Brussel, 8.12.2021

COM(2021) 775 final

2021/0406(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de bescherming van de Unie en haar lidstaten tegen economische dwang door derde landen

{SEC(2021) 418 final} - {SWD(2021) 371 final} - {SWD(2021) 372 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Dit voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad heeft tot doel de belangen van de Unie en haar lidstaten te beschermen door de Unie in staat te stellen te reageren op economische dwang. Onder “economische dwang” wordt een situatie verstaan waarin een derde land probeert de Unie of een lidstaat onder druk te zetten om een bepaalde beleidskeuze te maken door tegen de Unie of een lidstaat maatregelen toe te passen die van invloed zijn op de handel of investeringen, of te dreigen dat te doen. De respons van de Unie, of het loutere bestaan van de mogelijkheid daartoe, heeft allereerst tot doel derde landen te ontmoedigen om economische dwang uit te oefenen, of, als die wordt uitgeoefend, om die economische dwang te handhaven. Als laatste redmiddel kan de Unie tegenmaatregelen nemen tegen de economische dwang. Nadat is vastgesteld dat een handeling dwang oplevert, kan de respons van de Unie de vorm aannemen van een breed scala aan maatregelen, waaronder pogingen om met het betrokken derde land overleg te plegen om waar mogelijk een overeengekomen of door de rechter opgelegde oplossing mogelijk te maken, een verscheidenheid aan tegenmaatregelen en internationale samenwerking.

Met dit voorstel wordt beoogd een lacune in de wetgeving op te vullen om het zich ontwikkelende probleem van economische dwang aan te pakken. De Unie beschikt momenteel niet over een wetgevingskader om tegen economische dwang op te treden. Geen van de bestaande rechtsinstrumenten heeft betrekking op economische dwang.

Tegelijkertijd is er sprake van een toenemend en aanzienlijk gebruik van economische dwang door derde landen dat de rechten en belangen van de Unie en de lidstaten dreigt te ondermijnen. De bronnen van economische dwang zijn talrijk en geven aanleiding tot grote bezorgdheid.

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben een gemeenschappelijke verklaring aangenomen waarin zij erkennen dat acties van derde landen die de Unie of een lidstaat trachten te dwingen bepaalde beleidsmaatregelen te nemen of in te trekken, aanleiding geven tot bezorgdheid 1 . De gemeenschappelijke verklaring bevat de toezegging van de Commissie om uiterlijk eind 2021 een wetgevingsvoorstel in te dienen voor een instrument om economische dwang te voorkomen en tegen te gaan. Het Europees Parlement en de Raad hebben toegezegd het voorstel tijdig in behandeling te nemen.

De voorzitter van de Commissie kondigde het initiatief aan in haar intentieverklaring aan de voorzitter van het Parlement en de fungerend voorzitter van de Raad van 16 september 2020 onder het kopje “Een economie die werkt voor de mensen”. In het werkprogramma van de Commissie voor 2021 wordt het initiatief aangemerkt als een essentieel initiatief voor de betrokken periode.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De kwestie van economische dwang staat op de agenda van het handelsbeleid van de Unie. De mededeling over de evaluatie van het handelsbeleid van februari 2021 2 wil in een moeilijke economische en geopolitieke context een nieuwe consensus voor een open, duurzaam en assertief handelsbeleid tot stand brengen. In die mededeling is specifiek sprake van een toekomstig voorstel van de Commissie voor een antidwanginstrument. In de mededeling wordt de noodzaak besproken om het hoofd te bieden aan de toenemende mondiale spanningen, waarbij de handel in een geo-economische context steeds meer als wapen wordt ingezet, en wordt gewezen op de onderlinge verwevenheid van de economie van de Unie en de economieën van derde landen, de noodzaak van wereldwijde samenwerking en de noodzaak om de veerkracht van de Unie te vergroten.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit voorstel vormt een aanvulling op andere, meer structurele initiatieven om het economische en financiële stelsel van de Unie beter bestand te maken tegen verschillende vormen van externe druk. De actualisering van de industriestrategie van de Unie van mei 2021 is erop gericht de veerkracht van de eengemaakte markt te versterken en de afhankelijkheid op strategische gebieden aan te pakken 3 . Deze strategie speelt een sleutelrol bij het herstel en de groene en digitale transities, en bij het versterken van de veerkracht van de Unie, ondersteund door een robuust concurrentie- en handelsbeleid. De vicevoorzitter die belast is met externe betrekkingen zal zorgen voor samenhang met de verschillende gebieden van het externe optreden binnen de Commissie.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor de voorgestelde verordening is artikel 207, lid 2, VWEU. Artikel 207, lid 2, VWEU voorziet in de vaststelling van maatregelen die het kader voor de uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek bepalen. Artikel 207, lid 1, VWEU omschrijft de werkingssfeer van de gemeenschappelijke handelspolitiek, die onder meer betrekking heeft op de handel in goederen en diensten, en de handelsaspecten van intellectuele eigendom, de directe buitenlandse investeringen, de uitvoerpolitiek en handelspolitieke beschermingsmaatregelen. Het initiatief heeft betrekking op maatregelen van derde landen in de vorm van maatregelen die van invloed zijn op handel of investeringen naar de Unie. Het initiatief biedt een antwoord, zowel op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek als op andere gebieden, op economische dwangmaatregelen van derde landen. Met volledige inachtneming van de Verdragen zal deze verordening worden toegepast in overeenstemming met het algemene externe beleid van de Unie.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Artikel 5, lid 3, VEU bepaalt dat het subsidiariteitsbeginsel van toepassing is op gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen. Artikel 3, lid 1, punt e), VWEU bepaalt dat de Unie exclusief bevoegd is op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Artikel 207, lid 2, VWEU behoort tot de categorie exclusieve bevoegdheden. Het vraagstuk van de subsidiariteit is dus niet aan de orde voor zover de door derde landen genomen economische dwangmaatregelen en/of de respons van de Unie onder de gemeenschappelijke handelspolitiek vallen.

Hoe dan ook zou alleen een optreden op het niveau van de Unie een uniforme oplossing bieden voor een probleem dat de Unie in haar geheel aangaat. De lidstaten blijven verantwoordelijk voor en kunnen optreden ter verdediging van hun rechten uit hoofde van het internationaal recht. Dit omvat ook hun recht om internationale economische dwang tegen te gaan, zolang zij dat doen zonder maatregelen te nemen waarvoor de Unie exclusief bevoegd is. Een lidstaat kan echter geen nationale wetgeving vaststellen ter zake van economische dwang die gericht is tegen de Unie en niet tegen die lidstaat zelf. Bovendien zou nationale wetgeving geen doeltreffende oplossing kunnen bieden voor een situatie die zorgwekkend is voor de Unie als geheel of voor verschillende lidstaten. Het optreden van de Unie blijft de enige optie waarbij de Unie haar verplichting kan nakomen om de gemeenschappelijke handelspolitiek te bepalen en te voeren, en de lidstaten kunnen op dat gebied niet optreden.

Volledigheidshalve wordt ervan uitgegaan dat de toegevoegde waarde van een optreden op het niveau van de Unie gelegen is in het behalen van voordelen die op het niveau van de lidstaten onvoldoende of in het geheel niet kunnen worden bereikt. Deze voordelen hebben betrekking op afschrikking en tegenmaatregelen tegen economische dwang door derde landen om de autonomie van de Unie en de lidstaten op het gebied van beleidsvorming te handhaven en handel en investeringen te beschermen tegen het gebruik ervan als wapen.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Het beoogde instrument zou een alomvattend kader vormen voor maatregelen tegen economische dwang. De structuur ervan impliceert terughoudendheid: eerst moet worden geprobeerd problemen te onderzoeken en op te lossen zonder gebruik te maken van tegenmaatregelen (afschrikkingseffect, streven naar overeengekomen of door de rechter opgelegde oplossingen). Dit instrument geeft uitdrukkelijk voorrang aan een niet-interventionistische aanpak (overeengekomen oplossingen tegenover tegenmaatregelen). Wanneer dat nodig is, zou de Unie echter met tegenmaatregelen kunnen reageren. De selectiecriteria omvatten uitdrukkelijk de eis dat elke respons van de Unie, en met name tegenmaatregelen, in verhouding moet staan tot de schade waarop daarmee in individuele gevallen wordt gereageerd, mede overeenkomstig de vereisten van het internationaal recht. De selectiecriteria schrijven verder voor dat de nevenschade en de administratieve lasten zo klein mogelijk moeten zijn. Daarom zouden niet alleen het instrument zelf, maar ook de op grond daarvan vastgestelde maatregelen evenredig zijn 4 .

Keuze van het instrument

Op grond van artikel 207, lid 2, VWEU wordt voorgesteld de Commissie de bevoegdheid te verlenen om in individuele gevallen van economische dwang namens de Unie op te treden tegen derde landen, onder meer door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 291 VWEU, en om de reeks mogelijke tegenmaatregelen aan te vullen en de toepasselijke oorsprongsregels aan te passen door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU. Momenteel beschikt de Unie niet over een specifiek wetgevingskader om de belangen van de Unie en de lidstaten te beschermen in de specifieke situatie van economische dwang. Het voorstel vult deze lacune op.

Het voorgestelde ene en algemene wetgevingsinstrument is in de eerste plaats de beste manier om de specifieke doelstelling van het ontmoedigen van economische dwang te verwezenlijken. In de tweede plaats zorgt het in voorkomend geval voor een doeltreffende, efficiënte en snelle reactie van de Unie op individuele gevallen van economische dwang, wat even belangrijk is voor het afschrikkingseffect. In de derde plaats is het de meest geschikte keuze om te zorgen voor uniforme regels en procedures met betrekking tot de respons van de Unie.

Meer in het algemeen strookt een dergelijk specifiek wetgevingsinstrument met regels en procedures voor het optreden van de Unie met de gehechtheid van de Unie aan een op regels gebaseerde aanpak, ook op internationaal vlak. Het is een signaal aan internationale partners dat de Unie niet bereid is economische dwang te aanvaarden. Het benadrukt de assertiviteit en de veerkracht van de Unie en ondersteunt de inspanningen om een open strategische autonomie te garanderen.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft de belanghebbenden uitvoerig geraadpleegd over de kwestie van economische dwang, een mogelijk wetgevingsinstrument en de mogelijke impact daarvan 5 :

op 17 februari 2021 publiceerde zij de aanvangseffectbeoordeling waarover de belanghebbenden tot 17 maart 2021 feedback konden geven 6 ;

op 23 maart 2021 startte zij een twaalf weken durende openbare raadpleging via EUSurvey in alle officiële talen van de EU (tot en met 15 juni 2021) 7 ;

op 16 april 2021 vond een online bijeenkomst met belanghebbenden plaats;

in maart-juli 2021 vonden gerichte raadplegingen plaats van specifieke groepen, waaronder bedrijven, universiteiten, lidstaten en regeringen van derde landen; daarnaast hebben belanghebbenden ad-hocbijdragen ingediend.

Uit de openbare raadplegingen is gebleken dat algemeen wordt erkend dat economische dwang voor de Unie en de lidstaten hoe langer hoe meer een probleem vormt, en dat een aanpak daarvan niet mag uitblijven. Er bleek brede steun te bestaan voor een wetgevingsinstrument om het probleem van economische dwang aan te pakken. De belanghebbenden hechten vooral veel waarde aan de van een dergelijk instrument uitgaande afschrikking, die samenhangt met de geloofwaardigheid en doeltreffendheid ervan. Zij geven voorrang aan inspanningen om derde landen door middel van niet-interventionistische maatregelen (zoals diplomatie) aan te moedigen de economische dwang te beëindigen, en de meesten beschouwen het gebruik van tegenmaatregelen als een laatste redmiddel; voordat actie wordt ondernomen, moet worden onderzocht welke nevenschade daardoor kan worden veroorzaakt. Ook zijn zij het ermee eens dat de redenen om het instrument in te zetten voldoende ruim moeten zijn geformuleerd om ook informele economische dwang te dekken, en dat de Unie, om een doeltreffende respons te waarborgen, in individuele gevallen uit een reeks opties moet kunnen kiezen. Anderzijds wezen de belanghebbenden op de waarde van internationale samenwerking tegen economische dwang. Het onderhavige voorstel bevat al deze elementen.

De inbreng van belanghebbenden met betrekking tot het bestaan en de ontwikkeling van het probleem van economische dwang heeft bijgedragen tot de motivering en de opzet van het voorstel. De belanghebbenden hebben onder meer een aantal voorbeelden gegeven van economische dwangmaatregelen uit meerdere bronnen en hebben verslag uitgebracht over de negatieve gevolgen en kosten van die maatregelen.

Tegelijkertijd noemen belanghebbenden mogelijke risico’s die met een wetgevingsinstrument gepaard gaan, zoals escalatie door vergelding en negatieve gevolgen voor de internationale samenwerking, het multilateralisme en de eerbiediging van de op regels gebaseerde orde. De effectbeoordeling bij het voorstel bestrijkt deze risico’s en bij de opzet van het voorgestelde instrument is er terdege rekening mee gehouden.

Over de mogelijke invoering van een financiële compensatieregeling voor marktdeelnemers die worden getroffen door economische dwangmaatregelen — een optie die niet is opgenomen in het voorgestelde instrument, zoals uiteengezet in de effectbeoordeling — lopen de meningen uiteen. Ongeveer de helft van de respondenten in alle groepen is voorstander van een dergelijke regeling (meestal bedrijven), terwijl de andere helft het daarmee oneens was of er geen belangstelling voor toonde. De bedrijven die voorstander zijn, wezen ook op mogelijke problemen, zoals de complexiteit van de vaststelling van de compensatie, de gevolgen voor de begroting en de geschiktheid van dit instrument.

Tot slot werpen enkele bedrijfsverenigingen en overheden het idee op om een “bureau voor veerkracht” op te richten, onder meer om zaken te onderzoeken en het nieuwe instrument te beheren. In de effectbeoordeling wordt uitgelegd waarom in dit stadium niet voor deze optie is gekozen.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Naast de effectbeoordeling ter ondersteuning van het voorstel (die hieronder wordt besproken) heeft de Commissie de in het vorige deel beschreven raadplegingen verricht. Interne expertise en input van terzake deskundigen uit de academische wereld 8 hebben verder bijgedragen aan de opzet van het voorstel.

Effectbeoordeling

Het voorstel is onderbouwd met een effectbeoordeling 9 . De Raad voor regelgevingstoetsing heeft de effectbeoordeling onderzocht en op 27 september 2021 een gunstig advies uitgebracht. De aanbevelingen van de raad en een toelichting op de wijze waarop daarmee rekening is gehouden, zijn opgenomen in bijlage 1 bij de effectbeoordeling.

In het licht van de doelstellingen van het initiatief, namelijk de bescherming van de belangen van de Unie en van de lidstaten tegen economische dwang, werden in de effectbeoordeling drie opties onderzocht. Daarbij werd gekozen voor de optie om een nieuw rechtsinstrument in het leven te roepen waarmee een vastgestelde lacune in het huidige wetgevingskader zou worden opgevuld. In de effectbeoordeling werden een aantal ontwerpparameters voor het instrument en opties daarvoor geanalyseerd, namelijk feiten die aanleiding geven tot actie en drempels daarvoor, mogelijke acties, selectievoorwaarden voor tegenmaatregelen, besluitvorming, activering van het instrument, en inspraak van de belanghebbenden. In het kader van deze optie wordt in de effectbeoordeling een oplossing voorgesteld die qua doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang de voorkeur heeft. Daarbij werden de opties “geen beleidswijziging” en een “bureau voor veerkracht” om de in de effectbeoordeling genoemde redenen ongeschikt geacht.

De voorkeursoptie is de basis voor dit voorstel. Het is met name een kaderverordening van het Europees Parlement en de Raad die met inachtneming van het internationaal publiekrecht een optreden van de Unie mogelijk maakt, met de volgende hoofdelementen:

·Een respons van de Unie in twee stappen. De eerste stap is het inzetten van niet-interventionistische maatregelen, zoals het formeel vaststellen dat een handeling binnen het toepassingsgebied van het instrument valt en inspanningen om met het derde land in gesprek te gaan, met als hoofddoel de economische dwang te de-escaleren en het derde land aan te moedigen zijn maatregelen te beëindigen. Als dit niet lukt, komt in de tweede fase, als laatste redmiddel, een breed scala aan mogelijke tegenmaatregelen beschikbaar. Verschillende criteria zouden als leidraad dienen om het aantal mogelijkheden te verminderen op grond van evenredigheid, het belang van de Unie, het vermijden of zoveel mogelijk beperken van nevenkosten en administratieve lasten.

·Een breed scala aan mogelijke economische dwangmaatregelen van derde landen kan aanleiding geven tot een respons van de Unie, met inbegrip van expliciete, verkapte en stilzwijgende economische dwang en de variaties daarvan. Er zou een kwalitatieve drempel voor actie gelden.

·Het besluitvormingsproces in het kader van het instrument valt onder het standaardkader van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, dat mogelijkheden voor snel optreden omvat. Belanghebbenden moeten de gelegenheid krijgen om hun standpunten en gegevens over het gebruik van het instrument te delen.

De voorkeursoptie biedt aanzienlijke voordelen. Zij vloeien in de eerste plaats voort uit het afschrikkingseffect op het niveau van het toepassingsgebied, dat een groot aantal economische dwangmaatregelen bestrijkt, en op het niveau van het scala van maatregelen, waardoor een aangepaste en doeltreffende respons mogelijk is. Een succesvol afschrikkingseffect zal ertoe leiden dat het instrument in het beste geval niet of slechts in beperkte mate wordt gebruikt. Er zijn ook voordelen verbonden aan het tweestappenproces waarbij voorrang wordt gegeven aan een niet-interventionistische aanpak (overeengekomen oplossingen tegenover tegenmaatregelen), de bereidheid om met het derde land in gesprek te gaan, en de mogelijkheid om snel met tegenmaatregelen te reageren indien dat nodig is voor de bescherming van de belangen van de Unie en haar lidstaten. Het bestaan van het instrument brengt als zodanig geen aanzienlijke kosten mee. Het gebruik van het instrument kan in individuele gevallen tot uiteenlopende kosten leiden, met name wanneer de Unie tegenmaatregelen neemt. Eventuele kosten zouden in aanmerking worden genomen bij de opzet van de specifieke maatregel. De gevolgen van de voorkeursoptie voor verschillende categorieën belanghebbenden worden uiteengezet in bijlage 3 bij de effectbeoordeling.

In dit voorstel worden enkele elementen verder uitgewerkt. In het voorstel wordt het besluitvormingsproces uitgewerkt in vergelijking met de beschrijving van de voorkeursoptie. Het voorstel specificeert de toekenning van uitvoeringsbevoegdheden en gedelegeerde bevoegdheden aan de Commissie voor de respectieve acties in het kader van het instrument en voorziet in gedetailleerde regels en procedures voor de besluitvorming. Het verfijnt het scala aan tegenmaatregelen. Het stelt de mogelijke internationale samenwerking centraal door daartoe een afzonderlijke procedurele stap vast te stellen.

Grondrechten

Het voorstel is in overeenstemming met het mensenrechtenbeleid van de Unie en met het Handvest van de grondrechten. Het bestaan van het instrument zou een positief effect hebben op de grondrechten, overeenkomstig de positieve verplichting van de Unie om de rechten van haar burgers te beschermen tegen inbreuken uit andere bronnen, in dit geval buitenlandse regeringen, wanneer het bestaan of het gebruik van het instrument kan bijdragen tot het ontmoedigen van economische dwang die deze rechten negatief zou kunnen beïnvloeden. Wanneer het gebruik van het instrument leidt tot beperkingen die de grondrechten aantasten omdat zij een beperking opleveren van de vrijheid om internationale handel te drijven of te investeren (een deel van de vrijheid van beroepsuitoefening), het eigendomsrecht met inbegrip van intellectuele eigendom, of andere grondrechten, met inbegrip van gelijke behandeling, zou dit een rechtmatig optreden van de Unie in de zin van het Handvest van de grondrechten zijn. De reden hiervoor is dat deze maatregel zou worden genomen in overeenstemming met de vereisten dat maatregelen worden genomen op basis van een passende rechtsgrondslag, door de bevoegde autoriteiten, met het oog op een legitiem doel, en in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De vaststelling van het instrument heeft voor de begroting van de Europese Unie geen andere rechtstreekse gevolgen dan die voor de administratieve begroting. Het beheer van het instrument, met name het verzamelen van informatie, het uitvoeren van onderzoeken, het voorbereiden van vaststellingen, het zoeken naar overeengekomen oplossingen, het voorbereiden van responsmaatregelen van de Unie en het monitoren van eventuele economische dwang, brengt aanzienlijke administratieve lasten mee voor de Commissie, vooral, maar niet uitsluitend, voor het directoraat-generaal Handel. Hoe zwaar die lasten zijn, zal afhangen van de frequentie van de economische dwang die de Unie en de lidstaten ondervinden en van de mate waarin het instrument wordt gebruikt. Hoewel gehoopt wordt dat het bestaan van het instrument zal leiden tot een vermindering van het aantal economische dwangmaatregelen, is dat niet gegarandeerd. Voor de werking van het instrument zullen naar schatting vijf voltijdequivalenten nodig zijn.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De diensten van de Commissie zullen de werking van het instrument monitoren; dit omvat contacten met belanghebbenden om hun ervaringen en standpunten met betrekking tot de impact van het instrument in te winnen. Zij zullen gegevens verzamelen over de maatregelen van derde landen en over de overwogen en vastgestelde respons van de Unie.

Het voorstel voorziet in een evaluatie van de werking en de toepassing van het instrument, met een verplichting om aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen.

Interne coördinatie

Het directoraat-generaal Handel zal de werking van het instrument beheren, onder de verantwoordelijkheid van het Commissielid dat verantwoordelijk is voor handel, en zorgt voor een collegiale procedure binnen de Commissie. De Europese Dienst voor extern optreden zal de hoge vertegenwoordiger ondersteunen bij zijn/haar taak om als vicevoorzitter van de Commissie het externe optreden van de Unie binnen de Commissie te coördineren. De delegaties van de Unie zullen onder het gezag van de hoge vertegenwoordiger hun taken als externe vertegenwoordigers van de Unie vervullen en, in voorkomend geval, bijstand verlenen bij feitenonderzoek en externe dialogen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 omschrijft het onderwerp van de voorgestelde verordening, namelijk een doeltreffende bescherming van de belangen van de Unie en haar lidstaten tegen bepaalde maatregelen van derde landen, die de algemene doelstelling van het instrument is. Voorts wordt bepaald dat daartoe een optreden van de Unie is toegestaan en dat de bescherming moet worden bereikt door middel van afschrikking, het beëindigen van de maatregelen van het derde land of tegenmaatregelen. Artikel 1 herinnert er ook aan dat overeenkomstig de EU-Verdragen elk optreden uit hoofde van de verordening in overeenstemming moet zijn met het internationaal recht.

In artikel 2 wordt het toepassingsgebied vastgesteld. De eerste alinea beschrijft in welke situatie de verordening van toepassing is, met name wanneer is voldaan aan twee cumulatieve voorwaarden inzake het optreden van het derde land. De tweede alinea vormt een leidraad aan de hand waarvan de Commissie in elk concreet geval kan vaststellen of er sprake is van economische dwang, door te verwijzen naar een aantal overwegingen betreffende de maatregel en de gedraging van het derde land.

De artikelen 3, 4 en 5 stellen een eerste reeks stappen vast met betrekking tot de acties van de Commissie in het kader van de verordening, te beginnen met een onderzoek dat leidt tot de vaststelling van het bestaan van economische dwang, gevolgd door mogelijk overleg met het betrokken derde land. Deze reeks stappen weerspiegelt de voorkeursbenadering waarbij alleen responsmaatregelen worden genomen wanneer dat nodig is, en heeft tot doel het derde land ervan af te brengen zijn economische dwang voort te zetten zonder een beroep te hoeven doen op tegenmaatregelen.

·Eerst onderzoekt de Commissie, op eigen initiatief of wanneer relevante informatie onder haar aandacht wordt gebracht, de betrokken maatregel van het derde land in het licht van de voorwaarden van artikel 2, lid 1 (artikel 3); zij laat zich daarbij leiden door de criteria van artikel 2, lid 2.

·Vervolgens bepaalt de Commissie bij besluit of aan de voorwaarden voor economische dwang is voldaan (artikel 4). De Commissie kan het betrokken derde land voorafgaand aan die bepaling informeren, zodat het kan reageren. Hoe dan ook stelt de Commissie het betrokken derde land in kennis van een positieve vaststelling en verzoekt zij dat de economische dwang wordt beëindigd, en, in voorkomend geval, dat eventuele schade wordt vergoed.

·Tegelijkertijd staat de Commissie klaar om namens de Unie met het betrokken derde land in gesprek te gaan met het oog op de beëindiging van de economische dwang (artikel 5). Om de kans op beëindiging van de economische dwang te vergroten, stelt de Commissie de kwestie ook aan de orde in elk relevant internationaal forum.

Artikel 6 introduceert een fase van internationale samenwerking ter zake met andere derde landen die dezelfde of soortgelijke economische dwangmaatregelen ondervinden. Het doel blijft het beëindigen van de economische dwang, maar ook het bevorderen van een multilaterale oplossing.

De artikelen 7, 8, 9, 10 en 11 hebben betrekking op de tweede en laatste reeks stappen, namelijk het gebruik van responsmaatregelen van de Unie. Deze reeks stappen wordt gekenmerkt door een meer interventionistische aanpak. Dit is facultatief en zou alleen van toepassing zijn wanneer het derde land de economische dwangmaatregelen na de eerste reeks stappen niet beëindigt. Hoewel wordt beoogd de economische dwang tegen te gaan, is het onderliggende doel dat de responsmaatregelen van de Unie het derde land ertoe aanzetten zijn economische dwang te beëindigen, in overeenstemming met het internationaal recht.

·Artikel 7 stelt de voorwaarden vast voor het gebruik van responsmaatregelen van de Unie, die vervuld moeten zijn alvorens de Unie optreedt, en bepaalt welke stappen de Commissie moet nemen om een uitvoeringshandeling vast te stellen om dergelijke maatregelen in te voeren en daarmee verband houdende gebeurtenissen aan te pakken, met inbegrip van kennisgevingen voor daarmee verband houdende gebeurtenissen. Indien gerechtvaardigd, zou de mogelijkheid bestaan onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast te stellen om tegemoet te komen aan de noodzaak van spoed. Artikel 7 betreft de maatregelen die voor de respons van de Unie beschikbaar zijn.

·Artikel 8 bepaalt dat de Commissie onder voorwaarden en mits procedurele waarborgen natuurlijke of rechtspersonen kan aanwijzen en op hen maatregelen kan toepassen.

·Artikel 9 bevat selectie- en ontwerpcriteria voor de responsmaatregelen van de Unie en voorziet in de selectie en opzet van die maatregelen op basis van de beschikbare informatie, rekening houdend met de vaststelling dat sprake is van economische dwangmaatregelen en het belang van de Unie. Artikel 9, lid 3, bepaalt dat sommige van die maatregelen binnen de Unie kunnen worden toegepast. Dit zal met name mogelijk zijn voor de op grond van bijlage I, punten d) tot en met l), beschikbare responsmaatregelen van de Unie.

·Artikel 10 voert de procedures, criteria en voorwaarden in voor de wijziging, opschorting en beëindiging van de responsmaatregelen van de Unie. De Commissie zou optreden door middel van uitvoeringshandelingen en in dringende gevallen door middel van onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen. In artikel 10, lid 1, wordt benadrukt dat de Commissie na de instelling van responsmaatregelen van de Unie de kwestie voortdurend zal evalueren.

·Artikel 11 voert de procedure in voor het verzamelen van informatie met betrekking tot de vaststelling, wijziging, opschorting en intrekking van responsmaatregelen van de Unie. De procedure is facultatief vóór een opschorting of intrekking, aangezien dergelijke acties de opheffing van de responsmaatregelen van de Unie inhouden. In geval van urgentie zou de Commissie, voor zover mogelijk en nodig, op gerichte wijze informatie en standpunten van de betrokken belanghebbenden inwinnen.

De artikelen 12, 13, 14 en 15 zijn ondersteunende horizontale bepalingen. Artikel 12 bevat de regels voor de behandeling van vertrouwelijke informatie. Artikel 13 verwijst naar de toepasselijke oorsprongsregels en nationaliteitsregels voor goederen, diensten, investeringen en houders van intellectuele-eigendomsrechten die relevant zijn voor het bepalen van de responsmaatregelen van de Unie. De artikelen 14 en 15 voorzien in de voorwaarden en procedures die van toepassing zijn op de uitoefening van de aan de Commissie verleende gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden, naast andere bepalingen.

Artikel 16 verplicht de Commissie om alle genomen responsmaatregelen van de Unie kort na de beëindiging ervan te evalueren. Het voorziet ook in een verplichting voor de Commissie om de werking van het voorgestelde instrument te evalueren en daarover verslag uit te brengen, en stelt daarvoor een passend tijdschema vast.

Artikel 17 bepaalt de datum van inwerkingtreding van de verordening en bepaalt dat de verordening verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk is in elke lidstaat.

Bijlage I bevat een lijst van mogelijke responsmaatregelen van de Unie. De Commissie kan deze lijst wijzigen door onder bepaalde voorwaarden bij een gedelegeerde handeling andere beschikbare maatregelen toe te voegen.

Bijlage II bevat de oorsprongsregels en de nationaliteitsregels voor goederen, diensten, investeringen en houders van intellectuele eigendomsrechten. De Commissie kan die regels onder bepaalde voorwaarden bij een gedelegeerde handeling wijzigen.

Dit voorstel gaat vergezeld van een mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad waarin de maatregelen worden uiteengezet die de Commissie in het kader van haar bevoegdheden kan nemen wanneer responsmaatregelen van de Unie nodig zijn.

2021/0406 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de bescherming van de Unie en haar lidstaten tegen economische dwang door derde landen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie handhaaft de Unie in de betrekkingen met de rest van de wereld haar waarden en belangen en zet zij zich ervoor in, draagt zij bij tot de bescherming van haar burgers en, onder meer, tot solidariteit en wederzijds respect tussen de volkeren en tot de strikte eerbiediging en ontwikkeling van het internationaal recht, met inbegrip van de inachtneming van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties.

(2)Overeenkomstig artikel 21, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie berust het internationaal optreden van de Unie op beginselen zoals de rechtsstaat, gelijkheid en solidariteit, en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht. Ook bevordert de Unie multilaterale oplossingen voor gemeenschappelijke problemen.

(3)Overeenkomstig artikel 1 van het Handvest van de Verenigde Naties zijn de doelstellingen van de Verenigde Naties onder meer vriendschappelijke betrekkingen tussen de naties tot stand te brengen die zijn gegrond op eerbied voor het beginsel van gelijke rechten.

(4)Volgens artikel 21, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt en voert de Unie een gemeenschappelijk beleid en optreden en beijvert zij zich voor een hoge mate van samenwerking op alle gebieden van de internationale betrekkingen, onder meer ter bescherming van haar waarden, fundamentele belangen, onafhankelijkheid en integriteit en ter consolidering en ondersteuning van de rechtsstaat en de beginselen van het internationaal recht.

(5)De moderne, onderling verweven wereldeconomie brengt een groter risico op en meer mogelijkheden voor economische dwang met zich mee, aangezien zij landen betere, ook hybride, middelen biedt om dergelijke dwang aan te wenden. Het is wenselijk dat de Unie bijdraagt tot de totstandbrenging, ontwikkeling en verduidelijking van internationale kaders voor het voorkomen en verwijderen van situaties van economische dwang.

(6)Hoewel de Unie altijd in het kader van het internationaal recht handelt, is het van essentieel belang dat zij beschikt over een passend instrument om economische dwang door derde landen te ontmoedigen en tegen te gaan teneinde haar rechten en belangen en die van haar lidstaten te beschermen. Dit is met name het geval wanneer derde landen maatregelen nemen die van invloed zijn op handel of investeringen en die ingrijpen in de legitieme soevereine keuzen van de Unie of een lidstaat door te trachten de beëindiging, wijziging of vaststelling van een bepaalde handeling door de Unie of een lidstaat te voorkomen of te verkrijgen. Dergelijke maatregelen die van invloed zijn op de handel of investeringen kunnen niet alleen acties omvatten die op het grondgebied van het derde land worden genomen en daar gevolgen hebben, maar ook acties van het derde land, onder meer via entiteiten die onder zeggenschap of leiding staan van het derde land en aanwezig zijn in de Unie, die schadelijk zijn voor economische activiteiten in de Unie.

(7)Deze verordening heeft tot doel te zorgen voor een doeltreffende, efficiënte en snelle reactie van de Unie op economische dwang, inclusief afschrikking van economische dwang jegens de Unie of een lidstaat en, in laatste instantie, tegenmaatregelen.

(8)De doelstellingen van deze verordening, met name het tegengaan van economische dwang van derde landen jegens de Unie of een lidstaat, kunnen niet voldoende door de lidstaten afzonderlijk worden verwezenlijkt. De reden hiervoor is dat lidstaten als afzonderlijke actoren naar internationaal recht eventueel niet het recht hebben om te reageren op economische dwang jegens de Unie. Wegens de exclusieve bevoegdheid die artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Unie verleent, mogen de lidstaten als reactie op economische dwang bovendien geen maatregelen van de gemeenschappelijke handelspolitiek nemen. Die doelstellingen kunnen derhalve doeltreffender worden verwezenlijkt op het niveau van de Unie.

(9)Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het voor de totstandbrenging van een doeltreffend en alomvattend kader voor het optreden van de Unie tegen economische dwang noodzakelijk en passend regels vast te stellen voor het onderzoek, de vaststelling en het treffen van tegenmaatregelen met betrekking tot economische dwangmaatregelen van derde landen. Met name moeten de responsmaatregelen van de Unie worden voorafgegaan door een onderzoek van de feiten, een vaststelling van het bestaan van economische dwang en, waar mogelijk, inspanningen om in samenwerking met het betrokken derde land een oplossing te vinden. Alle door de Unie ingestelde maatregelen moeten in verhouding staan tot de schade die door de economische dwangmaatregelen van derde landen wordt veroorzaakt. Bij de bepaling van de responsmaatregelen van de Unie moet met name rekening worden gehouden met de noodzaak om neveneffecten, administratieve lasten en kosten voor marktdeelnemers in de Unie te vermijden of tot een minimum te beperken en met het belang van de Unie. Derhalve gaat deze verordening overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

(10)Alle maatregelen die de Unie op grond van deze verordening neemt, moeten in overeenstemming zijn met de internationaalrechtelijke verplichtingen van de Unie. Het internationaal recht staat onder bepaalde voorwaarden — zoals evenredigheid en voorafgaande kennisgeving — toe dat er tegenmaatregelen worden ingesteld, namelijk maatregelen die anders in strijd zouden zijn met de internationale verplichtingen van een benadeelde partij jegens het land dat een inbreuk op het internationaal recht heeft gepleegd, en die gericht zijn op stopzetting van de inbreuk of op het herstel van de gevolgen ervan 10 . Dienovereenkomstig moeten op grond van deze verordening vastgestelde responsmaatregelen de vorm aannemen van maatregelen die in overeenstemming zijn met de internationale verplichtingen van de Unie, dan wel van toegestane tegenmaatregelen. Naar internationaal recht en in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel mogen zij geen niveau overschrijden dat evenredig is aan de schade die de Unie of een lidstaat als gevolg van de door het derde land genomen economische dwangmaatregelen heeft geleden, rekening houdend met de ernst van de maatregelen van het derde land en de rechten en belangen van de Unie in kwestie. In dit verband wordt schade voor de Unie of een lidstaat overeenkomstig het internationaal recht geacht ook schade voor marktdeelnemers in de Unie te omvatten.

(11)Dwang is naar internationaal recht verboden wanneer een land maatregelen zoals handels- of investeringsbeperkingen invoert om van een ander land een handeling of nalaten te verkrijgen waartoe het land internationaal niet verplicht is en die onder zijn soevereiniteit valt, wanneer de dwang een bepaalde kwalitatieve of kwantitatieve drempel bereikt, afhankelijk van het nagestreefde doel en de ingezette middelen. De Commissie moet het optreden van derde landen toetsen aan kwalitatieve en kwantitatieve criteria aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of het derde land zich mengt in de legitieme soevereine keuzen van de Unie of een lidstaat en of zijn optreden economische dwang vormt die een reactie van de Unie vereist.

(12)Handelingen van derde landen worden naar internationaal gewoonterecht geacht alle vormen van actie te omvatten die naar internationaal gewoonterecht aan een staat kunnen worden toegerekend. Het internationaal recht kwalificeert als een handeling van een staat met name de gedraging van een overheidsorgaan, van een persoon of entiteit die geen orgaan van de staat is, maar krachtens het recht van die staat bevoegd is om overheidsgezag uit te oefenen, een orgaan dat door een andere staat ter beschikking van een staat is gesteld, een persoon of een groep personen die bij het vertonen van de gedraging handelt in opdracht van of onder leiding of toezicht van die staat, een persoon of een groep personen die bij ontbreken of nalaten van de overheid en in omstandigheden die zulks vereisen onderdelen van het overheidsgezag uitoefent, en gedragingen die de Staat erkent en als zijn eigen gedragingen aanvaardt 11 .

(13)De Commissie moet op eigen initiatief of naar aanleiding van informatie uit welke bron dan ook, waaronder natuurlijke en rechtspersonen of een lidstaat, onderzoeken of maatregelen van derde landen dwang uitmaken. Na dit onderzoek moet de Commissie in een besluit bepalen of de maatregel van het derde land een dwangmaatregel is. De Commissie moet het betrokken derde land in kennis stellen van een positieve vaststelling en verzoeken dat de economische dwang wordt beëindigd, en, in voorkomend geval, dat eventuele schade wordt vergoed.

(14)De Unie moet derde landen die dezelfde of soortgelijke economische dwangmaatregelen ondervinden of andere belanghebbende derde landen ondersteunen en met hen samenwerken. De Unie moet deelnemen aan internationale coördinatie in bilaterale, plurilaterale of multilaterale fora die gericht zijn op het voorkomen of wegnemen van economische dwang.

(15)De Unie mag alleen tegenmaatregelen opleggen wanneer andere middelen, zoals onderhandelingen, bemiddeling of rechterlijke uitspraken, niet leiden tot een snelle en daadwerkelijke beëindiging van de economische dwang en tot vergoeding van de schade die aan de Unie of haar lidstaten is berokkend, en wanneer optreden noodzakelijk is om de belangen en rechten van de Unie en haar lidstaten te beschermen en dat in het belang van de Unie is. Het is passend dat in de verordening de toepasselijke regels en procedures voor het opleggen en toepassen van responsmaatregelen van de Unie worden vastgesteld en dat snel optreden mogelijk wordt gemaakt wanneer dat nodig is om de doeltreffendheid van eventuele responsmaatregelen van de Unie te waarborgen.

(16)Overeenkomstig deze verordening vastgestelde responsmaatregelen van de Unie moeten worden geselecteerd en ontworpen op basis van objectieve criteria, waaronder de doeltreffendheid van de maatregelen om het derde land ertoe te brengen de dwang te beëindigen, hun potentieel om de situatie van marktdeelnemers in de Unie die gevolgen ondervinden van de economische dwangmaatregelen van derde landen te verlichten, het doel om negatieve economische en andere gevolgen voor de Unie te voorkomen of tot een minimum te beperken, en het vermijden van onevenredige administratieve complexiteit en kosten. Het is ook van essentieel belang dat bij de selectie en het ontwerp van de responsmaatregelen van de Unie rekening wordt gehouden met het belang van de Unie. De responsmaatregelen van de Unie moeten worden gekozen uit een breed scala aan opties, zodat in elk specifiek geval de meest geschikte maatregelen kunnen worden genomen.

(17)Het is passend om voor de bepaling van de responsmaatregelen van de Unie regels vast te stellen met betrekking tot de oorsprong of de nationaliteit van goederen, diensten en dienstverleners, investeringen en houders van intellectuele eigendomsrechten. De oorsprongsregels of nationaliteitsregels moeten worden vastgesteld in het licht van de geldende regels voor niet-preferentiële handel en investeringen die krachtens het Unierecht en de internationale overeenkomsten van de Unie van toepassing zijn.

(18)Om te bewerkstelligen dat de economische dwangmaatregel wordt beëindigd, mogen de responsmaatregelen van de Unie die bestaan in beperkingen op buitenlandse directe investeringen of op de handel in diensten, alleen van toepassing zijn op diensten of directe investeringen die binnen de Unie worden verricht door een of meer in de Unie gevestigde rechtspersonen die eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van personen uit het betrokken derde land, indien dat nodig is om de doeltreffendheid van de responsmaatregelen van de Unie te waarborgen en met name om te voorkomen dat deze worden omzeild. Het besluit om dergelijke beperkingen op te leggen, wordt in uitvoeringshandelingen die op grond van deze verordening worden vastgesteld in het licht van de in deze verordening vastgestelde criteria naar behoren gemotiveerd.

(19)Na de vaststelling van responsmaatregelen van de Unie moet de Commissie voortdurend de situatie met betrekking tot de economische dwangmaatregelen van derde landen, de doeltreffendheid van de responsmaatregelen van de Unie en de gevolgen ervan evalueren, teneinde de responsmaatregelen dienovereenkomstig aan te passen, op te schorten of te beëindigen. Daarom moeten de regels en procedures worden vastgesteld voor de wijziging, de opschorting en de beëindiging van de responsmaatregelen van de Unie, alsmede de situaties waarin dat passend is.

(20)Het is van essentieel belang te voorzien in de mogelijkheid dat belanghebbenden betrokken worden bij de vaststelling en wijziging van responsmaatregelen van de Unie en in voorkomend geval bij de opschorting en beëindiging daarvan, gelet op de mogelijke gevolgen ervan voor die belanghebbenden.

(21)Het is belangrijk te zorgen voor een doeltreffende communicatie en uitwisseling van standpunten en informatie tussen de Commissie enerzijds en het Europees Parlement en de Raad anderzijds, met name wat betreft de inspanningen om met het betrokken derde land in gesprek te gaan om na te gaan hoe de economische dwang kan worden beëindigd en over aangelegenheden die kunnen leiden tot de vaststelling van responsmaatregelen van de Unie uit hoofde van deze verordening.

(22)Teneinde de actualisering mogelijk te maken van het scala van responsmaatregelen van de Unie uit hoofde van deze verordening en van de oorsprongsregels of andere technische regels, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen om de lijst van responsmaatregelen van de Unie in bijlage I en de technische regels voor de toepassing van deze verordening, inclusief de oorsprongsregels in bijlage II, te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven 12 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen moeten het Europees Parlement en de Raad alle documenten ontvangen op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en moeten hun deskundigen systematisch toegang hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(23)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 13 .

(24)De onderzoeksprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van responsmaatregelen van de Unie en de wijziging, opschorting of beëindiging ervan, aangezien die handelingen bepalend zijn voor de reactie van de Unie op economische dwang die binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt.

(25)De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen van beperkte duur vaststellen indien dit, in naar behoren gemotiveerde gevallen in verband met de vaststelling, wijziging, opschorting of beëindiging van responsmaatregelen van de Unie, om dwingende redenen van urgentie vereist is.

(26)De Commissie moet de doeltreffendheid en werking van in het kader van deze verordening vastgestelde maatregelen evalueren en daaruit mogelijke conclusies voor toekomstige maatregelen trekken. De Commissie moet deze verordening ook evalueren nadat zij voldoende ervaring heeft opgedaan met het bestaan of de toepassing van deze verordening. Die evaluatie moet betrekking hebben op het toepassingsgebied, de werking, de efficiëntie en de doeltreffendheid van deze verordening. De Commissie doet haar beoordeling toekomen aan het Europees Parlement en de Raad,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

1.Bij deze verordening worden regels en procedures vastgesteld voor het waarborgen van een doeltreffende bescherming van de belangen van de Unie en haar lidstaten wanneer een derde land, door middel van maatregelen die van invloed zijn op handel of investeringen, de Unie of een lidstaat ertoe wil dwingen een bepaalde handeling vast te stellen of niet vast te stellen. Deze verordening biedt de Unie een kader om in zulke situaties te reageren met als doel het derde land te ontmoedigen om dergelijke maatregelen vast te stellen of het ertoe te brengen van dergelijke maatregelen af te zien, terwijl de Unie in staat wordt gesteld om als laatste redmiddel tegen dergelijke maatregelen tegenmaatregelen te nemen.

2.Alle uit hoofde van deze verordening genomen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met de internationaalrechtelijke verplichtingen van de Unie en moeten worden uitgevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.Deze verordening is van toepassing wanneer een derde land:

ingrijpt in de legitieme soevereine keuzen van de Unie of een lidstaat door te trachten de beëindiging, wijziging of vaststelling van een bepaalde handeling door de Unie of een lidstaat te voorkomen of te verkrijgen

door maatregelen toe te passen die gevolgen hebben voor de handel of de investeringen, of daarmee te dreigen.

Voor de toepassing van deze verordening worden dergelijke acties van derde landen aangeduid als economische dwangmaatregelen.

2.Om te bepalen of aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan, wordt rekening gehouden met het volgende:

a)de intensiteit, de ernst, de frequentie, de duur, de reikwijdte en de omvang van de maatregel van het derde land en de daaruit voortvloeiende druk;

b)of het derde land een patroon van inmenging vertoont dat is bedoeld om van de Unie, van lidstaten of van andere landen specifieke handelingen te verkrijgen;

c)de mate waarin de maatregel van het derde land een onder de soevereiniteit van de Unie of de lidstaten vallende materie aantast;

d)of het derde land handelt op basis van een legitiem belang dat internationaal erkend wordt;

e)of en op welke wijze het derde land vóór de instelling van zijn maatregelen ernstige pogingen heeft ondernomen om de kwestie te goeder trouw te regelen door middel van internationale coördinatie of berechting, hetzij bilateraal, hetzij binnen een internationaal forum.

Artikel 3

Onderzoek van maatregelen van derde landen

1.De Commissie kan elke maatregel van een derde land onderzoeken om na te gaan of deze aan de voorwaarden van artikel 2, lid 1, voldoet. De Commissie handelt snel.

2.De Commissie kan het in lid 1 bedoelde onderzoek uitvoeren op eigen initiatief of op basis van informatie uit eender welke bron. De Commissie beschermt vertrouwelijke informatie overeenkomstig artikel 12; daartoe kan behoren de identiteit van degene die de informatie heeft verstrekt.

3.De Commissie kan informatie inwinnen over de gevolgen van de betrokken maatregelen van het derde land.

De Commissie kan in het Publicatieblad van de Europese Unie of via andere geschikte openbare communicatiemiddelen een bericht bekendmaken waarin wordt verzocht om binnen een bepaalde termijn informatie te verstrekken. In dat geval stelt de Commissie het betrokken derde land in kennis van de opening van het onderzoek.

Artikel 4

Vaststelling inzake de maatregel van het derde land

Na een onderzoek overeenkomstig artikel 3 stelt de Commissie een besluit vast waarin wordt bepaald of de maatregel van het betrokken derde land voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, lid 1. De Commissie handelt snel.

Alvorens een besluit te nemen, kan de Commissie het betrokken derde land verzoeken opmerkingen in te dienen.

Wanneer de Commissie besluit dat de maatregel van het betrokken derde land voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, lid 1, stelt zij het betrokken derde land in kennis van haar besluit en verzoekt zij het de economische dwang te beëindigen en, in voorkomend geval, de door de Unie of haar lidstaten geleden schade te vergoeden.

Artikel 5

Overleg met het betrokken derde land

De Commissie is bereid om namens de Unie met het betrokken derde land in gesprek te gaan om opties voor de beëindiging van de economische dwang te onderzoeken. Deze opties kunnen het volgende omvatten:

rechtstreekse onderhandelingen;

bemiddeling, verzoening of goede diensten om de Unie en het betrokken derde land bij deze inspanningen bij te staan;

het verzoeken om een internationale rechterlijke uitspraak in de zaak.

De Commissie tracht de economische dwang te doen staken door de kwestie ook aan de orde te stellen in elk relevant internationaal forum.

De Commissie houdt het Europees Parlement en de Raad op de hoogte van de desbetreffende ontwikkelingen.

Na de vaststelling van responsmaatregelen van de Unie overeenkomstig artikel 7 blijft de Commissie openstaan voor overleg met het betrokken derde land. De Commissie kan deze inspanningen voortzetten, in voorkomend geval in combinatie met een opschorting van de responsmaatregelen van de Unie overeenkomstig artikel 10, lid 2.

Artikel 6

Internationale samenwerking

De Commissie treedt namens de Unie in overleg of werkt samen met elk ander land dat dezelfde of soortgelijke economische dwangmaatregelen ondervindt, of met andere belangstellende derde landen, teneinde de dwang te doen staken. Dit kan in voorkomend geval leiden tot coördinatie in relevante internationale fora en coördinatie in antwoord op de dwang.

Artikel 7

Responsmaatregelen van de Unie

1.De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast waarin wordt bepaald dat zij een responsmaatregel van de Unie neemt wanneer:

a)het optreden uit hoofde van de artikelen 4 en 5 binnen een redelijke termijn niet heeft geleid tot beëindiging van de economische dwang en vergoeding van de schade die de Unie of een lidstaat daardoor is berokkend;

b)maatregelen nodig zijn ter bescherming van de belangen en rechten van de Unie en haar lidstaten in dat specifieke geval, en

c)optreden in het belang van de Unie is.

In de uitvoeringshandeling bepaalt de Commissie ook welke van de maatregelen waarin bijlage I voorziet de passende respons van de Unie is. Dergelijke maatregelen kunnen ook van toepassing zijn op natuurlijke of rechtspersonen die overeenkomstig artikel 8 zijn aangewezen. De Commissie kan ook maatregelen vaststellen die zij op grond van andere rechtsinstrumenten kan treffen.

De uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.De responsmaatregelen van de Unie zijn van toepassing vanaf een bepaalde datum na de vaststelling van de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandeling. De Commissie stelt deze toepassingsdatum, rekening houdend met de omstandigheden, zodanig vast dat kennisgeving aan het betrokken derde land overeenkomstig lid 3 mogelijk is en dat land de economische dwang kan beëindigen.

3.Na de vaststelling van de uitvoeringshandeling stelt de Commissie het betrokken derde land in kennis van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde responsmaatregelen van de Unie. In de kennisgeving roept de Commissie het betrokken derde land namens de Unie op de economische dwang onmiddellijk te beëindigen, biedt zij aan om over een oplossing te onderhandelen en deelt zij het betrokken derde land mee dat de responsmaatregel van de Unie van toepassing zal zijn, tenzij de economische dwang wordt beëindigd.

4.In de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandeling wordt bepaald dat de toepassing van de responsmaatregelen van de Unie voor een in die uitvoeringshandeling bepaalde periode wordt uitgesteld indien de Commissie over geloofwaardige informatie beschikt dat het derde land de economische dwang heeft beëindigd voordat de vastgestelde responsmaatregelen van de Unie van toepassing worden. In dat geval maakt de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht bekend waarin wordt vermeld dat dergelijke informatie beschikbaar is en vanaf welke datum het uitstel geldt. Indien het derde land de economische dwang beëindigt voordat de responsmaatregelen van de Unie van toepassing worden, beëindigt de Commissie de responsmaatregelen van de Unie overeenkomstig artikel 10.

5.Niettegenstaande de leden 2, 3 en 4 kunnen de responsmaatregelen van de Unie van toepassing zijn zonder dat de Commissie, namens de Unie, het betrokken derde land eerst opnieuw oproept de economische dwang te beëindigen of zonder dat de Commissie dat land eerst meedeelt dat de responsmaatregel van de Unie van toepassing zal zijn, indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en belangen van de Unie of de lidstaten, en met name van de doeltreffendheid van de responsmaatregelen van de Unie.

6.Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie om door de economische dwangmaatregelen veroorzaakte onherstelbare schade voor de Unie of haar lidstaten te voorkomen, stelt de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast waarbij responsmaatregelen van de Unie worden opgelegd, overeenkomstig de in artikel 15, lid 3, bedoelde procedure. De voorschriften van de leden 2 tot en met 5 zijn van toepassing. Die handelingen blijven voor een termijn van ten hoogste drie maanden van kracht.

7.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in bijlage I bedoelde lijst te wijzigen teneinde te voorzien in aanvullende soorten maatregelen om op de maatregel van een derde land te reageren. De Commissie kan dergelijke gedelegeerde handelingen vaststellen indien de soorten responsmaatregelen:

a)voor het bewerkstelligen van de beëindiging van de economische dwangmaatregelen even doeltreffend of doeltreffender zijn dan de responsmaatregelen waarin reeds is voorzien;

b)even doeltreffend of doeltreffender zijn om de situatie van marktdeelnemers in de Unie die gevolgen ondervinden van de economische dwangmaatregelen te verlichten;

c)de negatieve gevolgen voor de betrokken actoren voorkomen of tot een minimum beperken, of

d)administratieve complexiteit en kosten vermijden of tot een minimum beperken.

Artikel 8

Responsmaatregelen van de Unie ten aanzien van natuurlijke of rechtspersonen

1.De Commissie kan in de in artikel 7, lid 1, bedoelde uitvoeringshandeling of in een afzonderlijke uitvoeringshandeling bepalen dat:

a)rechtspersonen of natuurlijke personen die overeenkomstig lid 2, punt a), zijn aangewezen, zijn onderworpen aan responsmaatregelen van de Unie, of

b)onverminderd de aansprakelijkheid van het derde land uit hoofde van het internationaal recht, natuurlijke of rechtspersonen van de Unie die gevolgen ondervinden van de economische dwangmaatregelen van het derde land, het recht hebben van de overeenkomstig lid 2, punt b), aangewezen personen vergoeding te verkrijgen van de schade die hun door de economische dwangmaatregelen is berokkend, tot het bedrag waarvoor de aangewezen personen aan die economische dwangmaatregelen hebben bijgedragen.

Die maatregelen zijn van toepassing vanaf de datum van toepassing van de overeenkomstig artikel 7 vastgestelde responsmaatregelen van de Unie, of vanaf een latere datum die in de uitvoeringshandeling uit hoofde van dit lid wordt bepaald.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.De Commissie kan een natuurlijke of rechtspersoon aanwijzen wanneer zij vaststelt:

a)dat die persoon betrokken is bij of banden heeft met de regering van het betrokken derde land, of

b)dat die persoon betrokken is bij of banden heeft met de regering van het betrokken derde land en daarnaast de economische dwang heeft veroorzaakt dan wel daarbij betrokken of daarmee verbonden is geweest.

3.Bij deze aanwijzing onderzoekt de Commissie alle relevante criteria en beschikbare informatie, onder meer of van de betrokken personen bekend is dat zij daadwerkelijk namens de overheid van het derde land optreden, of dat zij eigendom zijn van of anderszins daadwerkelijk onder zeggenschap staan van de overheid van het derde land.

4.Wanneer de Commissie redenen heeft om aan te nemen dat personen moeten worden aangewezen overeenkomstig lid 2, punt a) of b), publiceert zij een voorlopige lijst van personen en, in voorkomend geval, de mogelijke maatregelen uit hoofde van bijlage I waaraan zij onderworpen zouden zijn. Alvorens een besluit over de aanwijzing te nemen, stelt zij de voorlopig aangewezen personen en andere belanghebbenden in de gelegenheid opmerkingen in te dienen over de mogelijke aanwijzing, met name of zij onder de voorwaarden van lid 2, punt a) of b), vallen. De Commissie kan ook aanvullende informatie inwinnen die zij voor de mogelijke aanwijzing relevant acht.

Artikel 9

Criteria voor het selecteren en ontwerpen van responsmaatregelen van de Unie

1.Een responsmaatregel van de Unie gaat niet verder dan het niveau dat evenredig is aan de schade die de Unie of een lidstaat door de economische dwangmaatregelen van het derde land heeft geleden, rekening houdend met de ernst van de maatregelen van het derde land en de rechten in kwestie.

2.De Commissie kiest en ontwerpt een passende responsmaatregel, rekening houdend met de overeenkomstig artikel 4 gedane vaststelling, de criteria van artikel 2, lid 2, en het belang van de Unie, op basis van de beschikbare informatie, waaronder de overeenkomstig artikel 11 verzamelde informatie, en de volgende criteria:

a)de doeltreffendheid van de maatregelen om de economisch dwang te doen beëindigen;

b)het potentieel van de maatregelen om de situatie van de marktdeelnemers in de Unie die onder de economische dwang te lijden hebben, te verlichten;

c)het vermijden of tot een minimum beperken van negatieve gevolgen van de responsmaatregelen van de Unie voor de betrokken actoren, met inbegrip van de beschikbaarheid van alternatieven voor betrokken actoren, bijvoorbeeld alternatieve leveringsbronnen voor goederen of diensten;

d)het vermijden of tot een minimum beperken van negatieve effecten op andere beleidsmaatregelen of doelstellingen van de Unie;

e)het voorkomen van buitensporige administratieve complexiteit en kosten bij de toepassing van de responsmaatregelen van de Unie;

f)het bestaan en de aard van responsmaatregelen van andere landen die te maken hebben met dezelfde of soortgelijke economische dwangmaatregelen, in voorkomend geval met inbegrip van coördinatie overeenkomstig artikel 6;

g)alle andere relevante criteria die in het internationaal recht zijn vastgesteld.

3.De Commissie kan besluiten om responsmaatregelen uit hoofde van artikel 7 of artikel 8 die bestaan in beperkingen op buitenlandse directe investeringen of op de handel in diensten, ook toe te passen op diensten of directe investeringen die binnen de Unie worden verricht door een of meer in de Unie gevestigde rechtspersonen die eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van personen uit het betrokken derde land, indien dat nodig is om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken. De Commissie kan tot een dergelijke toepassing besluiten wanneer responsmaatregelen van de Unie die niet op dergelijke situaties betrekking hebben, ontoereikend zouden zijn om de doelstellingen van deze verordening daadwerkelijk te verwezenlijken, met name wanneer dergelijke maatregelen kunnen worden omzeild. Bij de beoordeling of een dergelijk besluit moet worden vastgesteld, houdt de Commissie behalve met de criteria in de leden 1 en 2 onder meer rekening met:

a)de patronen van de handel in diensten en investeringen in de sector waarop de beoogde responsmaatregelen van de Unie gericht zijn en het risico dat responsmaatregelen van de Unie die niet van toepassing zijn op diensten die binnen de Unie worden verleend of directe investeringen, worden omzeild;

b)de daadwerkelijke bijdrage van dergelijke beperkingen binnen de Unie aan de doelstelling om de economische dwangmaatregel te doen beëindigen;

c)het bestaan van alternatieve maatregelen om het doel van beëindiging van de economische dwangmaatregel te bereiken, die redelijkerwijs beschikbaar zijn en de handel in diensten of investeringen binnen de Unie minder beperken.

Elk besluit om beperkingen toe te passen met betrekking tot diensten of directe investeringen die binnen de Unie worden verricht door een of meer in de Unie gevestigde rechtspersonen, wordt in de in artikel 7, lid 1, bedoelde uitvoeringshandeling naar behoren gemotiveerd in het licht van de bovenstaande criteria.

Artikel 10

Wijziging, opschorting en beëindiging van responsmaatregelen van de Unie

1.De Commissie evalueert de economische dwangmaatregelen van een derde land die aanleiding hebben gegeven tot de responsmaatregelen van de Unie, de doeltreffendheid van de responsmaatregelen van de Unie en de gevolgen daarvan voor de belangen van de Unie, en houdt het Europees Parlement en de Raad daarvan op de hoogte.

2.Wanneer het betrokken derde land de economische dwang opschort of indien dit in het belang van de Unie noodzakelijk is, kan de Commissie de toepassing van de desbetreffende responsmaatregel van de Unie opschorten voor de duur van de opschorting door het derde land of voor zover dat in het belang van de Unie noodzakelijk is. De Commissie schort de responsmaatregelen van de Unie op indien het betrokken derde land een overeenkomst heeft aangeboden om de zaak aan bindende internationale arbitrage door derden voor te leggen en de Unie die overeenkomst heeft gesloten en het derde land ook zijn economische dwangmaatregelen opschort. De Commissie besluit bij een uitvoeringshandeling de responsmaatregel van de Unie op te schorten. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.Indien het nodig is responsmaatregelen van de Unie aan te passen, rekening houdend met de voorwaarden en criteria van artikel 2 en artikel 9, lid 2, of met verdere ontwikkelingen, met inbegrip van de reactie van het derde land, kan de Commissie in voorkomend geval overeenkomstig artikel 7 vastgestelde responsmaatregelen van de Unie wijzigen bij een uitvoeringshandeling, overeenkomstig de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.De Commissie beëindigt de responsmaatregelen van de Unie in elk van de volgende omstandigheden:

a)wanneer de economische dwang is beëindigd;

b)indien anderszins een onderling overeengekomen oplossing is gevonden;

c)wanneer voor een bindend besluit in internationale arbitrage door derden in een geschil tussen het betrokken derde land en de Unie of een lidstaat de intrekking van de responsmaatregel van de Unie vereist is;

d)wanneer dat in het licht van het belang van de Unie passend is.

Over de beëindiging van overeenkomstig artikel 7 vastgestelde responsmaatregelen van de Unie wordt besloten bij een uitvoeringshandeling volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5.Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie stelt de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast tot opschorting, wijziging of beëindiging van overeenkomstig artikel 7 vastgestelde responsmaatregelen van de Unie. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 15, lid 3, bedoelde procedure vastgesteld en blijven van kracht gedurende een periode van ten hoogste twee maanden.

Artikel 11

Verzameling van informatie met betrekking tot responsmaatregelen van de Unie

1.Door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie of via andere geschikte openbare communicatiemiddelen moet de Commissie vóór de vaststelling van responsmaatregelen van de Unie of de wijziging van dergelijke maatregelen en kan zij vóór de opschorting of beëindiging van deze maatregelen informatie en standpunten over de economische gevolgen voor de marktdeelnemers in de Unie en het belang van de Unie inwinnen. In het bericht wordt vermeld binnen welke termijn de input moet worden ingediend.

2.De Commissie kan te allen tijde beginnen met het verzamelen van informatie.

3.Bij het verzamelen van informatie uit hoofde van lid 1 informeert en raadpleegt de Commissie belanghebbenden, met name brancheorganisaties, die gevolgen ondervinden van mogelijke responsmaatregelen van de Unie, en de lidstaten die betrokken zijn bij de voorbereiding of uitvoering van wetgeving op de betrokken gebieden.

4.Zonder de vaststelling van responsmaatregelen van de Unie onnodig te vertragen, wint de Commissie met name informatie in over:

a)het effect van dergelijke maatregelen op actoren uit derde landen of concurrenten, gebruikers of consumenten in de Unie of op werknemers, zakenpartners of klanten van dergelijke actoren in de Unie;

b)de interactie van dergelijke maatregelen met de desbetreffende wetgeving van de lidstaten;

c)de administratieve lasten die dergelijke maatregelen mee zouden kunnen brengen;

d)het belang van de Unie.

5.De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met de informatie die in het kader van de informatievergaring is verzameld. De ontwerpuitvoeringshandeling gaat, wanneer deze in het kader van de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure aan het comité wordt voorgelegd, vergezeld van een analyse van de beoogde maatregelen.

6.Voorafgaand aan de vaststelling van een uitvoeringshandeling overeenkomstig artikel 7, lid 6, of artikel 10, lid 5, wint de Commissie op gerichte wijze informatie en standpunten in bij de relevante belanghebbenden, tenzij de dwingende redenen van urgentie van dien aard zijn dat het inwinnen van informatie en overleg om objectieve redenen niet mogelijk of niet nodig is, bijvoorbeeld om de naleving van de internationale verplichtingen van de Unie te waarborgen.

Artikel 12

Vertrouwelijkheid

1.De op grond van deze verordening ontvangen informatie wordt slechts gebruikt voor het doel waarvoor zij werd gevraagd.

2.De informatieverstrekker kan vragen dat de verstrekte informatie vertrouwelijk wordt behandeld. In dat geval gaat die informatie vergezeld van een niet-vertrouwelijke samenvatting of een verklaring van de redenen waarom de informatie niet kan worden samengevat. De Commissie, de Raad, het Europees Parlement, de lidstaten, alsmede hun functionarissen mogen de gegevens van vertrouwelijke aard die zij op grond van deze verordening hebben ontvangen, niet bekendmaken zonder de uitdrukkelijke toestemming van degene die ze heeft verstrekt.

3.Lid 2 belet de Commissie niet algemene informatie bekend te maken in een beknopte vorm die geen informatie bevat aan de hand waarvan de verstrekker van de informatie kan worden geïdentificeerd. Bij deze bekendmaking wordt rekening gehouden met het rechtmatige belang van de betrokkenen dat vertrouwelijke informatie niet wordt bekendgemaakt.

Artikel 13

Oorsprongsregels

1.De oorsprong of de nationaliteit van een goed, dienst, dienstverlener, investering of houder van een intellectueel eigendomsrecht wordt bepaald overeenkomstig bijlage II.

2.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II, punten 2 tot en met 4, te wijzigen teneinde de oorsprongsregels te wijzigen en andere technische voorschriften toe te voegen die nodig zijn voor de toepassing van de verordening, teneinde de doeltreffendheid ervan te waarborgen en rekening te houden met relevante ontwikkelingen in internationale instrumenten en ervaring met de toepassing van maatregelen uit hoofde van deze verordening of andere handelingen van de Unie.

Artikel 14

Gedelegeerde handelingen

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De in artikel 7, lid 7, en artikel 13, lid 2, bedoelde bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend voor onbepaalde tijd met ingang van [de datum van inwerkingtreding].

3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 7, en artikel 13, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

Een overeenkomstig artikel 7, lid 7, of artikel 13, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 15

Comitéprocedure

1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van artikel 3 van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 5 van toepassing.

Artikel 16

Evaluatie

1.De Commissie evalueert zes maanden na de beëindiging ervan elke overeenkomstig artikel 7 vastgestelde responsmaatregel van de Unie, rekening houdend met de inbreng van belanghebbenden en alle andere relevante informatie. In het evaluatieverslag wordt de doeltreffendheid en de werking van de responsmaatregel van de Unie onderzocht en worden mogelijke conclusies getrokken voor toekomstige maatregelen.

2.Uiterlijk drie jaar na de vaststelling van de eerste uitvoeringshandeling uit hoofde van deze verordening of zes jaar na de inwerkingtreding van deze verordening, naargelang welke datum eerder valt, evalueert de Commissie deze verordening en de uitvoering ervan en brengt zij daarover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de bescherming van de Unie en haar lidstaten tegen economische dwang door derde landen

1.2.Betrokken beleidsterrein(en)

Gemeenschappelijke handelspolitiek

1.3.Het voorstel/initiatief betreft:

× een nieuwe actie

een nieuwe actie na een proefproject/voorbereidende actie 14

◻ de verlenging van een bestaande actie

◻ de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.Algemene doelstelling(en)

Dit voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad heeft tot doel de belangen van de Unie en haar lidstaten te beschermen door de Unie in staat te stellen te reageren op economische dwang. Onder “economische dwang” wordt een situatie verstaan waarin een derde land probeert de Unie of een lidstaat onder druk te zetten om een bepaalde beleidskeuze te maken door tegen de Unie of een lidstaat maatregelen toe te passen die van invloed zijn op de handel of investeringen, of te dreigen dat te doen.

1.4.2.Specifieke doelstelling(en)

De respons van de Unie, of het loutere bestaan van de mogelijkheid daartoe, heeft allereerst tot doel derde landen te ontmoedigen om economische dwang uit te oefenen, of, als die wordt uitgeoefend, om die economische dwang te handhaven. Als laatste redmiddel kan de Unie tegenmaatregelen nemen tegen de economische dwang. Nadat is vastgesteld dat een handeling dwang oplevert, kan de respons van de Unie de vorm aannemen van een breed scala aan maatregelen, waaronder pogingen om met het betrokken derde land overleg te plegen om waar mogelijk een overeengekomen of door de rechter opgelegde oplossing mogelijk te maken, een verscheidenheid aan tegenmaatregelen en internationale samenwerking.

1.4.3.Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

De verwachte voordelen zijn aanzienlijk. Zij vloeien in de eerste plaats voort uit het afschrikkingseffect op het niveau van het toepassingsgebied, dat een groot aantal economische dwangmaatregelen bestrijkt, en op het niveau van het scala van maatregelen, waardoor een aangepaste en doeltreffende respons mogelijk is. Een succesvol afschrikkingseffect zal ertoe leiden dat het instrument in het beste geval niet of slechts in beperkte mate wordt gebruikt. Er zijn ook voordelen verbonden aan het tweestappenproces waarbij voorrang wordt gegeven aan een niet-interventionistische aanpak (overeengekomen oplossingen tegenover tegenmaatregelen), de bereidheid om met het derde land in gesprek te gaan, en de mogelijkheid om snel met tegenmaatregelen te reageren indien dat nodig is voor de bescherming van de belangen van de Unie en haar lidstaten. Het bestaan van het instrument brengt als zodanig geen aanzienlijke kosten mee. Het gebruik van het instrument kan in individuele gevallen tot uiteenlopende kosten leiden, met name wanneer de Unie tegenmaatregelen neemt. Eventuele kosten zouden in aanmerking worden genomen bij de opzet van de specifieke maatregel.

1.4.4.Prestatie-indicatoren

Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten.

   Het aantal per jaar vastgestelde dwangmaatregelen en de omvang ervan;

   Het aantal en de aard van de acties in eerste instantie en het resultaat daarvan, met name indien zij hebben geleid tot stopzetting van de dwangmaatregel of enige andere wijziging;

   Het aantal en de aard van de door de EU vastgestelde tegenmaatregelen, de duur en het effect ervan, en met name of zij hebben geleid tot beëindiging van de dwangmaatregel.

Het effect van het bestaan van het instrument als zodanig zal moeilijker te meten zijn, aangezien het nulscenario (d.w.z. de situatie die zonder het instrument zou hebben bestaan) moeilijk te bepalen zal zijn. De diensten van de Commissie zullen echter pogen contacten te onderhouden met belanghebbenden om hun ervaringen en standpunten met betrekking tot de impact van het instrument in te winnen.

Het wetgevingsvoorstel voorziet in een evaluatie van de werking en de toepassing van het instrument binnen een redelijke termijn, met een verplichting om aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen.

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

Niet van toepassing

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.

Redenen voor actie op Europees niveau (ex ante): de rechtsgrondslag voor de voorgestelde verordening is artikel 207, lid 2, VWEU. Artikel 207, lid 2, VWEU voorziet in de vaststelling van maatregelen die het kader voor de uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek bepalen. Artikel 207, lid 1, VWEU omschrijft de werkingssfeer van de gemeenschappelijke handelspolitiek, die onder meer betrekking heeft op de handel in goederen en diensten, en de handelsaspecten van intellectuele eigendom, de directe buitenlandse investeringen, de uitvoerpolitiek en handelspolitieke beschermingsmaatregelen. Het initiatief heeft betrekking op maatregelen van derde landen in de vorm van maatregelen die van invloed zijn op handel of investeringen naar de Unie. Het initiatief biedt een antwoord, zowel op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek als op andere gebieden, op economische dwangmaatregelen van derde landen.

Artikel 5, lid 3, VEU bepaalt dat het subsidiariteitsbeginsel van toepassing is op gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen. Artikel 3, lid 1, punt e), VWEU bepaalt dat de Unie exclusief bevoegd is op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Artikel 207, lid 2, VWEU behoort tot de categorie exclusieve bevoegdheden. Het vraagstuk van de subsidiariteit is is dus niet aan de orde voor zover de door derde landen genomen economische dwangmaatregelen en/of de respons van de Unie onder de gemeenschappelijke handelspolitiek vallen.

Hoe dan ook zou alleen een optreden op het niveau van de Unie een uniforme oplossing bieden voor een probleem dat de Unie in haar geheel aangaat. De lidstaten blijven verantwoordelijk voor en kunnen optreden ter verdediging van hun rechten uit hoofde van het internationaal recht. Dit omvat ook hun recht om internationale economische dwang tegen te gaan, zolang zij dat doen zonder maatregelen te nemen waarvoor de Unie exclusief bevoegd is. Een lidstaat kan echter geen nationale wetgeving vaststellen ter zake van economische dwang die gericht is tegen de Unie en niet tegen die lidstaat zelf. Bovendien zou nationale wetgeving geen doeltreffende oplossing kunnen bieden voor een situatie die zorgwekkend is voor de Unie als geheel of voor verschillende lidstaten. Het optreden van de Unie blijft de enige optie waarbij de Unie haar verplichting kan nakomen om de gemeenschappelijke handelspolitiek te bepalen en te voeren, en de lidstaten kunnen op dat gebied niet optreden.

Volledigheidshalve wordt ervan uitgegaan dat de toegevoegde waarde van een optreden op het niveau van de Unie gelegen is in het behalen van voordelen die op het niveau van de lidstaten onvoldoende of in het geheel niet kunnen worden bereikt. Deze voordelen hebben betrekking op afschrikking en tegenmaatregelen tegen economische dwang door derde landen om de autonomie van de Unie en de lidstaten op het gebied van beleidsvorming te handhaven en handel en investeringen te beschermen tegen het gebruik ervan als wapen.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

Niet van toepassing

1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarige financiële kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

Niet van toepassing

1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

Niet van toepassing

1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

◻ beperkte geldigheidsduur

van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor vastleggingskredieten en vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor betalingskredieten.

× onbeperkte geldigheidsduur

Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,

gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7.Beheersvorm(en) 15  

× Direct beheer door de Commissie

× door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

   door de uitvoerende agentschappen

◻ Gedeeld beheer met de lidstaten

◻ Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

derde landen of de door hen aangewezen organen;

internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

de EIB en het Europees Investeringsfonds;

de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

publiekrechtelijke organen;

privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij zijn voorzien van voldoende financiële garanties;

privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”

Opmerkingen

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

Niet van toepassing.

2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)

2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

Niet van toepassing.

2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico's en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico's te beperken

Niet van toepassing.

2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting).

Niet van toepassing.

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.

Niet van toepassing.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

·Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader

Begrotingsonderdeel

Soort
krediet

Bijdrage

Nummer

GK/NGK 16

van EVA-landen 17

van kandidaat-lidstaten 18

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement

[XX.JJ.JJ.JJ]

GK/NGK

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

·Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader

Begrotingsonderdeel

Soort
uitgave

Bijdrage

Nummer

GK/NGK

van EVA-landen

van kandidaat-lidstaten

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement

[XX.JJ.JJ.JJ]

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

X    Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

Rubriek van het meerjarig financieel
kader

Nummer

DG: <....... >

Jaar
N
19

Jaar
N+
1

Jaar
N+
2

Jaar
N+
3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

• Beleidskredieten

Begrotingsonderdeel 20

Vastleggingen

(1a)

Betalingen

(2a)

Begrotingsonderdeel

Vastleggingen

1b

Betalingen

2b

Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten 21

Begrotingsonderdeel

(3)

TOTAAL kredieten
voor DG <....... >

Vastleggingen

=1a+1b +3

Betalingen

=2a+2b

+3





TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

(4)

Betalingen

(5)

• TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten

(6)

TOTAAL kredieten
voor RUBRIEK <….>

van het meerjarige financiële kader

Vastleggingen

=4+ 6

Betalingen

=5+ 6

Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere beleidsrubrieken, herhaal bovenstaand deel:

• TOTAAL beleidskredieten (alle beleidsrubrieken)

Vastleggingen

(4)

Betalingen

(5)

TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten (alle beleidsrubrieken)

(6)

TOTAAL kredieten
onder de RUBRIEKEN 
1 tot en met 6
van het meerjarige financiële kader

(referentiebedrag)

Vastleggingen

=4+ 6

Betalingen

=5+ 6




Rubriek van het meerjarig financieel
kader

7

“Administratieve uitgaven”

Dit deel moet worden ingevuld aan de hand van de “administratieve begrotingsgegevens”, die eerst moeten worden opgenomen in de bijlage bij het financieel memorandum (bijlage V bij de interne voorschriften), te uploaden in DECIDE met het oog op overleg tussen de diensten.

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

Jaar
2023

Jaar
2024

Jaar
2025

Jaar
2026

Jaar
2027

Jaar
2028

Jaar
2029

TOTAAL

DG: HANDEL

• Personele middelen

0,785

0,785

0,785

0,785

0,785

0,785

0,785

5,495

• Andere administratieve uitgaven

0,020 

0,020 

0,020 

0,020 

0,020 

0,020 

0,020 

0,140

TOTAAL DG HANDEL

Kredieten

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

5,635

TOTAAL kredieten
voor RUBRIEK 
7
van het meerjarige financiële kader

(Totaal vastleggingen = totaal betalingen)

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

5,635

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

Jaar
2023

Jaar
2024

Jaar
2025

Jaar
2026

Jaar
2027

Jaar
2028

Jaar
2029

TOTAAL

TOTAAL kredieten
onder de RUBRIEKEN 
1 tot en met 7
van het meerjarige financiële kader

Vastleggingen

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

5,635

Betalingen

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

5,635

3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met operationele kredieten

Vastleggingskredieten, in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs

Jaar
N

Jaar
N+
1

Jaar
N+
2

Jaar
N+
3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

OUTPUTS

Soort 22

Gem. kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Totaal aantal

Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1 23

- Output

- Output

- Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2 ...

- Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2

TOTAAL

3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

X    Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

Jaar
2023

Jaar
2024

Jaar
2025

Jaar
2026

Jaar
2027

Jaar
2028

Jaar
2029

TOTAAL

RUBRIEK 7
van het meerjarige financiële kader

Personele middelen

0,785

0,785

0,785

0,785

0,785

0,785

0,785

5,495

Andere administratieve uitgaven

0,020 

0,020 

0,020 

0,020 

0,020 

0,020 

0,020 

0,140

Subtotaal RUBRIEK 7
van
het meerjarige financiële kader

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

5,635

Buiten RUBRIEK 7 24
van
het meerjarige financiële kader

Personele middelen

Andere administratieve
uitgaven

Subtotaal
buiten RUBRIEK 
7
van
het meerjarige financiële kader

TOTAAL

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

0,805

5,635

De benodigde kredieten voor personele middelen en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

3.2.3.1.Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

X    Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

Jaar
2023

Jaar
2024

Jaar
2025

Jaar
2026

Jaar
2027

Jaar
2028

Jaar
2029

• Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

20 01 02 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)

5

5

5

5

5

5

5

20 01 02 03 (delegaties)

01 01 01 01 (onderzoek door derden)

01 01 01 11 (eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE) 25

20 02 01 (AC, END, INT van de “totale financiële middelen”)

20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)

XX 01 xx yy zz 26

- zetel

- delegaties

01 01 01 02 (AC, END, INT — onderzoek door derden)

01 01 01 12 (AC, END, INT — eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

TOTAAL

5

5

5

5

5

5

5

XX is het desbetreffende beleidsterrein of de begrotingstitel.

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijk personeel

Beheer en werking van het nieuwe instrument; toepassing van het nieuwe instrument; monitoring van maatregelen van derde landen die aanleiding kunnen geven tot de toepassing van het instrument; monitoring van het effect van de responsmaatregelen van de Unie en van maatregelen van derde landen; feitenonderzoek; juridisch advies

Extern personeel

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

Het voorstel/initiatief:

X    kan volledig worden gefinancierd door middel van herschikking binnen de relevante rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK).

Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. Verstrek een Excel-tabel in het geval van een omvangrijke herprogrammeringsexercitie.

   hiervoor moet een beroep worden gedaan op de niet-toegewezen marge in de desbetreffende rubriek van het MFK en/of op de speciale instrumenten zoals gedefinieerd in de MFK-verordening.

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen, de desbetreffende bedragen en de voorgestelde instrumenten.

   hiervoor is een herziening van het MFK nodig.

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

3.2.5.Bijdragen van derden

Het voorstel/initiatief:

X    voorziet niet in medefinanciering door derden

   voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

Jaar
N
27

Jaar
N+
1

Jaar
N+
2

Jaar
N+
3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Totaal

Medefinancieringsbron

TOTAAL medegefinancierde kredieten

 

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

X    Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

   Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

voor de eigen middelen

voor overige ontvangsten

Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

Gevolgen van het voorstel/initiatief 28

Jaar
N

Jaar
N+
1

Jaar
N+
2

Jaar
N+
3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel ….

Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

[...]

Andere opmerkingen (bv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie).

[...]

(1)    PB C 49 van 12.2.2021, blz. 1. De gemeenschappelijke verklaring werd in 2020 aangenomen in het kader van het wetgevingsproces tot wijziging van de EU-handhavingsverordening, waarbij het Europees Parlement en een aantal lidstaten hun bezorgdheid hebben geuit over de kwestie van economische dwang, welke bezorgdheid door de Commissie werd gedeeld.
(2)    Mededeling van de Commissie van februari 2021, “Evaluatie van het handelsbeleid — Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid”, COM(202166 final.
(3)    Mededeling van de Commissie van mei 2021, “Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa”, COM(2021350 final.
(4)    In punt 9 van de effectbeoordeling wordt de vraag besproken of de voorkeursoptie strookt met het evenredigheidsbeginsel.
(5)    De strategie voor de raadpleging is te vinden op Towards an EU anti-coercion instrument — Trade — European Commission (europa.eu)  In een samenvattend verslag in bijlage 2 bij de effectbeoordeling worden de resultaten van alle raadplegingen besproken.
(6)    De feedback is te vinden op Handel — mechanisme om dwangmaatregelen van niet-EU-landen te voorkomen en tegen te gaan
(7)    Een samenvattend feitenrapport is te vinden op Handel — mechanisme om dwangmaatregelen van niet-EU-landen te voorkomen en tegen te gaan
(8)    Zie bijlagen 1 en 2 bij de effectbeoordeling.
(9)    Samen met dit voorstel worden de effectbeoordeling en een samenvatting gepubliceerd.
(10)    Zie de artikelen 22 en 4953 van de Artikelen inzake de aansprakelijkheid van de staat voor internationale onrechtmatige daad, aangenomen door de commissie voor internationaal recht van de Verenigde Naties tijdens haar drieënvijftigste zitting in 2001, en waarvan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in Resolutie 56/83 nota heeft genomen.
(11)    Zie de artikelen 2, punt a), en 4 tot en met 11 van de Artikelen inzake de aansprakelijkheid van de staat voor internationale onrechtmatige daad (voetnoot 1).
(12)    PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(13)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(14)    In de zin van artikel 58, lid 2, punt a) of b), van het Financieel Reglement.
(15)    Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: https://myintracomm.ec.europa.eu/budgweb/EN/man/budgmanag/Pages/budgmanag.aspx  
(16)    GK = gesplitste kredieten / NGK = niet-gesplitste kredieten.
(17)    EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
(18)    Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, aspirant-kandidaten van de Westelijke Balkan.
(19)    Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang “N” door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
(20)    Volgens de officiële begrotingsnomenclatuur.
(21)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(22)    Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen enz.).
(23)    Zoals beschreven in punt 1.4.2. “Specifieke doelstelling(en)…”
(24)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(25)    AC= Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL= Agent Local (plaatselijk functionaris); END= Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JPD = Junior Professionals in Delegations (jonge deskundige in delegaties).
(26)    Subplafond voor extern personeel betaald uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).
(27)    Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang “N” door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
(28)    Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. brutobedragen na aftrek van 20 % aan inningskosten.

Brussel, 8.12.2021

COM(2021) 775 final

BIJLAGEN

bij

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad

betreffende de bescherming van de Unie en haar lidstaten tegen economische dwang door derde landen

{SEC(2021) 418 final} - {SWD(2021) 371 final} - {SWD(2021) 372 final}


BIJLAGE I

Responsmaatregelen van de Unie als bedoeld in de artikelen 7 en 8

Maatregelen die uit hoofde van de artikelen 7 en 8 kunnen worden genomen, zijn:

a)de opschorting van eventuele tariefconcessies, indien nodig, en de instelling van nieuwe of hogere douanerechten, met inbegrip van de wederinstelling van douanerechten op het meestbegunstigingsniveau of de instelling van douanerechten boven het meestbegunstigingsniveau, of de instelling van enige andere extra heffing op de invoer of uitvoer van goederen;

b)de opschorting van toepasselijke internationale verplichtingen, indien nodig, en de invoering of vermeerdering van beperkingen op de invoer of uitvoer van goederen, ongeacht of deze door middel van contingenten, invoer- of uitvoervergunningen of andere maatregelen worden toegepast, dan wel op de betalingen voor goederen;

c)de opschorting van toepasselijke internationale verplichtingen, indien nodig, en de invoering van beperkingen op de handel in goederen die doeltreffend worden gemaakt door middel van maatregelen die van toepassing zijn op doorgevoerde goederen of interne maatregelen die van toepassing zijn op goederen;

d)de opschorting van toepasselijke internationale verplichtingen betreffende het recht om deel te nemen aan aanbestedingsprocedures op het gebied van overheidsopdrachten, indien nodig, en:

i)de uitsluiting van goederen, diensten of leveranciers van goederen of diensten uit het betrokken derde land van overheidsopdrachten of de uitsluiting van inschrijvingen waarvan de totale waarde meer dan een bepaald percentage goederen of diensten uit het betrokken derde land bedraagt, en/of

ii)het opleggen van een verplichte prijsevaluatiewegingssanctie 1 voor inschrijvingen van goederen, diensten of leveranciers van goederen of diensten uit het betrokken derde land.

De oorsprong wordt bepaald op basis van bijlage II;

e)de opschorting van toepasselijke internationale verplichtingen, indien nodig, en de oplegging van beperkingen op de uitvoer van goederen die onder de uitvoercontroleregeling van de Unie vallen;

f)de opschorting van toepasselijke internationale verplichtingen met betrekking tot de handel in diensten, indien nodig, en de instelling van maatregelen die van invloed zijn op de handel in diensten;

g)de opschorting van toepasselijke internationale verplichtingen, indien nodig, en de oplegging van maatregelen die van invloed zijn op buitenlandse directe investeringen;

h)de opschorting van toepasselijke internationale verplichtingen met betrekking tot handelsgerelateerde aspecten van intellectuele-eigendomsrechten, indien nodig, en de oplegging van beperkingen op de bescherming van dergelijke intellectuele-eigendomsrechten of de commerciële exploitatie ervan, ten aanzien van houders van rechten die onderdaan zijn van het betrokken derde land;

i)de opschorting van toepasselijke internationale verplichtingen met betrekking tot financiële diensten, indien nodig, en de oplegging van beperkingen voor banken, verzekeringen, toegang tot de kapitaalmarkten van de Unie en andere activiteiten op het gebied van financiële diensten;

j)de opschorting van toepasselijke internationale verplichtingen met betrekking tot de behandeling van goederen, indien nodig, en de oplegging van beperkingen op registraties en autorisaties uit hoofde van de wetgeving inzake chemische stoffen van de Unie;

k)de opschorting van toepasselijke internationale verplichtingen met betrekking tot de behandeling van goederen, indien nodig, en de oplegging van beperkingen op registraties en vergunningen in verband met de sanitaire en fytosanitaire wetgeving van de Unie;

l)de opschorting van toepasselijke internationale verplichtingen, indien nodig, en de oplegging van beperkingen op de toegang tot door de Unie gefinancierde onderzoeksprogramma’s of uitsluiting van door de Unie gefinancierde onderzoeksprogramma’s.

BIJLAGE II

Oorsprongsregels

1.De oorsprong van een goed wordt bepaald overeenkomstig Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad 2 .

2.De oorsprong van een dienst, met inbegrip van een dienst op het gebied van overheidsopdrachten, wordt vastgesteld op basis van de oorsprong van de natuurlijke of rechtspersoon die de dienst verleent. De oorsprong van de dienstverlener wordt geacht te zijn:

a)in het geval van een natuurlijke persoon, het land waarvan de persoon onderdaan is of waar hij een permanent verblijfsrecht heeft;

b)in het geval van een rechtspersoon, een van de volgende situaties:

i)indien de dienst wordt verricht op een andere wijze dan door een commerciële aanwezigheid in de Unie, het land waar de rechtspersoon is opgericht of anderszins georganiseerd is naar het recht van dat land en op het grondgebied waarvan hij zelfstandige zakelijke activiteiten verricht;

ii)indien de dienst wordt verricht door een commerciële aanwezigheid in de Unie,

a)indien de rechtspersoon op het grondgebied van de lidstaat waar de rechtspersoon is gevestigd zodanige zelfstandige zakelijke activiteiten verricht dat hij een rechtstreekse en daadwerkelijke band met de economie van die lidstaat heeft, wordt de oorsprong van die rechtspersoon geacht die van de lidstaat van vestiging te zijn

b)indien de rechtspersoon die de dienst verricht, zijn zelfstandige zakelijke activiteiten niet zodanig verricht dat hij een rechtstreekse en daadwerkelijke band heeft met de economie van de lidstaat waar hij gevestigd is, wordt de oorsprong van die rechtspersoon geacht de oorsprong te zijn van de natuurlijke of rechtspersonen die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over die rechtspersoon. De rechtspersoon wordt geacht de “eigendom” te zijn van personen van een bepaald land indien meer dan 50 % van het aandelenkapitaal van die rechtspersoon in economische eigendom is van personen van dat land, en onder “zeggenschap” te staan van personen van een bepaald land indien deze personen bevoegd zijn een meerderheid van de bestuurders te benoemen of anderszins de handelingen van de rechtspersoon rechtens te sturen;

iii)in afwijking van punt ii), a), is, indien wordt besloten dat de responsmaatregelen van de Unie van toepassing moeten zijn op rechtspersonen die onder punt ii), a), vallen, de oorsprong van die rechtspersoon de nationaliteit of de permanente verblijfplaats van de natuurlijke of rechtspersoon of personen die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over de rechtspersoon in de Unie. De rechtspersoon wordt geacht de “eigendom” te zijn van personen van een bepaald land indien meer dan 50 % van het aandelenkapitaal van die rechtspersoon in economische eigendom is van personen van dat land, en onder “zeggenschap” te staan van personen van een bepaald land indien deze personen bevoegd zijn een meerderheid van de bestuurders te benoemen of anderszins de handelingen van de rechtspersoon rechtens te sturen.

3.De nationaliteit van een investering wordt als volgt vastgesteld:

a)indien de investering betrekking heeft op belangrijke zakelijke activiteiten op het grondgebied van de lidstaat waar de investering is gevestigd, zodat er een rechtstreekse en daadwerkelijke band met de economie van die lidstaat bestaat, wordt de nationaliteit van de investering geacht die te zijn van de lidstaat waar zij is gevestigd;

b)indien met de investering geen belangrijke zakelijke activiteiten worden verricht waardoor zij een rechtstreekse en daadwerkelijke band heeft met de economie van de lidstaat waar zij is gevestigd, wordt de nationaliteit van de investering geacht dezelfde te zijn als die van de natuurlijke of rechtspersonen die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over de investering. De investering wordt geacht de “eigendom” te zijn van personen van een bepaald land indien meer dan 50 % van het aandelenkapitaal daarvan in economische eigendom is van personen van dat land, en onder “zeggenschap” te staan van personen van een bepaald land indien deze personen bevoegd zijn een meerderheid van de bestuurders te benoemen of anderszins de handelingen van de rechtspersoon rechtens te sturen;

c)in afwijking van puna), is, indien wordt besloten dat de responsmaatregelen van de Unie van toepassing moeten zijn op rechtspersonen die onder punt a) vallen, de nationaliteit van de investering de nationaliteit of de permanente verblijfplaats van de natuurlijke of rechtspersoon of personen die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over de investering in de Unie. De investering wordt geacht de “eigendom” te zijn van personen van een bepaald land indien meer dan 50 % van het aandelenkapitaal van die rechtspersoon in economische eigendom is van personen van dat land, en onder “zeggenschap” te staan van personen van een bepaald land indien deze personen bevoegd zijn een meerderheid van de bestuurders te benoemen of anderszins de handelingen van de rechtspersoon rechtens te sturen.

4.Wat de handelsgerelateerde aspecten van intellectuele-eigendomsrechten betreft, wordt de term “onderdanen” in dezelfde zin verstaan als in artikel 1, lid 3, van de WTO-Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom.

(1)    “Verplichte prijsevaluatiewegingssanctie” is een verplichting voor aanbestedende autoriteiten of entiteiten die procedures op het gebied van overheidsopdrachten toepassen om behoudens bepaalde uitzonderingen de prijs te verhogen vanonder dit punt vallende diensten of goederen waarvoor in aanbestedingsprocedures een offerte is ingediend.
(2)    Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).