1990R2921 — NL — 01.04.2004 — 020.001
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
VERORDENING (EEG) Nr. 2921/90 VAN DE COMMISSIE van 10 oktober 1990 betreffende de steunverlening voor ondermelk die tot caseïne en caseïnaten wordt verwerkt (PB L 279, 11.10.1990, p.22) |
Gewijzigd bij:
Gerectificeerd bij:
NB: Deze geconsolideerde versie bevat referenties naar de Europese rekeneenheid en/of ecu. Vanaf 1 januari 1999 moeten beide worden gelezen als referentie naar de euro — Verordening (EEG) nr. 3308/80 van de Raad (PB L 345 van 20.12.1980, blz. 1) en Verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad (PB L 162 van 19.6.1997, blz. 1). |
VERORDENING (EEG) Nr. 2921/90 VAN DE COMMISSIE
van 10 oktober 1990
betreffende de steunverlening voor ondermelk die tot caseïne en caseïnaten wordt verwerkt
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten ( 1 ), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3879/89 ( 2 ), en met name op artikel 11, lid 3, en artikel 28,
Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 987/68 van de Raad ( 3 ), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1435/90 ( 4 ), de algemene voorschriften zijn vastgesteld voor de toekenning van steun voor ondermelk die tot caseïne en caseïnaten is verwerkt; dat de uitvoeringsbepalingen daarvan zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 756/70 van de Commissie ( 5 ), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2832/90 ( 6 );
Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 756/70 bepalingen vaststelt inzake de controle op het eindgebruik van caseïne en caseïnaten overeenkomstig artikel 2, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 987/68; dat laatstgenoemde bepaling volgens artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2204/90 van de Raad ( 7 ) niet meer van toepassing zal zijn vanaf 15 oktober 1990; dat de betrokken bepalingen van Verordening (EEG) nr. 756/70 derhalve met ingang van die datum moeten worden ingetrokken;
Overwegende dat, rekening houdend met de opgedane ervaring, de controlebepalingen, inzonderheid ten aanzien van de frequentie en de aard van de verificaties ter plaatse, en van de straffen bij niet-inachtneming van de steunverleningsvoorwaarden nader moeten worden geregeld; dat gelet op de bovengenoemde wijzigingen die in de steunregeling moeten worden aangebracht, de uitvoeringsbepalingen duidelijkheidshalve in een nieuwe verordening dienen te worden samengebracht en Verordening (EEG) nr. 756/70 dient te worden ingetrokken;
Overwegende dat het Comité van beheer voor melk en zuivelprodukten geen advies heeft uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Aan de producenten van caseïne en caseïnaten wordt slechts steun verleend als die produkten
— uit ondermelk of ruwe caseïne verkregen uit in de Gemeenschap geproduceerde melk zijn vervaardigd;
— aan de vereisten van bijlage I, II of III inzake de samenstelling voldoen;
— overeenkomstig de voorschriften van artikel 3 zijn verpakt.
2. De steun wordt betaald op grond van een schriftelijke aanvraag die door de producent van caseïne en caseïnaten wordt ingediend bij de bevoegde instantie van de lidstaat waar de caseïne en de caseïnaten zijn vervaardigd. In deze aanvraag moet het volgende worden vermeld:
i) naam en adres van de producent,
ii) de geproduceerde hoeveelheid caseïne of caseïnaten waarvoor de steun wordt aangevraagd, met vermelding van de kwaliteit van de produkten,
iii) de nummers van de partijen waarop de aanvraag betrekking heeft.
3. Voor de toepassing van deze verordening dient een partij te bestaan uit produkten van identieke kwaliteit die op dezelfde dag zijn vervaardigd. Wanneer de totale produktie van caseïne en caseïnaten van het betrokken bedrijf in het vorige kalenderjaar niet meer bedroeg dan 1 000 ton, mag de partij bestaan uit produkten die in dezelfde kalenderweek zijn vervaardigd.
4. In deze verordening wordt verstaan onder:
a) „ondermelk”: het product dat is verkregen door het melken van een of meer koeien of geiten en zonder enige toevoeging uitsluitend afgeroomd is tot een vetgehalte van niet meer dan 0,10 %;
b) „ruwe caseïne”: het niet in water oplosbare product dat uit ondermelk is verkregen door precipitatie, veroorzaakt door microbiële verzuring of toevoeging van zuren, leb of andere enzymen die de melk doen coaguleren, ongeacht of vooraf al dan niet een op ionenuitwisseling gebaseerde behandeling dan wel indikkingsprocédés zijn toegepast;
c) „caseïne”: het niet in water oplosbare gewassen en gedroogde product dat is verkregen uit ruwe caseïne of door precipitatie uit ondermelk, waarbij de precipitatie is veroorzaakt door microbiële verzuring of toevoeging van zuren, leb of andere enzymen die de melk doen coaguleren, ongeacht of vooraf al dan niet een op ionenuitwisseling gebaseerde behandeling dan wel indikkingsprocédés zijn toegepast;
d) „caseïnaten”: producten die verkregen zijn door het drogen van met neutraliserende stoffen behandelde caseïne/ruwe caseïne.
Artikel 2
1. De steun per 100 kg ondermelk die tot caseïne of caseïnaten als bedoeld in lid 2 is verwerkt, wordt vastgesteld op ►M19 6,00 EUR ◄ .
2. Voor de berekening van de steun wordt aangenomen dat
a) 1 kilogram zuur-caseïne zoals omschreven in bijlage I, uit 32,17 kilogram ondermelk is vervaardigd;
b) 1 kilogram
— caseïnaat zoals omschreven in bijlage I
— of
— leb-caseïne zoals omschreven in bijlage I
— of
— zuur-caseïne zoals omschreven in bijlage II
uit 33,97 kilogram ondermelk is vervaardigd.
c) 1 kilogram
— leb-caseïne zoals omschreven in bijlage II
— of
— caseïnaat zoals omschreven in bijlage II
uit 35,77 kilogram ondermelk is vervaardigd;
▼M5 —————
►M5 d) ◄ 1 kilogram caseïnaat zoals omschreven in bijlage III uit 28,57 kilogram ondermelk is vervaardigd.
3. Het steunbedrag dat wordt toegekend, is het bedrag dat op de dag van vervaardiging van de caseïne of de caseïnaten van toepassing is.
▼M4 —————
Artikel 3
Op de recipiënten en de verpakking van de caseïne en de caseïnaten moeten de volgende vermeldingen worden aangebracht:
a) de benaming van het produkt en hetzij het minimum- of het maximumgehalte in procenten, hetzij het werkelijke gehalte aan de in de bijlagen I, II en III genoemde componenten. ►M5 De benaming die op de in bijlage III bedoelde produkten moet worden vermeld, is:
„Caseïnaten met meer dan 5 % en niet meer dan 17 % andere melkeiwitten dan caseïne, die tegelijkertijd zijn geprecipiteerd en op het totale eiwitgehalte van de melk zijn berekend”; ◄
b) „Verordening (EEG) nr. 2921/90”;
c) het nummer van de partij.
Artikel 4
1. De producenten van caseïne of caseïnaten komen slechts voor de steun in aanmerking als zij
a) een maandstaat bijhouden van de hoeveelheden melk en zuivelprodukten, inclusief caseïne en caseïnaten, die zij hebben ontvangen, vervaardigd, gebruikt en afgezet;
b) een controle van de bevoegde instantie aanvaarden.
2. De in lid 1, punt a), bedoelde maandstaat bevat ten minste de volgende gegevens:
a) de ontvangen hoeveelheden melk en room,
b) de aangekochte hoeveelheden ruwe caseïne,
c) de aangekochte hoeveelheden caseïne en caseïnaten,
d) de produktiedatum en de vervaardigde hoeveelheden caseïne en caseïnaten, met vermelding van de nummers van de vervaardigde partijen,
e) vervaardigde hoeveelheden van andere zuivelprodukten,
f) datum van verkoop en verkochte hoeveelheden caseïne en caseïnaten, evenals naam en adres van de afnemer,
g) verliezen, monsters, teruggegeven en vervangen hoeveelheden melk, zuivelprodukten, caseïne en caseïnaten.
Deze gegevens worden met name aan de hand van leveringsbonnen, facturen en de voorraadboekhouding gestaafd.
Artikel 5
1. Om deze verordening te doen naleven, voeren de Lid-Staten ter plaatse onaangekondigde controles uit die zijn afgestemd op het produktieprogramma van het bedrijf. Er dient ten minste één controle per zeven produktiedagen te worden uitgevoerd.
Bij de controles worden monsters genomen van elke vervaardigde partij. De controles hebben met name betrekking op de produktieomstandigheden, de hoeveelheid en de samenstelling van de vervaardigde caseïne en caseïnaten.
2. De in lid 1 bedoelde controles worden periodiek aangevuld, naar gelang van de vervaardigde hoeveelheden caseïne en caseïnaten, met een grondig onderzoek en steekproeven om de gegevens in de steunaanvraag en de in artikel 4 bedoelde maandstaat enerzijds te vergelijken met de betrokken handelsdocumenten en de fysieke voorraden anderzijds.
De controles moeten betrekking hebben op ten minste 25 % van de totale hoeveelheid waarvoor steunaanvragen worden ingediend. Elk bedrijf moet ten minste éénmaal per halfjaar worden gecontroleerd.
3. Bij
a) significante onregelmatigheden in 5 % of meer van de gecontroleerde gevallen,
b) significante verschillen ten opzichte van de vroegere activiteit van de begunstigde,
intensiveren de Lid-Staten de in lid 2 bedoelde controles en brengen zij de Commissie onverwijld op de hoogte.
4. De Lid-Staten vorderen de ten onrechte bepaalde bedragen, vermeerderd met rente, terug. De rente wordt bepaald overeenkomstig artikel 3 of artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 411/88 van de Commissie ( 8 ) en loopt vanaf de datum van uitkering van de steun.
5. Behoudens overmacht, wordt de steun, wanneer het gevraagde of uitbetaalde bedrag hoger is dan het bedrag waarop krachtens deze verordening werkelijk aanspraak kan worden gemaakt,
— verminderd met 15 % wanneer het verschil minder dan 8 % bedraagt, en met 50 % wanneer het verschil van 8 tot en met 20 % bedraagt. Wanneer de steun reeds is uitgekeerd, moet 15 % of 50 % van het bedrag worden terugbetaald;
— niet uitbetaald, of moet hij worden terugbetaald, wanneer het verschil meer dan 20 % bedraagt.
6. Wanneer bij de controle blijkt dat het in lid 5 bedoelde verschil het gevolg is van het feit dat in de aanvraag doelbewust of door grove nalatigheid onjuiste gegevens zijn verstrekt, komt de aanvrager niet voor de steun in aanmerking in de zes maanden na de datum waarop hem van de uitsluiting kennis wordt gegeven.
Artikel 6
Verordening (EEG) nr. 756/70 wordt ingetrokken.
Voor de hoeveelheden die op 14 oktober 1990 nog geen van de in artikel 1, eerste alinea, tweede en derde streepje, van Verordening (EEG) nr. 756/70 genoemde bestemmingen gekregen hebben, worden de zekerheden die zijn gesteld op grond van artikel 4, lid 1, punt b), eerste alinea, tweede streepje, van die verordening, vrijgegeven zodra de Lid-Staat de in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2204/90 bedoelde controleregeling invoert en de in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2742/90 van de Commissie ( 9 ) bedoelde machtigingen verleent. ►M1 ————— ◄
Wanneer de in de tweede alinea bedoelde bestemming op 14 oktober 1990 is bereikt, kunnen de belanghebbenden de vrijgave van de zekerheden verkrijgen door bij de bevoegde instantie een aanvraag in te dienen met de hieronder genoemde bewijsstukken, waarin de hoeveelheden caseïne en caseïnaten met vermelding van de nummers van de vervaardigde partijen precies moeten zijn aangegeven:
— bij uitvoer: het bewijs dat de betrokken caseïne en caseïnaten het douanegebied van de Gemeenschap verlaten hebben;
— bij levering aan een bedrijf dat de in artikel 4, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 756/70 bedoelde verbintenis is aangegaan: afschrift van het vervoerdocument en/of van het afleveringsbewijs en afschrift van de factuur.
De bevoegde instantie accepteert de in de derde alinea bedoelde aanvraag slechts wanneer de belanghebbende zich ertoe verbindt aan de bevoegde instantie een even grote waarborgsom als de vrijgegeven zekerheden over te maken, indien bij een controle die de overheid binnen twaalf maanden na de datum van ondertekening van die verbintenis moet uitvoeren, zou blijken dat de betrokken caseïne en caseïnaten voor een andere bestemming zijn gebruikt dan in de overeenkomstig de derde alinea ingediende bewijsstukken is aangegeven.
Om de vrijgave van de zekerheden administratief te vergemakkelijken, verlenen de Lid-Staten desnoods bijstand bij de identificatie van de op hun grondgebied gevestigde bedrijven die de in artikel 4, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 756/70 bedoelde verbintenis hebben aangegaan.
Op verzoek van de belanghebbenden kunnen de in artikel 28 van Verordening (EEG) nr. 2220/85 vermelde termijnen van, respectievelijk, 12 maanden en 3 jaar tot respectievelijk 18 maanden en 42 maanden worden verlengd.
Artikel 7
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Zij is, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 6, van toepassing voor de op of na 15 oktober 1990 vervaardigde caseïne en caseïnaten.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.
BIJLAGE I
Eisen voor de samenstelling
De hieronder bedoelde caseïnes en caseïnaten hebben een gehalte aan andere melkeiwitten dan caseïne dat niet meer bedraagt dan 5 % van het totale eiwitgehalte van de melk.
I. Zuur-caseïne |
|
1. Vochtgehalte — ten hoogste |
12,00 % |
2. Vetgehalte — ten hoogste |
1,75 % |
3. Gehalte vrije zuren, uitgedrukt in melkzuur — ten hoogste |
0,30 % |
II. Leb-caseïne |
|
1. Vochtgehalte — ten hoogste |
12,00 % |
2. Vetgehalte — ten hoogste |
1,00 % |
3. Asgehalte — ten minste |
7,50 % |
III. Caseïnaten |
|
1. Vochtgehalte — ten hoogste |
6,00 % |
2. Gehalte aan melkeiwitten — ten minste |
88,00 % |
3. Gehalte aan vet en as — ten hoogste |
6,00 % |
BIJLAGE II
Eisen voor de samenstelling
De hieronder bedoelde caseïnes en caseïnaten hebben een gehalte aan andere melkeiwitten dan caseïne dat niet meer bedraagt dan 5 % van het totale eiwitgehalte van de melk.
Zuur-caseïne |
Leb-caseïne |
|
I. Caseïnes |
||
1. Vochtgehalte — ten hoogste |
10,00 % |
8,00 % |
2. Vetgehalte — ten hoogste |
1,50 % |
1,00 % |
3. Gehalte vrije zuren uitgedrukt in melkzuur — ten hoogste |
0,20 % |
— |
4. Asgehalte — ten minste |
— |
7,50 % |
5. Totaalgehalte aan kiemen (ten hoogste in 1 g) |
30 000 |
30 000 |
6. Gehalte aan coli-achtigen (in 0,1 g) |
negatief |
negatief |
7. Gehalte aan thermofiele kiemen (ten hoogste in 1 g) |
5 000 |
5 000 |
II. Caseïnaten |
||
1. Vochtgehalte — ten hoogste |
6,00 % |
|
2. Gehalte aan melkeiweitten — ten minste |
88,00 % |
|
3. Gehalte aan vet en as — ten hoogste |
6,00 % |
|
4. Totaalgehalte aan kiemen (ten hoogste in 1 g) |
30 000 |
|
5. Gehalte aan coli-achtigen (in 0,1 g) |
negatief |
|
6. Gehalte aan thermofiele kiemen (ten hoogste in 1 g) |
5 000 |
BIJLAGE III
EISEN VOOR DE SAMENSTELLING
Caseïnaten waarvan het gehalte aan andere melkeiwitten dan caseïne niet meer dan 17 % van het totale eiwitgehalte van de melk bedraagt
1. Maximaal vochtgehalte |
6,00 % |
2. Minimaal totaal gehalte aan melkeiwitten |
85,00 % |
3. Maximaal vetgehalte |
1,50 % |
4. Maximaal melksuikergehalte |
1,00 % |
5. Maximaal asgehalte |
6,50 % |
6. Totaal gehalte aan kiemen (maximaal in 1 g) |
30 000 |
7. Gehalte aan coli-achtigen (in 0,1 g) |
Negatief |
8. Gehalte aan thermofiele kiemen (maximaal in 1 g) |
5 000 |
BIJLAGE IV
CONTROLE
a) Analysemethoden
Voor de toepassing van deze verordening moet gebruik worden gemaakt van de hierna vermelde referentiemethoden die zijn opgenomen in de Eerste Richtlijn 85/503/EEG van de Commissie van 25 oktober 1985 betreffende analysemethoden inzake voor menselijke voeding bestemde caseïnen en caseïnaten:
1. bepaling van het vochtgehalte,
2. bepaling van het eiwitgehalte,
3. bepaling van het gehalte aan titreerbaar zuur,
4. bepaling van het asgehalte (P2O5 inbegrepen).
b) Definities
1. Vetgehalte
Onder vetgehalte wordt verstaan de totale hoeveelheid in gewichtspercenten, welke wordt verkregen door toepassing van de methode Schmid-Bondzinski-Ratzlaff of van de methode Röse-Gottlieb.
2. Gehalte aan andere melkeiwitten dan caseïne
Onder gehalte aan andere melkeiwitten dan caseïne wordt verstaan het gehalte als bepaald volgens de kwantitatieve analysemethode voor aan eiwitten gebonden -SH- en -S-S-groepen, uitgaande van referentiewaarden van respectievelijk 0,25 % en 3,00 % voor respectievelijk zuivere caseïne en zuivere serumproteïne in ongewijzigde staat.
3. Melksuikergehalte
Onder melksuikergehalte wordt verstaan het gehalte als bepaald door kleurreactie met een oplossing van zwavelfenol na oplosbaarmaking van het produkt in een milieu van dubbelkoolzure soda en afscheiding van het serum door precipitatie van eiwitten in een zuur milieu.
4. Totaalgehalte aan kiemen
Onder totaalgehalte aan kiemen wordt verstaan het gehalte als bepaald door optelling van de kolonies die zich hebben ontwikkeld op de voedingsbodem na 72 uur broedtijd bij een temperatuur van 30 °C.
5. Gehalte aan coli-achtigen
Onder afwezigheid van coli-achtigen in 0,1 g van het betrokken produkt verstaat men de negatieve reactie die wordt verkregen op de voedingsbodem na 24 uur broedtijd bij een temperatuur van 30 °C.
6. Gehalte aan thermofiele kiemen
Onder gehalte aan thermofiele kiemen wordt verstaan het gehalte bepaald door optelling van de kolonies die zich op de voedingsbodem hebben ontwikkeld na 48 uur broedtijd bij een temperatuur van 55 °C.
c) Monsterneming
De monsters worden getrokken volgens de procedure van de internationale norm ISO 707; de Lid-Staten kunnen evenwel voor de monsterneming een andere methode toepassen, voor zover die methode overeenstemt met de beginselen van de vorengenoemde internationale norm.
( 1 ) PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 13.
( 2 ) PB nr. L 378 van 27. 12. 1989, blz. 1.
( 3 ) PB nr. L 169 van 18. 7. 1968, blz. 6.
( 4 ) PB nr. L 138 van 31. 5. 1990, blz. 8.
( 5 ) PB nr. L 91 van 25. 4. 1970, blz. 28.
( 6 ) PB nr. L 268 van 29. 9. 1990, blz. 85.
( 7 ) PB nr. L 201 van 31. 7. 1990, blz. 7.
( 8 ) PB nr. L 40 van 13. 2. 1988, blz. 25.
( 9 ) PB nr. L 264 van 27. 9. 1990, blz. 20.