01998R0974 — NL — 01.01.2023 — 009.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EG) Nr. 974/98 VAN DE RAAD

van 3 mei 1998

over de invoering van de euro

(PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

 M1

VERORDENING (EG) Nr. 2596/2000 VAN DE RAAD van 27 november 2000

  L 300

2

29.11.2000

►M2

VERORDENING (EG) Nr. 2169/2005 VAN DE RAAD van 21 december 2005

  L 346

1

29.12.2005

►M3

VERORDENING (EG) Nr. 1647/2006 VAN DE RAAD van 7 november 2006

  L 309

2

9.11.2006

►M4

VERORDENING (EG) Nr. 835/2007 VAN DE RAAD van 10 juli 2007

  L 186

1

18.7.2007

►M5

VERORDENING (EG) Nr. 836/2007 VAN DE RAAD van 10 juli 2007

  L 186

3

18.7.2007

►M6

VERORDENING (EG) Nr. 693/2008 VAN DE RAAD van 8 juli 2008

  L 195

1

24.7.2008

►M7

VERORDENING (EU) Nr. 670/2010 VAN DE RAAD van 13 juli 2010

  L 196

1

28.7.2010

►M8

VERORDENING (EU) Nr. 678/2013 VAN DE RAAD van 9 juli 2013

  L 195

2

18.7.2013

►M9

VERORDENING (EU) Nr. 827/2014 VAN DE RAAD van 23 juli 2014

  L 228

3

31.7.2014

►M10

VERORDENING (EU) 2022/1207 VAN DE RAAD van 12 juli 2022

  L 187

16

14.7.2022




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 974/98 VAN DE RAAD

van 3 mei 1998

over de invoering van de euro



DEEL I

DEFINITIES

▼M2

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a) 

„deelnemende lidstaten”: de lidstaten die in de tabel in de bijlage worden vermeld;

b) 

„rechtsinstrumenten”: wettelijke en reglementaire bepalingen, bestuursakten, rechterlijke uitspraken, contracten, eenzijdige rechtsakten, betaalmiddelen anders dan bankbiljetten en muntstukken, alsmede andere instrumenten die rechtsgevolgen hebben;

c) 

„omrekeningskoers”: de onherroepelijk vastgestelde omrekeningskoers die door de Raad overeenkomstig artikel 123, lid 4, eerste zin, of artikel 123, lid 5, van het Verdrag voor de munteenheid van elke deelnemende lidstaat wordt aangenomen;

d) 

„datum waarop de euro wordt ingevoerd”: naar gelang van het geval de datum waarop de betrokken lidstaat de derde fase ingaat krachtens artikel 121, lid 3, van het Verdrag, dan wel de dag waarop de intrekking van de derogatie voor de betrokken lidstaat uit hoofde van artikel 122, lid 2, van het Verdrag in werking treedt;

e) 

„datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld”: de datum waarop eurobankbiljetten en -munten in een bepaalde deelnemende lidstaat de hoedanigheid van wettig betaalmiddel krijgen;

f) 

„euro-eenheid”: de munteenheid als bedoeld in artikel 2, tweede zin;

g) 

„nationale munteenheden”: de munteenheden van een deelnemende lidstaat, zoals deze munteenheden op de dag vóór de invoering van de euro in deze lidstaat gedefinieerd zijn;

h) 

„overgangsperiode”: een periode van ten hoogste drie jaar die ingaat op 00.00 uur van de datum waarop de euro wordt ingevoerd en eindigt op 00.00 uur van de datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld;

i) 

„geleidelijkeaanpassingsperiode”: een periode van ten hoogste een jaar die ingaat op de datum waarop de euro wordt ingevoerd, die alleen kan gelden in lidstaten waar de datum waarop de euro wordt ingevoerd en de datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld, samenvallen;

j) 

„wijziging van de muntaanduiding”: het wijzigen van de munteenheid waarin het bedrag van een uitstaande schuld luidt van een nationale munteenheid in de euro-eenheid, waarbij deze handeling evenwel niet leidt tot wijziging van enige andere schuldvoorwaarde, welke aangelegenheid aan het geldende nationale recht is onderworpen;

k) 

„kredietinstellingen”: kredietinstellingen in de zin van artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen ( 1 ). Voor de toepassing van de onderhavige verordening worden de instellingen genoemd in artikel 2, lid 3, van die richtlijn, met uitzondering van postcheque- en girodiensten, niet als kredietinstellingen beschouwd.

▼M2

Artikel 1 bis

Voor elke deelnemende lidstaat worden de datum waarop de euro wordt ingevoerd, de datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld en de eventuele geleidelijkeaanpassingsperiode vastgesteld zoals in de bijlage is gepreciseerd.

▼B



DEEL II

VERVANGING VAN DE MUNTEENHEDEN VAN DE DEELNEMENDE LIDSTATEN DOOR DE EURO

▼M2

Artikel 2

Met ingang van de respectieve data waarop de euro wordt ingevoerd, is de euro de munteenheid van de deelnemende lidstaten. De rekeneenheid is één euro. Eén euro is verdeeld in honderd cent.

▼B

Artikel 3

De munteenheid van elke deelnemende lidstaat wordt tegen de omrekeningskoers vervangen door de euro.

Artikel 4

De euro is de rekeneenheid van de Europese Centrale Bank (ECB) en van de centrale banken van de deelnemende lidstaten.



DEEL III

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 5

De artikelen 6 tot en met 9 zijn tijdens de overgangsperiode van toepassing.

Artikel 6

1.  
De euro wordt ook, overeenkomstig de omrekeningskoersen, onderverdeeld in de nationale munteenheden. Onderverdelingen van de nationale munteenheden blijven gehandhaafd. Onder voorbehoud van de bepalingen van deze verordening blijft de monetaire wetgeving van de deelnemende lidstaten van toepassing.
2.  
Als in een rechtsinstrument wordt verwezen naar de nationale munteenheid, is deze verwijzing geldig als ware het een verwijzing naar de euro-eenheid overeenkomstig de omrekeningskoersen.

Artikel 7

De vervanging van de munteenheid van elke deelnemende lidstaat door de euro heeft als zodanig niet tot gevolg dat de muntaanduiding in rechtsinstrumenten die op de dag van de vervanging bestaan, wordt gewijzigd.

Artikel 8

1.  
Handelingen die moeten worden verricht op grond van rechtsinstrumenten waarin het gebruik van een nationale munteenheid bepaald is of die in een nationale munteenheid luiden, moeten in deze nationale munteenheid verricht worden. Handelingen die worden verricht op grond van rechtsinstrumenten waarin het gebruik van de euro-eenheid is bepaald of die in euro-eenheden luiden, moeten in deze munteenheid worden verricht.
2.  
Partijen mogen bij overeenkomst afwijken van het bepaalde in lid 1.
3.  
Niettegenstaande de bepalingen van lid 1 mag elk bedrag dat in de euro-eenheid of in de nationale munteenheid van een deelnemende lidstaat luidt en dat in deze lidstaat betaald kan worden door creditering van de rekening van de crediteur, door de debiteur in de euro-eenheid of in de betrokken nationale munteenheid betaald worden. Het bedrag wordt op de rekening van de crediteur bijgeschreven in de munteenheid waarin de rekening luidt, waarbij de eventuele omrekening wordt uitgevoerd tegen de omrekeningskoersen.
4.  

Niettegenstaande de bepalingen van lid 1 mag elke deelnemende lidstaat de maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om:

— 
de muntaanduiding van uitstaande schuld die is uitgegeven door de overheidsbesturen van die lidstaat, zoals omschreven in het Europees stelsel van economische rekeningen, luidende in de nationale munteenheid van die lidstaat en uitgegeven volgens zijn nationale recht, te wijzigen in de euro-eenheid. Indien een lidstaat een dergelijke maatregel heeft genomen, mogen emittenten de muntaanduiding van in de nationale munteenheid luidende schuld wijzigen in de euro-eenheid, tenzij wijziging van de munteenheid uitdrukkelijk in de voorwaarden van het contract is uitgesloten; deze bepaling is van toepassing op schuld van de overheidsbesturen van een lidstaat alsmede op obligaties en andere vormen van in effecten belichaamde schuld die op de kapitaalmarkt verhandelbaar zijn, evenals op geldmarktinstrumenten, uitgegeven door andere debiteuren;
— 
het mogelijk te maken om de rekeneenheden voor de werkingsprocedures te wijzigen van de nationale munteenheid in de euro-eenheid voor:
a) 

markten voor de geregelde verhandeling, verrekening en vereffening van alle instrumenten genoemd in deel B van de bijlage van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten ( 2 ), en van goederen;

b) 

stelsels voor de geregelde uitwisseling, clearing en afrekening van betalingen.

5.  
Andere bepalingen dan die van lid 4, welke het gebruik van de euro-eenheid opleggen, mogen door de deelnemende lidstaten alleen worden vastgesteld volgens een tijdschema dat in communautaire wetgeving bepaald is.
6.  
Nationale wettelijke bepalingen van de deelnemende lidstaten die verrekening, compensatie of methoden met vergelijkbare gevolgen toestaan of opleggen, zijn van toepassing op monetaire verplichtingen, ongeacht de munteenheid waarin deze luiden, indien die munteenheid de euro-eenheid of een nationale munteenheid is; daarbij wordt de eventuele omrekening uitgevoerd tegen de omrekeningskoersen.

▼M2

Artikel 9

Bankbiljetten en muntstukken die in een nationale munteenheid luiden, behouden vanaf de laatste dag vóór de datum waarop de euro wordt ingevoerd, binnen hun territoriale grenzen hun hoedanigheid van wettig betaalmiddel in de betrokken deelnemende lidstaat.

▼M2

Artikel 9 bis

In een lidstaat met een „ geleidelijkeaanpassingsperiode” geldt het volgende: in wetgevingsinstrumenten die tijdens de geleidelijkeaanpassingsperiode tot stand zijn gekomen en in die lidstaat moeten worden uitgevoerd, mag nog naar de nationale munteenheid worden verwezen. Die verwijzingen worden gelezen als verwijzingen naar de euro-eenheid, overeenkomstig de respectieve omrekeningskoersen. Onverminderd artikel 15, worden de handelingen die in het kader van deze rechtsinstrumenten worden gesteld, alleen in de euro-eenheid gesteld. De in Verordening (EG) nr. 1103/97 vastgestelde afrondingsregels zijn van toepassing.

De betrokken lidstaat beperkt de toepassing van de eerste alinea tot specifieke rechtsinstrumenten of tot op bepaalde werkterreinen aangenomen rechtsinstrumenten.

De betrokken lidstaat mag de periode bekorten.

▼B



DEEL IV

EUROBANKBILJETTEN EN -MUNTSTUKKEN

▼M2

Artikel 10

Met ingang van de respectieve datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld, brengen de ECB en de centrale banken van de deelnemende lidstaten in euro luidende bankbiljetten in omloop in de deelnemende lidstaten.

Onverminderd artikel 15 zijn deze in euro luidende bankbiljetten de enige bankbiljetten die in alle deelnemende lidstaten de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben.

Artikel 11

Met ingang van de respectieve datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld, geven de deelnemende lidstaten in euro of in cent luidende muntstukken uit, waarvan de nominale waarden en technische specificaties voldoen aan hetgeen de Raad overeenkomstig artikel 106, lid 2, tweede zin, van het Verdrag kan bepalen. Onverminderd artikel 15 en de bepalingen van een conform artikel 111, lid 3, van het Verdrag gesloten overeenkomst met betrekking tot monetaire aangelegenheden, zijn deze muntstukken de enige muntstukken die in alle deelnemende lidstaten de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben. Behalve de uitgevende autoriteit en personen die specifiek in de nationale wetgeving van de uitgevende lidstaat zijn aangewezen, is geen enkele partij verplicht voor één betaling meer dan vijftig muntstukken te aanvaarden.

▼B

Artikel 12

De deelnemende lidstaten zorgen voor adequate bestraffing van vervalsing en namaak van eurobankbiljetten en -muntstukken.



DEEL V

SLOTBEPALINGEN

▼M2

Artikel 13

De artikelen 10, 11, 14, 15 en 16 zijn van toepassing met ingang van de respectieve datum waarop in elke deelnemende lidstaat naar de chartale euro wordt omgeschakeld.

Artikel 14

Verwijzingen naar de nationale munteenheden in rechtsinstrumenten die bestaan op de dag voorafgaand aan de datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld, worden gelezen als verwijzingen naar de euro-eenheid, overeenkomstig de respectieve omrekeningskoersen. De in Verordening (EG) nr. 1103/97 vastgestelde afrondingsregels zijn van toepassing.

▼B

Artikel 15

1.  
Bankbiljetten en muntstukken die in een nationale munteenheid als bedoeld in artikel 6, lid 1, luiden, blijven tot uiterlijk zes maanden ►M2  na de respectieve datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld ◄ binnen hun territoriale grenzen wettig betaalmiddel; de periode kan door nationale wetgeving worden bekort.
2.  
Elke deelnemende lidstaat mag gedurende een periode van maximaal zes maanden ►M2  na de respectieve datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld ◄ regels vaststellen voor het gebruik van bankbiljetten en munten die luiden in de nationale munteenheid als bedoeld in artikel 6, lid 1, en alle maatregelen nemen die nodig zijn om het uit de omloop nemen daarvan te vergemakkelijken.

▼M2

3.  
Tijdens de in lid 1 omschreven periode wisselen de kredietinstellingen in de deelnemende lidstaten die de euro na 1 januari 2002 invoeren, de in de nationale munteenheid van die lidstaat luidende bankbiljetten en munten van hun klanten tot een in de nationale wetgeving vast te stellen maximum kosteloos om in bankbiljetten en munten in euro. Kredietinstellingen kunnen een voorafgaande kennisgeving vereisen als de uitwisseling een bij nationale wetgeving, of bij ontstentenis daarvan, een door henzelf vastgesteld maximum per gezin overschrijdt.

De in de eerste alinea bedoelde kredietinstellingen wisselen de in de nationale munteenheid van die lidstaat luidende bankbiljetten en munten van personen die geen klant bij hen zijn kosteloos om tot een bij nationale wetgeving, of, bij ontstentenis daarvan, een door henzelf vastgesteld maximum.

De in de vorige twee alinea’s vastgestelde verplichting kan bij nationale wetgeving worden beperkt tot bepaalde soorten kredietinstellingen. Bij nationale wetgeving kan die verplichting ook tot andere personen worden uitgebreid.

▼B

Artikel 16

Overeenkomstig de wetten en gebruiken van de deelnemende lidstaten blijven de uitgevers van bankbiljetten en muntstukken de eerder door hen uitgegeven bankbiljetten en muntstukken aanvaarden, ter omwisseling in euro tegen de omrekeningskoers.



DEEL VI

INWERKINGTREDING

Artikel 17

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1999.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat, overeenkomstig het Verdrag, en onder voorbehoud van de protocollen nr. 11 en nr. 12 en van artikel 109 K, lid 1.

▼M2




BIJLAGE



Lidstaten

Datum waarop de euro wordt ingevoerd

Datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld

Lidstaat met een geleidelijkeaanpassingsperiode van de nationale munteenheid

België

1 januari 1999

1 januari 2002

n.v.t.

Duitsland

1 januari 1999

1 januari 2002

n.v.t.

▼M7

Estland

1 januari 2011

1 januari 2011

Neen

▼M2

Griekenland

1 januari 2001

1 januari 2002

n.v.t.

Spanje

1 januari 1999

1 januari 2002

n.v.t.

Frankrijk

1 januari 1999

1 januari 2002

n.v.t.

▼M10

Kroatië

1 januari 2023

1 januari 2023

Neen

▼M2

Ierland

1 januari 1999

1 januari 2002

n.v.t.

Italië

1 januari 1999

1 januari 2002

n.v.t.

▼M4

Cyprus

1 januari 2008

1 januari 2008

Neen

▼M8

Letland

1 januari 2014

1 januari 2014

Neen

▼M9

Litouwen

1 januari 2015

1 januari 2015

Neen

▼M2

Luxemburg

1 januari 1999

1 januari 2002

n.v.t.

▼M5

Malta

1 januari 2008

1 januari 2008

Neen

▼M2

Nederland

1 januari 1999

1 januari 2002

n.v.t.

Oostenrijk

1 januari 1999

1 januari 2002

n.v.t.

Portugal

1 januari 1999

1 januari 2002

n.v.t.

▼M3

Slovenië

1 januari 2007

1 januari 2007

Nee

▼M6

Slowakije

1 januari 2009

1 januari 2009

Neen

▼M2

Finland

1 januari 1999

1 januari 2002

n.v.t.



( 1 ) PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG (PB L 79 van 24.3.2005, blz. 9).

( 2 ) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 95/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 168 van 18.7.1995, blz. 7).