1993L0119 — NL — 01.01.2013 — 003.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

RICHTLIJN 93/119/EG VAN DE RAAD

van 22 december 1993

inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden

(PB L 340, 31.12.1993, p.21)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

 M1

VERORDENING (EG) Nr. 806/2003 VAN DE RAAD van 14 april 2003

  L 122

1

16.5.2003

►M2

VERORDENING (EG) Nr. 1/2005 VAN DE RAAD van 22 december 2004

  L 3

1

5.1.2005

►M3

VERORDENING (EG) Nr. 1099/2009 VAN DE RAAD van 24 september 2009

  L 303

1

18.11.2009




▼B

RICHTLIJN 93/119/EG VAN DE RAAD

van 22 december 1993

inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden

▼M3 —————

▼B




BIJLAGE A

VOORSCHRIFTEN VOOR HET VERPLAATSEN EN ONDERBRENGEN VAN DIEREN IN SLACHTHUIZEN

I.   Algemene voorschriften

1.

Elk slachthuis dat na 30 juni 1994 in bedrijf wordt genomen, moet beschikken over passende voorzieningen en installaties voor het uitladen van de dieren uit de vervoermiddelen. Alle bestaande slachthuizen moeten vóór 1 januari 1996 aan deze bepaling voldoen.

▼M3 —————

▼B

II.   Voorschriften voor niet in containers aangevoerde dieren

1.

Wanneer het slachthuis beschikt over voorzieningen voor het uitladen van de dieren, moeten die een stroef loopvlak hebben en zo nodig een bescherming aan de zijkanten. De bruggen, vlonders en loopplanken moeten voorzien zijn van zijwanden, relingen of andere inrichtingen die moeten verhinderen dat de dieren eraf vallen. De vlonders voor het in- en uitladen moeten zo weinig mogelijk hellen.

▼M3 —————

▼M2

3.

►M3  ————— ◄ Drijfgangen moeten zo zijn geconstrueerd dat het gevaar voor verwonding van de dieren zo klein mogelijk is, en moeten zo zijn aangelegd dat gebruik kan worden gemaakt van het kudde-instinct. ►M3  ————— ◄

▼M3 —————

▼B

6.

Onverminderd de afwijkingen toegestaan uit hoofde van de artikelen 4 en 13 van Richtlijn 64/433/EEG moeten de slachthuizen voor het naar behoren onderbrengen van de dieren beschikken over voldoende hokken die bescherming bieden tegen slechte weersomstandigheden.

7.

Onverminderd de elders in de communautaire wetgeving vastgestelde eisen, moeten de stallen beschikken over:

 vloeren die zo weinig mogelijk gevaar van uitglijden opleveren en die geen verwondingen veroorzaken wanneer de dieren ermee in contact komen;

 adequate ventilatie, ook bij voorzienbare extreme omstandigheden qua temperatuur en vochtigheidsgraad. Wanneer ventilatieapparatuur noodzakelijk is, moet worden gezorgd voor noodvoorzieningen die bij eventuele storingen onmiddellijk kunnen worden ingezet;

 kunstlicht dat voldoende intens is om de dieren te allen tijde te kunnen keuren; tevens moet er, zo nodig, een adequate noodverlichting voorhanden zijn;

 in voorkomend geval, voorzieningen om de dieren vast te binden;

 indien nodig, voldoende geschikt strooisel voor alle dieren die in de stallen overnachten.

8.

Wanneer de slachthuizen niet alleen stallen hebben als hierboven bedoeld, maar ook weiden zonder natuurlijke bescherming of schaduw, moet worden gezorgd voor een adequate vorm van bescherming tegen slechte weersomstandigheden. De weiden moeten in zodanige toestand worden gehouden dat de gezondheid van de dieren niet wordt bedreigd door factoren van fysische, chemische of andere aard.

9.

Dieren die niet onmiddellijk na hun aankomst naar de slachtplaats worden gebracht, moeten steeds via adequate voorzieningen over drinkwater kunnen beschikken. ►M3  ————— ◄

▼M3 —————

▼B




BIJLAGE C

HET BEDWELMEN EN DODEN VAN ANDERE DAN PELSDIEREN

▼M3 —————

▼B

II.   SPECIFIEKE EISEN VOOR HET BEDWELMEN

▼M3 —————

▼B

3.   Elektrische bedwelming

A.   Elektroden

▼M3 —————

▼B

2.

Wanneer de dieren afzonderlijk worden bedwelmd, moet de appartuur

a) een systeem bevatten waarmee de impedantie van de belasting wordt gemeten en dat de apparatuur blokkeert wanneer de minimaal vereiste stroomsterkte niet kan worden bereikt;

b) voorzien zijn van een systeem waarmee op zichtbare of hoorbare wijze wordt aangegeven hoelang het apparaat contact maakt met het dier;

c) in verbinding staan met een toestel waarmee voltage en stroom bij belasting worden aangegeven. Dit toestel moet zo worden geplaatst dat deze gegevens voor de bedwelmer duidelijk zichtbaar zijn.

B.   Waterbaden

1.

Wanneer er waterbaden worden gebruikt om pluimvee te bedwelmen moet het waterpeil kunnen worden geregeld ten einde een goed contact met de kop van het dier mogelijk te maken.

▼M3 —————

▼B

2.

Wanneer pluimvee groepsgewijs in waterbaden wordt bedwelmd, moet een voltage worden aangehouden die voldoende is om stroom op te wekken die sterk genoeg is om ieder stuk pluimvee te bedwelmen.

▼M3 —————

▼B

4.

De afmetingen en de diepte van de waterbaden voor de bedwelming van pluimvee moeten zijn afgestemd op de te slachten soorten pluimvee. Het waterbad mag bij het inbrengen van de dieren niet overlopen. De elektrode onder water moet over de volle lengte van het waterbad zijn aangebracht.

▼M3 —————

▼B

4.   Bedwelming met behulp van kooldioxide

▼M3 —————

▼B

2.

De ruimte waarin varkens aan het gas worden blootgesteld, en de apparatuur om de varkens door deze ruimte te transporteren, moeten zo zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat wordt voorkomen dat de varkens verwondingen oplopen en dat de borstkas van de dieren wordt ingedrukt; voorts moeten de varkens overeind kunnen blijven staan tot zij het bewustzijn verliezen. De aanvoervoorzieningen en de bedwelmingsruimte moeten adequaat zijn verlicht, zodat de varkens elkaar of hun omgeving kunnen zien.

3.

De bedwelmingsruimte moet voorzien zijn van apparaten waarmee de concentratie kooldioxide kan worden gemeten op de plaats van maximale expositie aan het gas. Deze apparaten moeten een duidelijk zichtbaar en hoorbaar waarschuwingssignaal geven wanneer de concentratie kooldioxide onder het vereiste niveau daalt.

▼M3 —————