1994L0055 — NL — 30.12.2004 — 004.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

RICHTLIJN 94/55/EG VAN DE RAAD

van 21 november 1994

betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg

(PB L 319, 12.12.1994, p.7)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

 M1

Bijlagen A en B bij Richtlijn 94/55/EG van de Raad van 21 november 1994

  L 275

1

28.10.1996

 M2

RICHTLIJN 96/86/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 13 december 1996

  L 335

43

24.12.1996

 M3

Wijzigingen in bijlagen A en B van Richtlijn 94/55/EG van de Raad Voor de EER relevante tekst als aangekondigd in Richtlijn 96/86/EG van de Commissie

  L 251

1

15.9.1997

 M4

RICHTLIJN 1999/47/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 21 mei 1999

  L 169

1

5.7.1999

►M5

RICHTLIJN 2000/61/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 10 oktober 2000

  L 279

40

1.11.2000

 M6

RICHTLIJN 2001/7/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 29 januari 2001

  L 30

43

1.2.2001

►M7

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 7 november 2002

  L 308

45

9.11.2002

►M8

RICHTLIJN 2003/28/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 7 april 2003

  L 90

45

8.4.2003

►M9

RICHTLIJN 2004/111/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 9 december 2004

  L 365

25

10.12.2004




▼B

RICHTLIJN 94/55/EG VAN DE RAAD

van 21 november 1994

betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg



DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ),

Overeenkomstig de procedure van artikel 189 C van het Verdrag ( 3 ),

(1)

Overwegende dat zowel het binnenlandse als het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg met de jaren sterk is toegenomen, waardoor de risico's bij ongevallen zijn vergroot;

(2)

Overwegende dat alle Lid-Staten, met uitzondering van Ierland, partij zijn bij de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR), waarvan het geografische ressort zich tot buiten de Gemeenschap uitstrekt; dat daarin uniforme voorschriften zijn vastgesteld voor een veilig internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg; dat het derhalve wenselijk is dat de werkingssfeer van die voorschriften wordt uitgebreid tot het binnenlandse verkeer teneinde de voorwaarden waaronder gevaarlijke goederen over de weg worden vervoerd in de hele Gemeenschap te harmoniseren;

(3)

Overwegende dat er geen communautaire wetgeving bestaat die het geheel van maatregelen bestrijkt waaraan moet worden voldaan om een veilig vervoer van gevaarlijke goederen te waarborgen en dat de desbetreffende nationale maatregelen sterk van de ene Lid-Staat tot de andere verschillen; dat deze discrepanties een belemmering vormen voor het vrij verstrekken van vervoerdiensten en daarnaast ook voor het vrije verkeer van voertuigen en transportvoorzieningen; dat om deze belemmering weg te nemen uniforme voorwaarden voor het hele intracommunautaire vervoer moeten worden vastgesteld;

(4)

Overwegende dat een dergelijke maatregel op communautair niveau moet worden genomen om de samenhang met de overige communautaire wetgeving te waarborgen, voor een voldoende mate van harmonisatie te zorgen om het vrije verkeer van goederen en diensten te vergemakkelijken, en om een hoog veiligheidsniveau bij binnenlands en internationaal vervoer te garanderen;

(5)

Overwegende dat de bepalingen van de onderhavige richtlijn de door de Gemeenschap in het kader van de doelstellingen van Agenda 21, hoofdstuk 19, van de Unced-conferentie van Rio de Janeiro in juni 1992 aangegane verbintenis, door de Gemeenschap en de Lid-Staten, om te streven naar de harmonisatie van de indelingssystemen voor gevaarlijke stoffen, onverlet laten;

(6)

Overwegende dat er nog geen specifieke communautaire wetgeving bestaat inzake de veiligheidsvoorwaarden voor het vervoer van biologische agentia en genetisch gemodificeerde organismen, ten aanzien waarvan een regeling is vastgesteld in de Richtlijnen 90/219/EEG ( 4 ), 90/220/EEG ( 5 ) en 90/679/EEG ( 6 );

(7)

Overwegende dat de bepalingen van de onderhavige richtlijn het overige communautaire beleid op het gebied van de veiligheid van werknemers, de constructie van voertuigen en milieubescherming onverlet laten;

(8)

Overwegende dat het de Lid-Staten steeds vrij staat regelingen te treffen voor elk vervoer van gevaarlijke goederen op hun grondgebied met een niet onder de richtlijn vallend voertuig, ongeacht waar dat voertuig is ingeschreven;

(9)

Overwegende dat de Lid-Staten de gelegenheid moeten hebben specifieke voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg op hun grondgebied toe te passen;

(10)

Overwegende dat de Lid-Staten de gelegenheid moet worden geboden om hun eisen inzake kwaliteitsborging te handhaven voor bepaalde nationale vervoersoperaties totdat de Commissie hieromtrent een verslag bij de Raad heeft ingediend;

(11)

Overwegende dat de bepalingen van de ADR toestaan overeenkomsten te sluiten waarbij van de ADR wordt afgeweken en dat het grote aantal dergelijke overeenkomsten tussen Lid-Staten tot verstoringen in het vrij verstrekken van vervoerdiensten met betrekking tot gevaarlijke goederen leidt; dat door de opneming van de nodige bepalingen in de bijlagen bij deze richtlijn dergelijke afwijkingen overbodig kunnen worden gemaakt; dat in een overgangsperiode dient te worden voorzien gedurende welke bestaande overeenkomsten verder door de Lid-Staten mogen worden toegepast;

(12)

Overwegende dat de ADR-bepalingen, met inbegrip van voorschriften inzake de constructie van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren, in de communautaire wetgeving moeten worden verwerkt; dat in deze context moet worden voorzien in een overgangsperiode waarin de Lid-Staten tijdelijk een aantal specifieke nationale bepalingen inzake de constructievereisten voor nationaal ingeschreven voertuigen kunnen handhaven;

(13)

Overwegende dat de informatieprocedures waarin wordt voorzien in aanverwante nationale wetgevingsvoorstellen dienen te worden overgenomen om de doorzichtigheid voor alle economische subjecten te vergroten;

(14)

Overwegende dat de Lid-Staten het recht dienen te behouden om ten aanzien van het binnenlandse vervoer voorschriften toe te passen die beantwoorden aan de aanbevelingen van de Verenigde Naties voor het gecombineerde vervoer van gevaarlijke goederen, voor zover de ADR nog niet in overeenstemming is gebracht met die aanbevelingen, wanneer het gecombineerde vervoer van gevaarlijke goederen daardoor wordt vergemakkelijkt;

(15)

Overwegende dat de Lid-Staten het recht dienen te hebben om, uitsluitend om andere redenen dan de veiligheid bij het transport, het vervoer van bepaalde gevaarlijke goederen over hun grondgebied te reguleren of te verbieden; dat in deze context de Lid-Staten zich het recht kunnen voorbehouden om voor te schrijven dat bepaalde zeer gevaarlijke stoffen uitsluitend per spoor of per schip mogen worden vervoerd, of dat voor bepaalde zeer gevaarlijke stoffen een zeer specifieke verpakking moet worden gebruikt;

(16)

Overwegende dat de Lid-Staten moet worden toegestaan om, wat deze richtlijn aangaat, voor bepaalde vervoersoperaties op hun grondgebied die met op hun grondgebied geregistreerde voertuigen worden uitgevoerd stringentere dan wel soepelere voorschriften toe te passen;

(17)

Overwegende dat bij deze harmonisatie van de voorwaarden met name rekening dient te worden gehouden met specifieke nationale omstandigheden en dat derhalve, met het oog op de nodige flexibiliteit, in de richtlijn aan de Lid-Staten de mogelijkheid moet worden geboden om bepaalde afwijkingen toe te passen; dat de toepassing van nieuwe ontwikkelingen in technologie en industrie niet mag worden belemmerd en dat daartoe in tijdelijke afwijkingen moet worden voorzien;

(18)

Overwegende dat het voor voertuigen die zijn geregistreerd in derde landen moet worden toegestaan internationaal vervoer te verrichten op het grondgebied van een Lid-Staat indien zij aan de bepalingen van de ADR voldoen;

(19)

Overwegende dat deze richtlijn snel aan de technische vooruitgang moet kunnen worden aangepast, teneinde rekening te houden met de nieuwe ADR-bepalingen en om besluiten te kunnen nemen met betrekking tot de toepassing en tenuitvoerlegging van noodmaatregelen in geval van ongevallen of andere voorvallen; dat te dien einde een comité moet worden ingesteld en een procedure moet worden vastgesteld voor nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie in dit comité;

(20)

Overwegende dat de bijlagen bij deze richtlijn bepalingen bevatten met betrekking tot de beroepsopleiding van bepaalde bestuurders van voertuigen voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg; dat derhalve Richtlijn 89/684/EEG van de Raad van 12 december 1989 betreffende de beroepsopleiding van bepaalde bestuurders van voertuigen voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg ( 7 ) dient te worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



HOOFDSTUK I

Toepassingsgebied, definities en algemene bepalingen

Artikel 1

1.  Deze richtlijn is van toepassing op het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg dat binnen de Lid-Staten of tussen de Lid-Staten plaatsvindt. Zij geldt niet voor het vervoer van gevaarlijke goederen door voertuigen die eigendom zijn of onder de verantwoordelijkheid vallen van de strijdkrachten.

2.  De bepalingen van deze richtlijn laten evenwel het recht van de Lid-Staten onverlet om, met inachtneming van het Gemeenschapsrecht, voorschriften vast te stellen voor:

a) het nationale en internationale vervoer van gevaarljke goederen op hun grondgebied door niet onder deze richtlijn vallende voertuigen,

b) specifieke verkeersregels voor het nationale en internationale vervoer van gevaarlijke goederen;

▼M5

c) kwaliteitsborging van de ondernemingen wanneer zij het in punt 1 van bijlage C aangegeven nationale vervoer verrichten.

Het toepassingsgebied van de nationale bepalingen inzake de in dit punt gestelde eisen mag niet worden verruimd.

Deze bepalingen vervallen wanneer vergelijkbare maatregelen door communautaire bepalingen verplicht worden gesteld.

Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van een Europese norm inzake de kwaliteitsborging voor het vervoer van gevaarlijke goederen dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in met daarin een evaluatie van de in dit punt bedoelde veiligheidsvoorschriften, welk verslag vergezeld gaat van een voorstel tot handhaving of intrekking van dit punt.

▼B

Het toepassingsgebied van de nationale bepalingen inzake deze vereisten mag niet worden verruimd.

Deze bepalingen vervallen wanneer vergelijkbare maatregelen door communautaire bepalingen verplicht worden gesteld.

De Commissie dient vóór 31 december 1998 bij de Raad een verslag in met daarin een evaluatie van de in dit punt bedoelde veiligheidsvoorschriften, welk rapport vergezeld gaat van een voorstel tot handhaving of intrekking van dit punt.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder

 „ADR”, de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, van 30 september 1957 te Genève, zoals gewijzigd;

 „voertuig”, ieder voor deelname aan het wegverkeer bestemd compleet of niet-compleet motorvoertuig op ten minste vier wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km/h, alsmede aanhangwagens daarvan, met uitzondering van voertuigen die zich over rails voortbewegen, landbouw- en bosbouwtrekkers en alle mobiele machines;

 „gevaarlijke goederen”: de stoffen en voorwerpen waarvan het vervoer over de weg krachtens de bijlagen A en B is verboden of slechts onder bepaalde voorwaarden is toegestaan;

 „vervoer”: ieder vervoer over de weg door een voertuig als hierboven omschreven, dat geheel of gedeeltelijk plaatsvindt via het openbare wegennet op het grondgebied van een Lid-Staat, met inbegrip van het onder de bijlagen vallende laden en lossen, onverminderd de bij de wetgevingen van de Lid-Staten voorgeschreven regeling betreffende de uit deze verrichtingen voortvloeiende verantwoordelijkheid.

 Vervoer dat volledig binnen een gesloten ruimte plaatsvindt valt niet onder deze definitie.

Artikel 3

1.  Onverminderd het bepaalde in artikel 6 komen gevaarlijke goederen die krachtens de bijlagen A en B bij deze richtlijn niet mogen worden vervoerd niet in aanmerking voor vervoer over de weg.

2.  Onverminderd de overige bepalingen van deze richtlijn is het vervoer van andere in bijlage A vermelde gevaarlijke goederen toegestaan, mits wordt voldaan aan de in de bijlagen A en B genoemde voorwaarden, met name ten aanzien van:

a) de verpakking en etikettering van de betrokken goederen, en

b) de constructie, uitrusting en goede werking van het voertuig waarmee de betrokken goederen worden vervoerd.



HOOFDSTUK II

Afwijkingen, beperkingen en ontheffingen

Artikel 4

Iedere Lid-Staat mag, uitsluitend voor binnenlands vervoer met op zijn grondgebied geregistreerde voertuigen, bestaande nationale wetsbepalingen inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg die in overeenstemming zijn met de aanbevelingen van de Verenigde Naties voor het vervoer van gevaarlijke goederen blijven toepassen totdat de bijlagen A en B bij deze richtlijn aan deze aanbevelingen zijn aangepast. Wanneer een Lid-Staat van deze mogelijkheid gebruik maakt, stelt hij de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 5

1.  Onverminderd andere communautaire wetgeving, met name betreffende de toegang tot de markt, behoudt iedere Lid-Staat het recht om, uitsluitend om andere redenen dan de vervoersveiligheid, zoals met name nationale veiligheid of milieubescherming, het vervoer van bepaalde gevaarlijke goederen over zijn grondgebied te verbieden of te reguleren.

2.  Door een Lid-Staat opgelegde bepalingen betreffende het gebruik van voertuigen bij ►M5  de in punt 2 van bijlage C bij deze richtlijn genoemde bijzondere bepaling ◄ toegestaan internationaal vervoer over zijn grondgebied zijn alleen plaatselijk van toepassing, gelden zowel voor binnenlands als voor internationaal vervoer en mogen op geen enkele wijze discriminerend zijn.

3.  

a) Iedere Lid-Staat kan ten aanzien van het vervoer door op zijn grondgebied geregistreerde of in gebruik genomen voertuigen stringentere bepalingen blijven toepassen, met uitzondering van voorschriften inzake de constructie.

▼M5

b) De lidstaten mogen evenwel specifieke nationale bepalingen inzake het zwaartepunt van op hun grondgebied geregistreerde tankwagens blijven toepassen totdat de in punt 3 van bijlage C genoemde bijzondere bepaling eventueel wordt gewijzigd, maar in ieder geval niet na 30 juni 2001 ten aanzien van tankwagens die vallen onder de in punt 3 van bijlage C genoemde bijzondere bepaling, overeenkomstig de gewijzigde versie van de ADR die op 1 juli 2001 in werking treedt, en tot 30 juni 2005 ten aanzien van andere tankwagens.

▼M5

c) Een lidstaat waarin de omgevingstemperatuur geregeld lager dan –20 oC is, mag strengere normen opleggen voor de bedrijfstemperatuur van materiaal voor plasticverpakkingen, tanks en hun apparatuur die bedoeld zijn om in het nationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg binnen zijn grondgebied te worden gebruikt, totdat bepalingen inzake de passende referentietemperaturen voor specifieke klimaatzones in de bijlagen zijn opgenomen.

▼B

4.  Indien een Lid-Staat van oordeel is dat bij ongevallen of incidenten is gebleken dat de veiligheidsbepalingen ontoereikend zijn om de gevaren die het vervoer inhoudt te beperken en handelen dringend geboden is, stelt hij de Commissie in de conceptfase in kennis van de voorgenomen maatregelen. De Commissie beslist volgens de procedure van artikel 9 of en voor hoe lang de maatregelen in kwestie mogen worden toegepast.

5.  De Lid-Staten mogen op 31 december 1996 geldende nationale bepalingen handhaven op de volgende gebieden:

 het vervoer van stoffen van klasse 1.1;

 het vervoer van toxische, instabiele en/of brandbare gassen van klasse 2;

 het vervoer van stoffen die dioxines of furanen bevatten;

 of het vervoer in tanks of citernes van meer dan 3 000 liter van vloeistoffen van klasse 3, 4.2, 4.3, 5.1, 5.2, 6.1 of 8 die niet genoemd worden in een rubriek b) of c) van deze klassen.

Deze bepalingen mogen slechts betrekking hebben op:

 het verbod dit vervoer over de weg te doen plaatsvinden wanneer de mogelijkheid van vervoer per spoor of over het water bestaat;

 de verplichting bepaalde preferentiële routes te volgen, of

 andere bepalingen voor de verpakking van stoffen die dioxines of furanen bevatten.

Deze bepalingen mogen niet worden verruimd of strenger worden gemaakt. De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van deze nationale bepalingen. De Commissie stelt de andere Lid-Staten van die bepalingen in kennis.

Artikel 6

1.  Iedere Lid-Staat kan het vervoer over de weg van overeenkomstig de internationale voorschriften inzake vervoer over zee of door de lucht ingedeelde, verpakte en gekenmerkte gevaarlijke goederen op zijn grondgebied toestaan wanneer het vervoer ook een traject over zee of door de lucht omvat.

2.  De bepalingen in de bijlagen A en B die betrekking hebben op het gebruik van talen in de markering of de documenten gelden niet voor vervoer dat zich beperkt tot het grondgebied van één enkele Lid-Staat. Lid-Staten kunnen het gebruik van andere dan de in de bijlagen genoemde talen toestaan voor vervoer op hun grondgebied.

▼M5

3.  Iedere lidstaat kan op zijn grondgebied het gebruik toestaan van vóór 1 januari 1997 gebouwde voertuigen die niet aan de bepalingen van deze richtlijn voldoen, maar waarvan de constructie in overeenstemming is met de voorschriften van de op 31 december 1996 geldende nationale wetgeving, mits de voertuigen zodanig worden onderhouden dat de desbetreffende veiligheidsniveaus in acht worden genomen.

Op of na 1 januari 1997 gebouwde tanks en voertuigen die niet voldoen aan bijlage B maar waarvan de constructie voldoet aan de op hun bouwdatum toepasselijke voorschriften van deze richtlijn, mogen evenwel voor het nationale vervoer gebruikt blijven worden tot een datum die overeenkomstig de procedure in artikel 9 wordt bepaald.

4.   ►M7  Iedere lidstaat kan zijn nationale bepalingen die op 31 december 1996 van kracht waren inzake de constructie, het gebruik en de voorwaarden voor het vervoer van nieuwe drukvaten en flessenbatterijen in de zin van de in punt 4 van bijlage C genoemde bijzondere bepaling en van nieuwe tanks die niet aan de bijlagen A en B voldoen, handhaven totdat verwijzingen naar normen voor de constructie en het gebruik van tanks, drukvaten en flessenbatterijen met een even bindend karakter als de bepalingen van deze richtlijn in de bijlagen A en B worden opgenomen en uiterlijk tot en met 30 juni 2003. Vóór 1 juli 2003 vervaardigde drukvaten, flessenbatterijen en tanks en andere houders die vóór 1 juli 2001 zijn vervaardigd en zodanig worden onderhouden dat de vereiste veiligheidsniveaus in acht worden genomen, mogen onder de oorspronkelijke voorwaarden in gebruik blijven. ◄

Deze data moeten worden uitgesteld voor houders en tanks waarvoor geen gedetailleerde technische voorschriften bestaan of waarvoor in de bijlagen A en B niet voldoende verwijzingen naar Europese normen zijn opgenomen.

De in de tweede alinea genoemde houders en tanks en de uiterste datum waarop deze richtlijn daarvoor in werking moet treden, worden bepaald volgens de procedure van artikel 9.

▼B

5.  Iedere Lid-Staat mag ten aanzien van de referentietemperatuur voor het vervoer op zijn grondgebied van vloeibaar gas of mengsels van vloeibaar gas andere nationale bepalingen handhaven dan die welke in de bijlagen A en B zijn opgenomen totdat er bepalingen betreffende passende referentietemperaturen voor welbepaalde klimaatzones zijn opgenomen in de Europese normen en in de bijlagen A en B naar die normen wordt verwezen.

6.  Iedere Lid-Staat kan voor vervoer op zijn grondgebied het gebruik van vóór 1 januari 1997 vervaardigde doch niet overeenkomstig die ADR-bepalingen gecertificeerde verpakkingen toestaan, mits op de verpakking de fabricagedatum is aangebracht, de verpakking de desbetreffende tests zou kunnen doorstaan waarin was voorzien in de tot en met 31 december 1996 geldende nationale wetgeving, en alle verpakkingen van dat type zodanig worden onderhouden dat de desbetreffende veiligheidsniveaus in acht worden genomen (waarbij zij waar nodig moeten worden getest en geïnspecteerd), overeenkomstig het volgende tijdschema: metalen transportcontainers voor bulkgoederen en metalen vaten met een inhoud van meer dan 50 liter: gedurende een periode van maximaal 15 jaar vanaf de fabricagedatum; andere metalen verpakkingen en alle plastic verpakkingen: gedurende een periode van maximaal vijf jaar vanaf de fabricagedatum, doch uiterlijk tot en met 31 december 1998 ►M5  ; voor plastic verpakkingen met een inhoud van ten hoogste twintig liter mag die datum tot uiterlijk 30 juni 2001 worden uitgesteld ◄ .

7.  Iedere Lid-Staat kan tot en met 31 december 1998 het vervoer op zijn grondgebied van sommige vóór 1 januari 1997 verpakte gevaarlijke goederen toestaan, mits die goederen ingedeeld, verpakt en gekenmerkt zijn overeenkomstig de eisen van de vóór 1 januari 1997 geldende nationale wetgeving.

8.  Iedere Lid-Staat kan voor vervoer op zijn grondgebied met op zijn grondgebied geregistreerde voertuigen de tot en met 31 december 1996 in zijn nationale wetgeving geldende bepalingen handhaven met betrekking tot het aanbrengen van een noodmaatregelcode, in plaats van het randnummer volgens bijlage B.

▼M5

9.  Mits zij de Commissie vooraf — uiterlijk 31 december 2002 of twee jaar na de laatste toepassingsdatum van de gewijzigde versies van de bijlagen A en B bij deze richtlijn — in kennis stellen, mogen lidstaten ten aanzien van vervoer dat tot het eigen grondgebied beperkt blijft en dat slechts betrekking heeft op kleine hoeveelheden bepaalde gevaarlijke goederen, met uitzondering van middelhoog- en hoogradioactieve stoffen, minder strenge bepalingen vaststellen dan die welke in de bijlagen bij deze richtlijn zijn opgenomen.

Mits zij de Commissie vooraf — uiterlijk 31 december 2002 of twee jaar na de laatste toepassingsdatum van de gewijzigde versies van de bijlagen A en B bij deze richtlijn — in kennis stellen, mogen lidstaten ten aanzien van vervoer dat een plaatselijk karakter heeft en tot het eigen grondgebied beperkt blijft, bepalingen vaststellen die afwijken van die welke in de bijlagen bij deze richtlijn zijn opgenomen.

De in de eerste en de tweede alinea bedoelde afwijkingen worden zonder discriminatie toegepast.

Niettegenstaande het voorgaande mogen de lidstaten, mits zij de Commissie hiervan vooraf in kennis stellen, te allen tijde bepalingen aannemen welke vergelijkbaar zijn met bepalingen die andere lidstaten op grond van dit lid hebben vastgesteld.

De Commissie onderzoekt of aan de in deze alinea gestelde voorwaarden wordt voldaan en besluit volgens de procedure van artikel 9 of de betrokken lidstaten deze afwijkingen mogen vaststellen.

▼B

10.  Mits de veiligheid daar niet onder lijdt, kan iedere Lid-Staat toestemming verlenen voor tijdelijke afwijkingen van de bijlagen A en B, teneinde op zijn grondgebied proefnemingen te kunnen verrichten die nodig zijn om bepalingen van die bijlagen te kunnen wijzigen met het oog op de aanpassing ervan aan de technische en industriële ontwikkelingen. De Lid-Staat stelt de Commissie in kennis van de toegestane afwijkingen. De Commissie stelt de andere Lid-Staten van die afwijkingen in kennis.

De door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten op basis van de ►M5  in punt 5 van bijlage C genoemde bijzondere bepalingen ◄ overeengekomen tijdelijke afwijkingen moeten in de vorm van een multilaterale overeenkomst aan de bevoegde autoriteiten van alle Lid-Staten worden voorgelegd door de bevoegde autoriteit die het initiatief tot de overeenkomst neemt. De Commissie wordt daarvan in kennis gesteld.

Alle in de eerste twee alinea's bedoelde afwijkingen worden toegepast zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt naar nationaliteit of vestigingsplaats van de verzender, de vervoerder of de ontvanger, hebben een looptijd van maximaal vijf jaar en zijn niet hernieuwbaar.

▼M5

11.  De lidstaten kunnen uitsluitend op hun eigen grondgebied geldende administratieve vergunningen afgeven voor het uitvoeren van eenmalig vervoer van gevaarlijke goederen dat ofwel in de bijlagen A of B bij deze richtlijn is verboden, ofwel onder andere voorwaarden wordt uitgevoerd dan die waarin genoemde bijlagen voorzien, mits dit eenmalig vervoer tot één geval beperkt blijft dat duidelijk omschreven en in de tijd beperkt is.

▼B

12.  Onverminderd lid 2 kan iedere Lid-Staat gedurende een periode van maximaal twee jaar uiterlijk tot en met 31 december 1998, onder naleving van de ADR, met andere Lid-Staten gesloten overeenkomsten blijven toepassen, mits daarbij geen onderscheid naar nationaliteit of vestigingsplaats van de verzender, de vervoerder of de ontvanger wordt gemaakt. Andere afwijkingen als toegestaan bij de ►M5  in punt 5 van bijlage C genoemde bijzondere bepalingen ◄ moeten voldoen aan de vereisten van lid 10.

Artikel 7

Behoudens nationale of communautaire bepalingen inzake de toegang tot de markt, mogen voertuigen die geregistreerd of in het verkeer toegelaten zijn in derde landen vervoer van gevaarlijke goederen verzorgen binnen de Gemeenschap indien dit vervoer voldoet aan de bepalingen van de ADR.



HOOFDSTUK III

Slotbepalingen

Artikel 8

Alle wijzigingen die nodig zijn om de bijlagen ►M5  A, B en C ◄ aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang op de door deze richtlijn bestreken gebieden, teneinde rekening te houden met wijzigingen in de bijlagen van de ADR, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 9.

▼M5

Artikel 9

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité voor het vervoer van gevaarlijke goederen.

2.  Wanneer naar dit artikel verwezen wordt, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, onder naleving van het bepaalde in artikel 8 daarvan.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde periode is vastgesteld op drie maanden.

3.  Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

▼B

Artikel 10

1.  De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtlijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 1997 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2.  De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 11

1.  Richtlijn 89/684/EEG wordt met ingang van 1 januari 1997 ingetrokken.

2.  Door de Lid-Staten krachtens artikel 4, lid 2, van genoemde richtlijn uitsluitend voor binnenlands vervoer afgegeven voorlopige certificaten blijven geldig tot en met 31 december 1996. Krachtens artikel 4, lid 4, van genoemde richtlijn afgegeven certificaten kunnen worden gebruikt tot het einde van de geldigheidsduur daarvan, maar uiterlijk tot 1 juli 1997 voor in tanks vervoerde gevaarlijke goederen en voor explosieven en tot 1 januari 2000 voor andere gevaarlijke goederen.

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

▼M8




BIJLAGE A

▼M9

De bepalingen van bijlage A van de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR), zoals die met ingang van 1 januari 2005 van toepassing is, met dien verstande dat de woorden „overeenkomstsluitende partij” worden vervangen door het woord „lidstaat”.

De tekst van de wijzigingen van de versie van 2005 van bijlage A van de ADR zal worden gepubliceerd zodra deze in alle officiële talen van de Gemeenschap beschikbaar is.

▼M8




BIJLAGE B

▼M9

De bepalingen van bijlage B van de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR), zoals die met ingang van 1 januari 2005 van toepassing is, met dien verstande dat de woorden „overeenkomstsluitende partij” worden vervangen door het woord „lidstaat”.

De tekst van de wijzigingen van de versie van 2005 van bijlage B van de ADR zal worden gepubliceerd zodra deze in alle officiële talen van de Gemeenschap beschikbaar is.

▼M5




BIJLAGE C

Bijzondere bepalingen met betrekking tot bepaalde artikelen van deze richtlijn

1. Het in artikel 1, lid 2, onder c), genoemde nationale vervoer is het vervoer van:

i) explosieve stoffen en voorwerpen van klasse 1, wanneer de hoeveelheid vervatte explosieve stof per vervoereenheid meer bedraagt dan:

 1 000 kg voor divisie 1.1, of

 3 000 kg voor divisie 1.2, of

 5 000 kg voor de divisies 1.3 en 1.5;

ii) in tanks of tankcontainers met een totale capaciteit van meer dan 3 000 liter van de volgende stoffen:

 stoffen van klasse 2: gassen die zijn ingedeeld in de volgende gevarenklassen: F, T, TF, TC, TO, TFC, TOC;

 stoffen van de klassen 3, 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 5.2, 6.1 en 8: stoffen die in deze klassen niet onder b) of c) vallen, of die er wel onder vallen maar een gevarencode van drie of meer significante tekens hebben (exclusief nul);

iii) de volgende colli van klasse 7 (radioactieve stoffen): splijtstoffen, colli van type B (U), colli van type B (M).

2. De bijzondere bepaling die van toepassing is op artikel 5, lid 2, ►M8  is hoofdstuk 1.9 van bijlage A ◄ .

3. De bijzondere bepaling die van toepassing is op artikel 5, lid 3, onder b), is randnummer 211128 van bijlage B.

4. De bijzondere bepaling die van toepassing is op artikel 6, lid 4, ►M8  wordt gevormd door de definities van „fles”, „cilinder”, „drukvat”, „cryogeen recipiënt” en „flessenbatterij” in deel 1.2.1 van bijlage A ◄ .

5. De bijzondere bepalingen die van toepassing zijn op artikel 6, leden 10 en 12, ►M8  zijn die van hoofdstuk 1.5 van bijlage A ◄ .



( 1 ) PB nr. C 17 van 20. 1. 1994, blz. 6.

( 2 ) PB nr. C 195 van 18. 7. 1994, blz. 15.

( 3 ) Advies van het Europees Parlement van 3 mei 1994 (PB nr. C 205 van 25. 7. 1994, blz. 54), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 19 september 1994 (PB nr. C 301 van 27. 10. 1994, blz. 25) en besluit van het Europees Parlement van 17 november 1994 (nog niet in het Publikatieblad verschenen).

( 4 ) PB nr. L 117 van 8. 5. 1990, blz. 1.

( 5 ) PB nr. L 117 van 8. 5. 1990, blz. 15.

( 6 ) PB nr. L 374 van 31. 12. 1990, blz. 1.

( 7 ) PB nr. L 398 van 30. 12. 1989, blz. 33.