

Mengvoeders

0,5

 (4)

met uitzondering van:

 
 

—  mengvoeders voor gezelschapsdieren en vis

3,5

 (5)

—  mengvoeders voor pelsdieren

 

(1)   TEF’s van de WHO voor de beoordeling van de risico’s voor de mens, gebaseerd op de conclusies van de bijeenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie in Stockholm, Zweden, 15-18 juni 1997 (Van den Berg et al., (1998) Toxic Equivalency Factors (TEFs) for PCBs, PCDDs, PCDFs for Humans and for Wildlife). Environmental Health Perspectives, 106 (12), 775).

(2)   Bovengrensconcentraties; bij de berekening van bovengrensconcentraties moet worden aangenomen dat de onder de bepaalbaarheidsgrens liggende waarden van de verschillende congeneren gelijk zijn aan de bepaalbaarheidsgrens.

(3)   De Commissie zal deze actiedrempels tegelijkertijd met de maximumgehalten voor de som van dioxinen en dioxineachtige pcb’s evalueren.

(4)   Vaststelling van bron van contaminatie. Neem na vaststelling van de bron van contaminatie zo mogelijk passende maatregelen om deze te reduceren of te elimineren.

(5)   In veel gevallen is het wellicht niet nodig een onderzoek naar de bron van de contaminatie te verrichten, aangezien het achtergrondniveau in sommige gebieden dichtbij of boven de actiedrempel ligt. Indien de actiedrempel echter wordt overschreden, dienen alle gegevens, zoals bemonsteringsperiode, geografische herkomst, vissoort, enz., te worden geregistreerd met het oog op toekomstige maatregelen voor de aanpak van de aanwezigheid van dioxinen en dioxineachtige verbindingen diervoeders.


Congeneer

TEF-waarde

Dibenzo-p-dioxinen („PCDD’s”)en dibenzofuranen („PCDF’s”)

2,3,7,8-TCDD

1

1,2,3,7,8-PeCDD

1

1,2,3,4,7,8-HxCDD

0,1

1,2,3,6,7,8-HxCDD

0,1

1,2,3,7,8,9-HxCDD

0,1

1,2,3,4,6,7,8-HpCDD

0,01

OCDD

0,0001

2,3,7,8-TCDF

0,1

1,2,3,7,8-PeCDF

0,05

2,3,4,7,8-PeCDF

0,5

1,2,3,4,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,6,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,7,8,9-HxCDF

0,1

2,3,4,6,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,4,6,7,8-HpCDF

0,01

1,2,3,4,7,8,9-HpCDF

0,01

OCDF

0,0001

„Dioxineachtige” pcb’s: non-ortho-pcb’s + mono-ortho-pcb’s

 
 

Non-ortho PCBs

PCB 77

0,0001

PCB 81

0,0001

PCB 126

0,1

PCB 169

0,01

Mono-ortho PCBs

PCB 105

0,0001

PCB 114

0,0005

PCB 118

0,0001

PCB 123

0,0001

PCB 156

0,0005

PCB 157

0,0005

PCB 167

0,00001

PCB 189

0,0001

 
 
 
 

Gebruikte afkortingen: „T” = tetra; „Pe” = penta; „Hx” = hexa; „Hp” = hepta; „O” = octa; „CDD” = chloordibenzodioxine; „CDF” = chloordibenzofuran; „CB” = chloorbifenyl.

▼B




BIJLAGE III



CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 1999/29/EG

Deze richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, onder c)

Artikel 2, onder g)

Artikel 2, onder d)

Artikel 2, onder f)

Artikel 2, onder e)

Artikel 2, onder e)

Artikel 2, onder f)

Artikel 2, onder i)

Artikel 2, onder g)

Artikel 2, onder j)

Artikel 2, onder h)

Artikel 2, onder c)

Artikel 2, onder d)

Artikel 2, onder h)

Artikel 2, onder k)

Artikel 2, onder l)

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 2

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 5

Artikel 8

Artikel 6

Artikel 9

Artikel 7

Artikel 10

Artikel 8

Artikel 11

Artikel 9

Artikel 12

Artikel 10

Artikel 13

Artikel 11

Artikel 14

Artikel 12

Artikel 15

Artikel 13

Artikel 16

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 17

Artikel 16

Artikel 18

Artikel 17

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage IV

Bijlage II



( 1 ) PB C 89 E van 28.3.2000, blz. 70, en PB C 96 E van 27.3.2001, blz. 346.

( 2 ) PB C 140 van 18.5.2000, blz. 9.

( 3 ) Advies van het Europees Parlement van 4 oktober 2000 (PB C 178 van 22.6.2001, blz. 160), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 17 september 2001 ( PB C 4 van 7.1.2002, blz. 1) en besluit van het Europees Parlement van 12 december 2001 (nog niet verschenen in het Publicatieblad). Besluit van het Europees Parlement van 10 april 2002 en besluit van de Raad van 22 april 2002.

( 4 ) PB L 115 van 4.5.1999, blz. 32.

( 5 ) PB L 125 van 23.5.1996, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/16/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 105 van 3.5.2000, blz. 36).

( 6 ) PB L 265 van 8.11.1995, blz. 17. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 234 van 1.9.2001, blz. 55).

( 7 ) PB L 170 van 3.8.1970, blz. 1.

( 8 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

( 9 ) PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2205/2001 van de Commissie (PB L 297 van 15.11.2001, blz. 3).

( 10 ) PB L 86 van 6.4.1979, blz. 30. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 63 van 6.3.2002, blz. 23).

( 11 ) PB L 340 van 9.12.1976, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/57/EG van de Commissie (PB L 244 van 29.9.2000, blz. 76).

( 12 ) PB L 221 van 7.8.1986, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/23/EG van de Commissie (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 13).

( 13 ) PB L 221 van 7.8.1986, blz. 43. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/23/EG.

( 14 ) PB L 350 van 14.12.1990, blz. 71. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/23/EG.

( 15 ) PB L 213 van 21.7.1982, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/20/EG (PB L 80 van 25.3.1999, blz. 20).

( 16 ) PB L 237 van 22.9.1993, blz. 23. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/29/EG (PB L 115 van 4.5.1999, blz. 32).

( 17 ) PB L 170 van 3.8.1970, blz. 1.

( 18 ) Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).