1966L0402 — NL — 14.01.2012 — 014.003


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 14 juni 1966

betreffende het in de handel brengen van zaaigranen

(66/402/EEG)

(PB P 125, 11.7.1966, p.2309)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

RICHTLIJN VAN DE RAAD 69/60/EEG van 18 februari 1969

  L 48

1

26.2.1969

►M2

RICHTLIJN VAN DE RAAD 71/162/EEG van 30 maart 1971

  L 87

24

17.4.1971

►M3

RICHTLIJN VAN DE RAAD 72/274/EEG van 20 juli 1972

  L 171

37

29.7.1972

►M4

RICHTLIJN VAN DE RAAD 72/418/EEG van 6 december 1972

  L 287

22

26.12.1972

►M5

RICHTLIJN VAN DE RAAD 73/438/EEG van 11 december 1973

  L 356

79

27.12.1973

►M6

RICHTLIJN VAN DE RAAD 75/444/EEG van 26 juni 1975

  L 196

6

26.7.1975

►M7

RICHTLIJN VAN DE RAAD 78/55/EEG van 19 december 1977

  L 16

23

20.1.1978

 M8

EERSTE RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 78/387/EEG van 18 april 1978

  L 113

13

25.4.1978

►M9

RICHTLIJN VAN DE RAAD 78/692/EEG van 25 juli 1978

  L 236

13

26.8.1978

 M10

RICHTLIJN VAN DE RAAD 78/1020/EEG van 5 december 1978

  L 350

27

14.12.1978

►M11

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 79/641/EEG van 27 juni 1979

  L 183

13

19.7.1979

►M12

RICHTLIJN VAN DE RAAD 79/692/EEG van 24 juli 1979

  L 205

1

13.8.1979

 M13

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 81/126/EEG van 16 februari 1981

  L 67

36

12.3.1981

 M14

RICHTLIJN VAN DE RAAD 81/561/EEG van 13 juli 1981

  L 203

52

23.7.1981

 M15

VERORDENING (EEG) Nr. 3768/85 VAN DE RAAD van 20 december 1985

  L 362

8

31.12.1985

►M16

RICHTLIJN VAN DE RAAD 86/155/EEG van 22 april 1986

  L 118

23

7.5.1986

►M17

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 86/320/EEG van 20 juni 1986

  L 200

38

23.7.1986

►M18

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 87/120/EEG van 14 januari 1987

  L 49

39

18.2.1987

 M19

RICHTLIJN VAN DE RAAD 88/332/EEG van 13 juni 1988

  L 151

82

17.6.1988

►M20

RICHTLIJN VAN DE RAAD 88/380/EEG van 13 juni 1988

  L 187

31

16.7.1988

 M21

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 88/506/EEG van 13 september 1988

  L 274

44

6.10.1988

 M22

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 89/2/EEG van 15 december 1988

  L 5

31

7.1.1989

 M23

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 90/623/EEG van 7 november 1990

  L 333

65

30.11.1990

►M24

RICHTLIJN VAN DE RAAD 90/654/EEG van 4 december 1990

  L 353

48

17.12.1990

 M25

RICHTLIJN 93/2/EEG VAN DE COMMISSIE van 28 januari 1993

  L 54

20

5.3.1993

 M26

RICHTLIJN 95/6/EG VAN DE COMMISSIE van 20 maart 1995

  L 67

30

25.3.1995

►M27

RICHTLIJN 96/72/EG VAN DE RAAD van 18 november 1996

  L 304

10

27.11.1996

►M28

RICHTLIJN 98/95/EG VAN DE RAAD van 14 december 1998

  L 25

1

1.2.1999

►M29

RICHTLIJN 98/96/EG VAN DE RAAD van 14 december 1998

  L 25

27

1.2.1999

 M30

RICHTLIJN 1999/8/EG VAN DE COMMISSIE van 18 februari 1999

  L 50

26

26.2.1999

►M31

RICHTLIJN 1999/54/EG VAN DE COMMISSIE van 26 mei 1999

  L 142

30

5.6.1999

►M32

RICHTLIJN 2001/64/EG VAN DE RAAD van 31 augustus 2001

  L 234

60

1.9.2001

►M33

RICHTLIJN 2003/61/EG VAN DE RAAD van 18 juni 2003

  L 165

23

3.7.2003

►M34

RICHTLIJN 2004/117/EG VAN DE RAAD van 22 december 2004

  L 14

18

18.1.2005

 M35

RICHTLIJN 2006/55/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 12 juni 2006

  L 159

13

13.6.2006

►M36

RICHTLIJN 2009/74/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 26 juni 2009

  L 166

40

27.6.2009

►M37

UITVOERINGSRICHTLIJN 2012/1/EU VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 6 januari 2012

  L 4

8

7.1.2012


Gewijzigd bij:

 A1

  L 73

14

27.3.1972

 

  L 002

1

..

 A2

  L 291

17

19.11.1979

 A3

  C 241

21

29.8.1994

 

  L 001

1

..


Gerectificeerd bij:

 C1

Rectificatie, PB L 229, 10.12.1966, blz. 3876  (1966/402)

►C2

Rectificatie, PB L 161, 16.6.2001, blz. 47  (1998/95)

 C3

Rectificatie, PB L 161, 16.6.2001, blz. 48  (1998/96)




▼B

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 14 juni 1966

betreffende het in de handel brengen van zaaigranen

(66/402/EEG)



DE RAAD VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43 en op artikel 100,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende dat de voortbrenging van graan een bijzonder belangrijke plaats inneemt in de landbouw van de Europese Economische Gemeenschap;

Overwegende dat de bevredigende resultaten van de graanteelt grotendeels afhangen van het gebruik van geschikt zaad; dat hiertoe sommige Lid-Staten sedert enige tijd het in de handel brengen van zaaigranen hebben beperkt tot zaad van zeer goede kwaliteit; dat zij hierbij gebruik hebben gemaakt van het resultaat van stelselmatige kweekarbeid die gedurende verscheidene tientallen jaren werd verricht en die heeft geleid tot voldoende bestendige en homogene graanrassen, van wier eigenschappen aanzienlijke voordelen verwacht kunnen worden voor het beoogde gebruik;

Overwegende dat de produktiviteit van de graanteelt in de Gemeenschap zal stijgen, indien de Lid-Staten eenvormige en zo streng mogelijke regels toepassen bij de keuze van de tot de handel toegelaten rassen;

Overwegende echter dat een beperking van het in de handel brengen tot bepaalde rassen slechts gerechtvaardigd is voor zover er tegelijkertijd een waarborg bestaat dat de landbouwer ook werkelijk zaad van deze rassen ontvangt;

Overwegende dat sommige Lid-Staten hiertoe keuringsregelingen toepassen die ten doel hebben om de echtheid en zuiverheid van de rassen door een officieel toezicht te waarborgen;

Overwegende dat dergelijke regelingen reeds in het internationale vlak bestaan; dat de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties voor de goedkeuring van maïszaad in de Europese landen en de landen rond de Middellandse Zee minimumnormen heeft aanbevolen; dat voorts de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling een regeling heeft opgesteld voor de goedkeuring op ras van de voor het internationale handelsverkeer bestemde zaden van groenvoedergewassen;

Overwegende dat er voor de Gemeenschap een eenvormige keuringsregeling dient te worden opgesteld die berust op de ervaringen opgedaan bij de toepassing van de voornoemde regelingen;

Overwegende dat een dergelijke regeling zowel op de handel tussen de Lid-Staten als op het in de handel brengen op de nationale markten van toepassing dient te zijn;

Overwegende dat zaaigraan in het algemeen slechts in de handel mag worden gebracht, indien het volgens de keuringsregeling officieel is onderzocht en goedgekeurd als basiszaad of gecertificeerd zaad; dat de keuze van de technische termen „basiszaad” en „gecertificeerd zaad” berust op een reeds bestaande internationale terminologie;

Overwegende dat de niet in de handel gebrachte zaaigranen niet onder de communautaire bepalingen dienen te vallen, aangezien zij economisch van weinig belang zijn; dat de Lid-Staten het recht moeten behouden om deze zaaigranen aan bijzondere voorschriften te onderwerpen;

Overwegende dat de communautaire bepalingen niet van toepassing dienen te zijn op zaaigranen waarvan is aangetoond dat deze zijn bestemd voor uitvoer naar derde landen;

Overwegende dat, ten einde naast de genetische waarde de uitwendige hoedanigheden van de zaaigranen in de Gemeenschap te verhogen, bepaalde voorwaarden moeten worden gesteld ten aanzien van de mechanische zuiverheid, de kiemkracht en de gezondheidstoestand;

Overwegende dat ter vastlegging van de identiteit communautaire bepalingen moeten worden vastgesteld betreffende de verpakking, de bemonstering, de sluiting en de aanduiding; dat de etiketten hiertoe de voor de uitoefening van het officiële toezicht alsmede voor de voorlichting van de landbouwer noodzakelijke gegevens moeten vermelden en het communautaire karakter van de goedkeuring tot uitdrukking moeten brengen;

Overwegende dat bepaalde Lid-Staten voor bijzondere bestemmingen behoefte hebben aan mengsels van zaaigranen van verschillende soorten; dat om met deze behoeften rekening te houden de Lid-Staten gemachtigd moeten worden onder bepaalde voorwaarden dergelijke mengsels toe te laten;

Overwegende dat de Lid-Staten passende controlemaatregelen moeten vaststellen ten einde te waarborgen dat bij het in de handel brengen is voldaan aan de voorwaarden betreffende de kwaliteit van het zaad en aan de bepalingen betreffende de waarborging van de identiteit;

Overwegende dat het zaad dat aan deze voorwaarden voldoet slechts onderworpen mag worden aan beperkingen ten aanzien van het in de handel brengen, voorzien in de communautaire bepalingen, onverminderd de toepassing van artikel 36 van het Verdrag, afgezien van de gevallen waarin de communautaire bepalingen toleranties bevatten ten aanzien van schadelijke organismen;

Overwegende dat gedurende een eerste etappe, en wel tot de vaststelling van een gemeenschappelijke rassenlijst, tot deze beperkingen met name dient te behoren het recht van de Lid-Staten om het in de handel brengen van zaad te beperken tot rassen die voor hun grondgebied een cultuur- en gebruikswaarde bezitten;

Overwegende dat het noodzakelijk is om onder bepaalde voorwaarden te erkennen dat zaad dat in een ander land is vermeerderd, uitgaande van in een Lid-Staat goedgekeurd basiszaad, gelijkwaardig is aan het in die Lid-Staat vermeerderde zaad;

Overwegende dat voorts dient te worden bepaald dat zaaigranen die in derde landen zijn geoogst in de Gemeenschap slechts in de handel gebracht mogen worden, indien zij dezelfde waarborgen bieden als in de Gemeenschap officieel goedgekeurde zaaigranen die beantwoorden aan de communautaire bepalingen;

Overwegende dat voor perioden waarin de voorziening met goedgekeurd zaad van verschillende categorieën op moeilijkheden stuit, tijdelijk zaad dient te worden toegelaten waarvoor minder strenge eisen gelden;

Overwegende dat het aanbeveling verdient, ten einde de technische methoden voor de keuring in de verschillende Lid-Staten te harmoniseren en in de toekomst over mogelijkheden te beschikken voor een vergelijking tussen het in de Gemeenschap goedgekeurde zaad en het uit derde landen afkomstige zaad, in de Lid-Staten communautaire vergelijkingsvelden aan te leggen voor een jaarlijkse nacontrole van het gecertificeerde zaad van verschillende categorieën;

Overwegende dat het aan de Commissie dient te worden overgelaten bepaalde uitvoeringsmaatregelen te treffen; dat, om de uitvoering van de voorgenomen maatregelen te vergemakkelijken, dient te worden voorzien in een procedure waarbij in het kader van een permanent comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie tot stand wordt gebracht,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



▼M28

Artikel 1

Deze richtlijn heeft betrekking op de productie met het oog op het in de handel brengen en het in de handel brengen van zaaigranen binnen de Gemeenschap.

▼M28

Artikel 1 bis

Onder „in de handel brengen” in de zin van deze richtlijn wordt verstaan de verkoop, het bezit met het oog op de verkoop, het aanbieden voor verkoop en iedere beschikbaarstelling, levering of overdracht van zaaizaad aan derden met het oog op commercieel gebruik, tegen of zonder vergoeding.

Onder „in de handel brengen” wordt niet verstaan de handel in zaaizaad die niet is gericht op commercieel gebruik van het ras, zoals de volgende handelingen:

 beschikbaar stellen van zaaizaad aan officiële onderzoeks- en controle-instanties;

 levering van zaaizaad aan verleners van diensten voor verwerking of verpakking, voorzover de verlener van diensten geen rechten op het geleverde zaaizaad verwerft.

Onder „in de handel brengen” wordt niet verstaan het leveren van zaaizaad onder bepaalde voorwaarden aan verleners van diensten voor de productie van bepaalde landbouwgrondstoffen voor industriële doeleinden, of voor vermeerdering van zaaizaad voor dat doel, ►C2  voorzover de dienstverlener geen rechten op het geleverde zaaizaad of op de opbrengst van de oogst verwerft. ◄ De leverancier van het zaaizaad verstrekt de certificeringsdienst een afschrift van de betrokken delen van het contract met de dienstverlener, en daarin wordt vermeld aan welke normen en voorwaarden het verstrekte zaaizaad op dat moment voldoet.

De voorwaarden voor de uitvoering van deze bepaling worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 21.

▼B

Artikel 2

1.  In deze richtlijn wordt verstaan onder:

A. Granen: planten van de navolgende soorten, die voor de landbouw of de tuinbouw zijn bestemd, met uitzondering van sierdoeleinden:



▼M36

Avena nuda L.

Naakte haver

Avena sativa L. (omvat A. byzantina K. Koch)

Haver

Avena strigosa Schreb.

Evene

▼M11

Hordeum vulgare L.

Gerst

▼B

Oryza sativa L.

rijst

▼M1

Phalaris canariensis L.

kanariezaad

▼B

Secale cereale L.

rogge

▼M16

Sorghum bicolor (L.) Moench

sorgho

►M36  Sorghum sudanense (Piper) Stapf ◄

Soedangras

▼M36

xTriticosecale Wittm. ex A. Camus

Hybriden die het gevolg zijn van de kruising van een soort van het geslacht Triticum met een soort van het geslacht Secale

▼M11

►M36  Triticum aestivum L. ◄

Zachte tarwe

Triticum durum Desf.

Harde tarwe

▼B

Triticum spelta L.

spelt

▼M2

Zea mais L. ►M18  (partim) ◄

Mais, met uitzondering van popcorn en suikermais.

Deze definitie geldt ook voor de onderstaande hybriden die het produkt zijn van een kruising van hierboven genoemde soorten.



▼M36

Sorghum bicolor (L.) Moench × Sorghum sudanense (Piper) Stapf.

Hybriden die het product zijn van een kruising van Sorghum bicolor en Sorghum sudanense

▼M17

Tenzij anders bepaald gelden voor zaad van genoemde hybriden de normen of andere voorwaarden die van toepassing zijn voor zaad van elk van de soorten waaruit zij zijn verkregen.

B. Rassen, hybriden en inteeltlijnen van mais ►M16  en Sorghum spp. ◄ :

a) Vrij bestoven ras: voldoende homogeen en bestendig ras.

b) Ingeteelde stam: voldoende homogene en bestendige lijn, die gedurende verscheidene opeenvolgende generaties door kunstmatige zelfbevruchting onder gelijktijdige selectie of door gelijkwaardige maatregelen is verkregen.

c) Enkele hybride: eerste generatie uit een door de kweker bepaalde kruising van twee ingeteelde stammen.

d) Dubbele hybride: eerste generatie uit een door de kweker bepaalde kruising van twee enkele hybriden.

e) Drieweg-hybride: eerste generatie uit een door de kweker bepaalde kruising van een ingeteelde stam en van een enkele hybride.

f) Inteelt-rassen-hybride (topkruising): eerste generatie uit een door de kweker bepaalde kruising van een ingeteelde stam of van een enkele hybride en van een vrij bestoven ras.

g) Rassen-hybride: eerste generatie uit een door de kweker bepaalde kruising van planten uit basiszaad van twee vrij bestoven rassen.

C. Basiszaad (haver, gerst, rijst, kanariezaad, rogge, triticale, tarwe, durum tarwe en spelt, andere dan hybriden wat elk van de vorengenoemde soorten betreft): zaad

a) dat is voortgebracht onder verantwoordelijkheid van de kweker volgens de regels voor de stelselmatige instandhouding met betrekking tot het ras,

b) dat is bestemd voor de voortbrenging van zaad, hetzij van de categorie gecertificeerd zaad, hetzij van de categorieën gecertificeerd zaad van de eerste nabouw of gecertificeerd zaad van de tweede nabouw,

c) dat, behoudens het bepaalde in artikel 4, lid 1, sub a), voldoet aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden en

▼M34

d) waarvan bij een officieel onderzoek of, onder de in bijlage II vastgestelde voorwaarden, hetzij bij een officieel onderzoek, hetzij bij een onderzoek onder officieel toezicht, is gebleken dat het aan de in a), b) en c) vastgestelde voorwaarden voldoet.

▼M20

C bis. Basiszaad (hybriden van haver, gerst, rijst, rogge, tarwe, durumtarwe, spelt en zelfbestuivende rassen van triticale).

a) dat is bestemd voor de voortbrenging van hybriden,

b) dat, overeenkomstig de in artikel 4 bedoelde normen, voldoet aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden en

▼M34

c) waarvan bij een officieel onderzoek of, onder de in bijlage II vastgestelde voorwaarden, hetzij bij een officieel onderzoek, hetzij bij een onderzoek onder officieel toezicht, is gebleken dat het aan de in a) en b) vastgestelde voorwaarden voldoet.

▼B

D. Basiszaad (mais en) ►M16  Sorghum spp. ◄ :

1. van vrij bestoven rassen: zaad,

a) dat is voortgebracht onder verantwoordelijkheid van de kweker volgens de regels voor de stelselmatige instandhouding met betrekking tot het ras,

b) dat is bestemd voor de voortbrenging van zaad van de categorie gecertificeerd zaad van dit ras, van een inteelt-rassenhybride of een rassen-hybride,

c) dat, behoudens het bepaalde in artikel 4, voldoet aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden en

▼M34

d) waarvan bij een officieel onderzoek of, onder de in bijlage II vastgestelde voorwaarden, hetzij bij een officieel onderzoek, hetzij bij een onderzoek onder officieel toezicht, is gebleken dat het aan de in a), b) en c) vastgestelde voorwaarden voldoet.

▼B

2. van ingeteelde stammen: zaad,

a) dat, behoudens het bepaalde in artikel 4, voldoet aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden en

▼M34

b) waarvan bij een officieel onderzoek of, onder de in bijlage II vastgestelde voorwaarden, hetzij bij een officieel onderzoek, hetzij bij een onderzoek onder officieel toezicht, is gebleken dat het aan de in a) vastgestelde voorwaarden voldoet.

▼B

3. van enkele hybriden: zaad

a) dat is bestemd voor de voortbrenging van dubbele hybriden, drieweg-hybriden of inteelt-rassen-hybriden,

b) dat, behoudens het bepaalde in artikel 4, voldoet aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden en

▼M34

c) waarvan bij een officieel onderzoek of, onder de in bijlage II vastgestelde voorwaarden, hetzij bij een officieel onderzoek, hetzij bij een onderzoek onder officieel toezicht, is gebleken dat het aan de in a) en b) vastgestelde voorwaarden voldoet.

E. Gecertificeerd zaad (kanariezaad, andere dan hybriden, rogge, sorghum, soedangras, maïs en hybriden van haver, gerst, rijst, tarwe, durumtarwe, spelt en zelfbestuivende rassen van triticale): zaad,

▼M1

a) dat rechtstreeks afkomstig is van basiszaad of, op verzoek van de kweker, van zaad van een aan het basiszaad voorafgaande generatie, dat kan voldoen aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden en waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat het hieraan voldoet.

▼B

b) dat is bestemd voor de voortbrenging van andere granen dan zaaigranen,

c) dat, behoudens het bepaalde in artikel 4, lid 1, sub b), en lid 2, voldoet aan de in de bijlagen I en II voor gecertificeerd zaad opgesomde voorwaarden en

▼M34

d) waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in a), b) en c) vastgestelde voorwaarden voldoet.

F. Gecertificeerd zaad van de eerste vermeerdering (haver, gerst, rijst, triticale, tarwe, durum tarwe en spelt, andere dan hybriden wat elk van de vorengenoemde soorten betreft): zaad

▼M1

a) dat rechtstreeks afkomstig is van basiszaad of, op verzoek van de kweker, van zaad van een aan het basiszaad voorafgaande generatie, waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat het voldoet aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden.

▼B

b) dat is bestemd voor de voortbrenging van zaad van de categorie gecertificeerd zaad van de tweede nabouw of voor de voortbrenging van andere granen dan zaaigranen,

c) dat voldoet aan de in de bijlagen I en II voor gecertificeerd zaad van de eerste nabouw opgesomde voorwaarden en

▼M34

d) waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in a), b) en c) vastgestelde voorwaarden voldoet.

G. Gecertificeerd zaad van de tweede vermeerdering (haver, gerst, rijst, triticale, tarwe, durum tarwe en spelt, andere dan hybriden wat elk van de vorengenoemde soorten betreft): zaad

▼M1

a) dat rechtstreeks afkomstig is van basiszaad, van gecertificeerd zaad van de eerste nabouw, of, op verzoek van de kweker, van zaad van een aan het basiszaad voorafgaande generatie, waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat het voldoet aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden.

▼B

b) dat is bestemd voor de voortbrenging van andere granen dan zaaigranen,

c) dat voldoet aan de in de bijlagen I en II voor gecertificeerd zaad van de tweede nabouw opgesomde voorwaarden en

▼M34

d) waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in a), b) en c) vastgestelde voorwaarden voldoet.

▼B

H. Officiële maatregelen: maatregelen die genomen zijn

a) door autoriteiten van een staat of

b) onder verantwoordelijkheid van een staat, door publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen of,

c) voor hulpwerkzaamheden, eveneens onder toezicht van een staat, door beëdigde natuurlijke personen,

mits de personen genoemd onder b) en c) geen bijzonder voordeel ontlenen aan het resultaat van deze maatregelen.

▼M29

1 bis.  Wijzigingen in de in lid 1, punt A, opgenomen soortenlijst worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.

▼M20

1 ter.  Wijzigingen die in lid 1, punten C, C bis, E, F en G, moeten worden aangebracht ten einde hybriden van kanariezaad, rogge of triticale onder de werkingssfeer van deze richtlijn te laten vallen, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.

1 quater.  Volgens de procedure van artikel 21 kan worden gespecificeerd en bepaald welke typen rassen, met inbegrip van kruisingspartners, in aanmerking komen voor goedkeuring volgens het bepaalde in deze richtlijn. Volgens dezelfde procedure worden de definities in lid 1, punt B, dienovereenkomstig aangepast.

▼M28 —————

▼M12

►M20  1 sexties. ◄   De Lid-Staten kunnen volgens de procedure van artikel 21, tot en met ►M20  30 juni 1987 ◄ worden gemachtigd om het in de handel brengen toe te laten van zaad van sommige vooral voor voederdoeleinden bestemde rassen van rogge, die niet voldoen aan de normen die zijn vastgesteld:

 in bijlage II, wat de kiemkracht betreft,

▼M20 —————

▼B

2.  De Lid-Staten mogen:

a) in de categorie basiszaad verscheidene generaties opnemen en deze categorie naar generatie onderverdelen,

b) bepalen dat het officiële onderzoek naar kiemkracht en mechanische zuiverheid ter gelegenheid van de goedkeuring niet bij alle partijen wordt verricht, behoudens indien eraan wordt getwijfeld dat aan de desbetreffende voorwaarden vervat in bijlage II is voldaan.

▼M1

c) gedurende een overgangsperiode van ten hoogste drie jaar na de inwerkingtreding van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die noodzakelijk zijn ten einde zich naar deze richtlijn te voegen, en in afwijking van lid 1, alinea's E, F en G, als gecertificeerd zaad goedkeuren, zaad dat rechtstreeks afkomstig is van zaad dat in een Lid-Staat officieel volgens het tot nu toe geldende stelsel werd gecontroleerd en dat dezelfde waarborgen biedt als het overeenkomstig de beginselen van deze richtlijn goedgekeurde basiszaad; deze bepaling vindt overeenkomstige toepassing voor het in lid 1, alinea G, bedoelde gecertificeerde zaad van de eerste nabouw.

d) op aanvraag volgens de procedure van artikel 21 ertoe gemachtigd worden tot uiterlijk 31 december 1978 zaad van zelfbestuivende soorten van de categorieën „gecertificeerd zaad van de eerste vermeerdering” of „gecertificeerd zaad van de tweede vermeerdering” officieel goed te keuren

 wanneer in plaats van de in bijlage I voorgeschreven officiële veldkeuring een zodanige veldkeuring heeft plaatsgehad dat steekproefsgewijs ten minste 20 % van de percelen per soort officieel is gecontroleerd, en

 op voorwaarde dat benevens het basiszaad, ten minste het prebasiszaad van de twee onmiddellijk aan dit basiszaad voorafgaande generaties bij het officiële onderzoek in de betrokken Lid-Staat aan de eisen van bijlagen I en II met betrekking tot de rasechtheid en de raszuiverheid van basiszaad heeft voldaan.

▼M34

3.  Het onderzoek onder officieel toezicht als bedoeld in lid 1, punt C, onder d), lid 1, punt C bis, onder c), lid 1, punt D, punt 1, onder d), lid 1, punt D, punt 2, onder b), lid 1, punt D, punt 3, onder c), lid 1, punt E, onder d), lid 1, punt F, onder d) en lid 1, punt G, onder d), moet aan de volgende eisen voldoen:

A. Veldkeuring

a) De keurmeesters:

i) moeten over de nodige technische vakbekwaamheid beschikken;

ii) mogen geen persoonlijk voordeel halen uit de door hen uitgevoerde keuringen;

iii) moeten officieel zijn erkend door de voor certificering bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, waarbij deze erkenning ofwel de beëdiging van de keurmeesters moet omvatten dan wel een door de keurmeesters ondertekende verklaring dat zij zich ertoe verbinden de regels inzake officiële onderzoeken in acht te nemen;

iv) moeten de keuringen onder officieel toezicht uitvoeren overeenkomstig de regels die voor officiële keuringen gelden.

b) Het te keuren zaadgewas moet worden geproduceerd uit zaad waarop een officiële nacontrole is uitgevoerd, waarvan de resultaten bevredigend waren.

c) Een gedeelte van de zaadgewassen wordt door officiële keurmeesters gecontroleerd. Dat gedeelte is ten minste 5 %.

d) Een gedeelte van de monsters van het van de zaadgewassen geoogste zaad wordt gebruikt voor officiële nacontrole en, zo nodig, voor officiële laboratoriumtests om de rasechtheid en -zuiverheid van het zaad te controleren.

e) De lidstaten stellen regels vast betreffende de straffen die van toepassing zijn op overtredingen van de nationale bepalingen inzake onder officieel toezicht verrichte onderzoeken die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld. De straffen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn. Een straf kan intrekking inhouden van de onder a), punt iii), bedoelde erkenning van de officieel erkende keurmeesters die schuldig worden bevonden aan, bewust of door nalatigheid, overtreden van de regels betreffende de officiële onderzoeken. De lidstaten zien erop toe dat bij dergelijke overtredingen de certificering van het betrokken onderzochte zaad nietig wordt verklaard, tenzij kan worden aangetoond dat het zaad nog steeds aan alle eisen terzake voldoet.

B. Zaadcontrole

a) Zaadcontrole wordt verricht in laboratoria voor zaadcontrole die daartoe onder de in b) tot en met d) bedoelde voorwaarden door de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zijn erkend.

b) Het zaadcontrolelaboratorium moet een leidinggevend zaadcontroleur in dienst hebben die rechtstreeks verantwoordelijk is voor de technische werkzaamheden van het laboratorium; deze zaadcontroleur moet over de vereiste bekwaamheid beschikken om in technisch opzicht een zaadcontrolelaboratorium te leiden.

De zaadanalisten van het laboratorium moeten over de nodige technische bekwaamheid beschikken, die is verworven in opleidingscursussen die onder de voor officiële zaadanalisten geldende voorwaarden zijn georganiseerd, en die met officiële examens zijn afgesloten.

De lokalen waarin en de installaties waarmee het zaad door het laboratorium wordt behandeld, moeten officieel volgens de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit voldoen voor de zaadcontrole waarvoor het laboratorium is erkend.

Zaadcontrole moet volgens de gangbare internationale methoden worden verricht.

c) Het zaadcontrolelaboratorium moet:

i) een onafhankelijk laboratorium zijn;

of

ii) tot een zaadbedrijf behoren.

In het in ii) bedoelde geval mag het laboratorium alleen zaadcontrole verrichten op partijen zaad die worden geproduceerd ten behoeve van het zaadbedrijf waartoe het laboratorium behoort, tenzij tussen dit zaadbedrijf, degene die de certificering heeft aangevraagd en de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit anders is overeengekomen.

d) De voor zaadcertificering bevoegde autoriteit oefent op de door het laboratorium uitgevoerde zaadcontroles deugdelijk toezicht uit.

e) Voor de doeleinden van het onder d) bedoelde toezicht wordt een percentage van de voor officiële certificering geleverde partijen zaad aan een officiële zaadcontrole onderworpen. Dit percentage moet in beginsel zo gelijkmatig mogelijk worden gespreid over de natuurlijke personen en over de rechtspersonen die zaad voor certificering leveren, en over de geleverde rassen, maar de monsters mogen ook zodanig worden gekozen dat specifieke twijfel wordt weggenomen. Het percentage bedraagt ten minste 5 %.

f) De lidstaten stellen regels vast betreffende de straffen die van toepassing zijn op overtredingen van de nationale bepalingen inzake onder officieel toezicht verrichte onderzoeken die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld. De straffen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn. Een sanctie kan intrekking inhouden van de onder a) bedoelde erkenning van de officieel erkende zaadcontrolelaboratoria die schuldig worden bevonden aan, bewust of door nalatigheid, overtreden van de regels betreffende de officiële onderzoeken. De lidstaten zien erop toe dat bij dergelijke overtredingen de certificering van het betrokken onderzochte zaad nietig wordt verklaard, tenzij kan worden aangetoond dat het zaad nog steeds aan alle eisen terzake voldoet.

▼M29

4.  Volgens de procedure van artikel 21 kunnen nadere regels worden vastgesteld voor de onderzoeken onder officieel toezicht.

▼M34 —————

▼B

Artikel 3

▼M28

1.  De lidstaten schrijven voor dat zaaigranen slechts in de handel mogen worden gebracht indien zij officieel zijn goedgekeurd als „basiszaad”, „gecertificeerd zaad”, „gecertificeerd zaad van de eerste generatie” of „gecertificeerd zaad van de tweede generatie”.

▼B

2.  De Lid-Staten stellen voor de goedkeuring ►M28  ————— ◄ het maximumvochtgehalte vast van basiszaad en gecertificeerd zaad van alle soorten.

3.  De Lid-Staten dragen er zorg voor dat het officiële zaadonderzoek plaatsvindt volgens de gebruikelijke internationale methoden, voor zover die methoden bestaan.

▼M28 —————

▼M28

Artikel 3 bis

In afwijking van het bepaalde in artikel 3, lid 1, schrijven de lidstaten voor dat

 kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan en

 niet-bewerkt zaad dat in de handel wordt gebracht met het oog op bewerking, voor zover de identiteit van dit zaad wordt gewaarborgd,

in de handel mag worden gebracht.

▼B

Artikel 4

1.  De Lid-Staten mogen echter, in afwijking van artikel 3, machtiging verlenen tot

a) officiële goedkeuring en het in de handel brengen van basiszaad dat niet voldoet aan de in bijlage II opgesomde voorwaarden met betrekking tot de kiemkracht; daartoe worden alle dienstige maatregelen getroffen opdat de leverancier een bepaalde kiemkracht waarborgt die hij bij het in de handel brengen vermeldt op een speciaal etiket met zijn naam en adres en het nummer van de partij;

b) officiële goedkeuring en het in de handel brengen tot en met de eerste commerciële afnemer, in het belang van een snelle voorziening met ►M1  zaad ◄ , van basiszaad of gecertificeerd zaad waarbij het officiële onderzoek in verband met de in bijlage II opgesomde voorwaarden met betrekking tot de kiemkracht nog niet is voltooid. De goedkeuring geschiedt uitsluitend indien een verslag van de voorlopige analyse van het zaad wordt overgelegd en indien de naam en het adres van de eerste afnemer worden vermeld; alle dienstige maatregelen worden getroffen opdat de leverancier de kiemkracht waarborgt die is vastgesteld bij de voorlopige analyse; de aanduiding van deze kiemkracht moet bij het in de handel brengen voorkomen op een speciaal etiket met de naam en het adres van de leverancier en het nummer van de partij.

Deze bepalingen zijn niet van toepassing op zaad dat wordt ingevoerd uit derde landen, behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 15 betreffende de vermeerdering buiten de Gemeenschap.

▼M28 —————

▼M28

4.  De lidstaten die gebruik maken van de in lid 1, onder a) of b) bedoelde afwijking verlenen elkaar voor de controle administratieve bijstand.

Artikel 4 bis

1.  In afwijking van het bepaalde in artikel 3, lid 1, kunnen de lidstaten aan op hun grondgebied gevestigde producenten toestemming verlenen om

a) kleine hoeveelheden zaad voor wetenschappelijke of kweekdoeleinden in de handel te brengen;

b) passende hoeveelheden zaad voor andere onderzoeks- of beproevingsdoeleinden in de handel te brengen, voor zover het gaat om zaad van een ras waarvoor in de betrokken lidstaat een aanvraag tot opneming op de rassenlijst is ingediend.

In het geval van genetisch gemodificeerd materiaal mag daarvoor alleen toestemming worden verleend als alle passende maatregelen zijn genomen ter voorkoming van negatieve effecten voor de volksgezondheid en het milieu. Voor de milieurisicobeoordeling die in dit verband uitgevoerd moet worden, is artikel 7, lid 4, van Richtlijn 70/457/EEG van overeenkomstige toepassing.

2.  De doeleinden waarvoor de in lid 1, onder b), bedoelde toestemming mag worden verleend, de voorschriften voor de etikettering van de verpakking alsmede de hoeveelheden waarvoor en de voorwaarden waaronder de lidstaten deze toestemming mogen verlenen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.

3.  Toestemmingen die voor de datum van aanneming van deze richtlijn door de lidstaten aan op hun grondgebied gevestigde producenten zijn verleend voor de in lid 1 genoemde doeleinden blijven in afwachting van de vaststelling van de in lid 2 bedoelde bepalingen van kracht. Daarna moeten al deze toestemmingen voldoen aan de overeenkomstig lid 2 vastgestelde bepalingen.

▼B

Artikel 5

De Lid-Staten mogen, voor wat de in de bijlagen I en II opgesomde voorwaarden betreft, aanvullende voorwaarden of strengere voorwaarden voor de goedkeuring van hun eigen produktie vaststellen.

▼M28

Artikel 5 bis

De lidstaten kunnen de certificering van zaad van haver, gerst, rijst en tarwe beperken tot gecertificeerd zaad van de eerste generatie.

▼B

Artikel 6

▼M2

De Lid-Staten schrijven voor, dat de eventueel vereiste beschrijving van de genealogische bestanddelen op verzoek van de kweker geheim wordt gehouden.

▼B

Artikel 7

▼M34

1.  De lidstaten schrijven voor dat bij de uitoefening van de controle van de rassen en bij het onderzoek van het zaad met het oog op goedkeuring, de bemonstering officieel of onder officieel toezicht geschiedt volgens geschikte methoden. Zaadbemonstering met het oog op [een officiële nacontrole] de in artikel 19 bedoelde controles moet echter officieel geschieden.

▼M34

1 bis.  De in lid 1 bedoelde zaadbemonstering onder officieel toezicht moet aan de volgende eisen voldoen:

a) Zaadbemonstering wordt verricht door monsternemers die daartoe onder de in b), c) en d) bedoelde voorwaarden door de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zijn gemachtigd,

b) Monsternemers moeten over de nodige technische bekwaamheid beschikken, die is verworven in opleidingscursussen die onder de voor officiële monsternemers geldende voorwaarden zijn georganiseerd en die met officiële examens zijn afgesloten.

Zaadbemonstering moet volgens de gangbare internationale methoden worden verricht.

c) Monsternemers zijn:

i) onafhankelijke natuurlijke personen;

ii) personen die in dienst zijn van natuurlijke personen of van rechtspersonen, die niet betrokken zijn bij de productie, de teelt, de bewerking van of de handel in zaad;

of

iii) personen die in dienst zijn van natuurlijke personen of van rechtspersonen, die zaad produceren, telen of bewerken dan wel in zaad handelen.

In het in iii) bedoelde geval mag een monsternemer alleen monsters nemen van partijen zaad die ten behoeve van zijn werkgever worden geproduceerd, tenzij tussen zijn werkgever, degene die de certificering heeft aangevraagd en de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit anders is overeengekomen.

d) De voor zaadcertificering bevoegde autoriteit oefent op de door de monsternemers verrichte bemonsteringen deugdelijk toezicht uit. Bij automatische bemonstering moeten passende procedures worden gevolgd en moet officieel toezicht worden uitgeoefend.

e) Voor de doeleinden van het onder d) bedoelde toezicht wordt van een percentage van de voor officiële certificering geleverde partijen zaad door officiële monsternemers steekproefsgewijs monsters genomen. Dit percentage moet in beginsel zo gelijkmatig mogelijk worden gespreid over de natuurlijke personen en over de rechtspersonen die zaad voor certificering leveren, en over de geleverde rassen, maar de monsters mogen ook zodanig worden gekozen dat specifieke twijfel wordt weggenomen. Het percentage bedraagt ten minste 5 %. Deze steekproefsgewijze bemonstering is niet van toepassing op automatische bemonstering.

De lidstaten vergelijken de officieel genomen zaadmonsters met die welke onder officieel toezicht van dezelfde partij zijn genomen.

f) De lidstaten stellen regels betreffende de straffen die van toepassing zijn op overtredingen van de nationale bepalingen inzake onder officieel toezicht verrichte onderzoeken die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld. De straffen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn. Een sanctie kan intrekking inhouden van de onder a) bedoelde erkenning van de officiële monsternemers die schuldig worden bevonden aan, bewust of door nalatigheid, overtreden van de regels betreffende de officiële onderzoeken. De lidstaten zien erop toe dat bij dergelijke overtredingen de certificering van het bemonsterde zaad nietig wordt verklaard, tenzij kan worden aangetoond dat het zaad nog steeds aan alle eisen terzake voldoet.

1 ter.  Volgens de in artikel 21 vastgelegde procedure kunnen nadere regels worden vastgesteld voor zaadbemonstering onder officieel toezicht.

▼B

2.  Bij het onderzoek van het zaad voor de goedkeuring geschiedt de bemonstering uit homogene partijen; het maximumgewicht van een partij en het minimumgewicht van een monster worden in bijlage III vermeld.

Artikel 8

1.  De Lid-Staten schrijven voor dat basiszaad en gecertificeerd zaad van alle soorten slechts in de handel gebracht mogen worden in voldoende homogene ►M1  partijen ◄ en in een gesloten verpakking, die overeenkomstig de artikelen 9 en 10 is voorzien van een sluitingssysteem en een aanduiding.

2.  De Lid-Staten mogen afwijkingen van lid 1 voorzien voor het in de handel brengen van kleine hoeveelheden ten behoeve van de laatste gebruiker voor wat betreft verpakking, sluitingssysteem en aanduiding.

Artikel 9

▼M9

1.  De Lid-Staten schrijven voor dat verpakkingen van basiszaad en gecertificeerd zaad van alle soorten officieel of onder officieel toezicht zodanig worden gesloten dat zij niet kunnen worden geopend zonder dat het sluitingssysteem wordt beschadigd of het in artikel 10, lid 1, bedoelde officiële etiket of de verpakking sporen van manipulatie vertoont.

Voor een goede sluiting moet ten minste het vorengenoemde etiket in het sluitingssysteem worden verwerkt of wel moet op de sluiting een officieel zegel worden aangebracht.

De in de tweede alinea bedoelde maatregelen zijn niet beslist noodzakelijk voor een sluitingssysteem dat niet opnieuw kan worden gebruikt.

Volgens de procedure van artikel 21 kan worden vastgesteld of een bepaald sluitingssysteem aan de bepalingen van dit lid voldoet.

▼M1

2.  Een, eventueel herhaalde, nieuwe sluiting mag slechts officieel ►M9  of zonder officieel toezicht ◄ geschieden. In dat geval wordt op het in artikel 10, lid 1, voorgeschreven etiket ook melding gemaakt van de laatste nieuwe sluiting, van de datum daarvan en van de dienst die haar heeft verricht.

▼M28

3.  Voor op hun grondgebied gesloten kleine verpakkingen kunnen de lidstaten vorzien in afwijkingen van lid 1. Volgens de procedure van artikel 21 kunnen voorwaarden voor deze afwijkingen worden vastgesteld.

▼M7

Artikel 10

1.  De Lid-Staten schrijven voor dat verpakkingen van basiszaad en gecertificeerd zaad van alle soorten

a) aan de buitenkant worden voorzien van een nog niet gebruikt officieel etiket dat voldoet aan de vereisten van bijlage IV en waarvan de gegevens gesteld zijn in een van de officiële talen van de Gemeenschap. De kleur van het etiket is wit voor basiszaad, blauw voor gecertificeerd zaad en gecertificeerd zaad van de eerste vermeerdering, en rood voor gecertificeerd zaad van de tweede vermeerdering. Indien in het etiket een gaatje is gemaakt, wordt bij de bevestiging van dat etiket steeds een officieel zegel gebruikt. Indien in de gevallen als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub a), en lid 2, basiszaad of maïszaad niet voldoet aan de voorwaarden van bijlage II, met betrekking tot de kiemkracht, wordt dit op het etiket vermeld. Het gebruik van officiële kleefetiketten is toegestaan. Volgens de procedure van artikel 21 mag worden toegestaan dat de voorgeschreven aanduidingen onder officieel toezicht onuitwisbaar op de verpakkingen worden aangebracht volgens het model van het etiket;

b) een officieel certificaat bevatten in de kleur van het etiket en met ten minste de in bijlage IV, deel A, sub a), punten 3, 4 en 5, voor het etiket voorgeschreven gegevens. Het certificaat moet een zodanige vorm hebben dat het niet kan worden verward met het sub a) bedoelde etiket. Het certificaat is niet vereist wanneeer de gegevens onuitwisbaar op de verpakking zijn aangebracht of wanneer overeenkomstig het bepaalde sub a) een kleefetiket of een etiket van scheurvrij materiaal wordt gebruikt.

▼M28

2.  Voor op hun grondgebied gesloten kleine verpakkingen kunnen de lidstaten voorzien in afwijkingen van lid 1. Volgens de procedure van artikel 21 kunnen voorwaarden voor deze afwijkingen worden vastgesteld.

▼M7

3.  Volgens de procedure van artikel 21 kunnen de Lid-Staten worden gemachtigd, tot en met 30 juni 1980 de bepalingen te handhaven waardoor zaaigranen in de handel kunnen worden gebracht op de verpakkingen waarvan de voorgeschreven gegevens anders zijn aangebracht dan bedoeld in lid 1, sub a), zesde zin.

▼M32

Artikel 10 bis

1.  In afwijking van het bepaalde in de artikelen 8, 9 en 10 kunnen de lidstaten de voorschriften inzake het sluitingssysteem en de etikettering van de verpakking vereenvoudigen voor verkoop van zaad van de categorie „gecertificeerd zaad” in bulk aan de eindverbruiker.

2.  De voorwaarden voor de toepassing van de afwijking overeenkomstig lid 1 worden bepaald volgens de in artikel 21 bedoelde procedure.

Totdat de desbetreffende maatregelen zijn vastgesteld, blijven de voorwaarden van artikel 2, lid 2, van Beschikking 94/650/EG van de Commissie ( 2 ) van toepassing.

▼M28

Artikel 11

1.  Volgens de procedure van artikel 21 kan worden voorgeschreven dat in andere dan de in deze richtlijn bedoelde gevallen, verpakkingen van basiszaad of gecertificeerd zaad van alle soorten steeds moeten zijn voorzien van een etiket van de leverancier (in de vorm van een apart etiket, naast het officiële etiket of van op de verpakking zelf gedrukte informatie van de leverancier). Welke gegevens op dat etiket moeten worden vermeld, wordt eveneens vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.

▼M28

2.  Deze richtlijn laat het recht van de lidstaten onverlet om te eisen dat de partijen zaad die voldoen aan de speciale voorwaarden betreffende de aanwezigheid van Avena fatua en die zijn vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 21, vergezeld gaan van een officieel certificaat waaruit blijkt dat zij aan deze voorwaarden voldoen.

Artikel 11 bis

Voor zaad van een ras dat genetisch is gemodificeerd, moet op elk officieel dan wel ander etiket of document dat krachtens het bepaalde in deze richtlijn op de partij zaad is aangebracht of deze partij vergezelt, duidelijk zijn vermeld dat het ras genetisch is gemodificeerd.

▼B

Artikel 12

De Lid-Staten schrijven voor dat, in geval van een chemische behandeling van het basiszaad of van het gecertificeerde zaad van alle soorten, hiervan op het officiële etiket dan wel op een etiket van de leverancier, alsmede op of in de verpakking melding wordt gemaakt.

Artikel 13

▼M12

1.  De Lid-Staten ►M28  staan toe ◄ dat zaad van een graansoort in de handel wordt gebracht in de vorm van bepaalde mengsels van zaden van verschillende rassen voor zover deze mengsels volgens de wetenschappelijke of technische kennis ter zake bijzonder doeltreffend zijn tegen de verspreiding van bepaalde schadelijke organismen, en voor zover de bestanddelen van het mengsel vóór menging voldoen aan de voorschriften voor het in de handel brengen die daarop van toepassing zijn.

▼B

►M12  2. ◄   De Lid-Staten ►M28  staan toe ◄ dat zaaigranen in de handel worden gebracht in mengels van zaden van verschillende soorten, voor zover de samenstellende delen van het mengsel vóór de menging voldoen aan de regels voor het in de handel brengen, die op hen van toepassing zijn.

▼M28

2 bis.  De specifieke voorwaarden waaronder dergelijke mengsels in de handel mogen worden gebracht, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.

▼B

►M12  3. ◄   De artikelen 8, 9 en 11 zijn van toepassing, alsmede artikel 10, met dien verstande dat voor mengsels het etiket groen is.

▼M20

Artikel 13 bis

▼M29

Om betere alternatieven te vinden voor sommige bepalingen van deze richtlijn, kan volgens de procedure van artikel 21 worden besloten onder nader bepaalde voorwaarden op communautair niveau tijdelijke experimenten te organiseren.

▼M20

In het kader van dergelijke experimenten kunnen de Lid-Staten vrijgesteld worden van bepaalde verplichtingen die in deze richtlijn zijn vastgesteld. In deze vrijstelling wordt aangegeven op welke bepalingen zij betrekking heeft. De duur van een experiment mag niet meer bedragen dan zeven jaar.

▼B

Artikel 14

▼M28

1.  De lidstaten zien erop toe dat zaad dat overeenkomstig de verplicht dan wel facultatief toe te passen bepalingen van deze richtlijn in de handel wordt gebracht, ten aanzien van eigenschappen, onderzoek, aanduiding en sluiting aan geen andere dan de in deze richtlijn of in andere richtlijnen vastgestelde beperkingen voor het in de handel brengen wordt onderworpen.

1 bis  De Commissie verleent volgens de procedure van artikel 21, machtiging opdat voor het in de handel brengen van zaaigranen op het gehele grondgebied van een of meer Lid-Staten of in gedeelten daarvan strengere bepalingen betreffende het voorkomen van Avena fatua in dit zaad dan die van bijlage II worden vastgesteld, indien soortgelijke bepalingen worden toegepast op de inheemse produktie van dit zaad en indien in de graancultures van de betrokken streek daadwerkelijk een campagne tot uitroeiing van Avena fatua wordt gevoerd.

▼M28 —————

▼M28

Artikel 14 bis

Onder de volgende voorwaarden mag kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan op grond van artikel 3 bis, eerste streepje, in de handel worden gebracht:

a) het zaad moet officieel door de tot certificering bevoegde dienst onderzocht zijn volgens de voor de certificering van basiszaad geldende voorschriften,

b) het zaad moet worden aangeboden in verpakkingen die voldoen aan de bepalingen van deze richtlijn, en

c) de verpakkingen moeten voorzien zijn van een officieel etiket met ten minste de volgende gegevens:

 de certificeringsdienst en de lidstaat of desbetreffend kenteken,

 het partijnummer,

 de maand en het jaar van de sluiting, of

 de maand en het jaar van de laatste officiële monsterneming ten behoeve van de certificering,

 de soort, aangegeven met ten minste, in Latijns schrift, de botanische benaming, eventueel in verkorte vorm en zonder de namen van de auteurs,

 het ras, ten minste in Latijns schrift,

 de aanduiding „pre-basiszaad”,

 het aantal generaties dat aan het zaad van de categorie „gecertificeerd zaad” of „gecertificeerd zaad van de eerste generatie” voorafgaat.

Het etiket is wit van kleur en heeft een diagonaal lopende paarse streep.

▼M20

Artikel 15

1.  De Lid-Staten schrijven voor dat zaaigranen

 die rechtstreeks afkomstig zijn van basiszaad of gecertificeerd zaad van eerste vermeerdering dat officieel is goedgekeurd in een of meer Lid-Staten of in een derde land dat krachtens artikel 16, lid 1, onder b), gelijkstelling heeft verkregen, of dat rechtstreeks afkomstig is van kruising van basiszaad dat officieel is goedgekeurd in een Lid-Staat met basiszaad dat officieel is goedgekeurd in zo'n derde land, en

 die in een andere Lid-Staat zijn geoogst,

op verzoek, en onverminderd de bepalingen van Richtlijn 70/457/EEG, in elke Lid-Staat officieel moeten worden goedgekeurd als gecertificeerd zaad, als zij zijn onderworpen aan een veldkeuring die voldoet aan de in bijlage I voor de betrokken categorie vermelde voorwaarden en als bij een officieel onderzoek is vastgesteld dat zij voldoen aan de in bijlage II voor dezelfde categorie vastgestelde voorwaarden.

Wanneer in dergelijke gevallen het zaad rechtstreeks is gewonnen uit officieel goedgekeurd zaad van vermeerderingen, die aan het basiszaad voorafgaan, kunnen de Lid-Staten ook machtiging verlenen voor de officiële goedkeuring als basiszaad, als voldaan is aan de voor deze categorie vastgestelde voorwaarden.

▼M28

2.  Zaaigraan dat in de Gemeenschap is geoogst en dat bestemd is voor goedkeuring overeenkomstig het bepaalde in lid 1, moet

 worden verpakt en voorzien van een officieel etiket dat voldoet aan de voorwaarden van bijlage V, onder A en B, overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 1, en

 vergezeld gaan van een officieel document dat voldoet aan de voorwaarden van bijlage V, onder C.

De bepalingen van de eerste alinea inzake verpakking en etikettering hoeven niet te worden toegepast indien de voor de veldkeuring verantwoordelijke autoriteiten, de autoriteiten die de documenten voor niet definitief gecertificeerde zaden met het oog op certificering opstellen en de voor de certificering verantwoordelijke autoriteiten dezelfde zijn of indien deze autoriteiten het over de ontheffing eens zijn.

▼M34

3.  De lidstaten schrijven eveneens voor dat in een derde land geoogste zaaigranen op verzoek officieel worden goedgekeurd indien:

a) zij rechtstreeks afkomstig zijn van:

i) basiszaad of gecertificeerd zaad van eerste vermeerdering dat officieel is goedgekeurd in een of meer lidstaten of een derde land dat krachtens artikel 16, lid 1, onder b), gelijkstelling heeft verkregen,

of

ii) kruising van basiszaad dat officieel in een lidstaat is goedgekeurd met basiszaad dat officieel is goedgekeurd in een derde land als bedoeld in i);

b) zij zijn onderworpen aan een veldkeuring die voldoet aan de voorwaarden die voor de betrokken categorie zijn vastgesteld in een krachtens artikel 16, lid 1, onder a), vastgestelde beschikking betreffende de gelijkstelling;

c) bij een officieel onderzoek is vastgesteld dat zij voldoen aan de in bijlage II voor dezelfde categorie vastgestelde voorwaarden.

▼B

Artikel 16

1.  Op voorstel van de Commissie stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vast:

a) of, in het geval bedoeld in artikel 15, de veldkeuring in een derde land voldoet aan de in bijlage I opgesomde voorwaarden;

▼M34

b) of in een derde land geoogste zaaigranen, die dezelfde waarborgen bieden ten aanzien van de eigenschappen daarvan, alsmede van de maatregelen betreffende het onderzoek, de verzekering van de identiteit, de aanduiding en de controle, in dit opzicht gelijkwaardig zijn aan zaad dat in de Gemeenschap is geoogst en voldoet aan de bepalingen van deze richtlijn.

▼B

2.   ►M5  De Lid-Staten kunnen de in lid 1 bedoelde vaststellingen met betrekking tot een derde land zelf verrichten, voor zover de Raad zich nog niet met betrekking tot dit land in het kader van deze richtlijn heeft uitgesproken. Dit recht vervalt op 1 juli 1975. ◄

▼M3

3.  De leden 1 en 2 vinden eveneens toepassing op iedere nieuwe Lid-Staat gedurende de periode vanaf zijn toetreding tot het tijdstip waarop hij de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking moet doen treden, ten einde aan de bepalingen van deze richtlijn te voldoen.

▼M24

4.  Lid 1 is tot en met 31 december 1991 ook van toepassing op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek. De uitvoeringsbepalingen kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.

▼M28

Artikel 17

1.  Teneinde tijdelijke moeilijkheden op te heffen die zich bij de algemene voorziening met basiszaad of gecertificeerd zaad binnen de Gemeenschap voordoen en die niet op een andere manier kunnen worden overwonnen, kan volgens de procedure van artikel 21 worden besloten dat de lidstaten voor een bepaalde tijd toestemming verlenen voor het in de handel brengen op het gehele grondgebied van de Gemeenschap van de voor het oplossen van de voorzieningsmoeilijkheden nodige hoeveelheden zaad van een categorie waaraan minder strenge eisen zijn gesteld, of zaad van een ras dat noch in de „Gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen” noch in de nationale rassenlijsten van de lidstaten voorkomt.

2.  Wanneer het een categorie zaad van een bepaald ras betreft, is het officiële etiket het etiket dat voor de overeenkomstige categorie is voorgeschreven; voor zaad van rassen die niet op bovengenoemde rassenlijsten voorkomen, is het officiële etiket bruin van kleur. Op het etiket moet steeds worden vermeld dat het zaad betreft van een categorie waarvoor minder strenge eisen gelden.

3.  Volgens de procedure van artikel 21 kunnen regels ter toepassing van de bepalingen van lid 1 worden vastgesteld.

▼B

Artikel 18

Deze richtlijn geldt niet voor zaaigranen waarvan is aangetoond dat deze zijn bestemd voor uitvoer naar derde landen.

Artikel 19

▼M28

1.  De lidstaten zien erop toe dat bij het in de handel brengen van zaaigranen ten minste steekproefsgewijs officiële controles worden verricht om na te gaan of de zaaigranen voldoen aan de eisen van deze richtlijn.

2.  Onverminderd het vrije verkeer van zaad binnen de Gemeenschap nemen de lidstaten de nodige maatregelen opdat zij bij het in de handel brengen van uit derde landen ingevoerde hoeveelheden zaad van meer dan 2 kg van de volgende gegevens in kennis worden gesteld:

a) soort,

b) ras,

c) categorie,

d) producerend land en officiële keuringsdienst,

e) land van verzending,

f) importeur,

g) hoeveelheid zaad.

Volgens de procedure van artikel 21 kan nader worden vastgesteld hoe deze gegevens moeten worden verstrekt.

▼M33

Artikel 20

1.  Er worden in de Gemeenschap communautaire vergelijkende tests en proeven verricht voor een nacontrole door middel van steekproefsgewijs genomen monsters van zaaigranen die in de handel zijn gebracht overeenkomstig de verplicht dan wel facultatief toe te passen bepalingen van deze richtlijn. De vergelijkende tests en proeven kunnen ook betrekking hebben op:

 in derde landen geoogste zaaigranen,

 voor biologische landbouw geschikte zaaigranen,

 zaaigranen die in de handel worden gebracht in verband met de instandhouding in situ en het duurzaam gebruik van plantgenetische rijkdommen.

2.  Deze vergelijkende tests en proeven worden gebruikt om de technische certificeringsmethoden te harmoniseren en om te onderzoeken of aan de voor de zaaigranen bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

3.  De Commissie treft volgens de procedure van artikel 21 de nodige maatregelen voor het verrichten van de vergelijkende tests en proeven. De Commissie stelt het in artikel 21 bedoelde comité in kennis van de technische maatregelen voor de uitvoering van de tests en proeven en van de resultaten ervan.

4.  De Gemeenschap kan een financiële bijdrage verlenen voor het uitvoeren van de in de leden 1 en 2 bedoelde tests en proeven.

De financiële bijdrage wordt vastgesteld binnen de grenzen van de door de begrotingsautoriteit uitgetrokken jaarlijkse middelen.

5.  De tests en proeven waarvoor een financiële bijdrage van de Gemeenschap kan worden verleend en de uitvoeringsbepalingen inzake het verlenen van de financiële bijdrage worden vastgesteld volgens de in artikel 21 bedoelde procedure.

6.  De in de leden 1 en 2 bedoelde tests en proeven mogen uitsluitend worden uitgevoerd door autoriteiten van een staat of door rechtspersonen die handelen onder de verantwoordelijkheid van een staat.

▼M32

Artikel 21

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 1 van Besluit 66/399/EEG ingestelde Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw, hierna „het comité”.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 3 ) van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op één maand.

3.  Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

▼M2

Artikel 21 bis

▼M5

De in verband met de ontwikkeling van de wetenschappelijke of technische kennis in de bijlagen aan te brengen wijzigingen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.

▼M20

Artikel 21 ter

Wijzigingen die in de bijlagen moeten worden aangebracht met het oog op vaststelling van de eisen waaraan moet worden voldaan door het gewas en het zaad van hybriden van haver, gerst, rijst, tarwe, durum tarwe en spelt en andere soorten waarvoor hybriden overeenkomstig artikel 2, lid 1 ter, in de werkingssfeer van deze richtlijn zijn opgenomen, alsmede de eisen waaraan moet worden voldaan door het gewas en het zaad van rassen van triticale met kruisbestuiving, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.

▼B

Artikel 22

Met inachtneming van de in ►M20  bijlage II, sub 3 ◄ , bepaalde toleranties ten aanzien van de aanwezigheid van schadelijke organismen, doet deze richtlijn geen afbreuk aan de bepalingen van de nationale wetgevingen die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van het leven en de gezondheid van personen, dieren of planten, of van de bescherming van de industriële of commerciële eigendom.

▼M28

Artikel 22 bis

1.  Volgens de procedure van artikel 21 kunnen specifieke voorwaarden worden vastgesteld om rekening te houden met ontwikkelingen op het gebied van:

a) de voorwaarden waaronder chemisch behandeld zaad in de handel mag worden gebracht;

b) de voorwaarden waaronder zaad in de handel mag worden gebracht in verband met de instandhouding in situ en het duurzaam gebruik van plantaardige genetische hulpbronnen, met inbegrip van zaadmengsels van soorten waaronder ook soorten die zijn opgenomen in artikel 1 van Richtlijn 70/457/EEG van de Raad en die worden geassocieerd met specifieke natuurlijke en semi-natuurlijke habitats en bedreigd worden door genetische erosie;

c) de voorwaarden waaronder voor de biologische teelt geschikt zaad in de handel mag worden gebracht.

2.  De in lid 1 bedoelde specifieke voorwaarden omvatten met name de volgende punten:

i) in het onder b) bedoelde geval is het zaad van deze soorten van een bekende herkomst die is erkend door de autoriteit die in elke lidstaat bevoegd is voor het in de handel brengen van het zaad in bepaalde gebieden;

ii) in het onder b) bedoelde geval passende kwantitatieve beperkingen.

▼B

Artikel 23

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om het bepaalde in artikel 14, lid 1, uiterlijk op 1 juli 1968 en de overige bepalingen van deze richtlijn en van de bijlagen daarvan uiterlijk op 1 juli 1969 ten uitvoer te leggen. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

▼M24

Duitsland wordt gemachtigd om ten aanzien van het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek op een latere dan de hierboven bedoelde datum, doch uiterlijk op 31 december 1992 wat het eerste en het vierde streepje betreft, en uiterlijk op 31 december 1994 wat het tweede en het derde streepje betreft, te voldoen aan:

 het bepaalde in artikel 3, lid 1, voor zover het gaat om:

 

 of wel zaaizaad dat vóór de Duitse eenwording is geoogst of daarna voor zover de teeltvelden voor zaaizaad vóór die datum werden ingezaaid,

 of wel ander zaaizaad, indien het is gecertificeerd overeenkomstig artikel 2, lid 2, onder c);

 het bepaalde in artikel 8, lid 2, met betrekking tot de beperking tot „kleine hoeveelheden”;

 het bepaalde in artikel 13, lid 1, voor zaaizaad van „Hordeum vulgare L.”;

 het bepaalde in artikel 16, binnen de grenzen van de traditionele handelsstromen en om te voldoen aan de produktiebehoeften van de ondernemingen in de voormalige Duitse Democratische Republiek.

Duitsland ziet erop toe dat het zaaizaad waarvoor van deze machtiging gebruik wordt gemaakt, met uitzondering van zaaizaad als bedoeld in het eerste streepje, tweede substreepje, slechts dan elders in de Gemeenschap dan op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek wordt binnengebracht, indien vaststaat dat aan de bij deze richtlijn vastgestelde voorwaarden is voldaan.

▼M20

Artikel 23 bis

Volgens de procedure van artikel 21 kan een Lid-Staat die daarom verzoekt geheel of gedeeltelijk worden ontheven van de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn, met uitzondering van artikel 14, lid 1:

a) voor wat betreft de volgende soorten:

 kanariezaad,

 sorgho,

 soedangras;

b) voor wat betreft de overige soorten indien het zaad van die soorten normaliter niet op zijn grondgebied wordt vermeerderd en verhandeld.

▼B

Artikel 24

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

▼M36




BIJLAGE I

VOORWAARDEN VOOR GOEDKEURING TEN AANZIEN VAN HET GEWAS

1.

Op het perceel mag geen voorvrucht zijn verbouwd die zich niet verdraagt met de productie van zaaizaad van de soort en het ras van het betrokken gewas. Het perceel moet ook voldoende vrij zijn van opslag van de voorvrucht.

2.

Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste vreemdbestuiving kunnen leiden en in het bijzonder voor Sorghum spp. van bronnen van Sorghum halepense:



Gewas

Minimumafstand

Phalaris canariensis, Secale cereale (andere dan hybriden):

—  voor de productie van basiszaad

300 m

—  voor de productie van gecertificeerd zaad

250 m

Sorghum spp.

300 m

xTriticosecale, zelfbestuivende rassen

—  voor de productie van basiszaad

50 m

—  voor de productie van gecertificeerd zaad

20 m

Zea mays

200 m

Deze afstanden behoeven niet in acht genomen te worden, wanneer er voldoende bescherming tegen ongewenste vreemdbestuiving aanwezig is.

3.

Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn; een gewas van een ingeteelde stam moet voldoende echt en zuiver zijn met betrekking tot zijn eigenschappen. Wat de productie van zaad van hybriderassen betreft, gelden genoemde bepalingen ook voor de eigenschappen van de kruisingspartners, inclusief mannelijke steriliteit of herstel van de fertiliteit.

Gewassen van Oryza sativa, Phalaris canariensis, Secale cereale (andere dan hybriden), Sorghum spp. en Zea mays moeten met name aan de volgende andere normen of voorwaarden voldoen:

▼M37

A.  Oryza sativa :

Het aantal planten dat duidelijk als besmet met Fusarium fujikuroi kan worden herkend, mag niet meer bedragen dan:

 2 per 200 m2 voor de productie van basiszaad,

 4 per 200 m2 voor de productie van gecertificeerd zaad van de eerste nabouw,

 8 per 200 m2 voor de productie van gecertificeerd zaad van de tweede nabouw.

Het aantal planten dat duidelijk als wilde planten of als planten met rode zaden kan worden herkend, mag niet meer bedragen dan:

 0 voor de productie van basiszaad;

 1 per 100 m2 voor de productie van gecertificeerd zaad van de eerste en de tweede nabouw.

▼M36

B.  Phalaris canariensis, Secale cereale (andere dan hybriden):

het aantal planten van de soorten die duidelijk niet tot het betrokken ras behoren, mag niet meer bedragen dan:

 1 per 30 m2 voor de productie van basiszaad,

 1 per 10 m2 voor de productie van gecertificeerd zaad.

C.  Sorghum spp.

a) het percentage van het aantal planten van een andere sorghumsoort dan de soort van het gewas of die duidelijk niet tot de ingeteelde stammen of de kruisingspartners behoren, mag niet meer bedragen dan:

aa) voor de productie van basiszaad

i) tijdens de bloeitijd: 0,1 %,

ii) na rijping: 0,1 %;

bb) voor de productie van gecertificeerd zaad

i) planten van de mannelijke kruisingspartner die stuifmeel afgeven wanneer de stempel van de planten van de vrouwelijke kruisingspartner receptief is: 0,1 %,

ii) planten van de vrouwelijke kruisingspartner

 tijdens de bloeitijd: 0,3 %,

 na rijping: 0,1 %;

b) Voor de productie van gecertificeerd zaad van hybriderassen moet aan de volgende andere normen of voorwaarden worden voldaan:

aa) de planten van de mannelijke kruisingspartners moeten voldoende stuifmeel afgeven wanneer de stempel van de planten van de vrouwelijke kruisingspartner receptief is;

bb) wanneer de stempel van de planten van de vrouwelijke kruisingspartner receptief is, mag het percentage planten van die kruisingspartner die stuifmeel afgeven of hebben afgegeven niet meer bedragen dan 0,1 %;

c) gewassen van vrij bestoven of kunstmatig verkregen rassen van Sorghum spp. moeten voldoen aan de volgende normen: het aantal planten van de gewassoorten die duidelijk niet tot het betrokken ras behoren, mag niet meer bedragen dan:

 1 per 30 m2 voor de productie van basiszaad,

 1 per 10 m2 voor de productie van gecertificeerd zaad.

D.  Zea mays :

a) het percentage planten die duidelijk niet tot het ras, de ingeteelde stammen of de kruisingspartners behoren, mag niet meer bedragen dan:

aa) voor de productie van basiszaad:

i) ingeteelde stammen, 0,1 %,

ii) enkelvoudige hybriden, voor iedere kruisingspartner, 0,1 %,

iii) vrij bestoven rassen, 0,5 %;

bb) voor de productie van gecertificeerd zaad:

i) kruisingspartners van hybriderassen:

 ingeteelde stammen, 0,2 %,

 enkelvoudige hybriden, 0,2 %,

 vrij bestoven rassen, 1,0 %,

ii) vrij bestoven rassen, 1,0 %;

b) voor de productie van zaad van hybriderassen moet aan de volgende andere normen of voorwaarden worden voldaan:

aa) de planten van de mannelijke kruisingspartner moeten voldoende stuifmeel afgeven wanneer de planten van de vrouwelijke kruisingspartner in bloei staan;

bb) zo nodig moet tot ontpluiming worden overgaan;

cc) wanneer 5 % of meer planten van de vrouwelijke kruisingspartner bevrucht kunnen worden, mag het percentage planten van de vrouwelijke kruisingspartner die stuifmeel hebben afgegeven of afgeven niet meer bedragen dan:

 1 % bij elke officiële veldkeuring, en

 2 % over alle officiële veldkeuringen tezamen.

Planten worden geacht stuifmeel te hebben afgegeven of af te geven wanneer op 50 mm of meer van de hoofdas of de zijassen van de pluim de meeldraden uit de kafjes steken en stuifmeel hebben afgegeven of afgeven.

4.

Hybriden van Secale cereale

a) Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste vreemdbestuiving kunnen leiden:



Gewas

Minimumafstand

—  voor de productie van basiszaad

 

—  indien gebruik wordt gemaakt van mannelijke steriliteit

1 000 m

—  indien geen gebruik wordt gemaakt van mannelijke steriliteit

600 m

—  voor de productie van gecertificeerd zaad

500 m

b) Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn wat de eigenschappen van de kruisingspartners betreft, inclusief de mannelijke steriliteit.

Het gewas moet in het bijzonder voldoen aan de volgende andere normen of voorwaarden:

i) het aantal planten van de gewassoorten die duidelijk niet tot de kruisingspartners behoren, mag niet meer bedragen dan:

 1 per 30 m2 voor de productie van basiszaad,

 1 per 10 m2 voor de productie van gecertificeerd zaad; bij officiële veldkeuringen geldt deze norm alleen voor de vrouwelijke kruisingspartner;

ii) voor basiszaad moet, indien gebruik wordt gemaakt van mannelijke steriliteit, de steriliteit van de mannelijke steriele kruisingspartner ten minste 98 % bedragen.

c) Zo nodig moet gecertificeerd zaad worden geproduceerd in gemengde teelt van een vrouwelijke, mannelijke steriele kruisingspartner met een mannelijke kruisingspartner die de mannelijke fertiliteit herstelt.

5.

Gewassen voor de productie van gecertificeerd zaad van hybriden van Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Oryza sativa, Triticum aestivum, Triticum durum, Triticum spelta en zelfbestuivende xTriticosecale

a) Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste vreemdbestuiving kunnen leiden:

 de minimumafstand tot de vrouwelijke kruisingspartner is 25 m ten opzichte van ieder ander ras van dezelfde soort, met uitzondering van een gewas van de mannelijke kruisingspartner,

 deze afstand behoeft niet in acht te worden genomen wanneer er voldoende bescherming tegen ongewenste vreemdbestuiving aanwezig is.

b) Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn wat de kenmerken van de kruisingspartners betreft.

Wanneer het zaad wordt geproduceerd door gebruikmaking van een chemische-hybridisatieagens moet het gewas voldoen aan de volgende andere normen of voorwaarden:

i) de minimale raszuiverheid van iedere kruisingspartner bedraagt:

  Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Oryza sativa, Triticum aestivum, Triticum durum en Triticum spelta: 99,7 %,

 zelfbestuivende xTriticosecale: 99,0 %;

ii) de minimale hybriditeit moet 95 % bedragen. Het percentage van de hybriditeit moet worden bepaald volgens gangbare internationale methoden voor zover dergelijke methoden bestaan. Als de raszuiverheid wordt bepaald via zaadonderzoek vóór de certificering, hoeft bij de veldkeuring niet de hybriditeit te worden bepaald.

6.

De aanwezigheid van schadelijke organismen die de gebruikswaarde van het zaaizaad verminderen, in het bijzonder van Ustilaginaceae, moet zoveel mogelijk beperkt zijn.

7.

Of aan de bovengenoemde andere normen of voorwaarden is voldaan, wordt voor basiszaad vastgesteld door middel van officiële veldkeuringen en voor gecertificeerd zaad door middel van hetzij officiële veldkeuringen hetzij onder officieel toezicht uitgevoerde keuringen.

Bij deze veldkeuringen moeten de volgende punten in acht worden genomen:

A. De stand en het ontwikkelingsstadium van het gewas moeten een afdoend onderzoek mogelijk maken.

B. Het aantal veldkeuringen bedraagt ten minste:

a) voor Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Oryza sativa, Phalaris canariensis, xTriticosecale, Triticum aestivum, Triticum durum, Triticum spelta, Secale cereale: één;

b) voor Sorghum spp. en Zea mays tijdens de bloeitijd:

aa) vrij bestoven rassen: één;

bb) ingeteelde stammen of hybriden: drie

Wanneer het gewas volgt op in hetzelfde jaar of in het voorafgaande jaar geteelde Sorghum spp. en Zea mays, moet ten minste één bijkomende keuring worden verricht om na te gaan of aan de bepalingen van punt 1 van deze bijlage is voldaan.

C. De grootte, het aantal en de verdeling van de perceelsgedeelten waarvoor moet worden nagegaan of aan de bepalingen van deze bijlage wordt voldaan, moeten worden vastgesteld volgens daartoe passende methoden.




BIJLAGE II

VOORWAARDEN WAARAAN HET ZAAIZAAD MOET VOLDOEN

1.

Het zaad moet voldoende rasecht en raszuiver zijn of, in het geval van zaad van een ingeteelde stam, voldoende echt en zuiver zijn met betrekking tot zijn eigenschappen. Wat zaad van hybriderassen betreft, gelden genoemde bepalingen ook voor de eigenschappen van de kruisingpartners.

Zaad van de onderstaande soorten moet met name voldoen aan de volgende andere normen of voorwaarden:

A.  Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Oryza sativa, Triticum aestivum, Triticum durum, Triticum spelta andere dan hybriden in elk geval:



Categorie

Minimale raszuiverheid

(%)

Basiszaad

99,9

Gecertificeerd zaad, eerste vermeerdering

99,7

Gecertificeerd zaad, tweede vermeerdering

99,0

Of aan de eisen inzake minimale raszuiverheid is voldaan, wordt hoofdzakelijk nagegaan door middel van de in bijlage I omschreven veldkeuringen.

B.  Zelfbestuivende rassen van xTriticosecale andere dan hybriden:



Categorie

Minimale raszuiverheid

(%)

Basiszaad

99,7

Gecertificeerd zaad, eerste vermeerdering

99,0

Gecertificeerd zaad, tweede vermeerdering

98,0

Of aan de eisen inzake minimale raszuiverheid is voldaan, wordt hoofdzakelijk nagegaan door middel van de in bijlage I omschreven veldkeuringen.

C.  Hybriden van Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Oryza sativa, Triticum aestivum, Triticum durum, Triticum spelta en zelfbestuivende xTriticosecale.

De minimale raszuiverheid van zaad van de categorie „gecertificeerd zaad” moet 90 % bedragen. Dit wordt gecontroleerd via officiële nacontroles op een adequaat gedeelte van de zaadmonsters.

D.  Sorghum spp. en Zea mays:

Indien voor de productie van gecertificeerd zaad van hybridenrassen gebruik is gemaakt van een vrouwelijke, mannelijke steriele kruisingspartner en een mannelijke kruisingspartner die de mannelijke fertiliteit niet herstelt, wordt het zaad geproduceerd:

 ofwel door partijen zaaizaad te mengen, in een verhouding die eigen is aan het ras, waarbij enerzijds gebruik wordt gemaakt van een vrouwelijke, mannelijke steriele kruisingspartner, en anderzijds van een vrouwelijke, mannelijke fertiele kruisingspartner;

 ofwel door de teelt van de vrouwelijke, mannelijke steriele kruisingspartner en de vrouwelijke, mannelijke fertiele kruisingspartner in een verhouding die eigen is aan het ras. De verhouding tussen deze twee kruisingspartners wordt nagegaan door middel van de in bijlage I omschreven veldkeuringen.

E.  Hybriden van Secale cereale:

Zaad mag slechts als gecertificeerd zaad worden gecertificeerd indien terdege rekening is gehouden met de uitkomsten van een officiële nacontrole op officieel genomen monsters van basiszaad, uitgevoerd in de groeiperiode van het zaad dat voor de certificering als gecertificeerd zaad werd aangeboden, teneinde na te gaan of het basiszaad heeft voldaan aan de in deze richtlijn vastgestelde eisen voor basiszaad qua rasechtheid en raszuiverheid wat de eigenschappen van de kruisingspartners betreft, inclusief de mannelijke steriliteit.

2.

Het zaaizaad moet ten aanzien van de kiemkracht, mechanische zuiverheid en gehalte aan zaden van andere plantensoorten aan de volgende andere normen of voorwaarden voldoen:

A. Tabel:



Soorten en categorieën

Minimum kiemkracht

(% zuiver zaad)

Minimale mechanische zuiverheid

(gewichts-%)

Maximumgehalte — in aantallen — aan zaden van andere plantensoorten, met inbegrip van rode zaden van Oryza sativa, in een monster waarvan het gewicht is aangegeven in bijlage III, kolom 4

(totaal per kolom)

Andere plantensoorten (a)

Rode zaden van Oryza sativa

Andere graansoorten

Plantensoorten andere dan granen

Avena fatua, Avena sterilis, Lolium temulentum

Raphanus raphanistrum, Agrostemma githago

Panicum spp.

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Triticum aestivum, Triticum durum, Triticum spelta:

 
 
 
 
 
 
 
 
 

—  basiszaad

85

99

4

 

1 (b)

3

0 (c)

1

 

—  gecertificeerd zaad, eerste en tweede vermeerdering

85 (d)

98

10

 

7

7

0 (c)

3

 

Avena nuda:

 
 
 
 
 
 
 
 
 

—  basiszaad

75

99

4

 

1 (b)

3

0 (c)

1

 

—  gecertificeerd zaad, eerste en tweede vermeerdering

75 (d)

98

10

 

7

7

0 (c)

3

 

Oryza sativa:

 
 
 
 
 
 
 
 
 

—  basiszaad

80

98

4

1

 
 
 
 

1

—  gecertificeerd zaad, eerste vermeerdering

80

98

10

3

 
 
 
 

3

—  gecertificeerd zaad, tweede vermeerdering

80

98

15

5

 
 
 
 

3

Secale cereale:

 
 
 
 
 
 
 
 
 

—  basiszaad

85

98

4

 

1 (b)

3

0 (c)

1

 

—  gecertificeerd zaad

85

98

10

 

7

7

0 (c)

3

 

Phalaris canariensis:

 
 
 
 
 
 
 
 
 

—  basiszaad

75

98

4

 

1 (b)

 

0 (c)

 
 

—  gecertificeerd zaad

75

98

10

 

5

 

0 (c)

 
 

Sorghum spp.

80

98

0

 
 
 
 
 
 

xTriticosecale:

 
 
 
 
 
 
 
 
 

—  basiszaad

80

98

4

 

1 (b)

3

0 (c)

1

 

—  gecertificeerd zaad, eerste en tweede vermeerdering

80

98

10

 

7

7

0 (c)

3

 

Zea mays

90

98

0

 
 
 
 
 
 

B. Andere normen of voorwaarden waaraan moet worden voldaan wanneer daarnaar wordt verwezen in de in deel 2, onder A, van deze bijlage opgenomen tabel:

a) het in kolom 4 vastgestelde maximumgehalte aan zaden omvat ook de zaden van de in de kolommen 5 tot en met 10 genoemde soorten;

b) de aanwezigheid van een tweede zaadkorrel geldt niet als onzuiverheid, wanneer een tweede monster van hetzelfde voorgeschreven gewicht volledig vrij is van zaden van andere graansoorten;

c) de aanwezigheid van één zaadkorrel van Avena fatua, Avena sterilis of Lolium temulentum in een monster van het voorgeschreven gewicht geldt niet als onzuiverheid, wanneer een tweede monster van hetzelfde gewicht vrij is van zaden van deze soorten;

d) voor rassen van Hordeum vulgare (naakte gerst) wordt de vereiste minimumkiemkracht verlaagd tot 75 % van zuiver zaad. Op het officiële etiket wordt de vermelding „Minimumkiemkracht 75 %” aangebracht.

3.

De aanwezigheid van schadelijke organismen die de gebruikswaarde van het zaaizaad verminderen, moet zoveel mogelijk beperkt zijn.

Het zaad moet in het bijzonder voldoen aan de volgende normen betreffende Claviceps purpurea (maximumaantal sclerotiën of delen van sclerotiën in een monster van het in kolom 3 van bijlage III aangegeven gewicht).



Categorie

Claviceps purpurea

Granen andere dan hybriden van Secale cereale:

 

—  basiszaad

1

—  gecertificeerd zaad

3

Hybriden van Secale cereale:

 

—  basiszaad

1

—  gecertificeerd zaad

(1)

(1)   De aanwezigheid van vijf sclerotiën of delen van sclerotiën in een monster van het voorgeschreven gewicht wordt niet in strijd met de normen geacht, indien een tweede monster van hetzelfde gewicht niet meer dan vier sclerotiën of delen van sclerotiën bevat.




BIJLAGE III



GEWICHT VAN EEN PARTIJ ZAAIZAAD EN VAN EEN MONSTER

Soort

Maximumgewicht van een partij

(ton)

Minimumgewicht van een monster dat van een partij wordt genomen

(gram)

Gewicht van het monster voor de bepaling van het in bijlage II, punt 2, onder A, kolommen 4 tot en met 10, en in bijlage II, punt 3, bedoelde aantal

(gram)

1

2

3

4

Avena nuda, Avena sativa, Avena strigosa, Hordeum vulgare, Triticum aestivum, Triticum durum, Triticum spelta, Secale cereale, xTriticosecale

30

1 000

500

Phalaris canariensis

10

400

200

Oryza sativa

30

500

500

Sorghum bicolor, Sorghum bicolor x Sorghum sudanense

30

1 000

900

Sorghum sudanense

10

1 000

900

Zea mays, basiszaad van ingeteelde stammen

40

250

250

Zea mays, basiszaad van andere dan ingeteelde stammen; gecertificeerd zaad

40

1 000

1 000

Het maximumgewicht van de partij mag niet met meer dan 5 % worden overschreden.

▼B




BIJLAGE IV

Etiket

A.    Te vermelden gegevens

a) Voor basiszaad en gecertificeerd zaad:

▼M1

1.  ►M27  EG ◄ -Systeem

2. Keuringsdienst en Lid-Staat of desbetreffend kentekem.

▼B

3. Partijnummer

▼M9

3 bis. maand en jaar van de sluiting, op de volgende wijze aangegeven: „gesloten in …” (maand en jaar)

of

maand en jaar van de laatste officiële monsterneming en ten behoeve van het besluit van certificering, op de volgende wijze aangegeven: „monster genomen in …” (maand en jaar)

▼B

4. Soort, ►M20  ten minste aangegeven met de botanische benaming, eventueel in verkorte vorm en zonder de naam van de auteurs, in Latijns schrift ◄

5. Ras, ►M20  ten minste vermeld in Latijns schrift ◄

6. Categorie

7. Producerend land

▼M4

8. Opgegeven netto- of brutogewicht of opgegeven aantal zaden.

▼M6

8a. Wanneer het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat worden gebruikt, de vermelding van de aard van het toevoegingsmiddel, alsmede de verhouding, bij benadering, tussen het gewicht der zuivere zaden en het totaalgewicht.

▼M20

9. Bij rassen die hybriden of ingeteelde stammen zijn:

 voor basiszaad waarvan de hybride of ingeteelde stam waartoe het zaad behoort, officieel aanvaard is overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 70/457/EEG van de Raad:

 de naam van deze kruisingspartner, waaronder het officieel is aanvaard, met of zonder verwijzing naar het uiteindelijke ras, waaraan, in geval van hybriden of ingeteelde stammen die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik als kruisingspartner voor de uiteindelijke rassen, het woord „kruisingspartner” wordt toegevoegd;

 voor basiszaad in andere gevallen:

 de naam van de kruisingspartner waartoe het basiszaad behoort, die in code mag worden gegeven, met daarbij een verwijzing naar het uiteindelijke ras, met of zonder vermelding van de functie (mannelijk of vrouwelijk), waaraan het woord „kruisingspartner” wordt toegevoegd;

 voor gecertificeerd zaad:

 de naam van het ras waartoe het zaad behoort, met daarbij het woord „hybride”.

10. Waar ten minste voor de kiemkracht nacontrole werd verricht, mogen de woorden „Nacontrole verricht … (maand en jaar)” en de voor deze nacontrole verantwoordelijke dienst worden vermeld. Deze gegevens mogen voorkomen op een officieel merkteken dat wordt geplakt op het officiële etiket.

Volgens de procedure van artikel 21 kunnen Lid-Staten worden vrijgesteld van de verplichting tot aanduiding van de botanische benaming voor afzonderlijke soorten en, in voorkomend geval, voor beperkte tijdvakken, indien is vastgesteld dat de nadelen van het voldoen aan deze verplichting groter zijn dan de voordelen die van het in de handel brengen van het zaad worden verwacht.

b) Voor zaadmengsels:

1. „Mengsel van …” (soorten) ►M20  of rassen ◄

2. Dienst die de sluiting heeft verricht en de Lid-Staat

3. Partijnummer

▼M9

3 bis. maand en jaar van de sluiting, op de volgende wijze aangegeven: „gesloten in …” (maand en jaar).

▼B

4. Soort, categorie, ras, alsmede producerend land van de samenstellende bestanddelen en hun gewichtsverhouding; ►M20  de namen van soorten en rassen moeten ten minste in Latijns schrift worden vermeld. ◄

5. Opgegeven netto- of brutogewicht ►M4  of opgegeven aantal zaden. ◄

▼M6

6. Wanneer het gewicht wordt vermeld en er korrelvormige bestrijdingsmiddelen, omhullingen of andere toevoegingsmiddelen in vaste staat worden gebruikt, de vermelding van de aard van het toevoegingsmiddel, alsmede de verhouding, bij benadering, tussen het gewicht der zuivere zaden en het totaalgewicht.

▼M7

7. Waar ten minste voor de kiemkracht van alle bestanddelen van het mengsel nacontrole werd verricht, mogen de woorden „Nacontrole verricht … (maand en jaar)” en de voor deze nacontrole verantwoordelijke dienst worden vermeld. Deze gegevens mogen voorkomen op een officieel merkteken dat wordt aangebracht op het officiële etiket.

▼M12

8. De vermelding: „Mag uitsluitend in de handel worden gebracht in …” (betrokken Lid-Staat).

▼B

B.    Minimumafmetingen

110 × 67 mm.

▼M20




BIJLAGE V

Etiket en document voor niet definitief goedgekeurd zaad dat is geoogst in een andere Lid-Staat

A.   Op het etiket te vermelden gegevens

 Voor de veldkeuring verantwoordelijke instantie en Lid-Staat of hun kenteken.

 Soort, ten minste aangegeven met de botanische benaming, eventueel in verkorte vorm en zonder de naam van de auteurs, in Latijns schrift.

 Ras, ten minste vermeld in Latijns schrift; voor rassen (ingeteelde stammen, hybriden) die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik als kruisingspartner voor hybriderassen, wordt het woord „kruisingspartner” toegevoegd.

 Categorie.

 Bij hybriderassen, de vermelding „hybride”.

 Referentienummer van het veld of van de partij.

 Opgegeven netto- of brutogewicht.

 De vermelding „Niet definitief goedgekeurd zaad”.

Volgens de procedure van artikel 21 kunnen Lid-Staten worden vrijgesteld van de verplichting tot aanduiding van de botanische benaming voor afzonderlijke soorten en, in voorkomend geval, voor beperkte tijdvakken, indien is vastgesteld dat de nadelen van het voldoen aan deze verplichting groter zijn dan de voordelen die van het in de handel brengen van het zaad worden verwacht.

B.   Kleur van het etiket

Grijs.

C.   Op het document te vermelden gegevens

 Instantie die het document afgeeft.

 Soort, ten minste aangegeven met de botanische benaming, eventueel in verkorte vorm en zonder de naam van de auteurs, in Latijns schrift.

 Ras, ten minste vermeld in Latijns schrift.

 Categorie.

 Referentienummer van het gebruikte zaad en naam van het land of de landen dat/die dit zaad heeft/hebben goedgekeurd.

 Referentienummer van het veld of van de partij.

 Oppervlakte die is beteeld voor de produktie van de bij het document behorende partij.

 Geoogste hoeveelheid zaad en aantal verpakkingen.

 Voor gecertificeerd zaad, het aantal generaties na het basiszaad.

 Verklaring dat bij de teelt waarvan het zaad afkomstig is aan de vastgestelde voorwaarden is voldaan.

 In voorkomend geval, de uitkomsten van een voorlopige analyse van het zaad.



( 1 ) PB no. 109 van 9.7.1964, blz. 1760/64.

( 2 ) PB L 252 van 28.9.1994, blz. 15. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2000/441/EG van de Commissie (PB L 176 van 15.7.2000, blz. 50).

( 3 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.