28.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 354/22 |
VERORDENING (EU) Nr. 1380/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 december 2013
inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad (4) is een communautaire regeling voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid vastgesteld. |
(2) |
Het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid omvat de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en het beheer van de visserij op die rijkdommen. Voorts bestrijkt het gemeenschappelijk visserijbeleid, in verband met marktmaatregelen en financiële maatregelen ter ondersteuning van de GVB-doelstellingen, tevens de activiteiten met betrekking tot biologische zoetwaterrijkdommen en de aquacultuur, alsook de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten voor zover deze activiteiten worden uitgeoefend op het grondgebied van de lidstaten, of in Uniewateren, inclusief door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in derde landen, door Unievissersvaartuigen of door onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat en indachtig de bepalingen van artikel 117 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 (5) (UNCLOS). |
(3) |
Recreatievisserij kan een significante impact hebben op de visbestanden, en de lidstaten moeten er daarom op toezien dat zij wordt uitgevoerd op een wijze die strookt met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. |
(4) |
Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet ervoor zorgen dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur bijdragen tot ecologische, economische en sociale duurzaamheid op lange termijn. Het moet regels omvatten die ten doel hebben de traceerbaarheid, de veiligheid en de kwaliteit van in de Unie afgezette producten te garanderen. Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet daarenboven bijdragen tot productiviteitsverhoging, een billijke levensstandaard voor de visserijsector, inclusief de kleinschalige visserij, en stabiele markten, en het moet ervoor zorgen dat er voedsel beschikbaar is en dat het tegen redelijke prijzen bij de consumenten terechtkomt. Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet bijdragen tot de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en tot de verwezenlijking van de daarin vastgestelde doelstellingen. |
(5) |
De Unie is partij bij het UNCLOS (6) en, krachtens Besluit 98/414/EG van de Raad (7), bij de Overeenkomst van de Verenigde Naties over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden van 4 december 1995 (8) (VN-overeenkomst over visbestanden), alsmede, krachtens Besluit 96/428/EG van de Raad (9), bij de van 24 november 1993 daterende Overeenkomst van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) van de Verenigde Naties om de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee te bevorderen (10). |
(6) |
Die internationale instrumenten stellen instandhoudingsverplichtingen vast om met name instandhoudings- en beheersmaatregelen te nemen die ontworpen zijn om de rijkdommen van de zee op een niveau te brengen of te behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren zowel in zeegebieden onder nationale jurisdictie als in volle zee, verplichtingen om daartoe samen te werken met andere landen, verplichtingen om de voorzorgsbenadering ruim toe te passen op de instandhouding, het beheer en de exploitatie van visbestanden, verplichtingen om te zorgen voor de verenigbaarheid van instandhoudings- en beheersmaatregelen voor rijkdommen van de zee die voorkomen in zeegebieden met een verschillende jurisdictionele status, en verplichtingen om terdege rekening te houden met andere vormen van legitiem gebruik van de zee. Derhalve moet het gemeenschappelijk visserijbeleid ertoe bijdragen dat de Unie haar internationale verplichtingen uit hoofde van die internationale instrumenten uitvoert. Lidstaten die instandhoudings- en beheersmaatregelen nemen waartoe zij zijn gemachtigd in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moeten handelen op een wijze die volledig in overeenstemming is met de internationale instandhoudings- en samenwerkingsverplichtingen die voortvloeien uit die internationale instrumenten. |
(7) |
Tijdens de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling die in 2002 in Johannesburg heeft plaatsgevonden, hebben de Unie en haar lidstaten zich ertoe verbonden op te treden tegen de aanhoudende achteruitgang van tal van visbestanden. De Unie moet zorgen voor een beter gemeenschappelijk visserijbeleid door de exploitatieniveaus aan te passen om ervoor te zorgen dat de biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de beviste bestanden binnen een redelijke termijn ten minste op een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Die exploitatieniveaus moeten uiterlijk 2015 worden gehaald. Een latere datum voor het halen ervan kan alleen worden toegestaan indien het uiterlijk 2015 verwezenlijken van deze doelstellingen de sociale en economische duurzaamheid van de betrokken vissersvloten ernstig in gevaar zou brengen. Na 2015 moeten die niveaus zo spoedig mogelijk en hoe dan ook uiterlijk in 2020 worden gehaald. Indien er onvoldoende wetenschappelijke informatie is om die niveaus te bepalen, kunnen er geraamde waarden in overweging worden genomen. |
(8) |
Bij het nemen van beheersmaatregelen betreffende de maximale duurzame opbrengst in gemengde visserij moet in aanmerking worden genomen dat het bij gemengde visserij moeilijk is voor alle bestanden tegelijkertijd het beginsel van de maximale duurzame opbrengst in acht te nemen, met name wanneer uit wetenschappelijke advies blijkt dat het bijzonder moeilijk is het gebruikte vistuig zo selectief te maken dat het fenomeen van de "limiterende soorten" zich niet voordoet. Bij de bevoegde wetenschappelijke instanties moet advies worden ingewonnen over het in die omstandigheden aanvaardbare niveau van visserijsterfte. |
(9) |
Het gemeenschappelijk visserijbeleid dient voor samenhang te zorgen met de streefdoelen voor de visserij die zijn vastgesteld in het besluit van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit over het strategische plan voor de biodiversiteit 2011 - 2020 en met de biodiversiteitsstreefdoelen die zijn vastgesteld door de Europese Raad van 25 en 26 maart 2010. |
(10) |
De duurzame exploitatie van biologische rijkdommen van de zee moet worden gebaseerd op de voorzorgsbenadering, die, met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke gegevens, voortvloeit uit het voorzorgsbeginsel als vermeld in artikel 191, lid 2, eerste alinea, van het Verdrag. |
(11) |
Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet ertoe bijdragen dat het mariene milieu wordt beschermd, dat alle commercieel geëxploiteerde soorten duurzaam worden beheerd en dat met name uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand wordt bereikt, als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (11). |
(12) |
Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet er tevens toe bijdragen dat in de Unie levensmiddelen met een hoge voedingswaarde beschikbaar zijn, dat de markt van de Unie minder afhankelijk wordt van de invoer van voedsel. Het moet tevens stimuleren dat in kustgebieden rechtstreeks en indirect meer banen worden gecreëerd en de economie zich ontwikkelt. |
(13) |
Het is noodzakelijk een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer ten uitvoer te leggen, de milieueffecten van visserijactiviteiten te beperken en ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en terug te dringen. |
(14) |
Belangrijk is dat bij het beheer van het gemeenschappelijk visserijbeleid volgens de beginselen van goed bestuur gehandeld wordt. Deze beginselen omvatten besluitvorming op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies, brede participatie van de belanghebbende partijen en het hanteren van een langetermijnperspectief. Bepalend voor een geslaagd beheer van het gemeenschappelijk visserijbeleid is ook dat de verantwoordelijkheden op Unie-, regionaal, nationaal, en lokaal niveau duidelijk worden omschreven en dat de genomen maatregelen verenigbaar zijn en er samenhang is met overig Uniebeleid. |
(15) |
Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet de veiligheid en de arbeidsomstandigheden van hen die in de visserijsector werken, ten goede komen. |
(16) |
In voorkomend geval moeten overwegingen op het gebied van gezondheid van dieren, dierenwelzijn en veiligheid van levensmiddelen en diervoeders volledig in aanmerking worden genomen in het gemeenschappelijk visserijbeleid. |
(17) |
Aangezien alle aspecten die met de Europese zeeën en oceanen te maken hebben, met elkaar verbonden zijn, moet het gemeenschappelijk visserijbeleid zo worden geïmplementeerd dat het met ander beleid van de Unie spoort, en dat met name rekening wordt gehouden met de interactie met het optreden van de Unie in andere gebieden van maritiem beleid. Gezorgd moet worden voor coherentie bij het beheer van de verschillende vormen van sectoraal beleid in zeegebieden als de Oostzee, de Noordzee, de Keltische zeeën, de Golf van Biskaje en de Iberische kust, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. |
(18) |
Alle Unievissersvaartuigen moeten, onverminderd de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid, gelijke toegang hebben tot de wateren en visbestanden van de Unie. |
(19) |
De bestaande voorschriften tot beperking van de toegang tot de bestanden in de 12-zeemijlszone van de lidstaten hebben op bevredigende wijze gefunctioneerd en zijn de instandhouding ten goede gekomen door de visserijinspanning in de kwetsbaarste delen van de Uniewateren aan banden te leggen. Deze voorschriften hebben ook geleid tot het voortbestaan van traditionele visserijactiviteiten die van cruciaal belang zijn voor de sociale en economische ontwikkeling van bepaalde kustgemeenschappen. De betrokken voorschriften dienen derhalve verder te worden toegepast. De lidstaten moeten trachten bevoorrechte toegang te geven aan de kleinschalige, de ambachtelijke en de kustvisserij. |
(20) |
Kleine eilanden voor de kust die van visserij afhankelijk zijn, moeten een kans op voortbestaan en toekomstige welvaart krijgen; hiertoe moet, waar passend, bijzondere erkenning en steun worden verleend. |
(21) |
De biologische rijkdommen van de zee rond de ultraperifere gebieden van de Unie, bedoeld in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag, moeten speciale bescherming genieten aangezien zij, gezien de structurele, sociale en economische situatie van die gebieden, bijdragen tot de instandhouding van hun lokale economie. Bepaalde visserijactiviteiten in die wateren moeten bijgevolg worden beperkt tot vissersvaartuigen die in de havens van die gebieden zijn geregistreerd. |
(22) |
De Unie dient, ter ondersteuning van de instandhouding van levende aquatische rijkdommen en mariene ecosystemen, ernaar te streven biologisch kwetsbare gebieden te beschermen, door deze als beschermde gebieden aan te merken. In dergelijke gebieden moeten de visserijactiviteiten beperkt of verboden kunnen worden. In de besluitvorming betreffende aan te merken gebieden moet met name aandacht worden besteed aan gebieden waar zich aantoonbaar grote concentraties bevinden van vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, en waar paaiplaatsen zijn, alsook aan gebieden die vanuit bio-geografisch oogpunt kwetsbaar worden geacht. Tevens moet rekening worden gehouden met bestaande instandhoudingszones. Om het selectieproces te faciliteren moeten de lidstaten bepalen welke gebieden geschikt zijn, daaronder begrepen gebieden die deel uitmaken van een coherent netwerk, en moeten zij waar passend met elkaar samenwerken door gezamenlijke aanbevelingen op te stellen en aan de Commissie toe te zenden. Om het instellen van beschermde gebieden doeltreffender aan te pakken moet aan de Commissie de bevoegdheid toegekend kunnen worden dergelijke gebieden in een meerjarenplan vast te stellen. Voorts moet de Commissie, om voldoende democratische verantwoording en controle te garanderen, op gezette tijden verslag uitbrengen bij het Europees Parlement en de Raad over de werking van deze beschermde gebieden. |
(23) |
Een duurzame exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee zal doeltreffender worden bereikt door een meerjarenaanpak van het visserijbeheer in het kader waarvan prioritair meerjarenplannen worden vastgesteld die zijn afgestemd op de specifieke kenmerken van elke visserij. |
(24) |
Bestanden die gezamenlijk worden geëxploiteerd, zouden waar mogelijk in één meerjarenplan moeten worden ondergebracht. In de meerjarenplannen moet het kader worden vastgesteld voor de duurzame exploitatie van de betrokken bestanden en mariene ecosystemen, alsmede duidelijke termijnen en vrijwaringsmechanismen voor onvoorziene ontwikkelingen. De meerjarenplannen dienen tevens op duidelijk gedefinieerde beheersdoelstellingen te stoelen, zodat ze bijdragen tot de duurzame exploitatie van de betrokken bestanden en de bescherming van de betrokken mariene ecosystemen. Die plannen moeten worden aangenomen in overleg met adviesraden, marktdeelnemers uit de visserijsector, wetenschappers en andere stakeholders die een belang in het visserijbeheer hebben. |
(25) |
Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (12), Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (13), en Richtlijn 2008/56/EG leggen de lidstaten bepaalde verplichtingen betreffende respectievelijk speciale beschermingszones, speciale instandhoudingsgebieden en beschermde mariene gebieden op. Dit soort maatregelen kan met zich brengen dat maatregelen moeten worden aangenomen die onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallen. Daarom dient het de lidstaten te worden toegestaan om in de wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie de instandhoudingsmaatregelen aan te nemen die nodig zijn om hun verplichtingen uit hoofde van die handelingen van de Unie te kunnen nakomen, voor zover die maatregelen de visserijbelangen van de andere lidstaten onverlet laten. Indien dit soort maatregelen toch gevolgen zou kunnen hebben voor de visserijbelangen van andere lidstaten, moet de bevoegdheid om die maatregelen aan te nemen aan de Commissie worden toegekend en er moet beroep worden gedaan op de regionale samenwerking tussen de betrokken lidstaten. |
(26) |
Er zijn maatregelen nodig om de huidige hoge niveaus op het gebied van ongewenste vangsten te verlagen en de teruggooi geleidelijk tot nul terug te brengen. Niet alleen leiden ongewenste vangsten en teruggooi tot aanzienlijke verspilling, zij hebben ook een negatieve invloed op de duurzame exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee en de mariene ecosystemen en op de rentabiliteit van de visserij. Er moet een verplichting tot het aanlanden van alle vangsten ("aanlandingsverplichting") worden vastgesteld en geleidelijk worden ingevoerd voor alle soorten die onder vangstquota en, in de Middellandse Zee, van soorten die onder regels betreffende de minimummaat vallen en gedurende visserijactiviteiten in Uniewateren of door Unievissersvaartuigen worden bovengehaald, en de regels die vissers tot dusver tot teruggooi hebben verplicht, moeten worden ingetrokken. |
(27) |
De aanlandingsverplichting moet per visserij worden ingevoerd. De vissers moeten kunnen voortgaan met het teruggooien van soorten waarvan het overlevingspercentage bij teruggooi volgens het best beschikbare wetenschappelijke advies hoog is. |
(28) |
Om ervoor te zorgen dat de aanlandingsverplichting, kan worden nageleefd en om het effect van de jaarlijks variërende samenstelling van de vangsten te dempen, wordt de lidstaten toegestaan quota tot een bepaald percentage van het ene jaar naar het andere over te dragen. |
(29) |
Met betrekking tot het beheer van de aanlandingsverplichting is het noodzakelijk dat de lidstaten zich tot het uiterste in te spannen om ongewenste vangsten te verminderen. De verbetering van selectieve visserijtechnieken om ongewenste vangst zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken moet daarom hoge prioriteit krijgen. Het is voor de lidstaten van belang de quota zodanig over de vaartuigen te spreiden dat de samenstelling van de quota zo veel mogelijk een afspiegeling is van de verwachte soortensamenstelling van de visserij. In geval van discrepantie tussen de beschikbare quota en het feitelijke visserijpatroon moeten de lidstaten aanpassingen overwegen door quota te ruilen met andere lidstaten, ook op permanente basis. Lidstaten moeten ook overwegen het voor reders makkelijker te maken individuele quota te bundelen, bijvoorbeeld in producentenorganisaties of in groeperingen van reders. Een laatste optie zou zijn de bijvangsten naar gelang van de staat van instandhouding van de bijvangstsoort af te trekken van het quotum voor de doelsoort. |
(30) |
De bestemming van aangelande vangsten van vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte moet worden beperkt en de verkoop ervan voor menselijke consumptie moet worden uitgesloten. |
(31) |
Om ongewenste vangsten die, zelfs bij toepassing van alle maatregelen voor het beperken ervan, onvermijdelijk zijn, moeten voor de visserij waarvoor een aanlandingsverplichting geldt, bepaalde de minimis-vrijstellingen van deze aanlandingsverplichting worden ingesteld, hoofdzakelijk door middel van meerjarenplannen. |
(32) |
Na wetenschappelijk advies en zonder de doelstellingen van maximale duurzame opbrengst in het gedrang te brengen of de visserijsterfte te doen toenemen moet, waar de aanlandingsverplichting, inclusief de verplichting vangsten te documenteren, van kracht is, een toename van de betrokken vangstmogelijkheden mogelijk zijn, rekening houdend met het feit dat vis die vroeger werd teruggegooid, voortaan zal worden aangeland. |
(33) |
Toegang tot visserijactiviteiten wordt verleend op basis van transparante en objectieve criteria, daaronder begrepen sociale, economische en milieucriteria. Lidstaten bevorderen verantwoorde visserij door de marktdeelnemers te stimuleren die het milieu tijdens de visserijactiviteiten het minste schade toebrengen en de samenleving de grootste voordelen opleveren. |
(34) |
Wat bestanden betreft waarvoor geen meerjarenplan is vastgesteld, moet aan de hand van de vaststelling van vangst- of visserijinspanningsbeperkingen ervoor worden gezorgd dat het exploitatieniveau dat de maximale duurzame opbrengst oplevert, wordt bereikt. Als er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, moet er voor het visserijbeheer gebruik worden gemaakt van geraamde waarden. |
(35) |
Gezien de precaire economische situatie van de visserijsector en de mate waarin sommige kustgemeenschappen van de visserij afhankelijk zijn, is het noodzakelijk de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten te garanderen door de vangstmogelijkheden over de lidstaten te verdelen op basis van een voorspelbaar aandeel in de bestanden voor elke lidstaat. |
(36) |
In het kader van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten moet, gelet op de tijdelijke biologische situatie van de visbestanden, recht worden gedaan aan en ten volle rekening worden gehouden met de bijzondere behoeften van de regio's waar de plaatselijke bevolking zeer sterk is aangewezen op de visserij en aanverwante activiteiten zoals die door de Raad zijn aangegeven in zijn resolutie van 3 november 1976 (14), en meer in het bijzonder in bijlage VII daarbij. |
(37) |
Het begrip relatieve stabiliteit moet derhalve aldus worden begrepen. |
(38) |
Het moet de Commissie worden toegestaan tijdelijke maatregelen vast te stellen wanneer hetzij de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee, hetzij het mariene ecosysteem ernstig wordt bedreigd als gevolg van visserijactiviteiten en die bedreiging onmiddellijke actie vereist. Die maatregelen moeten binnen een van tevoren vastgestelde termijn worden genomen en moeten voor een bepaalde periode operationeel zijn. |
(39) |
De lidstaten moeten op regionaal niveau samenwerken teneinde gezamenlijke aanbevelingen en andere instrumenten vast te stellen met het oog op de ontwikkeling en uitvoering van instandhoudingsmaatregelen en maatregelen met gevolgen voor de visserijactiviteit in krachtens milieurecht beschermde gebieden. In het kader van de regionale samenwerking mag de Commissie alleen instandhoudingsmaatregelen vaststellen bij uitvoeringshandeling of gedelegeerde handeling indien alle betrokken lidstaten in een regio het eens zijn over een gemeenschappelijke aanbeveling. Bij gebreke van een gemeenschappelijke aanbeveling moet de Commissie op grond van het Verdrag een voorstel voor de betrokken maatregelen indienen. |
(40) |
De lidstaten moeten worden gemachtigd om instandhoudings- en beheersmaatregelen voor bestanden in Uniewateren vast te stellen die uitsluitend gelden voor Unievissersvaartuigen die de vlag van die lidstaten voeren. |
(41) |
De lidstaten moeten worden gemachtigd om binnen hun zone van 12 zeemijl voor alle Unievissersvaartuigen geldende instandhoudings- en beheersmaatregelen te nemen op voorwaarde dat maatregelen die van toepassing zijn op Unievissersvaartuigen uit andere lidstaten, geen discriminatie inhouden, er voorafgaand overleg met de andere betrokken lidstaten heeft plaatsgevonden, en de Unie geen maatregelen heeft vastgesteld die specifiek zijn gericht op instandhouding en beheer binnen de toepasselijke zone van 12 zeemijl. |
(42) |
De lidstaten moeten een stelsel van overdraagbare visserijconcessies kunnen invoeren. |
(43) |
De lidstaten moeten specifieke maatregelen nemen om het aantal Unievissersvaartuigen te stemmen op de beschikbare bestanden, op basis van hun beoordelingen van het evenwicht tussen de vangstcapaciteit van hun vloten en de vangstmogelijkheden waarover zij beschikken. De beoordelingen moeten worden verricht overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie en worden opgenomen in een jaarverslag dat aan de Commissie wordt toegezonden. Die verslagen moeten openbaar worden gemaakt. Elke lidstaat moet kunnen beslissen welke maatregelen en instrumenten hij wil inzetten om overmatige visserijcapaciteit te reduceren. |
(44) |
Aanvullend dienen bindende vlootcapaciteitsmaxima en nationale regelingen voor toevoegingen/onttrekkingen met betrekking tot financiering van buitenbedrijfstellingen te worden aangehouden om de vangstcapaciteit te beheren of aan te passen. |
(45) |
De lidstaten moeten de minimuminformatie over de kenmerken en de activiteiten van de Unievissersvaartuigen die hun vlag voeren, registreren. Deze informatie moet met het oog op het toezicht op de omvang van de vloten van de lidstaten ter beschikking van de Commissie worden gesteld. |
(46) |
Om de visserij op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies te kunnen beheren, zijn geharmoniseerde, betrouwbare en juiste datareeksen nodig. Met het oog daarop moeten de lidstaten toezien op voor de verzameling van gegevens over de vloten en de door de vloten verrichte visserijactiviteiten, met name biologische gegevens over vangsten, inclusief teruggooi en inspectiegegevens over de visbestanden en over de potentiële milieueffecten van visserijactiviteiten op het mariene ecosysteem. De lidstaten moeten de verzamelde gegevens beheren en ter beschikking stellen voor de eindgebruikers en voor andere belanghebbenden. De lidstaten moeten onderling en met de Commissie samenwerken aan het coördineren van de gegevensverzameling. Waar dat relevant is, moeten de lidstaten op het gebied van gegevensverzameling ook samenwerken met derde landen. De lidstaten moeten bij de Commissie, ten behoeve van haar beoordeling, een jaarverslag over hun activiteiten in verband met gegevensverzameling indienen; dit verslag moet openbaar worden gemaakt. |
(47) |
Tevens moeten gegevens worden verzameld die het gemakkelijker maken een economische beoordeling op te stellen van, enerzijds, de ondernemingen die actief zijn in de visserijsector, in de aquacultuur en in de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten en, anderzijds, de werkgelegenheidstendensen in die sectoren. |
(48) |
Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) als ingesteld bij Besluit 2005/629/EG van de Commissie (15) kan worden geraadpleegd over aangelegenheden in verband met de instandhouding en het beheer van de biologische rijkdommen van de zee, teneinde de nodige bijstand van hooggekwalificeerd wetenschappelijk personeel te garanderen, in het bijzonder voor de toepassing van biologische, economische, milieu-, sociale en technische disciplines. |
(49) |
De beleidsgeoriënteerde visserijwetenschap moet worden versterkt aan de hand van op nationaal niveau vastgestelde programma's voor de verzameling van wetenschappelijke gegevens en voor onderzoek en innovatie op het gebied van de visserij, zulks in coördinatie met andere lidstaten en binnen de onderzoeks- en innovatiekaders van de Unie. De bedrijfstak en wetenschappers moeten ook worden gestimuleerd om beter samen te werken. |
(50) |
De Unie moet de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid op internationaal niveau bevorderen en ervoor zorgen dat de visserijactiviteiten buiten de wateren van de Unie gebaseerd zijn op dezelfde beginselen en normen als krachtens het toepasselijke Unierecht; tegelijk dient zij daarbij gelijke voorwaarden voor de marktdeelnemers uit de Unie en de marktdeelnemers uit derde landen te stimuleren. Daartoe dient de Unie ernaar te streven het voortouw te nemen in het proces om de prestaties van de regionale en internationale organisaties te versterken, zodat zij beter in staat zijn de levende rijkdommen van de zee waarvoor zij bevoegd zijn, in stand te houden en te beheren en onder meer illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) te bestrijden. De Unie dient samen te werken met derde landen en internationale organisaties, teneinde de naleving van internationale maatregelen, waaronder de bestrijding van IOO-visserij, te verbeteren. Het standpunt van de Unie moeten gebaseerd zijn op het best beschikbare wetenschappelijke advies. |
(51) |
Partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij met derde landen moeten ervoor zorgen dat de visserijactiviteiten van de Unie in wateren van derde landen gebaseerd zijn op het best beschikbare wetenschappelijke advies en informatie-uitwisseling ter zake, en moeten bijgevolg garant staan voor de duurzame exploitatie en instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee, voor transparantie bij de vaststelling van het overschot en derhalve voor beheer van de bestanden dat afgestemd is op de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Dergelijke overeenkomsten, die tegen betaling van een financiële vergoeding door de Unie voorzien in toegang tot bestanden die in verhouding staat tot het belang van de Europese vloten, moeten bijdragen tot de totstandbrenging van een degelijk bestuurskader dat, met name, borg staat voor doeltreffende maatregelen op het gebied van gegevensverzameling, toezicht, controle en bewaking. |
(52) |
De eerbiediging van de democratische beginselen en de rechten van de mens, zoals deze zijn vastgelegd in de Universele Verklaring van de rechten van de mens en andere desbetreffende internationale mensenrechteninstrumenten, en van het beginsel van de rechtsstaat, dient een essentieel onderdeel van de partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij te vormen, die een specifieke mensenrechtenclausule moeten bevatten. De opname van een mensenrechtenclausule in partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij moet volledig in overeenstemming zijn met de algemene doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de Unie. |
(53) |
De aquacultuur moet bijdragen tot de instandhouding van het potentieel van de op duurzaamheid gebaseerde voedselproductie in de hele Unie, met als doel de voedselzekerheid, met inbegrip van voedselbevoorrading, alsook groei en werkgelegenheid voor de burgers van de Unie langdurig te garanderen en mede tegemoet te komen aan de toenemende mondiale vraag naar aquatisch voedsel. |
(54) |
In de strategie voor een duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur die de Commissie in 2009 heeft vastgesteld en die positief is ontvangen in de Raad en het Europees Parlement en bovendien door de Raad is bekrachtigd, is gewezen op de noodzaak om gelijke voorwaarden voor de aquacultuur tot stand te brengen en te bevorderen aangezien dit de voorwaarde is voor de duurzame ontwikkeling van deze sector. |
(55) |
Aquacultuuractiviteiten in de Unie worden beïnvloed door uiteenlopende situaties in de verschillende lidstaten, onder meer op het gebied van machtigingen voor de marktdeelnemers. Daarom moeten strategische richtsnoeren van de Unie voor nationale strategische plannen worden ontwikkeld om het concurrentievermogen van de aquacultuursector te verbeteren, de ontwikkeling en innovatie ervan te ondersteunen en de economische bedrijvigheid, de diversificatie en de levenskwaliteit in kust- en in het binnenland gelegen gebieden te bevorderen. Bovendien moeten tussen de lidstaten mechanismen worden ontwikkeld om informatie en beste praktijken uit te wisselen via een open methode voor de coördinatie van nationale maatregelen betreffende zekerheid van het bedrijfsklimaat, toegang tot de Uniewateren en de Unieruimte en vereenvoudiging van de vergunningsprocedure. |
(56) |
Vanwege de specifieke kenmerken van de aquacultuur dient een adviesraad te worden opgericht in het kader waarvan belanghebbende partijen kunnen worden geraadpleegd over aspecten van het Uniebeleid die gevolgen kunnen hebben voor de aquacultuur. |
(57) |
Het concurrentievermogen van de visserij- en de aquacultuursector in de Unie moet worden versterkt en er is behoefte aan vereenvoudiging, wil men de productie- en de afzetactiviteiten ervan beter beheren. De gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten moet ervoor zorgen dat een gelijke voorwaarden voor alle in de Unie afgezette visserij- en aquacultuurproducten worden gecreëerd, ongeacht hun oorsprong, dat de consument in staat wordt gesteld bewustere keuzes te maken, dat verantwoord consumeren wordt gesteund en dat de economische kennis en het inzicht inzake de markten van de Unie in de hele bevoorradingsketen worden verbeterd. |
(58) |
De gemeenschappelijke marktordening moet ten uitvoer worden gelegd overeenkomstig de internationale verplichtingen van de Unie, en met name de WTO-bepalingen. |
(59) |
Om ervoor te zorgen dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd, moet een doeltreffend systeem voor controle, inspectie en handhaving, inclusief maatregelen om de IOO-visserij te bestrijden, worden ingesteld. |
(60) |
Het gebruik van moderne en efficiënte technologieën in het kader van het systeem van de Unie voor controle, inspectie en handhaving moet worden gestimuleerd. Het moet mogelijk zijn om op het niveau van de lidstaten en de Commissie proefprojecten op het gebied van nieuwe controletechnologieën en databeheersystemen ten uitvoer te leggen. |
(61) |
Om ervoor te zorgen dat de regels inzake controle en handhaving in de verschillende lidstaten onder vergelijkbare voorwaarden worden toegepast, moeten de lidstaten worden aangemoedigd samen te werken bij het instellen van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties. |
(62) |
Om ervoor te zorgen dat de marktdeelnemers betrokken worden bij de gegevensverzameling van de Unie en het systeem van de Unie voor controle, inspectie en handhaving, moeten de lidstaten in staat worden gesteld hun marktdeelnemers te verplichten tot de betaling van een vergoeding die evenredig is met de overeenkomstige operationele kosten. |
(63) |
Mede vanwege de beperkte financiële middelen waarover zij beschikken, slagen de lidstaten er elk afzonderlijk niet in de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid te halen, zoals blijkt uit de problemen bij de ontwikkeling en het beheer van de visserijsector. Daarom moet de Unie, om deze doelstellingen te halen, meerjarige financiële steun verlenen die specifiek gericht is op de verwezenlijking van de prioriteiten van het gemeenschappelijk visserijbeleid en die is afgestemd op de specifieke kenmerken van de visserijsector in de afzonderlijke lidstaten. |
(64) |
Aan de financiële steun van de Unie moet de voorwaarde worden verbonden dat de lidstaten en de marktdeelnemers, daaronder begrepen de reders, de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid naleven. Onder voorbehoud van vast te stellen specifieke voorschriften, dient financiële steun van de Unie te worden onderbroken, geschorst of gecorrigeerd wanneer een lidstaat een specifieke verplichting uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet naleeft of een marktdeelnemer een ernstige inbreuk op deze voorschriften pleegt. |
(65) |
De dialoog met de belanghebbende partijen is van essentieel belang gebleken voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Gezien de uiteenlopende omstandigheden in de Uniewateren en de toenemende regionalisering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moeten de adviesraden in uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, ervoor zorgen dat de kennis en de ervaring van alle belanghebbenden hen ten goede komen. |
(66) |
Gezien de bijzondere kenmerken van de ultraperifere gebieden, van aquacultuur, van markten en van de Zwarte Zee is het passend voor elk daarvan een nieuwe adviesraad op te richten. |
(67) |
Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen betreffende de vaststelling van instandhoudingsmaatregelen ter ondersteuning van bepaalde milieuverplichtingen van de lidstaten, de aanpassing van de aanlandingsverplichting teneinde aan de internationale verplichtingen van de Unie te voldoen, de verruiming van de aanlandingsverplichting tot andere soorten met gebruikmaking van het regionaliseringsproces, de vaststelling van specifieke plannen voor teruggooi met gebruikmaking van het regionaliseringsproces, de vaststelling van de minimis-vrijstellingen van de aanlandingsverplichting ingeval geen andere maatregel tot uitvoering van de genoemde verplichting is vastgesteld, en de opstelling van nadere bepalingen inzake de werking van de adviesraden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. |
(68) |
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de bepalingen van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot tijdelijke maatregelen ter verlichting van een ernstige bedreiging voor de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee, voor toevoeging en onttrekking in het vlootbeheer en betreffende de registratie, het formaat en de transmissie van gegevens voor het register over de visservloot van de Unie. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (16). |
(69) |
Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken. |
(70) |
Besluit 2004/585/EG van de Raad (17) moet worden ingetrokken zodra de desbetreffende, op grond van de onderhavige verordening vastgestelde voorschriften in werking treden. |
(71) |
Gezien het aantal aan te brengen wijzigingen en het belang ervan, dient Verordening (EG) nr. 2371/2002 te worden ingetrokken, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
DEEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Toepassingsgebied
1. Het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft betrekking op:
a) |
de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en het beheer van de visserijen en de vloten die dergelijke rijkdommen exploiteren; |
b) |
met betrekking tot marktmaatregelen en financiële maatregelen ter ondersteuning van de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid: de biologische zoetwaterrijkdommen, de aquacultuur en de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten. |
2. Het gemeenschappelijk visserijbeleid bestrijkt de in lid 1 genoemde activiteiten voor zover deze worden verricht:
a) |
op het grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is; |
b) |
in Uniewateren, inclusief door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in een derde land; |
c) |
door Unievissersvaartuigen die zich buiten Uniewateren bevinden; of |
d) |
door onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat. |
Artikel 2
Doelstellingen
1. Het gemeenschappelijk visserijbeleid staat er borg voor dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt langdurig duurzaam zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden.
2. In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt de voorzorgsbenadering toegepast op het visserijbeheer en wordt ernaar gestreefd dat de levende biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.
Teneinde het doel van een geleidelijk herstel en behoud van populaties van visbestanden boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, te bereiken, wordt het exploitatieniveau voor de maximale duurzame opbrengst indien mogelijk tegen 2015, en geleidelijk toenemend voor alle bestanden uiterlijk 2020 verwezenlijkt.
3. In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt op het visserijbeheer de ecosysteemgerichte benadering toegepast, om ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt en wordt ernaar gestreefd aantasting van het mariene milieu door aquacultuur- en visserijactiviteiten te voorkomen.
4. Het gemeenschappelijk visserijbeleid draagt bij tot het verzamelen van wetenschappelijke gegevens.
5. Het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft specifiek tot doel:
a) |
teruggooi geleidelijk en per geval uit te bannen, met gebruikmaking van het best beschikbare wetenschappelijke advies, door ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken en geleidelijk ervoor te zorgen dat vangsten worden aangeland; |
b) |
waar nodig optimaal gebruik te maken van ongewenste vangsten, zonder een markt te creëren voor ongewenste vangsten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte; |
c) |
de voorwaarden te creëren om de visserijsector en de verwerkende industrie, alsmede visserijgerelateerde activiteiten aan land economisch levensvatbaar en concurrerend te maken; |
d) |
te voorzien in maatregelen om, in overeenstemming met lid 2 de vangstcapaciteit van de vloten en de vangstmogelijkheden op elkaar af te stemmen, met het oog op economisch levensvatbare vloten zonder overexploitatie van de biologische rijkdommen van de zee; |
e) |
de ontwikkeling van duurzame aquacultuur in de Unie te bevorderen, om bij te dragen tot de voedselvoorziening en de voedselzekerheid, alsmede tot de werkgelegenheid; |
f) |
bij te dragen tot een redelijke levensstandaard voor degenen die van visserijactiviteiten afhankelijk zijn, met aandacht voor de kustvisserij en de sociaaleconomische aspecten; |
g) |
bij te dragen tot een efficiënte en transparante interne markt voor visserij- en aquacultuurproducten en tot een gelijke voorwaarden voor in de Unie afgezette visserij- en aquacultuurproducten; |
h) |
rekening te houden met de belangen van zowel consumenten als producenten; |
i) |
de kustvisserij te stimuleren, met inachtneming van sociaaleconomische aspecten; |
j) |
coherentie met de milieuwetgeving van de Unie te bewerkstelligen - met name de in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG bedoelde doelstelling om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken - en met overige beleidsmaatregelen van de Unie. |
Artikel 3
Beginselen van goed bestuur
Het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt geleid door de volgende beginselen van goed bestuur:
a) |
de duidelijke omschrijving van de verantwoordelijkheden op unie-, regionaal, nationaal en lokaal niveau; |
b) |
de inachtneming van de specifieke regionale kenmerken door middel van een geregionaliseerde aanpak; |
c) |
de vaststelling van maatregelen overeenkomstig het best beschikbare wetenschappelijke advies; |
d) |
een perspectief op lange termijn; |
e) |
een administratieve kostenefficiëntie; |
f) |
passende betrokkenheid van de belanghebbenden, in het bijzonder de adviesraden, bij alle stadia vanaf het ontwerpen van de maatregelen tot de uitvoering ervan; |
g) |
de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat; |
h) |
consistentie met andere beleidsgebieden van de Unie; |
i) |
gebruik van effectbeoordelingen, waar passend; |
j) |
samenhang tussen de interne en de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid; |
k) |
transparante gegevensverwerking overeenkomstig bestaande wettelijke voorschriften, met eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, de bescherming van persoonsgegevens en regels inzake vertrouwelijkheid; beschikbaarheid van gegevens voor de bevoegde wetenschappelijke instanties, andere instanties met een wetenschappelijk belang of een belang op het gebied van beheer en andere nader omschreven eindgebruikers. |
Artikel 4
Definities
1. In deze verordening wordt verstaan onder:
1) "Uniewateren": de wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaten, met uitzondering van wateren die grenzen aan de in bijlage II bij het Verdrag genoemde gebieden;
2) "biologische rijkdommen van de zee": beschikbare en toegankelijke levende mariene aquatische soorten, met inbegrip van anadrome en katadrome soorten tijdens hun mariene levensduur;
3) "biologische zoetwaterrijkdommen": beschikbare en toegankelijke levende aquatische zoetwatersoorten;
4) "vissersvaartuig": elk vaartuig dat is uitgerust voor de commerciële exploitatie van biologische rijkdommen van de zee of een blauwvintonnara;
5) "Unievissersvaartuig": een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en in de Unie is geregistreerd;
6) "toevoeging aan de vissersvloot": de registratie van een vissersvaartuig in het vissersvlootregister van een lidstaat;
7) "maximale duurzame opbrengst": de hoogste theoretische evenwichtsopbrengst die gemiddeld continu uit een visbestand kan worden behaald onder de bestaande gemiddelde milieuomstandigheden, zonder significant effect op het reproductieproces;
8) "voorzorgsbenadering van het visserijbeheer": benadering als bedoeld in artikel 6 van de VN-overeenkomst over visbestanden waarbij het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet als reden mag worden aangevoerd om beheersmaatregelen voor de instandhouding van de doelsoorten, de geassocieerde of afhankelijke soorten en de niet-doelsoorten en hun omgeving, uit te stellen of achterwege te laten;
9) "ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer": geïntegreerde aanpak van het visserijbeheer binnen ecologisch betekenisvolle grenzen waarbij, rekening houdend met visserij- en andere activiteiten van de mens, wordt beoogd het gebruik van natuurlijke rijkdommen te beheren met behoud van zowel de biologische rijkdom als de biologische processen die nodig zijn voor de bescherming van de samenstelling, structuur en werking van de habitats van het betrokken ecosysteem, met inachtneming van de kennis en de onzekerheden met betrekking tot biotische, abiotische en menselijke componenten van ecosystemen;
10) "teruggooi": vangsten die terug in de zee worden gezet;
11) "visserij met een lage impact": het aanwenden van selectieve visserijtechnieken die een lage nadelige impact op mariene ecosystemen hebben of tot lage brandstofemissies kunnen leiden, of beide;
12) "selectieve visserij": visserij waarbij organismen tijdens de visserijactiviteit door middel van een methode of door middel van het vistuig gericht naar afmeting of soort worden gevangen, waardoor specimens van niet-doelsoorten niet worden gevangen of onbeschadigd kunnen worden teruggegooid;
13) "visserijsterfte": verhouding waarin biomassa en vissen door visserijactiviteiten gedurende een bepaalde periode uit een bestand worden weggenomen;
14) "bestand": in een bepaald beheersgebied voorkomende biologische rijkdom van de zee;
15) "vangstbeperking": al naar gelang het geval, hetzij een kwantitatieve beperking gedurende een bepaalde periode van de vangsten van een visbestand of een groep visbestanden waarvoor een verplichting tot aanlanden geldt, hetzij een kwantitatieve beperking gedurende een bepaalde periode van de aanlandingen van een visbestand of een groep visbestanden waarvoor geen verplichting tot aanlanden geldt;
16) "instandhoudingsreferentiepunten": waarden van parameters voor de visbestanden (zoals biomassa of visserijsterfte) die in het visserijbeheer worden gebruikt, bijvoorbeeld voor het bepalen van een aanvaardbaar niveau van biologisch risico of een wenselijk opbrengstniveau;
17) "minimuminstandhoudingsreferentiegrootte": in Unierecht vastgelegde grootte van een levende mariene aquatische soort, rekening houdend met de leeftijd, waaronder beperkingen of stimulansen gelden om de vangst door middel van visserijactiviteiten te vermijden; deze grootte vervangt, waar nodig, de minimummaat bij aanlanding;
18) "bestand binnen veilige biologische grenzen": bestand waarvoor het zeer waarschijnlijk is dat de geraamde paaibiomassa aan het einde van het voorgaande jaar hoger is dan het grensreferentiepunt voor biomassa (Blim) en dat de geraamde visserijsterfte voor het voorgaande jaar lager is dan het grensreferentiepunt voor de visserijsterfte (Flim);
19) "vrijwaringsmaatregel": voorzorgsmaatregel die ontworpen is ter voorkoming van een onwenselijke gebeurtenis;
20) "technische maatregel": maatregel om de samenstelling van de vangsten per soort en grootte, alsmede de impact van visserijactiviteiten op componenten van het ecosysteem te reguleren door voorwaarden vast te stellen voor het gebruik en de structuur van het vistuig en door de toegang tot visserijgebieden te beperken;
21) "visserijinspanning": product van de capaciteit en de activiteit van een vissersvaartuig; voor een groep vissersvaartuigen is dit de som van de visserijinspanning van alle vaartuigen in de groep;
22) "lidstaat met een rechtstreeks belang bij het beheer": lidstaat die een belang heeft dat bestaat uit vangstmogelijkheden of uit een visserijactiviteit die plaatsvindt in de exclusieve economische zone van de betrokken lidstaat of, in de Middellandse Zee, met een traditionele visserijactiviteit op volle zee;
23) "overdraagbare visserijconcessies": intrekbare gebruikersrechten op een specifiek deel van de vangstmogelijkheden die aan een lidstaat zijn toegewezen of zijn vastgesteld in een door een lidstaat overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad (18) aangenomen beheersplan, die de houder mag overdragen;
24) "vangstcapaciteit": tonnage van een vaartuig in GT (Gross Tonnage - brutotonnage) en het vermogen ervan in kW (kilowatt), zoals gedefinieerd in de artikelen 4 en 5 van Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad (19);
25) "aquacultuur": kweek of teelt van aquatische organismen, waarbij technieken worden gebruikt om de productie van de betrokken organismen te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu en waarbij deze organismen in de gehele fase van de kweek of de teelt, tot en met de oogst, eigendom blijven van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;
26) "visvergunning": vergunning als bedoeld in artikel 4, punt 9, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (20);
27) "vismachtiging": machtiging als bedoeld in artikel 4, punt 10, van Verordening (EG) nr. 1224/2009;
28) "visserijactiviteit": het zoeken naar vis, het te water laten, uitzetten, slepen en ophalen van vistuig, het aan boord halen van de vangst, het overladen, het aan boord houden, het verwerken aan boord, het overbrengen, het kooien, vetmesten en aanlanden van vis en visserijproducten;
29) "visserijproducten": aquatische organismen die in het kader van een visserijactiviteit worden verkregen of de daarvan afgeleide producten;
30) "marktdeelnemer": natuurlijke of rechtspersoon die een bedrijf exploiteert of bezit waarvan de activiteiten betrekking hebben op een stadium van de productie-, verwerkings-, afzet-, distributie- en detailhandelsketen voor visserij- en aquacultuurproducten;
31) "ernstige inbreuk": inbreuk die als zodanig is omschreven in het toepasselijke Unierecht, waaronder in artikel 42, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad (21) en in artikel 90, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009;
32) "eindgebruiker van wetenschappelijke gegevens": orgaan dat met het oog op onderzoek of beheer belang heeft bij de wetenschappelijke analyse van gegevens in de visserijsector;
33) "overschot van de toegestane vangst": deel van de toegestane vangst dat een kuststaat niet vangt, waardoor de totale exploitatie van afzonderlijke bestanden onder een niveau blijft waarbij de bestanden zich kunnen herstellen, en de populaties van de gevangen soorten ten minste op een op grond van het best beschikbare wetenschappelijke advies gewenst niveau worden gebracht en behouden;
34) "aquacultuurproducten": aquatische organismen die in het kader van een aquacultuuractiviteit worden geproduceerd, of de daarvan afgeleide producten;
35) "paaibiomassa": geraamde hoeveelheid vis van een specifiek bestand die zich op een bepaald moment voortplant en die bestaat uit mannetjes, vrouwtjes en levendbarende vis;
36) "gemengde visserij": visserij waarbij meer dan één soort aanwezig is en waar bij dezelfde visserijhandeling waarschijnlijk verschillende soorten worden gevangen;
37) "partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij": internationale overeenkomsten die met een derde staat worden gesloten met als doel om, in ruil voor een financiële vergoeding van de Unie die sectorale ondersteuning kan omvatten, toegang te krijgen tot wateren en bestanden om een deel van het overschot aan biologische rijkdommen van de zee duurzaam te exploiteren.
2. Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende geografische afbakeningen van geografische gebieden:
a) "Noordzee": de ICES-sectoren (22) III a en IV;
b) "Oostzee": de ICES-sectoren IIIb, IIIc en IIId;
c) "noordwestelijke wateren": de ICES-sectoren V (m.u.v. Va en uitsluitend Uniewateren in Vb), VI en VII;
d) "zuidwestelijke wateren": de ICES-sectoren VIII, IX en X (wateren rond de Azoren) en CECAF-sectoren (23) 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.0 (wateren rond Madeira en de Canarische Eilanden);
e) "Middellandse Zee": de maritieme wateren van de Middellandse Zee ten oosten van 5°36′ WL;
f) "Zwarte Zee": het geografische subgebied van de GFCM, zoals afgebakend bij resolutie GFCM/33/2009/2.
DEEL II
TOEGANG TOT DE WATEREN
Artikel 5
Algemene voorschriften inzake toegang tot de wateren
1. Behoudens de in het kader van deel III vastgestelde maatregelen hebben Unievissersvaartuigen gelijke toegang tot de wateren en visbestanden in alle andere Uniewateren dan die welke in de leden 2 en 3 worden bedoeld.
2. In de wateren tot 12 zeemijl vanaf de basislijnen die onder hun soevereiniteit of jurisdictie vallen, mogen de lidstaten tot en met 31 december 2022 de visserij beperken tot de vissersvaartuigen die van oudsher in die wateren vissen vanuit havens aan de aangrenzende kust, onverminderd de regelingen die in het kader van bestaande nabuurschapsbetrekkingen tussen lidstaten gelden voor Unievissersvaartuigen die de vlag van een andere lidstaat voeren, en onverminderd de regelingen die zijn opgenomen in bijlage I, waarin voor elke lidstaat de geografische zones van de kustwateren van de andere lidstaten zijn vastgesteld waar visserijactiviteiten mogen plaatsvinden, evenals de soorten waarop deze activiteiten betrekking mogen hebben. De lidstaten delen de beperkingen die zij uit hoofde van dit lid hebben ingevoerd, mee aan de Commissie.
3. In de wateren tot 100 zeemijl vanaf de basislijnen van de ultraperifere gebieden van de Unie, bedoeld in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag, mogen de betrokken lidstaten tot en met 31 december 2022 de visserij beperken tot de vissersvaartuigen die in de havens van deze gebieden zijn geregistreerd. Zodanige beperkingen zijn niet van toepassing op Unievaartuigen die van oudsher in die wateren vissen, op voorwaarde dat die vaartuigen de van oudsher uitgeoefende visserijinspanning niet overschrijden. De lidstaten delen de beperkingen die zij uit hoofde van dit lid hebben ingevoerd, mee aan de Commissie.
4. De maatregelen die van toepassing zullen zijn na afloop van de in de leden 2 en 3 bedoelde regelingen, worden vastgesteld vóór 31 december 2022.
DEEL III
MAATREGELEN VOOR DE INSTANDHOUDING EN DE DUURZAME EXPLOITATIE VAN BIOLOGISCHE RIJKDOMMEN VAN DE ZEE
TITEL I
Instandhoudingsmaatregelen
Artikel 6
Algemene bepalingen
1. Ter verwezenlijking van de in artikel 2 bedoelde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid met betrekking tot de instandhouding en duurzame exploitatie van biologische rijkdommen van de zee, stelt de Unie instandhoudingsmaatregelen vast als bedoeld in artikel 7.
2. Bij het toepassen van deze verordening raadpleegt de Commissie de relevante adviesorganen en de relevante wetenschappelijke instanties. Bij het vaststellen van instandhoudingsmaatregelen wordt rekening gehouden met de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar relevant, verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) en van andere adviesinstanties, alsmede adviezen die zijn ontvangen van de adviesraden en gezamenlijke aanbevelingen die door de lidstaten krachtens artikel 18 zijn uitgebracht.
3. De lidstaten kunnen onderling samenwerken met het oog op het vaststellen van maatregelen, krachtens de artikelen 11, 15 en 18.
4. De lidstaten plegen onderling overleg alvorens nationale maatregelen vast te stellen krachtens artikel 20, lid 2.
5. In specifieke gevallen, met name met betrekking tot het Middellandse Zeegebied, kunnen de lidstaten gemachtigd worden juridisch bindende handelingen op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid, waaronder beheersmaatregelen, vast te stellen. Artikel 18 is waar nodig van toepassing.
Artikel 7
Soorten instandhoudingsmaatregelen
1. Maatregelen voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee kunnen onder meer bestaan in:
a) |
meerjarenplannen op grond van de artikelen 9 en 10; |
b) |
streefdoelen voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van bestanden en aanverwante maatregelen om de impact van de visserij op het mariene milieu tot een minimum te beperken; |
c) |
maatregelen om de vangstcapaciteit van vissersvaartuigen aan te passen aan de beschikbare vangstmogelijkheden; |
d) |
stimulansen, met inbegrip van economische stimulansen zoals vangstmogelijkheden, om vangstmethoden te bevorderen die bijdragen tot selectievere visserij, tot het zo veel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden; |
e) |
maatregelen inzake de vaststelling en toewijzing van de vangstmogelijkheden; |
f) |
maatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 15; |
g) |
minimuminstandhoudingsreferentiegrootten; |
h) |
proefprojecten inzake alternatieve vormen van visserijbeheerstechnieken en inzake vistuig die de selectiviteit vergroten of de negatieve impact van visserijactiviteiten op het mariene milieu tot een minimum beperken; |
i) |
krachtens artikel 11 vastgestelde maatregelen die nodig zijn voor de naleving van de verplichtingen in het kader van de milieuwetgeving van de Unie; |
j) |
in lid 2 bedoelde technische maatregelen. |
2. Technische maatregelen kunnen onder meer bestaan in:
a) |
kenmerken van vistuig en voorschriften betreffende het gebruik ervan; |
b) |
specificaties inzake de constructie van vistuig, zoals:
|
c) |
beperkingen of verboden op het gebruik van bepaald vistuig en op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of periodes; |
d) |
een verbod op de activiteit van vissersvaartuigen in een specifiek gebied gedurende een specifieke minimumperiode met als doel een tijdelijke concentratie van bedreigde soorten, paaiende vis, soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte en andere kwetsbare rijkdommen van de zee te beschermen; |
e) |
specifieke maatregelen om de negatieve impact van visserijactiviteiten op de mariene biodiversiteit en mariene ecosystemen tot een minimum te beperken, waaronder maatregelen om ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken. |
Artikel 8
Instelling van gebieden voor herstel van de bestanden
1. De Unie streeft ernaar, met inachtneming van de bestaande instandhoudingsgebieden, beschermde gebieden in te stellen op grond van de biologische kwetsbaarheid ervan, waaronder gebieden waarvoor er duidelijke aanwijzingen zijn dat zich daar grote concentraties bevinden van vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte en van paaiplaatsen. In deze gebieden kunnen visserijactiviteiten beperkt of verboden worden teneinde levende aquatische rijkdommen en mariene ecosystemen in stand te helpen houden. De Unie blijft tevens aanvullende bescherming bieden voor reeds als biologisch kwetsbaar aangemerkte gebieden.
2. Hiertoe bakenen de lidstaten, waar mogelijk, passende gebieden af die een coherent netwerk kunnen vormen, en stellen zij, waar passend, overeenkomstig artikel 18, lid 7, gezamenlijke aanbevelingen op die ertoe strekken dat de Commissie op grond van het Verdrag een voorstel indient.
3. Aan de Commissie kan, in het kader van een meerjarenplan, de bevoegdheid worden toegekend biologisch kwetsbare beschermde gebieden in te stellen. Artikel 18, leden 1 tot en met 6, is van toepassing. De Commissie brengt bij het Europees Parlement en de Raad regelmatig verslag uit over de beschermde gebieden.
TITEL II
Specifieke maatregelen
Artikel 9
Beginselen en doelstellingen van meerjarenplannen
1. Meerjarenplannen worden bij voorrang vastgesteld op basis van wetenschappelijke, technische en economische adviezen, en bevatten instandhoudingsmaatregelen om, overeenkomstig artikel 2, lid 2, de visbestanden boven een niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, te brengen en te behouden.
2. Indien het bij gebreke van toereikende gegevens niet mogelijk is streefdoelen voor de maximale duurzame opbrengst als bedoeld in artikel 2, lid 2, te bepalen, voorzien de meerjarenplannen in op de voorzorgsbenadering gebaseerde maatregelen, die ten minste een vergelijkbaar niveau van instandhouding van de betrokken bestanden garanderen.
3. Meerjarenplannen bestrijken:
a) |
één enkele soort; of |
b) |
in het geval van gemengde visserij of indien de bestanden in een dynamische verhouding tot elkaar staan, visserij op verscheidene bestanden in een bepaald geografisch gebied, rekening houdend met de kennis over interacties tussen visbestanden, visserij en mariene ecosystemen. |
4. De in de meerjarenplannen op te nemen maatregelen en de kalender voor de uitvoering van die maatregelen staan in verhouding tot de beoogde doelstellingen en streefdoelen en het beoogde tijdschema. Alvorens maatregelen in de meerjarenplannen worden opgenomen, wordt het verwachte economische en sociale effect van de maatregelen in aanmerking genomen.
5. Meerjarenplannen kunnen specifieke instandhoudingsdoelstellingen en op de ecosysteemgerichte benadering gebaseerde maatregelen omvatten voor de aanpak van de specifieke problemen die de gemengde visserij ondervindt bij het verwezenlijken van de in artikel 2, lid 2, bedoelde doelstellingen voor de diverse onder het plan vallende bestanden wanneer verbeteringen van de selectiviteit blijkens wetenschappelijk advies niet haalbaar zijn. Indien nodig, worden in het meerjarenplan voor een aantal van de eronder vallende bestanden specifieke, op de ecosysteemgerichte benadering gebaseerde alternatieve instandhoudingsmaatregelen opgenomen.
Artikel 10
Inhoud van de meerjarenplannen
1. Naargelang het geval en onverminderd de respectieve bevoegdheden op grond van het Verdrag omvat een meerjarenplan:
a) |
de reikwijdte wat betreft de bestanden, de visserij en het gebied waarop het meerjarenplan van toepassing is; |
b) |
doelstellingen die in overeenstemming zijn met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen en met de relevante bepalingen van artikel 6 en artikel 9; |
c) |
kwantificeerbare streefdoelen zoals de visserijsterfte en/of paaibiomassa; |
d) |
duidelijke tijdschema's voor het halen van de kwantificeerbare streefdoelen; |
e) |
instandhoudingsreferentiepunten die in overeenstemming zijn met de doelstellingen bedoeld in artikel 2; |
f) |
doelstellingen voor de met het oog op het verwezenlijken van de in artikel 15 bedoelde streefdoelen te nemen instandhoudingsmaatregelen en technische maatregelen en maatregelen die beogen ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken; |
g) |
vrijwaringsmaatregelen om ervoor te zorgen dat de kwantificeerbare streefdoelen worden gehaald, en de corrigerende maatregelen die nodig zijn, onder meer voor omstandigheden waarin de afnemende kwaliteit van de gegevens of de niet-beschikbaarheid ervan de duurzaamheid van het bestand ondermijnen. |
2. Een meerjarenplan kan ook het volgende omvatten:
a) |
andere instandhoudingsmaatregelen, in het bijzonder maatregelen om teruggooi met inachtneming van het best beschikbare wetenschappelijke advies geleidelijk tot nul terug te brengen, of om de negatieve impact van de visserij op het ecosysteem tot een minimum te beperken, in voorkomend geval nader uit te werken krachtens artikel 18; |
b) |
kwantificeerbare indicatoren voor de periodieke voortgangsbewaking en -beoordeling ten aanzien van de verwezenlijking van de streefdoelen van het meerjarenplan; |
c) |
in voorkomend geval, specifieke doelstellingen voor het deel van de levenscyclus van anadrome en katadrome soorten dat zich in zoet water afspeelt. |
3. In het meerjarenplan wordt bepaald dat het na een eerste evaluatie achteraf, met name in het licht van gewijzigd wetenschappelijk advies, kan worden herzien.
Artikel 11
Instandhoudingsmaatregelen die nodig zijn voor de naleving van de verplichtingen krachtens de milieuwetgeving van de Unie
1. De lidstaten zijn gemachtigd om instandhoudingsmaatregelen vast te stellen die geen gevolgen hebben voor de vissersvaartuigen van andere lidstaten, die van toepassing zijn in de wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie en die noodzakelijk zijn met het oog op de naleving van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2008/56/EG, artikel 4 van Richtlijn 2009/147/EG of artikel 6 van Richtlijn 93/42/EEG, mits die maatregelen verenigbaar zijn met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen, de doelstellingen verwezenlijken van de toepasselijke wetgeving van de Unie die zij beogen uit te voeren en ten minste even stringent zijn als de maatregelen op grond van het Unierecht.
2. Indien een lidstaat ("de initiatiefnemende lidstaat") van oordeel is dat maatregelen moeten worden vastgesteld om aan de in lid 1 bedoelde verplichtingen te voldoen en andere lidstaten een rechtstreeks belang hebben bij het beheer van de visserij waarvoor deze maatregelen gevolgen sorteren, is de Commissie bevoegd om, door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 46, op verzoek dergelijke maatregelen vast te stellen. Hiertoe is artikel 18, leden 1 tot en met 4, en lid 6, van overeenkomstige toepassing.
3. De initiatiefnemende lidstaat verstrekt de Commissie en de andere lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer relevante informatie over de benodigde maatregelen, met inbegrip van de motivering, wetenschappelijke onderbouwing en nadere gegevens omtrent de praktische uitvoering en handhaving. De initiatiefnemende lidstaat en de overige lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer kunnen binnen zes maanden nadat er voldoende informatie is verstrekt een in artikel 18, lid 1, bedoelde gezamenlijke aanbeveling indienen. De Commissie stelt, met inachtneming van beschikbaar wetenschappelijk advies, binnen drie maanden na ontvangst van een volledig verzoek de maatregelen vast.
Indien niet alle lidstaten erin slagen het eens te worden over een bij de Commissie overeenkomstig de eerste alinea binnen de daarin vermelde termijn in te dienen gemeenschappelijke aanbeveling, of indien de gemeenschappelijke aanbeveling geacht wordt niet aan de in lid 1 vermelde vereisten te voldoen, kan de Commissie op grond van het Verdrag een voorstel indienen.
4. In afwijking van lid 3 stelt de Commissie, bij gebreke van een in lid 3 bedoelde gemeenschappelijke aanbeveling, in spoedeisende gevallen maatregelen vast. In spoedeisende gevallen worden maatregelen alleen vastgesteld indien het uitblijven ervan de verwezenlijking van de met het vaststellen van de instandhoudingsmaatregelen overeenkomstig de in lid 1 bedoelde richtlijnen en de beleidsdoelen van de lidstaat beoogde doelstellingen in gevaar zou brengen.
5. De in lid 4 bedoelde maatregelen zijn van toepassing voor een termijn van ten hoogste twaalf maanden, die met ten hoogste twaalf maanden kan worden verlengd indien de in dat lid bedoelde voorwaarden voortbestaan.
6. De Commissie faciliteert de samenwerking tussen de betrokken lidstaat en de andere lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer van de visserij bij de uitvoering en de handhaving van de op grond van de leden 2, 3 en 4 vastgestelde maatregelen.
Artikel 12
Maatregelen van de Commissie bij ernstige bedreigingen voor de biologische rijkdommen van de zee
1. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een op aanwijzingen gebaseerde ernstige bedreiging voor de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee of voor het mariene ecosysteem, kan de Commissie, om het hoofd te bieden aan die bedreiging, op gemotiveerd verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen, die voor een termijn van ten hoogste zes maanden van toepassing zijn, volgens de in artikel 47, lid 3, bedoelde procedure.
2. De lidstaat brengt het in lid 1 bedoelde verzoek gelijktijdig ter kennis van de Commissie, de andere lidstaten en de betrokken adviesraden. De overige lidstaten en de adviesraden kunnen hun schriftelijke opmerkingen bij de Commissie indienen binnen zeven werkdagen na ontvangst van de kennisgeving. De Commissie neemt een besluit binnen vijftien werkdagen nadat zij het in lid 1 bedoelde verzoek heeft ontvangen.
3. De Commissie kan, voordat de geldigheidsduur van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen is verstreken en indien is voldaan aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij de toepassing van die noodmaatregel met onmiddellijke werking voor een termijn van ten hoogste zes maanden wordt verlengd. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 47, lid 3, bedoelde procedure vastgesteld.
Artikel 13
Noodmaatregelen van lidstaten
1. Indien er aanwijzingen zijn voor een onmiddellijke actie vereisende, ernstige bedreiging voor de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee of voor het mariene ecosysteem die verband houdt met visserijactiviteiten in wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat vallen, kan de lidstaat noodmaatregelen vaststellen om deze bedreiging tegen te gaan. Deze maatregelen zijn verenigbaar met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen en ten minste even stringent als de in het Unierecht vastgestelde maatregelen. Deze maatregelen zijn voor een periode van ten hoogste drie maanden van toepassing.
2. Indien door een lidstaat vast te stellen noodmaatregelen gevolgen kunnen hebben voor vissersvaartuigen van andere lidstaten, worden zij pas vastgesteld nadat de Commissie, de betrokken lidstaten en de betrokken adviesraden zijn geraadpleegd over een ontwerp van de maatregelen, vergezeld van een toelichting. De raadplegende lidstaat kan voor de dergelijke raadpleging een redelijke termijn bepalen, die echter niet korter is dan één maand.
3. Indien de Commissie van oordeel is dat een overeenkomstig dit artikel vastgestelde maatregel niet voldoet aan de voorwaarden van lid 1, kan zij, met vermelding van de redenen daartoe, de betrokken lidstaat verzoeken die maatregel te wijzigen of in te trekken.
Artikel 14
Voorkomen en beperken van ongewenste vangsten
1. Teneinde de invoering van de verplichting tot het aanlanden van alle vangsten overeenkomstig artikel 15 ("de aanlandingsverplichting") in de diverse visserijen te vergemakkelijken, kunnen de lidstaten, op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies en rekening houdend met de adviezen van de bevoegde adviesraden, proefprojecten uitvoeren om alle haalbare methoden ter voorkoming, beperking en uitbanning van ongewenste vangsten in een visserij volledig te onderzoeken.
2. De lidstaten kunnen een "teruggooiatlas" opstellen, met de omvang van de teruggooi in elk van de onder artikel 15, lid 1, vallende visserijen.
Artikel 15
De aanlandingsverplichting
1. Alle vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden, en in de Middellandse Zee, ook vangsten van soorten waarvoor minimummaten in de zin van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 gelden, en die plaatsvinden tijdens visserijactiviteiten in Uniewateren of door Unievissersvaartuigen in wateren buiten de Unie, in wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen, in de hierna genoemde visserijen en geografische gebieden, worden overeenkomstig het volgende tijdschema aan boord van de vissersvaartuigen gebracht en gehouden, en geregistreerd, aangeland en, in voorkomend geval, in mindering gebracht op de quota, behalve indien zij als levend aas worden gebruikt:
a) |
Uiterlijk vanaf 1 januari 2015 voor:
|
b) |
Uiterlijk vanaf 1 januari 2015 voor visserijbepalende soorten en uiterlijk vanaf 1 januari 2017 voor de visserij op alle overige soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden in Uniewateren van de Oostzee voor zover deze soorten niet onder punt a) vallen. |
c) |
Uiterlijk vanaf 1 januari 2016 voor de hierna genoemde visserijbepalende soorten en uiterlijk vanaf 1 januari 2019 voor alle soorten in:
|
d) |
Uiterlijk vanaf 1 januari 2017 voor visserijbepalende soorten en uiterlijk vanaf 1 januari 2019 voor alle overige soorten in niet onder punt a), vallende visserij in de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en in alle overige wateren van de Unie en van buiten de Unie, die niet onder de soevereiniteit of de jurisdictie van derde landen vallen. |
2. Lid 1 laat de internationale verplichtingen van de Unie onverlet. De Commissie is bevoegd om, overeenkomstig artikel 46, gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde die internationale verplichtingen in het Unierecht te implementeren, met inbegrip van, in het bijzonder, afwijkingen van de aanlandingsverplichting krachtens dit artikel.
3. Indien alle lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer van een bepaalde visserij het erover eens zijn dat de aanlandingsverplichting van toepassing moet zijn voor andere dan de in lid 1 bedoelde soorten, kunnen zij een gemeenschappelijke aanbeveling indienen om de toepassing van de aanlandingsverplichting uit te breiden tot die andere soorten. Hiertoe is artikel 18, leden 1 tot en met 6, van overeenkomstige toepassing. Indien deze gemeenschappelijke aanbeveling is ingediend, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 46 gedelegeerde handelingen vast te stellen die dergelijke maatregelen omvatten.
4. De aanlandingsverplichting bedoeld in lid 1 geldt niet voor:
a) |
soorten waarop niet mag worden gevist en die in een op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid vastgestelde rechtshandeling van de Unie als dusdanig worden omschreven; |
b) |
soorten waarvoor wetenschappelijk vaststaat dat zij hoge overlevingskansen hebben, rekening houdend met de kenmerken van het vistuig, de visserijpraktijk en het ecosysteem; |
c) |
vangsten die onder de de-minimisvrijstelling vallen. |
5. Nadere bepalingen ter uitvoering van de in lid 1 bedoelde aanlandingsverplichting worden vastgelegd in de in de artikelen 9 en 10 bedoelde meerjarenplannen en, in voorkomend geval, nader uitgewerkt overeenkomstig artikel 18, waaronder:
a) |
bijzondere bepalingen inzake de visserij of soorten die vallen onder de in lid 1 bedoelde aanlandingsverplichting; |
b) |
de beschrijving van de uitzonderingen van de aanlandingsverplichting met betrekking tot de in lid 4, onder b), bedoelde soorten; |
c) |
bepalingen inzake de-minimisvrijstellingen van ten hoogste 5 % van de totale jaarlijkse vangsten van alle soorten waarvoor een aanlandingsverplichting als bedoeld in lid 1 van toepassing is. De de-minimisvrijstelling is van toepassing in de volgende gevallen:
Vangsten in het kader van de bepalingen bedoeld in dit punt worden niet in mindering gebracht op de betrokken quota, maar moeten wel allemaal volledig worden geregistreerd. Gedurende een overgangsperiode van vier jaar wordt het in dit punt bedoelde percentage van de totale jaarlijkse vangst verhoogd:
|
d) |
bepalingen inzake maatregelen betreffende het documenteren van vangsten; |
e) |
in voorkomende gevallen het vaststellen van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, overeenkomstig lid 10. |
6. Indien voor de betrokken visserij geen meerjarenplan of geen beheersplan is vastgesteld overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1967/2006, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 18 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 46 van deze verordening, die op tijdelijke basis en voor een termijn van ten hoogste drie jaar, een specifiek teruggooiplan vastleggen waarin de in lid 5, onder a) tot en met e), van dit artikel bedoelde specificaties zijn vervat. De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 18 van deze verordening samenwerken bij het opstellen van een dergelijk plan, met als doel dat de Commissie dergelijke handelingen vaststelt of een voorstel indient volgens de gewone wetgevingsprocedure.
7. Indien geen maatregelen zijn vastgesteld met het oog op een nadere bepaling van de de-minimisvrijstelling, hetzij in een overeenkomstig lid 5 vastgesteld meerjarenplan hetzij in een overeenkomstig lid 6 vastgesteld specifiek teruggooiplan, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 46 gedelegeerde handelingen vast waarin de in lid 4, onder c), bedoelde de-minimisvrijstelling wordt vastgelegd die, met inachtneming van de in lid 5, onder c), i) of ii), bedoelde voorwaarden, ten hoogste 5 % bedraagt van de totale jaarlijkse vangsten van alle soorten waarvoor de aanlandingsverplichting krachtens lid 1 van toepassing is. Die de-minimisvrijstelling wordt zodanig vastgesteld dat zij geldt vanaf de datum van toepassing van de betrokken aanlandingsverplichting.
8. In afwijking van de verplichting om in overeenstemming met lid 1 vangsten in mindering te brengen op de betrokken quota, kunnen vangsten van soorten waarvoor een aanlandingsverplichting geldt waarmee de quota van het betrokken bestand worden overschreden, of vangsten van soorten waarvoor de lidstaat geen quota heeft, in mindering worden gebracht op het quotum van de doelsoort voor ten hoogste 9 % van het quotum van de doelsoort. Deze bepaling is alleen van toepassing indien het bestand van de niet-doelsoort zich binnen biologisch veilige grenzen bevindt.
9. Voor bestanden waarvoor de aanlandingsverplichting geldt, kunnen de lidstaten gebruik maken van een jaarflexibiliteit van maximaal 10 % van de toegestane aanlanding. Hiertoe kan een lidstaat de aanlandingen toestaan van extra hoeveelheden van het bestand dat onder de aanlandingsverplichting valt, op voorwaarde dat deze hoeveelheden ten hoogste 10 % van het aan die lidstaat toegewezen quotum bedragen. Artikel 105 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 is van toepassing.
10. Ter bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen kunnen minimuminstandhoudingsreferentiegrootten worden vastgesteld.
11. Voor soorten waarvoor de aanlandingsverplichting in de zin van lid 1 geldt, is het gebruik van vangsten van soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, beperkt tot andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie, waaronder vismeel, visolie, diervoeder, levensmiddelenadditieven, geneesmiddelen en cosmetica.
12. Voor soorten waarvoor de aanlandingsverplichting in de zin van lid 1 niet geldt, wordt de vangst van soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, niet aan boord gehouden, en onmiddellijk teruggegooid.
13. Met het oog op het toezicht op de naleving van de aanlandingsverplichting, zien de lidstaten toe op het uitvoerig en accuraat documenteren van alle visreizen en zien zij erop toe dat er passende capaciteit en middelen zijn, waaronder waarnemers, gesloten camerasysteem (CCTV) en overige middelen. De lidstaten nemen daarbij het beginsel van doelmatigheid en evenredigheid in acht.
Artikel 16
Vangstmogelijkheden
1. De vangstmogelijkheden die aan de lidstaten worden toegewezen waarborgen de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van iedere lidstaat voor elk visbestand of elke visserij. Bij de toewijzing van nieuwe vangstmogelijkheden wordt rekening gehouden met de belangen van elke lidstaat.
2. Wanneer de aanlandingsverplichting met betrekking tot een visbestand is ingevoerd, worden de vangstmogelijkheden vastgesteld, met inachtneming van het feit dat vangstmogelijkheden niet meer worden vastgesteld als afspiegeling van de aanlanding maar als afspiegeling van de vangsten, met als uitgangspunt dat teruggooi van dat bestand voor het eerste jaar en de daaropvolgende jaren niet meer is toegestaan.
3. Indien wetenschappelijk komt vast te staan dat er een aanzienlijk verschil is tussen de voor een specifiek bestand vastgestelde vangstmogelijkheden en de werkelijke toestand van dat bestand, kunnen de lidstaten met een rechtstreeks belang een gemotiveerd verzoek indienen bij de Commissie om een voorstel in te dienen ter vermindering van dit verschil, met inachtneming van de in artikel 2, lid 2, bedoelde doelstellingen.
4. De vangstmogelijkheden worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 2, lid 2, bedoelde doelstellingen en zijn in overeenstemming met de overeenkomstig artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 1, onder b) en c), bedoelde kwantificeerbare streefdoelen, tijdschema's en marges.
5. De maatregelen inzake de vaststelling en toewijzing van de vangstmogelijkheden voor derde landen in Uniewateren worden vastgesteld overeenkomstig het Verdrag.
6. Elke lidstaat beslist de wijze waarop de hem toegewezen vangstmogelijkheden die niet onder een systeem van overdraagbare visserijconcessies vallen, kunnen worden toegewezen aan vaartuigen die zijn vlag voeren, bijvoorbeeld door het instellen van individuele vangstmogelijkheden. De lidstaat deelt de toewijzingsmethode aan de Commissie mee.
7. Met het oog op de toewijzing van vangstmogelijkheden in het kader van gemengde visserij, houden de lidstaten rekening met de waarschijnlijke samenstelling van de vangst van vaartuigen die aan deze visserij deelnemen.
8. De lidstaten mogen, na kennisgeving aan de Commissie, de hun toegewezen vangstmogelijkheden geheel of gedeeltelijk uitwisselen.
Artikel 17
Criteria voor toewijzing van vangstmogelijkheden door de lidstaten
Bij de toewijzing van de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden, bedoeld in artikel 16, maken de lidstaten gebruik van transparante en objectieve criteria van onder meer ecologische, sociale en economische aard. De criteria kunnen onder meer betrekking hebben op de gevolgen van de visserij op het milieu, de naleving in het verleden, de bijdrage aan de lokale economie en vangstniveaus uit het verleden. De lidstaten trachten, binnen het kader van de hun toegewezen vangstmogelijkheden, te zorgen voor stimulansen voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruik maken van minder milieubelastende visserijtechnieken, zoals een lager energieverbruik of minder schade aan de habitats.
TITEL III
Regionalisering
Artikel 18
Regionale samenwerking inzake instandhoudingsmaatregelen
1. Indien de Commissie ertoe bevoegd is, inclusief in een overeenkomstig de artikelen 9 en 10 vastgesteld meerjarenplan en in de in de artikelen 11 en 15, lid 6, bedoelde gevallen, bij gedelegeerde handeling of bij uitvoeringshandeling maatregelen vast te stellen met betrekking tot een instandhoudingsmaatregel van de Unie voor een bepaald geografisch gebied, kunnen de lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer dat door die maatregelen wordt getroffen, binnen een in de instandhoudingsmaatregel en/of het meerjarenplan vast te stellen termijn, besluiten gemeenschappelijke aanbevelingen in te dienen om de doelstellingen van de betrokken instandhoudingsmaatregel van de Unie, de meerjarenplannen of de specifieke teruggooiplannen te verwezenlijken. De Commissie stelt de gedelegeerde handeling of uitvoeringshandeling niet vast voordat de termijn voor de indiening van gemeenschappelijke aanbevelingen door de lidstaten is verstreken.
2. Voor de toepassing van lid 1, werken de lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer dat door de maatregelen bedoeld in lid 1 wordt getroffen, samen bij het opstellen van gemeenschappelijke aanbevelingen. Zij raadplegen bovendien de relevante adviesraden. De Commissie faciliteert de samenwerking tussen lidstaten, onder meer door, in voorkomend geval, ervoor te zorgen dat van de relevante wetenschappelijke instanties een wetenschappelijke bijdrage wordt verkregen.
3. Indien een gemeenschappelijke aanbeveling op grond van lid 1 is ingediend, kan de Commissie die maatregelen door middel van gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen vaststellen voor zover die aanbeveling verenigbaar is met de betrokken instandhoudingsmaatregel en/of het betrokken meerjarenplan.
4. Indien de instandhoudingsmaatregel betrekking heeft op een specifiek visbestand dat met derde landen wordt gedeeld en door multilaterale visserijorganisaties of in het kader van bilaterale of multilaterale overeenkomsten wordt beheerd, streeft de Unie ernaar voor het verwezenlijken van de in artikel 2 bedoelde doelstellingen benodigde maatregelen met de betrokken partners overeen te komen.
5. De lidstaten zien erop toe dat de gemeenschappelijke aanbevelingen inzake instandhoudingsmaatregelen die overeenkomstig lid 1 moeten worden vastgesteld, gebaseerd zijn op het best beschikbare wetenschappelijke advies en aan de volgende vereisten voldoen:
a) |
zij zijn verenigbaar met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen; |
b) |
zij zijn verenigbaar met het toepassingsgebied en de doelstellingen van de betrokken instandhoudingsmaatregel; |
c) |
zij zijn verenigbaar met het toepassingsgebied en dragen effectief bij tot het verwezenlijken van de in het betrokken meerjarenplan genoemde doelstellingen en kwantificeerbare streefdoelen; |
d) |
zij zijn ten minste even stringent zijn als de maatregelen op grond van het Unierecht. |
6. Indien niet alle lidstaten tot overeenstemming kunnen komen over gemeenschappelijke aanbevelingen die overeenkomstig lid 1 binnen een gestelde termijn aan de Commissie moeten worden toegezonden, of indien de gemeenschappelijke aanbevelingen inzake instandhoudingsmaatregelen niet verenigbaar worden geacht met de doelstellingen of kwantificeerbare streefdoelen van de betrokken instandhoudingsmaatregelen, kan de Commissie overeenkomstig het Verdrag een voorstel voor passende maatregelen indienen.
7. Naast de in lid 1 bedoelde gevallen kunnen de lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer van visserij in een geografisch omschreven gebied, bij de Commissie gemeenschappelijke gezamenlijke aanbevelingen indienen voor door de Commissie voor te stellen of vast te stellen maatregelen.
8. Bij wijze van aanvullende of alternatieve vorm van regionale samenwerking worden de lidstaten gemachtigd om, met betrekking tot een instandhoudingsmaatregel van de Unie die van toepassing is voor een bepaald geografisch gebied, onder meer in een overeenkomstig de artikelen 9 en 10 opgesteld meerjarenplan, binnen een gestelde termijn maatregelen vast te stellen tot nadere uitwerking van deze instandhoudingsmaatregel. De betrokken lidstaten werken bij de vaststelling van deze maatregelen nauw samen. De leden 2, 4 en 5 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De Commissie wordt hierbij betrokken en er wordt rekening gehouden met haar opmerkingen. De lidstaten kunnen hun respectieve nationale maatregelen pas vaststellen wanneer alle betrokken lidstaten, overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van die maatregelen. Indien de Commissie van oordeel is dat een maatregel van een lidstaat niet voldoet aan de in de betrokken instandhoudingsmaatregel vervatte voorwaarden, kan zij, met vermelding van de redenen daartoe, de betrokken lidstaat of lidstaat verzoeken die maatregel te wijzigen of in te trekken.
TITEL IV
Nationale maatregelen
Artikel 19
Maatregelen van de lidstaten die van toepassing zijn op vissersvaartuigen die hun vlag voeren of op personen die op hun grondgebied zijn gevestigd
1. Lidstaten kunnen maatregelen voor de instandhouding van in de Uniewateren aanwezige visbestanden vaststellen, op voorwaarde dat die maatregelen aan de volgende vereisten voldoen:
a) |
zij zijn uitsluitend van toepassing op vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren, of, in het geval van visserijactiviteiten die niet door een vissersvaartuig worden verricht, op personen die zijn gevestigd op dat deel van zijn grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is; |
b) |
zij zijn verenigbaar met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen; |
c) |
zij zijn ten minste even stringent als de maatregelen op grond van het Unierecht. |
2. Een lidstaat brengt, voor controledoeleinden, de overige betrokken lidstaten op de hoogte van krachtens lid 1 vastgestelde bepalingen.
3. De lidstaten maken relevante informatie over de maatregelen die overeenkomstig dit artikel zijn vastgesteld, openbaar.
Artikel 20
Maatregelen van een lidstaat binnen de 12-mijlszone
1. Een lidstaat kan met betrekking tot de zone van 12 zeemijl gerekend vanaf zijn basislijnen niet-discriminerende maatregelen nemen voor de instandhouding en het beheer van visbestanden, en om de staat van instandhouding van mariene ecosystemen te handhaven of te verbeteren, op voorwaarde dat de Unie geen specifiek voor die zone bestemde of specifiek voor het door de betrokken lidstaat geïdentificeerde probleem bedoelde instandhoudings- en beheersmaatregelen heeft vastgesteld. De maatregelen van de lidstaat zijn verenigbaar met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen en ten minste even stringent als de maatregelen op grond van het Unierecht.
2. Indien door een lidstaat vast te stellen instandhoudings- en beheersmaatregelen gevolgen kunnen hebben voor vissersvaartuigen van andere lidstaten, worden dergelijke maatregelen pas vastgesteld nadat met de Commissie, de betrokken lidstaten en de betrokken adviesraden overleg is gepleegd over een ontwerp van de maatregelen, die vergezeld gaat van een toelichting waaruit onder meer blijkt dat deze maatregelen niet discriminerend zijn. De om het overleg verzoekende lidstaat kan daartoe een redelijke termijn bepalen, die echter niet korter is dan twee maanden.
3. De lidstaten maken relevante informatie over de maatregelen die overeenkomstig dit artikel zijn vastgesteld, openbaar.
4. Indien de Commissie van oordeel is dat een overeenkomstig dit artikel vastgestelde maatregel niet voldoet aan de voorwaarden van lid 1, kan zij, met vermelding van de redenen daartoe, de betrokken lidstaat verzoeken de maatregel te wijzigen of in te trekken.
DEEL IV
BEHEER VAN DE VANGSTCAPACITEIT
Artikel 21
Vaststelling van systemen van overdraagbare visserijconcessies
De lidstaten kunnen een systeem van overdraagbare visserijconcessies instellen. De lidstaten met een dergelijk systeem houden een register van overdraagbare visserijconcessies bij.
Artikel 22
Aanpassing en beheer van de vangstcapaciteit
1. De lidstaten voeren maatregelen in om de vangstcapaciteit van hun vloot aan te passen aan hun vangstmogelijkheden, waarbij zij mettertijd rekening houden met tendensen en zich baseren op het beste wetenschappelijke advies, en zich ten doel stellen beide op blijvende en stabiele wijze met elkaar in evenwicht te brengen.
2. Teneinde de in lid 1 geformuleerde doelstelling te verwezenlijken, dienen de lidstaten jaarlijks uiterlijk op 31 mei bij de Commissie een verslag in over het evenwicht tussen de vangstcapaciteit van hun vloot en hun vangstmogelijkheden. Om een gemeenschappelijke aanpak in de gehele Unie te faciliteren, wordt dat verslag voorbereid overeenkomstig gemeenschappelijke richtsnoeren die door de Commissie kunnen worden ontwikkeld ter omschrijving van de relevante technische, sociale en economische parameters.
Het verslag bevat de jaarlijkse beoordeling van de capaciteit van de nationale vloot en van alle vlootsegmenten van de lidstaat. In het verslag wordt beoogd voor ieder vlootsegment de structurele overcapaciteit in kaart te brengen en de langetermijnwinstgevendheid per segment te ramen. De verslagen worden openbaar gemaakt.
3. Voor de in lid 2, tweede alinea, bedoelde beoordelingen baseren de lidstaten hun analyse op het evenwicht tussen de vangstcapaciteit van hun vloten en de vangstmogelijkheden. Voor vloten die actief zijn in de ultraperifere gebieden en voor vaartuigen die uitsluitend buiten de Uniewateren actief zijn, worden afzonderlijke beoordelingen opgesteld.
4. Indien uit de beoordeling duidelijk blijkt dat de vangstcapaciteit niet daadwerkelijk in evenwicht is met de vangstmogelijkheden, stelt de lidstaat een verslag op met een actieplan voor de vlootsegmenten met geconstateerde structurele overcapaciteit. Het actieplan vermeldt de ter aanpassing dienende streefdoelen en de instrumenten om een balans tot stand te brengen alsook een duidelijk tijdschema voor de uitvoering.
De Commissie stelt jaarlijks een verslag op voor het Europees Parlement en de Raad over de balans tussen de vangstcapaciteit van de vloten van de lidstaten en hun vangstmogelijkheden overeenkomstig de in lid 2, eerste alinea, genoemde richtsnoeren. Het verslag omvat de in de eerste alinea bedoelde actieplannen. Het eerste verslag wordt uiterlijk op 31 maart 2015 ingediend.
Het niet opstellen van het in lid 2 bedoelde verslag en/of het nalaten om het in de eerste alinea van dit lid bedoelde actieplan uit te voeren, kan leiden tot een evenredige schorsing of onderbreking van de toepasselijke financiële steun van de Unie aan die lidstaat voor investeringen in de vloot in het betrokken vlootsegmenten of de betrokken vlootsegmenten overeenkomstig een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor financiële steun aan het maritiem en visserijbeleid voor de periode 2014-2020.
5. Onttrekking aan de vloot met overheidssteun is niet toegestaan, tenzij deze is voorafgegaan door het intrekken van de visvergunning en de vismachtigingen.
6. De vangstcapaciteit van vissersvaartuigen die met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken, wordt niet vervangen.
7. De lidstaten zien erop toe dat de vangstcapaciteit van hun vloot vanaf 1 januari 2014 nooit groter is dan de in bijlage II vastgestelde vangstcapaciteitsmaxima.
Artikel 23
Regeling voor toevoeging of onttrekking aan de vloot
1. De lidstaten beheren toevoegingen en onttrekkingen aan hun vloten zodat de toevoeging van nieuwe capaciteit aan de vloot zonder overheidssteun wordt gecompenseerd door de voorafgaande onttrekking van capaciteit zonder overheidssteun van ten minste dezelfde omvang.
2. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen tot vaststelling van de uitvoeringsregels voor de toepassing van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de onderzoeksprocedure bedoeld in artikel 47, lid 2, vastgesteld.
3. Uiterlijk 30 december 2018 wordt de regeling voor toevoeging en onttrekking aan de vloot door de Commissie beoordeeld in het licht van de zich wijzigende verhoudingen tussen de vlootcapaciteit en de verwachte vangstmogelijkheden; de Commissie stelt in voorkomend geval een wijziging van die regeling voor.
Artikel 24
Vissersvlootregisters
1. De lidstaten registreren met betrekking tot de Unievissersvaartuigen die hun vlag voeren, de gegevens betreffende de eigendom, de kenmerken van het vaartuig en het vistuig en de activiteit die nodig zijn voor het beheer van de op grond van deze verordening vastgestelde maatregelen.
2. De lidstaten dienen de in lid 1 bedoelde gegevens in bij de Commissie.
3. De Commissie houdt een register bij over de vissersvloot van de Unie, met de informatie die zij op grond van lid 2 ontvangt. Dit register wordt door de Commissie, met adequate bescherming van persoonsgegevens, openbaar gemaakt.
4. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van technische werkingsvoorschriften betreffende de opslag, de opmaak en de doorzending van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gegevens. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 47, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
DEEL V
WETENSCHAPPELIJKE BASIS VOOR HET VISSERIJBEHEER
Artikel 25
Voor het visserijbeheer vereiste gegevens
1. De lidstaten verzamelen, overeenkomstig de met betrekking tot gegevensverzameling vastgestelde voorschriften, de biologische, milieugerelateerde, technische en sociaaleconomische gegevens die nodig zijn voor het visserijbeheer, beheren die gegevens en stellen deze beschikbaar voor de eindgebruikers, waaronder de door de Commissie aangewezen organen. Het verwerven en beheren van die gegevens komt in aanmerking voor financiering uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) overeenkomstig een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor financiële steun aan het maritiem en visserijbeleid voor de periode 2014-2020. De gegevens dienen met name voor de beoordeling van:
a) |
de toestand van de geëxploiteerde biologische rijkdommen van de zee; |
b) |
het niveau van bevissing en de gevolgen van visserijactiviteiten voor de biologische rijkdommen van de zee en voor de mariene ecosystemen; en |
c) |
de prestaties van de visserij-, de aquacultuur- en de verwerkingssector op sociaaleconomisch gebied in de Uniewateren en daarbuiten. |
2. Bij het verzamelen, beheren en gebruiken van gegevens worden de onderstaande beginselen in acht genomen:
a) |
juistheid en betrouwbaarheid en de tijdige verzameling van gegevens; |
b) |
het gebruik van coördinatiemechanismen om te voorkomen dat gegevens die voor verschillende doeleinden worden verzameld, elkaar overlappen; |
c) |
veilige opslag en bescherming van verzamelde gegevens in geautomatiseerde databanken en, waar passend, de openbaarmaking ervan, zoals op geaggregeerd niveau, om de vertrouwelijkheid ervan te garanderen; |
d) |
toegang voor de Commissie of de door haar aangewezen organen tot de nationale databanken en systemen die voor de verwerking van de verzamelde gegevens worden gebruikt, zodat het bestaan en de kwaliteit van de gegevens kunnen worden gecontroleerd; |
e) |
tijdige beschikbaarheid van relevante gegevens en van de respectieve methoden voor het verkrijgen ervan voor instanties die vanuit wetenschappelijk of vanuit beheersoogpunt belang hebben bij de wetenschappelijke analyse van gegevens uit de visserijsector, alsook voor andere belanghebbenden, uitgezonderd in omstandigheden waarin op grond van toepasselijk Unierecht bescherming en vertrouwelijkheid zijn vereist. |
3. De lidstaten dienen jaarlijks bij de Commissie een verslag in over de uitvoering van hun nationale programma's voor de verzameling van gegevens en maken dit verslag openbaar.
De Commissie beoordeelt het jaarverslag over de verzameling van gegevens na raadpleging van haar wetenschappelijk adviesorgaan en, in voorkomend geval, regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's) waarbij de Unie partij of waarnemer is, en bevoegde internationale wetenschappelijke instanties.
4. De lidstaten zien erop toe dat de verzameling en het beheer van de voor het visserijbeheer bestemde wetenschappelijke gegevens, waaronder sociaaleconomische gegevens nationaal worden gecoördineerd. Hiertoe wijzen zij een nationale correspondent aan en organiseren zij jaarlijks een nationale coördinatievergadering. De Commissie wordt op de hoogte gebracht van de nationale coördinatieactiviteiten en wordt uitgenodigd voor de coördinatievergaderingen.
5. De lidstaten coördineren hun nationale activiteiten op het gebied van gegevensverzameling met andere lidstaten in dezelfde regio, in nauwe samenwerking met de Commissie, en stellen alles in het werk om hun activiteiten te coördineren met derde landen die soevereiniteit of jurisdictie uitoefenen over wateren in dezelfde regio.
6. De gegevens worden verzameld, beheerd en gebruikt op een kostenefficiënte manier.
7. Het nalaten door een lidstaat om gegevens te verzamelen en/of tijdig aan eindgebruikers te verstrekken, kan leiden tot een proportionele schorsing of onderbreking van de toepasselijke financiële steun van de Unie aan die lidstaat overeenkomstig een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor financiële steun aan het maritiem en visserijbeleid voor de periode 2014-2020.
Artikel 26
Raadpleging van wetenschappelijke instanties
De Commissie raadpleegt de bevoegde wetenschappelijke instanties. Het WTECV wordt, waar passend, geraadpleegd over aangelegenheden betreffende de instandhouding en het beheer van levende rijkdommen van de zee, met inbegrip van biologische, economische, milieugerelateerde, sociale en technische overwegingen. Bij het raadplegen van wetenschappelijke instanties wordt het beginsel van goed beheer van publieke middelen in acht genomen, om dubbel werk door die instanties te voorkomen.
Artikel 27
Onderzoek en wetenschappelijk advies
1. De lidstaten voeren programma's uit inzake onderzoek en innovatie met betrekking tot visserij en aquacultuur. Zij coördineren hun programma's inzake onderzoek, innovatie en wetenschappelijk advies met betrekking tot de visserij met andere lidstaten, in nauwe samenwerking met de Commissie, in het kader van de Uniekaders voor onderzoek en innovatie, en betrekken hierbij, indien nodig, de bevoegde adviesraden. Die activiteiten komen in aanmerking voor financiering uit de begroting van de Unie overeenkomstig de rechtshandelingen van de Unie ter zake.
2. De lidstaten zien er in onderlinge coördinatie en met de betrokkenheid van belanghebbenden op toe dat de nodige knowhow en de nodige personele middelen beschikbaar zijn voor het wetenschappelijke adviesproces; zij doen hiervoor onder meer een beroep op de beschikbare financiële middelen van de Unie.
DEEL VI
EXTERN BELEID
Artikel 28
Doelstellingen
1. Om duurzame exploitatie, beheer en instandhouding van biologische rijkdommen van de zee en het mariene milieu te verzekeren, onderhoudt de Unie haar externe betrekkingen op visserijgebied in overeenstemming met haar internationale verplichtingen en de beleidsdoelstellingen, alsook met de doelstellingen en de beginselen, bedoeld in de artikelen 2 en 3.
2. In het bijzonder:
a) |
verleent de Unie actief steun en draagt zij actief bij tot de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies; |
b) |
verbetert de Unie de beleidssamenhang van haar initiatieven, in het bijzonder wat betreft de activiteiten op het gebied van milieu, handel en ontwikkeling, en versterkt zij de samenhang van acties in het kader van ontwikkelingssamenwerking en wetenschappelijke, technische en economische samenwerking; |
c) |
draagt de Unie bij tot duurzame visserijactiviteiten die economisch levensvatbaar zijn en bevordert zij de werkgelegenheid in de Unie; |
d) |
zorgt de Unie ervoor dat de visserijactiviteiten buiten de Uniewateren gebaseerd zijn op dezelfde beginselen en normen als krachtens het toepasselijke Unierecht op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid en bevordert zij daarbij gelijke voorwaarden voor de marktdeelnemers uit de Unie ten opzichte van de marktdeelnemers uit derde landen; |
e) |
bevordert en ondersteunt de Unie op alle internationale fora de nodige actie om een einde te maken aan IOO-visserij; |
f) |
bevordert de Unie de oprichting en de versterking van nalevingscomités van ROVB's en stimuleert zij periodieke onafhankelijke prestatiebeoordelingen en passende herstelmaatregelen, waaronder doeltreffende en afschrikkende sancties die op transparante en niet-discriminerende wijze moeten worden toegepast. |
3. De bepalingen van dit deel laten de krachtens artikel 218 van het Verdrag vastgestelde specifieke bepalingen onverlet.
TITEL I
Internationale visserijorganisaties
Artikel 29
Activiteiten van de Unie in internationale visserijorganisaties
1. De Unie verleent actief steun en draagt actief bij tot de werkzaamheden van internationale organisaties die actief zijn op het gebied van de visserij, waaronder ROVB's.
2. De Unie baseert de standpunten die zij inneemt in internationale organisaties die actief zijn op het gebied van de visserij en in ROVB's, op het best beschikbare wetenschappelijke advies, teneinde ervoor te zorgen dat de visbestanden overeenkomstig de doelstellingen bedoeld in artikel 2, en met name lid 2, en lid 5, onder c), worden beheerd. De Unie moet ernaar streven het voortouw te nemen in het proces om de prestaties van de ROVB's te versterken, teneinde deze organisaties in staat te stellen de levende rijkdommen van de zee waarvoor zij bevoegd zijn, beter in stand te houden en te beheren.
3. De Unie steunt actief de ontwikkeling van adequate en transparante mechanismen voor de toewijzing van vangstmogelijkheden.
4. De Unie bevordert samenwerking tussen de ROVB's en coherentie tussen hun respectieve regelgevingskaders, en zij steunt de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies teneinde te garanderen dat hun aanbevelingen op dit wetenschappelijke advies worden gebaseerd.
Artikel 30
Naleving van internationale bepalingen
De Unie werkt, met name via het Europees Bureau voor visserijcontrole ("het Bureau"), samen met derde landen en internationale organisaties die actief zijn op het gebied van visserij, inclusief ROVB's, teneinde de naleving van maatregelen, in het bijzonder maatregelen ter bestrijding van IOO-visserij, te verbeteren en ervoor te zorgen dat de door die internationale organisaties genomen maatregelen strikt worden nageleefd.
TITEL II
Partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij
Artikel 31
Beginselen en doelstellingen van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij
1. In met derde landen gesloten partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij wordt een juridisch, ecologisch, economisch en sociaal bestuurskader voor visserijactiviteiten van Unievissersvaartuigen in wateren van derde landen vastgesteld.
Een dergelijk kader kan onder meer betrekking hebben op:
a) |
de ontwikkeling en de ondersteuning van de benodigde wetenschappelijke en onderzoeksinstellingen; |
b) |
de toezicht-, controle- en bewakingscapaciteit; |
c) |
andere elementen van capaciteitsopbouw die betrekking hebben op de ontwikkeling van een duurzaam visserijbeleid van het derde land. |
2. Met het oog op de duurzame exploitatie van overschotten van levende rijkdommen van de zee, streeft de Unie ernaar ervoor te zorgen dat de partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij met derde landen ten goede komen aan de Unie en aan het betrokken derde land, waaronder de lokale bevolking en de visserijsector, en dat zij bijdragen tot het continueren van de activiteit van de vloten van de Unie en gericht zijn op het verkrijgen van een passend aandeel van het beschikbare overschot, dat in verhouding staat tot het belang van de vloten van de Unie.
3. Om ervoor te zorgen dat Unievaartuigen die vissen in het kader van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij, zich in voorkomend geval aan dezelfde toepasselijke normen houden als Unievissersvaartuigen die in Uniewateren vissen, streeft de Unie ernaar in de partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij passende bepalingen betreffende aanlandingsverplichtingen voor vis en visserijproducten op te nemen.
4. Unievissersvaartuigen vangen slechts van het in artikel 62, leden 2 en 3, van het UNCLOS bedoelde overschot van de toegestane vangst dat op een duidelijke en transparante manier is geïdentificeerd op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies en op basis van relevante, door de Unie en het derde land uitgewisselde informatie over de totale visserijinspanning van alle vloten op de betrokken bestanden. Inzake grensoverschrijdende of over grote afstanden trekkende visbestanden moet bij het bepalen van de voor toegang beschikbare hulpbronnen terdege rekening worden gehouden met wetenschappelijke beoordelingen op regionaal niveau en met door de betrokken ROVB's genomen instandhoudings- en beheersmaatregelen.
5. Unievissersvaartuigen zijn niet actief in de wateren van het derde land waarmee een van kracht zijnde partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij is gesloten tenzij zij over een vismachtiging beschikken die overeenkomstig een bij die overeenkomst vastgestelde procedure is afgegeven.
6. De Unie ziet erop toe dat in partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij een bepaling wordt opgenomen betreffende de eerbiediging van de democratische beginselen en de rechten van de mens, welke bepaling een essentieel element van dergelijke overeenkomsten uitmaakt.
Die overeenkomsten bevatten tevens, voor zover mogelijk:
a) |
een clausule waarbij wordt verboden aan andere in deze wateren vissende vloten gunstigere voorwaarden te bieden dan die worden toegekend aan de economische actoren van de Unie, waaronder voorwaarden betreffende de instandhouding, de ontwikkeling en het beheer van de bestanden, financiële regelingen alsmede vergoedingen en rechten die samenhangen met de afgifte van vismachtigingen; |
b) |
een exclusiviteitsclausule met betrekking tot het voorschrift van lid 5. |
7. Op het niveau van de Unie worden inspanningen geleverd om toe te zien op op de activiteiten van Unievissersvaartuigen die buiten het kader van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij actief zijn in niet-Uniewateren.
8. De lidstaten zien erop toe dat Unievissersvaartuigen die hun vlag voeren en buiten de Uniewateren actief zijn, in staat zijn alle visserij- en verwerkingsactiviteiten uitvoerig en nauwkeurig te documenteren.
9. Een vismachtiging als bedoeld in lid 5 wordt verleend aan een vaartuig dat het register over de vissersvloot van de Unie heeft verlaten en vervolgens binnen 24 maanden opnieuw in het register is opgenomen, uitsluitend als de eigenaar van dat vaartuig, aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat alle nodige gegevens heeft verstrekt om aan te tonen dat het vaartuig in die periode van activiteit alle voor een onder vlag van de Unie varend vaartuig geldende normen volledig in acht heeft genomen.
Indien de staat die de vlag heeft toegekend voor de periode waarin het vaartuig niet in het register over de vissersvloot van de Unie stond, op grond van Unierecht werd aangemerkt als niet-meewerkend land wat betreft het bestrijden, tegengaan en beëindigen van IOO-visserij of als land dat het niet-duurzame visserij toelaat, wordt die vismachtiging uitsluitend toegekend indien is vast komen te staan dat de visserij-activiteiten van het vaartuig zijn gestaakt en dat de eigenaar onmiddellijk actie heeft ondernomen om het vaartuig uit het register van die staat te laten verwijderen.
10. De Commissie zorgt voor een onafhankelijke evaluatie vooraf en achteraf van elk protocol bij een partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij, en stelt deze, alvorens bij de Raad een aanbeveling tot machtiging voor het openen van onderhandelingen over een vervolgprotocol in te dienen, tijdig ter beschikking van het Europees Parlement en de Raad. Een samenvatting van deze evaluaties wordt openbaar gemaakt.
Artikel 32
Financiële steun
1. De Unie verleent in het kader van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij financiële steun aan derde landen, teneinde:
a) |
een deel van de kosten van de toegang tot de visbestanden in wateren van derde landen te dragen; het gedeelte van de kosten voor de toegang tot de visbestanden dat moet worden betaald door reders uit de Unie wordt voor elke partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij of elk protocol daarbij beoordeeld; het dient billijk en niet-discriminerend te zijn en in verhouding te staan tot de baten die voortvloeien uit de toegangsregeling; |
b) |
het bestuurskader in te voeren, onder meer op het gebied van ontwikkeling en onderhoud van de vereiste wetenschappelijke en onderzoeksinstellingen, overlegprocessen met belangengroepen, en de capaciteit voor toezicht, controle en bewaking en andere capaciteitsopbouwende elementen met betrekking tot de ontwikkeling van een duurzaam visserijbeleid van het betrokken derde land te bevorderen. De financiële steun wordt slechts verleend indien specifieke resultaten worden behaald en vormt een aanvulling op en sluit aan bij de in het betrokken derde land uitgevoerde ontwikkelingsprojecten en -programma's. |
2. In elke partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij wordt de financiële steun voor sectorale ondersteuning losgekoppeld van de betalingen voor de toegang tot visbestanden. De Unie stelt dat er specifieke resultaten worden behaald als voorwaarde voor betalingen in het kader van de financiële steun, en volgt de vorderingen op de voet.
TITEL III
Beheer van bestanden van gemeenschappelijk belang
Artikel 33
Beginselen en doelstellingen van het beheer van gedeelde bestanden van gemeenschappelijk belang voor de unie en derde landen en van overeenkomsten inzake uitwisseling en gezamenlijk beheer
1. Indien bestanden van gemeenschappelijk belang ook worden geëxploiteerd door derde landen, pleegt de Unie overleg met deze derde landen teneinde ervoor te zorgen dat die bestanden op duurzame wijze conform deze verordening en in het bijzonder conform de in artikel 2, lid 2, neergelegde doelstelling worden beheerd. Bij gebreke van een formeel akkoord stelt de Unie alles in het werk om tot gemeenschappelijke regelingen voor het bevissen van deze bestanden te komen teneinde duurzaam beheer mogelijk te maken, in het bijzonder wat betreft de in artikel 2, lid 2, neergelegde doelstelling, waarbij gelijke voorwaarden voor de marktdeelnemers van de Unie wordt bevorderd.
2. Met het oog op de duurzame exploitatie van met derde landen gedeelde bestanden en teneinde de stabiliteit van de visserijactiviteiten van haar vloten te waarborgen, streeft de Unie, op grond van het UNCLOS, naar het sluiten van bilaterale of multilaterale overeenkomsten met derde landen inzake het gezamenlijke beheer van bestanden, waarin onder meer, voor zover van toepassing, de instelling van de toegang tot de wateren en de bestanden en de voorwaarden voor toegang, de harmonisatie van instandhoudingsmaatregelen en de uitwisseling van vangstmogelijkheden worden opgenomen.
DEEL VII
AQUACULTUUR
Artikel 34
Bevordering van duurzame aquacultuur
1. Ter bevordering van duurzaamheid en als bijdrage tot de voedselzekerheid en de voedselbevoorrading, de groei en de werkgelegenheid stelt de Commissie niet-bindende strategische Unierichtsnoeren op inzake gemeenschappelijk prioriteiten en streefdoelen voor de ontwikkeling van duurzame aquacultuuractiviteiten. Deze strategische richtsnoeren, waarin rekening wordt gehouden met de verschillende uitgangsposities en omstandigheden in de Unie, vormen de basis voor nationale strategische meerjarenplannen en, hebben tot doel:
a) |
het concurrentievermogen van de aquacultuursector te verbeteren en de ontwikkeling en innovatie van deze sector te steunen; |
b) |
de administratieve lasten te verminderen en de uitvoering van Unierecht efficiënter te maken en beter af te stemmen op de behoeften van de belanghebbenden; |
c) |
de economische bedrijvigheid te stimuleren; |
d) |
de diversificatie en de levenskwaliteit in kustgebieden en gebieden in het binnenland te verbeteren; |
e) |
aquacultuuractiviteiten te integreren in de ruimtelijke ordening van zee, land en kustgebieden. |
2. De lidstaten stellen uiterlijk 30 juni 2014 een nationaal strategisch meerjarenplan op voor de ontwikkeling van aquacultuuractiviteiten op hun grondgebied.
3. De nationale strategische meerjarenplannen omvatten onder meer de doelstellingen van de lidstaten en de nodige maatregelen en tijdschema's om deze doelstellingen te bereiken.
4. De nationale strategische meerjarenplannen hebben met name tot doel:
a) |
te komen tot administratieve vereenvoudiging, met name wat de evaluaties, effectbeoordelingen en vergunningen betreft; |
b) |
op het gebied van toegang tot wateren en ruimte te zorgen voor redelijke zekerheid voor de marktdeelnemers in de aquacultuursector; |
c) |
indicatoren op te stellen voor economische, sociale en milieuduurzaamheid; |
d) |
andere eventuele grensoverschrijdende effecten, in het bijzonder op de biologische rijkdommen van de zee en de mariene ecosystemen voor de buurlidstaten te beoordelen; |
e) |
synergie tussen nationale onderzoeksprogramma's tot stand te brengen en te zorgen voor samenwerking tussen de sector en de wetenschap; |
f) |
het concurrentievoordeel van duurzame levensmiddelen van hoge kwaliteit te bevorderen; |
g) |
praktijken en onderzoek met betrekking tot aquacultuur te bevorderen, met als doel de positieve gevolgen voor het milieu en de visbestanden te vergroten, en de negatieve gevolgen te beperken, onder meer door de druk op visbestanden die voor de productie van diervoeder worden gebruikt, te verminderen en door bestanden efficiënter te benutten. |
5. De lidstaten wisselen informatie en beste praktijken uit via een open methode voor de coördinatie van de nationale maatregelen die in de nationale strategische meerjarenplannen zijn opgenomen.
6. De Commissie bevordert de uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen de lidstaten en faciliteert de coördinatie van de in het nationale strategische meerjarenplan vervatte nationale maatregelen.
DEEL VIII
GEMEENSCHAPPELIJKE MARKTORDENING
Artikel 35
Doelstellingen
1. Er wordt een gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten ingesteld (de gemeenschappelijke marktordening) om:
a) |
bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 2 vastgestelde doelstellingen, en met name de duurzame exploitatie van levende biologische rijkdommen van de zee; |
b) |
de visserij- en de aquacultuursector in staat te stellen om het gemeenschappelijk visserijbeleid toe te passen op het geëigende niveau; |
c) |
het concurrentievermogen van de visserij- en de aquacultuursector in de Unie, en met name de producenten, te versterken; |
d) |
de markten transparanter en stabieler te maken, met name op het gebied van de economische kennis van en het inzicht in de Uniemarkten voor visserij- en aquacultuurproducten in de hele bevoorradingsketen, te zorgen voor een evenwichtiger verdeling van de toegevoegde waarde in de bevoorradingsketen van de sector, consumenteninformatie te verbeteren en de bewustmaking te verhogen, door middel van berichtgeving en etikettering met begrijpelijke informatie; |
e) |
bij te dragen tot de totstandbrenging van gelijke voorwaarden voor alle in de Unie afgezette producten, door de duurzame exploitatie van de visbestanden te bevorderen; |
f) |
bij te dragen tot een gevarieerd aanbod aan visserij- en aquacultuurproducten voor consumenten; |
g) |
consumenten verifieerbare en nauwkeurige informatie te verstrekken over de oorsprong van producten en de productiewijze, in het bijzonder door markering en etikettering. |
2. De gemeenschappelijke marktordening is van toepassing op de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (24) vermelde visserijproducten en aquacultuurproducten die in de Unie worden afgezet.
3. De gemeenschappelijke marktordening behelst met name:
a) |
de ordening van de sector, waaronder marktstabiliserende maatregelen; |
b) |
productie- en afzetprogramma's voor producentenorganisaties in de visserij- en aquacultuursector; |
c) |
gemeenschappelijke handelsnormen; |
d) |
consumentenvoorlichting. |
DEEL IX
CONTROLE EN HANDHAVING
Artikel 36
Doelstellingen
1. De naleving van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt gewaarborgd door een doeltreffend visserijcontrolesysteem van de Unie, onder meer op het gebied van de bestrijding van IOO-visserij.
2. De controle en de handhaving van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden in het bijzonder gebaseerd op en omvatten het volgende:
a) |
een mondiale, geïntegreerde en gemeenschappelijke aanpak; |
b) |
samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten, de Commissie en het Bureau; |
c) |
kostenefficiëntie en proportionaliteit; |
d) |
het gebruik van efficiënte controletechnologieën, die de beschikbaarheid en de kwaliteit van de gegevens betreffende de visserij moeten bevorderen; |
e) |
een Uniekader voor controle, inspectie en handhaving; |
f) |
een risicogebaseerde strategie die gericht is op systematische en geautomatiseerde kruiscontroles van alle beschikbare, relevante gegevens; |
g) |
de ontwikkeling van een cultuur van naleving en samenwerking bij alle marktdeelnemers en vissers. |
De Unie neemt passende maatregelen met betrekking tot derde landen die niet-duurzame visserij toestaan.
3. De lidstaten stellen passende maatregelen vast, waaronder doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, om de onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallende activiteiten te controleren, te inspecteren en te handhaven.
Artikel 37
Deskundigengroep inzake naleving
1. De Commissie stelt een deskundigengroep inzake naleving in teneinde de uitvoering en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van het visserijcontrolesysteem van de Unie te beoordelen, te vergemakkelijken en te versterken.
2. De deskundigengroep inzake naleving bestaat uit vertegenwoordigers van de Commissie en de lidstaten. Op verzoek van het Europees Parlement kan de Commissie het Europees Parlement uitnodigen deskundigen te sturen die de vergaderingen van de deskundigengroep bijwonen. Het Bureau kan de bijeenkomsten van de deskundigengroep inzake naleving als waarnemer bijwonen.
3. De deskundigengroep heeft in het bijzonder tot taak:
a) |
regelmatig een overzicht te geven van nalevings- en uitvoeringskwesties in het kader van het visserijcontrolesysteem van de Unie en mogelijke moeilijkheden van gemeenschappelijk belang bij de uitvoering van voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid in kaart te brengen; |
b) |
adviezen te formuleren ten aanzien van de uitvoering van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid, waaronder het prioriteren van de financiële steun van de Unie; en |
c) |
informatie uit te wisselen over controle- en inspectiewerkzaamheden, waaronder de bestrijding van IOO-visserij. |
4. Het Europees Parlement en de Raad worden door de deskundigengroep op gezette tijden volledig geïnformeerd over de in lid 3 bedoelde nalevingswerkzaamheden.
Artikel 38
Proefprojecten op het gebied van nieuwe controletechnologieën en databeheersystemen
De Commissie en de lidstaten kunnen proefprojecten op het gebied van nieuwe controletechnologieën en databeheersystemen uitvoeren.
Artikel 39
Bijdrage in de kosten van controle, inspectie, handhaving en gegevensverzameling
De lidstaten kunnen hun marktdeelnemers ertoe verplichten evenredig bij te dragen in de operationele kosten die samenhangen met de uitvoering van het visserijcontrolesysteem van de Unie en van het verzamelen van gegevens.
DEEL X
FINANCIËLE INSTRUMENTEN
Artikel 40
Doelstellingen
De Unie kan financiële steun verlenen om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen bedoeld in artikel 2.
Artikel 41
Voorwaarden voor de verlening van financiële steun aan lidstaten
1. Onder voorbehoud van de in de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie te bepalen voorwaarden, is de financiële steun van de Unie aan de lidstaten afhankelijk van de naleving van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de lidstaten.
2. Niet-naleving van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de lidstaten kan leiden tot het onderbreken of opschorten van betalingen, of tot het toepassen van een financiële correctie op de financiële steun van de Unie in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Die maatregelen staan in verhouding tot de aard, de ernst, de duur en het al dan niet herhaaldelijke karakter van de niet-naleving.
Artikel 42
Voorwaarden voor de verlening van financiële steun aan marktdeelnemers
1. Onder voorbehoud van de in de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie te bepalen voorwaarden, is de financiële steun van de Unie aan de marktdeelnemers afhankelijk van de naleving van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de marktdeelnemers.
2. Onder voorbehoud van nog vast te stellen specifieke voorschriften leiden ernstige inbreuken op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid door marktdeelnemers tot tijdelijke of permanente ontzegging van de toegang tot financiële steun van de Unie en/of de toepassing van financiële kortingen. Deze maatregelen, die worden genomen door de lidstaten, zijn afschrikkend en doeltreffend en staan in verhouding tot de aard, de ernst, de duur en het al dan niet herhaaldelijk voorkomen van de ernstige inbreuken.
3. De lidstaten zien erop toe dat de financiële steun van de Unie slechts wordt verleend indien aan de betrokken marktdeelnemer in het laatste jaar vóór de aanvraag van financiële steun van de Unie geen sancties vanwege ernstige inbreuken zijn opgelegd.
DEEL XI
ADVIESRADEN
Artikel 43
Oprichting van adviesraden
1. Om een evenwichtige vertegenwoordiging van alle belanghebbende partijen, overeenkomstig artikel 45, lid 1, te bevorderen en om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 2 bedoelde doelstellingen, wordt voor elk van de in bijlage III opgenomen geografische gebieden of bevoegdheidszones een adviesraad opgericht.
2. Met name worden de volgende nieuwe adviesraden opgericht, overeenkomstig bijlage III:
a) |
een adviesraad voor de ultraperifere gebieden, onderverdeeld in drie afdelingen, voor elk van de volgende zeebekkens: westelijk deel van de Atlantische Oceaan, oostelijk deel van de Atlantische Oceaan en Indische Oceaan; |
b) |
een adviesraad voor aquacultuur; |
c) |
een adviesraad voor markten; |
d) |
een adviesraad voor de Zwarte Zee. |
3. Elke adviesraad stelt zijn reglement van orde vast.
Artikel 44
Taken van adviesraden
1. Bij het toepassen van deze verordening raadpleegt de Commissie, waar passend, de adviesraden.
2. De adviesraden kunnen:
a) |
bij de Commissie en bij de betrokken lidstaat aanbevelingen en suggesties indienen inzake aangelegenheden die betrekking hebben op visserijbeheer en op de sociaaleconomische en de instandhoudingsaspecten van visserij en aquacultuur; en in het bijzonder aanbevelingen doen over de wijze waarop de voorschriften inzake visserijbeheer kunnen worden vereenvoudigd; |
b) |
de Commissie en de lidstaten op de hoogte brengen van problemen op het gebied van visserijbeheer en van de sociaaleconomische en de instandhoudingsaspecten van visserij en, indien nodig, aquacultuur die zich in hun bevoegdheidszone of geografisch gebied voordoen en oplossingen voorstellen om die problemen te verhelpen; |
c) |
in nauwe samenwerking met wetenschappers bijdragen tot het verzamelen, aanleveren en analyseren van de gegevens die nodig zijn voor het ontwikkelen van instandhoudingsmaatregelen. |
Indien een vraagstuk van gemeenschappelijk belang is voor twee of meer adviesraden, coördineren zij hun standpunten om gemeenschappelijke aanbevelingen over het vraagstuk te kunnen opstellen.
3. Adviesraden worden geraadpleegd over gezamenlijke aanbevelingen op grond van artikel 18. Zij kunnen door de Commissie en de lidstaten tevens over andere maatregelen worden geraadpleegd. Hun advies wordt in aanmerking genomen. Die raadpleging laat de raadpleging van het WTECV en andere wetenschappelijke instanties onverlet. De adviezen van de adviesraden kunnen bij alle betrokken lidstaten en bij de Commissie worden ingediend.
4. De Commissie en, in voorkomend geval, de betrokken lidstaat, reageren binnen een termijn van twee maanden op de aanbevelingen, suggesties of gegevens die zij op grond van lid 1 ontvangen. Indien de definitieve maatregelen die worden vastgesteld, afwijken van de op grond van lid 1 van de adviesraden ontvangen adviezen, aanbevelingen en suggesties, wordt de afwijking door de Commissie of de betrokken lidstaat omstandig gemotiveerd.
Artikel 45
Samenstelling, functioneren en financiering van de adviesraden
1. De adviesraden zijn samengesteld uit:
a) |
organisaties die de marktdeelnemers uit de visserijsector en, in voorkomend geval, de aquacultuursector vertegenwoordigen, alsmede uit vertegenwoordigers van de verwerkende en de afzetsector; |
b) |
andere belangengroepen die met het gemeenschappelijk visserijbeleid te maken hebben, zoals milieuorganisaties en consumentengroeperingen. |
2. Iedere adviesraad bestaat uit een algemene vergadering en een uitvoerend comité, inclusief, indien nodig, een secretariaat en werkgroepen voor de behandeling van aangelegenheden op het gebied van regionale samenwerking krachtens artikel 18, en stelt de noodzakelijke maatregelen voor zijn functioneren vast.
3. De adviesraden functioneren en ontvangen financiering zoals vastgesteld in bijlage III.
4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 46 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van nadere bepalingen over het functioneren van de adviesraden.
DEEL XII
PROCEDURELE BEPALINGEN
Artikel 46
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 11, lid 2, artikel 15, leden 2, 3, 6 en 7, en artikel 45, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 29 december 2013. Uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar stelt de Commissie een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11, lid 2, artikel 15, leden 2, 3, 6 en 7, en artikel 45, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.
5. Een overeenkomstig artikel 11, lid 2, artikel 15, leden 2, 3, 6 en 7, en artikel 45, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie vóór het verstrijken van deze termijn hebben meegedeeld dat zij geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 47
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een Comité voor visserij en aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht over een op grond van artikel 23 vast te stellen ontwerpuitvoeringshandeling, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.
DEEL XIII
SLOTBEPALINGEN
Artikel 48
Intrekkingen en wijzigingen
1. Verordening (EG) nr. 2371/2002 wordt ingetrokken.
Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening.
2. Besluit 2004/585/EG wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van de voorschriften die op grond van artikel 45, lid 4, van deze verordening worden vastgesteld.
3. Artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1954/2003 van de Raad (25) wordt geschrapt.
4. Verordening (EG) nr. 639/2004 van de Raad (26) wordt ingetrokken.
5. In artikel 105 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt het volgende lid ingevoegd:
"3 bis. In afwijking van de leden 2 en 3 wordt geen vermenigvuldigingsfactor toegepast op vangsten waarvoor een verplichting tot het aanlanden overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (27) van toepassing is, voor zover de overschrijding van de toegestane aanlanding niet meer dan 10 % bedraagt.
Artikel 49
Evaluatie
De Commissie brengt uiterlijk 31 december 2022 bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
Artikel 50
Jaarverslag
De Commissie brengt jaarlijks, zo vroeg mogelijk na de vaststelling van de jaarlijkse verordening van de Raad tot vaststelling van de vangstmogelijkheden in de Uniewateren en, in bepaalde niet-Uniewateren, voor Unievaartuigen bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de vorderingen bij het verwezenlijken van de maximale duurzame opbrengst en de situatie van de visbestanden.
Artikel 51
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 11 december 2013.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
M. SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
V. LEŠKEVIČIUS
(1) PB C 181 van 21.6.2012, blz. 183.
(2) PB C 225 van 27.7.2012, blz. 20.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 6 februari 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 17 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 9 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(4) Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59).
(5) Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en de overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 3).
(6) Besluit 98/392/EG van de Raad van 23 maart 1998 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 en de overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag van 28 juli 1994 (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 1).
(7) Besluit 98/414/EG van de Raad van 8 juni 1998 inzake de bekrachtiging door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 189 van 3.7.1998, blz. 14).
(8) Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 189 van 3.7.1998, blz. 17).
(9) Besluit 96/428/EG van de Raad van 25 juni 1996 inzake de aanvaarding door de Gemeenschap van de Overeenkomst om de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee te bevorderen (PB L 177 van 16.7.1996, blz. 24).
(10) Overeenkomst om de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee te bevorderen (PB L 177 van 16.7.1996, blz. 26).
(11) Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
(12) Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
(13) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(14) Resolutie van de Raad van 3 november 1976 inzake bepaalde externe aspecten van het instellen in de Gemeenschap, met ingang van 1 januari 1977, van een visserijzone van 200 mijl (PB C 105 van 7.5.1981, blz. 1).
(15) Besluit 2005/629/EG van de Commissie van 26 augustus 2005 tot instelling van een Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (PB L 225 van 31.8.2005, blz. 18).
(16) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(17) Besluit 2004/585/EG van de Raad van 19 juli 2004 tot oprichting van regionale adviesraden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 256 van 3.8.2004, blz. 17).
(18) Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 9).
(19) Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (PB L 274 van 25.9.1986, blz. 1).
(20) Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).
(21) Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1).
(22) ICES- (Internationale Raad voor het onderzoek van de zee, International Council for the Exploration of the Sea) sectoren zijn afgebakend zoals in Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).
(23) CECAF (centraaloostelijke Atlantische Oceaan of FAO-groot visgebied 34)-sectoren zijn afgebakend zoals in Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van de nominale vangsten van lidstaten in bepaalde gebieden buiten de Noord-Atlantische Oceaan (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 1).
(24) Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).
(25) Verordening (EG) nr. 1954/2003 van de Raad van 4 november 2003 betreffende het beheer van de visserijinspanning voor bepaalde vangstgebieden en visbestanden van de Gemeenschap, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 685/95 en (EG) nr. 2027/95 (PB L 289 van 7.11.2003, blz. 1).
(26) Verordening (EG) nr. 639/2004 van de Raad van 30 maart 2004 betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten (PB L 102 van 7.4.2004, blz. 9).
(27) Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 23).".
BIJLAGE I
TOEGANG TOT KUSTWATEREN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 5, LID 2
1. Kustwateren van het verenigd koninkrijk
A. TOEGANG VOOR FRANKRIJK
Geografisch gebied |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
||
Kust van het Verenigd Koninkrijk (6 tot 12 zeemijl) |
|
|
||
|
Haring |
Onbeperkt |
||
|
Haring |
Onbeperkt |
||
|
Alle soorten |
Onbeperkt |
||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
||
Sint-Jacobsschelp |
Onbeperkt |
|||
Kreeft |
Onbeperkt |
|||
Langoesten |
Onbeperkt |
|||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
||
Langoesten |
Onbeperkt |
|||
Kreeft |
Onbeperkt |
|||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
||
|
Alle soorten |
Onbeperkt |
||
|
Alle soorten |
Onbeperkt |
||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
||
|
Alle soorten |
Onbeperkt |
||
|
Alle soorten |
Onbeperkt |
||
|
Alle soorten, behalve schaal- en schelpdieren |
Onbeperkt |
||
|
Alle soorten |
Onbeperkt |
||
|
Alle soorten |
Onbeperkt |
B. TOEGANG VOOR IERLAND
Geografisch gebied |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
||
Kust van het Verenigd Koninkrijk (6 tot 12 zeemijl) |
|
|
||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
||
Langoustine |
Onbeperkt |
|||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
||
Langoustine |
Onbeperkt |
C. TOEGANG VOOR DUITSLAND
Geografisch gebied |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
||
Kust van het Verenigd Koninkrijk (6 tot 12 zeemijl) |
|
|
||
|
Haring |
Onbeperkt |
||
|
Haring |
Onbeperkt |
||
|
Haring |
Onbeperkt |
||
|
Haring |
Onbeperkt |
||
Makreel |
Onbeperkt |
|||
|
Haring |
Onbeperkt |
||
|
Haring |
Onbeperkt |
D. TOEGANG VOOR NEDERLAND
Geografisch gebied |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
||
Kust van het Verenigd Koninkrijk (6 tot 12 zeemijl) |
|
|
||
|
Haring |
Onbeperkt |
||
|
Haring |
Onbeperkt |
||
|
Haring |
Onbeperkt |
E. TOEGANG VOOR BELGIË
Geografisch gebied |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
||
Kust van het Verenigd Koninkrijk (6 tot 12 zeemijl) |
|
|
||
|
Haring |
Onbeperkt |
||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
||
Haring |
Onbeperkt |
|||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
2. Ierse kustwateren
A. TOEGANG VOOR FRANKRIJK
Geografisch gebied |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
||
Ierse kust (6 tot 12 zeemijl) |
|
|
||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
||
Langoustine |
Onbeperkt |
|||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
||
Langoustine |
Onbeperkt |
|||
Makreel |
Onbeperkt |
|||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
||
Langoustine |
Onbeperkt |
|||
Makreel |
Onbeperkt |
|||
Haring |
Onbeperkt |
|||
|
Alle soorten |
Onbeperkt |
||
|
Alle soorten, behalve schaal- en schelpdieren |
Onbeperkt |
B. TOEGANG VOOR HET VERENIGD KONINKRIJK
Geografisch gebied |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
||
Ierse kust (6 tot 12 zeemijl) |
|
|
||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
||
Haring |
Onbeperkt |
|||
Makreel |
Onbeperkt |
|||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
||
Haring |
Onbeperkt |
|||
Makreel |
Onbeperkt |
|||
Langoustine |
Onbeperkt |
|||
Sint-Jacobsschelp |
Onbeperkt |
C. TOEGANG VOOR NEDERLAND
Geografisch gebied |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
||
Ierse kust (6 tot 12 zeemijl) |
|
|
||
|
Haring |
Onbeperkt |
||
Makreel |
Onbeperkt |
D. TOEGANG VOOR DUITSLAND
Geografisch gebied |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
||
Ierse kust (6 tot 12 zeemijl) |
|
|
||
|
Haring |
Onbeperkt |
||
|
Makreel |
Onbeperkt |
E. TOEGANG VOOR BELGIË
Geografisch gebied |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
||
Ierse kust (6 tot 12 zeemijl) |
|
|
||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
||
|
Demersale soorten |
Onbeperkt |
3. Belgische kustwateren
Geografisch gebied |
Lidstaat |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
3 tot 12 zeemijl |
Nederland |
Alle soorten |
Onbeperkt |
|
Frankrijk |
Haring |
Onbeperkt |
4. Deense kustwateren
Geografisch gebied |
Lidstaat |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
Noordzeekust (Deens-Duitse grens tot Hanstholm) (6 tot 12 zeemijl) |
|
|
|
|
|
||
Deens-Duitse grens tot Blåvands Huk |
Duitsland |
Platvis |
Onbeperkt |
Garnalen |
Onbeperkt |
||
Nederland |
Platvis |
Onbeperkt |
|
Rondvis |
Onbeperkt |
||
Blåvands Huk tot Bovbjerg |
België |
Kabeljauw |
Onbeperkt, alleen vanaf 1 juni tot en met 31 juli |
Schelvis |
Onbeperkt, alleen vanaf 1 juni tot en met 31 juli |
||
Duitsland |
Platvis |
Onbeperkt |
|
Nederland |
Schol |
Onbeperkt |
|
Tong |
Onbeperkt |
||
Thyborøn tot Hanstholm |
België |
Wijting |
Onbeperkt, alleen vanaf 1 juni tot en met 31 juli |
Schol |
Onbeperkt, alleen vanaf 1 juni tot en met 31 juli |
||
Duitsland |
Platvis |
Onbeperkt |
|
Sprot |
Onbeperkt |
||
Kabeljauw |
Onbeperkt |
||
Koolvis |
Onbeperkt |
||
Schelvis |
Onbeperkt |
||
Makreel |
Onbeperkt |
||
Haring |
Onbeperkt |
||
Wijting |
Onbeperkt |
||
Nederland |
Kabeljauw |
Onbeperkt |
|
Schol |
Onbeperkt |
||
Tong |
Onbeperkt |
||
Skagerrak (Hanstholm-Skagen) (4 tot 12 zeemijl) |
België |
Schol |
Onbeperkt, alleen vanaf 1 juni tot en met 31 juli |
Duitsland |
Platvis |
Onbeperkt |
|
Sprot |
Onbeperkt |
||
Kabeljauw |
Onbeperkt |
||
Koolvis |
Onbeperkt |
||
Schelvis |
Onbeperkt |
||
Makreel |
Onbeperkt |
||
Haring |
Onbeperkt |
||
Wijting |
Onbeperkt |
||
Nederland |
Kabeljauw |
Onbeperkt |
|
Schol |
Onbeperkt |
||
Tong |
Onbeperkt |
||
Kattegat (3 tot 12 mijl) |
Duitsland |
Kabeljauw |
Onbeperkt |
Platvis |
Onbeperkt |
||
Langoustine |
Onbeperkt |
||
Haring |
Onbeperkt |
||
Ten noorden van Sjaelland tot de breedtecirkel die de vuurtoren van Forsnæs doorsnijdt |
Duitsland |
Sprot |
Onbeperkt |
Oostzee (inbegrepen de Belten, de Sont en Bornholm) (3 tot 12 zeemijl) |
Duitsland |
Platvis |
Onbeperkt |
Kabeljauw |
Onbeperkt |
||
Haring |
Onbeperkt |
||
Sprot |
Onbeperkt |
||
Aal |
Onbeperkt |
||
Zalm |
Onbeperkt |
||
Wijting |
Onbeperkt |
||
Makreel |
Onbeperkt |
||
Skagerrak (4 tot 12 mijl) |
Zweden |
Alle soorten |
Onbeperkt |
Kattegat (3 tot 12 mijl (1)) |
Zweden |
Alle soorten |
Onbeperkt |
Oostzee (3 tot 12 mijl) |
Zweden |
Alle soorten |
Onbeperkt |
5. Duitse kustwateren
Geografisch gebied |
Lidstaat |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
Noordzeekust (3 tot 12 zeemijl) alle kusten |
Denemarken |
Demersale soorten |
Onbeperkt |
Sprot |
Onbeperkt |
||
Zandspiering |
Onbeperkt |
||
Nederland |
Demersale soorten |
Onbeperkt |
|
Garnalen |
Onbeperkt |
||
Deens-Duitse grens tot de noordpunt van Amrum op 54°43' NB |
Denemarken |
Garnalen |
Onbeperkt |
Zone rond Helgoland |
Verenigd Koninkrijk |
Kabeljauw |
Onbeperkt |
Schol |
Onbeperkt |
||
Oostzee (3 tot 12 mijl) |
Denemarken |
Kabeljauw |
Onbeperkt |
Schol |
Onbeperkt |
||
Haring |
Onbeperkt |
||
Sprot |
Onbeperkt |
||
Aal |
Onbeperkt |
||
Wijting |
Onbeperkt |
||
Makreel |
Onbeperkt |
6. Kustwateren van frankrijk en van de overzeese departementen
Geografisch gebied |
Lidstaat |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
Noordoost-Atlantische kust (6 tot 12 zeemijl) |
|
|
|
Belgisch-Franse grens tot het oosten van het departement La Manche (monding van La Vire — Grandcamp-les-Bains 49°23'30" NB — 1°2' WL richting noordnoordoost) |
België |
Demersale soorten |
Onbeperkt |
Sint-Jacobsschelp |
Onbeperkt |
||
Nederland |
Alle soorten |
Onbeperkt |
|
Duinkerken (2°20' OL) tot Cap d' Antifer (0°10' OL) |
Duitsland |
Haring |
Onbeperkt, alleen vanaf 1 oktober tot en met 31 december |
Belgisch-Franse grens tot Cap d' Alprech Ouest (50°42'30" NB — 1°33'30" OL) |
Verenigd Koninkrijk |
Haring |
Onbeperkt |
Atlantische kust (6 tot 12 zeemijl) |
|
|
|
Spaans-Franse grens tot 46°08' NB |
Spanje |
Ansjovis |
Gerichte visserij, onbeperkt, alleen vanaf 1 maart tot en met 30 juni |
Visserij voor levend aas, alleen vanaf 1 juli tot en met 31 oktober |
|||
Sardine |
Onbeperkt, alleen vanaf 1 januari tot en met 28 februari en vanaf 1 juli tot en met 31 december |
||
Voorts worden de activiteiten met betrekking tot de hierboven genoemde soorten uitgeoefend overeenkomstig en binnen de grenzen van de activiteiten in 1984 |
|||
Middellandse-Zeekust (6 tot 12 zeemijl) |
|
|
|
Grens Spanje/Cap Leucate |
Spanje |
Alle soorten |
Onbeperkt |
7. Spaanse kustwateren
Geografisch gebied |
Lidstaat |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
Atlantische kust (6 tot 12 zeemijl) |
|
|
|
Frans-Spaanse grens tot de vuurtoren van Cap Mayor (3°47' WL) |
Frankrijk |
Pelagische soorten |
Onbeperkt, overeenkomstig, en binnen de grenzen van, de activiteiten in 1984 |
Middellandse-Zeekust (6 tot 12 zeemijl) |
|
|
|
Frankrijk/Cap Creus |
Frankrijk |
Alle soorten |
Onbeperkt |
8. Kroatische kustwateren (2)
Geografisch gebied |
Lidstaat |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
12 mijl beperkt tot het zeegebied onder de soevereiniteit van Kroatië benoorden 45°10' NB langs de westkust van Istrië, van de buitengrens van de territoriale zee van Kroatië, waar deze breedtelijn de westkust van Istrië raakt (kaap Grgatov rt Funtana) |
Slovenië |
Demersale en kleine pelagische soorten, inclusief sardine en ansjovis |
100 ton voor ten hoogste 25 vissersvaartuigen, daaronder begrepen 5 met trawlnetten uitgeruste vaartuigen |
9. Nederlandse kustwateren
Geografisch gebied |
Lidstaat |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
(3 tot 12 zeemijl) — Hele kust |
België |
Alle soorten |
Onbeperkt |
Denemarken |
Demersale soorten |
Onbeperkt |
|
Sprot |
Onbeperkt |
||
Zandspiering |
Onbeperkt |
||
Horsmakreel |
Onbeperkt |
||
Duitsland |
Kabeljauw |
Onbeperkt |
|
Garnalen |
Onbeperkt |
||
(6 tot 12 zeemijl) — Hele kust |
Frankrijk |
Alle soorten |
Onbeperkt |
Zuidpunt van Texel ten westen tot de grens Nederland/Duitsland |
Verenigd Koninkrijk |
Demersale soorten |
Onbeperkt |
10. Sloveense kustwateren (3)
Geografisch gebied |
Lidstaat |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
12 mijl beperkt tot het zeegebied onder de soevereiniteit van Slovenië benoorden 45°10' NB langs de westkust van Istrië, van de buitengrens van de territoriale zee van Kroatië, waar deze breedtelijn de westkust van Istrië raakt (kaap Grgatov rt Funtana) |
Kroatië |
Demersale en kleine pelagische soorten, inclusief sardine en ansjovis |
100 ton voor ten hoogste 25 vissersvaartuigen, daaronder begrepen 5 met trawlnetten uitgeruste vaartuigen |
11. Finse kustwateren
Geografisch gebied |
Lidstaat |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
Oostzee (4 tot 12 mijl) (4) |
Zweden |
Alle soorten |
Onbeperkt |
12. Zweedse kustwateren
Geografisch gebied |
Lidstaat |
Soort |
Hoeveelheid of bijzondere bepalingen |
Skagerrak (4 tot 12 zeemijl) |
Denemarken |
Alle soorten |
Onbeperkt |
Kattegat (3 tot 12 mijl (5)) |
Denemarken |
Alle soorten |
Onbeperkt |
Oostzee (4 tot 12 mijl) |
Denemarken |
Alle soorten |
Onbeperkt |
Finland |
Alle soorten |
Onbeperkt |
(1) Gemeten vanaf de kustlijn.
(2) Deze regeling is van toepassing vanaf het moment dat de arbitrale uitspraak die voortvloeit uit de op 4 november 2009 in Stockholm ondertekende arbitrageovereenkomst tussen de regering van de Republiek Slovenië en de regering van de Republiek Kroatië, volledig ten uitvoer is gelegd ondertekend te Stockholm op 4 november 2009.
(3) Deze regeling is vanaf het moment dat de arbitrale uitspraak die voortvloeit uit de op 4 november 2009 in Stockholm ondertekende arbitrageovereenkomst tussen de regering van de Republiek Slovenië en de regering van de Republiek Kroatië, volledig ten uitvoer is gelegd.
(4) 3 tot 12 mijl rond de Bogskär Eilanden.
(5) Gemeten vanaf de kustlijn
BIJLAGE II
VANGSTCAPACITEITSMAXIMA
Capaciteitsmaxima
Lidstaat |
GT |
kW |
België |
18 962 |
51 586 |
Bulgarije |
7 250 |
62 708 |
Denemarken |
88 762 |
313 333 |
Duitsland |
71 117 |
167 078 |
Estland |
21 677 |
52 566 |
Ierland |
77 568 |
210 083 |
Griekenland |
84 123 |
469 061 |
Spanje (inclusief de ultraperifere gebieden) |
423 550 |
964 826 |
Frankrijk (inclusief de ultraperifere gebieden) |
214 282 |
1 166 328 |
Kroatië |
53 452 |
426 064 |
Italië |
173 506 |
1 070 028 |
Cyprus |
11 021 |
47 803 |
Letland |
46 418 |
58 496 |
Litouwen |
73 489 |
73 516 |
Malta |
14 965 |
95 776 |
Nederland |
166 859 |
350 736 |
Polen |
38 270 |
90 650 |
Portugal (inclusief de ultraperifere gebieden) |
114 549 |
386 539 |
Roemenië |
1 908 |
6 356 |
Slovenië |
675 |
8 867 |
Finland |
18 066 |
181 717 |
Zweden |
43 386 |
210 829 |
Verenigd Koninkrijk |
231 106 |
909 141 |
Capaciteitsmaxima
Ultraperifere gebieden van de Unie |
GT |
kW |
Spanje |
||
Canarische Eilanden (1): L< 12 m. Uniewateren |
2 617 |
20 863 |
Canarische Eilanden: L< 12 m. Uniewateren |
3 059 |
10 364 |
Canarische Eilanden: L > 12 m. Internationale wateren en wateren van derde landen |
28 823 |
45 593 |
Frankrijk |
||
Réunion: Demersale en pelagische soorten. L < 12 m |
1 050 |
19 320 |
Réunion: Pelagische soorten. L > 12 m |
10 002 |
31 465 |
Frans Guyana: Demersale en pelagische soorten. L < 12 m |
903 |
11 644 |
Frans Guyana: Garnaalvaartuigen |
7 560 |
19 726 |
Frans Guyana: Pelagische soorten. Offshore vaartuigen. |
3 500 |
5 000 |
Martinique: Demersale en pelagische soorten. L < 12 m |
5 409 |
142 116 |
Martinique: Pelagische soorten. L > 12 m |
1 046 |
3 294 |
Guadeloupe: Demersale en pelagische soorten. L < 12 m |
6 188 |
162 590 |
Guadeloupe: Pelagische soorten. L > 12 m |
500 |
1 750 |
Portugal |
||
Madeira: Demersale soorten. L < 12 m |
604 |
3 969 |
Madeira: Demersale en pelagische soorten. L > 12 m |
4 114 |
12 734 |
Madeira: Pelagische soorten. Met de zegen. L > 12 m |
181 |
777 |
Azoren. Demersale soorten. L < 12 m |
2 617 |
29 870 |
Azoren. Demersale en pelagische soorten. L > 12 m |
12 979 |
25 721 |
(1) "L" staat voor totale lengte van een schip.
BIJLAGE III
ADVIESRADEN
1. Naam en bevoegdheidszone van de adviesraden
Naam |
Bevoegdheidszones |
Oostzee |
ICES-zones IIIb, IIIc en IIId |
Zwarte Zee |
geografische subgebied van de GFCM, zoals afgebakend bij resolutie GFCM/33/2009/2 |
Middellandse Zee |
Maritieme wateren van de Middellandse Zee ten oosten van 5°36′ WL |
Noordzee |
ICES-zones IV en IIIa |
Noordwestelijke wateren |
ICES-zones V (met uitzondering van Va en enkel Uniewateren van Vb), VI en VII |
Zuidwestelijke wateren |
ICES-zones VIII, IX en X (wateren rond de Azoren) en CECAF-zones 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.0 (wateren rond Madeira en de Canarische Eilanden) |
Ultraperifere gebieden |
Uniewateren rond de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag; onderverdeeld in drie zeebekkens: westelijk deel van de Atlantische Oceaan, oostelijk deel van de Atlantische Oceaan en Indische Oceaan |
Pelagische bestanden (blauwe wijting, makreel, horsmakreel, haring, evervis) |
Alle geografische gebieden, behalve de Oostzee en de Middellandse Zee |
Volle-zee/verre-zeevloot |
Alle niet - Uniewateren |
Aquacultuur |
Aquacultuur, zoals gedefinieerd in artikel 4 |
Markten |
Alle marktgebieden |
2. Werking en financiering van de adviesraden
a) |
In de algemene vergadering en het uitvoerend comité wordt 60 % van de zetels toegekend aan vertegenwoordigers van vissers en, voor de adviesraad voor aquacultuur, marktdeelnemers uit de aquacultuursector, alsmede aan vertegenwoordigers van de verwerkende en de afzetsector, en 40 % aan vertegenwoordigers van de overige belangengroepen die worden getroffen door het gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals milieuorganisaties en consumentengroeperingen. |
b) |
Behalve in de adviesraad voor aquacultuur en in de adviesraad voor markten is ten minste één vertegenwoordiger van de vangstsubsector uit iedere betrokken lidstaat lid van het uitvoerend comité. |
c) |
De leden van het uitvoerend comité stellen aanbevelingen indien mogelijk bij consensus vast. Indien er geen consensus kan worden bereikt, worden in de bij meerderheid van stemmen van de aanwezige en stemmende leden vastgestelde aanbevelingen de afwijkende meningen van leden vastgelegd. |
d) |
Iedere adviesraad wijst bij consensus een voorzitter aan. De voorzitter stelt zich onpartijdig op. |
e) |
Iedere adviesraad stelt de maatregelen vast die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat het werk transparant verloopt en dat alle naar voren gebrachte standpunten worden gerespecteerd. |
f) |
De door het uitvoerend comité aangenomen aanbevelingen worden onverwijld ter beschikking gesteld van de algemene vergadering, de Commissie, de betrokken lidstaten en, op verzoek, aan het publiek. |
g) |
De bijeenkomsten van de algemene vergadering zijn voor het publiek toegankelijk. De vergaderingen van het uitvoerend comité zijn voor het publiek toegankelijk tenzij in uitzonderlijke gevallen een meerderheid in het uitvoerend comité anders besluit. |
h) |
Europese en nationale organisaties die de visserijsector of andere belangengroepen vertegenwoordigen, mogen aan de betrokken lidstaten leden voordragen. Die lidstaten komen tot overeenstemming over de leden van de algemene vergadering. |
i) |
Vertegenwoordigers van nationale en regionale overheden met visserijbelangen in het betrokken gebied en onderzoekers van de instituten voor wetenschappelijk onderzoek en onderzoek op visserijgebied van de lidstaten en onderzoekers van de internationale wetenschappelijke instellingen die advies verlenen aan de Commissie, wordt toegestaan als actieve waarnemer deel te nemen aan de vergaderingen van adviesraden. Ook andere gekwalificeerde wetenschappers kunnen worden uitgenodigd. |
j) |
Vertegenwoordigers van het Europees Parlement en de Commissie kunnen aan de vergaderingen van de adviesraden deelnemen als actieve waarnemer. |
k) |
Wanneer er vraagstukken worden behandeld die voor hen gevolgen kunnen hebben, kunnen vertegenwoordigers van de visserijsector en andere belangengroepen van derde landen, inclusief vertegenwoordigers van ROVB's, met visserijbelangen in het gebied of de visserijtak die onder de bevoegdheid van de adviesraad valt, worden uitgenodigd om als actieve waarnemer deel te nemen. |
l) |
De adviesraden kunnen uit hoofde van hun functie als organen die een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven, financiële steun van de Unie aanvragen. |
m) |
De Commissie ondertekent met elke adviesraad een subsidieovereenkomst om bij te dragen in hun operationele kosten, met inbegrip van de kosten voor vertalen en tolken. |
n) |
De Commissie kan alle controles uitvoeren die zij nodig acht om na te gaan of de adviesraden de hun opgelegde taken vervullen. |
o) |
Elke adviesraad zendt jaarlijks zijn begroting en een activiteitenverslag toe aan de Commissie en aan de betrokken lidstaten. |
p) |
De Commissie of de Rekenkamer mag te allen tijde een audit laten uitvoeren, hetzij door een extern orgaan van haar of zijn keuze, hetzij door de eigen diensten ervan. |
q) |
Iedere adviesraad benoemt een erkende accountant voor de periode waarin hij steun van de Unie ontvangt. |