1975R0337 — NL — 21.12.2004 — 006.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EEG) Nr. 337/75 VAN DE RAAD

van 10 februari 1975 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding

(PB L 039, 13.2.1975, p.1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

VERORDENING (EEG) Nr. 1946/93 VAN DE RAAD van 30 juni 1993

  L 181

11

23.7.1993

►M2

VERORDENING (EG) Nr. 1131194 VAN DE RAAD van 16 mei 1994

  L 127

1

19.5.1994

►M3

VERORDENING (EG) Nr. 251/95 VAN DE RAAD van 6 februari 1995

  L 30

1

9.2.1995

 M4

VERORDENING (EG) Nr. 354/95 VAN DE RAAD van 20 februari 1995

  L 41

1

23.2.1995

►M5

VERORDENING (EG) Nr. 1655/2003 VAN DE RAAD van 18 juni 2003

  L 245

41

29.9.2003

►M6

VERORDENING (EG) Nr. 2051/2004 VAN DE RAAD van 25 oktober 2004

  L 355

1

1.12.2004


Gewijzigd bij:

 A1

Toetredingsakte van Griekenland

  L 291

17

19.11.1979

 A2

  L 302

23

15.11.1985

 A3

Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond

  L 236

33

23.9.2003




▼B

VERORDENING (EEG) Nr. 337/75 VAN DE RAAD

van 10 februari 1975 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding



DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ),

Overwegende dat de Raad, zich baserend op artikel 128 van het Verdrag, bij zijn besluit van 2 april 1963 ( 3 ), de algemene beginselen heeft vastgesteld voor de toepassing van een gemeenschappelijk beleid met betrekking tot de beroepsopleiding;

Overwegende dat, overeenkomstig artikel 118 van het Verdrag, de Commissie tot taak heeft tussen de Lid-Staten een nauwe samenwerking op sociaal gebied te bevorderen, met name op het terrein van de beroepsopleiding en de voortgezette vorming;

Overwegende dat de Raad, in zijn resolutie van 21 januari 1974 betreffende een sociaal actieprogramma ( 4 ) als één van zijn doelstellingen de tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk beroepsopleidingsbeleid heeft vastgesteld, ten einde geleidelijk de essentiële doelstellingen ervan te bereiken, in het bijzonder de onderlinge aanpassing van de opleidingsniveaus, met name door de oprichting van een Europees Centrum voor beroepsopleiding; dat voorts de Raad deze doelstelling als één van de prioriteiten heeft vastgesteld;

Overwegende dat de tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk beleid inzake beroepsopleiding steeds ingewikkelder problemen doet rijzen en dat de oplossing hiervan een ruime betrokkenheid van de betrokken kringen en in het bijzonder van de sociale partners vergt;

Overwegende dat de oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding een orgaan dat los staat van de diensten van de Commissie doch wel aan deze laatste een zo ruim mogelijke medewerking moet verlenen noodzakelijk is voor de doeltreffende tenuitvoerlegging van dit gemeenschappelijk beleid en dat in het Verdrag niet is voorzien in de specifieke bevoegdheden die vereist zijn voor de oprichting van een dergelijk centrum;

Overwegende dat het Centrum wordt ingesteld in het kader van de Europese Gemeenschappen en optreedt met inachtneming van het gemeenschapsrecht; dat het dienstig is te preciseren op welke voorwaarden sommige bepalingen van algemene strekking van toepassing zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

Opgericht wordt een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding, hierna te noemen „het Centrum”.

Het Centrum krijgt in alle Lid-Staten de ruimste handelingsbevoegdheid die aan rechtspersonen wordt toegekend.

▼M2

Het Centrum heeft geen winstoogmerk. Zijn zetel is gevestigd te Thessaloniki.

▼B

Artikel 2

1.  Het Centrum heeft als opdracht de Commissie bij te staan ten einde de beroepsopleiding en de voortgezette opleiding op communautair niveau te bevorderen en te ontwikkelen.

Daartoe draagt het Centrum, in het kader van de door de Gemeenschap vastgestelde beleidslijnen, door zijn werkzaamheden op wetenschappelijk en technisch gebied bij tot de tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk beleid inzake de beroepsopleiding.

Het Centrum bevordert in het bijzonder de uitwisseling van informatie en ervaring.

2.  Het Centrum heeft met name tot taak:

 een gerichte documentatie samen te stellen die met name betrekking heeft op de huidige gegevens, de nieuwste ontwikkelingen en het onderzoek op de betrokken gebieden, alsmede op de vraagstukken betreffende de structuren op het gebied van de beroepsopleiding;

 bij te dragen tot de ontwikkeling en coördinatie van het onderzoek op vorengenoemde gebieden;

 zorg te dragen voor de verspreiding van alle nuttige documentatie en informatie;

 de initiatieven te bevorderen en te steunen die een gecoördineerde aanpak van de problemen met betrekking tot de beroepsopleiding kunnen vergemakkelijken. In dit kader zal de actie van het Centrum in het bijzonder betrekking hebben op de onderlinge aanpassing van de niveaus van beroepsopleiding ten einde met name te komen tot onderlinge erkenning van certificaten en andere titels die ter afsluiting van de beroepsopleiding worden uitgereikt;

 een ontmoetingsplaats voor de betrokken partijen te vormen.

3.  Bij zijn activiteiten houdt het Centrum rekening met de bestaande banden tussen de beroepsopleiding en de overige opleidingsgebieden.

Artikel 3

1.  Het Centrum treft de nodige maatregelen ter vervulling van zijn opdracht. Het kan in het bijzonder:

 cursussen en seminaria organiseren;

 studiecontracten sluiten en modelprojecten of specifieke projecten laten uitvoeren of, indien nodig, zelf uitvoeren, die bijdragen tot de tenuitvoerlegging van het werkprogramma van het Centrum;

 alle nuttige documentatie, met name een communautair bulletin over de beroepsopleiding uitgeven en verspreiden.

▼M6

2.  Bij de uitvoering van zijn opdracht legt het Centrum de terzake dienstige contacten, inzonderheid met gespecialiseerde organen, zowel openbare als particuliere, nationale of internationale, met overheidsinstanties en opleidingsinstituten, alsmede met werkgevers- en werknemersorganisaties. Het Centrum zorgt in het bijzonder voor passende samenwerking met de Europese Stichting voor opleiding zonder daarbij afbreuk te doen aan zijn eigen doelstellingen.

Artikel 4

1.  Het Centrum heeft:

a) een raad van bestuur,

b) een uitvoerend bureau,

c) een directeur.

2.  De raad van bestuur bestaat uit:

a) een lid per lidstaat dat de regering van die lidstaat vertegenwoordigt,

b) een lid per lidstaat dat de werkgeversorganisaties van die lidstaat vertegenwoordigt,

c) een lid per lidstaat dat de werknemersorganisaties van die lidstaat vertegenwoordigt,

d) drie leden die de Commissie vertegenwoordigen.

De onder a), b) en c) bedoelde leden worden door de Raad benoemd op grond van door de lidstaten, de werkgevers en de werknemers ingediende lijsten met kandidaten.

De vertegenwoordigers van de Commissie worden door de Commissie benoemd.

De lijst met de leden van de raad van bestuur wordt door de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie en op de internetsite van het Centrum bekendgemaakt.

3.  De ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur bedraagt drie jaar. Deze termijn kan worden verlengd. Na afloop van hun ambtstermijn of bij aftreden, blijven de leden in functie tot hun herbenoeming of vervanging.

4.  De raad van bestuur kiest uit de in lid 5 bedoelde drie groepen en de door de Commissie benoemde leden een voorzitter en drie vice-voorzitters. De ambtstermijn van de voorzitter en vice-voorzitters bedraagt twee jaar en kan worden verlengd.

5.  In de raad van bestuur vormen de vertegenwoordigers van de regeringen, de werknemers- en de werkgeversorganisaties ieder een afzonderlijke groep. Iedere groep benoemt een coördinator. De coördinatoren van de werknemersgroep en van de werkgeversgroep vertegenwoordigen hun respectieve organisaties op Europees niveau en wonen de vergaderingen van de raad van bestuur zonder stemrecht bij.

6.  De voorzitter roept de raad van bestuur een keer per jaar bijeen. Op verzoek van ten minste een derde van de leden van de raad van bestuur belegt de voorzitter extra vergaderingen.

7.  De besluiten van de raad van bestuur worden met absolute meerderheid van stemmen van de leden genomen.

8.  De raad van bestuur richt een uitvoerend bureau op. Het uitvoerend bureau bestaat uit de voorzitter en drie vice-voorzitters van de raad van bestuur, een coördinator per groep zoals bedoeld in lid 5, en nog een vertegenwoordiger van de diensten van de Commissie.

9.  De lidstaten, de in lid 2 bedoelde organisaties, de Raad, de Commissie en de raad van bestuur streven ernaar om, elk binnen hun bevoegdheden, te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de in lid 2 bedoelde kandidaturen en benoemingen, bij de in lid 4 bedoelde verkiezingen en de in lid 8 bedoelde benoemingen.

10.  Onverminderd de verantwoordelijkheden van de directeur, zoals beschreven in artikel 7 en artikel 8, ziet het uitvoerend bureau in opdracht van de raad van bestuur toe op de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur en neemt het in de tijd tussen twee vergaderingen van de raad van bestuur alle voor de leiding van het Centrum noodzakelijke maatregelen, met uitzondering van de maatregelen zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, artikel 8, lid 1 en artikel 11, lid 1.

11.  Het jaarlijkse vergaderschema van het uitvoerend bureau wordt vastgelegd door de raad van bestuur. Extra vergaderingen worden op verzoek van de leden van het uitvoerend bureau door de voorzitter belegd.

12.  De besluiten van het uitvoerend bureau worden in onderlinge overeenstemming genomen. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt, legt het uitvoerend bureau de zaak voor besluit aan de raad van bestuur voor.

▼B

Artikel 5

De Raad van Bestuur stelt zijn huishoudelijk reglement vast, dat van kracht wordt nadat het door de Raad op advies van de Commissie is goedgekeurd.

Hij besluit tot de oprichting van ad hoc-Werkgroepen voor zover zulks ter uitvoering van het jaarlijks werkprogramma nodig is. Hij stelt de Commissie regelmatig van de activiteiten van het Centrum in kennis.

Artikel 6

1.  De Directeur van het Centrum wordt door de Commissie benoemd aan de hand van een kandidatenlijst die door de Raad van Bestuur wordt ingediend.

2.  De ambtstermijn van de Directeur bedraagt vijf jaar en kan worden verlengd.

Artikel 7

▼M6

1.  De directeur is verantwoordelijk voor de leiding van het Centrum en geeft uitvoering aan de besluiten van de raad van bestuur en het uitvoerend bureau. Hij vertegenwoordigt het Centrum in rechte.

2.  Hij is belast met de voorbereiding en organisatie van de werkzaamheden van de raad van bestuur en het uitvoerend bureau en voert het secretariaat van hun vergaderingen.

▼B

3.  Hij draagt zorg voor de coördinatie van de werkzaamheden van de Werkgroepen.

4.  Hij is verantwoordelijk voor alle personeelsaangelegenheden; het personeel wordt door hem aangesteld en ontslagen.

5.  Van zijn beheer legt hij verantwoording af aan de Raad van Bestuur.

Artikel 8

▼M6

1.  Aan de hand van een door de directeur voorgelegd ontwerp legt de raad van bestuur in overeenstemming met de diensten van de Commissie de prioriteiten voor de middellange termijn en het jaarlijkse werkprogramma vast. In het programma wordt rekening gehouden met de behoeften die door de instellingen van de Gemeenschap als prioritair bestempeld zijn.

▼B

2.  Bij de planning van zijn activiteiten wordt door het Centrum rekening gehouden met de activiteiten die door andere organisaties op het gebied van de beroepsopleiding worden ontplooid.

▼M1 —————

▼M5

Artikel 10

1.  Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven van het Centrum geraamd en vervolgens opgenomen in de begroting van het Centrum, die tevens een personeelsformatie bevat.

2.  De ontvangsten en uitgaven van de begroting van het Bureau zijn in evenwicht.

Artikel 11

1.  De raad van bestuur stelt jaarlijks, op basis van een ontwerp van de directeur, de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Centrum voor het volgende begrotingsjaar vast. Deze raming, die tevens een ontwerp-personeelsformatie bevat, wordt uiterlijk op 31 maart door de raad van bestuur bij de Commissie ingediend.

2.  Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting op in het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie, dat zij overeenkomstig artikel 272 van het Verdrag voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

3.  De raming wordt samen met het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie door de Commissie ingediend bij het Europees Parlement en de Raad (hierna „de begrotingsautoriteit” genoemd).

4.  De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie aan het Centrum goed.

De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van het Centrum vast.

5.  De begroting wordt vastgesteld door de raad van bestuur. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.

6.  De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van zijn begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. Hij brengt de Commissie daarvan op de hoogte.

Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet hij dit advies aan de raad van bestuur toekomen binnen een termijn van zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het project.

Artikel 12

1.  De financiële regeling die van toepassing is op het Centrum wordt vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze financiële regeling mag slechts afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen ( 5 ), indien de specifieke vereisten van de taakverrichting van het Centrum dit noodzakelijk maken, en met voorafgaande toestemming van de Commissie.

Artikel 12 bis

1.  De directeur voert de begroting van het Centrum uit.

2.  Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de rekenplichtige van het Centrum de voorlopige rekeningen met het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van het algemeen Financieel Reglement.

3.  Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het Centrum met het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar in bij de Rekenkamer. Het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar wordt ook toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

4.  Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het Centrum overeenkomstig artikel 129 van het algemeen Financieel Reglement maakt de directeur onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het Centrum op en legt deze voor advies voor aan de raad van bestuur.

5.  De raad van bestuur van het Centrum brengt een advies uit over de definitieve rekeningen van het Centrum.

6.  Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de directeur van het Centrum de definitieve rekeningen met het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

7.  De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.

8.  De directeur van het Centrum dient uiterlijk op 30 september een antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer in bij deze instelling. Hij dient dit antwoord ook in bij de raad van bestuur.

9.  De directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek, overeenkomstig het bepaalde in artikel 146, lid 3, van het algemeen Financieel Reglement, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar.

10.  Vóór 30 april van het jaar n + 2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de directeur van het Centrum kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar N.

▼M5

Artikel 12 ter

1.  De raad van bestuur stelt het jaarverslag over de activiteiten en de vooruitzichten van het Centrum vast en dient dit uiterlijk op 15 juni in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de Rekenkamer.

2.  Het centrum doet de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toekomen.

▼M3

Artikel 13

Het personeel van het Centrum is onderworpen aan de verordeningen en regelingen die van toepassing zijn op de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen.

Het Centrum oefent ten aanzien van zijn personeel de bevoegdheden uit van het tot aanstelling bevoegde gezag.

De Raad van Bestuur van het Centrum stelt in overeenstemming met de Commissie passende uitvoeringsbepalingen vast.

▼B

Artikel 14

De leden van de Raad van Bestuur, de Directeur en de personeelsleden, alsmede iedereen die aan de werkzaamheden van het Centrum deelneemt, zijn gehouden zelfs na afloop van hun functie, de inlichtingen die naar hun aard vallen onder de geheimhoudingsplicht, niet openbaar te maken.

▼M5

Artikel 14 bis

1.  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie ( 6 ) is van toepassing op de documenten die bij het Centrum berusten.

2.  Binnen zes maanden na de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1655/2003 van de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 337/75 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1416/76 ( 7 ) stelt de raad van bestuur de toepassingsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

3.  Tegen de beslissingen van het Centrum uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan beroep worden ingesteld, door middel van een klacht bij de Ombudsman of door middel van een beroep bij het Hof van Justitie, volgens de voorwaarden van respectievelijk artikel 195 en artikel 230 van het Verdrag.

▼B

Artikel 15

De regeling van het taalgebruik van de Europese Gemeenschappen is van toepassing op het Centrum.

Artikel 16

Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is op het Centrum van toepassing.

Artikel 17

1.  De contractuele aansprakelijkheid van het Centrum wordt beheerst door de wet die op het betrokken contract van toepassing is.

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd, uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding vervat in een door het Centrum gesloten overeenkomst.

2.  Inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid moet het Centrum, overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der Lid-Staten gemeen hebben de schade vergoeden die door het Centrum of door zijn personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.

Het Hof van Justitie is bevoegd, kennis te nemen van geschillen over de vergoeding van deze schade.

3.  De persoonlijke aansprakelijkheid der personeelsleden jegens het Centrum wordt geregeld bij de bepalingen betreffende het personeel van het Centrum.

Artikel 18

Iedere impliciete of expliciete handeling van het Centrum kan door elk der Lid-Staten, elk der leden van de Raad van Bestuur of iedere andere persoon die rechtstreeks en individueel geraakt is aan de Commissie voorgelegd worden, ten einde de wettigheid ervan na te gaan.

De zaak moet binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de dag dat de betrokkene kennis heeft gekregen van de betwiste handeling aan de Commissie worden voorgelegd.

De Commissie neemt een besluit binnen een maand. Het achterwege blijven van een besluit binnen deze termijn heeft de waarde van een impliciet besluit tot verwerping.

Artikel 19

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.



( 1 ) PB nr. C 127 van 18. 10. 1974, blz. 20.

( 2 ) PB nr. C 125 van 16. 10. 1974, blz. 41.

( 3 ) PB nr. 63 van 20. 4. 1963, blz. 1338/63.

( 4 ) PB nr. C 13 van 12. 2. 1974, blz. 1.

( 5 ) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72 (Rectificatie PB L 2 van 7.1.2003, blz. 39).

( 6 ) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

( 7 ) PB L 245 van 29.9.2003, blz. 41.