1991L0271 — NL — 01.01.2014 — 004.001
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
RICHTLIJN VAN DE RAAD van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135, 30.5.1991, p.40) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
No |
page |
date |
||
Richtlijn 98/15/EG van de Commissie Voor de EER relevante tekst van 27 februari 1998 |
L 67 |
29 |
7.3.1998 |
|
Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003 |
L 284 |
1 |
31.10.2003 |
|
Verordening (EG) nr. 1137/2008 Van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 |
L 311 |
1 |
21.11.2008 |
|
L 353 |
8 |
28.12.2013 |
RICHTLIJN VAN DE RAAD
van 21 mei 1991
inzake de behandeling van stedelijk afvalwater
(91/271/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S,
Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),
Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),
Overwegende dat de Raad de Commissie in zijn resolutie van 28 juni 1988 betreffende de bescherming van de Noordzee en van andere wateren in de Gemeenschap ( 4 ) heeft verzocht voorstellen in te dienen voor maatregelen die op Gemeenschapsniveau zijn vereist voor de behandeling van gemeentelijk afvalwater;
Overwegende dat verontreiniging ten gevolge van een ontoereikende zuivering van afvalwater in een Lid-Staat dikwijls van invloed is op de wateren van andere Lid-Staten dat daarom in overeenstemming met artikel 130 R optreden op het niveau van de Gemeenschap noodzakelijk is;
Overwegende dat stedelijk afvalwater in het algemeen een secundaire zuivering dient te ondergaan om te voorkomen dat het milieu nadelig wordt beïnvloed door de lozing van ontoereikend gezuiverd stedelijk afvalwater;
Overwegende dat het nodig is in kwetsbare gebieden een ingrijpender zuivering verplicht te stellen; dat in sommige minder kwetsbare gebieden evenwel een primaire zuivering toereikend kan worden geacht;
Overwegende dat industrieel afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt alsmede de lozing van afvalwater en de afvoer van slib van stedelijke waterzuiveringsinstallaties aan algemene regels, voorschriften en/of bijzondere vergunningen dienen te worden onderworpen;
Overwegende dat er passende eisen dienen te gelden voor lozingen van biologisch afbreekbaar industrieel afvalwater afkomstig van bepaalde bedrijfstakken, dat vóór de lozing in de ontvangende wateren niet in stedelijke waterzuiveringsinstallaties komt;
Overwegende dat recycling van slib afkomstig van afvalwaterzuivering dient te worden aangemoedigd; dat de afvoer van slib naar oppervlaktewateren geleidelijk moet worden beëindigd;
Overwegende dat het nodig is de zuiveringsinstallaties, de ontvangende wateren en de afvoer van slib te controleren om ervoor te zorgen dat het milieu wordt beschermd tegen de nadelige gevolgen van lozingen van afvalwater;
Overwegende dat het van belang is ervoor te zorgen dat er in de vorm van periodieke rapporten informatie ter beschikking van het publiek wordt gesteld over de afvoer van stedelijk afvalwater en slib;
Overwegende dat er door de Lid-Staten nationale programma's voor de uitvoering van deze richtlijn opgesteld en aan de Commissie voorgelegd moeten worden;
Overwegende dat er een comité moet worden ingesteld om de Commissie bij te staan bij aangelegenheden die verband houden met de uitvoering van deze richtlijn en de aanpassing ervan aan de vooruitgang van de techniek,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Deze richtlijn betreft het opvangen, de behandeling en de lozing van stedelijk afvalwater alsmede de behandeling en de lozing van afvalwater van bepaalde bedrijfstakken.
Deze richtlijn heeft ten doel het milieu te beschermen tegen de nadelige gevolgen van lozingen van bovengenoemde soorten afvalwater.
Artikel 2
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1. stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of het mengsel van huishoudelijk afvalwater en industrieel afvalwater en/of afvloeiend hemelwater;
2. huishoudelijk afvalwater: afvalwater van woongebieden en diensten, dat overwegend afkomstig is van de menselijke stofwisseling en van huishoudelijke werkzaamheden;
3. industrieel afvalwater: al het afvalwater dat wordt geloosd vanaf terreinen die voor bedrijfsactiviteiten worden gebruikt en dat geen huishoudelijk afvalwater of afvloeiend hemelwater is;
4. agglomeratie: een gebied waar de bevolking en/of de economische activiteiten voldoende geconcentreerd zijn om stedelijk afvalwater op te vangen en naar een stedelijke waterzuiveringsinstallatie of een definitieve lozingsplaats af te voeren;
5. opvangsysteem: een systeem van leidingen waardoor stedelijk afvalwater wordt opgevangen en afgevoerd;
6. 1 i.e. (inwonerequivalent): de biologisch afbreekbare organische belasting met een biochemisch zuurstofverbruik gedurende vijf dagen (BZV5) van 60 g zuurstof per dag;
7. primaire behandeling: behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een fysisch en/of chemisch proces van bezinking van gesuspendeerde stoffen, of andere processen waarbij het BZV5 van het inkomende afvalwater vóór de lozing met ten minste 20 % wordt verminderd en de totale hoeveelheid gesuspendeerde stoffen in het inkomende afvalwater met ten minste 50 % wordt verminderd;
8. secundaire behandeling: behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een proces waarbij in het algemeen biologische behandeling met secundaire bezinking plaatsvindt of een ander proces dat het mogelijk maakt de in tabel 1 van bijlage I vermelde eisen in acht te nemen;
9. toereikende behandeling: behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een proces en/of afvoersysteem waardoor de ontvangende wateren na de lozing aan de relevante kwaliteitsdoelstellingen en aan de relevante bepalingen van deze en andere communautaire richtlijnen voldoen;
10. slib: uit stedelijke waterzuiveringsinstallaties afkomstig behandeld of onbehandeld restslib;
11. eutrofiëring: een verrijking van het water door nutriënten, vooral stikstof- en/of fosforverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige organismen en een verslechtering van de waterkwaliteit;
12. estuarium: het overgangsgebied aan de monding van een rivier tussen zoet water en kustwateren. Voor de toepassing van deze richtlijn bepalen de Lid-Staten in het kader van het, uitvoeringsprogramma overeenkomstig artikel 17, leden 1 en 2, de buitengrenzen (zeewaarts) van de estuaria;
13. kustwateren: de wateren buiten de laagwaterlijn of de grens van het estuarium aan de zeezijde.
Artikel 3
1. De Lid-Staten zorgen ervoor dat alle agglomeraties voorzien zijn van een opvangsysteem voor stedelijk afvalwater,
— uiterlijk op 31 december 2000 voor agglomeraties met meer dan 15 000 inwonerequivalenten (i.e.), en
— uiterlijk op 31 december 2005 voor agglomeraties met 2 000 tot 15 000 i.e.
Voor stedelijk afvalwater dat wordt geloosd in ontvangende wateren die worden beschouwd als „kwetsbare gebieden” in de zin van artikel 5 zorgen de Lid-Staten ervoor dat er voor agglomeraties met meer dan 10 000 i.e. uiterlijk op 31 december 1998 opvangsystemen aanwezig zijn.
Wanneer de aanleg van een opvangsysteem niet gerechtvaardigd is omdat het vanuit milieu-oogpunt geen voordeel zou opleveren of buitensporig duur zou zijn, moet gebruik worden gemaakt van afzonderlijke systemen of andere passende systemen waarmee dezelfde graad van milieubescherming wordt bereikt.
1 bis. In afwijking van de eerste en tweede alinea van lid 1 zorgt Frankrijk ervoor dat alle agglomeraties in Mayotte als ultraperifeer gebied in de zin van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „Mayotte”) beschikken over een opvangsysteem voor stedelijk afvalwater:
— uiterlijk op 31 december 2020 voor agglomeraties met meer dan 10 000 i.e., hetgeen ten minste 70% van de in Mayotte gegenereerde belasting zal dekken;
— uiterlijk op 31 december 2027 voor alle agglomeraties met meer dan 2 000 i.e.
2. De in lid 1 genoemde opvangsystemen moeten voldoen aan de eisen van afdeling A van bijlage I. De Commissie kan deze eisen wijzigen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Artikel 4
1. De Lid-Staten zorgen ervoor dat stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing als volgt aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen:
— lozingen van agglomeraties met meer dan 15 000 i.e. uiterlijk op 31 december 2000;
— lozingen van agglomeraties met 10 000 tot 15 000 i.e. uiterlijk op 31 december 2005;
— lozingen van agglomeraties met 2 000 tot 10 000 i.e. in zoet water en estuaria uiterlijk op 31 december 2005.
1 bis. In afwijking van lid 1 zorgt Frankrijk ervoor dat stedelijk afvalwater in Mayotte dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen:
— uiterlijk op 31 december 2020 voor agglomeraties met meer dan 15 000 i.e., hetgeen, samen met de in artikel 5, lid 2 bis, bedoelde agglomeraties, ten minste 70 % van de in Mayotte gegenereerde belasting zal dekken;
— uiterlijk op 31 december 2027 voor alle agglomeraties met meer dan 2 000 i.e.
2. Lozingen van stedelijk afvalwater in wateren die gelegen zijn in hoge bergstreken (meer dan 1 500 m boven zeeniveau) waar een doeltreffende biologische behandeling wegens de lage temperaturen moeilijk uitvoerbaar is, kunnen aan een minder vergaande behandeling worden onderworpen dan in lid 1 wordt voorgeschreven, mits uit grondig onderzoek is gebleken dat dergelijke lozingen geen nadelige invloed op het milieu hebben.
3. Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties als bedoeld in de leden 1 en 2 dienen te voldoen aan de toepasselijke eisen van afdeling B van bijlage I. De Commissie kan deze eisen wijzigen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
4. De belasting, uitgedrukt in i.e. wordt berekend op basis van de maximale gemiddelde wekelijkse belasting van de zuiveringsinstallatie in de loop van het jaar, afgezien van ongebruikelijke situaties, bij voorbeeld als gevolg van zware regenval.
Artikel 5
1. De Lid-Staten wijzen voor de toepassing van lid 2 volgens de in bijlage II genoemde criteria uiterlijk op 31 december 1993 kwetsbare gebieden aan.
2. De Lid-Staten zorgen ervoor dat stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing in kwetsbare gebieden uiterlijk op 31 december 1998 voor alle lozingen van agglomeraties met meer dan 10 000 i.e. aan een behandeling wordt onderworpen die verder gaat dan de in artikel 4 bedoelde behandeling.
2 bis. In afwijking van lid 2 zorgt Frankrijk ervoor dat stedelijk afvalwater in Mayotte dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing in kwetsbare gebieden aan een behandeling wordt onderworpen die verder gaat dan de in artikel 4 bedoelde behandeling:
— uiterlijk op 31 december 2020 voor agglomeraties met meer dan 10 000 i.e., hetgeen, samen met de in artikel 4, lid 1 bis, bedoelde agglomeraties, ten minste 70 % van de in Mayotte gegenereerde belasting zal dekken.
3. Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties als bedoeld in lid 2 dienen te voldoen aan de toepasselijke eisen van afdeling B van bijlage I. De Commissie kan deze eisen wijzigen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
4. Bij wijze van alternatief behoeven de eisen voor afzonderlijke installaties genoemd in de leden 2 en 3 niet te worden toegepast in kwetsbare gebieden, indien kan worden aangetoond dat het minimumpercentage van de vermindering van de totale vracht voor alle stedelijke waterzuiveringsinstallaties in dat gebied ten minste 75 % voor totaal fosfor en ten minste 75 % voor totaal stikstof bedraagt.
5. Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties die in de relevante afwateringsgebieden van kwetsbare gebieden gelegen zijn en een bijdrage leveren tot de verontreiniging van die gebieden zijn onderworpen aan de bepalingen van de leden 2, 3 en 4.
In gevallen waarin bovengenoemde afwateringsgebieden geheel of gedeeltelijk in een andere Lid-Staat gelegen zijn is artikel 9 van toepassing.
6. De Lid-Staten zorgen ervoor dat de lijst van kwetsbare gebieden met tussenpozen van niet meer dan vier jaar wordt bijgewerkt.
7. De Lid-Staten zorgen ervoor dat na de bijwerking, bedoeld in lid 6, als kwetsbaar aangewezen gebieden binnen zeven jaar aan de bovengenoemde eisen voldoen.
8. Een Lid-Staat behoeft geen kwetsbare gebieden in de zin van deze richtlijn aan te wijzen, indien hij op zijn gehele grondgebied de in de leden 2, 3 en 4 omschreven behandeling toepast.
Artikel 6
1. De Lid-Staten kunnen voor de toepassing van lid 2 uiterlijk op 31 december 1993 minder kwetsbare gebieden aanwijzen volgens de criteria van bijlage II.
2. Lozingen van stedelijk afvalwater van agglomeraties van 10 000 tot 150 000 i.e. in kustwateren, en van 2 000 tot 10 000 i.e. in estuaria die gelegen zijn in gebieden als bedoeld in lid 1, mogen aan een behandeling worden onderworpen die minder ver gaat dan in artikel 4 is voorgeschreven, op voorwaarde dat:
— die lozingen ten minste worden onderworpen aan een primaire behandeling als omschreven in artikel 2, punt 7, overeenkomstig de in bijlage I.D vastgestelde controleprocedures;
— uit grondige studies blijkt dat die lozingen geen nadelige invloed op het milieu hebben.
— De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van alle relevante informatie betreffende bovengenoemde studies.
3. Indien de Commissie van mening is dat niet is voldaan aan de voorwaarden van lid 2, legt zij de Raad een passend voorstel voor.
4. De Lid-Staten zorgen ervoor dat de lijst van minder kwetsbare gebieden met tussenpozen van niet meer dan vier jaar wordt bijgewerkt.
5. De Lid-Staten zorgen ervoor dat niet langer als minder kwetsbaar aangewezen gebieden binnen zeven jaar voldoen aan de eisen van artikel 4, respectievelijk artikel 5.
Artikel 7
De Lid-Staten zorgen ervoor dat stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt in de volgende gevallen uiterlijk op 31 december 2005 vóór lozing aan een toereikende behandeling als omschreven in artikel 2, punt 9, wordt onderworpen:
— lozingen van agglomeraties met minder dan 2 000 i.e. in zoet water en estuaria;
— lozingen van agglomeraties met minder dan 10 000 i.e. in kustwateren.
In afwijking van de eerste alinea wordt de termijn ten aanzien van Mayotte vastgesteld op 31 december 2027.
Artikel 8
1. In uitzonderlijke gevallen ten gevolge van technische problemen mogen de Lid-Staten ten behoeve van geografisch bepaalde bevolkingsgroepen bij de Commissie een speciaal verzoek indienen om voor de toepassing van artikel 4 over meer tijd te beschikken.
2. In dat verzoek, dat met redenen moet worden omkleed, dienen de ondervonden technische moeilijkheden te worden uiteengezet en moet een actieprogramma met passend tijdschema worden voorgesteld om de doelstelling van deze richtlijn te bereiken. Dit tijdschema wordt opgenomen in het uitvoeringsprogramma bedoeld in artikel 17.
3. Slechts technische redenen kunnen worden aanvaard en de verlengde periode bedoeld in lid 1 mag uiterlijk tot 31 december 2005 lopen.
4. De Commissie behandelt dit verzoek en treft passende maatregelen volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.
5. In uitzonderlijke gevallen kan de in artikel 6 voor afvalwater van agglomeraties met 10 000 tot 150 000i.e. voorgeschreven behandeling worden toegepast voor afvalwaterlozingen van agglomeraties met meer dan 150 000 i.e. in minder kwetsbare gebieden, indien kan worden aangetoond dat een verdergaande behandeling geen voordelen voor het milieu oplevert.
In dat geval dienen de lidstaten tevoren een desbetreffend dossier bij de Commissie in. De Commissie bestudeert de zaak en neemt passende maatregelen volgens de in artikel 18, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.
Artikel 9
Indien wateren die onder de jurisdictie van een Lid-Staat vallen nadelig worden beïnvloed door lozingen van stedelijk afvalwater uit een andere Lid-Staat, kan de eerstgenoemde Lid-Staat de andere Lid-Staat en de Commissie van de betrokken feiten in kennis stellen.
De betrokken Lid-Staten organiseren, eventueel samen met de Commissie, het nodige overleg om na te gaan om welke lozingen het gaat en welke maatregelen aan de bron moeten worden genomen om de getroffen wateren te beschermen ten einde de inachtneming van deze richtlijn te waarborgen.
Artikel 10
De Lid-Staten zorgen ervoor dat de ter naleving van de eisen van de artikelen 4 tot en met 7 gebouwde stedelijke waterzuiveringsinstallaties zodanig worden ontworpen, gebouwd, geëxploiteerd en onderhouden dat zij onder alle normale plaatselijke weersomstandigheden op bevredigende wijze kunnen blijven functioneren. Bij het ontwerpen van de installaties dient met seizoenschommelingen in de belasting rekening te worden gehouden.
Artikel 11
1. De Lid-Staten zorgen ervoor dat het lozen van industrieel afvalwater in opvangsystemen en stedelijke waterzuiveringsinstallaties uiterlijk op 31 december 1993 wordt onderworpen aan door de bevoegde autoriteit of instantie vooraf vast te stellen voorschriften en/of te verstrekken bijzondere vergunningen.
2. De voorschriften en/of bijzondere vergunningen dienen te voldoen aan de eisen van afdeling C van bijlage I. De Commissie kan deze eisen wijzigen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
3. De voorschriften en bijzondere vergunningen worden met geregelde tussenpozen opnieuw bezien en zo nodig aangepast.
Artikel 12
1. Gezuiverd afvalwater dient indien mogelijk te worden hergebruikt. De afvoertrajecten dienen van dien aard te zijn dat de nadelige gevolgen voor het milieu minimaal zijn.
2. De bevoegde autoriteiten of instanties zorgen ervoor dat de afvoer van afvalwater van stedelijke waterzuiveringsinstallaties aan voorafgaande voorschriften en/of bijzondere vergunningen onderworpen wordt.
3. In voorafgaande voorschriften en/of bijzondere vergunningen worden voor lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties overeenkomstig lid 2 in agglomeraties met 2 000 tot 10 000 i.e. ten aanzien van lozingen in zoet water en estuaria, en in agglomeraties van 10 000 i.e. of meer ten aanzien van alle lozingen, de nodige voorwaarden gesteld voor het naleven van de toepasselijke eisen van afdeling B van bijlage I. De Commissie kan deze eisen wijzigen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 18, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
4. De voorschriften en/of vergunningen worden met geregelde tussenpozen opnieuw bezien en zo nodig aangepast.
Artikel 13
1. De Lid-Staten zorgen ervoor dat biologisch afbreekbaar industrieel afvalwater van installaties van de in bijlage III genoemde bedrijfstakken, dat niet via stedelijke waterzuiveringsinstallaties in ontvangende wateren wordt geloosd, uiterlijk op 31 december 2000 vóór de lozing voldoet aan de voorwaarden die in voorafgaande voorschriften en/of bijzondere vergunningen door de bevoegde autoriteit of instantie zijn vastgesteld, indien het lozingen betreft van installaties die ten minste 4 000i.e. vertegenwoordigen.
2. Uiterlijk op 31 december 1993 stelt de bevoegde autoriteit of instantie in de Lid-Staten bij de aard van de betrokken bedrijfstak passende eisen vast voor de lozing van dergelijk afvalwater.
3. De Commissie verricht vóór 31 december 1994 een vergelijkende studie van de door de Lid-Staten vastgestelde eisen. Zij maakt de resultaten daarvan bekend in een verslag en doet indien nodig een passend voorstel.
Artikel 14
1. Van de zuivering van afvalwater afkomstig slib wordt indien mogelijk hergebruikt. De afvoertrajecten dienen van dien aard te zijn dat de nadelige gevolgen voor het milieu minimaal zijn.
2. De bevoegde autoriteiten of instanties zorgen ervoor dat de afvoer van slib van stedelijke waterzuiveringsinstallaties uiterlijk op 31 december 1998 aan algemene voorschriften, registratie of een vergunning onderworpen wordt.
3. De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de afvoer van slib naar oppervlaktewateren door storten vanaf schepen, door lozing via pijpleidingen of op andere wijze vóór 31 december 1998 geleidelijk wordt beëindigd.
4. Totdat de afvoer bedoeld in lid 3 wordt beëindigd, dragen de Lid-Staten er zorg voor dat de totale hoeveelheid toxische, persistente of bio-accumuleerbare stoffen in slib dat naar oppervlaktewateren wordt afgevoerd aan een afvoervergunning is gebonden en geleidelijk wordt verminderd.
Artikel 15
1. De bevoegde autoriteiten of instanties controleren:
— de lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties op naleving van de eisen van bijlage I.B, overeenkomstig de controleprocedures van bijlage I.D;
— de hoeveelheid en de samenstelling van slib dat naar oppervlaktewateren wordt afgevoerd.
2. De bevoegde autoriteiten of instanties controleren wateren waarin lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties en rechtstreekse lozingen in de zin van artikel 13 plaatsvinden wanneer mag worden verwacht dat het ontvangende milieu significant zal worden beïnvloed.
3. In geval van lozing overeenkomstig artikel 6 en in geval van afvoer van slib naar oppervlaktewateren verrichten de Lid-Staten controles en eventuele andere toepasselijke studies om zich ervan te vergewissen dat de lozing of afvoer geen nadelige invloed op het milieu heeft.
4. De door de bevoegde autoriteiten of instanties bij de tenuitvoerlegging van de leden 1, 2 en 3 verzamelde gegevens worden in de Lid-Staat bewaard en binnen zes maanden na ontvangst van een verzoek daartoe ter beschikking van de Commissie gesteld.
5. De Commissie kan volgens de regelgevingsprocedure van artikel 18, lid 2, richtsnoeren voor de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde controles opstellen.
Artikel 16
Onverminderd de toepassing van het bepaalde in Richtlijn 90/113/EEG van de Raad van 7 juni 1990 inzake de vrije toegang tot milieu-informatie ( 5 ) zorgen de Lid-Staten ervoor dat de betrokken autoriteiten of instanties om de twee jaar een rapport publiceren over de situatie inzake de afvoer van stedelijk afvalwater en slib in hun gebied. Deze rapporten worden bij publikatie terstond door de Lid-Staten aan de Commissie toegezonden.
Artikel 17
1. De Lid-Staten stellen uiterlijk op 31 december 1993 een programma op voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.
In afwijking van de eerste alinea stelt Frankrijk voor Mayotte uiterlijk op 30 juni 2014 een programma op voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.
2. De Lid-Staten verstrekken de Commissie uiterlijk op 30 juni 1994 informatie over het programma.
In afwijking van de eerste alinea verstrekt Frankrijk, ten aanzien van Mayotte, de Commissie uiterlijk op 31 december 2014 informatie over het programma.
3. De Lid-Staten bezorgen de Commissie om de twee jaar uiterlijk op 30 juni zo nodig een bijgewerkte versie van de in lid 2 bedoelde informatie.
4. De Commissie bepaalt volgens de regelgevingsprocedure van artikel 18, lid 2, de methoden en voorbeelden van verslaggeving over de nationale programma’s. Wijzigingen in deze methoden en voorbeelden worden volgens dezelfde procedure vastgesteld.
5. De Commissie inventariseert en beoordeelt om de twee jaar de informatie die zij op grond van de leden 2 en 3 heeft ontvangen en brengt hierover verslag uit.
Artikel 18
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
Artikel 19
1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 juni 1993 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
2. Wanneer de Lid-Staten de bepalingen bedoeld in lid 1 aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.
3. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mede van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht die zij op het door deze richtlijn bestreken gebied vaststellen.
Artikel 20
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
BIJLAGE I
AAN STEDELIJK AFVALWATER GESTELDE EISEN
A. Opvangsystemen ( 6 )
Bij de bouw of de aanpassing van opvangsystemen moet rekening worden gehouden met de eisen inzake afvalwaterzuivering.
Opvangsystemen moeten worden ontworpen, gebouwd en onderhouden overeenkomstig de beste technische kennis die geen overmatig hoge kosten veroorzaakt, met name ten aanzien van:
— volume en eigenschappen van het stedelijk afvalwater;
— voorkoming van lekkages;
— beperking van verontreiniging van de ontvangende wateren door overstorting van hemelwater.
B. Lozing van stedelijke waterzuiveringsinstallaties in ontvangende wateren (6)
1. Waterzuiveringsinstallaties moeten zodanig worden ontworpen of aangepast dat representatieve monsters kunnen worden verkregen van het inkomende afvalwater en van het behandelde effluent voordat dit in de ontvangende wateren wordt geloosd.
2. Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties die overeenkomstig de artikelen 4 en 5 moeten worden behandeld, moeten voldoen aan de eisen van tabel 1.
3. Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties in kwetsbare gebieden die onderhevig zijn aan eutrofiëring als vermeld in bijlage II.A, onder a), moeten bovendien voldoen aan de eisen van tabel 2.
4. Strengere eisen dan aangegeven in de tabellen 1 en/of 2 moeten indien nodig worden toegepast om ervoor te zorgen dat de ontvangende wateren voldoen aan alle andere toepasselijke richtlijnen.
5. De plaatsen voor de lozing van stedelijk afvalwater moeten voor zover mogelijk zodanig worden gekozen dat het effect op de ontvangende wateren zo gering mogelijk is.
C. Industrieel afvalwater
Industrieel afvalwater dat in opvangsystemen en stedelijke waterzuiveringsinstallaties terechtkomt moet een zodanige voorbehandeling hebben ondergaan als nodig is om:
— de gezondheid te beschermen van het personeel dat werkzaam is bij de opvangsystemen en de zuiveringsinstallaties;
— ervoor te zorgen dat de opvangsystemen, de waterzuiveringsinstallatie en de bijbehorende apparatuur niet worden beschadigd;
— ervoor te zorgen dat de werking van de waterzuiveringsinstallatie en de zuivering van het slib niet worden gehinderd;
— ervoor te zorgen dat lozingen uit de zuiveringsinstallaties geen nadelige invloed op het milieu hebben of verhinderen dat de ontvangende wateren aan andere communautaire richtlijnen voldoen;
— ervoor te zorgen dat slib op een uit milieu-oogpunt verantwoorde wijze veilig kan worden afgevoerd.
D. Referentiemethoden voor controle en beoordeling van de resultaten
1. |
De Lid-Staten zorgen ervoor dat er een controlemethode wordt toegepast die ten minste in overeenstemming is met het niveau van de hierna aangegeven eisen. Andere dan de in de punten 2, 3 en 4 vermelde methoden mogen worden gebruikt, mits kan worden aangetoond dat gelijkwaardige resultaten worden verkregen. De Lid-Staten verstrekken de Commissie alle relevante informatie omtrent de toegepaste methode. Indien de Commissie van oordeel is dat niet wordt voldaan aan de eisen van de punten 2, 3 en 4, dient zij een passend voorstel bij de Raad in. |
2. |
Met het debiet evenredige of op tijdsduur gebaseerde 24-uur-monsters moeten genomen worden op dezelfde, welbepaalde plaats in de afvoer en zo nodig in de inlaat van de zuiveringsinstallatie om te controleren of het geloosde afvalwater voldoet aan de eisen van deze richtlijn. Er worden goede internationale laboratoriumpraktijken toegepast, die gericht zijn op een zo gering mogelijke achteruitgang van de monsters tussen de monsterneming en de analyse. |
3. |
Het minimumaantal monsters per jaar wordt vastgesteld naar gelang van de grootte van de zuiveringsinstallatie en wordt gedurende het jaar met geregelde tussenpozen genomen:
|
4. |
Het gezuiverde afvalwater wordt geacht te voldoen aan de eisen betreffende de relevante parameters indien voor iedere relevante parameter afzonderlijk uit monsters van het water blijkt dat het als volgt voldoet aan de relevante parameterwaarde: a) voor de in tabel 1 en artikel 2, punt 7, vermelde parameters is in tabel 3 een maximaal toegestaan aantal monsters aangegeven dat niet voldoet aan de in concentratie en/of verminderingspercentage uitgedrukte eisen van tabel 1 en artikel 2, punt 7; b) voor de parameters van tabel 1 uitgedrukt in concentratie mogen de monsters die niet aan de eisen voldoen onder normale bedrijfsomstandigheden niet meer dan 100 % afwijken van de parameterwaarden. Voor de parameterwaarden in concentratie betreffende het totaal van gesuspendeerde stoffen mogen afwijkingen tot 150 % worden aanvaard; c) voor de in tabel 2 aangegeven parameters moet het jaargemiddelde van de monsters voor elke parameter voldoen aan de relevante parameterwaarden. |
5. |
Extreme waarden voor de betrokken waterkwaliteit worden buiten beschouwing gelaten indien zij het gevolg zijn van ongebruikelijke situaties, zoals zware regenval. |
Tabel 1: Eisen voor lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van de richtlijn. Toegepast wordt de concentratiewaarde of het verminderingspercentage.
Parameters |
Concentratie |
Minimum-percentage van vermindering (1) |
Referentie-meetmethode |
Biochemisch zuurstofverbruik (BZV5 bij 20 °C) zonder nitrificatie (2) |
25 mg/l O2 |
70 - 90 40 overeenkomstig artikel 4, lid 2 |
Gehomogeniseerd, niet gefilterd, niet gedecanteerd monster Bepaling van opgeloste zuurstof vóór en na een incubatie van vijf dagen bij 20 °C ± 1 °C, in volledige duisternis Toevoeging van een nitrificatieremmer |
Chemisch uurstofverbruik (CZV) |
125 mg/l O2 |
75 |
Gehomogeniseerd, niet gefilterd, niet gedecanteerd monster Kaliumdichromaat |
Totale hoeveelheid gesuspendeerde stoffen |
35 mg/l (3) 35 overeenkomstig artikel 4, lid 2 (meer dan 10 000 i.e.) 60 overeenkomstig artikel 4, lid 2 (2 000 tot 10 000 i.e.) |
90 (3) 90 overeenkomstig artikel 4, lid 2 (meer dan 10 000 i.e.) 70 overeenkomstig artikel 4 lid 2 (2 000 tot 10 000 i.e.) |
— Filtering van een representatief monster door een 0,45 μm-filtermembraan Drogen bij 105 °C en wegen — Centrifugeren van een representatief monster (ten minste 5 minuten, met gemiddelde versnelling van 2 800 tot 3 200 g), drogen bij 105 °C en wegen |
(1) Vermindering ten opzichte van de vracht van het influent. (2) Deze parameter kan door een andere worden vervangen: totaal organische koolstof (TOK) of totaal zuurstofverbruik (TZV) indien er een verband kan worden gelegd tussen BZV5 en de vervangende parameter. (3) Deze eis is facultatief. |
De analyses betreffende lozingen uit bezinkvijvers worden verricht met gefilterde monsters; de concentratie van het totaal aan gesuspendeerde stoffen in de ongefilterde watermonsters mag echter niet meer bedragen dan 150 mg/l.
Tabel 2:
Eisen voor lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties in kwetsbare gebieden die onderhevig zijn aan eutrofiëring, zoals vermeld in bijlage II, deel A, onder a). Afhankelijk van de lokale situatie kan worden gekozen voor toepassing van één of beide parameters. De concentratie of het verminderingspercentage moet worden toegepast.
Parameters |
Concentratie |
Minimaal percentage voor vermindering (1) |
Referentiemeetmethode |
Fosfor totaal |
2 mg/l (10 000 tot 100 000 i.e.) |
80 |
Moleculaire absorptiespectrofotometrie |
1 mg/l (meer dan 100 000 i.e.) |
|||
Stikstof totaal (2) |
15 mg/l (10 000 tot 100 000 i.e.) (3) |
70-80 |
Moleculaire absorptiespectrofotometrie |
10 mg/l (meer dan 100 000 i.e.) (3) |
|||
(1) Vermindering ten opzichte van de vracht van het influent. (2) Stikstof totaal: de som van de totale hoeveelheid Kjeldahl-stikstof (organische en ammoniakale stikstof), nitraat-stikstof en nitriet-stikstof. (3) Overeenkomstig bijlage I, deel D, punt 4, punt c), gaat het bij deze concentraties om jaargemiddelden. Om aan te tonen dat aan de eisen voor stikstof wordt voldaan, mogen echter ook daggemiddelden worden gebruikt wanneer overeenkomstig bijlage I, deel D, punt 1, wordt aangetoond dat daarbij hetzelfde beschermingsniveau wordt verkregen. In dat geval mag het daggemiddelde niet hoger zijn dan 20 mg stikstof totaal/l voor alle monsters, wanneer de temperatuur van het effluent in de biologische reactor 12 °C of hoger is. In plaats van de voorwaarde betreffende de temperatuur kan een beperkte werkingstijd worden toegepast, rekening houdend met de in het gebied heersende klimaatomstandigheden. |
Tabel 3
Aantal gedurende een jaar genomen monsters |
Maximaal toegestaan aantal monsters dat niet voldoet |
4-7 |
1 |
8-16 |
2 |
17-28 |
3 |
29-40 |
4 |
41-53 |
5 |
54-67 |
6 |
68-81 |
7 |
82-95 |
8 |
96-110 |
9 |
111-125 |
10 |
126-140 |
11 |
141-155 |
12 |
156-171 |
13 |
172-187 |
14 |
188-203 |
15 |
204-219 |
16 |
220-235 |
17 |
236-251 |
18 |
252-268 |
19 |
269-284 |
20 |
285-300 |
21 |
301-317 |
22 |
318-334 |
23 |
335-350 |
24 |
351-365 |
25 |
BIJLAGE II
CRITERIA VOOR DE AANWIJZING VAN KWETSBARE EN MINDER KWETSBARE GEBIEDEN
A. Kwetsbare gebieden
Een watermassa wordt als kwetsbaar gebied aangewezen indien zij onder een van de volgende groepen valt:
a) natuurlijke zoetwatermeren, andere zoetwatermassa's, estuaria en kustwateren die eutroof zijn of in de nabije toekomst eutroof kunnen worden indien geen beschermende maatregelen worden genomen.
De volgende elementen kunnen in aanmerking worden genomen wanneer wordt bepaald welke nutriënten door verdere behandeling moeten worden verminderd:
i) meren en in meren/reservoirs/gesloten baaien uitmondende rivieren waarin een geringe wateruitwisseling wordt vastgesteld, waardoor accumulatie kan optreden. In deze gebieden moet ook de fosfor uit het afvalwater worden verwijderd, tenzij kan worden aangetoond dat de verwijdering daarvan geen effect heeft op het eutrofiëringsniveau. Waar lozingen van grote agglomeraties plaatsvinden, kan ook de verwijdering van stikstof worden overwogen;
ii) estuaria, baaien en andere kustwateren waarin een geringe wateruitwisseling wordt vastgesteld of die grote hoeveelheden nutriënten ontvangen. Lozingen van kleine agglomeraties zijn in deze gebieden meestal van minder belang, maar voor grote agglomeraties moeten ook fosfor en/of stikstof worden verwijderd, tenzij kan worden aangetoond dat de verwijdering daarvan geen effect heeft op het eutrofiëringsniveau;
b) voor de winning van drinkwater bestemde oppervlaktewateren, die een hogere nitraatconcentratie zouden kunnen bevatten dan is vastgesteld overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 75/440/EEG van de Raad van 16 juni 1975 betreffende de vereiste kwaliteit van het oppervlaktewater dat is bestemd voor produktie van drinkwater in de Lid-Staten ( 7 ), indien geen maatregelen worden genomen;
c) gebieden waar verdere behandeling dan bepaald in artikel 4 nodig is om te voldoen aan de richtlijnen van de Raad.
B. Minder kwetsbare gebieden
Een mariene watermassa of marien gebied kan als een minder kwetsbaar gebied worden aangewezen wanneer de lozing van afvalwater geen nadelige invloed heeft op het milieu vanwege de morfologische, hydrologische of specifieke hydraulische omstandigheden in dat gebied.
Bij het aanwijzen van minder kwetsbare gebieden moeten de Lid-Staten rekening houden met het risico dat de geloosde belasting ook terecht kan komen in aangrenzende gebieden, waar zij schadelijk kan zijn voor het milieu. De Lid-Staten moeten de aanwezigheid van kwetsbare gebieden buiten hun nationale rechtsgebied erkennen.
Bij het aanwijzen van minder kwetsbare gebieden moeten de volgende elementen in aanmerking worden genomen:
Open baaien, estuaria en andere kustwateren met een goede wateruitwisseling, die niet gevoelig zijn voor eutrofiëring of zuurstofgebrek of die geen gevaar lopen door de lozing van stedelijk afvalwater eutroof te worden of zuurstofgebrek te vertonen.
BIJLAGE III
BEDRIJFSTAKKEN
1. Zuivelindustrie
2. Vervaardiging van produkten op basis van groenten en fruit
3. Bereiding en botteling van frisdranken
4. Verwerking van aardappelen
5. Vleesindustrie
6. Brouwerijen
7. Bereiding van alcohol en alcoholhoudende dranken
8. Vervaardiging van diervoeder uit plantaardige produkten
9. Vervaardiging van gelatine en lijm op basis van huiden en beenderen
10. Mouterijen
11. Visverwerkingsindustrie
( 1 ) PB nr. C 1 van 4.1.1990, blz. 20, en
PB nr. C 287 van 15.11.1990, blz. 11.
( 2 ) PB nr. C 260 van 15.10.1990, blz. 185.
( 3 ) PB nr. C 168 van 10.7.1990, blz. 36.
( 4 ) PB nr. C 209 van 9.8.1988, blz. 3.
( 5 ) PB nr. L 158 van 23.6.1990, blz. 56.
( 6 ) Aangezien het in de praktijk onmogelijk is opvangsystemen en zuiveringsinstallaties zo te bouwen dat ook in situaties zoals ongewoon zware regen al het stedelijk afvalwater kan worden behandeld, treffen de Lid-Staten maatregelen om verontreiniging ten gevolge van overstorting van hemelwater te beperken. Deze maatregelen kunnen gebaseerd zijn op de mate van verdunning of op de capaciteit in verhouding tot de droog-weer-afvoer, of zouden een aanvaardbaar aantal overstortingen per jaar kunnen vermelden.
( 7 ) PB nr. L 194 van 25.7.1975, blz. 34, zoals gewijzigd bij Richtlijn 79/869/EEG (PB nr. L 271 van 29.10.1974) blz. 49.