Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG betreffende havenstaatcontrole. /* COM/2012/0129 final - 2012/0062 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL Het Verdrag betreffende Maritieme arbeid (MLC)
van 2006 is op 23 februari 2006 in Genève nagenoeg met eenparigheid van stemmen
door de IAO aangenomen. Het is van toepassing op de internationale scheepvaart
en heeft betrekking op belangrijke kwesties, zoals de minimumvereisten voor
zeevarenden om aan boord van een schip te mogen werken (titel I van het MLC),
de arbeidsvoorwaarden (titel II), huisvesting, recreatievoorzieningen, voeding
en catering (titel III), de bescherming van de gezondheid, medische zorg,
welzijn en sociale zekerheid (titel IV), en de naleving en handhaving (titel V)
om correcte werk- en leefomstandigheden aan boord van schepen te waarborgen.
Het verdrag voorziet ook in procedures voor de tenuitvoerlegging van deze
bepalingen. Het verdrag kan worden beschouwd als het eerste maritieme
arbeidswetboek voor de meer dan 1,2 miljoen zeevarenden en alle reders en
scheepvaartlanden in de wereld. De EU-lidstaten en
de Commissie hebben de totstandkoming van het IAO-verdrag van meet af aan
ondersteund. De EU onderschrijft de doelstelling van het MLC om op wereldschaal
gelijke concurrentievoorwaarden in de scheepvaart tot stand te brengen door de
vaststelling van gemeenschappelijke minimumnormen voor alle vlaggen en
zeevarenden. Bij Beschikking 2007/431/EG van 7 juni 2007 heeft de Raad de
lidstaten gemachtigd, in het belang van de Europese Gemeenschap, het Verdrag
van de Internationale Arbeidsorganisatie van 2006 betreffende maritieme arbeid
te ratificeren[1].
Een aantal lidstaten hebben het verdrag reeds geratificeerd (Bulgarije, Spanje,
Luxemburg, Denemarken, Letland en Nederland); in een aantal andere lidstaten
gebeurt dat binnenkort. De nationale wetgevingen van de lidstaten bieden in het
algemeen een betere en meer gedetailleerde bescherming dan de IAO-normen. Om de
samenhang tussen de internationale en nationale normen te handhaven en het
verdrag te ratificeren, moet vooraf een uitgebreide en tijdrovende screening
van de nationale wetgevingen worden uitgevoerd. Tot dusver hebben
22 landen, die meer dan 45% van de wereldwijde tonnage vertegenwoordigen, het
MLC geratificeerd terwijl 30 ratificaties en 33% van de wereldvloot vereist
zijn om het MLC in werking te doen treden. Voorts heeft de EU
Richtlijn 2009/13/EG van de Raad van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van
de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap
(ECSA) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) inzake het Verdrag
betreffende maritieme arbeid van 2006 en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG[2] aangenomen. Richtlijn
2009/13/EG is een opmerkelijk resultaat van het sectoraal sociaal overleg. Daartoe dienen de
lidstaten onder meer Richtlijn 2009/13/EG toe te passen bij de uitoefening van
hun bevoegdheden als vlaggenstaat. Middels Richtlijn 2009/13/EG is de Europese
regelgeving in overeenstemming gebracht met de internationale normen van het
MLC. In de richtlijn zijn de relevante bepalingen van het MLC betreffende de
rechten van zeevarenden van de voornoemde titels I, II, III en IV opgenomen. De Europese
sociale partners, die de overeenkomst ten uitvoer wensen te leggen door middel
van een besluit van de Raad op basis van artikel 155 VWEU, zijn echter niet
bevoegd om in hun overeenkomst de handhavingsregels van titel V op te nemen en
hebben de Commissie gevraagd de nodige stappen te nemen. Dat is het doel van
dit initiatief inzake de verantwoordelijkheden van havenstaten. Dit initiatief
past binnen het EU-beleid inzake de maritieme beroepen. Zoals gesteld in de
mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees
Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Strategische
doelstellingen en aanbevelingen voor het zeevervoersbeleid van de EU tot
2018"[3],
wenst de EU de belangstelling van de Europeanen voor zeevaartberoepen aan te
wakkeren door een aantal initiatieven van de Commissie, de lidstaten en de
sector zelf. De tenuitvoerlegging van het MLC, waardoor de leef- en
werkomstandigheden aan boord van schepen aanzienlijk zullen verbeteren, sluit
perfect aan bij die doelstelling. In de mededeling wordt benadrukt dat de
overeenkomst tussen de sociale partners van de EU over de tenuitvoerlegging van
de essentiële elementen van dit verdrag aantoont dat hiervoor binnen de sector brede
steun bestaat en dat de EU en haar lidstaten derhalve dienen te streven naar: - de snelle
bekrachtiging van het MLC door de lidstaten en de spoedige goedkeuring van het
voorstel van de Commissie, dat gebaseerd is op de overeenkomst tussen de
sociale partners om de kernelementen ervan in de EU-wetgeving om te zetten; - de efficiënte
handhaving van de nieuwe regels door middel van passende maatregelen, inclusief
de vereisten inzake vlaggen- en havenstaatcontrole[4]. In het Witboek
"stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte – werken aan een
concurrerend en zuinig vervoerssysteem"[5]
wordt gewezen op het belang van een sociale agenda voor het zeevervoer om de
aantrekkelijkheid van het zeevaartberoep te vergroten en de veiligheid te
verbeteren. In het begeleidend werkdocument bij het Witboek wordt een voorstel
voor een effectieve handhaving van het MLC aangekondigd. Dit voorstel is nauw verbonden met het
voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende
de verantwoordelijkheden van de vlaggenstaat met betrekking tot de handhaving
van Richtlijn 2009/13/EG. 1.1. Het Verdrag betreffende
maritieme arbeid De scheepvaart
wordt vaak en ook door de IAO expliciet de eerste sector met een mondiale
dimensie genoemd. Dat vergt een passende internationale regelgevende aanpak met
mondiale normen die voor de hele sector gelden. Het MLC is in 2006 goedgekeurd en biedt alle
zeevarenden, ongeacht hun nationaliteit en de vlag van het schip, uitgebreide
rechten en bescherming. Het MLC beoogt enerzijds degelijke
arbeidsomstandigheden voor zeevarenden en anderzijds een eerlijke concurrentie
tussen reders. Het verdrag beschrijft de verschillende aspecten van de goede
arbeidsomstandigheden waar zeevarenden recht op hebben en is bedoeld om in de
hele wereld te worden toegepast, gemakkelijk te begrijpen, actualiseerbaar en
wordt op uniforme wijze gehandhaafd. Het is bedoeld als mondiaal instrument en
moet de "vierde pijler" worden van het internationale regelgevende
stelsel voor een hoogwaardige scheepvaart als aanvulling op de drie belangrijke
verdragen van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO): het Internationaal
Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS), het Internationaal
Verdrag betreffende de normen inzake certificering, opleiding en wachtdiensten
(STCW) en het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door
schepen (MARPOL). Het MLC bevat vier
titels inzake de rechten van zeevarenden: titel 1 betreffende de
minimumvereisten om als zeevarende op een schip te mogen werken; titel 2 inzake
de arbeidsvoorwaarden; titel 3 betreffende huisvesting, recreatievoorzieningen,
voeding en catering; titel 4 inzake de bescherming van de gezondheid, medische
zorg, welzijn en sociale zekerheid. Daarnaast voorziet titel 5 van het MLC in
mechanismen om het toezicht op de verschillende niveaus te verbeteren: het
schip, de rederij, de vlaggenstaat, de havenstaat, de staten die werknemers
leveren en het IAO-systeem voor een mondiale en uniforme naleving en controle.
Naast een degelijke regelgeving was er immers behoefte aan een beter controle-
en handhavingssysteem om komaf te maken met schepen die niet aan de normen
inzake veiligheid, beveiliging en milieubescherming voldoen. Daarom moet de EU er via de vlaggen- en
havenstaatcontrole voor zorgen dat de toepasselijke maritieme arbeidsnormen van
het MLC aan boord van alle schepen die een haven in de EU aandoen, worden
nageleefd, ongeacht de nationaliteit van hun bemanning. De handhaving van de MLC-normen via de
vlaggenstaat- en havenstaatcontrole is tevens een manier om de strijd aan te
gaan tegen sociale dumping, waardoor de arbeidsomstandigheden aan boord
verslechteren en reders die correcte arbeidsvoorwaarden hanteren en de
IAO-regels naleven, worden benadeeld. 1.2. De verantwoordelijkheden van
MLC-havenstaten De
verantwoordelijkheid om te waarborgen dat een schip in overeenstemming is met
de bepalingen van de relevante instrumenten berust bij de reders, de kapiteins
en de vlaggenstaten. In sommige vlaggenstaten worden die bepalingen echter niet
goed gehandhaafd. Zij komen hun verplichtingen op grond van de instrumenten van
internationaal recht vastgestelde niet na of zijn te laks bij de toepassing van
de scheepvaartnormen, waardoor sommige schepen een loopje nemen met de veiligheid,
mensenlevens in gevaar brengen en een bedreiging vormen voor het mariene
milieu. Om dit probleem aan te pakken zijn de havenstaatcontroles in het leven
geroepen. Havenstaten, als
systeem van gestandaardiseerde inspectieprocedures, zijn juridisch bevoegd voor
de schepen die hun havens aandoen en vormen een "veiligheidsnet" om
onveilige schepen te onderscheppen en er uiteindelijk voor te zorgen dat
dergelijke schepen verdwijnen. In die context is het belangrijk om een nauwe
samenwerking tot stand te brengen tussen vlaggen- en havenstaten. Op dit moment
worden reeds havenstaatcontroles uitgevoerd om de naleving af te dwingen van de
sociale normen op basis van de IAO-verdragen, met name in het Verdrag
betreffende minimumnormen op koopvaardijschepen van 1976 (IAO-verdrag nr. 147),
waarin wordt verwezen naar: - het Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973 (nr. 138); - het Verdrag betreffende de minimumleeftijd (arbeid op zee - herzien),
1936 (nr. 58); - het Verdrag betreffende de minimumleeftijd (arbeid op zee), 1920 (nr.
7); - het Verdrag betreffende de medische keuring (van zeevarenden), 1946
(nr. 73); - het Verdrag betreffende de preventie van ongevallen
(zeevarenden), 1970 (nr. 134) (artikelen 4 en 7); - het Verdrag betreffende accommodatie voor scheepsbemanningen
(herzien), 1949 (nr. 92); - het Verdrag betreffende de voeding en catering (voor
scheepsbemanningen), 1946 (nr. 68) (artikel 5); - het Verdrag betreffende bekwaamheidscertificaten voor
officieren, 1936 (nr. 53) (artikelen 3 en 4); - het Verdrag betreffende het wervingscontract van zeelieden, 1926 (nr.
22); - het Verdrag betreffende de repatriëring van zeevarenden, 1926 (nr.
23); - het verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van
vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, 1948 (nr. 87); - het Verdrag betreffende het recht zich te organiseren en
collectief te onderhandelen, 1949 (nr. 98). Deze verdragen
werden geconsolideerd in het MLC van 2006 maar zijn nog steeds van kracht
aangezien sommige partijen ze misschien nog steeds willen toepassen zonder het
MLC te ratificeren. Het MLC bevat
bepalingen inzake havenstaatcontrole en verplicht havenstaten de naleving van
de MLC-vereisten te controleren op schepen die havens van verdragpartijen
aandoen. Havenstaten vormen de tweede verdedigingslijn om het MLC te handhaven
en dragen bij tot het wegwerken van inbreuken in de scheepvaart. Het verdrag
bevat ook een "geen gunstiger behandelings"-clausule. Op grond van
die clausule dient elke verdragsluitende partij haar verantwoordelijkheden op
grond van het verdrag op dusdanige wijze uit te oefenen dat schepen die de vlag
voeren van een land dat het verdrag niet heeft geratificeerd, niet gunstiger
worden behandeld dan schepen met een vlag van een verdragspartij. Deze clausule
moet de uniformiteit op het gebied van inspecties bevorderen en bijdragen tot
gelijke en gezonde concurrentievoorwaarden in de scheepvaart. In de praktijk
voorziet het MLC in een specifieke en eenvoudige procedure. Een eerste
inspectie omvat een controle van de door de vlaggenstaat afgegeven documenten (het
maritieme-arbeidscertificaat en een verklaring betreffende de naleving van de
maritieme arbeidsregels) en een ronde op het schip om een beeld te krijgen
van de bemanning en de toestand van het schip, met inbegrip van de machinekamer
en de huisvesting, en na te gaan of de geldende normen worden nageleefd. Op
basis van het professioneel oordeel van de haveninspecteurs en hun eventuele
duidelijke indicaties dat het schip niet aan de internationale normen voldoet,
kunnen grondigere inspecties worden uitgevoerd, met name wanneer er sprake is
van tekortkomingen die volgens het MLC een duidelijk gevaar vormen voor de
veiligheid, de gezondheid of de bescherming van zeevarenden. Alle klachten
betreffende de omstandigheden aan boord worden grondig onderzocht en indien
nodig neemt de havenstaatinspecteur de nodige stappen. Indien nodig wordt het
schip aan de ketting gelegd tot passende corrigerende maatregelen zijn genomen. De IAO is, net als de IMO, een internationale
wetgever met mondiale invloed met een permanent stelstel van internationale
verdragen, regels, codes en aanbevelingen. Omdat de IAO geen rechtstreekse
autoriteit aan boord van schepen uitoefent was er behoefte aan aanvullende
regelgeving op EU- en nationaal niveau. 1.3 De huidige EU-wetgeving 1.3.1 Richtlijn 2009/16/EG
betreffende havenstaatcontrole[6] Op EU-niveau moet
Richtlijn 2009/16/EG het aantal inbreuken in de scheepvaart drastisch
terugdringen dankzij: a) een betere naleving van de internationale
en relevante EU-wetgeving op het gebied van de veiligheid op zee, maritieme
beveiliging, bescherming van het mariene milieu en de leef- en
werkomstandigheden aan boord van schepen, ongeacht onder welke vlag zij varen; b) het opstellen van gemeenschappelijke criteria
voor controle van schepen door de havenstaat en harmonisering van de inspectie-
en aanhoudingsprocedures, daarbij voortbouwend op de expertise en ervaringen in
het kader van het Memorandum van Parijs (MOU van Parijs[7]); c) in de Unie een havenstaatcontrolestelsel
toe te passen dat is gebaseerd op de inspecties die in de Unie en in het onder
het MOU van Parijs vallende gebied worden verricht, en dat ertoe strekt alle
schepen te inspecteren met een regelmaat die wordt bepaald door het
risicoprofiel van het betrokken schip, waarbij schepen met een hoger
risicoprofiel vaker en grondiger worden geïnspecteerd. 1.3.2 Richtlijn 2009/13/EG Na de overeenkomst tussen de EU en de sociale
partners zijn bepaalde normen van het MLC bij Richtlijn 2009/13/EG in het EU-recht
opgenomen. In de bijlage zijn de relevante elementen
opgenomen van de titels 1, 2, 3 en 4 van het MLC inzake de minimumvereisten om
aan boord van een schip te werken (medisch attest, minimumleeftijd, opleiding
en kwalificaties), de arbeidsvoorwaarden (arbeidsovereenkomsten zeevarenden,
repatriëring, vergoeding voor zeevarenden in geval van verlies of zinken van
het schip, bemanning, carrière en competentieontwikkeling en
werkgelegenheidsperspectieven voor zeevarenden), bepalingen inzake huisvesting,
recreatievoorzieningen, voeding en catering, bepalingen inzake de bescherming
van de gezondheid, medische zorg, welzijn en sociale zekerheid, met inbegrip
van de aansprakelijkheid van reders, en de toegang tot voorzieningen aan wal en
ten slotte bepalingen inzake klachtenprocedures aan boord. Tenzij uitdrukkelijk anders
bepaald, is Richtlijn 2009/13/EG van toepassing op alle schepen in particuliere
en overheidshanden waarmee doorgaans een economische activiteit wordt bedreven,
met uitzondering van schepen die worden gebruikt voor de visvangst of voor
soortgelijke doeleinden en traditioneel gebouwde schepen zoals dhows en jonken.
2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN
BELANGHEBBENDE PARTIJEN De EU-lidstaten hebben, samen met de
Commissie, die de coördinatie voor haar rekening nam, actief deelgenomen aan de
MLC-onderhandelingen. Alle lidstaten van de Europese Unie hebben het MLC in
2006 goedgekeurd. Tijdens een volwaardige openbare raadpleging
hebbende lidstaten en belanghebbenden in juni 2011 bovendien de kans gekregen
hun standpunten mee te delen. Er bleek een algemene consensus te bestaan
over de behoefte om de regelgeving inzake de vlaggen- en havenstaat te wijzigen
om de MLC-voorschriften te handhaven. De volgende specifieke effecten werden
benadrukt: de verbetering van de maritieme veiligheid, het verbeteren van de
kwaliteit van de scheepvaart, eerlijker concurrentie tussen reders uit de EU en
reders uit derde landen en tussen EU- en niet-EU-vlaggen. Belanghebbenden wezen tevens op de betere
arbeidsomstandigheden voor alle zeevarenden, namelijk zeevarenden uit de Unie
die op schepen onder een EU-vlag werken, zeevarenden uit de Unie die op schepen
onder de vlag van een derde land werken en, buiten de EU, zeevarenden van
buiten de Unie die aan boord van schepen uit derde landen varen. Ook de taskforce maritieme werkgelegenheid en
concurrentievermogen, een onafhankelijk orgaan dat in juli 2010 door
vicevoorzitter Siim Kallas is opgericht en dat zijn werkzaamheden in juni 2011
heeft afgerond met de publicatie van een rapport[8]
met beleidsaanbevelingen over de promotie van de beroepen in de zeevaart, heeft
aanbevolen het MLC te handhaven. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL 3.1 De inhoud van het voorstel 3.1.1 Wijziging van de richtlijn
betreffende havenstaatcontrole In Richtlijn
2009/16/EG wordt reeds naar het MLC (overweging 5) en de IAO-normen verwezen
(bijlage IV), maar de richtlijn moet worden geactualiseerd teneinde rekening te
houden met de nieuwe MLC-documenten en ‑regelingen. Derhalve wordt voorgesteld de richtlijn
betreffende havenstaatcontrole te wijzigen: - aan de door de inspecteurs te controleren
documenten worden het maritieme-arbeidscertificaat en de verklaring betreffende
de naleving van de maritieme arbeidsregels toegevoegd; - de inspecties worden uitgebreid met nieuwe
elementen (bv. dat voor elke zeevarende een door beide partijen ondertekende en
passende arbeidsovereenkomst is opgesteld en dat in die overeenkomst de
vereiste clausules zijn opgenomen); - de reikwijdte van de onderzoeken naar aanleiding
van klachten wordt uitgebreid en er wordt voorzien in een passende procedure. 3.1.2 Gedetailleerde toelichting van
het voorstel Artikel 1 bevat
alle wijzigingen die in Richtlijn 2009/16/EG moeten worden aangebracht om ze in
overeenstemming te brengen met de MLC-vereisten. Een aantal
artikelen van de huidige Richtlijn 2009/16/EG (artikelen 2 en 19) en de
bijlagen I; IV; V en X moeten worden aangevuld om enerzijds in de lijst van
internationale verdragen ook te verwijzen naar het MLC en anderzijds de nieuwe
documenten op grond van het MLC te vermelden, namelijk het
maritieme-arbeidscertificaat en de verklaring betreffende de naleving van de
maritieme arbeidsregels. Op inhoudelijk
vlak werden in het MLC specifieke procedures ingevoerd voor de behandeling van
klachten. Die procedures zijn niet helemaal identiek aan de bepalingen van
Richtlijn 2009/16/EG, die ook op andere dan sociale aangelegenheden van
toepassing zijn. Het is niet de bedoeling het huidige in Richtlijn 2009/16/EG
vastgestelde klachtensysteem te wijzigen, maar wel om dat aan te vullen met een
procedure die aangepast is aan klachten in verband met het MLC. Daartoe zijn in
het voorstel specifieke bepalingen opgenomen (artikel 1, lid 7). Voorts houden een aantal wijzigingen verband
met het feit dat Richtlijn 2009/16/EG de eerste keer wordt gewijzigd sinds de
inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Derhalve
moeten de nieuwe regels inzake gedelegeerde en uitvoeringshandelingen worden
opgenomen. 3.1.3 Toelichtende stukken bij de
aanmelding van omzettingsmaatregelen. Op basis van de
gezamenlijke politieke verklaringen (PB C 2011/369/2, PB C 2011/369/3)
onderzoekt de Commissie nu geval per geval of toelichtende stukken nodig zijn.
In het licht van het evenredigheidsbeginsel is geoordeeld dat toelichtende
stukken voor onderhavig voorstel niet zinvol zijn omdat slechts een beperkt
aantal wettelijke verplichtingen van een bestaande richtlijn door het voorstel
worden gewijzigd. Het huidige voorstel bevat derhalve geen overweging betreffende
toelichtende stukken. 3.2 Rechtsgrondslag Artikel 100, lid
2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 3.3 Subsidiariteitsbeginsel Geharmoniseerde
regels voor de tenuitvoerlegging moeten in de hele EU gelijke
concurrentievoorwaarden helpen creëren om te voorkomen dat verstoring van de
concurrentie op de interne markt te koste gaat van de scheepvaartveiligheid en
alle zeevarenden, ongeacht hun nationaliteit, correcte werk- en
leefomstandigheden te waarborgen. De ervaring met havenstaatcontrole op
EU-niveau is dankzij de bundeling van middelen en de uitwisseling van
informatie doeltreffend gebleken om een beter toezicht te waarborgen op schepen
die EU-havens aandoen. 3.4 Evenredigheidsbeginsel De handhaving van
het MLC via de havenstaatcontrole overeenkomstig de EU-regelgeving blijkt de
meest doeltreffende manier om de naleving van het verdrag met bestaande
instrumenten af te dwingen. 3.5 Keuze van instrumenten In een context
waarin de lidstaten minimumnormen ten uitvoer moeten leggen binnen hun
nationale systemen en er sprake is van gedeelde bevoegdheden, is een richtlijn
het geschikte instrument. 3.6 Inwerkingtreding Deze richtlijn
treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag betreffende
maritieme arbeid van 2006. 2012/0062 (COD) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG
betreffende havenstaatcontrole. (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[9],
Gezien het advies van het Comité van de
Regio’s[10],
Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) Op 23 februari 2006 heeft de
Internationale Arbeidsorganisatie het Verdrag betreffende maritieme arbeid van
2006 (het verdrag) aangenomen met de bedoeling alle actuele normen van de
bestaande internationale maritieme verdragen en aanbevelingen, alsmede de
grondbeginselen van andere internationale arbeidsverdragen zoveel mogelijk in
één samenhangend instrument onder te brengen. (2) Bij Besluit 2007/431/EG van 7
juni 2007[11]
heeft de Raad de lidstaten gemachtigd het verdrag te ratificeren. De lidstaten
dienen dat zo snel mogelijk te doen. (3) In het verdrag zijn maritieme
arbeidsnormen voor alle zeevarenden, ongeacht hun nationaliteit of de vlag van
hun schip, vastgesteld. (4) Een groot deel van de normen
van het verdrag zijn in het EU-recht opgenomen bij Richtlijn 2009/13/EG van de
Raad van 16 februari 2009 en Richtlijn 1999/63/EG. De normen van het Verdrag
betreffende maritieme arbeid die onder het toepassingsgebied van Richtlijn
2009/13/EG en/of Richtlijn 1999/63/EG vallen, moeten door de lidstaten
overeenkomstig de genoemde richtlijnen worden toegepast. (5) In het verdrag zijn
handhavingsregels opgenomen waarin de verantwoordelijkheden van de havenstaten
worden gedefinieerd. Om de veiligheid te beschermen en concurrentieverstoring
tegen te gaan, moeten de lidstaten het recht krijgen controle uit te oefenen op
de naleving van de normen van het verdrag door alle schepen die hun havens
aandoen, ongeacht de staat waar ze zijn ingeschreven. (6) De havenstaatcontrole wordt
geregeld door Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23
april 2009 betreffende havenstaatcontrole[12],
waarin het verdrag moet worden toegevoegd aan de verdragen waarvan de
tenuitvoerlegging in de havens van de Unie wordt gecontroleerd door de
autoriteiten van de lidstaten. (7) Ook de in het verdrag
vastgestelde procedures voor de behandeling van klachten in verband met
aangelegenheden die onder het verdrag vallen, moeten in de EU-regelgeving
worden opgenomen. (8) Om een uniforme
tenuitvoerlegging van het verdrag te waarborgen, moet Richtlijn 2009/16/EG
worden gewijzigd om aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te verlenen. De Commissie
dient de mogelijkheid te krijgen uitvoeringsbesluiten vast te stellen
betreffende het gebruik van een gestandaardiseerd elektronisch formaat voor de
rapportage en follow-up van dergelijke klachten door havenstaatautoriteiten
alsmede voor de opstelling van de risicoprofielcriteria op basis van artikel 10
van Richtlijn 2009/16/EG. Dit is de facto een zeer technische oefening die moet
worden gemaakt op basis van de in die richtlijn vastgestelde beginselen en
criteria. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend
overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de
Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene
voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de
lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie
controleren[13].
(9) De bevoegdheid om handelingen
vast te stellen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie moet aan de Commissie worden gedelegeerd voor
wijzigingen aan bijlage VI van Richtlijn 2009/16/EG, waarin de lijst van de
door het MOU van Parijs vastgestelde instructies is opgenomen, teneinde ervoor
te zorgen dat de procedures naar analogie met de op internationaal niveau
afgesproken procedures toepasbaar en afdwingbaar blijven op het grondgebied van
de lidstaten. De Commissie de mogelijkheid bieden om deze procedures snel te
actualiseren draagt bij tot de doelstelling op wereldschaal gelijke
concurrentievoorwaarden voor de scheepvaart tot stand te brengen. Het is van
bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden
passend overleg pleegt, ook op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de
voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de
desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden
toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. (10) Een deel van de in de
richtlijn vastgestelde verplichtingen zal niet van toepassing zijn in lidstaten
zonder kusten en zeehavens. Derhalve gelden voor Oostenrijk, de Tsjechische
Republiek, Hongarije, Luxemburg en Slowakije alleen de verplichtingen
betreffende schepen die de vlag van die lidstaten voeren, onverminderd de
plicht van lidstaten tot samenwerking om te zorgen voor continuïteit tussen de
beheersdiensten voor zeevervoer en die voor andere vervoersmodi. (11) Aangezien de doelstellingen
van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt
en derhalve, vanwege de omvang of de effecten van de maatregel, beter op het
niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen
treffen, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde
subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde
evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die
doelstellingen te verwezenlijken. (12) Richtlijn 2009/16/EG moet
derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. (13) Deze richtlijn dient op
dezelfde dag als het Verdrag betreffende maritieme arbeid in werking te treden, HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN
VASTGESTELD: Artikel 1 Wijzigingen van Richtlijn 2009/16/EG Richtlijn 2009/16/EG wordt als volgt
gewijzigd: (1) Artikel 2 wordt als volgt
gewijzigd: a) Aan punt 1 wordt het volgende punt
i) toegevoegd: "i) het Verdrag betreffende maritieme arbeid,
2006" b) In punt 3 worden aan het einde van
de zin de volgende woorden toegevoegd: "of in de versie die van kracht is".
c) In punt 18 worden aan het einde van
de zin de volgende woorden toegevoegd: "in de versie die van kracht is". d) In punt 21 worden aan het einde van
de zin de volgende woorden toegevoegd: "in de versie die van kracht is". e) De volgende punten 23 en 24 worden
toegevoegd: "23) 'maritieme-arbeidscertificaat': het
in voorschrift 5.1.3 van het Verdrag betreffende maritieme arbeid bedoelde
certificaat. 24) 'verklaring betreffende de naleving van de
maritieme arbeidsregels': de in voorschrift 5.1.3 van het Verdrag betreffende
maritieme arbeid bedoelde verklaring." f) de volgende alinea wordt
toegevoegd: "Alle verwijzingen naar in deze richtlijn
genoemde verdragen, ook voor certificaten en andere documenten, worden
beschouwd als verwijzingen naar de actuele versies van die verdragen." (2) Aan artikel 3 wordt het
volgende lid 5 toegevoegd: "5. De toepassing en/of interpretatie van
deze richtlijn mag in geen geval worden aangegrepen als reden om de algemene
bescherming van werknemers op grond van de sociale regelgeving van de Unie
terug te schroeven." (3) in artikel 8 wordt lid 4 geschrapt; (4) In Artikel 10 wordt lid 3 vervangen
door: "3. Aan de Commissie worden
uitvoeringsbevoegdheden verleend om de methode vast te stellen voor de
beoordeling van de in het risicoprofiel opgenomen algemene en historische
risicoparameters. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig
de in artikel 31, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure." (5) Artikel 14, lid 4, wordt vervangen
door: "4. De reikwijdte van een uitgebreide
inspectie, met inbegrip van de te inspecteren risicogebieden, wordt omschreven
in bijlage VII. Aan de Commissie worden uitvoeringsbevoegdheden verleend om in
detail te bepalen welke aspecten van de in de bijlage genoemde risicogebieden
moeten worden gecontroleerd. Deze uitvoeringshandelingen worden aangenomen
overeenkomstig de in artikel 31, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure."
(6) Artikel 15, lid 4, wordt vervangen
door: "4. Aan de Commissie worden
uitvoeringsbevoegdheden verleend om gedetailleerde geharmoniseerde
voorschriften vast te stellen voor de tenuitvoerlegging van de in bijlage VI
bedoelde instructies, onder meer in verband met de in lid 2 bedoelde controles.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in
artikel 31, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure." (7) Het volgende artikel 18 bis wordt
ingevoegd: "Artikel 18
bis Klachten in verband met het Verdrag
betreffende maritieme arbeid 1. Wanneer een klacht over
aangelegenheden die onder het Verdrag betreffende maritieme arbeid valt niet op
het schip werd opgelost, stelt de havenstaatinspecteur de vlaggenstaat daar
onmiddellijk van in kennis en tracht hij binnen een vastgestelde termijn advies
in te winnen en corrigerende maatregelen vast te stellen. Een inspectieverslag
wordt via elektronische weg naar de in artikel 24 bedoelde inspectiedatabank
gestuurd. 2. Teneinde uniforme voorwaarden
voor de tenuitvoerlegging van dit artikel te waarborgen, worden aan de
Commissie uitvoeringsbevoegdheden verleend voor de vaststelling van een
geharmoniseerd elektronisch formaat en procedure voor de rapportering van door
de lidstaten genomen follow-upmaatregelen. Deze uitvoeringshandelingen worden
aangenomen overeenkomstig de in artikel 31, lid 3, bedoelde
onderzoeksprocedure." (8) In artikel 19 wordt het
volgende lid toegevoegd: "11. Met betrekking tot aangelegenheden die
onder het Verdrag betreffende maritieme arbeid vallen, brengt de bevoegde
instantie de betrokken eigenaars en organisaties van zeevarenden in de
havenstaat waar de inspectie is uitgevoerd onverwijld op de hoogte." (9) Artikel 23, lid 5, wordt vervangen
door: "5. Aan de Commissie worden
uitvoeringsbevoegdheden verleend voor de vaststelling van gestandaardiseerde
formulieren voor de rapportering van tekortkomingen door kapiteins en
havenstaatautoriteiten en voor de notitie van follow-upmaatregelen, de te
volgen procedures en de te gebruiken modaliteiten en technische media. Deze
uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 31,
lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure." (10) In artikel 27 wordt het tweede lid
vervangen door: "Aan de Commissie worden uitvoeringsbevoegdheden
verleend voor de publicatie van de in de bovenstaande alinea bedoelde
informatie, de criteria voor de verzameling van relevante gegevens en de
frequentie van bijwerkingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
volgens de in artikel 31, lid 2, bedoelde
raadplegingsprocedure." (11) De volgende artikelen 30 bis en 30
ter worden ingevoegd: "Artikel 30 bis Gedelegeerde handelingen De Commissie
krijgt de bevoegdheid gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig
artikel 30 ter betreffende wijzigingen van bijlage VI bij deze richtlijn
teneinde de in die bijlage opgenomen lijst aan te vullen met door het MOU van
Parijs vastgestelde instructies inzake havenstaatcontrole. Artikel 30 ter Uitoefening van de
bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om
gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder
de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De Commissie wordt voor een
onbepaalde periode vanaf de datum waarop deze richtlijn in werking treedt de in
artikel 30 bis genoemde bevoegdheidsdelegatie verleend. 3. Het Europees Parlement of de
Raad kan de in artikel 30 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde
intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat
besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de
bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin
genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde
gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een
gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig
kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 5. Een overeenkomstig artikel 30
bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het
Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden
na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad
bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor
het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld
dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief
van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd." (12) Artikel 31 wordt vervangen door: "Artikel 31 Comité 1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij
artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees
Parlement en de Raad ingestelde Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming
van verontreiniging door schepen (COSS). Dat comité is een comité in de zin van
Verordening (EU) nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel
4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. 3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel
5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. 4. Wanneer, in de gevallen als vastgesteld in de
leden 2 en 3 hierboven, het advies van het comité via een schriftelijke
procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg
beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter
van het comité daartoe besluit of een eenvoudige meerderheid van de leden van
het comité daarom verzoekt." (13) Artikel 32 wordt ingetrokken. (14) Aan bijlage II, punt 2B van
bijlage I worden de volgende streepjes toegevoegd: "- schepen die de vlag voeren van een staat
die een of meer van de in artikel 2, punt 1, genoemde verdragen niet heeft
geratificeerd. - schepen waarvan in de documentatie geen melding
wordt gemaakt van de uitvoering van een overeengekomen actieplan om
tekortkomingen als bedoeld in norm A5.2.1.(6) van het MLC weg te werken." (15) In bijlage IV worden de volgende
punten 45 en 46 toegevoegd: "45. Maritieme-arbeidscertificaat (zie het
IAO-verdrag betreffende maritieme arbeid (MLC)); 46. Een verklaring betreffende de naleving van de maritieme
arbeidsregels (IAO-MLC)". (16) In bijlage V, punt A, worden de
volgende punten 16, 17 en 18 toegevoegd: "16. De op grond van het MLC vereiste
documenten zijn niet aanwezig, worden niet bijgehouden of zijn vervalst of de
overgelegde documenten bevatten niet de op grond van het MLC vereiste
informatie of zijn om een andere reden ongeldig. 17. De werk- en leefomstandigheden op het schip
zijn niet in overeenstemming met de MLC-normen. 18. Het schip heeft van vlag gewisseld om het MLC
niet te moeten naleven." (17) In punt 3.10 van bijlage X worden de
volgende punten 8 en 9 toegevoegd: "8. De omstandigheden aan boord vormen een
duidelijk gevaar voor de veiligheid, gezondheid of bescherming van zeevarenden. 9. De tekortkoming vormt een ernstige of herhaalde
inbreuk op de eisen van het MLC (met inbegrip van de rechten van
zeevarenden)." Artikel 2 Omzetting De lidstaten doen de nodige wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 12 maanden
vanaf de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te
voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van die bepalingen mede.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of
bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels
voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. De lidstaten delen de Commissie de tekst van
de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze
richtlijn vallende gebied vaststellen. Artikel 3 Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de datum
van inwerkingtreding van het Verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006. Artikel 4 Adressaten Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, op Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De
voorzitter De voorzitter [1] PB L 161 van
22.6.2007, blz. 63. [2] PB L 124 van 20.5.2009, blz.30. [3] COM(2009) 8. [4] Zie punt 3 van de mededeling. [5] COM(2011) 144
definitief. [6] PB L 131 van
28.5.2009, blz. 57. [7] Het MOU van Parijs behelst 27 deelnemende maritieme
administraties en bestrijkt de wateren van de Europese kuststaten en het
Noord-Atlantische bekken tussen Amerika en Europa. De volgende landen hebben
zich aangesloten bij het MOU van Parijs: België, Bulgarije, Canada, Kroatië, Cyprus, Denemarken, Estland,
Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, IJsland, Ierland, Italië,
Letland, Litouwen, Malta, Nederland, Noorwegen, Polen, Portugal,
Roemenië, de Russische Federatie, Slovenië, Spanje, Zweden en het Verenigd
Koninkrijk. [8] Verschenen op 20 juli 2011:
Http://ec.europa.eu/transport/maritime/zeevarenden/doc/2011-06-09-tfmec.pdf [9] PB C […], […], blz. […]. [10] PB C […], […], blz. […]. [11] PB L 161 van 22.6.2007, blz. 63. [12] PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57. [13] PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.