Brussel, 24.4.2019

COM(2019) 192 final

2019/0096(CNS)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en Richtlijn 2008/118/EG houdende een algemene regeling inzake accijns wat betreft defensie-inspanningen binnen het Uniekader


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De belasting over de toegevoegde waarde (btw) is een algemene verbruiksbelasting die uiteindelijk door de eindverbruiker wordt gedragen, maar wordt geïnd door ondernemingen die goederen of diensten leveren. Het in artikel 2 van de btw-richtlijn 1 omschreven toepassingsgebied van de btw is zeer breed en omvat alle leveringen van goederen en diensten die binnen het grondgebied van een lidstaat door een belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht alsook alle invoer van goederen in de Europese Unie (EU). Een van de doelstellingen van de btw-richtlijn bestond erin een gemeenschappelijke lijst van btw-vrijstellingen op te stellen zodat de eigen middelen van de EU in alle lidstaten op uniforme wijze konden worden geïnd 2 . Om die reden kan een handeling slechts van de btw worden vrijgesteld als er een specifieke bepaling in de btw-richtlijn is opgenomen.

De btw-richtlijn voorziet niet in een algemene vrijstelling voor de levering van goederen of diensten voor veiligheids- en defensiedoeleinden. In principe zal er dus btw rusten op goederen of diensten die worden geleverd aan of goederen die worden ingevoerd door de strijdkrachten 3 . De btw-kosten leiden tot hogere inkomsten die de schatkist uit de belasting put (als overheidsinstantie kunnen de strijdkrachten de btw niet terugvragen), die op hun beurt naar de begroting vloeien waaruit activiteiten zoals de nationale defensie worden gefinancierd.

De richtlijn voorziet wel in een vrijstelling voor leveringen aan de strijdkrachten van elke staat die partij is bij het Noord-Atlantisch Verdrag, voor zover deze strijdkrachten deelnemen aan een gemeenschappelijke defensie-inspanning buiten hun eigen staat. Deze vrijstelling moest tegemoet komen aan situaties waarin de cirkel van inkomsten- en uitgavenstromen gebroken wordt, omdat de btw op dergelijke leveringen normaal gezien inkomsten vormen voor de staat waar de strijdkrachten zich bevinden en niet hun eigen staat.

In de accijnsrichtlijn 4 is een vergelijkbare vrijstelling van accijns 5 opgenomen voor overbrengingen van accijnsgoederen naar de strijdkrachten van alle staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag (NAVO).

Waar er voor de defensie-inspanning in het kader van de NAVO een regeling is opgenomen in de btw-richtlijn sinds 1977 6 en in de accijnsrichtlijn sinds 1993, gelden geen van beide vrijstellingen voor prestaties die verband houden met de gemeenschappelijke defensie-inspanning in het kader van de Unie omdat er vooralsnog geen gemeenschappelijk EU-defensiebeleid bestaat. Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), dat in 2000 werd opgezet als het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) 7 , is evenwel een wezenlijk instrument voor extern optreden en voorziet in de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid 8 .

Het Verdrag van Lissabon, dat in december 2009 in werking is getreden, vormde een mijlpaal in de ontwikkeling van het GVDB. Het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), zoals gewijzigd bij het Verdrag van Lissabon, bevat een clausule inzake wederzijdse bijstand 9 en biedt de lidstaten de mogelijkheid hun samenwerking op militair gebied te versterken door middel van "permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) 10 . Bij het Verdrag van Lissabon werd ook de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) opgericht, die de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid in al haar taken, waaronder het GVDB, bijstaat. Doordat de hoge vertegenwoordiger ook een van de vicevoorzitters van de Commissie is, is het gemakkelijker om alle noodzakelijke EU-middelen samen te brengen en tot een alomvattende aanpak te komen bij de EU-crisisbeheersing.

Het Militair Comité van de Europese Unie (EUMC), dat in 2001 is opgericht 11 , is het hoogste militaire orgaan van de Raad. Het oefent de leiding uit over alle militaire activiteiten binnen EU-verband en verstrekt advies over de planning en uitvoering van militaire missies en operaties in het kader van het GVDB en over de ontwikkeling van militaire vermogens.

De Militaire Staf van de Europese Unie (EUMS), die ook in 2001 12 is ingesteld en werkt onder de militaire leiding van het EUMC, is de bron van de militaire expertise van de EU 13 . Hij is belast met vroegtijdige waarschuwing, situatiebeoordeling en strategische planning voor de in artikel 42, lid 1, en artikel 43, lid 1, VEU bedoelde opdrachten en taken. Voorts draagt hij bij aan de opstelling, de evaluatie en de herziening van de vermogensdoelstellingen.

In juni 2016 is in de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie (EUGS) 14 de grondslag gelegd voor de ontwikkeling van het GVDB in de richting van drie kernprioriteiten: respons op externe conflicten en crises, capaciteitsopbouw onder partners en bescherming van de Unie en haar burgers. In december 2017 15 heeft de Europese Raad de hoge vertegenwoordiger, de Commissie en de lidstaten verzocht om werk te maken van militaire mobiliteit, zowel in het kader van de PESCO als in het kader van de samenwerking EUNAVO.

In maart 2018 hebben de Commissie en de hoge vertegenwoordiger, voortbouwend op hun gezamenlijke mededeling van november 2017 over de verbetering van de militaire mobiliteit in de EU 16 , een gezamenlijke mededeling over het actieplan voor militaire mobiliteit 17 gepresenteerd. In het actieplan wordt erkend dat defensie-inspanningen op een gelijkwaardige manier moeten worden behandeld om de administratieve last te beperken en vertragingen en kosten op het gebied van militaire mobiliteit te vermijden, en de lidstaten aldus te stimuleren om mee te werken 18 . De Commissie wordt gevraagd te beoordelen of het haalbaar is om de btw-behandeling van de defensie-inspanningen in het kader van de EU en onder de koepel van de NAVO op elkaar af te stemmen.

Op 19 november 2018 heeft de Raad conclusies aangenomen inzake veiligheid en defensie in het kader van de integrale EU-strategie 19 . De Raad juichte toe dat er de afgelopen twee jaar op het gebied van veiligheid en defensie aanzienlijke vooruitgang was geboekt en benadrukte dat de lidstaten en de EU-instellingen zich moesten blijven inspannen om de dynamiek vast te houden. De Raad was met name ingenomen met de vorderingen bij de tenuitvoerlegging van de PESCO en de lopende inspanningen voor de verbetering van de mobiliteit van militair personeel, materieel en uitrusting tijdens zowel routineactiviteiten als crisis- en conflictsituaties, binnen en buiten de EU.

Aanknopend bij het actieplan en de conclusies van de Raad strekt dit voorstel ertoe de btw-behandeling van de defensie-inspanningen in het kader van de EU en van de NAVO zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. In het voorstel moet rekening worden gehouden met het feit dat er wel een collectieve defensie-inspanning bestaat in het kader van het Noord-Atlantisch Verdrag, maar vooralsnog geen sprake is van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie.

De regelingen voor accijnsvrijstellingen die in de accijnsrichtlijn zijn opgenomen, dienen op vergelijkbare wijze te worden aangepast.

Samenhang met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel vormt een aanvulling op het btw-actieplan 20 van 2016 waarin is uiteengezet hoe het btw-stelsel kan worden gemoderniseerd om het eenvoudiger, fraudebestendiger en ondernemingsvriendelijk te maken. 

De samenhang met hoofdstuk 8 van titel IX van de btw-richtlijn (vrijstellingen voor bepaalde met uitvoer gelijkgestelde handelingen), met name met artikel 151, lid 1, onder c) (en d)) van de btw-richtlijn en de uitlegging daarvan door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) 21 en met artikel 12, lid 1, onder c), van de accijnsrichtlijn, wordt bewerkstelligd door leveringen van goederen en diensten aan de strijdkrachten van de lidstaat waar die goederen of diensten worden geleverd, van de vrijstellingen uit te sluiten. 

Voorts is de beperking van het toepassingsgebied van het voorstel tot situaties waarin de cirkel van inkomsten- en uitgavenstromen gebroken wordt, consistent met artikel 151, lid 1, onder a bis) (en b)) van de btw-richtlijn. Binnenlandse prestaties kunnen alleen worden vrijgesteld indien zij bestemd zijn voor de EU, door de EU opgerichte organen of internationale instellingen. Zoals ook het geval is bij de NAVO als erkende internationale instelling en bij het EDA als EU-orgaan dat onder het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten valt, en voor zover het aan de in dat Protocol vastgestelde beperkingen en voorwaarden voldoet, zouden het operationele hoofdkwartier en andere entiteiten die zijn opgericht voor defensiedoeleinden in het kader van het GVDB, in aanmerking kunnen komen voor vrijstelling binnen de voorwaarden en beperkingen van de lidstaat waar zij zijn gevestigd ("gastlidstaat"), als zij aan de vereisten van artikel 151, lid 1, onder a bis (of b)) van de btw-richtlijn voldoen. Het voorstel creëert geen instrument om deze vereisten te omzeilen of de gastlidstaat de mogelijkheid te ontnemen om voorwaarden en beperkingen vast te stellen 22 .

Ten slotte kunnen leveringen van goederen en diensten aan de strijdkrachten en het hen begeleidende burgerpersoneel, overeenkomstig de bewoordingen van artikel 151, lid 1, onder c) (en d)), van de btw-richtlijn, slechts worden vrijgesteld voor zover die strijdkrachten deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB. De vrijstellingen vinden dus geen toepassing wanneer strijdkrachten uitsluitend voor veiligheidsdoeleinden worden ingezet, voor humanitaire en reddingsoperaties of wanneer een beroep wordt gedaan op de solidariteitsclausule van artikel 222 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die geen gevolgen heeft op het gebied van defensie. Aangezien de btw-richtlijn geen vrijstelling aan publiekrechtelijke lichamen toestaat behalve aan strijdkrachten, is de beperking van het toepassingsgebied tot een defensie-inspanning en dus tot activiteiten die doorgaans uitsluitend door strijdkrachten worden uitgeoefend, in overeenstemming met het beginsel van fiscale neutraliteit dat inherent is aan het gemeenschappelijke btw-stelsel, en artikel 20 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Het EU-recht staat in het algemeen niet toe dat strijdkrachten voor btw-doeleinden anders worden behandeld dan andere overheidsorganen, zoals politiediensten, of non-profitorganisaties wanneer deze soortgelijke taken verrichten.

Samenhang met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel is in overeenstemming met de integrale EU-strategie en het uitvoeringsplan inzake veiligheid en defensie 23 , dat voorstellen bevat voor de uitvoering van deze strategie op het gebied van veiligheid en defensie.

Het geeft uitvoering aan de toezegging die de Commissie in het actieplan voor militaire mobiliteit heeft gedaan, om te beoordelen of het haalbaar is om de btw-behandeling van de defensie-inspanningen in het kader van de EU en onder de koepel van de NAVO op elkaar af te stemmen.

Het voorstel is ook in overeenstemming met het Europees defensieactieplan 24 , dat onder meer voorziet in de oprichting van een Europees Defensiefonds 25 , en met het Athenamechanisme 26 , dat (krachtens artikel 41, lid 2, VEU) de financiering van de gemeenschappelijke kosten van militaire missies en operaties van de EU in het kader van het GVDB regelt.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De btw- en de accijnsrichtlijn zullen bij dit richtlijnvoorstel worden gewijzigd op grond van artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Krachtens dit artikel stelt de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen en volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, de bepalingen vast die betrekking hebben op de harmonisatie van de regels van de lidstaten op het gebied van de indirecte belastingen.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het feit dat defensieinspanningen in het kader van de EU en van de NAVO voor de btw en de accijnzen niet op dezelfde wijze worden behandeld, is te wijten aan de huidige btw- en accijnsrichtlijn. De lidstaten kunnen dit probleem niet alleen aanpakken. Een onderlinge aanpassing vereist een voorstel van de Commissie om beide richtlijnen te wijzigen.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel omdat het niet verder gaat dan wat nodig is ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Verdragen in verband met de goede werking van de interne markt en de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid in het kader van het GVDB. De bestaande vrijstellingen voor NAVO-defensieactiviteiten, die reeds zijn afgebakend en een beperkt toepassingsgebied hebben, zullen niet worden uitgebreid. Met dit voorstel zal het toepassingsgebied van de vrijstellingen voor defensie-inspanningen in het kader van de Unie en in het kader van de NAVO vergelijkbaar zijn. Hoewel elke vrijstelling gevolgen heeft voor de belastinginkomsten, zal de uitbreiding van het toepassingsgebied van deze vrijstellingen tot defensie-inspanningen in het kader van de Unie slechts een verwaarloosbaar effect op de belastinggrondslag hebben.

Keuze van instrument

Er is gekozen voor een richtlijn tot wijziging van de btw- en de accijnsrichtlijn.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Er bestaat momenteel geen wetgeving met betrekking tot de btw of accijnsbehandeling van leveringen van goederen en diensten in het kader van de EU-defensie-inspanning. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de desbetreffende prestaties in het kader van de NAVO-defensie-inspanning.

Raadpleging van belanghebbenden

De lidstaten zijn geraadpleegd in de groep over de toekomst van de btw 27 en hebben in het algemeen ingestemd met een EU-optreden dat voorziet in een btw-vrijstelling voor leveringen van goederen en diensten in verband met de defensie-inspanning binnen het Uniekader, naar analogie met de vrijstelling voor leveringen van goederen en diensten in verband met de NAVO-defensie-inspanning op grond van artikel 151, lid 1, onder c) en d), van de btw-richtlijn. Dit voorstel geeft uitvoering aan deze doelstelling en handhaaft de samenhang tussen btw en accijnzen.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De expertise die is verzameld in de raadplegingen met vertegenwoordigers van de EDEO, het EDA en defensiedeskundigen ter ondersteuning van de leden van de groep over de toekomst van de btw, was toereikend voor dit voorstel.

Effectbeoordeling

Bij het voorstel gaat geen effectbeoordeling, omdat het doel op zich bepaalt welke beleidsoptie mogelijk is. Gelet op het beperkte toepassingsgebied van de voorgestelde vrijstelling zijn er bovendien geen economische of milieueffecten.

In dit deel wordt het effect van de maatregel op de btw-inkomsten geanalyseerd in vergelijking met het basisscenario waarbij er geen maatregelen worden genomen. De analyse is gebaseerd op ruwe schattingen omdat er geen gedetailleerde gegevens over militaire uitgaven beschikbaar zijn of deze vertrouwelijk zijn.

De volgende GVDB-activiteiten zouden onder de vrijstellingen vallen:

(1)militaire missies en operaties

In het kader van het GVDB heeft de EU sinds 2003 militaire missies en operaties uitgevoerd op basis van de (huidige) rechtsgrondslag van artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2, VEU. Momenteel lopen er zes militaire missies/operaties in buurlanden van de Unie en in Afrika 28 . GVDBmissies en -operaties kunnen alleen buiten de Unie plaatsvinden, maar de vrijstellingen zouden betrekking hebben op activiteiten in de Unie als onderdeel van een dergelijke troepeninzet of -herschikking (inzet in het operationele hoofdkwartier, vervoer, bewegingen, kwartiermaken, oefeningen, vergaderingen enz.);

(2)gevechtsgroepen

Wat EU-gevechtsgroepen 29 op basis van artikel 42, lid 1, VEU betreft, zou de uitbreiding van de vrijstellingen vooralsnog geen gevolgen hebben voor de btw of accijnsinkomsten omdat er tot dusver nog geen gevechtsgroepen zijn ingezet. In het geval van een dergelijke inzet of herschikking (die dan buiten de Unie zou plaatsvinden) 30 zouden de vrijstellingen betrekking hebben op gerelateerde GVDB-activiteiten in de Unie;

(3)wederzijdse bijstand

Er kan niet worden voorspeld welke de gevolgen voor de btw en accijnsinkomsten zouden zijn van vrijstellingen voor wederzijdse bijstand op grond van artikel 42, lid 7, VEU wanneer een lidstaat op zijn grondgebied gewapenderhand wordt aangevallen. Na de terroristische aanslagen in Parijs op 13 november 2015 heeft Frankrijk de andere lidstaten om dergelijke hulp en bijstand verzocht. Sommige lidstaten hebben, naast hun bilaterale bijdrage, besloten hun participatie in de militaire GVDB-missie EUTM Mali te verhogen;

(4)PESCO

Er kan worden aangenomen dat de onlangs op grond van artikel 46 VEU ingestelde PESCO 31 waaraan 25 lidstaten deelnemen 32 , tot een derving van btw en accijnsinkomsten zal leiden. Met PESCO kunnen de lidstaten die daartoe bereid en in staat zijn, hun defensiesamenwerking verdiepen, gezamenlijk plannen, projecten voor samenwerkingsvermogen ontwikkelen en erin investeren, en de operationele paraatheid en bijdrage van hun strijdkrachten versterken 33 ; en

(5)activiteiten van het EDA

Vooralsnog zou de enige inkomstenderving in verband met activiteiten van het EDA verband houden met de in artikel 42, lid 3, en artikel 45 VEU 34 bedoelde activiteiten, daaronder begrepen standaardopleiding en operationele training 35 . Projecten zouden in aanmerking komen voor vrijstelling als er strijdkrachten van de ene lidstaat worden ingezet in een andere. De vrijstelling zou niet gelden voor de strijdkrachten van andere landen die een administratieve overeenkomst met het EDA hebben ondertekend 36 . NAVOlidstaten die geen lid zijn van de EU, komen evenwel in aanmerking voor de bestaande vrijstellingen.

De gegevens van de defensie-uitgaven van de leden van het EDA worden gepubliceerd op het portaal voor defensiegegevens van het EDA. In 2014 (de recentste beschikbare gegevens) beliepen de uitgaven voor uitbestede werkzaamheden en onderhoud voor alle lidstaten samen (behalve Denemarken) 5,3 miljard euro. In deze gegevens wordt evenwel geen onderscheid gemaakt tussen

binnenlandse leveringen van goederen en diensten die niet onder de vrijstelling vallen; en

leveringen van goederen en diensten in een andere lidstaat, die dan gewoonlijk verband houden met activiteiten in het kader van het GVDB of de NAVO.

Er kan redelijkerwijs worden aangenomen dat bovengenoemd bedrag voor het merendeel (ten minste 80 %) betrekking heeft op de eerstgenoemde prestaties en slechts een klein deel (maximaal 20 %) op de laatstgenoemde. Bij ongeveer de helft van de laatstgenoemde prestaties betreft het normaal ook de levering van accommodatie voor de ingezette strijdkrachten, die in de regel van de btw is vrijgesteld uit hoofde van artikel 135, lid 1, onder l), van de btwrichtlijn. 

Er kan dus worden aangenomen dat maximaal 10 % van het totale bedrag (530 miljoen euro) met de nieuwe regels onder de btwvrijstelling zou komen te vallen dan wel al onder de vrijstelling voor NAVO-activiteiten valt. Het betreft hier zowel leveringen van goederen (bijvoorbeeld levensmiddelen, brandstoffen, specifieke vloeistoffen, apparatuur, geneesmiddelenvoorraden, elektriciteit, water, gas) als diensten (bijvoorbeeld catering, communicatie, onderhoud, reparatie, vervoer, tolheffingen). De raming houdt geen rekening met een eventuele toekomstige stijging van de militaire uitgaven van de lidstaten als gevolg van het toenemende belang van het GVDB, maar wel met de kosten van de bestaande NAVO-vrijstelling.

Het is dus verstandig om de raming van 530 miljoen euro te gebruiken als een indicator voor uitbestede activiteiten; op basis hiervan kan de eventuele derving van btw-inkomsten voor alle lidstaten worden becijferd op circa 80 miljoen euro (uitgaande van een gemiddeld btw-tarief van 18 % 37 ).

Wat accijnzen betreft, zouden energieproducten (bijvoorbeeld brandstoffen) de belangrijkste productcategorie moeten zijn die onder de vrijstelling komt te vallen. Zoals bij de btw kan worden aangenomen dat circa 10 % van deze kosten in de toekomst van de accijns zou worden vrijgesteld. Er zijn evenwel geen gegevens voorhanden op basis waarvan de gevolgen kunnen worden becijferd.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Het voorstel houdt geen verband met REFIT en heeft geen bijzondere gevolgen voor microondernemingen of midden- en kleinbedrijven.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De uitbreiding van het toepassingsgebied van de btw-vrijstellingen kan de door de lidstaten geïnde btw-inkomsten en dus ook de eigen middelen uit de btw doen dalen. Hoewel er geen negatieve gevolgen zullen zijn voor de EU-begroting, aangezien de eigen middelen op basis van het bruto nationaal inkomen (bni) alle uitgaven compenseren die niet door de traditionele eigen middelen en de eigen middelen uit de btw worden gedekt, zouden de niet-geïnde eigen middelen uit de btw van bepaalde lidstaten moeten worden gecompenseerd door alle lidstaten via de bni-middelen.

De accijns is geen eigen middel. Er zijn dus geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De Commissie zal toezien op de uitvoering van de voorgestelde maatregelen in het kader van haar controletaken inzake de correcte toepassing van de btw- en accijnswetgeving van de EU.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Artikel 1 van het voorstel wijzigt de btw-richtlijn als volgt:

aan artikel 22 wordt een alinea toegevoegd die in dezelfde bewoordingen aanknoopt bij de bestaande alinea betreffende de strijdkrachten van een NAVO-staat 38

De nieuwe bepaling garandeert dat het gebruik van goederen door de strijdkrachten van de lidstaten die deelnemen aan de defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB, zal worden gelijkgesteld met een intra-Unieverwerving onder bezwarende titel wanneer deze goederen, die niet zijn aangekocht onder de lokale btw-voorschriften van de lidstaat waar de strijdkrachten zijn gestationeerd, worden teruggebracht naar en gebruikt door die strijdkrachten voor hun eigen behoeften of die van het hen begeleidende burgerpersoneel in hun eigen lidstaat. Deze bepaling is van toepassing wanneer de invoer van de goederen niet in aanmerking zou zijn gekomen voor vrijstelling op grond van artikel 143, lid 1, onder g bis);

aan artikel 143, lid 1, wordt een punt g bis) toegevoegd dat aanknoopt bij de vrijstelling voor de invoer van goederen door NAVO-leden in punt h) 39

De nieuwe bepaling introduceert een btw-vrijstelling voor de invoer van goederen in lidstaten door de strijdkrachten van andere lidstaten die deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB, voor zover de goederen bestemd zijn om door die strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel te worden gebruikt, of om hun messes of kantines te bevoorraden, en

aan artikel 151, lid 1, worden de punten b bis) en b ter) toegevoegd die aanknopen bij de vrijstelling voor de NAVO-defensie-inspanning in de punten c) en d) 40

De vrijstelling van artikel 151, lid 1, onder b bis), ziet op goederenleveringen en diensten in een lidstaat die bestemd zijn voor gebruik door de strijdkrachten van andere lidstaten of door het hen begeleidende burgerpersoneel dan wel voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover deze strijdkrachten deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB.

De vrijstelling van artikel 151, lid 1, onder b ter), ziet op goederenleveringen en diensten naar een andere lidstaat die bestemd zijn voor gebruik door de strijdkrachten van andere lidstaten dan de lidstaat van bestemming of door het hen begeleidende burgerpersoneel dan wel voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover deze strijdkrachten deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB.

Net zoals de vrijstelling voor de NAVO-defensie-inspanning ziet deze vrijstelling dus niet op binnenlandse goederenleveringen of diensten aan de eigen strijdkrachten van de lidstaten, zoals de levering van reserveonderdelen voor militaire uitrusting of diensten zoals reparatie en vervoer; en

Artikel 2 introduceert een vrijstelling van accijns voor defensieinspanningen die worden verricht met het oog op de uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB 41 . Deze vrijstelling ziet op leveringen van accijnsgoederen aan de strijdkrachten van alle lidstaten, met uitzondering van de lidstaat waarin de accijns verschuldigd is, ten behoeve van deze strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel of voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover deze strijdkrachten deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB.

2019/0096 (CNS)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en Richtlijn 2008/118/EG houdende een algemene regeling inzake accijns wat betreft defensie-inspanningen binnen het Uniekader

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 113,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement 42 ,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 43 ,

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Richtlijn 2006/112/EG 44 van de Raad voorziet onder bepaalde voorwaarden in een vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) voor leveringen van goederen en diensten aan alsook de invoer van goederen door de strijdkrachten van de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, voor zover deze strijdkrachten deelnemen aan de gemeenschappelijke defensie-inspanning buiten hun eigen staat.

(2)Richtlijn 2008/118/EG 45 van de Raad voorziet in een vrijstelling van accijns voor accijnsgoederen die bestemd zijn voor gebruik door de strijdkrachten van de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag met uitzondering van de lidstaat waarin de accijns verschuldigd is, of door het hen begeleidende burgerpersoneel dan wel voor de bevoorrading van hun messes of kantines, onder de door de gastlidstaat vastgestelde voorwaarden en beperkingen.

(3)Er kan geen beroep worden gedaan op deze vrijstellingen wanneer de strijdkrachten van een lidstaat deelnemen aan activiteiten in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) zoals bepaald in afdeling 2 van hoofdstuk 2 van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Er moet prioriteit worden gegeven aan de noodzakelijke verbetering van de Europese defensie- en crisisbeheersingsvermogens en de vereiste versterking van de veiligheid en defensie van de Unie. In hun gezamenlijke mededeling van 28 maart 2018 over het actieplan voor militaire mobiliteit 46 hebben de Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie erkend dat het algemeen noodzakelijk is om de btw-behandeling van de defensie-inspanningen die worden geleverd binnen het Uniekader en onder de koepel van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), op elkaar af te stemmen.

(4)Defensie-inspanningen ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB zien op militaire missies en operaties, activiteiten van gevechtsgroepen, wederzijdse bijstand, projecten inzake permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) en activiteiten van het Europese Defensieagentschap (EDA). Zij zien daarentegen niet op activiteiten in het kader van de solidariteitsclausule van artikel 222 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie noch op andere bilaterale of multilaterale activiteiten tussen lidstaten die geen verband houden met defensie-inspanningen ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB.

(5)Het is dus dienstig een vrijstelling van de btw in te voeren voor de levering van goederen of diensten die bestemd zijn voor gebruik door de strijdkrachten van een lidstaat of door het hen begeleidende burgerpersoneel dan wel voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover deze strijdkrachten deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB buiten hun lidstaat. Leveringen van goederen en diensten aan de strijdkrachten van de lidstaat waar deze goederen of diensten worden geleverd, dienen van de btw-vrijstelling te worden uitgesloten.

(6)Het is ook dienstig een vrijstelling van accijns in te voeren voor de levering van accijnsgoederen die bestemd zijn voor gebruik door de strijdkrachten van alle lidstaten behalve die waarin de accijns verschuldigd is, voor zover deze strijdkrachten deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB buiten hun lidstaat.

(7)Voorts dient te worden voorzien in een vrijstelling van de btw voor door de strijdkrachten van een lidstaat ingevoerde goederen die bestemd zijn voor gebruik door die strijdkrachten of door het hen begeleidende burgerpersoneel dan wel voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover zij deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB buiten hun lidstaat.

(8)Net zoals de vrijstelling voor de NAVO-defensie-inspanning mag ook de vrijstelling voor de defensie-inspanning die wordt verricht met het oog op de uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB, slechts een beperkt toepassingsgebied hebben. Alleen uitgaven voor taken die rechtstreeks verband houden met een defensie-inspanning, mogen voor vrijstelling in aanmerking komen. Taken die uitsluitend door burgerpersoneel worden verricht of die uitsluitend met behulp van civiele vermogens worden verricht, mogen niet onder de vrijstelling vallen. De vrijstelling mag ook niet gelden voor zaken zoals reserveonderdelen voor militaire uitrusting of vervoerdiensten die de strijdkrachten van een lidstaat inkopen om in die lidstaat te gebruiken, of voor de bouw van de infrastructuur van vervoers- of communicatie- en informatiesystemen.

(9)Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de onderlinge aanpassing van de btw- en accijnsbehandeling van defensie-inspanningen in het kader van de Unie en van de NAVO, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(10)In overeenstemming met de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken 47 hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om, in verantwoorde gevallen, de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.

(11)De Richtlijnen 2006/112/EG en 2008/118/EG moeten daarom overeenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2006/112/EG

Richtlijn 2006/112/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)    In artikel 22 wordt de volgende eerste alinea ingevoegd:

"Met een intracommunautaire verwerving van goederen onder bezwarende titel wordt gelijkgesteld de toewijzing door de strijdkrachten van een lidstaat die deelneemt aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), ten behoeve van deze strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel, van goederen die zij niet tegen de algemene belastingvoorwaarden van de interne markt van een lidstaat hebben verworven, wanneer de invoer van deze goederen niet in aanmerking zou kunnen komen voor de in artikel 143, lid 1, punt g bis), bedoelde vrijstelling.";

2)    In artikel 143, lid 1, wordt het volgende punt g bis) ingevoegd:

"g bis)de invoer van goederen verricht in lidstaten door de strijdkrachten van andere lidstaten, ten behoeve van deze strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel of voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover deze strijdkrachten deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB;";

3)    In artikel 151, lid 1, worden de volgende punten b bis) en b ter) ingevoegd:

"b bis)goederenleveringen en diensten verricht in een lidstaat, bestemd voor de strijdkrachten van andere lidstaten, ten behoeve van deze strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel of voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover deze strijdkrachten deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB;

b ter)goederenleveringen en diensten verricht voor een andere lidstaat, bestemd voor de strijdkrachten van andere lidstaten dan de lidstaat van bestemming zelf, ten behoeve van deze strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel of voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover deze strijdkrachten deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB;".

Artikel 2

Wijziging van Richtlijn 2008/118/EG

In artikel 12, lid 1, van Richtlijn 2008/118/EG wordt het volgende punt b bis) ingevoegd:

"b bis)door de strijdkrachten van alle lidstaten, met uitzondering van de lidstaat waarin de accijns verschuldigd is, ten behoeve van deze strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel of voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover deze strijdkrachten deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid;".

Artikel 3

Omzetting

1.De lidstaten dienen uiterlijk op 30 juni 2022 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 juli 2022.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1)    Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde ( PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1 ).
(2)    Zie overweging 35 van de richtlijn.
(3)    Artikel 148, onder b), biedt enige ruimte voor vrijstelling voor leveringen van goederen bestemd voor de bevoorrading van oorlogsschepen (GN-code 8906 10 00) die hun grondgebied verlaten met als bestemming een haven of een ankerplaats buiten de lidstaat in kwestie. Krachtens de punten 11) en 12) van deel B van bijlage X bij de richtlijn mag vrijstelling worden verleend voor levering, verbouwing, reparatie, onderhoud, bevrachting en verhuur van luchtvaartuigen die worden gebruikt door staatsinstellingen (inclusief voorwerpen die met deze luchtvaartuigen vast verbonden zijn of voor hun exploitatie dienen), en voor levering, verbouwing, reparatie, onderhoud, bevrachting en verhuur van oorlogsschepen.
(4)    Richtlijn 2008/118/EG van de Raad houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG ( PB L 9 van 14.1.2009, blz. 12 ).
(5)    Krachtens het Unierecht wordt er accijns geheven op alcoholhoudende dranken, tabaksfabricaten en energieproducten (motor- en verwarmingsbrandstoffen zoals benzine en gasolie, elektriciteit, aardgas, kolen en cokes). De structuur van de belastingen en de minimumtarieven zijn geharmoniseerd op het niveau van de Unie.
(6)    Invoering van een vrijstelling in het kader van diplomatieke en consulaire betrekkingen voor leveringen van goederen en diensten aan NAVO-troepen die deelnemen aan de gemeenschappelijke defensie-inspanning, met inachtneming van de door elke lidstaat gestelde voorwaarden en beperkingen; de vrijstelling kon ook worden gerealiseerd door middel van een teruggaaf van de btw.
(7)    De voorwaarden voor de inzet van militaire eenheden werden in 1992 goedgekeurd door de Raad van de West-Europese Unie (WEU) en de "Petersbergtaken” werden geïntegreerd in de lijst van aangelegenheden die in het Verdrag van Amsterdam van 1997 zijn opgenomen. De taken en instellingen van de WEU zijn nadien stapsgewijze overgedragen aan de EU, met name met de oprichting van het Europees Defensieagentschap (EDA) in 2004 krachtens Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB van de Raad ( PB L 245 van 17.7.2004, blz. 17 ). Dit proces is in 2009 voltooid met de inwerkingtreding van een clausule inzake wederzijdse bijstand tussen de EU-lidstaten, naar analogie met de clausule inzake wederzijdse bijstand die in het kader van de WEU bestond. De WEU is uiteindelijk in 2011 opgeheven.
(8)    In artikel 42, lid 2, VEU is het volgende bepaald: "Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid omvat de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie. Dit zal tot een gemeenschappelijke defensie leiden zodra de Europese Raad met eenparigheid van stemmen daartoe besluit. In dat geval beveelt hij de lidstaten aan een daartoe strekkend besluit aan te nemen overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen."    In zijn toespraak over de staat van de Unie van 2017 verklaarde de voorzitter van de Commissie dat er in 2025 een volwaardige Europese defensie-unie nodig was: https://ec.europa.eu/commission/priorities/state-union-speeches/state-union-2017_nl  
(9)    Artikel 42, lid 7, VEU.
(10)    Artikel 42, lid 6, en artikel 46, VEU.
(11)    Besluit 2001/79/GBVB van de Raad houdende instelling van het Militair Comité van de Europese Unie ( PB L 27 van 30.1.2001, blz. 4 ).
(12)    Besluit 2001/80/GBVB van de Raad houdende instelling van de Militaire Staf van de Europese Unie ( PB L 27 van 30.1.2001, blz. 7 ). In overweging 6 van Besluit (EU) 2017/971 van de Raad ( PB L 146 van 9.6.2017, blz. 133 ) is bepaald dat "de Raad zijn goedkeuring [heeft] gehecht aan het geconsolideerde mandaat van de EUMS", dat "in de plaats [komt] van het niet langer toepasselijke mandaat van de EUMS dat is gehecht aan Besluit 2001/80/GBVB van de Raad houdende instelling van de Militaire Staf van de Europese Unie".
(13)    In 2004 is het EUMC het eens geworden over een door de EUMS ontwikkeld concept van gevechtsgroepen en in oktober 2006 is één document betreffende het gevechtsgroepenconcept vastgesteld.
(14)     Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: Een sterker Europa – Een mondiale strategie van de Europese Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid .
(15)    Vierde voortgangsverslag over de totstandbrenging van een echte en doeltreffende
Veiligheidsunie
, Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad en de Raad ( COM(2017) 41 final ).
(16)    Verbetering van militaire mobiliteit in de Europese Unie, Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad ( JOIN(2017) 41 final ).
(17)    Actieplan voor militaire mobiliteit, Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad ( JOIN (2018) 5 final ).
(18)    Idem, blz. 7.
(19)     https://www.consilium.europa.eu/media/37030/st13978-en18.pdf
(20)    Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU - Tijd om knopen door te hakken, Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over een actieplan betreffende de btw ( COM(2016) 148 final ) .
(21)     Zaak C-225/11 , Able UK.
(22)    De lidstaten kunnen btw-kosten altijd compenseren buiten het btw-stelsel op voorwaarde dat het gebruikte mechanisme niet indruist tegen de basisbeginselen van het de interne markt en het EU-recht.
(23)     https://eeas.europa.eu/sites/eeas/files/eugs_implementation_plan_st14392.en16_0.pdf
(24)    Europees defensieactieplan, Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's ( COM(2016) 950 final ).
(25)    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Defensiefonds ( COM(2018) 476 final ). Het Fonds zal 4,1 miljard euro verstrekken voor de rechtstreekse financiering van concurrerende en gezamenlijke onderzoeksprojecten, met name via subsidies, en 8,9 miljard euro voor de medefinanciering van de kosten van prototypeontwikkeling en de daarop volgende certificerings- en testvereisten, als aanvulling op de investeringen van de lidstaten.
(26)     Besluit (GBVB) 2015/528 van de Raad tot instelling van een mechanisme voor het beheer van de financiering van de gemeenschappelijke kosten van de operaties van de Europese Unie die gevolgen hebben op militair of defensiegebied (Athena) en tot intrekking van Besluit 2011/871/GBVB ( PB L 84 van 28.3.2015, blz. 39 ).
(27)    Informele groep bestaande uit vertegenwoordigers van nationale belastingdiensten, waarin de Commissie btw-deskundigen van de lidstaten kan raadplegen over prewetgevingsinitiatieven.
(28)     https://eeas.europa.eu/topics/military-and-civilian-missions-and-operations/430/military-and-civilian-missions-and-operations_en
(29)    Zie EU battlegroup concept, Raadsdocument 11624/14 (7 juli 2014). EU-gevechtsgroepen zijn multinationale militaire eenheden, gewoonlijk bestaande uit 1 500 man elk, die integraal deel uitmaken van de snelle-interventiemacht van de EU om in te spelen op opkomende crises en conflicten overal ter wereld.
(30)    Op 22 juni 2017 hebben de EU-leiders afgesproken dat de kosten van de inzet van gevechtsgroepen als gemeenschappelijke kosten zouden worden gedragen; doel hiervan is om het snellereactievermogen van de EU te versterken.
(31)    Besluit (GBVB) 2017/2315 van de Raad tot instelling van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) en tot opstelling van de lijst van deelnemende lidstaten ( PB L 331 van 14.12.2017, blz. 57 ).
(32)    België, Bulgarije, Cyprus, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië en Zweden.
(33)    De bij Besluit (GBVB) 2018/340 van de Raad ( PB L 65 van 8.3.2018, blz. 24 ) vastgestelde eerste lijst van 17 projecten die in het kader van de PESCO zullen worden ontwikkeld, ziet op domeinen zoals het Competentiecentrum voor opleidingsmissies van de Europese Unie (EU TMCC) en het Strategisch commando- en controlesysteem (C2) voor GVDB-missies en -operaties. De bij Besluit (GBVB) 2018/1797 van de Raad van 19 november 2018 tot wijziging en actualisering van Besluit (GBVB) 2018/340 ( PB L 294 van 21.11.2018, blz. 18 ) vastgestelde tweede lijst van 17 aanvullende projecten ziet op domeinen zoals Europese aanvalshelikopters TIGER Mark III en het Europees militair netwerk voor ruimtebewaking (EU-SSA-N).
(34)    Momenteel participeren alle lidstaten behalve Denemarken in het EDA.
(35)    Specifieke voorbeelden van activiteiten van het EDA die voor de uitbreiding van de vrijstellingen in aanmerking zouden komen, zijn:
(36)    Het EDA heeft administratieve overeenkomsten ondertekend met Noorwegen (2006), Zwitserland (2012), Servië (2013) en Oekraïne (2015) op basis waarvan deze landen kunnen deelnemen aan zijn projecten en programma's.
(37)    Dit cijfer is bepaald door de mediaan te berekenen van het geraamde gewogen gemiddelde btw-tarief in elke lidstaat.
(38)    Volgens het huidige artikel 22 wordt de definitieve toewijzing van goederen door de NAVO-strijdkrachten gelijkgesteld met een intraUnieverwerving van goederen onder bezwarende titel, op voorwaarde dat:
(39)    Het huidige artikel 143, lid 1, onder h), voorziet in een verplichte btw-vrijstelling voor de invoer van goederen in EU-lidstaten die ook lid zijn van de NAVO, door de strijdkrachten van andere NAVO-leden op voorwaarde dat:
(40)    Het huidige artikel 151, lid 1, onder c) en d), voorziet in de vrijstelling van leveringen van goederen of diensten aan NAVO-strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel, dan wel voor de bevoorrading van hun messes of kantines, op voorwaarde dat:De vrijstelling voor leveringen van goederen en diensten vindt toepassing, ongeacht of de NAVO-strijdkrachten gestationeerd zijn, op bezoek zijn of gewoon op doortocht zijn in een andere dan hun eigen lidstaat.
(41)    Krachtens het huidige artikel 12, lid 1, onder c), wordt vrijstelling van accijns verleend voor de levering van accijnsgoederen aan de strijdkrachten van andere NAVOleden dan de lidstaat waarin de accijns verschuldigd is, ten behoeve van deze strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel of voor de bevoorrading van hun messes of kantines. Deze bepaling geldt zowel voor intra-Unieoverbrengingen als overbrengingen vanuit derde landen.
(42)    PB C van , blz. .
(43)    PB C van , blz. .
(44)    Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).
(45)    Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 12).
(46)    JOIN(2018) 5 van 28 maart 2018.
(47)    PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.