Publicatieblad |
NL Serie L |
2023/2831 |
15.12.2023 |
VERORDENING (EU) 2023/2831 VAN DE COMMISSIE
van 13 december 2023
betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 4,
Gezien Verordening (EU) 2015/1588 van de Raad van 13 juli 2015 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde soorten horizontale steunmaatregelen (1), en met name artikel 2, lid 1,
Na raadpleging van het Adviescomité inzake overheidssteun,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overheidsfinanciering die voldoet aan de criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vormt staatssteun en moet overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag bij de Commissie worden aangemeld. De Raad kan evenwel krachtens artikel 109 van het Verdrag categorieën steun vaststellen die van die aanmeldingsverplichting worden vrijgesteld. Overeenkomstig artikel 108, lid 4, van het Verdrag kan de Commissie verordeningen vaststellen betreffende die soorten staatssteun. Bij Verordening (EU) 2015/1588 heeft de Raad overeenkomstig artikel 109 van het Verdrag besloten dat de-minimissteun (d.w.z. steun die aan dezelfde onderneming over een bepaalde periode wordt toegekend en een bepaald vastgesteld bedrag niet overschrijdt) een van die soorten staatssteun kan zijn. Op basis daarvan wordt de-minimissteun geacht niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag te voldoen en valt deze steun bijgevolg niet onder de aanmeldingsprocedure. |
(2) |
De Commissie heeft het begrip steun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag in tal van besluiten verduidelijkt. De Commissie heeft ook haar beleid uiteengezet met betrekking tot een de-minimisplafond beneden hetwelk artikel 107, lid 1, van het Verdrag kan worden geacht niet van toepassing te zijn, eerst in haar mededeling inzake de-minimissteun (2) en vervolgens in haar Verordeningen (EG) nr. 69/2001 (3), (EG) nr. 1998/2006 (4) en (EU) nr. 1407/2013 (5). Deze verordening vervangt Verordening (EU) nr. 1407/2013 wanneer deze vervalt. |
(3) |
Gelet op de ervaring die opgedaan is bij de toepassing van Verordening (EU) nr. 1407/2013, is het passend het plafond voor de-minimissteun die één onderneming gedurende een periode van drie jaar per lidstaat mag ontvangen, te verhogen tot 300 000 EUR. Dit plafond weerspiegelt de inflatie sinds de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 1407/2013 en de verwachte ontwikkelingen tijdens de geldigheidsduur van deze verordening. Het plafond is noodzakelijk om te garanderen dat onder deze verordening vallende maatregelen kunnen worden geacht het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig te beïnvloeden en de mededinging niet te vervalsen of dreigen te vervalsen. |
(4) |
Een onderneming is, voor de toepassing van de mededingingsregels van het Verdrag, elke entiteit, of het nu een natuurlijke persoon of rechtspersoon is, die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd (6). Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verduidelijkt dat een entiteit “met zeggenschapsdeelnemingen in een vennootschap” die “die zeggenschap […] daadwerkelijk uitoefent door zich rechtstreeks of indirect met het bestuur ervan bezig te houden”, moet worden geacht deel te nemen aan de economische activiteit van die onderneming. De entiteit moet bijgevolg zelf als een onderneming in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag worden aangemerkt (7). Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat alle entiteiten die (juridisch of feitelijk) onder de zeggenschap staan van dezelfde entiteit, als één onderneming moeten worden beschouwd (8). |
(5) |
Met het oog op rechtszekerheid en om de administratieve lasten te verlichten, moet deze verordening een duidelijke en limitatieve lijst van criteria verstrekken aan de hand waarvan kan worden bepaald wanneer twee of meer ondernemingen in dezelfde lidstaat als één onderneming moeten worden beschouwd. De Commissie heeft uit de vaststaande criteria voor het definiëren van “verbonden ondernemingen” in de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen (“kmo’s”) van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (9) en bijlage I bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (10) de criteria gekozen die dienstig zijn voor de toepassing van de voorliggende verordening. De criteria moeten, gelet op het toepassingsgebied van deze verordening, van toepassing zijn op zowel kmo’s als grote ondernemingen en moeten garanderen dat een groep verbonden ondernemingen voor de toepassing van de de-minimisregel als één enkele onderneming wordt beschouwd. Ondernemingen die afgezien van het feit dat elk van hen een rechtstreekse band met dezelfde overheidsinstantie of -instanties onderhoudt, geen banden met elkaar onderhouden, mogen niet als onderling verbonden worden behandeld. Zo wordt in het geval van ondernemingen die onder de zeggenschap van dezelfde overheidsinstantie of -instanties staan, rekening gehouden met de specifieke situatie waarin de ondernemingen een zelfstandige beslissingsbevoegdheid kunnen hebben. |
(6) |
Gezien de bijzondere regels die op de sectoren van de primaire productie, met name de primaire productie van landbouwproducten en de primaire productie van visserij-en aquacultuurproducten, van toepassing zijn, en gezien het risico dat steunbedragen onder het in deze verordening vastgestelde plafond niettemin aan de criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag kunnen voldoen, mag deze verordening niet op die sectoren van toepassing zijn. |
(7) |
Gelet op de overeenkomsten die bestaan tussen de verwerking en afzet van landbouwproducten en van niet-landbouwproducten, dient deze verordening te gelden voor de verwerking en afzet van landbouwproducten mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. In dat verband mogen noch activiteiten op landbouwbedrijven die nodig zijn om een product voor te bereiden voor de eerste verkoop (zoals het oogsten, maaien en dorsen van graan of het verpakken van eieren), noch de eerste verkoop aan wederverkopers of verwerkende bedrijven als verwerking of afzet worden beschouwd; deze verordening mag dus niet van toepassing zijn op die activiteiten. |
(8) |
Gezien de aard van de activiteiten op het gebied van de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten en de overeenkomsten tussen die activiteiten en andere verwerkings- en afzetactiviteiten, moet deze verordening eveneens van toepassing zijn op ondernemingen die actief zijn in de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Activiteiten op het landbouwbedrijf of aan boord die nodig zijn om een dier of een plant voor de eerste verkoop voor te bereiden, met inbegrip van versnijden, fileren of invriezen, noch de eerste verkoop aan wederverkopers of verwerkende bedrijven mogen in dit verband als verwerking of afzet worden beschouwd en deze verordening mag derhalve niet op die activiteiten van toepassing zijn. |
(9) |
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft bepaald dat de lidstaten, zodra de Unie een regeling voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijke marktordening in een bepaalde landbouwsector heeft vastgesteld, zich moeten onthouden van elke maatregel die daarvan zou afwijken of er inbreuk op zou maken (11). Daarom mag deze verordening niet van toepassing zijn op steun waarvan het bedrag wordt vastgesteld op basis van de prijs of de hoeveelheid afgenomen of op de markt gebrachte producten in de landbouwsector. Evenmin mag zij van toepassing zijn op steun waaraan de verplichting is gekoppeld om deze met primaire landbouwproducenten te delen. Deze beginselen gelden ook voor de visserij- en aquacultuursector. |
(10) |
Deze verordening mag niet van toepassing zijn op exportsteun of steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen of diensten. Met name mag zij niet van toepassing zijn op steun ter financiering van de oprichting en exploitatie van een distributienet in andere lidstaten of in derde landen. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft geoordeeld dat Verordening (EG) nr. 1998/2006 “niet alle steun [uitsluit] die gevolgen voor de uitvoer zou kunnen hebben […], maar enkel steun die, door de vorm waarin hij wordt toegekend, rechtstreeks ertoe strekt de verkopen in een andere staat te ondersteunen”. Voorts “is investeringssteun, op voorwaarde dat het beginsel en het bedrag ervan niet in een of andere vorm worden bepaald door de hoeveelheid uitgevoerde goederen, geen “steun voor werkzaamheden die verband houden met de uitvoer” in de zin van artikel 1, lid 1, punt d), van Verordening (EG) nr. 1998/2006 en valt hij dus niet binnen de werkingssfeer van die bepaling, zelfs niet indien met de aldus gesteunde investeringen exportproducten kunnen worden ontwikkeld” (12). Steun ter financiering van de kosten van deelneming aan handelsbeurzen of van studies of consultancydiensten die noodzakelijk zijn om een nieuw of een bestaand product op een nieuwe markt in een andere lidstaat of in een derde land te introduceren, is in de regel geen exportsteun. |
(11) |
De voor de toepassing van deze verordening in aanmerking te nemen periode van drie jaar moet op voortschrijdende grondslag worden beoordeeld. Bij elke nieuwe verlening van de-minimissteun moet het totale in de drie voorgaande jaren aan de-minimissteun verleende bedrag in aanmerking worden genomen. |
(12) |
Wanneer een onderneming actief is in een van de van het toepassingsgebied van deze verordening uitgesloten sectoren en ook actief is in andere sectoren of andere activiteiten verricht, moet deze verordening van toepassing zijn op die andere sectoren of activiteiten, mits de betrokken lidstaat, met gebruik van passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of een boekhoudkundige scheiding, ervoor zorgt dat de activiteiten in de uitgesloten sectoren geen de-minimissteun genieten. Hetzelfde beginsel moet gelden wanneer een onderneming actief is in sectoren waarvoor lagere de-minimisplafonds gelden. Indien een onderneming niet kan garanderen dat de activiteiten in sectoren waarvoor lagere de-minimisplafonds gelden, slechts tot die lagere plafonds de-minimissteun ontvangen, moet het laagste plafond gelden voor alle activiteiten van de onderneming. |
(13) |
Er moeten regels worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de maximale steunintensiteiten die in de relevante staatssteunverordeningen of besluiten van de Commissie zijn vastgesteld, niet kunnen worden omzeild. Er moeten ook duidelijke regels inzake cumulering worden vastgesteld. |
(14) |
Deze verordening sluit niet uit dat een maatregel mogelijk op andere dan de in deze verordening vastgestelde gronden niet als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag wordt beschouwd, bijvoorbeeld wanneer de maatregel voldoet aan het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie of wanneer geen overdracht van staatsmiddelen plaatsvindt. Met name centraal door de Commissie beheerde Uniefinanciering die niet direct of indirect onder de controle van de lidstaat staat, vormt geen staatssteun en hoeft niet in aanmerking te worden genomen wanneer wordt bepaald of het in deze verordening vastgestelde plafond wordt overschreden. |
(15) |
Deze verordening is niet van toepassing op alle situaties waarin een maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten niet beïnvloedt en de mededinging niet vervalst of dreigt te vervalsen. Er kunnen situaties zijn waarin een begunstigde goederen of diensten levert aan een beperkt gebied (bijvoorbeeld een insulaire regio of een ultraperifeer gebied) in een lidstaat en het niet waarschijnlijk is dat de begunstigde klanten van andere lidstaten aantrekt noch dat de maatregel meer dan een gering gevolg zal hebben voor de voorwaarden van grensoverschrijdende investeringen of vestigingen. Dergelijke maatregelen moeten per geval worden beoordeeld. |
(16) |
Met het oog op transparantie, gelijke behandeling en doelmatige monitoring mag deze verordening alleen van toepassing zijn op de-minimissteun waarvan het exacte bruto-subsidie-equivalent vooraf kan worden berekend zonder dat een risicoanalyse hoeft te worden uitgevoerd (“transparante de-minimissteun”). Een dergelijke precieze berekening is bijvoorbeeld mogelijk voor subsidies, rentesubsidies en belastingvrijstellingen waarvoor een maximum geldt, of voor andere instrumenten die in een maximum voorzien dat garandeert dat het desbetreffende plafond niet wordt overschreden. De vaststelling van een maximum betekent dat de lidstaat, zolang het precieze steunbedrag niet bekend is, moet aannemen dat het bedrag gelijk is aan het maximum voor de maatregel om te garanderen dat diverse steunmaatregelen samen het in deze verordening vastgestelde plafond niet overschrijden en om de regels inzake cumulering toe te passen. |
(17) |
Met het oog op transparantie, gelijke behandeling en correcte toepassing van het de-minimisplafond moeten alle lidstaten dezelfde berekeningsmethode toepassen om het totale bedrag aan verleende steun te berekenen. Om de berekening te vergemakkelijken, moeten steunbedragen die in een andere vorm dan een subsidie worden verleend, naar hun bruto-subsidie-equivalent worden omgerekend. Ter berekening van het bruto-subsidie-equivalent voor andere transparante soorten steun dan subsidies of voor in verschillende tranches uit te keren steun, moeten marktrentepercentages worden gebruikt die van toepassing zijn op het tijdstip dat dit soort steun wordt verleend. Om een eenvormige, transparante en eenvoudige toepassing van de staatssteunregels te bevorderen, moeten, voor de toepassing van deze verordening, de referentiepercentages die zijn vastgelegd overeenkomstig de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (13), als marktrentepercentages gelden. |
(18) |
Steun vervat in leningen, waaronder ook de-minimisrisicofinancieringssteun in de vorm van leningen, moet als transparante de-minimissteun worden beschouwd indien voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent de marktrentepercentages zijn gebruikt die van toepassing zijn op het tijdstip van de steunverlening. Om de behandeling van kleine, kortlopende leningen te vereenvoudigen, moet worden voorzien in een duidelijke regel, die gemakkelijk is toe te passen en die rekening houdt met zowel het bedrag als de looptijd van de lening. Leningen die zijn afgedekt door zekerheden ten belope van ten minste 50 % van het leningbedrag en die ten hoogste ofwel 1 500 000 EUR en een looptijd van vijf jaar ofwel 750 000 EUR en een looptijd van tien jaar betreffen, kunnen worden beschouwd als leningen met een bruto-subsidie-equivalent dat het de-minimisplafond niet overschrijdt. Dit is gebaseerd op de ervaring van de Commissie en houdt rekening met de inflatie sinds de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie en de geraamde evolutie van inflatie tijdens de geldigheidsduur van deze verordening. Gezien de moeilijkheden die zijn verbonden aan het bepalen van het bruto-subsidie-equivalent van steun die wordt verleend aan ondernemingen die misschien niet in staat zijn de lening terug te betalen (bijvoorbeeld omdat tegen de onderneming een collectieve insolventieprocedure loopt of omdat zij beantwoordt aan de criteria volgens het nationale recht om, op verzoek van haar schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen), mag deze regel niet op die ondernemingen van toepassing zijn. |
(19) |
Steun vervat in kapitaalinjecties wordt alleen als transparante de-minimissteun beschouwd indien het totale door de overheid ingebrachte bedrag het de-minimisplafond niet overschrijdt. Steun vervat in risicofinancieringsmaatregelen in de vorm van investeringen in aandelenkapitaal of hybride kapitaal, als bedoeld in de richtsnoeren inzake risicofinanciering (14), wordt alleen als transparante de-minimissteun beschouwd indien het met de betrokken maatregel verstrekte kapitaal onder het de-minimisplafond blijft. |
(20) |
Steun in de vorm van garanties, met inbegrip van de-minimisrisicofinancieringssteun in de vorm van garanties, moet als transparant worden beschouwd indien het bruto-subsidie-equivalent is berekend op basis van de safe-harbourpremies die in een mededeling van de Commissie voor het betrokken soort onderneming zijn vastgesteld (15). Deze verordening moet voorzien in duidelijke regels die rekening houden met zowel het bedrag van de onderliggende lening als met de looptijd van de garantie. Duidelijke regels moeten helpen bij het vereenvoudigen van de behandeling van kortlopende garanties ten behoeve van maximaal 80 % van een betrekkelijk kleine lening, waarbij verliezen evenredig en op dezelfde wijze worden geleden door de kredietgever en de garantiegever, en nettoterugvordering van de lening uit de door de kredietnemer verstrekte zekerheden de verliezen van de kredietgever en garantiegever evenredig vermindert. Deze regel mag niet gelden voor garanties voor onderliggende transacties die geen lening zijn, zoals garanties voor eigen-vermogenstransacties. Op basis van de ervaring van de Commissie en gelet op de inflatie die sinds de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 1407/2013 heeft plaatsgevonden, en de geraamde ontwikkeling van de inflatie tijdens de geldigheidstermijn van deze verordening, moet de garantie worden beschouwd als een garantie met een bruto-subsidie-equivalent dat het de-minimisplafond niet overschrijdt, wanneer i) de garantie niet meer bedraagt dan 80 % van de onderliggende lening; ii) het garantiebedrag ten hoogste 2 250 000 UR bedraagt, en iii) de looptijd van de garantie ten hoogste vijf jaar bedraagt. Hetzelfde geldt indien i) de garantie niet meer dan 80 % van de onderliggende lening bedraagt; ii) het garantiebedrag ten hoogste 1 125 000 EUR bedraagt, en iii) de looptijd van de garantie ten hoogste tien jaar bedraagt. |
(21) |
Voorts kunnen de lidstaten voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent van garanties een methode gebruiken die bij de Commissie is aangemeld op grond van een andere op dat tijdstip toepasselijke verordening van de Commissie op het gebied van staatssteun en die door de Commissie is aanvaard als in overeenstemming zijnde met de garantiemededeling (16) of een mededeling ter vervanging daarvan. De lidstaten kunnen dit alleen doen indien de aanvaarde methode uitdrukkelijk is toegespitst op het soort garantie en het soort onderliggende transactie die in het kader van de toepassing van de onderhavige verordening in het geding zijn. |
(22) |
Wanneer de-minimissteun wordt verleend via financiële intermediairs, moeten de lidstaten erop toezien dat laatstgenoemden geen staatssteun ontvangen. Dit kan bijvoorbeeld i) door te eisen dat financiële intermediairs die een staatsgarantie genieten, een marktconforme premie betalen, of ii) door elk voordeel volledig aan de eindbegunstigden door te berekenen, of iii) door het de-minimisplafond en andere voorwaarden van deze verordening op het niveau van de intermediairs in acht te nemen. Om de behandeling van financiële intermediairs die de-minimissteunregelingen uitvoeren, te vereenvoudigen, moet deze verordening, wanneer de lidstaten gebruikmaken van optie iii), voorzien in een duidelijke en makkelijk toepasbare regel waarin rekening wordt gehouden met het totale bedrag van de leningen met de-minimissteun die de financiële intermediair in de loop van drie jaar heeft verleend. Op basis van de ervaring van de Commissie kunnen financiële intermediairs die gegarandeerde de-minimisleningen verstrekken en een mechanisme toepassen om het in de garantie vervatte voordeel aan de eindbegunstigden door te berekenen, worden geacht een bruto-subsidie-equivalent te ontvangen dat het de-minimisplafond niet overschrijdt, indien het totale portefeuillebedrag van gegarandeerde de-minimisleningen minder dan 10 miljoen EUR bedraagt of indien het totale portefeuillebedrag van gegarandeerde de-minimisleningen minder dan 40 miljoen EUR bedraagt en bestaat uit individuele de-minimisleningen van minder dan 100 000 EUR, mits de de-minimisregeling onder gelijke voorwaarden beschikbaar is voor financiële intermediairs die in de betrokken lidstaat actief zijn. |
(23) |
Bij aanmelding door een lidstaat moet de Commissie nagaan of een andere maatregel dan een subsidie, een lening, een garantie, een kapitaalinjectie, of een risicofinancieringsmaatregel in de vorm van een investering in aandelenkapitaal of hybride kapitaal, een belastingvrijstelling waarvoor een maximum geldt, of een ander instrument dat in een maximum voorziet, een bruto-subsidie-equivalent oplevert dat het de-minimisplafond niet overschrijdt en dus binnen het toepassingsgebied van deze verordening kan vallen. |
(24) |
Het is de plicht van de Commissie erop toe te zien dat de staatssteunregels worden nageleefd en overeenstemmen met het in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde beginsel van loyale samenwerking, De lidstaten moeten de vervulling van deze taak vergemakkelijken door de nodige instrumenten in te stellen om te waarborgen dat het totale bedrag aan de-minimissteun dat in het kader van de de-minimisregel aan één onderneming wordt verleend, het totale toelaatbare plafond niet overschrijdt. De lidstaten moeten de verleende steun monitoren om ervoor te zorgen dat het in deze verordening vastgestelde plafond niet wordt overschreden en de regels inzake cumulering worden nageleefd. Om aan die verplichting te voldoen, moeten de lidstaten uiterlijk vanaf 1 januari 2026 volledige informatie over de verleende de-minimissteun verstrekken in een centraal register op nationaal of EU-niveau, en controleren of door een nieuwe steunverlening het in deze verordening vastgestelde plafond niet wordt overschreden. Het centrale register zal de administratieve lasten voor ondernemingen helpen verminderen. Ondernemingen zullen op grond van deze verordening niet langer verplicht zijn om alle andere ontvangen de-minimissteun bij te houden en aan te geven, zodra het centrale register gegevens voor een periode van drie jaar bevat. Voor de toepassing van deze verordening wordt de controle op de naleving van het in deze verordening vastgestelde plafond in beginsel gebaseerd op de informatie in het centrale register. |
(25) |
Elke lidstaat kan een nationaal centraal register opzetten. Bestaande nationale centrale registers die aan de voorschriften van deze verordening voldoen, mogen verder worden gebruikt. De Commissie zal op het niveau van de Unie een centraal register opzetten dat vanaf 1 januari 2026 door de lidstaten kan worden gebruikt. |
(26) |
Aangezien administratieve lasten en regelgevingsbelemmeringen een probleem vormen voor de meeste kmo’s en de Commissie ernaar streeft de uit rapportageverplichtingen voortvloeiende lasten met 25 % te verminderen (17), moet elk centraal register zo worden opgezet dat de administratieve lasten worden verminderd. Goede administratieve praktijken, zoals die welke zijn vastgesteld in de verordening betreffende één digitale toegangspoort (18), kunnen worden gebruikt als referentie voor het opzetten en beheren van het centrale register op Unieniveau en van de nationale centrale registers. |
(27) |
Transparantieregels moeten zorgen voor een betere naleving van de regels, een sterkere verantwoordingsplicht, collegiale toetsing en uiteindelijk voor een doeltreffendere besteding van overheidsmiddelen. De bekendmaking van de naam van de begunstigde van de steun in een centraal register dient het rechtmatige belang van transparantie door het publiek te informeren over het gebruik van de middelen van de lidstaat. Het doet geen onnodige afbreuk aan het recht van begunstigden op bescherming van hun persoonsgegevens, mits de bekendmaking in het centrale register van persoonsgegevens in overeenstemming is met de Unieregels inzake gegevensbescherming (19). De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om specifieke vermeldingen te pseudonimiseren wanneer dat nodig is om te voldoen aan de Unieregels inzake gegevensbescherming. |
(28) |
In deze verordening moet een reeks voorwaarden worden vastgesteld waaronder onder deze verordening vallende maatregelen worden geacht het handelsverkeer tussen de lidstaten niet te beïnvloeden en de mededinging niet te vervalsen of dreigen te vervalsen. Daarom moet deze verordening ook van toepassing zijn op steun die vóór haar inwerkingtreding is verleend, indien aan alle daarin vervatte voorwaarden is voldaan. Evenzo moet tussen 1 januari 2014 en 31 december 2023 verleende steun die voldoet aan de criteria van Verordening (EU) nr. 1407/2013, worden beschouwd als vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag. |
(29) |
Aangezien het staatssteunbeleid geregeld moet worden herzien, moet de geldigheidsduur van deze verordening worden beperkt. |
(30) |
Ingeval de geldigheidsduur van deze verordening verstrijkt zonder dat deze is verlengd, moeten de lidstaten voor onder deze verordening vallende de-minimissteun beschikken over een aanpassingsperiode van zes maanden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Toepassingsgebied
1. Deze verordening is van toepassing op steun die aan ondernemingen wordt verleend in alle sectoren, met uitzondering van:
a) |
steun verleend aan ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van visserij- en aquacultuurproducten; |
b) |
steun verleend aan ondernemingen die actief zijn in de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten, wanneer het steunbedrag wordt vastgesteld op basis van de prijs of de hoeveelheid aangekochte of op de markt gebrachte producten; |
c) |
steun verleend aan ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten; |
d) |
steun verleend aan ondernemingen die actief zijn in de sector verwerking en afzet van landbouwproducten, in een van de volgende situaties:
|
e) |
steun verleend voor activiteiten die verband houden met de uitvoer naar derde landen of lidstaten, namelijk steun die direct aan de uitgevoerde hoeveelheden is gerelateerd, steun voor de oprichting en exploitatie van een distributienet of steun voor andere lopende uitgaven in verband met activiteiten op het gebied van uitvoer; |
f) |
steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen en diensten. |
2. Wanneer een onderneming actief is in een van de in lid 1, punt a), b), c) of d), bedoelde sectoren en ook actief is in een of meer van de andere sectoren die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, of andere activiteiten verricht die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, is deze verordening van toepassing op steun die voor laatstgenoemde sectoren of activiteiten wordt verleend, mits de betrokken lidstaat er door gebruik van passende middelen, zoals een scheiding van activiteiten of een boekhoudkundige scheiding, voor zorgt dat de activiteiten in de sectoren die van het toepassingsgebied van deze verordening zijn uitgesloten, niet in aanmerking komen voor de overeenkomstig deze verordening verleende de-minimissteun.
Artikel 2
Definities
1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a) |
“landbouwproducten”: de in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten, met uitzondering van de visserij- en aquacultuurproducten die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (20) vallen; |
b) |
“primaire landbouwproductie”: de productie van in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten van de bodem en van de veehouderij, zonder verdere bewerking die de aard van deze producten wijzigt; |
c) |
“verwerking van landbouwproducten”: een bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat nog steeds een landbouwproduct is, met uitzondering van activiteiten op landbouwbedrijven die nodig zijn om een plantaardig of dierlijk product voor de eerste verkoop voor te bereiden; |
d) |
“afzet van landbouwproducten”: het in voorraad hebben of uitstallen van een landbouwproduct met het oog op verkoop, te koop aanbieden, leveren of op enige andere wijze verhandelen, met uitzondering van de eerste verkoop door een primaire producent aan wederverkopers of verwerkingsbedrijven en alle activiteiten waarmee een product voor een dergelijke eerste verkoop wordt voorbereid; verkoop door een primaire producent aan eindverbruikers wordt als afzet van landbouwproducten beschouwd indien die verkoop plaatsvindt in daarvoor bestemde afzonderlijke lokalen; |
e) |
“visserij- en aquacultuurproducten”: de producten als omschreven in artikel 5, punten a) en b), van Verordening (EU) nr. 1379/2013; |
f) |
“primaire productie van visserij- en aquacultuurproducten”: alle activiteiten in verband met het vissen, kweken of kweken van aquatische organismen, alsmede activiteiten op het landbouwbedrijf of aan boord die nodig zijn om een dier of plant voor de eerste verkoop voor te bereiden, met inbegrip van versnijden, fileren of invriezen, en de eerste verkoop aan wederverkopers of verwerkers; |
g) |
“verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten”: alle handelingen, met inbegrip van hantering, behandeling en verwerking, die worden verricht na het tijdstip van aanlanding — of de oogst in het geval van aquacultuur — die resulteren in een verwerkt product, alsook de distributie daarvan; |
h) |
“financieel intermediair”: een financiële instelling, ongeacht de vorm en eigendomsstructuur ervan, die handelt met winstoogmerk; openbare stimuleringsbanken of -instellingen worden niet geacht onder die definitie te vallen wanneer zij optreden als steunverlenende autoriteiten en er geen kruissubsidiëring plaatsvindt van de activiteiten die op eigen risico en voor eigen rekening worden ondernomen. |
2. Onder “één onderneming” worden voor de toepassing van deze verordening verstaan alle ondernemingen die ten minste één van de volgende banden met elkaar onderhouden:
a) |
één onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming; |
b) |
één onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan; |
c) |
één onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met die onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming; |
d) |
één onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van die onderneming. |
Ondernemingen die via een of meer andere ondernemingen een van de in de punten a) tot en met d) bedoelde banden onderhouden, worden ook als één onderneming beschouwd.
Artikel 3
De-minimissteun
1. Steunmaatregelen worden geacht niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag te voldoen, en zijn derhalve niet onderworpen aan de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag, indien zij voldoen aan de voorwaarden die in deze verordening zijn vastgesteld.
2. Het totale bedrag aan de-minimissteun dat per lidstaat aan één onderneming wordt verleend, ligt niet hoger dan 300 000 EUR over een periode van drie jaar.
3. De de-minimissteun wordt geacht te zijn verleend op het tijdstip waarop de onderneming overeenkomstig de toepasselijke nationale wet- en regelgeving een wettelijke aanspraak op de steun verwerft, ongeacht de datum waarop de de-minimissteun aan de onderneming wordt betaald.
4. Het in lid 2 vastgestelde plafond is van toepassing ongeacht de vorm van de de-minimissteun of het daarmee nagestreefde doel en ongeacht of de door de lidstaat verleende steun geheel of ten dele wordt gefinancierd uit middelen van Unie-oorsprong.
5. Voor de toepassing van het in lid 2 vastgestelde plafond wordt steun als een subsidiebedrag uitgedrukt. Alle bedragen die worden gebruikt, zijn brutobedragen vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. Wanneer steun in een andere vorm dan een subsidie wordt verleend, is het steunbedrag het bruto-subsidie-equivalent van de steun.
6. Van steun die in tranches wordt uitgekeerd, wordt door discontering de waarde op het tijdstip van de verlening ervan berekend. De rentevoet die bij discontering wordt gehanteerd, is de disconteringsvoet die op het tijdstip van de steunverlening van toepassing is.
7. Wanneer het in lid 2 vastgestelde plafond door de toekenning van nieuwe de-minimisssteun zou worden overschreden, komt deze nieuwe steun niet in aanmerking voor het voordeel van deze verordening.
8. In het geval van fusies of overnames wordt alle de-minimissteun die voordien aan een van de fuserende ondernemingen is verleend, in aanmerking genomen om te bepalen of nieuwe de-minimissteun voor de nieuwe of de overnemende onderneming het in lid 2 vastgestelde plafond overschrijdt. De-minimissteun die vóór de fusie of overname rechtmatig is verleend, blijft rechtmatig.
9. Indien één onderneming in twee of meer afzonderlijke ondernemingen wordt gesplitst, wordt de vóór de splitsing verleende de-minimissteun toegerekend aan de onderneming die de steun genoot, hetgeen in beginsel de onderneming is die de activiteiten overneemt waarvoor de de-minimissteun werd gebruikt. Indien deze toerekening niet mogelijk is, wordt de de-minimissteun evenredig toegerekend op basis van de boekwaarde van het aandelenkapitaal van de nieuwe ondernemingen op het daadwerkelijke tijdstip van de splitsing.
Artikel 4
Berekening van het bruto-subsidie-equivalent
1. Deze verordening is alleen van toepassing op steun waarvan het bruto-subsidie-equivalent vooraf precies kan worden berekend zonder dat een risicoanalyse moet worden uitgevoerd (“transparante de-minimissteun”).
2. Steun vervat in subsidies of rentesubsidies wordt als transparante de-minimissteun beschouwd.
3. Steun vervat in leningen wordt als transparante de-minimissteun beschouwd indien:
a) |
tegen de begunstigde geen collectieve insolventieprocedure loopt en hij niet voldoet aan de criteria naar nationaal recht om, op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen. In het geval van grote ondernemingen verkeert de begunstigde in een situatie die vergelijkbaar is met een kredietrating van ten minste “B-”, en hetzij |
b) |
voor de lening zekerheden zijn gesteld van ten minste 50 % van de lening en het een lening betreft van hetzij 1 500 000 EUR met een looptijd van vijf jaar hetzij 750 000 EUR met een looptijd van tien jaar; indien een lening wordt toegekend voor een bedrag dat lager ligt dan die bedragen of wordt toegekend voor een looptijd van minder dan respectievelijk vijf jaar of tien jaar, wordt het bruto-subsidie-equivalent van die lening berekend als een overeenkomstig deel van het desbetreffende in artikel 3, lid 2, van deze verordening vastgestelde plafond, hetzij |
c) |
het bruto-subsidie-equivalent is berekend op basis van het referentiepercentage dat van toepassing is op het tijdstip van de steunverlening. |
4. Steun vervat in kapitaalinjecties wordt alleen als transparante de-minimissteun beschouwd indien het totale door de overheid ingebrachte bedrag het in artikel 3, lid 2, neergelegde plafond niet overschrijdt.
5. Steun vervat in risicofinancieringsmaatregelen in de vorm van investeringen in aandelenkapitaal of hybride kapitaal wordt alleen als transparante de-minimissteun beschouwd indien het aan één onderneming verstrekte kapitaal het in artikel 3, lid 2, vastgestelde plafond niet overschrijdt.
6. Steun vervat in garanties wordt als transparante de-minimissteun beschouwd indien:
a) |
tegen de begunstigde geen collectieve insolventieprocedure loopt en hij niet voldoet aan de criteria naar nationaal recht om, op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen. In het geval van grote ondernemingen verkeert de begunstigde in een situatie die vergelijkbaar is met een kredietrating van ten minste “B-”, en hetzij |
b) |
de garantie op geen enkel moment meer dan 80 % van de onderliggende lening bedraagt, verliezen evenredig en op dezelfde wijze worden geleden door de kredietgever en de garantiegever, nettoterugvordering van de lening uit de door de kredietnemer verstrekte zekerheden de verliezen van de kredietgever en garantiegever evenredig vermindert, en hetzij het garantiebedrag 2 250 000 EUR en de looptijd van de garantie vijf jaar bedraagt, of het garantiebedrag 1 125 000 EUR en de looptijd van de garantie tien jaar bedraagt, indien het garantiebedrag lager ligt dan die bedragen of de garantie wordt toegekend voor een periode van minder dan respectievelijk vijf of tien jaar, wordt het bruto-subsidie-equivalent van die garantie berekend als een overeenkomstig deel van het desbetreffende in artikel 3, lid 2, vastgestelde plafond, hetzij |
c) |
het bruto-subsidie-equivalent is berekend op basis van de safe-harbourpremies die in een mededeling van de Commissie zijn vastgesteld, of |
d) |
voordat zij ten uitvoer wordt gelegd,
|
7. Steun die wordt ontvangen door een financieel intermediair die een of meer de-minimissteunregelingen uitvoert en die onder gelijke voorwaarden beschikbaar is voor financiële intermediairs die in de betrokken lidstaat actief zijn, wordt als transparante de-minimissteun beschouwd indien:
a) |
de financieel intermediair het via de staatsgaranties ontvangen voordeel doorgeeft aan de begunstigden door deze ondernemingen nieuwe niet-achtergestelde leningen te verstrekken met lagere rentetarieven of lagere zekerheidsvereisten en elke garantie niet meer dan 80 % van de onderliggende lening bedraagt, en |
b) |
de gegarandeerde de-minimisleningen worden verstrekt aan begunstigden die in een situatie verkeren die vergelijkbaar is met een kredietrating van ten minste “B-” en het totaalbedrag van die leningen:
|
Indien een financieel intermediair minder dan 10 miljoen EUR aan de-minimisleningen heeft als bepaald in punt b), i), of minder dan 40 miljoen EUR als bepaald in punt b), ii), wordt het aan elk bedrag toe te rekenen bruto-subsidie-equivalent berekend als een overeenkomstig deel van het desbetreffende in artikel 3, lid 2, van deze verordening vastgestelde plafond.
8. Steun vervat in andere instrumenten wordt als transparante de-minimissteun beschouwd indien het instrument voorziet in een maximum dat garandeert dat het desbetreffende in artikel 3, lid 2, van deze verordening neergelegde plafond niet wordt overschreden.
Artikel 5
Cumulering
1. Overeenkomstig deze verordening verleende de-minimissteun mag worden gecumuleerd met de-minimissteun die overeenkomstig Verordening (EU) 2023/2832 van de Commissie (21) wordt verleend.
2. De-minimissteun die overeenkomstig deze verordening wordt verleend, mag worden gecumuleerd met de-minimissteun die overeenkomstig Verordeningen (EU) nr. 1408/2013 (22) en (EU) nr. 717/2014 (23) van de Commissie wordt verleend, tot het in artikel 3, lid 2, van deze verordening vastgestelde plafond.
3. Overeenkomstig deze verordening verleende de-minimissteun wordt niet gecumuleerd met staatssteun ten behoeve van dezelfde in aanmerking komende kosten of met staatssteun voor dezelfde risicofinancieringsmaatregel indien door deze cumulering de hoogste steunintensiteit die of het hoogste steunbedrag dat in de specifieke omstandigheden van elke zaak is bepaald door een groepsvrijstellingsverordening of een besluit van de Commissie wordt overschreden. De-minimissteun die niet wordt verleend voor of kan worden toegewezen aan specifieke in aanmerking komende kosten, mag worden gecumuleerd met andere staatssteun die wordt verleend op grond van een groepsvrijstellingsverordening of een besluit van de Commissie.
Artikel 6
Monitoring en rapportage
1. De lidstaten zorgen ervoor dat met ingang van 1 januari 2026 informatie over verleende de-minimissteun wordt geregistreerd in een centraal register op nationaal of EU-niveau. Het centraal register bevat de identificatie van de begunstigde, het steunbedrag, de toekenningsdatum, de steunverlenende autoriteit, het steuninstrument en de betrokken sector op basis van de statistische classificatie van economische activiteiten in de Unie (“NACE-classificatie”). Het centrale register wordt zo opgezet dat de informatie gemakkelijk toegankelijk is voor het publiek en dat tegelijkertijd de EU-regels inzake gegevensbescherming worden nageleefd, onder meer door, indien nodig, specifieke vermeldingen te pseudonimiseren.
2. De lidstaten registreren in het centraal register de in lid 1 bedoelde informatie over door een autoriteit in de betrokken lidstaat verleende de-minimissteun uiterlijk twintig werkdagen na de verlening van de steun. Deze informatie over de-minimissteun die is ontvangen door financiële intermediairs die de-minimissteunregelingen uitvoeren, wordt geregistreerd binnen twintig werkdagen na ontvangst van het verslag overeenkomstig lid 5. De lidstaten nemen passende maatregelen om de juistheid van de gegevens in het centraal register te waarborgen.
3. De lidstaten houden een register van de geregistreerde informatie over de-minimissteun bij gedurende tien jaar vanaf de datum waarop de steun is verleend.
4. Een lidstaat verleent pas nieuwe de-minimissteun overeenkomstig deze verordening nadat hij zich ervan heeft vergewist dat de nieuwe de-minimissteun het totale bedrag aan de-minimissteun dat aan de betrokken onderneming is verleend, niet zodanig doet toenemen dat het in artikel 3, lid 2, van deze verordening vastgestelde plafond wordt overschreden, en dat aan alle in deze verordening vastgestelde voorwaarden is voldaan.
5. Voor de toepassing van lid 1 rapporteren financiële intermediairs die de-minimissteunregelingen uitvoeren, aan de lidstaat elk kwartaal binnen tien dagen na het einde van het betrokken kwartaal het totale bedrag dat zij aan de-minimissteun hebben ontvangen. De toekenningsdatum is de laatste dag van een kwartaal.
6. Lidstaten die een centraal register op nationaal niveau gebruiken, dienen uiterlijk op 30 juni van elk jaar geaggregeerde gegevens in over de in het voorgaande jaar verleende de-minimissteun. De geaggregeerde gegevens bevatten het aantal begunstigden, het totale bedrag van de verleende de-minimissteun en het totale bedrag aan de-minimissteun per sector (aan de hand van de “NACE-classificatie”). Gegevens worden voor de eerste maal ingediend voor de-minimissteun die in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2026 is verleend. De lidstaten kunnen bij de Commissie verslag uitbrengen over eerdere perioden indien de geaggregeerde gegevens beschikbaar zijn.
7. De betrokken lidstaat verstrekt de Commissie op haar schriftelijk verzoek binnen twintig werkdagen, of binnen de langere termijn die in het verzoek is vastgesteld, alle informatie die de Commissie nodig acht om te kunnen nagaan of aan de voorwaarden van deze verordening is voldaan, en met name het totale bedrag aan de-minimissteun in de zin van deze verordening en andere de-minimisverordeningen dat een onderneming heeft ontvangen.
Artikel 7
Overgangsbepalingen
1. Deze verordening is van toepassing op vóór haar inwerkingtreding verleende steun indien de steun aan alle in deze verordening vervatte voorwaarden voldoet.
2. Alle individuele de-minimissteun die tussen 1 januari 2014 en 31 december 2023 werd verleend en die aan de voorwaarden van Verordening (EU) nr. 1407/2013 voldoet, wordt geacht niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag te voldoen en is bijgevolg vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.
3. Na het verstrijken van de geldigheidsduur van deze verordening kan de-minimissteun die voldoet aan de voorwaarden van deze verordening, nog gedurende zes maanden geldig worden verleend.
4. Totdat het centraal register is opgezet en een periode van drie jaar bestrijkt, stelt een lidstaat die voornemens is overeenkomstig deze verordening de-minimissteun aan een onderneming te verlenen, de onderneming schriftelijk of elektronisch in kennis van het steunbedrag, uitgedrukt als bruto-subsidie-equivalent, en van het de-minimiskarakter ervan, waarbij hij rechtstreeks naar deze verordening verwijst. Wanneer overeenkomstig deze verordening op basis van een regeling de-minimissteun wordt verleend aan verschillende ondernemingen en in het kader van die regeling aan die ondernemingen uiteenlopende bedragen aan individuele steun worden verleend, kan de betrokken lidstaat ervoor kiezen zijn verplichting na te komen door de ondernemingen een bedrag mee te delen dat overeenstemt met het maximale steunbedrag dat in het kader van de regeling kan worden toegekend. In dergelijke gevallen wordt het vaste bedrag gebruikt om te bepalen of het in artikel 3, lid 2, van deze verordening vastgestelde plafond wordt nageleefd. Voordat de lidstaat de steun verleent, verlangt hij van de betrokken onderneming een schriftelijke of elektronische verklaring over alle andere onder deze verordening of andere de-minimisverordeningen vallende de-minimissteun die deze onderneming gedurende een periode van drie jaar heeft ontvangen.
Artikel 8
Inwerkingtreding en toepassingsperiode
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.
Zij is van toepassing tot en met 31 december 2030.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 december 2023.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 248 van 24.9.2015, blz. 1.
(2) Mededeling van de Commissie inzake de-minimissteun (PB C 68 van 6.3.1996, blz. 9).
(3) Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun (PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30).
(4) Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun (PB L 379 van 28.12.2006, blz. 5).
(5) Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 1).
(6) Arrest van het Hof van Justitie van 10 januari 2006, Cassa di Risparmio di Firenze e.a., C-222/04, ECLI:EU:C:2006:8, punt 107.
(7) Ibid., punten 112 en 113.
(8) Arrest van het Hof van Justitie van 13 juni 2002, Nederland/Commissie, C-382/99, ECLI:EU:C:2002:363.
(9) Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).
(10) Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).
(11) Arrest van het Hof van Justitie van 12 december 2002, Frankrijk/Commissie, C-456/00, ECLI:EU:C:2002:753, punt 31.
(12) Arrest van het Hof van Justitie van 28 februari 2018, ZPT AD, C-518/16, ECLI:EU:C:2018:126, punten 55 en 56.
(13) Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6).
(14) Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen (PB C 508 van 16.12.2021, blz. 1).
(15) Bijvoorbeeld de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (PB C 155 van 20.6.2008, blz. 10).
(16) Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (PB C 155 van 20.6.2008, blz. 10).
(17) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Steunpakket voor kleine en middelgrote ondernemingen (COM(2023) 535 final).
(18) Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot oprichting van één digitale toegangspoort voor informatie, procedures en diensten voor ondersteuning en probleemoplossing en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1).
(19) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1); Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
(20) Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).
(21) Verordening (EU) 2023/2832 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PB L, 2023/2832, 15.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2832/oj).
(22) Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 9).
(23) Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PB L 190 van 28.6.2014, blz. 45).
ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2831/oj
ISSN 1977-0758 (electronic edition)