EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 20.7.2021
COM(2021) 421 final
2021/0240(COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010
(Voor de EER relevante tekst)
{SWD(2021) 190, 191}
{SEC(2021) 391}
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
Witwassen en terrorismefinanciering vormen een ernstige bedreiging voor de integriteit van de economie en het financiële stelsel van de EU en voor de veiligheid van haar burgers. Europol schat dat ongeveer 1 % van het jaarlijkse bruto binnenlands product van de EU “betrokken [is] bij verdachte financiële activiteiten”. Na een aantal prominente gevallen van vermeende witwaspraktijken waarbij EU-kredietinstellingen betrokken waren, heeft de Commissie in juli 2019 een pakket goedgekeurd waarin de doeltreffendheid en efficiëntie van het op dat moment bestaande EU-stelsel ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (“AML/CFT”) werd geanalyseerd en werd geconcludeerd dat hervormingen noodzakelijk waren, onder meer op het gebied van toezicht en samenwerking tussen financiële-inlichtingeneenheden (“FIE’s”). In dit verband werd in de EU-strategie voor de veiligheidsunie 2020-2025 benadrukt hoe belangrijk het is het EU-kader voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering te versterken om de Europese burgers te beschermen tegen terrorisme en georganiseerde misdaad.
Op 7 mei 2020 presenteerde de Commissie een actieplan voor een alomvattend EU‐beleid voor de preventie van witwassen en financieren van terrorisme. In dat actieplan heeft de Commissie toegezegd maatregelen te nemen ter versterking van de EU-regelgeving voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, en heeft zij zes prioriteiten of pijlers vastgesteld:
1.zorgen voor een doeltreffende uitvoering van het bestaande AML/CFT-kader van de EU;
2.een gemeenschappelijk EU-rulebook inzake AML/CFT opstellen;
3.AML/CFT-toezicht op EU-niveau tot stand brengen;
4.een ondersteunings- en samenwerkingsmechanisme voor FIE’s instellen;
5.de EU-strafrechtbepalingen handhaven en de informatie-uitwisseling verbeteren, alsmede
6.de internationale dimensie van het bestaande AML/CFT-kader van de EU versterken.
Dit wetgevingsvoorstel beoogt de uitvoering van de acties 3 en 4 van dat actieplan, terwijl twee begeleidende wetgevingsvoorstellen tot doel hebben actie 2 uit te voeren en bij te dragen aan actie 6. Voor de acties 1 en 5 is geen wetgevende actie vereist.
Het opzetten van een AML/CFT-toezichtmechanisme op EU-niveau en van een steun- en coördinatiemechanisme voor financiële-inlichtingeneenheden heeft de steun gekregen van het Europees Parlement en de Raad:
Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 10 juli 2020 over een alomvattend beleid van de Unie ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering het actieplan van de Commissie en haar voornemen om op EU-niveau een AML/CTF-toezichthouder en een EU-coördinatie- en ondersteuningsmechanisme voor FIE’s voor te stellen, verwelkomd. Het Europees Parlement heeft de Commissie voorts verzocht te overwegen een EU-coördinatie- en ondersteuningsmechanisme op te zetten in de vorm van een EU-FIE en ervoor te zorgen dat de verantwoordelijkheden van de AML/CTF-toezichthouder financiële en niet-financiële meldingsplichtige entiteiten bestrijken, met directe toezichtsbevoegdheden ten aanzien van bepaalde meldingsplichtige entiteiten, afhankelijk van hun omvang of het risico dat zij vormen, alsook ten aanzien van de toepassing van de EU-regels door nationale toezichthouders. Daarnaast pleit het Europees Parlement in zijn resolutie voor een duidelijke verdeling van de respectieve bevoegdheden van de EU-toezichthouder en de nationale toezichthouders, en voor budgettaire en functionele onafhankelijkheid voor de AML/CTF-toezichthouder op EU-niveau en voor de EU-FIE. In dit verband merkte het Europees Parlement op dat de voorgestelde budgettaire en personele middelen niet volstaan om ten volle ondersteuning te bieden bij onderzoeken in verband met AML en de bestaande coördinatiemechanismen, en concludeerde het dat meer personele en financiële middelen moeten worden toegewezen aan de bestrijding van witwassen.
Ook de Raad steunt het actieplan van de Commissie in zijn conclusies over de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme van 5 november 2020. De Raad heeft de Commissie onder meer verzocht prioriteit te geven aan de instelling van AML/CFT-toezicht op EU-niveau en aan het coördinatie- en ondersteuningsmechanisme voor FIE’s. De EU-AML/CFT-toezichthouder moet worden uitgerust met bevoegdheden die louter op grond van risico in werking treden. De autoriteit moet in staat worden gesteld de nationale autoriteiten te ondersteunen en de convergentie van het toezicht te bevorderen, ook in de niet-financiële sector. Om haar taak van direct toezicht te vervullen, moet de autoriteit gezamenlijke toezichtteams oprichten, algemene inspecties uitvoeren en toezichtmaatregelen en administratieve sancties opleggen, met inachtneming van de specifieke kenmerken van de nationale systemen en handhavingsstructuren. De nieuwe toezichthouder moet beschikken over een onafhankelijke en autonome governancestructuur en moet samenwerken met andere relevante EU- en nationale autoriteiten. Met het oog op de instelling van een coördinatie- en ondersteuningsmechanisme voor de FIE’s stelt de Raad voor de nieuwe autoriteit een centrale rol toe te kennen bij het versterken en faciliteren van gezamenlijke analyses door FIE’s, het ondersteunen van de analyses van de FIE’s en het bevorderen van uitwisselingen en capaciteitsopbouw tussen FIE’s onderling en tussen FIE’s en andere bevoegde autoriteiten. Het beheer van het coördinatie- en ondersteuningsmechanisme moet gebaseerd zijn op een governance waarbij de FIE’s volledig worden betrokken en de kerntaken en verantwoordelijkheden van de FIE’s op het gebied van operationele onafhankelijkheid en autonomie, alsmede de veiligheid en vertrouwelijkheid van financiële inlichtingen, worden geëerbiedigd.
Bij dit voorstel wordt de autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (“de AMLA” of “de autoriteit”) opgericht. Deze nieuwe Europese autoriteit is van essentieel belang om de huidige tekortkomingen in het AML/CFT-toezicht in de Unie aan te pakken: Op dit moment verloopt het AML/CFT-toezicht binnen de EU nationaal. De kwaliteit en doeltreffendheid ervan zijn ongelijk, als gevolg van aanzienlijke verschillen in middelen en praktijken tussen de lidstaten. Zoals blijkt uit recente gevallen van vermeende witwaspraktijken waarbij EU-kredietinstellingen betrokken zijn, is de aanpak van grensoverschrijdende situaties niet consistent. Het verslag van de Europese Bankautoriteit (EBA) over benaderingen van de bevoegde autoriteiten ten aanzien van het AML/CFT-toezicht bevestigde dat ondanks de geboekte vooruitgang niet alle bevoegde autoriteiten in staat zijn doeltreffend samen te werken met binnenlandse en internationale belanghebbenden. Ook de methoden om risico’s in kaart te brengen en de risicogebaseerde benadering van het toezicht toe te passen, lopen uiteen. Hoewel sommige risico’s nationaal van aard blijven, zijn er ook andere, van horizontale aard of met eventuele gevolgen voor het gehele financiële stelsel van de Unie. In antwoord op de door de Commissie verspreide gerichte vragenlijst in het kader van de openbare raadpleging die is gestart bij de goedkeuring van het actieplan op 7 mei 2020, benadrukten de lidstaten dat er behoefte is aan een gemeenschappelijke, consistente methode om risico’s te beoordelen en te identificeren. Naast de reeds beschreven verschillen in toezichtbevoegdheden merkte de EBA ook op dat nationale AML/CFT-toezichthouders mogelijk niet altijd bereid zijn gebruik te maken van alle beschikbare bevoegdheden. Dit leidt niet alleen tot ontoereikend toezicht op nationaal niveau, maar ook tot onvoldoende toezicht op beroepsbeoefenaren die grensoverschrijdend diensten verlenen, hetgeen risico’s voor de hele interne markt met zich meebrengt. Deze bevindingen werden ook in grote lijnen bevestigd in het meest recente verslag van de Europese Rekenkamer.
Om deze tekortkomingen aan te pakken, zal de AMLA een centraal onderdeel worden van een geïntegreerd AML/CFT-toezichtsysteem, bestaande uit de autoriteit zelf en de nationale autoriteiten met een AML/CFT-toezichtmandaat (“de toezichthoudende autoriteiten”). Door direct toezicht te houden op en besluiten te nemen ten aanzien van sommige van de meest risicovolle grensoverschrijdende meldingsplichtige entiteiten uit de financiële sector, zal de AMLA rechtstreeks bijdragen aan het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering in de Unie. In de afgelopen jaren zijn er verschillende gevallen van gebrekkige uitvoering door ondernemingen en/of ontoereikende tegenmaatregelen van toezichthouders aan het licht gekomen die tot openbare discussie hebben geleid. De instelling van direct Europees toezicht op de entiteiten die een hoog risico van witwassen en terrorismefinanciering lopen, zal deze lacunes dichten, met name voor grensoverschrijdend toezicht. Direct Europees toezicht zal ook zorgen voor coördinatie van de nationale toezichthoudende autoriteiten en zal deze autoriteiten helpen hun doeltreffendheid te verbeteren op het gebied van de handhaving van het gemeenschappelijke rulebook en het gebruik van homogene en kwalitatief hoogwaardige normen, benaderingen en risicobeoordelingsmethoden voor het toezicht.
Alle recente grote witwaszaken die in de EU zijn gemeld, hadden een grensoverschrijdende dimensie. De opsporing van deze financiële bewegingen wordt echter overgelaten aan de nationale FIE’s en aan hun onderlinge samenwerking. Hoewel dit de operationele onafhankelijkheid en autonomie van de FIE’s weerspiegelt, leidt het ontbreken van een gemeenschappelijke structuur ter ondersteuning van deze samenwerking tot situaties waarin bij gebrek aan gemeenschappelijke instrumenten of middelen geen gezamenlijke analyses worden uitgevoerd. Deze verschillen belemmeren grensoverschrijdende samenwerking en beperken daardoor de capaciteit om witwassen en terrorismefinanciering vroegtijdig en doeltreffend op te sporen. Dit leidt tot een gefragmenteerde aanpak die blootstaat aan misbruik voor witwassen en terrorismefinanciering en die de tijdige identificatie van trends en typologieën op het niveau van de Unie in de weg staat.
De nieuwe autoriteit moet ook een essentiële rol spelen bij het verbeteren van de uitwisseling van informatie en de samenwerking tussen FIE’s. De autoriteit zal dienen als ondersteunings- en coördinatiehub ter ondersteuning van hun werkzaamheden op het gebied van onder meer gezamenlijke analyses van meldingen van verdachte transacties en verdachte activiteiten (STR’s/SAR’s) met een significant grensoverschrijdend aspect, en zij zal zorgen voor een stabiele hosting van het FIU.net-platform. Bovendien zal de autoriteit de ontwikkeling mogelijk maken van gemeenschappelijke meldingsmodellen en -normen die door de FIE’s in de EU moeten worden gebruikt.
Tot slot zal de autoriteit bevoegd zijn om binnen het kader van haar taken technische regulerings- en uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen op te stellen, alsook om de Commissie en de medewetgevers advies en input te verstrekken over vele aspecten van het AML/CFT-beleid, onder meer met betrekking tot risico’s in verband met rechtsgebieden buiten de Unie.
•
Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Het huidige rechtskader voor AML/CFT in de Unie bestaat uit de AML/CFT-richtlijn en de verordening inzake geldovermakingen. Dit voorstel gaat vergezeld van drie andere voorstellen tot wijziging van de toepasselijke EU-wetgeving inzake AML/CFT:
i.een nieuwe verordening tot vaststelling van één enkel rulebook voor AML/CFT;
ii.een nieuwe AML/CFT-richtlijn, die de verordening aanvult, alsmede
iii.een herschikking van Verordening (EU) 2015/847 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie.
Dit pakket van vier wetgevingsvoorstellen wordt als één samenhangend geheel beschouwd, ter uitvoering van het actieplan van de Commissie inzake AML/CFT van 7 mei 2020, waarmee een nieuw en strikter kader voor rechtshandhaving inzake AML/CFT binnen de EU tot stand wordt gebracht.
Het vaststellen van rechtstreeks toepasselijke AML/CFT-regels in een verordening, die gedetailleerder is dan de bestaande AML/CFT-richtlijn, is niet alleen bevorderlijk voor de convergentie van toezichts- en handhavingspraktijken in de lidstaten, maar stelt de autoriteit ook regels ter hand die zij zelf als directe toezichthouder voor bepaalde geselecteerde meldingsplichtige entiteiten moet toepassen. Op het gebied van indirect toezicht en coördinatie en ondersteuning van FIE’s bevatten de voorstellen bij dit voorstel bepalingen die de autoriteit de bevoegdheid geven verschillende technische regulerings- en uitvoeringsnormen op te stellen, naast richtsnoeren en aanbevelingen, waarmee een bepaalde rol en functie voor de autoriteit worden vastgesteld. De ondersteuning die de autoriteit toezichthoudende autoriteiten en FIE’s biedt bij het opstellen van risicobeoordelingen en -analyses, zal ook een sleutelfunctie zijn in de nieuwe AML/CFT-handhavingsarchitectuur. De autoriteit zal ook steun verlenen aan het beleid van de Unie ten aanzien van derde landen met betrekking tot dreigingen van witwassen en terrorismefinanciering van buiten de Unie. De autoriteit zal in dit verband samenwerken met de betrokken diensten van de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de organen en agentschappen van de EU.
•
Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Hoewel de bevoegdheid van de autoriteit beperkt zal zijn tot het toepassingsgebied van de EU-wetgeving inzake AML/CFT, staat die wetgeving zelf in wisselwerking en is zij coherent met andere wetgeving op het gebied van financiële diensten en strafrecht. Dit omvat EU-wetgeving inzake betalingen en geldovermakingen (bv. de richtlijn betalingsdiensten, de richtlijn betaalrekeningen en de richtlijn elektronisch geld). Wat de FIE’s betreft, is ook rekening gehouden met de richtlijn ter vergemakkelijking van het gebruik van financiële informatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van bepaalde strafbare feiten. De bevoegdheden van de autoriteit op het gebied van cryptoactiva zijn in overeenstemming met het op 24 september 2020 door de Commissie gepubliceerde pakket digitale financiën.
De bepalingen van de ontwerpverordening voorzien in een goede samenwerking tussen de autoriteit, andere relevante gedecentraliseerde agentschappen van de EU en andere EU- en nationale organen. Daartoe behoren het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol), het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), het Europees Openbaar Ministerie (EOM), het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM) op het niveau van de Unie en diverse nationale autoriteiten, waaronder prudentiële toezichthouders van financiële instellingen. Om het toezicht en de rechtshandhaving in alle sectoren te verbeteren, moet de autoriteit een doeltreffende informatie-uitwisseling tussen bovengenoemde autoriteiten mogelijk maken en synergieën met deze autoriteiten tot stand brengen waar dit de succesvolle bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering zou kunnen verbeteren.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•
Rechtsgrondslag
Het voorstel is gebaseerd op artikel 114 VWEU, dezelfde rechtsgrondslag als die voor het huidige AML/CFT-rechtskader van de EU. Artikel 114 werd passend geacht voor AML/CFT-wetgeving, aangezien enerzijds een uiteenlopende ontwikkeling van de nationale wetgevingen de ordelijke werking van de interne markt zou kunnen verstoren; anderzijds zou men met het oog op witwassen en terrorismefinanciering kunnen proberen te profiteren van het vrije verkeer van kapitaal en van het vrij verrichten van financiële diensten, met economische verliezen, verstoring van de werking van de interne markt en reputatieschade op het niveau van de Unie tot gevolg.
Volgens vaste rechtspraak kan de Uniewetgever op grond van artikel 114 VWEU het noodzakelijk achten te voorzien in de oprichting van een EU-orgaan dat tot taak heeft bij te dragen tot de verwezenlijking van een harmonisatieproces.
•
Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
In het AML/CFT-pakket van de Commissie van 2019, dat bestaat uit een mededeling en vier verslagen, werd benadrukt hoe criminelen misbruik hebben gemaakt van de verschillen in de nationale uitvoering van het Europese AML/CFT-stelsel in de lidstaten. Vanwege het grensoverschrijdende karakter van witwassen en terrorismefinanciering is goede samenwerking tussen nationale toezichthouders en FIE’s van essentieel belang om deze misdrijven te voorkomen. Veel entiteiten die aan AML/CFT-verplichtingen zijn onderworpen, hebben grensoverschrijdende activiteiten en uiteenlopende benaderingen door toezichthoudende autoriteiten en FIE’s belemmeren hen bij het toepassen van optimale AML/CFT-praktijken op groepsniveau. Om deze grensoverschrijdende problemen aan te pakken en de capaciteit van het financiële stelsel van de EU voor het voorkomen en opsporen van witwassen en terrorismefinanciering te maximaliseren, is meer coördinatie op het niveau van de Unie nodig, onder meer via direct EU-toezicht op enkele van de meest risicovolle entiteiten.
•
Evenredigheid
Het grensoverschrijdende karakter van witwassen en terrorismefinanciering vereist een krachtiger optreden op het niveau van de Unie om tot meer samenwerking tussen toezichthouders en FIE’s te komen. Zoals beschreven in de effectbeoordeling bij dit voorstel, zijn de opties om alle grote of grensoverschrijdende financiële instellingen aan AML/CFT-toezicht op EU-niveau te onderwerpen en een FIE op EU-niveau op te richten, echter als onevenredig afgewezen.
•
Keuze van het instrument
Een verordening van het Europees Parlement en de Raad is het vereiste instrument voor de oprichting van een nieuw EU-agentschap.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•
Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
Tegen de achtergrond van een aantal recente ontwikkelingen op wetgevingsgebied heeft er nog geen volledige evaluatie plaatsgevonden van het huidige AML/CFT-stelsel van de EU en van de uitoefening door de Europese Bankautoriteit van de AML/CFT-bevoegdheden die zij begin 2020 op zich had genomen. De vierde antiwitwasrichtlijn werd vastgesteld op 20 mei 2015, met als omzettingstermijn voor de lidstaten 26 juni 2017. De vijfde antiwitwasrichtlijn werd vastgesteld op 30 mei 2018, met als omzettingstermijn 10 januari 2020. De omzettingscontrole is nog aan de gang. De mededeling van de Commissie van juli 2019 en de bovengenoemde begeleidende verslagen dienen echter als een evaluatie van de doeltreffendheid van het op dat moment geldende AML/CFT-stelsel van de EU.
•
Raadpleging van belanghebbenden
De raadplegingsstrategie voor het AML/CFT-actieplan van de Commissie bestond uit een aantal onderdelen:
-een raadpleging over de routekaart waarin het actieplan van de Commissie wordt aangekondigd. De raadpleging, op de portaalsite “Geef uw mening” van de Commissie, liep van 11 februari tot en met 12 maart 2020 en leverde 42 bijdragen van een reeks belanghebbenden op;
-een openbare raadpleging over de in het actieplan voorgestelde maatregelen, die toegankelijk is voor het grote publiek en alle groepen belanghebbenden, is op 7 mei 2020 van start gegaan en liep tot en met 26 augustus. De raadpleging heeft 202 officiële bijdragen opgeleverd;
-een gerichte raadpleging van de lidstaten en de bevoegde AML/CFT-autoriteiten. De lidstaten kregen de gelegenheid hun mening te geven tijdens verschillende vergaderingen van de deskundigengroep inzake witwassen en terrorismefinanciering, en de FIE’s van de EU leverden een bijdrage tijdens vergaderingen van het FIE-platform en via schriftelijke documenten;
-een verzoek om advies van de Europese Bankautoriteit, ingediend in maart 2020; de EBA heeft op 10 september 2020 advies uitgebracht;
-op 23 juli 2020 heeft de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming advies uitgebracht over het actieplan van de Commissie;
-op 30 september 2020 organiseerde de Commissie een conferentie op hoog niveau, waaraan vertegenwoordigers van nationale en EU-autoriteiten, leden van het Europees Parlement en vertegenwoordigers van de particuliere sector, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld deelnamen.
De feedback van belanghebbenden over het actieplan was over het algemeen zeer positief, waarbij een meerderheid zich uitsprak voor een EU-toezichthouder met bevoegdheid voor alle meldingsplichtige entiteiten, financiële en niet-financiële, en met rechtstreekse toezichtsbevoegdheden ten aanzien van ten minste bepaalde meldingsplichtige entiteiten uit de financiële sector.
•
Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Bij de voorbereiding van dit voorstel heeft de Commissie zich gebaseerd op kwalitatief en kwantitatief bewijsmateriaal van erkende bronnen, waaronder technisch advies van de Europese Bankautoriteit. Informatie over de handhaving van de AML-regels is ook verkregen van de lidstaten via vragenlijsten en van de deskundigengroep inzake witwassen en terrorismefinanciering.
•
Effectbeoordeling
Dit voorstel gaat vergezeld van een effectbeoordeling, die op 6 november 2020 aan de Raad voor regelgevingstoetsing (“RSB”) is voorgelegd en op 4 december 2020 goedkeuring kreeg. Dezelfde effectbeoordeling vergezelt ook de twee andere wetgevingsvoorstellen die samen met dit voorstel worden ingediend, een ontwerpverordening inzake AML/CFT en een herschikking van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake AML/CFT. De RSB heeft in zijn positieve advies verschillende formele verbeteringen van de effectbeoordeling voorgesteld; deze verbeteringen zijn aangebracht.
In de effectbeoordeling heeft de Commissie de beleidsopties voor het verbeteren van de doeltreffendheid en consistentie van het toezicht op de bestrijding van witwassen en de intensivering van de samenwerking en uitwisseling van informatie tussen FIE’s afzonderlijk onderzocht.
Wat het toezicht betreft, worden de volgende opties in overweging genomen:
1)het toezicht op de bestrijding van witwaspraktijken zou op nationaal niveau worden voortgezet, waarbij de Europese Bankautoriteit belast is met het toezicht op dit toezicht in de financiële sector (basisscenario);
2)vaststelling van indirect toezicht op alle meldingsplichtige entiteiten;
3)bevoegdheden voor direct toezicht op geselecteerde risicovolle meldingsplichtige entiteiten in de financiële sector die onderworpen zijn aan AML/CFT-vereisten, en indirect toezicht op alle andere entiteiten;
4)direct toezicht op EU-niveau op alle meldingsplichtige entiteiten met betrekking tot de bestrijding van witwassen.
Op basis van de resultaten van de effectbeoordeling wordt de voorkeur gegeven aan optie 3, een combinatie van bevoegdheden voor direct en indirect toezicht door een toezichthoudend orgaan op EU-niveau in de vorm van een gedecentraliseerd agentschap.
Met betrekking tot samenwerking en uitwisseling van informatie tussen FIE’s worden de volgende opties in overweging genomen:
1)de financiële-inlichtingeneenheden zouden blijven samenwerken in het kader van het EU-platform voor FIE’s, dat als een netwerk zou worden aangemerkt (basisscenario);
2)het EU-FIE-platform zou worden omgevormd tot een comitologiecomité waarbij het aan de Commissie wordt overgelaten om uitvoeringshandelingen vast te stellen waarin normen voor FIE’s worden vastgelegd;
3)het EU-FIE-platform zou een EU-mechanisme worden met de bevoegdheid om richtsnoeren en technische normen uit te vaardigen, gezamenlijke analyses en opleidingen te organiseren, en analyses van trends en risico’s uit te voeren;
4)Het EU-FIE-platform zou een FIE op EU-niveau worden die in de plaats komt van de nationale FIE’s.
Optie 3, een coördinatie- en ondersteuningsmechanisme op EU-niveau voor FIE’s, als onderdeel van een EU-orgaan, geniet de voorkeur.
De bundeling van al deze taken in een nieuwe autoriteit is een essentiële stap om de goede werking van het nieuwe orgaan te waarborgen, aangezien het zal samenwerken met verschillende belanghebbenden uit de financiële en niet-financiële sector en de onderscheiden functies van toezicht en financiële inlichtingen coördineert. Na zorgvuldige analyse werd de optie om de nieuwe taken toe te wijzen aan bestaande organen (bijvoorbeeld de Europese Bankautoriteit) om verschillende redenen afgewezen: Er zijn moeilijkheden gerezen met betrekking tot de uitoefening van sommige van de huidige bevoegdheden van de EBA, met name die welke verband houden met handhaving, als gevolg van de specifieke kenmerken van het EBA-governancemodel. De EBA zou een tweeledig besluitvormingsmodel moeten hebben, één voor andere bestaande functies dan AML en een ander voor uitsluitend AML-taken. Bovendien zouden de synergie-effecten zeer beperkt zijn, aangezien de EBA geen ervaring heeft met direct toezicht op entiteiten en de relevante deskundigheid zou moeten opbouwen, niet alleen voor de financiële sector, maar ook voor de niet-financiële sector. Dit is ook in overeenstemming met de bevindingen van de openbare raadpleging waaruit blijkt dat er weinig steun bestaat voor het idee om van de Europese Bankautoriteit de toekomstige AML/CFT-toezichthouder van de EU te maken. Een derde van de respondenten gaf geen mening; slechts 19 % van de respondenten steunde de EBA.
Gezien het nieuwe karakter van de taken van het ondersteunings- en coördinatiemechanisme voor FIE’s en het feit dat geen bestaand orgaan van de Unie een passend wettelijk mandaat heeft om dergelijke taken uit te voeren, zou er waarschijnlijk een nieuw specifiek agentschap voor FIE-ondersteuning en -coördinatie nodig zijn. Het combineren van beide functies (toezicht en coördinatie van FIE’s) in een nieuwe autoriteit moet kostenbesparingen opleveren in vergelijking met twee agentschappen, en er kunnen synergieën worden verwacht. Het feit dat er één AML-autoriteit op het niveau van de Unie is waar verschillende stadia en elementen voor een doeltreffende bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering onder dezelfde institutionele paraplu worden ondergebracht, lijkt de enige beleidsrespons te zijn op de vraag naar een alomvattend AML/CFT-beleid van de EU.
•
Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Dit voorstel is een initiatief om een nieuw EU-agentschap op te richten en leidt niet tot intrekking of vereenvoudiging van bestaande wetgeving. Onderzocht werd of de bestaande EU-agentschappen in staat zouden zijn om alle taken op zich te nemen die voor de nieuwe antiwitwasautoriteit waren voorgesteld, en er werd geconcludeerd dat dit om juridische en andere redenen niet het geval was. Wat vereenvoudiging betreft, kan worden opgemerkt dat grensoverschrijdende financiële entiteiten met een hoog risico die onder direct toezicht van de EU-antiwitwasautoriteit zullen staan, niet langer met meerdere AML-toezichthouders in verschillende lidstaten zullen worden geconfronteerd, waardoor het AML-toezicht voor hen zal worden vereenvoudigd. Ook zal de oprichting van een FIE-coördinatiemechanisme de samenwerking tussen FIE’s vereenvoudigen en vergemakkelijken.
•
Grondrechten
De EU heeft zich ertoe verbonden hoge normen voor de bescherming van de grondrechten te waarborgen. Als EU-orgaan zal de autoriteit onderworpen zijn aan de toepasselijke gegevensbeschermingsverordening, voor zover zij persoonsgegevens verwerkt.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
De autoriteit zal een nieuw gedecentraliseerd agentschap van de Unie zijn dat deels wordt gefinancierd uit de EU-begroting en deels uit vergoedingen die worden geheven van meldingsplichtige entiteiten waarop direct of indirect toezicht wordt uitgeoefend door de autoriteit. De methode voor de selectie van de aan vergoedingen onderworpen entiteiten en voor de bepaling van de vergoedingen zelf zal in een gedelegeerde handeling van de Commissie worden vastgelegd.
De noodzakelijke personele en budgettaire middelen van de autoriteit worden bepaald door haar taken. Naast de taken op het gebied van de centrale administratie en het beheer vallen deze in drie hoofdcategorieën uiteen:
i.direct toezicht op bepaalde geselecteerde meldingsplichtige entiteiten uit de financiële sector;
ii.indirect toezicht op meldingsplichtige entiteiten uit zowel de financiële als de niet-financiële sector via toezicht op toezichthouders of zelfregulerende organen, alsmede
iii.een coördinatie- en ondersteuningsmechanisme voor financiële-inlichtingeneenheden van de EU.
De personeelsbezetting van de autoriteit op volledig operationeel niveau, alle personeelscategorieën samen, zal naar verwachting 250 bedragen.
De autoriteit zal ook het beheer van twee bestaande infrastructuren overnemen: i. de AML/CFT-databank, die momenteel wordt beheerd door de Europese Bankautoriteit, en ii. het beveiligde communicatienetwerk voor FIE’s, FIU.net. Deze twee infrastructuren worden reeds uit de EU-begroting gefinancierd. De totale impact ervan op de EU-begroting mag dus alleen veranderen in die mate dat er aanvullende functionaliteiten en andere verbeteringen worden ontwikkeld.
De totale jaarlijkse uitgaven van de autoriteit, indien volledig operationeel, zijn berekend op 45,6 miljoen EUR, waarvan ongeveer driekwart naar verwachting zal worden gefinancierd uit vergoedingen van meldingsplichtige entiteiten. De autoriteit zal begin 2023 worden opgericht, het directe toezicht zal begin 2026 van start gaan en de autoriteit zal dus eind 2025 volledige middelen ter beschikking hebben. 2026 zal het eerste jaar zijn waarin de autoriteit voor een volledig kalenderjaar over volledige middelen beschikt.
De financiële gevolgen en de gevolgen voor de begroting van voorliggend voorstel zijn nader uiteengezet in het bij dit voorstel gevoegde financieel memorandum.
5.OVERIGE ELEMENTEN
•
Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende monitoring, evaluatie en rapportage
De autoriteit zal een nieuw gedecentraliseerd agentschap van de Unie zijn dat deels wordt gefinancierd uit de EU-begroting en deels uit vergoedingen die worden geheven van meldingsplichtige entiteiten waarop direct of indirect toezicht wordt uitgeoefend door de autoriteit. De methode voor de selectie van de aan vergoedingen onderworpen entiteiten en voor de bepaling van de vergoedingen zelf zal in een gedelegeerde handeling van de Commissie worden vastgelegd.
De noodzakelijke personele en budgettaire middelen van de autoriteit worden bepaald door haar taken. Naast de taken op het gebied van de centrale administratie en het beheer vallen deze in drie hoofdcategorieën uiteen:
direct toezicht op bepaalde geselecteerde meldingsplichtige entiteiten uit de financiële sector;
indirect toezicht op zowel financiële als niet-financiële meldingsplichtige entiteiten via toezicht op toezichthouders of zelfregulerende organen, alsmede
een coördinatie- en ondersteuningsmechanisme voor financiële-inlichtingeneenheden van de EU.
De personeelsbezetting van de autoriteit op volledig operationeel niveau, alle personeelscategorieën samen, zal naar verwachting 250 bedragen.
De autoriteit zal ook het beheer van twee bestaande infrastructuren overnemen: i. de AML/CFT-databank, die momenteel wordt beheerd door de Europese Bankautoriteit, en ii. het beveiligde communicatienetwerk voor FIE’s, FIU.net. Deze twee infrastructuren worden reeds uit de EU-begroting gefinancierd. De totale impact ervan op de EU-begroting mag dus alleen veranderen in die mate dat er aanvullende functionaliteiten en andere verbeteringen worden ontwikkeld.
De totale jaarlijkse uitgaven van de autoriteit, indien volledig operationeel, zijn berekend op 45,6 miljoen EUR, waarvan ongeveer driekwart naar verwachting zal worden gefinancierd uit vergoedingen van meldingsplichtige entiteiten. De autoriteit zal begin 2023 worden opgericht, het directe toezicht zal begin 2026 van start gaan en de autoriteit zal dus eind 2025 volledige middelen ter beschikking hebben. 2026 zal het eerste jaar zijn waarin de autoriteit voor een volledig kalenderjaar over volledige middelen beschikt.
De financiële gevolgen en de gevolgen voor de begroting van voorliggend voorstel zijn nader uiteengezet in het bij dit voorstel gevoegde financieel memorandum.
•
Artikelsgewijze toelichting
De autoriteit zal een orgaan met rechtspersoonlijkheid zijn, in de vorm van een gedecentraliseerd EU-agentschap. Zij zal handelen binnen het toepassingsgebied van de EU-wetgeving inzake AML/CFT, met inbegrip van een nieuwe AML/CFT-verordening die de Commissie samen met het onderhavige voorstel voorstelt, wijzigingen van de bestaande Richtlijn (EU) 2015/849 en wijzigingen van Verordening (EU) 2015/847. Het doel ervan is witwassen en terrorismefinanciering in de Unie te voorkomen door bij te dragen tot beter toezicht en betere samenwerking tussen FIE’s en toezichthoudende autoriteiten. Het besluit over de zetel van de autoriteit moet worden genomen in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van de gemeenschappelijke aanpak van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Europese Commissie inzake gedecentraliseerde agentschappen.
•
Taken en bevoegdheden van de autoriteit (artikelen 5 tot en met 44)
De taken van de autoriteit kunnen worden verdeeld in vijf gebieden:
i.Met betrekking tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten zorgt de autoriteit voor de groepsbrede naleving van de vereisten van de antiwitwasrichtlijn/-verordening en van andere juridisch bindende handelingen van de Unie die AML/CFT-gerelateerde verplichtingen opleggen aan financiële instellingen. Zij verricht toezichttoetsingen en -beoordelingen op individuele en groepsbrede basis, neemt deel aan groepsbreed toezicht en ontwikkelt en actualiseert een systeem om de risico’s en kwetsbaarheden van de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten te beoordelen.
ii.Met betrekking tot financiële toezichthouders verricht de autoriteit periodieke toetsingen om ervoor te zorgen dat alle financiële toezichthouders over voldoende middelen en bevoegdheden beschikken om hun taken uit te voeren. De autoriteit vergemakkelijkt de werking van de colleges en draagt bij tot de convergentie van toezichtpraktijken en de bevordering van hoge toezichtnormen. Zij coördineert de uitwisseling van personeel en informatie tussen financiële toezichthouders in de Unie en verleent bijstand aan toezichthouders.
iii.Met betrekking tot niet-financiële toezichthouders, met inbegrip van zelfregulerende organen, coördineert de autoriteit collegiale toetsingen van toezichtnormen en -praktijken en verzoekt zij niet-financiële toezichthouders mogelijke inbreuken op de vereisten die op meldingsplichtige entiteiten van toepassing zijn, te onderzoeken en te overwegen sancties of remediërende maatregelen met betrekking tot dergelijke inbreuken op te leggen. Zij verricht periodieke toetsingen en verleent bijstand aan toezichthouders. Wanneer het toezicht op specifieke sectoren op nationaal niveau wordt gedelegeerd aan zelfregulerende organen, oefent de autoriteit de in de eerste alinea vermelde taken uit met betrekking tot overheidsinstanties die toezicht houden op de activiteiten van dergelijke zelfregulerende organen.
iv.Met betrekking tot de FIE’s in de lidstaten speelt de autoriteit een belangrijke rol bij het uitvoeren van gezamenlijke analyses door de FIE’s, d.w.z. bij het identificeren van relevante gevallen en het ontwikkelen van passende methoden voor de gezamenlijke analyse van grensoverschrijdende zaken. Voorts stelt zij aan FIE’s diensten en instrumenten op het gebied van IT en kunstmatige intelligentie ter beschikking voor veilige informatie-uitwisseling, onder meer door het hosten van FIU.net. De autoriteit bevordert deskundigheid inzake opsporing, analyse en verspreiding op het gebied van verdachte transacties, verstrekt gespecialiseerde opleiding en bijstand aan FIE’s en bereidt dreigingsbeoordelingen voor en coördineert deze.
v.De algemene bevoegdheden van de autoriteit die betrekking hebben op alle bovengenoemde taken, omvatten de bevoegdheid om technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen vast te stellen indien de toepasselijke AML/CFT-wetgeving daarin voorziet, naast een ruime bevoegdheid om richtsnoeren of aanbevelingen vast te stellen voor meldingsplichtige entiteiten, AML/CFT-toezichthouders of FIE’s. In het kader van direct toezicht heeft de autoriteit de bevoegdheid om bindende besluiten, administratieve maatregelen en geldelijke sancties vast te stellen ten aanzien van meldingsplichtige entiteiten die onder direct toezicht staan. In het kader van indirect toezicht heeft de autoriteit met betrekking tot financiële en niet-financiële toezichthoudende autoriteiten onder meer de bevoegdheid om deze te verzoeken op te treden en instructies te geven met betrekking tot de uitoefening van hun eigen toezichtbevoegdheden.
•
Direct toezicht op bepaalde geselecteerde meldingsplichtige entiteiten uit de financiële sector (artikelen 12 tot en met 27)
De autoriteit zal toezicht houden op een beperkt aantal van de meest risicovolle grensoverschrijdende meldingsplichtige entiteiten uit de financiële sector (“geselecteerde meldingsplichtige entiteiten”). Daarnaast is er een procedure waarbij de autoriteit het toezicht op meldingsplichtige entiteiten uit de financiële sector in noodsituaties overneemt van de nationale toezichthoudende autoriteiten, indien er aanwijzingen zijn voor inbreuken op de AML/CFT-wetgeving die niet efficiënt en adequaat worden aangepakt door die toezichthoudende autoriteiten. Om de drie jaar vindt op basis van objectieve criteria een periodieke selectie van entiteiten voor direct toezicht plaats. Om voor selectie in aanmerking te komen, moeten de entiteiten activiteiten hebben in een minimumaantal lidstaten, en moeten zij in ten minste een bepaald aantal van deze lidstaten door de toezichthoudende autoriteit in de hoogste risicocategorie worden ingedeeld op basis van een geharmoniseerde risicobeoordelingsmethode.
De autoriteit kan het toezicht op een individuele meldingsplichtige entiteit uit de financiële sector overnemen wanneer zich problemen hebben voorgedaan in verband met de naleving van de toepasselijke vereisten op het niveau van de entiteit en de betrokken toezichthoudende autoriteit geen passende maatregelen heeft genomen om de niet-naleving tijdig aan te pakken. De overname kan alleen plaatsvinden na een procedure die uitmondt in een besluit van de Commissie tot bevestiging van de overname. Het komt pas zover als de autoriteit de toezichthoudende autoriteit gelast heeft specifieke maatregelen te nemen om de vastgestelde tekortkomingen op het niveau van de meldingsplichtige entiteit te verhelpen, als de nationale autoriteit dergelijke maatregelen niet binnen een bepaalde termijn heeft genomen en als de autoriteit de zaak bij de Commissie aanhangig heeft gemaakt, met het verzoek om een besluit tot overdracht van toezichtbevoegdheden. Het toezicht op geselecteerde meldingsplichtige entiteiten waarop direct toezicht wordt gehouden, wordt verricht door gezamenlijke toezichtteams die onder leiding van de autoriteit staan, maar waarvan ook personeel van nationale toezichthoudende autoriteiten deel uitmaakt. In het kader van het toezicht worden ook controles ter plaatse verricht. De autoriteit zal de bevoegdheid hebben om bindende besluiten tot dergelijke geselecteerde meldingsplichtige entiteiten te richten en om administratieve sancties op te leggen aan juridische entiteiten tot een maximum van 10 % van de omzet of 10 miljoen EUR, indien dit meer is.
•
Indirect toezicht op niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten (artikelen 25 tot en met 27) en niet-financiële meldingsplichtige entiteiten (artikelen 28 en 29)
Wat indirect toezicht betreft, bestaat de rol van de autoriteit in coördinatie van en toezicht op nationale AML/CFT-toezichthouders, met inbegrip van zelfregulerende organen (“SRB’s”) in bepaalde lidstaten voor bepaalde niet-financiële meldingsplichtige entiteiten. Collegiale toetsingen en thematische toetsingen zullen belangrijke instrumenten zijn om goede en minder goede praktijken in kaart te brengen en hoge toezichtnormen in de hele Unie te waarborgen. De autoriteit zal de bevoegdheid hebben om richtsnoeren, adviezen en aanbevelingen te richten tot nationale toezichthouders en zelfregulerende organen.
•
Coördinatie- en ondersteuningsmechanisme voor financiële-inlichtingeneenheden (artikelen 33 tot en met 37)
De autoriteit zal de bevoegdheid hebben om via technische uitvoeringsnormen bindende templates en modellen vast te stellen voor het melden van verdachte transacties en verdachte activiteiten van meldingsplichtige entiteiten aan FIE’s, waardoor een snellere en efficiëntere samenwerking en informatie-uitwisseling tussen FIE’s worden vergemakkelijkt. Zij zal gezamenlijke analyses van bepaalde grensoverschrijdende verdachte transacties en activiteiten bevorderen en eraan deelnemen. Zij zal de uitvoering van dergelijke gezamenlijke analyses en de daarbij gebruikte methoden en procedures evalueren om de doeltreffendheid ervan voortdurend te verbeteren. Ten slotte zal de autoriteit FIU.net, een beveiligd communicatienetwerk tussen FIE’s, hosten en beheren.
•
Organisatie en bestuur van de autoriteit (artikelen 45 tot en met 63)
De autoriteit bestaat uit twee collegiale bestuursorganen, namelijk een raad van bestuur van vijf onafhankelijke voltijdse leden en de voorzitter van de autoriteit en een algemene raad bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten. Voor de uitvoering van de diverse taken die aan de autoriteit zijn toegewezen, zal de algemene raad twee alternatieve samenstellingen hebben: de toezichtsamenstelling (met de hoofden van overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor AML-toezicht) en de FIE-samenstelling (met de hoofden van de FIE’s in de lidstaten). Beide samenstellingen van de algemene raad worden voorgezeten door de voorzitter van de autoriteit.
De algemene raad stelt, in een passende samenstelling afhankelijk van het onderwerp, alle regelgevingsinstrumenten en ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen vast. De algemene raad in toezichtsamenstelling kan ook advies uitbrengen over besluiten ten aanzien van geselecteerde meldingsplichtige entiteiten waarop direct toezicht wordt gehouden, die door het gezamenlijke toezichtteam zijn opgesteld vóór de vaststelling van het definitieve besluit door de raad van bestuur.
De raad van bestuur is het bestuursorgaan van de autoriteit. De raad van bestuur zal alle besluiten nemen ten aanzien van individuele meldingsplichtige entiteiten of individuele toezichthoudende autoriteiten wanneer de autoriteit optreedt als directe toezichthouder voor geselecteerde meldingsplichtige entiteiten of als indirecte toezichthouder voor niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten of niet-financiële meldingsplichtige entiteiten, met specifieke toezichtbevoegdheden ten aanzien van hun toezichthoudende autoriteiten. De raad van bestuur zal ook besluiten nemen met betrekking tot de ontwerpbegroting en andere aangelegenheden in verband met het beheer, de activiteiten en de werking van de autoriteit. Met betrekking tot deze specifieke besluiten heeft een vertegenwoordiger van de Commissie stemrecht.
De autoriteit zal een voorzitter en een uitvoerend directeur hebben. De voorzitter vertegenwoordigt de autoriteit en is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de werkzaamheden van de algemene raad en de raad van bestuur. De uitvoerend directeur is belast met het dagelijks beheer van de autoriteit en is administratief verantwoordelijk voor de uitvoering van de begroting, de middelen, het personeel en de aankopen bij de autoriteit. De voorzitter van de autoriteit en de uitvoerend directeur worden geselecteerd via een afzonderlijke selectieprocedure.
Een administratieve raad voor toetsing zal beroepen behandelen tegen bindende besluiten van de autoriteit die gericht zijn tot meldingsplichtige entiteiten die onder haar direct toezicht staan. Tegen de besluiten van de administratieve raad voor toetsing kan beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Unie. De administratieve raad voor toetsing zal bestaan uit personen van hoog aanzien die worden belast met het horen van de administratieve beroepen van de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten met betrekking tot de bindende besluiten die de autoriteit tot hen richt. De administratieve raad voor toetsing kan voorstellen het oorspronkelijke besluit van de raad van bestuur waartegen administratief beroep is ingesteld, te wijzigen of te vervangen. De raad van bestuur houdt rekening met het advies van de administratieve raad voor toetsing, maar is er niet door gebonden.
•
Financiële bepalingen (artikelen 64 tot en met 72)
De autoriteit stelt een evenwichtige jaarlijkse begroting op, die door de begrotingsautoriteit moet worden goedgekeurd. De autoriteit zal een intern financieel reglement en fraudebestrijdingsmaatregelen vaststellen. De Rekenkamer zal commentaar geven op de ontwerpbegroting en bevoegd zijn om de autoriteit te controleren. Net als voor andere gedecentraliseerde agentschappen verleent het Europees Parlement kwijting voor de begroting.
De inkomsten van de autoriteit zullen afkomstig zijn uit de EU-begroting en uit vergoedingen die aan bepaalde geselecteerde en niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten worden aangerekend. De vergoedingen die aan geselecteerde en niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten worden aangerekend, komen overeen met de kosten die de autoriteit maakt voor het directe en indirecte toezicht op de meldingsplichtige entiteiten uit de financiële sector. In een gedelegeerde handeling van de Commissie wordt gespecificeerd voor welke meldingsplichtige entiteiten vergoedingen gelden en wordt de methode voor de berekening van vergoedingen per meldingsplichtige entiteit vastgesteld.
•
Statuut (artikelen 73 tot en met 76) en samenwerking (artikelen 77 tot en met 81)
De autoriteit zal het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden (RAP) toepassen, met inbegrip van de regels inzake het beroepsgeheim en de persoonlijke levenssfeer en immuniteiten. De regels inzake gegevensbescherming en toegang tot documenten zullen een verplichting inhouden om nauw samen te werken met de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en het Europees Comité voor gegevensbescherming.
De autoriteit moet te goeder trouw samenwerken met relevante externe organen, waaronder EU-organen (Europol, Europese toezichthoudende autoriteiten, het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en het Europees Openbaar Ministerie), andere relevante nationale bevoegde autoriteiten, zoals prudentiële, afwikkelings- en DGS-autoriteiten, en autoriteiten van derde landen, naargelang het geval.
•
Slotbepalingen (artikelen 82 tot en met 93)
De bevoegdheden van de Europese Bankautoriteit op het gebied van AML/CFT worden opgeheven en overgedragen aan de autoriteit.
De autoriteit zal begin 2023 worden opgericht en het directe toezicht zal begin 2026 van start gaan. Uiterlijk in december 2029 zal een evaluatie plaatsvinden.
2021/0240 (COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
Gezien het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)De ervaring met het huidige kader voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (AML/CTF), dat sterk afhankelijk is van de nationale uitvoering van AML/CFT-maatregelen, heeft tekortkomingen aan het licht gebracht, niet alleen met betrekking tot de efficiënte werking van het AML/CFT-kader van de Unie, maar ook met betrekking tot de integratie van internationale aanbevelingen. Deze tekortkomingen leiden tot het ontstaan van nieuwe belemmeringen voor de goede werking van de interne markt, zowel ten gevolge van de risico’s op de interne markt als van externe bedreigingen voor de interne markt.
(2)De grensoverschrijdende aard van criminaliteit en criminele opbrengsten brengt de inspanningen van het financiële stelsel van de Unie met betrekking tot het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering in gevaar. Deze inspanningen moeten op het niveau van de Unie worden aangepakt door de oprichting van een autoriteit die tot taak heeft bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van geharmoniseerde regels. Daarnaast moet de autoriteit een geharmoniseerde aanpak volgen om het bestaande preventieve AML/CFT-kader van de Unie te versterken, en met name AML-toezicht en -samenwerking tussen FIE’s. Deze aanpak moet de verschillen in nationale wetgeving en toezichtpraktijken verminderen en structuren invoeren die de goede werking van de interne markt op een vastberaden manier ten goede komen en moet derhalve op artikel 114 VWEU gebaseerd zijn.
(3)Bijgevolg moet een Europese Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, de antiwitwasautoriteit (“de autoriteit”), worden opgericht. De oprichting van deze nieuwe autoriteit is van cruciaal belang om te zorgen voor efficiënt en adequaat toezicht op meldingsplichtige entiteiten met een hoog inherent risico van witwassen of terrorismefinanciering, om de gemeenschappelijke toezichtbenaderingen voor niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten te versterken en om de uitvoering van gezamenlijke analyses door FIE’s en de samenwerking tussen FIE’s te vergemakkelijken.
(4)Dit nieuwe instrument maakt deel uit van een alomvattend pakket ter versterking van het AML/CFT-kader van de Unie. Samen vormen dit instrument, Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn], Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een herschikking van Verordening (EU) 2015/847] en Verordening [referentie invoegen – voorstel voor de antiwitwasverordening] het rechtskader voor de AML/CFT-vereisten waaraan meldingsplichtige entiteiten moeten voldoen en die het institutionele kader van de Unie voor AML/CFT ondersteunen.
(5)Om het AML/CFT-toezicht in de hele Unie op een efficiënt en uniform niveau te brengen, moet de autoriteit de volgende bevoegdheden krijgen: direct toezicht op een bepaald aantal geselecteerde meldingsplichtige entiteiten van de financiële sector; monitoring, analyse en uitwisseling van informatie in verband met risico’s van witwassen en terrorismefinanciering die van invloed zijn op de interne markt; coördinatie van en toezicht op AML/CFT-toezichthouders van de financiële sector; coördinatie van en toezicht op AML/CFT-toezichthouders van de niet-financiële sector, met inbegrip van zelfregulerende organen en de coördinatie en ondersteuning van FIE’s.
(6)Een structuur die bevoegdheden voor zowel direct als indirect toezicht op meldingsplichtige entiteiten combineert en tevens functioneert als een steun- en samenwerkingsmechanisme voor FIE’s, is het meest geschikt om toezicht en samenwerking tussen FIE’s op Unieniveau tot stand te brengen. Dit moet worden bereikt door de oprichting van een autoriteit die onafhankelijkheid en een hoog niveau van technische deskundigheid combineert. Deze autoriteit moet worden opgericht in overeenstemming met de gezamenlijke verklaring en aanpak van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie inzake gedecentraliseerde agentschappen.
(7)Er moet een zetelovereenkomst worden gesloten tussen de autoriteit en de gastlidstaat, waarin de voorwaarden voor de vestiging van de zetel en de voordelen die de lidstaat aan de autoriteit en haar personeel toekent, worden vastgelegd.
(8)De bevoegdheden van de autoriteit moeten haar in staat stellen het AML/CFT-toezicht in de Unie op verschillende manieren te verbeteren. Met betrekking tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten moet de autoriteit ervoor zorgen dat de groepsbrede naleving van de vereisten van het AML/CFT-kader en van andere juridisch bindende handelingen van de Unie die AML/CFT-gerelateerde verplichtingen opleggen aan financiële instellingen, in acht wordt genomen. Met betrekking tot financiële toezichthouders moet de autoriteit voorts periodieke toetsingen verrichten om ervoor te zorgen dat alle financiële toezichthouders over voldoende middelen en bevoegdheden beschikken om hun taken uit te voeren. De autoriteit moet de werking van de AML/CFT-toezichtcolleges vergemakkelijken en bijdragen tot de convergentie van toezichtpraktijken en de bevordering van hoge toezichtnormen. Met betrekking tot niet-financiële toezichthouders, met inbegrip van in voorkomend geval zelfregulerende organen, moet de autoriteit collegiale toetsingen van toezichtnormen en -praktijken coördineren en niet-financiële toezichthouders verzoeken mogelijke inbreuken op de AML/CFT-vereisten te onderzoeken. Daarnaast moet de autoriteit de uitvoering van gezamenlijke analyses door FIE’s coördineren en met het oog op veilige informatie-uitwisseling diensten en instrumenten op het gebied van IT en kunstmatige intelligentie aan FIE’s ter beschikking stellen, onder meer door het hosten van FIU.net.
(9)Om de AML/CFT-regels op het niveau van de Unie te versterken en te verduidelijken en tegelijkertijd te zorgen voor consistentie met internationale normen en andere wetgeving, moet de coördinerende rol van de autoriteit op het niveau van de Unie met betrekking tot alle soorten meldingsplichtige entiteiten worden vastgesteld om de nationale toezichthouders bij te staan en de convergentie van het toezicht te bevorderen, teneinde de doeltreffendheid van de uitvoering van AML/CFT-maatregelen te vergroten, ook in de niet-financiële sector. Bijgevolg moet de autoriteit de opdracht krijgen om technische reguleringsnormen op te stellen en richtsnoeren, aanbevelingen en adviezen vast te stellen om ervoor te zorgen dat wanneer het toezicht op nationaal niveau blijft, dezelfde toezichtpraktijken en -normen in beginsel op alle vergelijkbare entiteiten van toepassing zijn. De autoriteit moet, gezien haar zeer gespecialiseerde deskundigheid, worden belast met de ontwikkeling van een toezichtmethode, in overeenstemming met een risicogebaseerde aanpak. Bepaalde aspecten van de methode, die geharmoniseerde kwantitatieve benchmarks kan omvatten, zoals benaderingen voor de indeling van het inherent-risicoprofiel van meldingsplichtige entiteiten, moeten worden gespecificeerd in rechtstreeks toepasselijke bindende regelgevingsmaatregelen, nl. technische regulerings- of uitvoeringsnormen. Andere aspecten die een ruimere discretionaire toezichtsbevoegdheid vereisen, zoals benaderingen voor de beoordeling van het restrisicoprofiel en interne controles in de meldingsplichtige entiteiten, moeten worden behandeld in niet-bindende richtsnoeren, aanbevelingen en adviezen van de autoriteit. In het kader van de geharmoniseerde toezichtmethode moet, met betrekking tot andere aspecten van het toezicht op de meldingsplichtige entiteiten uit de financiële sector, terdege rekening worden gehouden met en waar nodig gebruik worden gemaakt van de bestaande toezichtmethoden, met name wanneer er interactie bestaat tussen AML/CFT-toezicht en prudentieel toezicht. Meer bepaald moet de door de autoriteit te ontwikkelen toezichtmethode een aanvulling vormen op de richtsnoeren en andere instrumenten die door de Europese Bankautoriteit zijn ontwikkeld en waarin de benaderingen van de prudentiële toezichthoudende autoriteiten voor het vaststellen van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering in het prudentiële toezicht nader worden omschreven, teneinde een effectieve interactie tussen prudentieel toezicht en AML/CFT-toezicht te waarborgen.
(10)De autoriteit moet de bevoegdheid krijgen om technische reguleringsnormen te ontwikkelen ter aanvulling van het geharmoniseerde rulebook dat is vastgesteld in [referenties invoegen — voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn, de antiwitwasverordening en het voorstel tot herschikking van Verordening (EU) 2015/847]. De Commissie moet ontwerpen van technische reguleringsnormen bekrachtigen door middel van gedelegeerde handelingen uit hoofde van artikel 290 VWEU, om er bindende rechtskracht aan te geven. Zij moeten slechts in zeer beperkte en uitzonderlijke gevallen kunnen worden gewijzigd, aangezien de autoriteit de instantie is die in nauw contact staat met en het beste inzicht heeft in het AML/CFT-kader. Om een vlot en snel vaststellingsproces voor deze normen te verzekeren, moet er een termijn worden vastgesteld voor de besluitvorming van de Commissie over het bekrachtigen van ontwerpen van technische reguleringsnormen.
(11)De Commissie dient tevens te worden gemachtigd om technische uitvoeringsnormen vast te stellen door middel van uitvoeringshandelingen uit hoofde van artikel 291 VWEU.
(12)Aangezien er geen voldoende doeltreffende regelingen zijn om AML/CFT-incidenten met grensoverschrijdende aspecten aan te pakken, is het noodzakelijk op Unieniveau een geïntegreerd AML/CFT-toezichtsysteem op te zetten dat een consistente en kwalitatief hoogwaardige toepassing van de AML/CFT-toezichtmethode waarborgt en efficiënte samenwerking tussen alle relevante bevoegde autoriteiten bevordert. Om deze redenen moeten de autoriteit en de nationale AML/CFT-toezichthoudende autoriteiten (“toezichthoudende autoriteiten”) een AML/CFT-toezichtsysteem opzetten. Dit zou ook de toezichthoudende autoriteiten ten goede komen wanneer zij geconfronteerd worden met specifieke uitdagingen, bijvoorbeeld met betrekking tot een verhoogd AML/CFT-risico of door een gebrek aan middelen, aangezien binnen dat systeem op verzoek wederzijdse bijstand mogelijk moet zijn. Dit kan de uitwisseling en detachering van personeel, opleidingsactiviteiten en de uitwisseling van beste praktijken omvatten. Voorts zou de Commissie de lidstaten technische ondersteuning kunnen bieden in het kader van Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad om hervormingen te bevorderen die gericht zijn op versterking van de strijd tegen witwassen.
(13)Thematische toetsingen spelen een belangrijke rol in het AML/CFT-toezicht in de hele Unie, als instrument om de mate van blootstelling aan risico’s en trends met betrekking tot onder toezicht staande meldingsplichtige entiteiten te identificeren en te vergelijken. Aangezien toezichthouders in verschillende lidstaten momenteel niet van deze toetsingen profiteren, is het noodzakelijk dat de autoriteit nationale thematische toetsingen met een vergelijkbaar toepassingsgebied en tijdschema vaststelt en de coördinatie ervan op het niveau van de Unie waarborgt. Om mogelijk tegenstrijdige communicatie met onder toezicht staande entiteiten te voorkomen, moet de coördinerende rol van de autoriteit beperkt blijven tot interactie met relevante toezichthoudende autoriteiten en mag zij geen directe interactie met niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten omvatten. Om dezelfde reden moet de autoriteit de mogelijkheid onderzoeken om het tijdschema van de nationale thematische toetsingen op elkaar af te stemmen of te synchroniseren en alle activiteiten te faciliteren die de betrokken toezichthoudende autoriteiten gezamenlijk of op vergelijkbare wijze wensen uit te voeren.
(14)Een efficiënt gebruik van gegevens leidt tot een betere monitoring en naleving door bedrijven. Daarom moet zowel het directe als het indirecte toezicht door de autoriteit en de toezichthoudende autoriteiten op alle meldingsplichtige entiteiten in het hele systeem berusten op een snelle toegang tot relevante gegevens en informatie over de meldingsplichtige entiteiten zelf en de ten aanzien daarvan genomen toezichtmaatregelen. Daartoe dient de autoriteit een centrale AML/CFT-databank op te zetten met informatie die van alle toezichthoudende autoriteiten is verzameld, en deze informatie selectief ter beschikking te stellen van elke toezichthoudende autoriteit binnen het systeem. Deze gegevens moeten ook betrekking hebben op procedures voor de intrekking van vergunningen, deskundigheids- en betrouwbaarheidsbeoordelingen van aandeelhouders en leden van individuele meldingsplichtige entiteiten, aangezien dit de relevante autoriteiten in staat zal stellen naar behoren rekening te houden met mogelijke tekortkomingen van specifieke entiteiten en personen die zich in andere lidstaten zouden hebben voorgedaan. De databank moet ook statistische informatie bevatten over toezichthoudende autoriteiten en andere overheidsinstanties die betrokken zijn bij AML/CFT-toezicht. Dergelijke informatie zou een doeltreffend toezicht door de autoriteit op de goede werking en doeltreffendheid van het AML/CFT-toezichtsysteem mogelijk maken. De informatie uit de databank zou de autoriteit in staat stellen tijdig te reageren op mogelijke tekortkomingen en gevallen van niet-naleving door niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten. Overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad zal de autoriteit aan het Europees Openbaar Ministerie zonder onnodige vertraging elke strafbare gedraging melden ten aanzien waarvan zij overeenkomstig artikel 22 en artikel 25, leden 2 en 3, van die verordening haar bevoegdheid zou kunnen uitoefenen. Uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 zal de autoriteit alle informatie betreffende mogelijke gevallen van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, onverwijld aan OLAF doorgeven.
(15)Om te zorgen voor een effectievere en minder gefragmenteerde bescherming van het financiële kader van de Unie, moet een beperkt aantal van de meest risicovolle meldingsplichtige entiteiten onder direct toezicht van de autoriteit staan. Aangezien risico’s van witwassen en terrorismefinanciering niet evenredig zijn aan de omvang van de onder toezicht staande entiteiten, moeten andere criteria worden toegepast om de meest risicovolle entiteiten te identificeren. Met name moeten twee categorieën in aanmerking worden genomen: grensoverschrijdende kredietinstellingen en financiële instellingen met een hoog risico die in een aanzienlijk aantal lidstaten actief zijn, periodiek geselecteerd; en, in uitzonderlijke gevallen, elke entiteit waarvan de wezenlijke schendingen van de toepasselijke vereisten niet voldoende of niet tijdig door haar nationale toezichthouder worden aangepakt. Die entiteiten zouden onder de categorie “geselecteerde meldingsplichtige entiteiten” vallen.
(16)De eerste categorie van kredietinstellingen en financiële instellingen, of groepen van dergelijke instellingen, moet om de drie jaar worden beoordeeld op basis van een combinatie van objectieve criteria in verband met hun grensoverschrijdende aanwezigheid en activiteiten, en criteria die verband houden met hun inherent-risicoprofiel met betrekking tot witwassen en terrorismefinanciering. Alleen grote complexe financiële groepen die in een aantal lidstaten aanwezig zijn en waarop op het niveau van de Unie efficiënter toezicht kan worden uitgeoefend, mogen in het selectieproces worden opgenomen. Wat de opname van kredietinstellingen in het selectieproces betreft, moet de minimale grensoverschrijdende aanwezigheid gebaseerd zijn op het aantal dochterondernemingen en bijkantoren in verschillende lidstaten, omdat risicovolle bankactiviteiten van aanzienlijke omvang een lokale aanwezigheid in de vorm van een vestiging vereisen. Andere entiteiten uit de financiële sector kunnen daarentegen activiteiten uitvoeren die vanuit het oogpunt van witwassen en terrorismefinanciering reeds voldoende risicovol kunnen zijn via rechtstreekse dienstverlening, bijvoorbeeld via een netwerk van agenten, maar zonder daarom dochterondernemingen of bijkantoren in een groot aantal lidstaten te hebben gevestigd. Toepassing van dezelfde grensoverschrijdende criteria, dat wil zeggen het criterium betreffende de vrijheid van vestiging, zou er dus toe leiden dat grote entiteiten uit de financiële sector die in een aantal lidstaten een significant risicoprofiel kunnen hebben zonder daar te zijn gevestigd, van de selectie worden uitgesloten. Aangezien het volume van de activiteiten via rechtstreekse dienstverlening over het algemeen kleiner is dan het volume van de activiteiten die in een bijkantoor of een dochteronderneming worden verricht, is het passend alleen groepen in aanmerking te nemen die in ten minste twee lidstaten zijn gevestigd, maar die rechtstreeks of via een netwerk van agenten in ten minste acht lidstaten diensten verrichten.
(17)Om ervoor te zorgen dat op het niveau van de Unie alleen direct toezicht wordt gehouden op de meldingsplichtige entiteiten met significante grensoverschrijdende activiteiten die het grootste risico vormen, moet de beoordeling van hun inherente risico worden geharmoniseerd. Momenteel zijn er verschillende nationale benaderingen en hanteren toezichthoudende autoriteiten verschillende benchmarks voor de beoordeling en classificatie van het inherente risico van witwassen en terrorismefinanciering van meldingsplichtige entiteiten. Het gebruik van deze nationale methoden voor de selectie van entiteiten voor direct toezicht op het niveau van de Unie kan leiden tot een ongelijk speelveld. Daarom moet de autoriteit de bevoegdheid krijgen om technische reguleringsnormen te ontwikkelen met een geharmoniseerde methode en benchmarks voor het indelen van het inherente risico van witwassen en terrorismefinanciering als laag, middelgroot, substantieel of hoog. De methode moet worden afgestemd op specifieke soorten risico’s en moet daarom aangepast zijn aan verschillende categorieën meldingsplichtige entiteiten die financiële instellingen zijn in overeenstemming met de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering [volgend nummer van COM (2021) 420 invoegen]. Die methode moet voldoende gedetailleerd zijn en specifieke kwantitatieve en kwalitatieve benchmarks vaststellen waarbij ten minste rekening wordt gehouden met de risicofactoren die verband houden met de soorten cliënten, de aangeboden producten en diensten en de geografische gebieden, met inbegrip van rechtsgebieden van derde landen waarin de meldingsplichtige entiteiten actief zijn of waarmee de meldingsplichtige entiteiten een band hebben. Specifiek zou het inherent-risicoprofiel van elke beoordeelde meldingsplichtige entiteit in elke lidstaat waar zij actief is, geclassificeerd worden op een wijze die consistent is met de classificatie van andere meldingsplichtige entiteiten in de Unie. De kwantitatieve en kwalitatieve benchmarks zouden het mogelijk maken dat een dergelijke classificatie objectief is en onafhankelijk is van de discretionaire bevoegdheid van een bepaalde toezichthoudende autoriteit in een lidstaat of van de discretionaire bevoegdheid van de autoriteit.
(18)Het uiteindelijke selectiecriterium moet een gelijk speelveld tussen onder direct toezicht staande meldingsplichtige entiteiten garanderen, en daartoe mag aan de autoriteit of de toezichthoudende autoriteiten geen discretionaire bevoegdheid worden gelaten bij het nemen van een besluit over de lijst van meldingsplichtige entiteiten die onder direct toezicht moeten staan. Wanneer een beoordeelde meldingsplichtige entiteit grensoverschrijdend actief is en in overeenstemming met de geharmoniseerde methode in een minimumaantal lidstaten tot de categorie met een hoog risico behoort, moet zij derhalve als een geselecteerde meldingsplichtige entiteit worden beschouwd. In het geval van kredietinstellingen moet het grensoverschrijdende aspect in aanmerking worden genomen door de kredietinstellingen te selecteren die in ten minste vier lidstaten als hoog risico zijn aangemerkt en die in ten minste één van die vier lidstaten onderworpen zijn geweest aan een toezichts- of ander openbaar onderzoek wegens wezenlijke inbreuken op AML/CFT-vereisten. In het geval van andere financiële instellingen moet het grensoverschrijdende aspect in aanmerking worden genomen door de financiële instellingen te selecteren die als hoog risico worden beschouwd in ten minste één lidstaat waar zij zijn gevestigd en in ten minste vijf andere lidstaten waar zij via rechtstreekse dienstverlening actief zijn.
(19)Om de betrokken instellingen transparantie en duidelijkheid te verschaffen, moet de autoriteit binnen één maand na het begin van een selectieronde een lijst van de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten publiceren, na te hebben geverifieerd of de door de financiële toezichthouders verstrekte informatie overeenstemt met de criteria voor grensoverschrijdende activiteiten en de methode inzake het inherente risico. Daarom is het belangrijk dat de betrokken financiële toezichthouders aan het begin van elke selectieprocedure de autoriteit actuele statistische informatie verstrekken om de lijst vast te stellen van financiële instellingen die in aanmerking komen voor beoordeling overeenkomstig de beoordelingscriteria met betrekking tot hun grensoverschrijdende activiteiten. In dit verband moeten de financiële toezichthouders de autoriteit in kennis stellen van de inherent-risicocategorie waartoe een financiële instelling in hun rechtsgebied behoort overeenkomstig de in de technische reguleringsnormen vastgestelde methode. De autoriteit moet dan vijf maanden na de publicatie van de lijst de taken in verband met direct toezicht op zich nemen. Die tijd is nodig om de overdracht van toezichttaken van nationaal naar Unieniveau op passende wijze voor te bereiden, met inbegrip van de vorming van een gezamenlijk toezichtteam, en eventuele relevante werkafspraken met de betrokken financiële toezichthouders.
(20)Om rechtszekerheid en een gelijk speelveld voor geselecteerde entiteiten te waarborgen, moet elke geselecteerde entiteit gedurende ten minste drie jaar onder direct toezicht van de autoriteit blijven, zelfs als zij sinds de selectie en in de loop van de drie jaar niet langer aan een van de criteria in verband met grensoverschrijdende activiteiten of een van de risicogerelateerde criteria voldoet als gevolg van bijvoorbeeld mogelijke consolidatie, uitbreiding of hertoewijzing van activiteiten die worden uitgevoerd via vestigingen of het vrij verrichten van diensten. De autoriteit moet er ook voor zorgen dat de meldingsplichtige entiteiten en hun toezichthoudende autoriteiten voldoende tijd krijgen om de overdracht van het toezicht van het nationale naar het Unieniveau voor te bereiden. Daarom moet elke daaropvolgende selectie zes maanden voor de einddatum van de periode van drie jaar van toezicht op de eerder geselecteerde entiteiten van start gaan.
(21)De relevante actoren die betrokken zijn bij de toepassing van het AML/CFT-kader, moeten met elkaar samenwerken overeenkomstig de in de Verdragen neergelegde plicht tot loyale samenwerking. Om ervoor te zorgen dat het AML-toezichtsysteem, bestaande uit de autoriteit en de toezichthoudende autoriteiten, als een geïntegreerd mechanisme functioneert en dat naar behoren rekening wordt gehouden met jurisdictiespecifieke risico’s en lokale expertise op het gebied van toezicht, moet direct toezicht op geselecteerde meldingsplichtige entiteiten plaatsvinden in de vorm van gezamenlijke toezichtteams. Deze teams moeten onder leiding staan van een personeelslid van de autoriteit dat alle toezichtactiviteiten van het team coördineert. Om een adequaat inzicht te krijgen in mogelijke nationale bijzonderheden, moet de teamleider (“GTT-coördinator”) zijn standplaats hebben in de lidstaat waar een geselecteerde entiteit haar hoofdkantoor heeft. De autoriteit moet belast zijn met de oprichting en samenstelling van het gezamenlijke toezichtteam en de plaatselijke toezichthouders moeten een voldoende aantal van hun personeelsleden aan het team toewijzen, rekening houdend met het risicoprofiel van de geselecteerde entiteit in hun rechtsgebied.
(22)Om ervoor te zorgen dat de autoriteit haar toezichtverplichtingen met betrekking tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten op efficiënte wijze kan vervullen, moet zij alle voor de uitoefening van haar taken noodzakelijke interne documenten en informatie kunnen verkrijgen en daartoe over de algemene onderzoeksbevoegdheden beschikken die krachtens het nationale bestuursrecht aan alle toezichthoudende autoriteiten zijn toegekend.
(23)De autoriteit moet de bevoegdheid hebben om te eisen dat de entiteit interne acties onderneemt om de naleving van het AML/CFT-kader door meldingsplichtige entiteiten te verbeteren, met inbegrip van de versterking van interne procedures en wijzigingen in de governancestructuur, onder meer door middel van de verwijdering van leden van het bestuur, onverminderd de bevoegdheden van andere relevante toezichthoudende autoriteiten van dezelfde geselecteerde entiteit. Naar aanleiding van relevante bevindingen in verband met niet-naleving of gedeeltelijke naleving van de toepasselijke vereisten door de meldingsplichtige entiteit moet de autoriteit specifieke maatregelen of procedures kunnen opleggen voor bepaalde cliënten of categorieën cliënten die hoge risico’s inhouden. Inspecties ter plaatse moeten een vast onderdeel van dit toezicht zijn. Indien voor een specifiek type inspectie ter plaatse toestemming van de nationale rechterlijke instantie vereist is, moet die toestemming door de autoriteit worden aangevraagd.
(24)De autoriteit moet ten aanzien van onder direct toezicht staande entiteiten over volledige toezichtbevoegdheden beschikken om de naleving van de toepasselijke vereisten te waarborgen. Deze bevoegdheden moeten van toepassing zijn wanneer de geselecteerde entiteit niet aan de toepasselijke vereisten voldoet, wanneer waarschijnlijk niet aan bepaalde vereisten zal worden voldaan, alsook wanneer interne processen en controles niet geschikt zijn om een goed beheer van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering van de geselecteerde meldingsplichtige entiteit te waarborgen. Deze bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend door middel van bindende besluiten die gericht zijn tot individuele geselecteerde meldingsplichtige entiteiten.
(25)In aanvulling op haar toezichtbevoegdheden moet de autoriteit, om de naleving te waarborgen, de mogelijkheid hebben om in geval van wezenlijke inbreuken op rechtstreeks toepasselijke vereisten administratieve geldboeten op te leggen aan de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten. Dergelijke sancties moeten evenredig en ontradend zijn, zowel straffend als afschrikkend, en in overeenstemming met het ne bis in idem-beginsel. De maximumbedragen van geldelijke sancties moeten in overeenstemming zijn met die welke zijn vastgesteld bij [referentie invoegen — zesde antiwitwasrichtlijn] en beschikbaar zijn voor alle toezichthoudende autoriteiten in de Unie. De basisbedragen van deze sancties moeten worden vastgesteld binnen de grenzen die zijn vastgesteld in het AML/CFT-kader, rekening houdend met de aard van de vereisten die zijn overtreden. Om de autoriteit in staat te stellen naar behoren rekening te houden met verzwarende of verzachtende factoren, moeten aanpassingen van het desbetreffende basisbedrag mogelijk zijn. Met het oog op een tijdige wijziging van de schadelijke bedrijfspraktijk moet de raad van bestuur van de autoriteit de bevoegdheid krijgen dwangsommen op te leggen om de betrokken rechtspersoon of natuurlijke persoon te dwingen het betrokken gedrag te staken. Om alle meldingsplichtige entiteiten bewuster te maken door hen aan te moedigen zakelijke praktijken toe te passen die in overeenstemming zijn met het AML/CFT-kader, moeten de sancties en boeten openbaar worden gemaakt. Het Hof van Justitie moet bevoegd zijn om overeenkomstig artikel 263 VWEU de rechtmatigheid na te gaan van de door de autoriteit, de Raad en de Commissie vastgestelde besluiten, alsook om hun niet-contractuele aansprakelijkheid te bepalen.
(26)Om de autoriteit en de financiële toezichthouders in staat te stellen snel en efficiënt te communiceren binnen het AML/CFT-toezichtsysteem en om coherentere besluitvormingsprocessen mogelijk te maken, is het noodzakelijk specifieke regelingen te treffen voor communicatie binnen dat systeem.
(27)Voor niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten moet het AML/CFT-toezicht in de eerste plaats op nationaal niveau blijven, waarbij de nationale bevoegde autoriteiten de volledige verantwoordelijkheid en verantwoordingsplicht voor direct toezicht behouden. Aan de autoriteit moeten passende bevoegdheden voor indirect toezicht worden toegekend om ervoor te zorgen dat de toezichtmaatregelen op nationaal niveau in de hele Unie consistent en van hoge kwaliteit zijn. Daarom dient zij beoordelingen van de stand van de convergentie van het toezicht uit te voeren en verslagen met haar bevindingen te publiceren. Zij moet de bevoegdheid krijgen om richtsnoeren en aanbevelingen uit te vaardigen die zowel tot de meldingsplichtige entiteiten als tot de toezichthoudende autoriteiten gericht zijn, teneinde te zorgen voor geharmoniseerde toezichtpraktijken op hoog niveau in de hele Unie.
(28)Bepaalde meldingsplichtige entiteiten in de financiële sector die niet aan de vereisten voor regelmatige selectie voldoen, kunnen vanuit het oogpunt van witwassen en terrorismefinanciering nog steeds een hoog inherent-risicoprofiel hebben, of activiteiten met een hoog risico op zich nemen, wijzigen of uitbreiden zonder dat dat risico wordt beperkt door een passend niveau van interne controles, wat leidt tot wezenlijke inbreuken op haar AML/CFT-vereisten. Als er aanwijzingen zijn voor mogelijke wezenlijke inbreuken op de toepasselijke AML/CFT-vereisten, kunnen deze wijzen op grove nalatigheid van de meldingsplichtige entiteit. De toezichthoudende autoriteit moet in de meeste gevallen in staat zijn adequaat op mogelijke inbreuken te reageren en te voorkomen dat de risico’s werkelijkheid worden en leiden tot grove nalatigheid met betrekking tot AML/CFT-vereisten. In bepaalde gevallen is een reactie op nationaal niveau echter wellicht niet voldoende of niet tijdig, met name wanneer er aanwijzingen zijn dat er al wezenlijke inbreuken op het niveau van de entiteit hebben plaatsgevonden. In die gevallen moet de autoriteit de plaatselijke toezichthouder kunnen verzoeken specifieke maatregelen te nemen om de situatie te verhelpen, waaronder het opleggen van financiële sancties. Om te voorkomen dat risico’s van witwassen en terrorismefinanciering werkelijkheid worden, moet de termijn voor actie op nationaal niveau voldoende kort zijn.
(29)De autoriteit moet de mogelijkheid hebben om op eigen initiatief te verzoeken om een overdracht van toezichthoudende taken en bevoegdheden met betrekking tot een specifieke meldingsplichtige entiteit indien binnen de gestelde termijn geen maatregelen worden genomen of haar instructies niet worden opgevolgd. Aangezien de overdracht van taken en bevoegdheden ten aanzien van een meldingsplichtige entiteit zonder specifiek verzoek van de financiële toezichthouder aan de autoriteit een discretionair besluit van de autoriteit zou vereisen, dient de autoriteit daartoe een specifiek verzoek tot de Commissie te richten. Om de Commissie in staat te stellen een besluit te nemen dat strookt met de taken die binnen het AML/CFT-kader aan de autoriteit zijn toegewezen, moet het verzoek van de autoriteit vergezeld gaan van een passende motivering en moet de precieze duur van de overdracht van taken en bevoegdheden aan de autoriteit worden vermeld. De termijn voor de overdracht van bevoegdheden moet overeenkomen met de tijd die de autoriteit nodig heeft om de risico’s op entiteitsniveau aan te pakken, en mag niet langer zijn dan drie jaar. De Commissie moet snel, en in ieder geval binnen een maand, een besluit vaststellen waarbij bevoegdheden en taken voor het toezicht op de entiteit aan de autoriteit worden overgedragen.
(30)Om de toezichtpraktijken in de niet-financiële sector te verbeteren, moet de autoriteit collegiale toetsingen uitvoeren van toezichthoudende autoriteiten in de niet-financiële sector, met inbegrip van overheidsinstanties die toezicht houden op SRB’s, en verslagen met haar bevindingen publiceren. Deze kunnen vergezeld gaan van richtsnoeren of aanbevelingen die gericht zijn tot de relevante overheidsinstanties, met inbegrip van overheidsinstanties die toezicht houden op de SRB’s. SRB’s moeten op ad-hocbasis kunnen deelnemen aan collegiale toetsingen wanneer zij zich bereid hebben verklaard deel te nemen.
(31)Om de doeltreffendheid van de uitvoering van AML/CFT-maatregelen ook in de niet-financiële sector te vergroten, moet de autoriteit ook in staat zijn een onderzoek in te stellen naar mogelijke inbreuken op of onjuiste toepassing van het Unierecht door toezichthoudende autoriteiten in die sector, met inbegrip van overheidsinstanties die toezicht houden op SRB’s.
(32)Om verdachte activiteiten te analyseren die gevolgen hebben voor meerdere rechtsgebieden, moeten de betrokken FIE’s die gekoppelde meldingen hebben ontvangen, in staat zijn op efficiënte wijze gezamenlijke analyses van zaken van gemeenschappelijk belang uit te voeren. Daartoe moet de autoriteit de mogelijkheid hebben om gezamenlijke analyses van grensoverschrijdende verdachte transacties of activiteiten voor te stellen, te coördineren en met alle passende middelen te ondersteunen. De gezamenlijke analyses moeten in gang worden gezet wanneer het nodig is dergelijke analyses overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Unierecht uit te voeren. Met de uitdrukkelijke toestemming van de aan de gezamenlijke analyses deelnemende FIE’s moet het personeel van de autoriteit dat de uitvoering van de gezamenlijke analyses ondersteunt, in staat zijn alle noodzakelijke gegevens en informatie te ontvangen en te verwerken, met inbegrip van de gegevens en informatie met betrekking tot de geanalyseerde zaken.
(33)Om de doeltreffendheid van de gezamenlijke analyses te verbeteren, moet de autoriteit de methoden, de procedures en de uitvoering van de gezamenlijke analyses kunnen evalueren om lessen te trekken en deze analyses te verbeteren en te bevorderen. De feedback over de gezamenlijke analyses moet de autoriteit in staat stellen conclusies en aanbevelingen te formuleren die uiteindelijk moeten leiden tot de regelmatige verfijning en verbetering van de methoden en procedures voor het uitvoeren van gezamenlijke analyses.
(34)Om de samenwerking tussen FIE’s en de autoriteit te vergemakkelijken en te verbeteren, onder meer voor de uitvoering van gezamenlijke analyses, moeten de FIE’s op vrijwillige basis één personeelslid per FIE naar de autoriteit kunnen detacheren. De nationale FIE-gedetacheerden moeten het personeel van de autoriteit ondersteunen bij de uitvoering van alle taken in verband met FIE’s, met inbegrip van de uitvoering van gezamenlijke analyses en de voorbereiding van dreigingsevaluaties en strategische analyses van dreigingen, risico’s en methoden op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering. Naast de gezamenlijke analyses moet de autoriteit verschillende vormen van wederzijdse bijstand tussen FIE’s aanmoedigen en faciliteren, waaronder opleiding en personeelsuitwisseling om de capaciteitsopbouw te verbeteren en de uitwisseling van kennis en goede praktijken tussen FIE’s mogelijk te maken.
(35)De autoriteit moet FIU.net beheren, hosten en onderhouden. FIU.net is het specifieke IT-systeem dat FIE’s in staat stelt onderling en, in voorkomend geval, met hun tegenhangers uit derde landen en derde partijen samen te werken en informatie uit te wisselen. De autoriteit moet in samenwerking met de lidstaten het systeem up-to-date houden. Daartoe moet de autoriteit ervoor zorgen dat voor de ontwikkeling van FIU.net te allen tijde de meest geavanceerde en geactualiseerde beschikbare technologie wordt gebruikt, onder voorbehoud van een kosten-batenanalyse.
(36)Om consistente, efficiënte en doeltreffende toezichts- en FIE-gerelateerde praktijken vast te stellen en te zorgen voor een gemeenschappelijke, uniforme en coherente toepassing van het Unierecht, moet de autoriteit richtsnoeren en aanbevelingen kunnen uitvaardigen die gericht zijn tot alle of tot een bepaalde categorie meldingsplichtige entiteiten en tot alle of tot een bepaalde categorie toezichthoudende autoriteiten en FIE’s. De richtsnoeren en aanbevelingen kunnen worden uitgevaardigd op grond van een specifieke machtiging in de toepasselijke handelingen van de Unie, of op eigen initiatief van de autoriteit, indien het AML/CFT-kader op het niveau van de Unie moet worden versterkt.
(37)De oprichting van een solide governancestructuur binnen de autoriteit is van essentieel belang voor de effectieve uitoefening van de aan de autoriteit toevertrouwde taken en voor een efficiënt en objectief besluitvormingsproces. Vanwege de complexiteit en diversiteit van de taken die aan de autoriteit worden opgedragen op het gebied van toezicht en FIE’s, kunnen de besluiten niet door één bestuursorgaan worden genomen, zoals vaak het geval is bij gedecentraliseerde agentschappen. Terwijl bepaalde soorten besluiten, zoals besluiten over de vaststelling van gemeenschappelijke instrumenten, moeten worden genomen door vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten of FIE’s met inachtneming van de stemregels van het VWEU, vereisen bepaalde andere besluiten, zoals besluiten ten aanzien van individuele geselecteerde meldingsplichtige entiteiten of individuele autoriteiten, een kleiner besluitvormingsorgaan waarvan de leden onderworpen moeten zijn aan passende regelingen inzake verantwoordingsplicht. Daarom moet de autoriteit bestaan uit een algemene raad en een raad van bestuur bestaande uit vijf voltijdse onafhankelijke leden en de voorzitter van de autoriteit.
(38)Om de relevante deskundigheid te waarborgen, moet de algemene raad twee samenstellingen hebben. Voor alle besluiten over de vaststelling van handelingen van algemene strekking, zoals technische regulerings- en uitvoeringsnormen, richtsnoeren, aanbevelingen en adviezen met betrekking tot FIE’s, moet hij bestaan uit de hoofden van de FIE’s van de lidstaten (“algemene raad in FIE-samenstelling”). Voor dezelfde soorten handelingen in verband met het directe of indirecte toezicht op financiële en niet-financiële meldingsplichtige entiteiten moet hij bestaan uit de hoofden van de AML/CFT-toezichthouders die overheidsinstanties zijn (“algemene raad in toezichtsamenstelling”). Alle partijen in de algemene raad moeten met het oog op de continuïteit van de werkzaamheden van de raad trachten het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken. Alle partijen moeten streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de algemene raad.
(39)Met het oog op een vlot besluitvormingsproces moeten de taken duidelijk worden verdeeld. De algemene raad in FIE-samenstelling moet besluiten nemen over maatregelen voor FIE’s; de algemene raad in toezichtsamenstelling moet besluiten nemen over gedelegeerde handelingen, richtsnoeren en soortgelijke maatregelen voor meldingsplichtige entiteiten. De algemene raad in toezichtsamenstelling moet ook advies en raad kunnen verstrekken aan de raad van bestuur over alle door de gezamenlijke toezichtteams voorgestelde ontwerpbesluiten ten aanzien van individuele aangewezen meldingsplichtige entiteiten. Wordt er geen advies of raad verstrekt, dan dienen de besluiten te worden genomen door de raad van bestuur. Wanneer de raad van bestuur in het definitieve besluit afwijkt van het advies van de algemene raad in toezichtsamenstelling, moet hij de redenen daarvoor schriftelijk toelichten.
(40)Om te kunnen stemmen en besluiten te nemen, moet elke lidstaat één stemgerechtigde vertegenwoordiger hebben. Daarom moeten de hoofden van overheidsinstanties een permanente vertegenwoordiger benoemen als stemgerechtigd lid van de algemene raad in toezichtsamenstelling. Als alternatief kunnen overheidsinstanties van een lidstaat, afhankelijk van het onderwerp van het besluit of de agenda van een bepaalde vergadering van de algemene raad, besluiten een ad-hocvertegenwoordiger af te vaardigen. De praktische regelingen met betrekking tot de besluitvorming en de stemming door de leden van de algemene raad in toezichtsamenstelling moeten worden vastgelegd in het reglement van orde van de algemene raad, dat door de autoriteit moet worden opgesteld.
(41)De voorzitter van de autoriteit moet de vergaderingen van de algemene raad voorzitten en stemrecht hebben wanneer besluiten met gewone meerderheid worden genomen. De vertegenwoordiger van de Commissie moet een niet-stemgerechtigd lid van de algemene raad zijn. Om tot een goede samenwerking met andere relevante instellingen te komen, moet de algemene raad ook andere waarnemers zonder stemrecht kunnen toelaten, zoals een vertegenwoordiger van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en van elk van de drie Europese toezichthoudende autoriteiten (EBA, EIOPA en ESMA) voor wat de de algemene raad in toezichtsamenstelling betreft, en een vertegenwoordiger van Europol, het EOM en Eurojust voor wat de algemene raad in FIU-samenstelling betreft, wanneer aangelegenheden die onder hun respectieve mandaten vallen, worden besproken of vastgesteld. Om een soepel besluitvormingsproces mogelijk te maken, moeten de besluiten van de algemene raad met gewone meerderheid worden genomen, met uitzondering van besluiten betreffende ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen die met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten moeten worden genomen overeenkomstig de stemregels van het VWEU.
(42)Het bestuursorgaan van de autoriteit is de raad van bestuur, bestaande uit de voorzitter van de autoriteit en vijf voltijdse leden, die door de algemene raad worden benoemd op basis van de shortlist van de Commissie. Met het oog op een snel en efficiënt besluitvormingsproces moet de raad van bestuur belast zijn met de planning en uitvoering van alle taken van de autoriteit, behalve wanneer specifieke besluiten uitdrukkelijk aan de algemene raad zijn toegewezen. Om te zorgen voor objectiviteit en passende snelheid in het besluitvormingsproces op het gebied van het directe toezicht op de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten, moet de raad van bestuur alle bindende besluiten nemen die tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten zijn gericht. Daarnaast moet de raad van bestuur samen met een vertegenwoordiger van de Commissie collectief verantwoordelijk zijn voor de administratieve en budgettaire besluiten van de autoriteit. De goedkeuring van de Commissie is vereist wanneer de raad van bestuur besluiten neemt met betrekking tot het begrotingsbeheer, aankopen, aanwervingen en de audit van de autoriteit, aangezien een deel van de middelen van de autoriteit uit de begroting van de Unie zal worden gefinancierd.
(43)Om snelle besluiten mogelijk te maken, moeten alle besluiten van de raad van bestuur, met inbegrip van besluiten ten aanzien waarvan de Commissie stemrecht heeft, met gewone meerderheid worden genomen, waarbij de voorzitter een beslissende stem heeft in geval van staking van stemmen. Om een goed financieel beheer van de autoriteit te waarborgen, moet toestemming van de Commissie vereist zijn voor besluiten op het gebied van begroting, administratie en aanwerving. De stemgerechtigde leden van de raad van bestuur, met uitzondering van de voorzitter, moeten door de algemene raad worden geselecteerd op basis van een door de Commissie opgestelde shortlist.
(44)Om de onafhankelijke werking van de autoriteit te waarborgen, moeten de vijf leden van de raad van bestuur en de voorzitter van de autoriteit onafhankelijk en in het belang van de Unie als geheel handelen. Zij moeten zich zowel tijdens als na hun ambtstermijn integer en kies gedragen met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde functies of voordelen. Om te voorkomen dat de indruk wordt gewekt dat een lid van de raad van bestuur zijn positie als lid van de raad van bestuur van de autoriteit zou kunnen gebruiken om na zijn ambtstermijn een hoge aanstelling in de particuliere sector te krijgen en om belangenconflicten na uitdiensttreding bij de overheid te voorkomen, moet een “afkoelingsperiode” worden ingevoerd voor de vijf leden van de raad van bestuur, met inbegrip van de voorzitter van de autoriteit.
(45)De voorzitter van de autoriteit moet na goedkeuring door het Europees Parlement op basis van objectieve criteria door de Raad worden benoemd. De voorzitter moet de autoriteit naar buiten vertegenwoordigen en verslag uitbrengen over de uitvoering van de taken van de autoriteit.
(46)De uitvoerend directeur van de autoriteit moet door de raad van bestuur worden benoemd op basis van een shortlist van de Commissie. De uitvoerend directeur van de autoriteit moet een hoge administratieve functionaris van de autoriteit zijn, belast met het dagelijks beheer van de autoriteit, en verantwoordelijk voor begrotingsbeheer, aankopen, aanwerving en personeelsbezetting.
(47)Om de rechten van de betrokken partijen doeltreffend te beschermen, om redenen van proceseconomie en om de lasten voor het Hof van Justitie van de Europese Unie te verlichten, moet de autoriteit natuurlijke personen en rechtspersonen de mogelijkheid bieden te verzoeken om herziening van besluiten die zij in het kader van de haar bij deze verordening toegekende bevoegdheden inzake direct toezicht heeft genomen en die tot hen gericht zijn of hen rechtstreeks en individueel raken. De onafhankelijkheid en objectiviteit van de besluiten van de administratieve raad voor toetsing moeten onder meer worden gewaarborgd door de samenstelling van vijf onafhankelijke en adequaat gekwalificeerde personen. Tegen de besluiten van de administratieve raad voor toetsing kan beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.
(48)Om de goede werking van de autoriteit te waarborgen, moet de financiering bestaan uit een combinatie van vergoedingen die aan bepaalde meldingsplichtige entiteiten worden aangerekend en een bijdrage uit de begroting van de Unie, afhankelijk van de taken en functies. De begroting van de autoriteit moet deel uitmaken van de begroting van de Unie, bevestigd door de begrotingsautoriteit op basis van een voorstel van de Commissie. De autoriteit dient bij de Commissie een ontwerpbegroting en een intern financieel reglement ter goedkeuring in.
(49)Om ervoor te zorgen dat de autoriteit ook haar taken als directe en indirecte toezichthouder op meldingsplichtige entiteiten kan vervullen, moet een adequaat mechanisme voor de vaststelling en inning van de vergoedingen worden ingevoerd. Wat betreft de vergoedingen die aan geselecteerde meldingsplichtige entiteiten en bepaalde niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten worden aangerekend, moeten de methode voor de berekening van de vergoedingen en de procedure voor het innen ervan in een gedelegeerde handeling van de Commissie worden bepaald. De methode moet gebaseerd zijn op het risico van de onder direct en indirect toezicht staande entiteiten en op hun omzet of inkomsten.
(50)De regels voor de opstelling en uitvoering van de begroting van de autoriteit en voor de indiening van de jaarrekeningen van de autoriteit moeten voldoen aan de bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie wat betreft de samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie en de doeltreffendheid van de onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding.
(51)Om interne fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten binnen de autoriteit te voorkomen en doeltreffend te bestrijden, moet Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 op de autoriteit van toepassing zijn wat betreft de samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie en de doeltreffendheid van de onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding. De autoriteit dient toe te treden tot het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF, dat in staat moet zijn om binnen zijn bevoegdheidsgebied controles ter plaatse uit te voeren.
(52)Zoals vermeld in de cyberbeveiligingsstrategie voor de Europese Unie is het van essentieel belang te zorgen voor een hoog niveau van cyberweerbaarheid in alle instellingen, organen en agentschappen van de EU vanwege de steeds vijandiger wordende dreigingsomgeving. De uitvoerend directeur moet derhalve zorgen voor een passend IT-risicobeheer, een sterke interne IT-governance en voldoende financiering voor IT-beveiliging. De autoriteit moet nauw samenwerken met het computercrisisresponsteam van de instellingen, organen en agentschappen van de Europese Unie en moet belangrijke incidenten binnen 24 uur melden aan dit team en aan de Commissie.
(53)De autoriteit moet verantwoording afleggen aan zowel het Europees Parlement als de Raad voor de uitvoering van haar taken en de uitvoering van deze verordening. De voorzitter van de autoriteit dient jaarlijks een verslag in te dienen bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.
(54)Het personeel van de autoriteit moet bestaan uit tijdelijke functionarissen, arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen, en uit nationale afgevaardigden die door de FIE’s van de Unie ter beschikking van de autoriteit worden gesteld. De autoriteit dient in overleg met de Commissie de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen vast te stellen overeenkomstig de regelingen van artikel 110 van het Statuut.
(55)Om ervoor te zorgen dat vertrouwelijke informatie dienovereenkomstig wordt behandeld, moeten alle leden van de bestuursorganen van de autoriteit, alle personeelsleden van de autoriteit, met inbegrip van gedetacheerd personeel en personeel dat ter beschikking van de autoriteit is gesteld, alsook alle personen die taken voor de autoriteit op contractbasis uitvoeren, onderworpen zijn aan het beroepsgeheim, met inbegrip van eventuele vertrouwelijkheidsbeperkingen en -verplichtingen die voortvloeien uit de desbetreffende bepalingen van de wetgeving van de Unie en verband houden met de specifieke taken van de autoriteit. Verplichtingen inzake vertrouwelijkheid en beroepsgeheim mogen de autoriteit echter niet beletten samen te werken met, informatie uit te wisselen met of deze bekend te maken aan andere relevante nationale of EU-autoriteiten of -organen, indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun respectieve taken en wanneer die verplichtingen tot samenwerking en informatie-uitwisseling in het Unierecht zijn opgenomen.
(56)Onverminderd de vertrouwelijkheidsverplichtingen die van toepassing zijn op het personeel en de vertegenwoordigers van de autoriteit overeenkomstig de desbetreffende bepalingen in het Unierecht, moet Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad op de autoriteit van toepassing zijn. In overeenstemming met de beperkingen inzake vertrouwelijkheid en beroepsgeheim in verband met de taken van de autoriteit op het gebied van toezicht en op het gebied van ondersteuning en coördinatie van FIE’s, mag deze toegang niet worden uitgebreid tot vertrouwelijke informatie die door het personeel van de autoriteit wordt verwerkt. Met name operationele gegevens en informatie met betrekking tot dergelijke operationele gegevens van de autoriteit en van de FIE’s in de EU die in het bezit zijn van de autoriteit als gevolg van de uitvoering van de taken en activiteiten in verband met de ondersteuning en coördinatie van FIE’s, moeten als vertrouwelijk worden beschouwd. Wat toezichttaken betreft, moeten gegevens en informatie van de autoriteit, de financiële toezichthouders of de meldingsplichtige entiteiten die zijn verkregen in het kader van de uitvoering van de taken en activiteiten in verband met direct toezicht, in beginsel ook als vertrouwelijk worden behandeld en mogen deze niet openbaar worden gemaakt. Vertrouwelijke informatie die betrekking heeft op een toezichtprocedure, mag echter geheel of gedeeltelijk worden bekendgemaakt aan de meldingsplichtige entiteiten die partij zijn bij die toezichtprocedure, met inachtneming van het rechtmatige belang dat andere rechtspersonen en natuurlijke personen dan de betrokken partij hebben bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen.
(57)Onverminderd eventuele specifieke taalregelingen die binnen het AML-toezichtsysteem en met geselecteerde meldingsplichtige entiteiten kunnen worden vastgesteld, moet Verordening nr. 1 van de Raad van toepassing zijn op de autoriteit en moeten alle vertaaldiensten die nodig zijn voor het functioneren van de autoriteit worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.
(58)Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten en hun autoriteiten, moet de verwerking van persoonsgegevens op basis van deze verordening met het oog op de voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering als noodzakelijk worden beschouwd voor de vervulling van een taak van algemeen belang of in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de autoriteit is verleend krachtens artikel 5 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad en artikel 6 van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad. Bij het ontwikkelen van instrumenten of het nemen van besluiten die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de bescherming van persoonsgegevens, moet de autoriteit, waar relevant, nauw samenwerken met het bij Verordening (EU) 2016/679 ingestelde Europees Comité voor gegevensbescherming en met de bij Verordening (EU) 2018/1725 ingestelde Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming om dubbel werk te voorkomen.
(59)De autoriteit moet samenwerkingsverbanden aangaan met de relevante agentschappen en organen van de Unie, waaronder Europol, Eurojust, het EOM en de Europese toezichthoudende autoriteiten, te weten de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor effecten en markten en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen. Om het sectoroverschrijdende toezicht en een betere samenwerking tussen prudentiële en AML/CFT-toezichthouders te verbeteren, moet de autoriteit ook samenwerkingsverbanden aangaan met de autoriteiten die bevoegd zijn voor prudentieel toezicht op meldingsplichtige entiteiten uit de financiële sector, met inbegrip van de Europese Centrale Bank met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met de haar bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad opgedragen taken, alsook met afwikkelingsautoriteiten als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad en met aangewezen autoriteiten voor depositogarantiestelsels als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad. Daartoe moet de autoriteit met dergelijke organen overeenkomsten of memoranda van overeenstemming kunnen sluiten, ook met betrekking tot de uitwisseling van informatie die nodig is voor de uitvoering van de respectieve taken van de autoriteit en deze organen. De autoriteit moet alles in het werk stellen om met dergelijke instanties op hun verzoek informatie uit te wisselen, binnen de grenzen van de wettelijke beperkingen, met inbegrip van de wetgeving inzake gegevensbescherming. Daarnaast moet de autoriteit effectieve informatie-uitwisseling tussen alle financiële toezichthouders in het AML/CFT-toezichtsysteem en de bovengenoemde autoriteiten mogelijk maken; dergelijke samenwerking en informatie-uitwisseling moeten op gestructureerde en efficiënte wijze plaatsvinden.
(60)Publiek-private partnerschappen (“PPP”) zijn in sommige lidstaten steeds belangrijker geworden voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen FIE’s, diverse nationale toezichthoudende en rechtshandhavingsautoriteiten en meldingsplichtige entiteiten. Indien de autoriteit zou optreden als directe toezichthouder op geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die deel uitmaken van een PPP in een lidstaat, zou het voor de autoriteit nuttig kunnen zijn om ook daaraan deel te nemen, onder voorwaarden die worden bepaald door de betrokken nationale overheidsinstantie(s) die een dergelijk PPP heeft (hebben) opgezet, en met de uitdrukkelijke instemming van die instantie(s).
(61)Aangezien samenwerking tussen toezichthoudende, administratieve en rechtshandhavingsautoriteiten van cruciaal belang is voor een succesvolle bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, en bepaalde autoriteiten en organen van de Unie specifieke taken of mandaten op dat gebied hebben, moet de autoriteit ervoor zorgen dat zij kan samenwerken met die autoriteiten en organen, met name OLAF, Europol, Eurojust en het EOM. Indien er specifieke werkafspraken moeten worden gemaakt of memoranda van overeenstemming tussen de autoriteit en deze organen en autoriteiten moeten worden gesloten, moet de autoriteit dat kunnen doen. De regeling moet van strategische en technische aard zijn, mag geen uitwisseling inhouden van vertrouwelijke of operationele informatie die in het bezit is van de autoriteit, en moet rekening houden met de taken die reeds door de andere instellingen, organen, bureaus of agentschappen van de Unie zijn uitgevoerd met betrekking tot het voorkomen en bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering.
(62)Aangezien zowel het witwassen zelf als daarmee verband houdende basisdelicten vaak een mondiaal karakter hebben, en gezien het feit dat de meldingsplichtige entiteiten van de Unie ook met en in derde landen opereren, is doeltreffende samenwerking met alle betrokken autoriteiten van derde landen op het gebied van zowel het toezicht als de werking van de FIE’s van cruciaal belang voor de versterking van het AML/CFT-kader van de Unie. Gezien de unieke combinatie van de taken en bevoegdheden van de autoriteit, enerzijds inzake direct en indirect toezicht en anderzijds inzake samenwerking tussen FIE’s, moet de autoriteit een actieve rol kunnen spelen in dergelijke regelingen voor externe samenwerking. In het bijzonder moet de autoriteit de bevoegdheid krijgen contacten te leggen en administratieve regelingen aan te gaan met autoriteiten in derde landen die over regelgevings-, toezichts- en FIE-gerelateerde bevoegdheden beschikken. De rol van de autoriteit zou bijzonder nuttig kunnen zijn in gevallen waarin de interactie van verscheidene overheidsinstanties en FIE’s van de Unie met autoriteiten van derde landen betrekking heeft op aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van de taken van de autoriteit vallen. In dergelijke gevallen moet de autoriteit een leidende rol spelen bij het faciliteren van deze interactie.
(63)Aangezien de autoriteit over volledige bevoegdheden en taken met betrekking tot direct en indirect toezicht op alle meldingsplichtige entiteiten zal beschikken, is het noodzakelijk dat deze bevoegdheden geconsolideerd blijven binnen één orgaan van de Unie en geen aanleiding geven tot tegenstrijdige bevoegdheden met andere organen van de Unie. Daarom mag de Europese Bankautoriteit haar taken en bevoegdheden in verband met de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering niet behouden en moeten de respectieve artikelen van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad worden geschrapt. De aan de Europese Bankautoriteit toegewezen middelen voor de uitvoering van die taken moeten aan de autoriteit worden overgedragen. Aangezien alle drie Europese toezichthoudende autoriteiten (EBA, ESMA en EIOPA) met de autoriteit zullen samenwerken en de vergaderingen van de algemene raad in toezichtsamenstelling als waarnemers kunnen bijwonen, moet de autoriteit ook de mogelijkheid krijgen aan vergaderingen van de raad van toezichthouders van de Europese toezichthoudende autoriteiten deel te nemen. In gevallen waarin de respectieve raden van toezichthouders besprekingen voeren of besluiten nemen over aangelegenheden die relevant zijn voor de uitvoering van de taken en bevoegdheden van de autoriteit, moet de autoriteit als waarnemer aan hun vergaderingen kunnen deelnemen. De artikelen over de samenstelling van de raad van toezichthouders in Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(64)De autoriteit moet begin 2024 volledig operationeel zijn. Dit moet de autoriteit voldoende tijd geven om haar hoofdkantoor in de lidstaat op te zetten, zoals bepaald in deze verordening.
(65)De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) 2018/1725 [en heeft advies uitgebracht op ...],
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
OPRICHTING, RECHTSSTATUS EN DEFINITIES
Artikel 1
Oprichting en werkterrein
1.De Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (“de autoriteit”) wordt opgericht per 1 januari 2023.
2.De autoriteit handelt overeenkomstig de bij deze verordening verleende bevoegdheden, met name die welke zijn vastgesteld in artikel 6, en binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad, de richtlijn betreffende de mechanismen die de lidstaten moeten invoeren om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering te voorkomen en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2015/849 [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen] en de verordening tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering [volgend nummer van COM(2021) 422 invoegen], met inbegrip van alle op die handelingen gebaseerde richtlijnen, verordeningen en besluiten, binnen het toepassingsgebied van andere juridisch bindende Uniehandelingen waarbij taken aan de autoriteit worden opgedragen en binnen het toepassingsgebied van nationale wetgeving ter uitvoering van de antiwitwasrichtlijn [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen] of andere richtlijnen waarbij taken aan toezichthoudende autoriteiten worden opgedragen.
3.De autoriteit heeft tot doel het algemeen belang, de stabiliteit van het financiële stelsel van de Unie en de goede werking van de interne markt te beschermen door:
a)te voorkomen dat het financiële stelsel van de Unie wordt gebruikt voor witwassen of terrorismefinanciering;
b)bij te dragen tot de identificatie en beoordeling van risico’s van witwassen en terrorismefinanciering op de interne markt, alsook van externe risico’s en dreigingen die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de interne markt;
c)te zorgen voor kwalitatief hoogwaardig toezicht op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (“AML/CFT”) op de interne markt;
d)bij te dragen tot convergentie van het toezicht op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering op de interne markt;
e)bij te dragen tot de harmonisatie van de praktijken van de financiële-inlichtingeneenheden (“FIE’s”) op het gebied van de opsporing van grensoverschrijdende verdachte geldstromen of activiteiten;
f)de uitwisseling van informatie tussen FIE’s onderling en tussen FIE’s en andere bevoegde autoriteiten te ondersteunen en te coördineren.
De bepalingen van deze verordening doen geen afbreuk aan de bevoegdheden waarover de Commissie in het bijzonder uit hoofde van artikel 258 VWEU beschikt om de naleving van het Unierecht te verzekeren.
Artikel 2
Definities
1.Voor de toepassing van deze verordening gelden, naast de definities in artikel 2 van [ verwijzing naar de antiwitwasverordening COM(2021) 420 invoegen] en artikel 2 [ verwijzing naar de zesde antiwitwasrichtlijn COM(2021) 423 invoegen], de volgende definities:
(1)“geselecteerde meldingsplichtige entiteit”: een kredietinstelling, een financiële instelling of een groep van kredietinstellingen of financiële instellingen op het hoogste consolidatieniveau in de Unie die op grond van artikel 13 onder direct toezicht van de autoriteit staat;
(2)“niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit”: een kredietinstelling, een financiële instelling of een groep kredietinstellingen of financiële instellingen op het hoogste consolidatieniveau in de Unie die geen geselecteerde meldingsplichtige entiteit is;
(3)“AML/CFT-toezichtsysteem”: de autoriteit en de toezichthoudende autoriteiten in de lidstaten;
(4)“niet-financiële toezichthouder”: een toezichthouder die belast is met in artikel 3 van [antiwitwasverordening] vermelde meldingsplichtige entiteiten die geen kredietinstelling of financiële instelling zijn;
(5)“niet-AML/CFT-autoriteit”:
a)een bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad;
b)de Europese Centrale Bank wanneer zij de haar bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad opgedragen taken uitvoert;
c)een afwikkelingsautoriteit die is aangewezen overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad;
d)een voor een depositogarantiestelsel aangewezen autoriteit als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 3
Rechtsstatus
1.De autoriteit is een orgaan van de Unie met rechtspersoonlijkheid.
2.In elke lidstaat geniet de autoriteit de ruimste handelingsbevoegdheid die op grond van het nationale recht aan rechtspersonen wordt toegekend. Zij kan in het bijzonder roerende en onroerende zaken verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden.
3.De autoriteit wordt vertegenwoordigd door haar voorzitter.
Artikel 4
Zetel
De autoriteit heeft haar zetel in [...].
HOOFDSTUK II
TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN DE AUTORITEIT
AFDELING 1
Taken en bevoegdheden
Artikel 5
Taken
1.De autoriteit voert de volgende taken uit met betrekking tot risico’s van witwassen en terrorismefinanciering (“ML/TF”) waarmee de interne markt wordt geconfronteerd:
a)ontwikkelingen in de interne markt monitoren en dreigingen, kwetsbaarheden en risico’s in verband met witwassen en terrorismefinanciering beoordelen;
b)ontwikkelingen in derde landen monitoren en dreigingen, kwetsbaarheden en risico’s in verband met hun AML/CFT-systemen beoordelen;
c)bij haar eigen toezichtactiviteiten en die van de toezichthouders en toezichthoudende autoriteiten informatie verzamelen over tekortkomingen bij de toepassing van AML/CFT-regels door meldingsplichtige entiteiten, over de risicoblootstelling van meldingsplichtige entiteiten en over de toegepaste sancties en remediërende maatregelen;
d)een centrale AML/CFT-databank met informatie die bij toezichthouders en toezichthoudende autoriteiten is verzameld, opzetten en actueel houden;
e)de in de centrale databank verzamelde informatie analyseren en deze analyses met toezichthouders en toezichthoudende autoriteiten delen op “need-to-know”-basis en op vertrouwelijke basis;
f)de uitvoering van de bevriezing van vermogensbestanddelen in het kader van de beperkende maatregelen van de Unie op de interne markt monitoren en ondersteunen;
g)de samenwerking en uitwisseling van informatie tussen meldingsplichtige entiteiten en overheidsinstanties met het oog op de ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie op risico’s en bedreigingen voor de interne markt op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering ondersteunen, faciliteren en versterken;
h)andere specifieke taken uitvoeren die in deze verordening en in andere wetgevingshandelingen zijn vastgesteld.
2.De autoriteit voert de volgende taken uit met betrekking tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten:
a)zorgen voor groepsbrede naleving van de vereisten die van toepassing zijn op de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten op grond van de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen en andere juridisch bindende handelingen van de Unie die AML/CFT-gerelateerde verplichtingen opleggen aan financiële instellingen;
b)toezichttoetsingen en -beoordelingen verrichten op individuele entiteiten en op groepen om te bepalen of de door de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten ingestelde regelingen, strategieën, processen en mechanismen adequaat zijn om hun risico’s in verband met witwassen en terrorismefinanciering te beperken, en op basis van die toezichttoetsingen specifieke vereisten, toezichtmaatregelen en administratieve geldboeten opleggen op grond van de artikelen 20, 21 en 22;
c)deelnemen aan groepsbreed toezicht, met name binnen colleges van toezichthouders, ook wanneer een geselecteerde meldingsplichtige entiteit deel uitmaakt van een groep met een hoofdkantoor, dochterondernemingen of bijkantoren buiten de Unie;
d)een systeem voor de beoordeling van de risico’s en kwetsbaarheden van de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten ontwikkelen en actueel houden met het oog op het verstrekken van input voor de toezichthoudende activiteiten van de autoriteit en de toezichthoudende autoriteiten, onder meer door het verzamelen van gegevens van deze entiteiten.
3.De autoriteit voert de volgende taken uit met betrekking tot de financiële toezichthouders:
a)een actuele lijst van de financiële toezichthouders in de Unie bijhouden;
b)periodieke toetsingen uitvoeren om ervoor te zorgen dat alle financiële toezichthouders over voldoende middelen en bevoegdheden beschikken om hun taken op het gebied van AML/CFT uit te voeren;
c)de strategieën, capaciteiten en middelen van de financiële toezichthouders op het gebied van AML/CFT beoordelen en de resultaten van die beoordelingen ter beschikking stellen aan alle financiële toezichthouders;
d)de werking van de colleges van financiële toezichthouders op het gebied van AML/CFT vergemakkelijken;
e)bijdragen tot de convergentie van toezichtpraktijken en de bevordering van hoge toezichtnormen op het gebied van AML/CFT;
f)de uitwisseling van personeel en informatie tussen financiële toezichthouders in de Unie coördineren;
g)bijstand verlenen aan financiële toezichthouders naar aanleiding van hun specifieke verzoeken, met inbegrip van verzoeken om een schikking te treffen bij eventuele meningsverschillen over de maatregelen die ten aanzien van een meldingsplichtige entiteit moeten worden genomen.
4.De autoriteit voert de volgende taken uit met betrekking tot niet-financiële toezichthouders:
a)een actuele lijst van de niet-financiële toezichthouders in de Unie bijhouden;
b)collegiale toetsingen van toezichtnormen en -praktijken op het gebied van AML/CFT coördineren;
c)niet-financiële toezichthouders verzoeken mogelijke inbreuken op vereisten die op meldingsplichtige entiteiten van toepassing zijn, te onderzoeken en te overwegen sancties of remediërende maatregelen met betrekking tot dergelijke inbreuken op te leggen;
d)periodieke toetsingen uitvoeren om ervoor te zorgen dat alle niet-financiële toezichthouders over voldoende middelen en bevoegdheden beschikken om hun taken op het gebied van AML/CFT uit te voeren;
e)bijdragen tot de convergentie van toezichtpraktijken en de bevordering van hoge toezichtnormen op het gebied van AML/CFT;
f)bijstand verlenen aan niet-financiële toezichthouders naar aanleiding van hun specifieke verzoeken, met inbegrip van verzoeken om een schikking te treffen bij eventuele meningsverschillen over de maatregelen die ten aanzien van een meldingsplichtige entiteit moeten worden genomen.
Wanneer het toezicht op specifieke sectoren op nationaal niveau wordt gedelegeerd aan zelfregulerende organen, oefent de autoriteit de in de eerste alinea vermelde taken uit met betrekking tot de toezichthoudende autoriteiten die toezicht houden op de activiteiten van deze zelfregulerende organen.
5.De autoriteit voert de volgende taken uit met betrekking tot FIE’s en hun activiteiten in de lidstaten:
a)de werkzaamheden van FIE’s ondersteunen en coördineren en bijdragen tot een betere samenwerking tussen FIE’s;
b)bijdragen tot de identificatie en selectie van relevante zaken met het oog op het uitvoeren van gezamenlijke analyses door FIE’s;
c)passende methoden en procedures ontwikkelen voor het uitvoeren van dergelijke gezamenlijke analyses van grensoverschrijdende zaken;
d)door FIE’s uit te voeren gezamenlijke analyses opzetten, coördineren, organiseren en faciliteren;
e)diensten en instrumenten op het gebied van IT en kunstmatige intelligentie voor veilige informatie-uitwisseling ontwikkelen en ter beschikking aan de FIE’s stellen, onder meer door het hosten van FIU.net;
f)deskundigheid inzake opsporing, analyse en verspreiding op het gebied van verdachte transacties ontwikkelen, delen en bevorderen;
g)gespecialiseerde opleiding en bijstand, onder meer via financiële steun, aan FIE’s verstrekken binnen de grenzen van haar doelstellingen en haar personele en budgettaire middelen;
h)de interactie van de FIE’s met de meldingsplichtige entiteiten ondersteunen door de meldingsplichtige entiteiten gespecialiseerde opleidingen aan te bieden en onder meer hun kennis en procedures op het gebied van de opsporing van verdachte activiteiten en financiële verrichtingen en de melding daarvan aan de FIE’s te verbeteren;
i)dreigingsbeoordelingen en strategische analyses van door FIE’s geïdentificeerde dreigingen, risico’s en methoden op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering voorbereiden en coördineren.
6.Voor het vervullen van de haar bij deze verordening opgedragen taken past de autoriteit het toepasselijke Unierecht toe, alsook, wanneer dit Unierecht uit richtlijnen bestaat, de nationale wetgeving waarbij die richtlijnen zijn omgezet. Wanneer het toepasselijke Unierecht uit verordeningen bestaat en wanneer die verordeningen momenteel uitdrukkelijk opties aan de lidstaten overlaten, past de autoriteit ook de nationale wetgeving toe waarmee die opties worden uitgeoefend.
Artikel 6
Bevoegdheden van de autoriteit
1.Met betrekking tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten beschikt de autoriteit over de toezichts- en onderzoeksbevoegdheden als gespecificeerd in de artikelen 16 tot en met 20 en over de bevoegdheid om administratieve geldboeten en dwangsommen op te leggen als gespecificeerd in de artikelen 21 en 22.
Met het oog op de uitoefening van die bevoegdheden mag de autoriteit bindende besluiten uitbrengen die tot individuele geselecteerde entiteiten zijn gericht. De autoriteit is bevoegd om overeenkomstig artikel 21 administratieve geldboeten op te leggen wegens niet-naleving van de besluiten die zijn uitgebracht in het kader van de uitoefening van de in artikel 20 vastgestelde bevoegdheden.
2.Met betrekking tot toezichthouders en toezichthoudende autoriteiten is de autoriteit bevoegd om:
a)te eisen dat alle voor de uitvoering van haar taken noodzakelijke gegevens of documenten, waaronder schriftelijke of mondelinge toelichtingen, worden ingediend, met inbegrip van statistische informatie en informatie over interne processen of regelingen van nationale autoriteiten;
b)richtsnoeren en aanbevelingen uit te brengen;
c)verzoeken tot optreden en instructies uit te brengen inzake maatregelen die overeenkomstig afdeling 4 van hoofdstuk II moeten worden genomen ten aanzien van niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten.
3.Met betrekking tot FIE’s in de lidstaten is de autoriteit bevoegd om:
a)bij FIE’s gegevens en analyses op te vragen die relevant zijn voor de beoordeling van dreigingen, kwetsbaarheden en risico’s op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering waarmee de interne markt wordt geconfronteerd;
b)informatie en statistieken met betrekking tot de taken en activiteiten van de FIE’s te verzamelen;
c)de informatie en gegevens te verkrijgen en te verwerken die nodig zijn voor de coördinatie van gezamenlijke analyses bedoeld in artikel 33;
d)richtsnoeren en aanbevelingen uit te brengen.
4.Met het oog op de uitvoering van de in artikel 5, lid 1, bedoelde taken is de autoriteit bevoegd om:
a)ontwerpen van technische reguleringsnormen te ontwikkelen in de in artikel 38 bedoelde specifieke gevallen;
b)ontwerpen van technische uitvoeringsnormen te ontwikkelen in de in artikel 42 bedoelde specifieke gevallen;
c)richtsnoeren en aanbevelingen uit te brengen overeenkomstig artikel 43;
d)adviezen te verstrekken aan het Europees Parlement, aan de Raad of aan de Commissie overeenkomstig artikel 44.
AFDELING 2
AML/CFT-toezichtsysteem
Artikel 7
Samenwerking binnen het AML/CFT-toezichtsysteem
1.De autoriteit is verantwoordelijk voor de doeltreffende en consistente werking van het AML/CFT-toezichtsysteem.
2.De autoriteit en de toezichthoudende autoriteiten zijn gehouden tot loyale samenwerking te goeder trouw en tot informatie-uitwisseling.
Artikel 8
AML/CFT-toezichtmethode
1.De autoriteit ontwikkelt een geharmoniseerde AML/CFT-toezichtmethode waarin de risicogebaseerde benadering van het toezicht op meldingsplichtige entiteiten in de Unie nader wordt omschreven, en houdt deze methode actueel. De methode omvat richtsnoeren, aanbevelingen en andere maatregelen en instrumenten, al naargelang, met inbegrip van met name ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen, op basis van de bevoegdheden die zijn vastgelegd in de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen.
2.Bij de ontwikkeling van de toezichtmethode maakt de autoriteit een onderscheid tussen meldingsplichtige entiteiten op basis van de sectoren waarin zij actief zijn. De toezichtmethode omvat ten minste de volgende elementen:
a)benchmarks en methode om meldingsplichtige entiteiten op basis van hun restrisicoprofiel in risicocategorieën in te delen, afzonderlijk voor elke categorie van meldingsplichtige entiteiten;
b)benaderingen voor de toezichttoetsing van de door de meldingsplichtige entiteiten uitgevoerde zelfbeoordelingen van het risico van witwassen en terrorismefinanciering;
c)benaderingen voor de toezichttoetsing van de interne gedragslijnen en procedures van de meldingsplichtige entiteiten, onder meer op het gebied van cliëntenonderzoek;
d)benaderingen voor de toezichtevaluatie van risicofactoren die inherent zijn aan of verband houden met cliënten, zakelijke relaties, transacties en leveringskanalen van meldingsplichtige entiteiten, alsook geografische risicofactoren.
3.De methode is in overeenstemming met hoge toezichtnormen op Unieniveau en is gebaseerd op relevante internationale normen en richtsnoeren. De autoriteit zorgt voor een periodieke evaluatie en bijwerking van haar toezichtmethode, rekening houdend met de ontwikkeling van de risico’s voor de interne markt.
Artikel 9
Thematische toetsingen
1.Uiterlijk op 31 oktober van elk jaar dienen de toezichthoudende autoriteiten hun jaarlijkse werkprogramma voor het volgende jaar in bij de autoriteit. Indien die werkprogramma’s thematische toezichttoetsingen omvatten om risico’s van witwassen of terrorismefinanciering of een specifiek aspect van dergelijke risico’s waaraan meerdere meldingsplichtige entiteiten tegelijkertijd zijn blootgesteld, te beoordelen, verstrekken de toezichthoudende autoriteiten de volgende informatie:
a)de werkingssfeer van elke geplande thematische toetsing, d.w.z. de categorie van de betrokken meldingsplichtige entiteiten, hun aantal en het onderwerp/de onderwerpen van de toetsing;
b)het tijdschema van elke geplande thematische toetsing;
c)soort, aard en frequentie van de voor elke thematische toetsing geplande toezichtactiviteiten, met inbegrip van inspecties ter plaatse of andere vormen van directe interactie met meldingsplichtige entiteiten, indien van toepassing.
2.Uiterlijk aan het eind van elk jaar legt de voorzitter van de autoriteit aan de algemene raad in toezichtsamenstelling als bedoeld in artikel 46, lid 2, een geconsolideerde planning voor van de thematische toetsingen die de toezichthoudende autoriteiten van plan zijn het volgende jaar uit te voeren.
3.Wanneer de thematische toetsingen vanwege hun werkingssfeer en relevantie voor de hele Unie coördinatie op Unieniveau rechtvaardigen, worden zij gezamenlijk door de betrokken toezichthoudende autoriteiten uitgevoerd en gecoördineerd door de autoriteit. De algemene raad in toezichtsamenstelling stelt een lijst op van gezamenlijke thematische toetsingen. De algemene raad in toezichtsamenstelling stelt een rapport op over de uitvoering, het onderwerp en het resultaat van elke gezamenlijke thematische toetsing. De autoriteit maakt het rapport bekend op haar website.
4.De autoriteit coördineert de activiteiten van de toezichthoudende autoriteiten en vergemakkelijkt de planning en uitvoering van de geselecteerde gezamenlijke thematische toetsingen bedoeld in lid 3. Elke directe interactie met niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten in het kader van een thematische toetsing blijft onder de exclusieve verantwoordelijkheid van de toezichthoudende autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten en wordt niet opgevat als een overdracht van taken en bevoegdheden met betrekking tot die entiteiten binnen het AML/CFT-toezichtsysteem.
5.Wanneer geplande thematische toetsingen op nationaal niveau niet gecoördineerd worden op Unieniveau, onderzoekt de autoriteit samen met de toezichthoudende autoriteiten of de tijdschema’s van die thematische toetsingen onderling moeten en kunnen worden afgestemd of gesynchroniseerd, en bevordert zij informatie-uitwisseling en wederzijdse bijstand tussen de toezichthoudende autoriteiten die deze thematische toetsingen uitvoeren. De autoriteit faciliteert ook alle activiteiten die de betrokken toezichthoudende autoriteiten gezamenlijk of op vergelijkbare wijze wensen uit te voeren in het kader van hun respectieve thematische toetsingen.
6.De autoriteit zorgt ervoor dat de resultaten en conclusies van thematische toetsingen die op nationaal niveau door verschillende toezichthoudende autoriteiten worden uitgevoerd, met alle toezichthoudende autoriteiten worden gedeeld, behalve waar het gaat om vertrouwelijke informatie van individuele meldingsplichtige entiteiten. Gemeenschappelijke conclusies die voortvloeien uit de uitwisseling van informatie of uit de gezamenlijke of gecoördineerde uitvoering van activiteiten door verschillende toezichthoudende autoriteiten, worden eveneens gedeeld.
Artikel 10
Wederzijdse bijstand binnen het AML/CFT-toezichtsysteem
1.De autoriteit kan in voorkomend geval:
a)nieuwe praktische instrumenten en convergentiehulpmiddelen ontwikkelen ter bevordering van gemeenschappelijke benaderingen en beste praktijken op het gebied van toezicht;
b)praktische hulpmiddelen en methoden voor wederzijdse bijstand ontwikkelen naar aanleiding van:
i)specifieke verzoeken van toezichthoudende autoriteiten;
ii)naar haar verwezen meningsverschillen tussen toezichthoudende autoriteiten over de maatregelen die verschillende toezichthoudende autoriteiten gezamenlijk moeten nemen ten aanzien van een meldingsplichtige entiteit.
2.De autoriteit faciliteert en stimuleert ten minste de volgende activiteiten:
a)sectorale en sectoroverschrijdende opleidingsprogramma’s, onder meer inzake technologische innovatie;
b)uitwisseling van personeel en gebruik van detacheringsregelingen, jumelages en korte bezoeken;
c)uitwisseling van toezichtpraktijken tussen toezichthoudende autoriteiten, wanneer één autoriteit expertise heeft ontwikkeld op een specifiek gebied in verband met AML/CFT-toezichtpraktijken.
3.Elke toezichthoudende autoriteit kan bij de autoriteit een verzoek om wederzijdse bijstand in verband met haar toezichttaken indienen, met vermelding van het soort bijstand dat kan worden verleend door het personeel van de autoriteit, het personeel van een of meer toezichthoudende autoriteiten, of een combinatie daarvan. Indien het verzoek betrekking heeft op activiteiten die verband houden met het toezicht op specifieke meldingsplichtige entiteiten, zorgt de verzoekende toezichthoudende autoriteit ervoor dat toegang kan worden verleend tot alle voor de bijstand vereiste informatie en gegevens. De autoriteit bewaart de informatie over specifieke expertisegebieden en over de capaciteit van de toezichthoudende autoriteiten om wederzijdse bijstand te verlenen, en werkt deze geregeld bij.
4.Wanneer de autoriteit wordt verzocht bijstand te verlenen voor de uitvoering, op nationaal niveau, van specifieke toezichttaken ten aanzien van niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten, specificeert de verzoekende toezichthoudende autoriteit in haar verzoek voor welke taken bijstand wordt gevraagd. De bijstand wordt niet opgevat als zou er een overdracht van toezichthoudende taken, bevoegdheden of verantwoordingsplicht voor het toezicht op de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten plaatsvinden van de verzoekende toezichthoudende autoriteit aan de autoriteit.
5.De autoriteit stelt alles in het werk om de gevraagde bijstand te verlenen, onder meer door eigen personele middelen in te zetten en door ervoor te zorgen dat bij de toezichthoudende autoriteiten op vrijwillige basis middelen worden ingezet.
6.Uiterlijk aan het eind van elk jaar stelt de voorzitter van de autoriteit de algemene raad in toezichtsamenstelling in kennis van de middelen die de autoriteit voor de verlening van dergelijke bijstand zal toewijzen.
7.Elke interactie tussen het personeel van de autoriteit en de meldingsplichtige entiteit blijft onder de exclusieve verantwoordelijkheid van de toezichthoudende autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op die entiteit en wordt niet opgevat als een overdracht van taken en bevoegdheden met betrekking tot individuele meldingsplichtige entiteiten binnen het AML/CFT-toezichtsysteem.
Artikel 11
Centrale AML/CFT-databank
1.De autoriteit zet een centrale databank op voor de overeenkomstig lid 2 verzamelde informatie en houdt deze databank actueel. De autoriteit analyseert de ontvangen informatie en zorgt ervoor dat deze aan toezichthoudende autoriteiten ter beschikking wordt gesteld op “need-to-know”-basis en op vertrouwelijke basis. De autoriteit mag de resultaten van haar analyse op eigen initiatief delen met toezichthoudende autoriteiten om de toezichtactiviteiten van deze autoriteiten te vergemakkelijken.
2.De toezichthoudende autoriteiten zenden de autoriteit ten minste de volgende informatie toe, met inbegrip van de gegevens met betrekking tot individuele meldingsplichtige entiteiten:
a)een lijst van alle toezichthoudende autoriteiten en zelfregulerende organen die belast zijn met het toezicht op meldingsplichtige entiteiten, met inbegrip van informatie over hun mandaat, taken en bevoegdheden;
b)statistische informatie over het type en het aantal onder toezicht staande meldingsplichtige entiteiten in elke lidstaat en basisinformatie over het risicoprofiel;
c)bindende maatregelen en sancties die zijn getroffen in het kader van het toezicht op individuele meldingsplichtige entiteiten;
d)aan andere nationale autoriteiten verstrekte adviezen inzake procedures voor het verlenen en intrekken van vergunningen, alsook deskundigheids- en betrouwbaarheidsbeoordelingen van aandeelhouders of leden van het leidinggevend orgaan van individuele meldingsplichtige entiteiten;
e)rapporten over de resultaten van toezichtactiviteiten;
f)resultaten van toezichtinspecties van dossiers betreffende politiek prominente personen, hun familieleden en met hen geassocieerden personen;
g)statistische informatie over in het afgelopen kalenderjaar verrichte toezichtactiviteiten, met inbegrip van het aantal inspecties ter plaatse en op andere plaatsen;
h)statistische informatie over personele en andere middelen van overheidsinstanties.
3.De autoriteit mag de toezichthoudende autoriteiten verzoeken om naast de in lid 2 bedoelde informatie nog andere informatie te verstrekken. De toezichthoudende autoriteiten werken alle verstrekte informatie bij.
4.Elke toezichthoudende autoriteit of elke niet-AML-autoriteit mag de autoriteit in een met redenen omkleed verzoek vragen om overeenkomstig lid 2 verzamelde informatie die relevant is voor haar toezichtactiviteiten. De autoriteit beoordeelt die verzoeken en verstrekt de door de toezichthoudende autoriteiten of de niet-AML-autoriteiten gevraagde informatie tijdig en op “need-to-know”-basis en op vertrouwelijke basis. De autoriteit deelt de autoriteit die de gevraagde informatie oorspronkelijk heeft verstrekt, mee welke toezichthoudende of andere autoriteit om de informatie heeft verzocht, welke de betrokken meldingsplichtige entiteit is, waarom het verzoek om informatie werd ingediend, en of de informatie aan de verzoekende autoriteit werd verstrekt.
AFDELING 3
Direct toezicht op geselecteerde meldingsplichtige entiteiten
Artikel 12
Beoordeling van meldingsplichtige entiteiten met het oog op selectie voor direct toezicht
1.Met het oog op de uitvoering van de in artikel 5, lid 2, bedoelde taken voert de autoriteit een periodieke beoordeling van de volgende meldingsplichtige entiteiten uit aan de hand van de criteria en het proces gespecificeerd in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel en in artikel 13:
a)kredietinstellingen die gevestigd zijn in ten minste zeven lidstaten, waaronder de lidstaat van vestiging en de lidstaten waar zij via dochterondernemingen of bijkantoren actief zijn;
b)andere financiële instellingen die actief zijn in ten minste tien lidstaten, waaronder de lidstaat van vestiging, een andere lidstaat waar zij via een dochteronderneming of een bijkantoor actief zijn, en alle andere lidstaten waar zij actief zijn via rechtstreekse dienstverlening of via een netwerk van representatieve agenten.
2.Het inherent-risicoprofiel van de beoordeelde meldingsplichtige entiteiten bedoeld in lid 1, punt a) of b), wordt ingedeeld als laag, middelgroot, substantieel of hoog in elk rechtsgebied waarin zij actief zijn, op basis van de benchmarks en volgens de methode als uiteengezet in de in lid 5 bedoelde technische reguleringsnorm.
3.De methode voor de indeling van het inherent-risicoprofiel wordt afzonderlijk vastgesteld voor ten minste de volgende categorieën van meldingsplichtige entiteiten:
a)kredietinstellingen;
b)wisselkantoren;
c)instellingen voor collectieve belegging in effecten en alternatieve beleggingsinstellingen;
d)andere kredietverstrekkers dan kredietinstellingen;
e)instellingen voor elektronisch geld;
f)beleggingsondernemingen;
g)betalingsdienstaanbieders;
h)levensverzekeringsondernemingen;
i)bemiddelaars in levensverzekeringen;
j)andere financiële instellingen.
4.Voor elke in lid 4 genoemde categorie van meldingsplichtige entiteiten worden de in de beoordelingsmethode opgenomen benchmarks gebaseerd op de risicofactorcategorieën voor cliënten, producten, diensten, transacties, leveringskanalen en geografische gebieden. Er worden benchmarks vastgesteld voor ten minste de volgende indicatoren die wijzen op een inherent risico in elke lidstaat waar de meldingsplichtige entiteiten actief zijn:
a)met betrekking tot het cliëntgebonden risico: het aandeel niet-ingezeten cliënten en de aanwezigheid en het aandeel van als politiek prominente personen geïdentificeerde cliënten;
b)met betrekking tot de aangeboden producten en diensten:
i)het belang en het handelsvolume van producten en diensten die als het meest gevoelig voor risico’s van witwassen en terrorismefinanciering zijn aangemerkt in de supranationale risicobeoordeling, voor wat de interne markt betreft, of in de nationale risicobeoordeling, voor wat het betrokken land betreft;
ii)het volume van de in het kader van het vrij verrichten van diensten verleende deposito- en betaalrekeningdiensten;
iii)voor aanbieders van geldtransferdiensten, het belang van de totale jaarlijkse overmakings- en ontvangstactiviteit van elke aanbieder van dergelijke diensten in een rechtsgebied;
c)met betrekking tot geografische gebieden:
i)het jaarlijkse volume van correspondentbankdiensten die in derde landen worden verleend door entiteiten uit de financiële sector van de Unie;
ii)het aantal en het aandeel van correspondentbankcliënten uit derde landen met structurele tekortkomingen in hun AML-systemen die door mondiale opstellers van normen zijn vastgesteld;
iii)het volume van de activiteiten van aanbieders van crypto-activadiensten die in derde landen geregistreerd zijn of een vergunning hebben gekregen en die als financiële instellingen in de Unie actief zijn.
5.De autoriteit ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen voor het vaststellen van de methode met de in lid 4 bedoelde benchmarks waarmee het inherent-risicoprofiel van elke grensoverschrijdende kredietinstelling of financiële instelling in elke lidstaat waarin deze actief is, als laag, middelgroot, substantieel of hoog wordt ingedeeld.
De autoriteit legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [1 januari 2025] voor aan de Commissie.
De Commissie is bevoegd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 38.
6.De autoriteit evalueert de benchmarks en de methode ten minste om de drie jaar. Indien er wijzigingen nodig zijn, legt de autoriteit gewijzigde ontwerpen van technische reguleringsnormen voor aan de Commissie.
Artikel 13
Proces voor het opstellen van lijsten van geselecteerde meldingsplichtige entiteiten
1.De volgende meldingsplichtige entiteiten worden als geselecteerde meldingsplichtige entiteit aangemerkt:
a)elke overeenkomstig artikel 12 beoordeelde kredietinstelling die in ten minste vier lidstaten een hoog inherent risico heeft en die in de voorafgaande drie jaar in ten minste een van die lidstaten het onderwerp is geweest van een toezicht- of ander openbaar onderzoek wegens wezenlijke inbreuken op de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen;
b)elke overeenkomstig artikel 12 beoordeelde financiële instelling met een hoog inherent risico in ten minste één lidstaat waar zij is gevestigd of actief is via een dochteronderneming of bijkantoor, en ten minste vijf andere lidstaten waar zij actief is via rechtstreekse dienstverlening of via een netwerk van representatieve agenten.
2.De autoriteit begint op 1 juli 2025 met de eerste selectieprocedure en rondt de selectie binnen een maand af. De selectie vindt om de drie jaar na de begindatum van de eerste selectie plaats en wordt bij elke selectieprocedure binnen een maand afgerond. De lijst van de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten wordt na voltooiing van het selectieproces zonder onnodige vertraging door de autoriteit bekendgemaakt. Vijf maanden na de bekendmaking van de lijst begint de autoriteit met het directe toezicht op de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten.
3.Een geselecteerde meldingsplichtige entiteit blijft onder direct toezicht van de autoriteit totdat de autoriteit begint met het directe toezicht op geselecteerde meldingsplichtige entiteiten op basis van een voor de volgende selectieronde opgestelde lijst waarin die meldingsplichtige entiteit niet langer is opgenomen.
Artikel 14
Samenwerking binnen het AML/CFT-toezichtsysteem met het oog op direct toezicht
1.Onverminderd de in artikel 20, lid 2, punt g), bedoelde bevoegdheid van de autoriteit om de informatie die door geselecteerde meldingsplichtige entiteiten doorlopend wordt gemeld, rechtstreeks te ontvangen of rechtstreeks te raadplegen, verstrekken de financiële toezichthouders de autoriteit alle informatie die zij voor de uitvoering van de haar opgedragen taken nodig heeft.
2.In voorkomend geval zijn de financiële toezichthouders verantwoordelijk voor het verlenen van bijstand aan de autoriteit bij de voorbereiding en uitvoering van handelingen inzake de in artikel 5, lid 2, punt b), bedoelde taken met betrekking tot alle geselecteerde meldingsplichtige entiteiten, met inbegrip van bijstand bij verificatieactiviteiten. Bij het vervullen van deze taken houden de financiële toezichthouders zich aan de door de autoriteit gegeven instructies.
3.De autoriteit ontwikkelt technische uitvoeringsnormen inzake de voorwaarden waaronder financiële toezichthouders de autoriteit overeenkomstig lid 2 moeten bijstaan.
4.De autoriteit legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2025 voor aan de Commissie.
De Commissie is bevoegd om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 42.
Artikel 15
Gezamenlijke toezichtteams
1.Er wordt een gezamenlijk toezichtteam opgericht voor het toezicht op elke geselecteerde meldingsplichtige entiteit. Elk gezamenlijk toezichtteam bestaat uit personeelsleden van de autoriteit en van de financiële toezichthouders die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de geselecteerde meldingsplichtige entiteit op nationaal niveau. De leden van het gezamenlijke toezichtteam worden aangewezen overeenkomstig lid 4 en hun werk wordt gecoördineerd door een daartoe aangewezen personeelslid van de autoriteit (“GTT-coördinator”).
2.De GTT-coördinator zorgt voor de coördinatie van de werkzaamheden binnen het gezamenlijke toezichtteam. De leden van het gezamenlijke toezichtteam voeren hun teamtaken uit volgens de instructies van de GTT-coördinator. Dit laat hun taken en plichten binnen hun eigen financiële toezichthouder onverlet. De GTT-coördinator wordt, na instemming van de betrokken financiële toezichthouders, door de autoriteit gedetacheerd naar de financiële toezichthouder in de lidstaat waar een geselecteerde meldingsplichtige entiteit haar hoofdkantoor heeft. De duur van de detachering is beperkt tot de periode waarin de autoriteit toezichthoudende taken met betrekking tot de geselecteerde meldingsplichtige entiteit uitvoert.
3.De taken van een gezamenlijk toezichtteam omvatten het volgende:
a)toezichttoetsingen en -beoordelingen voor de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten uitvoeren;
b)inspecties ter plaatse bij geselecteerde meldingsplichtige entiteiten uitvoeren en coördineren, de verslagen daarover opstellen en naar aanleiding van die verslagen zo nodig voorstellen doen voor het nemen van toezichtmaatregelen;
c)rekening houdend met de in de punten a) en b) bedoelde toetsingen, beoordelingen en inspecties ter plaatse, deelnemen aan de voorbereiding van ontwerpbesluiten die van toepassing zijn op de respectieve geselecteerde meldingsplichtige entiteit en die aan de algemene raad en de raad van bestuur zullen worden voorgelegd;
d)indien nodig contacten onderhouden met financiële toezichthouders voor de uitoefening van toezichttaken in een lidstaat waar een geselecteerde meldingsplichtige entiteit is gevestigd.
4.De autoriteit is verantwoordelijk voor de oprichting en samenstelling van de gezamenlijke toezichtteams. De respectieve financiële toezichthouders wijzen een of meer van hun personeelsleden aan om deel uit te maken van een gezamenlijk toezichtteam. Een personeelslid van een financiële toezichthouder kan deel uitmaken van meer dan een gezamenlijk toezichtteam.
5.De autoriteit en de financiële toezichthouders plegen onderling overleg en bereiken onderling overeenstemming over de inzet van personeel voor de gezamenlijke toezichtteams.
Artikel 16
Verzoeken om informatie
1.De autoriteit mag geselecteerde meldingsplichtige entiteiten en daartoe behorende natuurlijke of rechtspersonen, alsook derden waaraan de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten operationele functies of activiteiten hebben uitbesteed en daarbij aangesloten natuurlijke of rechtspersonen, verplichten alle informatie te verstrekken die nodig is voor de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken.
2.De in lid 1 bedoelde personen of hun vertegenwoordigers en, in het geval van rechtspersonen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, de krachtens de wet of hun statuten tot vertegenwoordiging bevoegde personen verstrekken de opgevraagde informatie. Naar behoren gemachtigde advocaten kunnen namens hun cliënten de informatie verstrekken. De cliënten blijven volledig verantwoordelijk indien de verstrekte informatie onvolledig, onjuist of misleidend is.
3.Wanneer de autoriteit informatie rechtstreeks van de in lid 1 bedoelde natuurlijke of rechtspersonen ontvangt, stelt zij deze informatie ter beschikking aan de betrokken financiële toezichthouder.
Artikel 17
Algemene onderzoeken
1.Om de haar bij deze verordening opgedragen taken uit te voeren, mag de autoriteit alle noodzakelijke onderzoeken verrichten van een geselecteerde meldingsplichtige entiteit of een natuurlijke of rechtspersoon die in dienst is van of behoort tot een geselecteerde meldingsplichtige entiteit en in een lidstaat is gevestigd of zich in een lidstaat bevindt.
Daartoe mag de autoriteit:
a)de overlegging van documenten verlangen;
b)de boeken en bescheiden van de personen onderzoeken en kopieën of uittreksels van de boeken en bescheiden maken;
c)interne auditverslagen raadplegen, alsook de certificering van rekeningen en alle software, databanken, IT-instrumenten of andere elektronische middelen voor het registreren van informatie;
d)de in artikel 16 bedoelde personen of hun vertegenwoordigers of personeelsleden verzoeken om schriftelijke of mondelinge toelichting;
e)alle andere personen horen die daarin toestemmen, teneinde informatie betreffende het onderwerp van een onderzoek te verzamelen.
2.De in artikel 16 bedoelde personen worden onderworpen aan onderzoeken die bij een besluit van de autoriteit worden ingeleid. Wanneer een persoon het voeren van het onderzoek hindert, verleent de financiële toezichthouder van de lidstaat waar de bedrijfsruimten in kwestie zijn gelegen, de nodige bijstand overeenkomstig het nationale recht, onder meer door voor de autoriteit de toegang te faciliteren tot de bedrijfsruimten van de in artikel 16 bedoelde rechtspersonen, zodat de in lid 1 van dit artikel bedoelde rechten kunnen worden uitgeoefend.
Artikel 18
Inspecties ter plaatse
1.Met het oog op de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken mag de autoriteit alle nodige inspecties ter plaatse in de bedrijfsruimten van de in artikel 16 bedoelde rechtspersonen verrichten, mits de betrokken financiële toezichthouder daarvan vooraf in kennis wordt gesteld. Indien dit voor een behoorlijke en efficiënte inspectie nodig is, mag de autoriteit de inspectie ter plaatse verrichten zonder dat vooraf aan die rechtspersonen aan te kondigen.
2.De personeelsleden van de autoriteit en andere personen die door de autoriteit gemachtigd zijn om een inspectie ter plaatse te verrichten, mogen de bedrijfsruimten en terreinen van rechtspersonen die voorwerp zijn van een door de autoriteit genomen onderzoeksbesluit, betreden en hebben alle in artikel 20 genoemde bevoegdheden.
3.De in artikel 16 bedoelde rechtspersonen worden onderworpen aan inspecties ter plaatse op basis van een besluit van de autoriteit.
4.De personeelsleden en andere begeleidende personen die zijn gemachtigd of aangewezen door de financiële toezichthouder van de lidstaat waar de inspectie moet worden verricht, verlenen de personeelsleden van de autoriteit en andere door de autoriteit gemachtigde personen, onder toezicht en coördinatie van de autoriteit, actief bijstand. Daartoe beschikken zij over de in lid 2 genoemde bevoegdheden. De personeelsleden van de financiële toezichthouder van de betrokken lidstaat hebben eveneens het recht deel te nemen aan de inspecties ter plaatse.
5.Indien personeelsleden van de autoriteit en andere door de autoriteit gemachtigde of aangewezen begeleidende personen constateren dat een persoon zich tegen een uit hoofde van dit artikel gelaste inspectie ter plaatse verzet, verleent de financiële toezichthouder van de betrokken lidstaat de nodige bijstand overeenkomstig het nationale recht. Voor zover nodig voor de inspectie, omvat deze bijstand het verzegelen van alle bedrijfsruimten en boeken of bescheiden. Indien de betrokken financiële toezichthouder niet over die bevoegdheid beschikt, maakt hij gebruik van zijn bevoegdheden om de hulp van andere nationale autoriteiten in te roepen.
Artikel 19
Toestemming van een rechterlijke instantie
1.Indien voor de in artikel 18 bedoelde inspectie ter plaatse de toestemming van een rechterlijke instantie overeenkomstig het nationale recht vereist is, verzoekt de autoriteit om deze toestemming.
2.Als wordt verzocht om toestemming als bedoeld in lid 1, toetst de nationale rechterlijke instantie het besluit van de autoriteit op authenticiteit en gaat zij na of de voorgenomen dwangmaatregelen niet willekeurig zijn noch buitensporig in verhouding tot het voorwerp van de inspectie. Bij haar toetsing van de evenredigheid van de dwangmaatregelen mag de nationale rechterlijke instantie de autoriteit om nadere uitleg vragen, in het bijzonder met betrekking tot de redenen die de autoriteit heeft om aan te nemen dat een inbreuk op de in artikel 1, lid 2, eerste alinea, bedoelde handelingen heeft plaatsgevonden, en met betrekking tot de ernst van de vermoedelijke inbreuk en de aard van de betrokkenheid van de aan de dwangmaatregelen onderworpen persoon. De nationale rechterlijke instantie mag evenwel niet de noodzakelijkheid van de inspectie toetsen, noch de informatie in het dossier van de autoriteit opvragen. De rechtsgeldigheid van het besluit van de autoriteit wordt ter toetsing slechts voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Artikel 20
Toezichtbevoegdheden
1.Voor de uitvoering van haar in artikel 5, lid 2, bedoelde taken heeft de autoriteit de in lid 2 van dit artikel genoemde bevoegdheden om een geselecteerde meldingsplichtige entiteit te verplichten de nodige maatregelen te nemen indien:
a)de geselecteerde meldingsplichtige entiteit niet voldoet aan de vereisten van de in artikel 1, lid 2, bedoelde Uniehandelingen en nationale wetgeving;
b)de autoriteit beschikt over aanwijzingen dat de geselecteerde meldingsplichtige entiteit binnen de komende twaalf maanden waarschijnlijk inbreuk zal maken op de vereisten van de in artikel 1, lid 2, bedoelde Uniehandelingen en nationale wetgeving;
c)de door de geselecteerde meldingsplichtige entiteit toegepaste regelingen, strategieën, procedures en mechanismen blijkens een besluit van de autoriteit niet volstaan om de risico’s waarmee de entiteit te maken heeft, naar behoren te beheren en te dekken.
2.Voor de toepassing van artikel 6, lid 1, heeft de autoriteit met name de volgende bevoegdheden:
a)eisen dat de regelingen, procedures, mechanismen en strategieën worden aangescherpt;
b)eisen dat een plan wordt voorgelegd om opnieuw te voldoen aan de toezichtvereisten overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde Uniehandelingen en nationale wetgeving, met opgave van een uiterste termijn voor de uitvoering ervan, en eisen dat het plan qua reikwijdte en uiterste termijn wordt bijgesteld;
c)eisen dat een specifiek beleid of een specifieke behandeling wordt toegepast ten aanzien van cliënten, transacties of leveringskanalen;
d)restricties of beperkingen opleggen ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten, de transacties of het netwerk van instellingen waartoe de geselecteerde meldingsplichtige entiteit behoort, of de afstoting verlangen van activiteiten die buitensporige risico’s van witwassen of terrorismefinanciering met zich brengen;
e)eisen dat maatregelen worden genomen om de risico’s van witwassen of terrorismefinanciering in het kader van de activiteiten, producten en systemen van de geselecteerde meldingsplichtige entiteit te verminderen;
f)eisen dat wijzigingen in de governancestructuur worden aangebracht;
g)eisen dat alle gegevens of inlichtingen worden verstrekt die nodig zijn voor de uitvoering van de in artikel 5, lid 2, genoemde taken, dat documenten worden voorgelegd of dat aanvullende of frequentere meldingen worden opgelegd;
h)eisen dat specifieke vereisten met betrekking tot individuele cliënten, transacties of activiteiten die hoge risico’s inhouden, worden toegepast;
i)aan de autoriteit die een vergunning aan een geselecteerde meldingsplichtige entiteit heeft verleend, voorstellen die vergunning in te trekken.
3.De autoriteit heeft ook de bevoegdheden en verplichtingen die toezichthoudende autoriteiten krachtens het toepasselijke Unierecht hebben, tenzij in deze verordening anders is bepaald. Voor zover dit nodig is voor de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken, mag de autoriteit die toezichthoudende autoriteiten instrueren hun bevoegdheden te gebruiken krachtens en volgens de in het nationale recht bepaalde voorwaarden, wanneer die bevoegdheden niet bij deze verordening aan de autoriteit zijn toegekend, met name wanneer die bevoegdheden voortvloeien uit artikel 41, lid 1, punten a) tot en met f), en de leden 2 en 3, van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen]. Die toezichthoudende autoriteiten informeren de autoriteit volledig over de uitoefening van deze bevoegdheden.
Artikel 21
Administratieve geldboeten
1.Wanneer een geselecteerde meldingsplichtige entiteit opzettelijk of uit onachtzaamheid inbreuk op een in bijlage II opgenomen vereiste maakt in het kader van rechtstreeks toepasselijke, in artikel 1, lid 2, bedoelde Uniehandelingen, of niet voldoet aan een in artikel 6, lid 1, bedoeld bindend besluit, mag de autoriteit, met het oog op de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken, administratieve geldboeten opleggen onder de in de leden 2 tot en met 7 van dit artikel bepaalde voorwaarden.
2.Wanneer de raad van bestuur van de autoriteit vaststelt dat een geselecteerde meldingsplichtige entiteit opzettelijk of uit onachtzaamheid een wezenlijke inbreuk heeft gepleegd op rechtstreeks toepasselijke vereisten vervat in [volgend nummer van COM(2021) 420 invoegen] of [volgend nummer van COM(2021) 422 invoegen], stelt hij overeenkomstig lid 3 een besluit tot het opleggen van administratieve geldboeten vast. Administratieve geldboeten worden, naargelang de omstandigheden van het concrete geval, opgelegd naast of in plaats van de in artikel 20, lid 2, bedoelde verzoeken.
3.Het basisbedrag van de in lid 1 bedoelde administratieve geldboeten ligt binnen de volgende limieten:
a)voor wezenlijke inbreuken op één of meer vereisten in verband met cliëntenonderzoek, op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures en/of meldingsverplichtingen, die zijn vastgesteld in twee of meer lidstaten waar een geselecteerde meldingsplichtige entiteit actief is, bedraagt de sanctie minimaal 1 000 000 EUR en maximaal 2 000 000 EUR of 1 % van de jaaromzet, naargelang welk bedrag het hoogst is;
b)voor wezenlijke inbreuken op één of meer vereisten in verband met cliëntenonderzoek, interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures en/of meldingsverplichtingen, die zijn vastgesteld in één lidstaat waar een geselecteerde meldingsplichtige entiteit actief is, bedraagt de sanctie minimaal 500 000 EUR en maximaal 1 000 000 EUR of 0,5 % van de jaaromzet, naargelang welk bedrag het hoogst is;
c)voor wezenlijke inbreuken op alle andere vereisten, die zijn vastgesteld in twee of meer lidstaten waar een geselecteerde meldingsplichtige entiteit actief is, bedraagt de sanctie minimaal 1 000 000 EUR en maximaal 2 000 000 EUR;
d)voor wezenlijke inbreuken op alle andere vereisten, die in één lidstaat zijn vastgesteld, bedraagt de sanctie minimaal 500 000 EUR en maximaal 1 000 000 EUR;
e)voor wezenlijke inbreuken op de in artikel 6, lid 1, bedoelde besluiten van de autoriteit bedraagt de sanctie minimaal 100 000 EUR en maximaal 1 000 000 EUR.
4.De overeenkomstig lid 3 begrensde basisbedragen worden zo nodig, rekening houdend met verzwarende of verzachtende factoren, aangepast overeenkomstig de desbetreffende in bijlage I vermelde coëfficiënten. De desbetreffende verzwarende coëfficiënten worden één voor één op het basisbedrag toegepast. Indien er meer dan één verzwarende coëfficiënt van toepassing is, wordt het verschil tussen het basisbedrag en het bedrag dat uit de toepassing van elke afzonderlijke verzwarende coëfficiënt resulteert, aan het basisbedrag toegevoegd. Indien de voordelen die de verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon uit de inbreuk haalt, of de verliezen die derden door de inbreuk lijden, kunnen worden bepaald, worden deze na toepassing van de coëfficiënten opgeteld bij het totale bedrag van de sanctie.
5.De relevante verzachtende coëfficiënten worden één voor één op het basisbedrag toegepast. Indien er meer dan één verzachtende coëfficiënt van toepassing is, wordt het verschil tussen het basisbedrag en het bedrag dat uit de toepassing van elke afzonderlijke verzachtende coëfficiënt resulteert, van het basisbedrag afgetrokken.
6.Het maximumbedrag van een in lid 2, punten a) en b), bedoelde sanctie voor wezenlijke inbreuken bedraagt, na toepassing van de in de leden 4 en 5 bedoelde coëfficiënten, niet meer dan 10 % van de totale jaaromzet van de meldingsplichtige entiteit in het voorgaande boekjaar.
7.Het maximumbedrag van een in lid 2, punten c) en d), bedoelde sanctie voor wezenlijke inbreuken bedraagt, na toepassing van de in de leden 4 en 5 bedoelde coëfficiënten, maximaal 10 000 000 EUR of, in de lidstaten die de euro niet als munt hebben, de tegenwaarde in de nationale munteenheid.
8.Indien de geselecteerde meldingsplichtige entiteit een moederonderneming is of een dochteronderneming van een moederonderneming die overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen, is de relevante totale jaaromzet gelijk aan de totale jaaromzet of de daarmee overeenstemmende soort inkomsten overeenkomstig de toepasselijke boekhoudkundige normen volgens de meest recente door het leidinggevend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening.
9.In andere dan de in lid 1 van dit artikel bedoelde gevallen mag de autoriteit, als dit voor de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken noodzakelijk is, voorschrijven dat de financiële toezichthouders een procedure inleiden om ervoor te zorgen dat passende administratieve geldboeten worden opgelegd overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen en elke relevante nationale wetgeving op grond waarvan specifieke bevoegdheden worden verleend die thans overeenkomstig het Unierecht niet zijn vereist. De door de financiële toezichthouders toegepaste boeten moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
De eerste alinea is van toepassing op administratieve geldboeten die aan geselecteerde meldingsplichtige entiteiten moeten worden opgelegd wegens inbreuken op het nationale recht tot omzetting van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen] en op administratieve geldboeten die moeten worden opgelegd aan leden van de raad van bestuur van geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die volgens het nationale recht verantwoordelijk zijn voor een inbreuk door een meldingsplichtige entiteit.
10.De toegepaste administratieve geldboeten moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
Artikel 22
Dwangsommen
1.De raad van bestuur legt bij besluit dwangsommen op teneinde:
a)een geselecteerde meldingsplichtige entiteit te dwingen een einde te maken aan een inbreuk, in overeenstemming met een krachtens artikel 6, lid 1, genomen besluit;
b)een in artikel 16, lid 1, bedoelde persoon ertoe te dwingen alle informatie te verstrekken die krachtens een artikel 6, lid 1, genomen besluit moet worden overgelegd;
c)een in artikel 16, lid 1, bedoelde persoon ertoe te dwingen zich aan een onderzoek te onderwerpen en in het bijzonder alle bescheiden, gegevens, procedures of enig ander opgevraagd materiaal over te leggen, alsmede andere informatie die in het kader van een krachtens artikel 17 ingesteld onderzoek is verstrekt, aan te vullen en te corrigeren.
2.De dwangsom moet doeltreffend en evenredig zijn. De opgelegde dwangsom geldt per dag totdat de geselecteerde meldingsplichtige entiteit of de betrokken persoon het in lid 1 bedoelde besluit naleeft.
3.Niettegenstaande lid 2 bedraagt de dwangsom 3 % van de gemiddelde dagelijkse omzet in het voorafgaande boekjaar of, voor natuurlijke personen, 2 % van hun gemiddelde inkomsten per dag in het voorafgaande kalenderjaar. De dwangsom wordt berekend vanaf de in het besluit tot oplegging van een dwangsom bepaalde datum.
4.Een dwangsom kan worden opgelegd gedurende een periode van niet meer dan zes maanden vanaf de kennisgeving van het besluit van de autoriteit.
Artikel 23
Het horen van aan een procedure onderworpen personen
1.Alvorens een besluit tot oplegging van een administratieve geldboete of dwangsom op grond van de artikelen 21 en 22 te nemen, stelt de raad van bestuur de aan de procedure onderworpen personen in de gelegenheid te worden gehoord over de bevindingen van de autoriteit. De raad van bestuur steunt zijn besluiten slechts op bevindingen waarover de aan de procedure onderworpen personen opmerkingen hebben kunnen maken.
2.Het recht van verweer van de aan de procedure onderworpen personen wordt tijdens de procedure ten volle geëerbiedigd. Deze personen hebben recht op toegang tot het dossier van de autoriteit, onder voorbehoud van het rechtmatige belang dat andere personen hebben bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Het recht op toegang tot het dossier geldt niet voor vertrouwelijke informatie of interne voorbereidende documenten van de autoriteit.
Artikel 24
Bekendmaking, aard, tenuitvoerlegging en toewijzing van administratieve geldboeten en dwangsommen
1.De autoriteit maakt alle administratieve geldboeten en dwangsommen die overeenkomstig de artikelen 21 en 22 aan een geselecteerde meldingsplichtige entiteit zijn opgelegd, bekend, tenzij bekendmaking onevenredige schade zou toebrengen aan de betrokken partijen.
2.Overeenkomstig de artikelen 21 en 22 opgelegde administratieve geldboeten en dwangsommen zijn afdwingbaar.
De tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht zijn in de staat op het grondgebied waarvan zij plaatsvindt. De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van het besluit, aangebracht door de autoriteit die daartoe door de regering van elke lidstaat wordt aangewezen en die door die regering wordt aangemeld bij de autoriteit en het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Nadat deze formaliteiten op verzoek van de betrokkene zijn vervuld, kan deze de tenuitvoerlegging volgens het nationale recht voortzetten door zich rechtstreeks te wenden tot de bevoegde instantie.
De tenuitvoerlegging kan alleen worden geschorst krachtens een beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het toezicht op de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging behoort evenwel tot de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de betrokken lidstaat.
3.De bedragen van de geldboeten en de dwangsommen worden toegewezen aan de algemene begroting van de Europese Unie.
Artikel 25
Procedureregels voor het nemen van toezichtmaatregelen en het opleggen van administratieve geldboeten
1.Indien de autoriteit bij het uitvoeren van haar taken krachtens deze verordening tot de bevinding komt dat er ernstige aanwijzingen zijn voor het mogelijke bestaan van feiten die een of meer van de in bijlage II vermelde inbreuken zouden kunnen vormen, wijst zij intern een onafhankelijk onderzoeksteam aan om de aangelegenheid te onderzoeken. Het onderzoeksteam wordt of was niet betrokken bij het directe toezicht op de geselecteerde meldingsplichtige entiteit in kwestie en verricht zijn taken onafhankelijk van de raad van bestuur van de autoriteit.
2.Het onderzoeksteam onderzoekt de vermeende inbreuken en neemt daarbij de opmerkingen van de aan het onderzoek onderworpen personen in aanmerking, waarna het het volledige dossier met zijn bevindingen aan de raad van bestuur van de autoriteit voorlegt.
Voor het uitvoeren van zijn taken mag het onderzoeksteam gebruik maken van de bevoegdheid om informatie op te vragen overeenkomstig artikel 16 en om onderzoeken en inspecties ter plaatse te verrichten overeenkomstig de artikelen 17 en 18.
Bij het uitvoeren van zijn taken heeft het onderzoeksteam toegang tot alle documenten en informatie die het gezamenlijke toezichtteam bij zijn toezichtwerkzaamheden heeft verzameld.
3.Na de afronding van zijn onderzoek en alvorens het dossier met zijn bevindingen aan de raad van bestuur van de autoriteit voor te leggen, stelt het onderzoeksteam de aan het onderzoek onderworpen personen in de gelegenheid over de onderzochte aangelegenheden te worden gehoord. Het onderzoeksteam baseert zijn bevindingen alleen op feiten waarover de aan het onderzoek onderworpen personen opmerkingen hebben kunnen maken.
De rechten van verdediging van de betrokken personen worden volledig in acht genomen tijdens het op grond van dit artikel gevoerde onderzoek.
4.Wanneer het onderzoeksteam het dossier met zijn bevindingen aan de raad van bestuur van de autoriteit voorlegt, stelt het de aan het onderzoek onderworpen personen van dat feit in kennis. De aan het onderzoek onderworpen personen hebben recht op toegang tot het dossier, onder voorbehoud van het rechtmatige belang dat andere personen hebben bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Het recht op toegang tot het dossier geldt niet voor vertrouwelijke informatie die derden raakt.
5.De raad van bestuur besluit op basis van het dossier met de bevindingen van het onderzoeksteam en na de aan het onderzoek onderworpen personen op hun verzoek overeenkomstig artikel 23 te hebben gehoord, of de aan het onderzoek onderworpen personen al dan niet een of meer van de in bijlage II vermelde inbreuken hebben gepleegd. Zo ja, neemt de raad van bestuur een toezichtmaatregel overeenkomstig artikel 20 en legt hij een boete op overeenkomstig artikel 21.
6.Het onderzoeksteam neemt niet deel aan de beraadslagingen van de raad van bestuur en mengt zich ook niet anderszins in het besluitvormingsproces van de raad van bestuur.
7.De Commissie stelt nadere procedureregels vast voor de uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van administratieve geldboeten en dwangsommen, zoals bepalingen inzake het recht van verdediging, inzake termijnen en inzake de inning van administratieve geldboeten of dwangsommen, alsmede gedetailleerde voorschriften betreffende verjaringstermijnen voor het opleggen en tenuitvoerleggen van sancties.
De in de eerste alinea bedoelde regels worden vastgesteld bij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 85.
8.Wanneer de autoriteit bij het uitoefenen van haar taken krachtens deze verordening tot de bevinding komt dat er ernstige aanwijzingen zijn voor het mogelijke bestaan van strafbare feiten, verwijst zij de zaak voor strafrechtelijke vervolging naar de bevoegde nationale autoriteiten. Bovendien ziet de autoriteit af van het opleggen van administratieve geldboeten of dwangsommen wanneer een eerdere vrijspraak of veroordeling in een krachtens het nationale recht gevoerde strafprocedure wegens dezelfde feiten of in wezen gelijkaardige feiten in kracht van gewijsde is gegaan.
Artikel 26
Beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft volledige rechtsmacht ter zake van beroep tegen besluiten waarbij de autoriteit een administratieve geldboete of een dwangsom heeft opgelegd. Het Hof mag de opgelegde boete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.
Artikel 27
Talenregeling bij direct toezicht
1.De autoriteit en de financiële toezichthouders treffen regelingen voor hun communicatie binnen het AML/CFT-toezichtsysteem, onder meer wat de taal of talen betreft.
2.Elk document dat een geselecteerde meldingsplichtige entiteit of een andere natuurlijke of rechtspersoon die individueel aan de toezichtprocedures van de autoriteit onderworpen is, bij de autoriteit indient, mag worden opgesteld in een door de betrokken geselecteerde meldingsplichtige entiteit of natuurlijke of rechtspersoon gekozen officiële taal van de Unie.
3.De autoriteit, de geselecteerde meldingsplichtige entiteiten en andere natuurlijke of rechtspersonen die individueel aan de toezichtprocedures van de autoriteit onderworpen zijn, mogen afspreken om in hun schriftelijke communicatie slechts één officiële taal van de Unie te gebruiken, onder meer met betrekking tot de toezichtbesluiten van de autoriteit.
4.De intrekking van een dergelijke overeenkomst over het gebruik van één taal zal alleen van invloed zijn op nog niet uitgevoerde aspecten van de toezichtprocedure van de autoriteit.
5.Indien deelnemers aan een mondelinge hoorzitting verzoeken om gehoord te worden in een andere officiële taal van de Unie dan de taal waarin de toezichtprocedure van de autoriteit wordt gevoerd, wordt het verzoek daartoe tijdig bij de autoriteit ingediend, zodat deze de nodige voorzieningen kan treffen.
AFDELING 4
INDIRECT TOEZICHT OP NIET-GESELECTEERDE MELDINGSPLICHTIGE ENTITEITEN
Artikel 28
Beoordelingen van de stand van de convergentie van het toezicht
1.De autoriteit verricht periodieke beoordelingen van sommige of alle activiteiten van één, meerdere of alle financiële toezichthouders, onder meer met betrekking tot hun instrumenten en middelen om hoge toezichtnormen en -praktijken te waarborgen. De beoordelingen omvatten een toetsing van de toepassing van de overeenkomstig artikel 8 ontwikkelde AML/CFT-toezichtmethode en behandelen alle financiële toezichthouders in één beoordelingscyclus. De duur van elke beoordelingscyclus wordt vastgesteld door de autoriteit en bedraagt maximaal zeven jaar.
2.De beoordelingen worden uitgevoerd door het personeel van de autoriteit. Het personeel van financiële toezichthouders die niet aan toetsing zijn onderworpen, mag op vrijwillige basis bij de beoordelingen worden betrokken, mits de raad van bestuur daarmee instemt. Bij de beoordelingen wordt terdege rekening gehouden met alle relevante evaluaties, beoordelingen of rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en intergouvernementele organen met bevoegdheden op het gebied van preventie van witwassen en terrorismefinanciering.
3.De autoriteit stelt een verslag op met de uitkomsten van elke beoordeling. Het verslag wordt opgesteld door het personeel van de autoriteit of door het personeel van de autoriteit samen met het personeel van de financiële toezichthouders wanneer het personeel van de financiële toezichthouders op ad-hocbasis bij de toetsing betrokken was. Het verslag wordt aangenomen door de raad van bestuur, die daarbij rekening houdt met de opmerkingen van de algemene raad in toezichtsamenstelling. In het verslag wordt vermeld en toegelicht welke specifieke follow-upmaatregelen volgens de beoordeling passend, evenredig en noodzakelijk worden geacht voor de beoordeelde financiële toezichthouder of toezichthouders. De follow-upmaatregelen mogen worden vastgesteld in de vorm van richtsnoeren en aanbevelingen overeenkomstig artikel 43. Aanbevelingen mogen, naargelang het geval, tot één, meerdere of alle financiële toezichthouders worden gericht.
4.De financiële toezichthouders stellen alles in het werk om te voldoen aan de specifieke follow-upmaatregelen die zij volgens de beoordeling moeten nemen.
Artikel 29
Coördinatie en facilitatie van de werkzaamheden van de AML-colleges
1.Binnen het kader van haar bevoegdheden en onverminderd de bevoegdheden van de relevante financiële toezichthouders op grond van artikel 36 van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen] zorgt de autoriteit voor de oprichting en de consistente werking van AML-toezichtcolleges voor niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die in verschillende lidstaten actief zijn, overeenkomstig artikel 36 van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen]. Daartoe mag de autoriteit:
a)colleges oprichten en vergaderingen van de colleges samenroepen en organiseren indien een dergelijk college nog niet is opgericht hoewel aan de in artikel 36 van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen] vastgestelde oprichtingsvoorwaarden is voldaan;
b)assistentie verlenen bij de organisatie van vergaderingen van colleges, indien de betrokken financiële toezichthouders daarom verzoeken;
c)assistentie verlenen bij de organisatie van gezamenlijke toezichtplannen en gezamenlijke onderzoeken;
d)alle relevante informatie verzamelen en delen, in samenwerking met de financiële toezichthouders, om het werk van het college te vergemakkelijken, en deze informatie beschikbaar stellen aan de autoriteiten in het college;
e)doeltreffende en efficiënte toezichtactiviteiten bevorderen, inclusief het evalueren van de risico’s waaraan meldingsplichtige entiteiten blootgesteld zijn of zouden kunnen zijn;
f)toezicht houden, overeenkomstig de taken en bevoegdheden die in deze verordening zijn vermeld, op de taken die door de financiële toezichthouders worden uitgeoefend.
2.Voor de toepassing van lid 1 heeft het personeel van de autoriteit het recht op volwaardige deelname aan de AML-colleges en de activiteiten van deze colleges, waaronder inspecties ter plaatse, die gezamenlijk door twee of meer financiële toezichthouders worden uitgevoerd.
Artikel 30
Verzoeken om in uitzonderlijke omstandigheden op te treden
1.Financiële toezichthouders stellen de autoriteit in kennis wanneer de situatie van een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit met betrekking tot naleving van de toepasselijke vereisten en blootstelling aan risico’s van witwassen en terrorismefinanciering snel en aanzienlijk verslechtert, met name wanneer deze verslechtering kan leiden tot aanzienlijke reputatieschade voor de lidstaat waar die entiteit actief is, voor meerdere lidstaten of voor de Unie als geheel.
2.Wanneer de autoriteit aanwijzingen heeft voor wezenlijke inbreuken door een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit, mag zij de betrokken financiële toezichthouder verzoeken:
a)een onderzoek te doen naar eventuele door een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit gepleegde inbreuken op het Unierecht en, indien dat Unierecht uit richtlijnen bestaat of uitdrukkelijk opties aan lidstaten overlaat, inbreuken op het nationale recht voor zover dit richtlijnen omzet of dient ter uitoefening van door het Unierecht aan lidstaten overgelaten opties, en
b)te overwegen om voor die inbreuken sancties aan die entiteit op te leggen in overeenstemming met het rechtstreeks toepasselijke Unierecht of het nationale recht tot omzetting van richtlijnen.
Zo nodig mag de autoriteit een financiële toezichthouder ook verzoeken een tot die entiteit gericht individueel besluit vast te stellen waarin deze wordt gelast alle nodige maatregelen te treffen om te voldoen aan haar verplichtingen op grond van het rechtstreeks toepasselijke Unierecht of op grond van het nationale recht voor zover dit richtlijnen omzet of dient ter uitoefening van door het Unierecht aan lidstaten overgelaten opties, met inbegrip van het stopzetten van haar activiteiten.
3.De betrokken financiële toezichthouder voldoet aan verzoeken die in overeenstemming met lid 2 tot hem zijn gericht, en brengt de autoriteit zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen tien werkdagen na de kennisgeving van het verzoek op de hoogte van de stappen die hij heeft gezet of van plan is te zetten om aan dat verzoek te voldoen.
4.Indien de betrokken financiële toezichthouder niet voldoet aan het in lid 2 bedoelde verzoek en hij de autoriteit niet binnen tien dagen na de kennisgeving van het verzoek op de hoogte brengt van de stappen die hij heeft gezet of van plan is te zetten om aan het verzoek te voldoen, mag de autoriteit de Commissie vragen toestemming te verlenen om de in artikel 5, lid 2, en artikel 6, lid 1, bedoelde relevante taken en bevoegdheden in verband met het directe toezicht op de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit over te dragen van de betrokken financiële toezichthouder aan de autoriteit.
5.Het verzoek van de autoriteit bevat:
a)een beschrijving van de wezenlijke inbreuken op de rechtstreeks toepasselijke vereisten door een geïdentificeerde niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit, en een motivering dat dergelijke inbreuken onder de bevoegdheid van de autoriteit vallen, overeenkomstig lid 2;
b)een motivering waarom binnen de in lid 3 bepaalde termijn geen maatregelen zijn genomen naar aanleiding van het in lid 2 bedoelde verzoek aan de financiële toezichthouder;
c)een termijn van maximaal drie jaar voor de gevraagde overdracht van de relevante taken en bevoegdheden;
d)een beschrijving van de maatregelen die de autoriteit bij de overdracht van de relevante taken en bevoegdheden van plan is te nemen ten aanzien van de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit om de in lid 2 bedoelde wezenlijke inbreuken aan te pakken.
6.Vanaf de datum van ontvangst van het verzoek van de autoriteit heeft de Commissie een maand de tijd om een besluit te nemen over het al dan niet toestaan van de overdracht van de betrokken taken en bevoegdheden. Het besluit wordt ter kennis gebracht van de autoriteit, die de financiële toezichthouder en de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit onmiddellijk ervan in kennis stelt.
7.Op de tiende werkdag na de kennisgeving van het besluit waarbij toestemming wordt verleend voor de overdracht van taken en bevoegdheden met betrekking tot de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit, wordt de in lid 2 bedoelde niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit voor de uitoefening van de in artikel 5, lid 2, bedoelde taken en de in artikel 6, lid 1, en de artikelen 16 tot en met 22 bedoelde bevoegdheden als een geselecteerde meldingsplichtige entiteit beschouwd. In het besluit van de Commissie wordt een termijn voor de uitoefening van deze taken en bevoegdheden vastgesteld. Bij overschrijding van die termijn worden de taken en bevoegdheden automatisch overgedragen aan de betrokken financiële toezichthouder.
AFDELING 5
TOEZICHT OP DE NIET-FINANCIËLE SECTOR
Artikel 31
Collegiale toetsingen
1.De autoriteit voert periodieke collegiale toetsingen van sommige of alle activiteiten van niet-financiële toezichthouders uit om de consistentie en de doeltreffendheid van de toezichtresultaten te versterken. Daartoe ontwikkelt de autoriteit methoden om een objectieve beoordeling en vergelijking van de getoetste niet-financiële toezichthouders mogelijk te maken. Bij de planning en uitvoering van collegiale toetsingen wordt rekening gehouden met bestaande informatie en reeds beschikbare evaluaties betreffende de betrokken niet-financiële toezichthouder, met inbegrip van alle relevante informatie die overeenkomstig artikel 11 aan de autoriteit is verstrekt, beoordelingen of rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en intergouvernementele organen met bevoegdheden op het gebied van preventie van witwassen en terrorismefinanciering, en alle relevante informatie van belanghebbenden.
2.Voor de toepassing van dit artikel richt de autoriteit ad-hoccomités voor collegiale toetsing op, die uit personeelsleden van de autoriteit en leden van de niet-financiële toezichthouders bestaan. De comités voor collegiale toetsing worden voorgezeten door een personeelslid van de autoriteit. De voorzitter van de autoriteit stelt, na een uitnodiging tot het indienen van voorstellen, de voorzitter en de leden van een comité voor collegiale toetsing voor, die de goedkeuring krijgen van de raad van bestuur.
3.De collegiale toetsing omvat een beoordeling van onder meer, maar niet uitsluitend, het volgende:
a)de adequaatheid van de bevoegdheden, de financiële, personele en technische middelen, de mate van onafhankelijkheid, de governanceregelingen en de professionele normen van de niet-financiële toezichthouders met het oog op de effectieve toepassing van hoofdstuk IV van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen];
b)de doeltreffendheid en de mate van convergentie in het kader van de toepassing van het Unierecht en in het kader van de toezichtspraktijk, en de mate waarin de toezichtspraktijk de in het Unierecht vastgestelde doelstellingen bereikt;
c)de toepassing van door niet-financiële toezichthouders ontwikkelde beste praktijken die voor andere niet-financiële toezichthouders nuttig kunnen zijn;
d)de doeltreffendheid en de mate van convergentie in het kader van de handhaving van de bepalingen die zijn goedgekeurd ter uitvoering van het Unierecht, met inbegrip van de bestuursrechtelijke sancties en andere bestuursrechtelijke maatregelen die zijn ingesteld jegens personen die verantwoordelijkheid dragen voor het niet-naleven van die bepalingen.
4.De autoriteit legt een verslag met de resultaten van de collegiale toetsing voor. Het verslag van de collegiale toetsing wordt opgesteld door het comité voor collegiale toetsing en goedgekeurd door de raad van bestuur, en hierbij wordt rekening gehouden met eventuele opmerkingen van de algemene raad in toezichtsamenstelling over de toepassing van de methode, met name wat de consistentie met andere collegiale-toetsingsverslagen betreft. In het verslag wordt vermeld en toegelicht welke follow-upmaatregelen volgens de collegiale toetsing passend, evenredig en noodzakelijk worden geacht. Die follow-upmaatregelen mogen de vorm aannemen van richtsnoeren en aanbevelingen overeenkomstig artikel 3 en adviezen overeenkomstig artikel 44. De niet-financiële toezichthouders stellen alles in het werk om te voldoen aan de overeenkomstig artikel 43 opgestelde richtsnoeren en aanbevelingen.
5.De autoriteit maakt de bevindingen van de collegiale toetsing bekend op haar website en legt de Commissie een advies voor wanneer zij, gelet op het resultaat van de collegiale toetsing of andere informatie die zij bij de uitvoering van haar taken heeft verkregen, van oordeel is dat verdere harmonisering van de Unieregels voor meldingsplichtige entiteiten in de niet-financiële sector of voor niet-financiële toezichthouders noodzakelijk zou zijn vanuit het oogpunt van de Unie.
6.De autoriteit legt twee jaar na de bekendmaking van het collegiale-toetsingsverslag een follow-upverslag voor. Het follow-upverslag wordt opgesteld door het comité voor collegiale toetsing en goedgekeurd door de raad van bestuur, en hierbij wordt rekening gehouden met eventuele opmerkingen van de algemene raad in toezichtsamenstelling over de consistentie met andere collegiale-toetsingsverslagen. Het follow-upverslag omvat een beoordeling van de adequaatheid en doeltreffendheid van de actie die de collegiaal getoetste niet-financiële toezichthouders naar aanleiding van de follow-upmaatregelen van het collegiale-toetsingsverslag hebben ondernomen. De autoriteit maakt de bevindingen van het follow-upverslag bekend op haar website.
7.Voor de toepassing van dit artikel stelt de raad van bestuur om de twee jaar een werkplan voor collegiale toetsing vast, waarin rekening wordt gehouden met de uit de vorige collegiale toetsingen getrokken lessen en met de besprekingen van de algemene raad in toezichtsamenstelling. Het werkplan voor collegiale toetsing vormt een apart onderdeel van het jaarlijkse en het meerjarige werkprogramma en wordt opgenomen in het enig programmeringsdocument. In dringende gevallen en bij onvoorziene gebeurtenissen kan de autoriteit besluiten aanvullende collegiale toetsingen uit te voeren.
8.Wanneer toezicht wordt uitgeoefend door zelfregulerende organen, omvat de collegiale toetsing de beoordeling van de adequaatheid en doeltreffendheid van maatregelen uit hoofde van artikel 38 van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen] die worden genomen door de overheidsinstantie die toezicht op deze organen moet houden om ervoor te zorgen dat zij hun functie vervullen overeenkomstig de krachtens het Unierecht vereiste normen.
9.Wanneer zelfregulerende organen blijk geven van belangstelling om deel te nemen aan een collegiale toetsing, kunnen met toezichttaken belaste vertegenwoordigers van deze organen op ad-hocbasis worden uitgenodigd om aan die collegiale toetsing deel te nemen.
Artikel 32
Bevoegdheden ten aanzien van toezichthoudende autoriteiten in de niet-financiële sector
1.Wanneer een toezichthoudende autoriteit in de niet-financiële sector de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen van de Unie of nationale wetgeving niet heeft toegepast of heeft toegepast op een wijze die een inbreuk op het Unierecht lijkt te vormen, met name door er niet voor te zorgen dat een onder haar toezicht of controle staande entiteit voldoet aan de in die handelingen of in die wetgeving vastgestelde vereisten, handelt de autoriteit overeenkomstig de in de leden 2, 3, 4, 6 en 7 van dit artikel vastgestelde bevoegdheden.
2.Op verzoek van een of meer toezichthoudende autoriteiten in de niet-financiële sector, van het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, of op eigen initiatief, met inbegrip wanneer dit is gebaseerd op naar behoren gestaafde informatie van natuurlijke of rechtspersonen, en na de betrokken toezichthoudende autoriteit in de niet-financiële sector op de hoogte te hebben gebracht, geeft de autoriteit aan hoe zij van plan is te werk te gaan en, in voorkomend geval, de aangevoerde inbreuk op of niet-toepassing van het Unierecht te onderzoeken.
De toezichthoudende autoriteit verstrekt aan de autoriteit onverwijld alle informatie die de autoriteit nodig acht voor haar onderzoek, onder meer wat betreft de wijze van toepassing van de in artikel 1, lid 2, bedoelde Uniehandelingen of nationale wetgeving in overeenstemming met het Unierecht.
Wanneer het verzoeken om informatie aan de betrokken toezichthoudende autoriteit ontoereikend is gebleken of als ontoereikend wordt beschouwd om de informatie te verkrijgen die noodzakelijk wordt geacht voor het onderzoek van een vermeende inbreuk op of niet-toepassing van het Unierecht, mag de autoriteit, na de toezichthoudende autoriteit daarvan in kennis te hebben gesteld, rechtstreeks een naar behoren gemotiveerd en met redenen omkleed verzoek om informatie tot andere toezichthoudende autoriteiten richten.
De adressaat van dit verzoek verschaft de autoriteit zonder onnodige vertraging duidelijke, correcte en volledige informatie.
3.De autoriteit mag, uiterlijk binnen zes maanden na de aanvang van haar onderzoek, tot de toezichthoudende autoriteit in de niet-financiële sector een aanbeveling richten waarin wordt uiteengezet welke maatregelen nodig zijn om aan het Unierecht te voldoen.
Alvorens een dergelijke aanbeveling uit te brengen treedt de autoriteit, wanneer zij dit passend acht om een oplossing te vinden voor een inbreuk op het Unierecht, in overleg met de betrokken toezichthoudende autoriteit om te proberen tot overeenstemming te komen over de maatregelen die nodig zijn met het oog op de nakoming van het Unierecht.
De toezichthoudende autoriteit in de niet-financiële sector brengt de autoriteit binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanbeveling op de hoogte van de stappen die zij heeft ondernomen of van plan is te ondernemen om de nakoming van het Unierecht te verzekeren.
4.Ingeval de toezichthoudende autoriteit in de niet-financiële sector binnen één maand na ontvangst van de aanbeveling van de autoriteit het Unierecht niet nakomt, mag de Commissie, na door de autoriteit op de hoogte te zijn gebracht of op eigen initiatief, bij formeel advies de toezichthoudende autoriteit in de niet-financiële sector gelasten de maatregelen te nemen die nodig zijn om het Unierecht na te komen. De Commissie houdt in haar formele advies rekening met de aanbeveling van de autoriteit.
De Commissie brengt een dergelijk formeel advies uit uiterlijk drie maanden na het geven van de aanbeveling. De Commissie kan die termijn met één maand verlengen.
De autoriteit en de toezichthoudende autoriteit in de niet-financiële sector verstrekken de Commissie alle nodige informatie.
5.Binnen tien werkdagen na ontvangst van het in lid 4 bedoelde formele advies informeert de toezichthoudende autoriteit in de niet-financiële sector de Commissie en de autoriteit over de stappen die zij heeft ondernomen of van plan is te ondernemen om dat formele advies na te komen.
6.Indien het in lid 4 bedoelde formele advies gericht is tot een toezichthoudende autoriteit die een met toezicht op een zelfregulerend orgaan belaste overheidsinstantie is, en indien deze het formele advies niet binnen de daarin gestelde termijn nakomt, mag de autoriteit, teneinde de niet-nakoming tijdig te verhelpen, bij individueel besluit het zelfregulerende orgaan gelasten alle nodige maatregelen te nemen om aan zijn verplichtingen uit hoofde van het Unierecht te voldoen.
Het besluit van de autoriteit is in overeenstemming met het door de Commissie krachtens lid 4 van dit artikel uitgebrachte formele advies.
7.In overeenstemming met lid 6 vastgestelde besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de toezichthoudende autoriteit over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld.
Bij het nemen van maatregelen met betrekking tot aangelegenheden die onderworpen zijn aan een formeel advies krachtens lid 4 of aan een besluit krachtens lid 6, conformeren de bevoegde autoriteiten zich aan het formele advies of het besluit, al naargelang het geval.
AFDELING 6
ONDERSTEUNINGS- EN COÖRDINATIEMECHANISME VOOR DE FIE’S
Artikel 33
Uitvoering van gezamenlijke analyses
1.Indien een FIE van een lidstaat krachtens artikel 25 van [volgende nummer van COM(2021) 423 invoegen] vaststelt dat het mogelijk noodzakelijk is een gezamenlijke analyse uit te voeren met een of meer FIE’s in andere lidstaten, stelt zij de autoriteit daarvan in kennis. De autoriteit brengt de FIE’s in alle betrokken lidstaten op de hoogte en nodigt hen uit om deel te nemen aan de gezamenlijke analyse binnen vijf dagen na de eerste kennisgeving. Daartoe maakt de autoriteit gebruik van beveiligde communicatiekanalen. De FIE’s in alle betrokken lidstaten beraden zich over deelname aan de gezamenlijke analyse. De autoriteit zorgt ervoor dat de gezamenlijke analyse binnen 20 dagen na de eerste kennisgeving van start gaat.
2.FIE’s die afzien van deelname aan de uitvoering van een gezamenlijke analyse, stellen de autoriteit binnen vijf dagen na ontvangst van de uitnodiging schriftelijk in kennis van de redenen daarvoor. De autoriteit verstrekt die uitleg onverwijld aan de FIE die heeft vastgesteld dat een gezamenlijke analyse noodzakelijk is.
3.Het personeel van de autoriteit dat de gezamenlijke analyse ondersteunt, wordt, met uitdrukkelijke toestemming van de aan de gezamenlijke analyse deelnemende FIE’s, in de gelegenheid gesteld alle gegevens die betrekking hebben op het voorwerp van de gezamenlijke analyse, te raadplegen en te verwerken.
4.De autoriteit stelt alle instrumenten en operationele ondersteuning die voor de uitvoering van de specifieke gezamenlijke analyse vereist zijn, ter beschikking overeenkomstig de ontwikkelde methoden en procedures. De autoriteit zet met name een beveiligd specifiek communicatiekanaal op voor de uitvoering van de gezamenlijke analyse en zorgt voor passende technische coördinatie, met inbegrip van IT-ondersteuning en budgettaire en logistieke ondersteuning.
Artikel 34
Evaluatie van de methoden, procedures en uitvoering van de gezamenlijke analyses
1.De autoriteit zorgt ervoor dat de voor de uitvoering van de gezamenlijke analyses vastgestelde methoden en procedures periodiek worden geëvalueerd en zo nodig worden bijgewerkt.
2.De FIE’s die hebben deelgenomen of anderszins betrokken waren bij een of meer gezamenlijke analyses, mogen feedback geven over de uitvoering van de analyse, onder meer over de operationele ondersteuning die de autoriteit gedurende de gezamenlijke analyse heeft verleend, de resultaten van de analyse, de bestaande analysemethoden en -regelingen, de beschikbare instrumenten en de coördinatie tussen de deelnemende FIE’s. De feedback mag als vertrouwelijk worden aangemerkt, in welk geval deze niet met andere FIE’s wordt gedeeld.
3.Op basis van de in lid 2 bedoelde feedback of op eigen initiatief mag de autoriteit follow-upverslagen opstellen over de uitvoering van gezamenlijke analyses, met daarin specifieke suggesties voor aanpassingen aan de methoden en procedures voor het uitvoeren van de gezamenlijke analyses, en conclusies over het resultaat van de gezamenlijke analyses. De procedurele en operationele aspecten van het follow-upverslag worden gedeeld met alle FIE’s, zonder dat daarbij vertrouwelijke of voor beperkt gebruik bedoelde informatie over de zaak wordt bekendgemaakt. De conclusies en aanbevelingen met betrekking tot de uitvoering van de gezamenlijke analyses worden gedeeld met de FIE’s die aan de betrokken gezamenlijke analyses hebben deelgenomen, en met alle andere FIE’s voor zover deze conclusies geen vertrouwelijke of voor beperkt gebruik bedoelde informatie bevatten.
Artikel 35
Nationale FIE-gedetacheerden
1.De FIE van elke lidstaat mag één personeelslid detacheren naar de autoriteit. De nationale FIE-gedetacheerden hebben hun gewone werkplek op de zetel van de autoriteit.
2.De FIE-gedetacheerden hebben de status van personeelslid van de detacherende FIE op het moment van hun aanstelling en zolang de detachering duurt. De lidstaten wijzen hun FIE-gedetacheerde aan op basis van degelijke, relevante, praktische ervaring op het gebied van FIE-taken. Het salaris en de emolumenten van de FIU-gedetacheerden komen ten laste van de afvaardigende FIE.
3.De ambtstermijn van de FIE-gedetacheerden bedraagt drie jaar en kan met instemming van de detacherende FIE eenmaal worden verlengd.
4.De FIE-gedetacheerden ondersteunen de autoriteit bij de uitvoering van de in artikel 5, lid 5, bedoelde taken. Daartoe krijgen de nationale FIE-gedetacheerden toegang tot de gegevens en informatie van de autoriteit die zij nodig hebben om gedurende de detacheringsperiode hun taken uit te voeren.
5.De FIE-gedetacheerden mogen met het oog op de uitvoering van de in lid 4 bedoelde taken toegang krijgen tot alle gegevens die toegankelijk zijn voor hun detacherende FIE, mits hun detacherende FIE daarmee instemt.
6.De raad van bestuur bepaalt de rechten en plichten van de FIE-gedetacheerden ten aanzien van de autoriteit.
Artikel 36
Wederzijdse bijstand op het gebied van samenwerking tussen FIE’s
1.Om de samenwerking tussen de FIE’s en de ondersteuning van hun werkzaamheden te bevorderen, organiseert en faciliteert de autoriteit ten minste de volgende activiteiten:
a)opleidingsprogramma’s, onder meer inzake technologische innovatie;
b)regelingen voor de uitwisseling en detachering van personeel, met inbegrip van de detachering van FIE-personeel van een lidstaat naar de autoriteit;
c)uitwisseling van praktijken tussen FIE’s, met inbegrip van het delen van expertise op een specifiek gebied.
2.Elke FIE mag bij de autoriteit een verzoek om bijstand in verband met de taken van de FIE indienen, met vermelding van het soort bijstand dat kan worden verleend door het personeel van de autoriteit, het personeel van een of meer FIE’s, of een combinatie daarvan. De FIE die om bijstand verzoekt, zorgt voor toegang tot alle voor de verlening van de bijstand vereiste informatie en gegevens. De autoriteit bewaart de informatie over de specifieke expertise en capaciteit van FIE’s voor het verlenen van wederzijdse bijstand, en werkt deze geregeld bij.
3.De autoriteit stelt alles in het werk om de gevraagde bijstand te verlenen, onder meer door te overwegen haar eigen personele middelen voor de bijstandsverlening in te zetten en door bijstandsverlening door andere FIE’s op vrijwillige basis te coördineren en te faciliteren.
4.Aan het begin van elk jaar stelt de voorzitter van de autoriteit de algemene raad in FIE-samenstelling in kennis van de personele middelen die de autoriteit kan toewijzen om de in het vorige lid bedoelde bijstand te verlenen. Wanneer zich wijzigingen voordoen in de beschikbaarheid van personele middelen als gevolg van de uitvoering van in artikel 5, lid 5, bedoelde taken, stelt de voorzitter van de autoriteit de algemene raad in FIE-samenstelling daarvan in kennis.
Artikel 37
FIU.net
1.De autoriteit zorgt ervoor dat FIU.net adequaat en ononderbroken wordt gehost, beheerd, onderhouden en ontwikkeld. De autoriteit zorgt er in samenwerking met de lidstaten voor dat voor FIU.net gebruik wordt gemaakt van de meest geavanceerde beschikbare technologie, aan de hand van een kosten-batenanalyse.
2.De autoriteit zorgt ervoor dat FIU.net ononderbroken functioneert en up-to-date wordt gehouden. Indien dat nodig is om uitwisseling van informatie en samenwerking tussen de FIE’s te ondersteunen of te versterken, worden op basis van de behoeften van de FIE’s verbeterde of aanvullende functies voor FIU.net door de autoriteit ontworpen en geïmplementeerd of anderszins beschikbaar gesteld.
3.De autoriteit is verantwoordelijk voor de volgende taken met betrekking tot FIU.net:
a)het vereiste beveiligingsniveau van het systeem waarborgen, onder meer door passende technische en organisatorische maatregelen te implementeren om gegevensbeschermingsrisico’s aan te pakken en te beperken;
b)alle testactiviteiten coördineren, beheren en ondersteunen;
c)zorgen voor voldoende financiële middelen;
d)opleiding geven over het technische gebruik van FIU.net door de eindgebruikers.
4.Voor de uitvoering van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde taken is de autoriteit bevoegd juridisch bindende contracten of overeenkomsten met externe dienstverleners te sluiten of aan te gaan.
5.De autoriteit zorgt voor het vaststellen en uitvoeren van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van de in dit artikel bedoelde taken, met inbegrip van een beveiligingsplan, een bedrijfscontinuïteitsplan en een noodherstelplan voor FIU.net.
AFDELING 7
GEMEENSCHAPPELIJKE INSTRUMENTEN
Artikel 38
Technische reguleringsnormen
1.Wanneer het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig artikel 290 VWEU aan de Commissie de bevoegdheid overdragen om door middel van gedelegeerde handelingen technische reguleringsnormen aan te nemen teneinde consistente harmonisatie te waarborgen op de gebieden die specifiek in de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld, mag de autoriteit ontwerpen van technische reguleringsnormen ontwikkelen. De autoriteit legt haar ontwerpen van technische reguleringsnormen ter aanneming aan de Commissie voor. De autoriteit doet deze ontwerpen van technische reguleringsnormen tegelijkertijd ter informatie toekomen aan het Europees Parlement en de Raad.
De technische reguleringsnormen zijn van technische aard, houden geen strategische beslissingen of beleidskeuzen in, en zijn inhoudelijk beperkt door de wetgevingshandelingen waarop zij gebaseerd zijn.
Alvorens ontwerpen van technische reguleringsnormen bij de Commissie in te dienen, houdt de autoriteit openbare raadplegingen daarover en analyseert zij de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses sterk buiten verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische reguleringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak.
Binnen drie maanden na ontvangst van een ontwerp van technische reguleringsnorm besluit de Commissie of zij het ontwerp aanneemt. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad tijdig op de hoogte wanneer de aanneming niet binnen de termijn van drie maanden kan gebeuren. De Commissie mag besluiten het ontwerp van technische reguleringsnorm slechts gedeeltelijk of gewijzigd aan te nemen indien het belang van de Unie dit vereist.
Indien de Commissie voornemens is een ontwerp van technische reguleringsnorm niet, slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm aan te nemen, zendt zij het terug naar de autoriteit en motiveert zij waarom zij het niet heeft aangenomen of waarom zij het heeft gewijzigd.
De Commissie doet het Europees Parlement en de Raad een kopie van haar schrijven toekomen. Binnen een termijn van zes weken mag de autoriteit het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen op basis van de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, en in de vorm van een formeel advies opnieuw aan de Commissie voorleggen. De autoriteit doet een kopie van haar formele advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.
Indien de autoriteit na het verstrijken van die termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, of een ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend dat niet is gewijzigd op een manier die strookt met de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, mag de Commissie de technische reguleringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht, dan wel de norm verwerpen.
De Commissie mag de inhoud van een door de autoriteit opgesteld ontwerp van technische reguleringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de autoriteit, als bepaald in dit artikel.
2.Indien de autoriteit binnen de termijn die in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen is vastgesteld, geen ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie verlangen dat binnen een nieuwe termijn alsnog een ontwerp wordt voorgelegd. De autoriteit stelt het Europees Parlement, de Raad en de Commissie tijdig op de hoogte van het feit dat zij de nieuwe termijn niet in acht zal nemen.
3.Enkel wanneer de autoriteit geen ontwerp van technische reguleringsnorm bij de Commissie indient binnen de in lid 2 bedoelde termijnen, mag de Commissie middels een gedelegeerde handeling een technische reguleringsnorm aannemen zonder een ontwerp van de autoriteit.
De Commissie houdt openbare raadplegingen over ontwerpen van technische reguleringsnormen en analyseert de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische reguleringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak.
De Commissie doet het ontwerp van technische reguleringsnorm onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.
De Commissie zendt haar ontwerp van technische reguleringsnorm aan de autoriteit toe. Binnen een termijn van zes weken mag de autoriteit het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen en dit in de vorm van een formeel advies aan de Commissie voorleggen. De autoriteit doet een kopie van haar formele advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.
Indien de autoriteit na het verstrijken van de in de vierde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie de technische reguleringsnorm aannemen.
Indien de autoriteit binnen de periode van zes weken een gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen op basis van de door de autoriteit voorgestelde wijzigingen, dan wel de technische reguleringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht. De Commissie mag de inhoud van het door de autoriteit opgestelde ontwerp van technische reguleringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de autoriteit, als bepaald in dit artikel.
4.De technische reguleringsnormen worden vastgesteld door middel van verordeningen of besluiten. De woorden “technische reguleringsnorm” komen voor in de titel van deze verordeningen of besluiten. Deze normen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treden op de daarin vermelde datum in werking.
Artikel 39
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1.De bevoegdheid om de in artikel 38 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van vier jaar vanaf [datum invoegen = met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening]. Uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de termijn van vier jaar stelt de Commissie een verslag op over de gedelegeerde bevoegdheid. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch met termijnen van dezelfde duur verlengd.
2.Zodra de Commissie een technische reguleringsnorm heeft aangenomen, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.
3.De bevoegdheid om technische reguleringsnormen aan te nemen, wordt aan de Commissie toegekend onder de voorwaarden die worden gesteld in de artikelen 38, 40 en 41.
Artikel 40
Bezwaar tegen technische reguleringsnormen
1.Het Europees Parlement of de Raad mag binnen een termijn van drie maanden na de datum van kennisgeving van de door de Commissie vastgestelde technische reguleringsnorm bezwaar tegen de technische reguleringsnorm aantekenen. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met drie maanden verlengd.
2.Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar heeft aangetekend tegen de technische reguleringsnorm, wordt de technische reguleringsnorm bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt deze in werking op de daarin bepaalde datum.
Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie heeft meegedeeld voornemens te zijn geen bezwaar aan te tekenen, mag de technische reguleringsnorm vóór het verstrijken van die termijn worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.
3.Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar aantekent tegen een technische reguleringsnorm binnen de in lid 1 vermelde termijn, treedt de technische reguleringsnorm niet in werking. Overeenkomstig artikel 296 VWEU wordt het bezwaar tegen de technische reguleringsnorm gemotiveerd door de instelling die bezwaar aantekent.
Artikel 41
Niet-bevestiging of wijziging van ontwerpen van technische reguleringsnormen
1.Indien de Commissie het ontwerp van technische reguleringsnorm overeenkomstig artikel 35 niet bevestigt of het ontwerp wijzigt, stelt zij de autoriteit, het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis en motiveert zij dit besluit.
2.In voorkomend geval kan het Europees Parlement of de Raad het verantwoordelijke lid van de Commissie samen met de voorzitter van de autoriteit binnen één maand na de in lid 1 bedoelde kennisgeving uitnodigen voor een ad-hocvergadering van de bevoegde commissie van het Europees Parlement of de Raad om hun meningsverschillen uiteen te zetten en toe te lichten.
Artikel 42
Technische uitvoeringsnormen
1.Wanneer het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig artikel 291 VWEU aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden toekennen voor de aanneming van technische uitvoeringsnormen door middel van uitvoeringshandelingen op de gebieden die specifiek in de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld, mag de autoriteit ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ontwikkelen. De technische uitvoeringsnormen zijn van technische aard, houden geen strategische beslissingen of beleidskeuzen in en bepalen de voorwaarden voor de toepassing van die handelingen. De autoriteit legt haar ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter aanneming aan de Commissie voor. De autoriteit doet deze technische normen tegelijkertijd ter informatie toekomen aan het Europees Parlement en de Raad.
Alvorens ontwerpen van technische uitvoeringsnormen bij de Commissie in te dienen, houdt de autoriteit openbare raadplegingen daarover en analyseert zij de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses sterk buiten verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak.
Binnen drie maanden na ontvangst van een ontwerp van technische uitvoeringsnorm besluit de Commissie of zij het ontwerp aanneemt. De Commissie mag die termijn met één maand verlengen. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad tijdig op de hoogte wanneer de aanneming niet binnen de termijn van drie maanden kan gebeuren. De Commissie mag besluiten het ontwerp van technische uitvoeringsnorm slechts gedeeltelijk of gewijzigd aan te nemen indien het belang van de Unie dit vereist.
Indien de Commissie voornemens is het ontwerp van technische uitvoeringsnorm niet, slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm aan te nemen, zendt zij het terug naar de autoriteit en motiveert zij waarom zij niet voornemens is het aan te nemen of waarom zij het heeft gewijzigd. De Commissie doet het Europees Parlement en de Raad een kopie van haar schrijven toekomen. Binnen een termijn van zes weken mag de autoriteit het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen op basis van de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, en in de vorm van een formeel advies opnieuw aan de Commissie voorleggen. De autoriteit doet een kopie van haar formele advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.
Indien de autoriteit na het verstrijken van de in de vierde alinea genoemde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, of een ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend dat niet is gewijzigd op een manier die strookt met de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, mag de Commissie de technische uitvoeringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht, dan wel de norm verwerpen.
De Commissie mag de inhoud van een door de autoriteit opgesteld ontwerp van technische uitvoeringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de autoriteit, als bepaald in dit artikel.
2.Indien de autoriteit binnen de termijn die in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen is vastgesteld, geen ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie verlangen dat binnen een nieuwe termijn alsnog een ontwerp wordt voorgelegd. De autoriteit stelt het Europees Parlement, de Raad en de Commissie tijdig op de hoogte van het feit dat zij de nieuwe termijn niet in acht zal nemen.
3.Enkel wanneer de autoriteit geen ontwerp van technische uitvoeringsnorm bij de Commissie indient binnen de in lid 2 bedoelde termijnen, mag de Commissie middels een uitvoeringshandeling een technische uitvoeringsnorm aannemen zonder een ontwerp van de autoriteit.
De Commissie houdt openbare raadplegingen over ontwerpen van technische uitvoeringsnormen en analyseert de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak.
De Commissie doet het ontwerp van technische uitvoeringsnorm onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.
De Commissie zendt het ontwerp van technische uitvoeringsnorm aan de autoriteit toe. Binnen een termijn van zes weken mag de autoriteit het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen en dit in de vorm van een formeel advies aan de Commissie voorleggen. De autoriteit doet een kopie van haar formele advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.
Indien de autoriteit na het verstrijken van de in de vierde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie de technische uitvoeringsnorm aannemen.
Indien de autoriteit binnen de periode van zes weken een gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen op basis van de door de autoriteit voorgestelde wijzigingen, dan wel de technische uitvoeringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht.
De Commissie mag de inhoud van het door de autoriteit opgestelde ontwerp van technische uitvoeringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de autoriteit, als bepaald in dit artikel.
4.De technische uitvoeringsnormen worden vastgesteld door middel van verordeningen of besluiten. De woorden “technische uitvoeringsnorm” komen voor in de titel van deze verordeningen of besluiten. Deze normen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treden op de daarin vermelde datum in werking.
Artikel 43
Richtsnoeren en aanbevelingen
1.Met het oog op het invoeren van consistente, efficiënte en doeltreffende toezichtpraktijken en praktijken betreffende de FIE’s en met het oog op de gemeenschappelijke, uniforme en consistente toepassing van het Unierecht brengt de autoriteit tot alle toezichthoudende autoriteiten, FIE’s of alle meldingsplichtige entiteiten gerichte richtsnoeren uit en brengt zij tot één of meer toezichthoudende autoriteiten of tot één of meer meldingsplichtige entiteiten gerichte aanbevelingen uit.
2.De autoriteit houdt, waar passend, openbare raadplegingen over de richtsnoeren en aanbevelingen die zij uitbrengt, en analyseert de potentiële kosten en baten die met het uitbrengen van deze richtsnoeren en aanbevelingen gepaard gaan. Die raadplegingen en analyses staan in verhouding tot de reikwijdte, de aard en het effect van de richtsnoeren of aanbevelingen. Indien de autoriteit geen openbare raadplegingen houdt, motiveert zij dit.
3.De toezichthoudende autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten stellen alles in het werk om die richtsnoeren en aanbevelingen in acht te nemen.
Binnen twee maanden nadat een richtsnoer of aanbeveling is uitgebracht, deelt elke toezichthoudende autoriteit mee of zij dat richtsnoer of die aanbeveling in acht neemt of van plan is in acht te nemen. Toezichthoudende autoriteiten die een richtsnoer of aanbeveling niet in acht nemen of niet van plan zijn dat te doen, stellen de autoriteit daarvan in kennis, met opgave van de redenen.
Het feit dat een toezichthoudende autoriteit een richtsnoer of aanbeveling niet in acht neemt of niet van plan is dat te doen, wordt door de autoriteit bekendgemaakt. De autoriteit mag eveneens per geval besluiten de door de toezichthoudende autoriteit aangevoerde redenen voor het niet in acht nemen van een richtsnoer of aanbeveling bekend te maken. De toezichthoudende autoriteit ontvangt vooraf een kennisgeving van deze bekendmaking.
Indien zulks in dat richtsnoer of die aanbeveling is voorgeschreven, melden de meldingsplichtige entiteiten op duidelijke en gedetailleerde wijze of zij het richtsnoer of de aanbeveling in kwestie in acht nemen.
Artikel 44
Adviezen
1.De autoriteit kan op verzoek van het Europees Parlement, van de Raad of van de Commissie, of op eigen initiatief, aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de Commissie adviezen verstrekken over alle aangelegenheden die verband houden met haar bevoegdheidsgebied.
2.Het in lid 1 bedoelde verzoek kan een openbare raadpleging of een technische analyse omvatten.
3.Op verzoek van het Europees Parlement, van de Raad of van de Commissie, kan de autoriteit het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van technisch advies voorzien op de gebieden die onder de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen vallen.
HOOFDSTUK III
ORGANISATIE VAN DE AUTORITEIT
Artikel 45
Administratieve en bestuursstructuur
De structuur van de autoriteit omvat:
(1)een algemene raad, die de in artikel 49 genoemde taken uitvoert;
(2)een raad van bestuur, die de in artikel 53 genoemde taken uitvoert;
(3)een voorzitter van de autoriteit, die de in artikel 57 genoemde taken uitvoert;
(4)een uitvoerend directeur, die de in artikel 59 genoemde taken uitvoert;
(5)een administratieve raad voor toetsing, die de in artikel 62 genoemde taken uitvoert.
AFDELING 1
ALGEMENE RAAD
Artikel 46
Samenstelling van de algemene raad
1.Andere samenstellingen van de algemene raad zijn de toezichtsamenstelling als bedoeld in lid 2 en de FIE-samenstelling als bedoeld in lid 3.
2.De algemene raad in toezichtsamenstelling bestaat uit:
a)de voorzitter van de autoriteit, met stemrecht;
b)de hoofden van de toezichthoudende autoriteiten van de meldingsplichtige entiteiten in elke lidstaat, met stemrecht;
c)één vertegenwoordiger van de Commissie, zonder stemrecht.
De in de eerste alinea, punt b), bedoelde hoofden van de toezichthoudende autoriteiten in elke lidstaat hebben samen één stem en vaardigen in onderling overleg één vertegenwoordiger af voor elke vergadering en stemprocedure. Die gemeenschappelijke vertegenwoordiger is het ad hoc stemgerechtigde lid voor die vergadering of stemprocedure. De overheidsinstanties van een lidstaat mogen eveneens in onderling overleg één permanente gemeenschappelijke vertegenwoordiger afvaardigen, die dan permanent stemgerechtigd lid is. Wanneer onderwerpen die door de algemene raad in toezichtsamenstelling moeten worden besproken, betrekking hebben op de bevoegdheid van meerdere overheidsinstanties, mag het ad hoc of het permanent stemgerechtigde lid zich laten vergezellen door een vertegenwoordiger van maximaal twee andere overheidsinstanties, die niet stemgerechtigd is.
Elke overheidsinstantie met een ad hoc of permanent stemgerechtigd lid draagt een tot die autoriteit behorende plaatsvervanger op hoog niveau voor, die het in de tweede alinea bedoelde stemgerechtigde lid van de algemene raad kan vervangen wanneer die persoon verhinderd is aanwezig te zijn.
3.De algemene raad in FIE-samenstelling bestaat uit:
a)de voorzitter van de autoriteit, met stemrecht;
b)de hoofden van de FIE’s, met stemrecht;
c)één vertegenwoordiger van de Commissie, zonder stemrecht.
4.De algemene raad mag besluiten waarnemers toe te laten. Met name laat de algemene raad in FIE-samenstelling een vertegenwoordiger van OLAF, Europol, Eurojust en het EOM als waarnemer toe wanneer aangelegenheden worden besproken die onder hun respectieve mandaat vallen. De algemene raad in toezichtsamenstelling laat een door de raad van toezicht van de Europese Centrale Bank aangewezen vertegenwoordiger en een vertegenwoordiger van elke Europese toezichthoudende autoriteit als waarnemer toe wanneer aangelegenheden worden besproken die onder hun respectieve mandaat vallen.
5.De leden van de raad van bestuur mogen aan de vergaderingen van de algemene raad in beide samenstellingen deelnemen, zonder stemrecht, wanneer aangelegenheden worden besproken die onder hun bevoegdheden vallen, zoals bepaald door de voorzitter van de autoriteit en bedoeld in artikel 55, lid 2.
Artikel 47
Interne comités van de algemene raad
De algemene raad mag op eigen initiatief of op verzoek van de voorzitter van de autoriteit interne comités oprichten voor specifieke aan de algemene raad toegewezen taken. De algemene raad mag bepaalde welomschreven taken en besluiten delegeren aan interne comités, aan de raad van bestuur of aan de voorzitter. De algemene raad mag deze delegatie te allen tijde intrekken.
Artikel 48
Onafhankelijkheid van de algemene raad
1.Bij de uitvoering van de hun bij deze verordening opgedragen taken handelen de leden van de algemene raad in beide, in artikel 46, lid 2, punten a) en b), en lid 3, punten a) en b), bedoelde samenstellingen onafhankelijk en objectief, uitsluitend in het belang van de Unie in haar geheel, en vragen noch aanvaarden zij instructies van instellingen, organen of instanties van de Unie, van regeringen of van een ander publiek of privaat orgaan.
2.Lidstaten, instellingen, organen of instanties van de Unie en andere publieke of private organen doen geen pogingen om invloed uit te oefenen op de leden van de algemene raad bij het vervullen van de taken van de algemene raad.
3.De algemene raad stelt in zijn reglement van orde de praktische regelingen voor het voorkomen en beheren van belangenconflicten vast.
Artikel 49
Taken van de algemene raad
1.De algemene raad in toezichtsamenstelling neemt de besluiten met betrekking tot de in de artikelen 7 tot en met 10 bedoelde taken, alsook alle besluiten waartoe deze verordening de algemene raad in toezichtsamenstelling uitdrukkelijk verplicht.
2.De algemene raad in toezichtsamenstelling mag adviezen en standpunten uitbrengen over ontwerpbesluiten die de raad van bestuur ten aanzien van geselecteerde meldingsplichtige entiteiten heeft voorbereid overeenkomstig afdeling 3 van hoofdstuk II.
3.De algemene raad in FIE-samenstelling voert de taken uit en stelt de besluiten vast die voortvloeien uit afdeling 6 van hoofdstuk II.
4.De algemene raad stelt de in afdeling 7 van hoofdstuk II bedoelde ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen, adviezen, aanbevelingen, richtsnoeren en besluiten van de autoriteit vast en neemt daartoe de samenstelling aan die past bij het onderwerp van het instrument. Wanneer een bepaald instrument zowel betrekking heeft op FIE’s als op toezicht, is afzonderlijke vaststelling door beide samenstellingen van de algemene raad vereist. De ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen, adviezen, aanbevelingen en richtsnoeren worden vastgesteld op basis van een voorstel van het desbetreffende interne comité.
5.De algemene raad, in beide samenstellingen, wordt geraadpleegd over de ontwerpbesluiten die de raad van bestuur krachtens artikel 53, lid 4, punten a), c), e) en m), moet nemen. Indien het latere besluit van de raad van bestuur afwijkt van het advies van de algemene raad, motiveert de raad van bestuur dit schriftelijk.
6.De algemene raad stelt zijn reglement van orde vast en maakt dit openbaar.
7.Onverminderd artikel 52, leden 3 en 4, en artikel 56, leden 1 en 2, worden de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag ten aanzien van de voorzitter en de vijf permanente leden van de raad van bestuur gedurende de volledige ambtstermijn van deze personen uitgeoefend door de algemene raad.
Artikel 50
Stemprocedure in de algemene raad
1.De besluiten van de algemene raad worden genomen met een gewone meerderheid van de stemmen van de leden. Elk stemgerechtigd lid als bedoeld in artikel 46, lid 2, heeft één stem. Bij staking van de stemmen is de stem van de voorzitter van de autoriteit doorslaggevend.
2.Met betrekking tot de in de artikelen 38, 42, 43 en 44 van deze verordening bedoelde handelingen, en in afwijking van lid 1, neemt de algemene raad besluiten op basis van een gekwalificeerde meerderheid van de stemmen van zijn leden, als omschreven in artikel 16, lid 4, VEU.
De voorzitter van de autoriteit stemt niet over de in de eerste alinea bedoelde besluiten en over de besluiten in verband met de evaluatie van de werking van de raad van bestuur als bedoeld in artikel 52, lid 4.
3.De niet-stemgerechtigde leden en de waarnemers wonen geen besprekingen in de algemene raad in toezichtsamenstelling bij die betrekking hebben op individuele meldingsplichtige entiteiten, tenzij anders bepaald in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen.
4.Lid 3 is niet van toepassing op de leden van de raad van bestuur en op de door de raad van toezicht van de Europese Centrale Bank aangewezen vertegenwoordiger.
5.De voorzitter van de autoriteit mag te allen tijde een stemming houden. Onverminderd deze bevoegdheid en de doeltreffendheid van de besluitvormingsprocedures van de autoriteit, streeft de algemene raad naar consensus bij zijn besluitvorming.
Artikel 51
Vergaderingen van de algemene raad
1.De voorzitter van de autoriteit roept de vergaderingen van de algemene raad bijeen.
2.De algemene raad houdt ten minste twee gewone vergaderingen per jaar. Daarnaast komt de algemene raad bijeen op initiatief van de voorzitter, op verzoek van de Commissie of op verzoek van ten minste één derde van zijn leden.
3.De algemene raad mag eenieder van wie het advies dienstig kan zijn, als waarnemer naar zijn vergaderingen uitnodigen.
4.De leden van de algemene raad en hun plaatsvervangers mogen zich overeenkomstig de bepalingen van het reglement van orde tijdens de vergaderingen laten bijstaan door adviseurs of deskundigen.
5.De autoriteit verzorgt het secretariaat voor de algemene raad.
6.De voorzitter van de autoriteit en de vijf permanente leden van de raad van bestuur wonen de vergaderingen van de algemene raad niet bij wanneer kwesties in verband met de uitvoering van hun mandaat worden besproken of besloten.
AFDELING 2
RAAD VAN BESTUUR
Artikel 52
Samenstelling en benoeming van de raad van bestuur
1.De raad van bestuur bestaat uit:
a)de voorzitter van de autoriteit;
b)vijf voltijdse leden;
c)een vertegenwoordiger van de Commissie, wanneer de raad van bestuur de in artikel 53, lid 4, punten a) tot en met l), bedoelde taken uitvoert. De vertegenwoordiger van de Commissie heeft alleen recht op deelname aan de besprekingen en toegang tot de documenten die betrekking hebben op deze taken.
2.De uitvoerend directeur neemt deel aan de bijeenkomsten van de raad van bestuur, maar heeft er geen stemrecht.
3.De vijf in lid 1, punt b), bedoelde leden van de raad van bestuur worden geselecteerd na een open selectieprocedure die in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt. Zij worden benoemd door de algemene raad op basis van een door de Commissie opgestelde shortlist. Bij de selectie worden de beginselen van ervaring, kwalificatie en, voor zover mogelijk, geografisch en genderevenwicht in acht genomen.
4.De ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur bedraagt vier jaar. Gedurende de laatste twaalf maanden van de vierjarige ambtstermijn van de voorzitter van de autoriteit en de vijf leden van de raad van bestuur wordt de werking van de raad van bestuur beoordeeld hetzij door de algemene raad in beide samenstellingen, hetzij door een kleiner comité bestaande uit leden van de algemene raad, waaronder een vertegenwoordiger van de Commissie. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met een evaluatie van de werking van de leden van de raad van bestuur en met de toekomstige taken en uitdagingen voor de autoriteit. Op basis van de beoordeling mag de algemene raad in beide samenstellingen de ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur eenmaal verlengen.
5.De in lid 1, punten a) en b), bedoelde leden van de raad van bestuur handelen onafhankelijk en objectief in het belang van de Unie in haar geheel, en vragen noch aanvaarden instructies van instellingen, gedecentraliseerde agentschappen of andere organen van de Unie, van regeringen of van enig ander publiek of privaat orgaan. De instellingen, organen en instanties van de Unie, de regeringen van de lidstaten en andere organen eerbiedigen deze onafhankelijkheid.
6.Indien een of meer leden van de raad van bestuur, met uitzondering van de voorzitter van de autoriteit, niet langer voldoen aan de voorwaarden voor de uitoefening van hun taken of ernstig zijn tekortgeschoten, mag de algemene raad hen, op voorstel van de Commissie, van hun ambt ontheffen.
7.Na hun ambt te hebben neergelegd, mogen de voormalige leden van de raad van bestuur, met inbegrip van de voorzitter van de autoriteit, gedurende één jaar geen bezoldigde beroepsbezigheid uitoefenen bij
a)een geselecteerde meldingsplichtige entiteit;
b)een andere entiteit, wanneer een belangenconflict bestaat of kan worden geacht te bestaan.
In zijn in artikel 53, lid 4, punt e), bedoelde regels voor het voorkomen en beheren van belangenconflicten in verband met zijn leden specificeert de raad van bestuur onder welke omstandigheden een dergelijk belangenconflict bestaat of kan worden geacht te bestaan.
Artikel 53
Taken van de raad van bestuur
1.De raad van bestuur is verantwoordelijk voor de algemene planning en uitvoering van de krachtens artikel 5 aan de autoriteit opgedragen taken. De raad van bestuur stelt alle besluiten van de autoriteit vast, met uitzondering van de besluiten die overeenkomstig artikel 49 door de algemene raad worden genomen.
2.De raad van bestuur stelt alle tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten gerichte besluiten vast op basis van het voorstel van het in artikel 15 bedoelde gezamenlijke toezichtteam voor de geselecteerde meldingsplichtige entiteit en met inachtneming van het advies van de algemene raad over dat voorgestelde besluit. Indien de raad van bestuur van dat advies afwijkt, motiveert hij dit schriftelijk.
3.De raad van bestuur stelt alle besluiten vast die krachtens de artikelen 28, 31 en 32 tot individuele overheidsinstanties zijn gericht.
4.Daarnaast heeft de raad van bestuur de volgende taken:
a)uiterlijk op 30 november van elk jaar, op basis van een voorstel van de uitvoerend directeur, het ontwerp van het enig programmeringsdocument vaststellen en dit, alsmede eventuele bijgewerkte versies van het document, uiterlijk op 31 januari van het volgende jaar ter informatie toezenden aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;
b)de ontwerpjaarbegroting van de autoriteit vaststellen en andere functies met betrekking tot de begroting van de autoriteit uitoefenen;
c)het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van de autoriteit, met daarin onder meer een overzicht van de uitvoering van de taken van de autoriteit, beoordelen en goedkeuren, uiterlijk op 1 juli bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer indienen, en bekendmaken;
d)een fraudebestrijdingsstrategie vaststellen, die evenredig is aan de frauderisico’s en rekening houdt met de kosten en baten van de uit te voeren maatregelen;
e)regels vaststellen voor het voorkomen en beheren van belangenconflicten in verband met zijn leden, en in verband met de leden van de administratieve raad voor toetsing;
f)zijn reglement van orde vaststellen;
g)met betrekking tot het personeel van de autoriteit, de bevoegdheden uitoefenen die krachtens het Statuut van de ambtenaren zijn toegekend aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die krachtens de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden zijn toegekend aan het tot het sluiten van arbeidscontracten bevoegde gezag (“de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);
h)toepasselijke uitvoeringsregels vaststellen voor de uitvoering van het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut;
i)de uitvoerend directeur benoemen en van zijn ambt ontheffen, overeenkomstig artikel 58;
j)een rekenplichtige – eventueel de rekenplichtige van de Commissie – benoemen die onderworpen is aan het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn taken;
k)zorgen voor passende follow-up van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en evaluaties, alsook uit de onderzoeken van OLAF;
l)de financiële regels vaststellen die van toepassing zijn op de autoriteit;
m)alle besluiten nemen betreffende het opzetten en, waar nodig, het wijzigen van de interne structuren van de autoriteit.
5.De raad van bestuur kiest uit zijn stemgerechtigde leden een vicevoorzitter van de autoriteit. De vicevoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze is verhinderd zijn taken te verrichten.
6.Met betrekking tot de in lid 4, punt h), genoemde bevoegdheden neemt de raad van bestuur overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren een besluit op basis van artikel 2, lid 1, van het Statuut van de ambtenaren en artikel 6 van de Regeling, waarbij de desbetreffende bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur worden gedelegeerd. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheden subdelegeren.
7.In uitzonderlijke omstandigheden mag de raad van bestuur door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur alsook de subdelegatie van deze bevoegdheden door de uitvoerend directeur tijdelijk opschorten en deze bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.
Artikel 54
Jaar- en meerjarenprogrammering
1.Uiterlijk op 30 november van elk jaar stelt de raad van bestuur op basis van een ontwerpvoorstel van de uitvoerend directeur een enig programmeringsdocument met de meerjaren- en de jaarprogrammering vast, met inachtneming van het advies van de Commissie en, wat de meerjarenprogrammering betreft, na raadpleging van het Europees Parlement. De raad van bestuur stuurt dit document door naar het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.
Het programmeringsdocument wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting en wordt, indien nodig, dienovereenkomstig aangepast.
2.Het jaarlijkse werkprogramma bevat gedetailleerde doelstellingen en verwachte resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren. Het bevat voorts een beschrijving van de te financieren acties en een indicatie van de financiële en personele middelen die aan iedere actie worden toegewezen overeenkomstig de beginselen betreffende activiteitsgestuurd begroten en beheren. Het jaarlijkse werkprogramma is consistent met het meerjarige werkprogramma waarvan sprake is in lid 4. Het vermeldt duidelijk de taken die zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt in vergelijking met het vorige begrotingsjaar.
3.De raad van bestuur wijzigt het vastgestelde jaarlijkse werkprogramma, wanneer een nieuwe taak aan de autoriteit wordt toegewezen.
Iedere wezenlijke wijziging van het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld door middel van dezelfde procedure als die welke voor het oorspronkelijke jaarlijkse werkprogramma geldt. De raad van bestuur mag de bevoegdheid om niet-wezenlijke wijzigingen aan het jaarlijkse werkprogramma aan te brengen, aan de uitvoerend directeur delegeren.
4.Het meerjarige werkprogramma omvat een beschrijving van de algemene strategische programmering, met inbegrip van de doelstellingen, verwachte resultaten en prestatie-indicatoren. Het bevat ook de programmering van de middelen, met inbegrip van de meerjarige begroting en de personele middelen.
De programmering van de middelen wordt jaarlijks geactualiseerd. De strategische programmering wordt in voorkomend geval geactualiseerd.
Artikel 55
Stemprocedure in de raad van bestuur
1.De besluiten van de raad van bestuur worden genomen met een gewone meerderheid van de stemmen van de leden. Elk lid van de raad van bestuur heeft één stem. Bij staking van de stemmen is de stem van de voorzitter van de autoriteit doorslaggevend.
2.Een vertegenwoordiger van de Commissie heeft stemrecht bij de bespreking van en de besluitvorming over aangelegenheden in het kader van artikel 53, lid 4, punten a) tot en met l). Voor de besluitvorming in het kader van artikel 53, lid 4, punten f) en g), beschikt de vertegenwoordiger van de Commissie over één stem. Besluitvorming in het kader van artikel 53, lid 4, punten b) tot en met e), en punten h) tot en met l), is slechts toegestaan indien de vertegenwoordiger van de Commissie een positieve stem uitbrengt. Bij de besluitvorming in het kader van artikel 53, lid 4, punt a), is de toestemming van de vertegenwoordiger van de Commissie alleen vereist voor de onderdelen van het besluit die geen verband houden met het jaarlijkse en het meerjarige werkprogramma van de autoriteit.
3.De stemprocedure wordt nader uitgewerkt in het reglement van orde van de raad van bestuur, met name wat betreft de omstandigheden waarin een lid mag handelen namens een ander lid.
AFDELING 3
DE VOORZITTER VAN DE AUTORITEIT
Artikel 56
Benoeming van de voorzitter van de autoriteit
1.De voorzitter van de autoriteit wordt geselecteerd op basis van verdienste, vaardigheden, kennis, erkende reputatie en ervaring op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en andere relevante kwalificaties, na een open selectieprocedure die in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt. De Commissie stelt een shortlist op van twee geschikte kandidaten voor de functie van voorzitter van de autoriteit. De Raad stelt, na goedkeuring door het Europees Parlement, een uitvoeringsbesluit vast tot benoeming van de voorzitter van de autoriteit.
2.Indien de voorzitter van de autoriteit niet langer aan de eisen voor de uitvoering van zijn taken voldoet of ernstig is tekortgeschoten, mag de Raad, op basis van een voorstel van de algemene raad in om het even welke samenstelling, een uitvoeringsbesluit vaststellen waarbij de voorzitter van zijn ambt wordt ontheven. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
3.Indien de voorzitter aftreedt of zijn taken om een andere reden niet kan vervullen, neemt de vicevoorzitter de functies van de voorzitter over.
Artikel 57
Verantwoordelijkheden van de voorzitter van de autoriteit
1.De voorzitter van de autoriteit vertegenwoordigt de autoriteit en is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de werkzaamheden van de algemene raad en de raad van bestuur, met inbegrip van het opstellen van de agenda, het bijeenroepen en voorzitten van alle vergaderingen en het voorleggen van punten voor besluitvorming.
2.De voorzitter wijst aan de vijf leden van de raad van bestuur specifieke, binnen het mandaat van de autoriteit vallende gebieden toe waarvoor zij gedurende hun ambtsperiode verantwoordelijk zullen zijn.
AFDELING 4
DE UITVOEREND DIRECTEUR
Artikel 58
Benoeming van de uitvoerend directeur
1.De uitvoerend directeur wordt aangesteld als tijdelijk functionaris van de autoriteit, overeenkomstig artikel 2, punt a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.
2.De uitvoerend directeur voert zijn taken uit in het belang van de Unie en onafhankelijk van eventuele specifieke belangen.
3.De uitvoerend directeur zorgt voor het beheer van de autoriteit. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur. Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie en de raad van bestuur, voert de uitvoerend directeur zijn taken op onafhankelijke wijze uit en vraagt nog aanvaardt hij instructies van regeringen of enig ander orgaan.
4.De uitvoerend directeur wordt op grond van verdienste en aantoonbare grote vaardigheden op bestuurlijk, budgettair en managementgebied geselecteerd na een open selectieprocedure die in het Publicatieblad van de Europese Unie en, in voorkomend geval, op andere pers- of internetsites wordt bekendgemaakt. De Commissie stelt een shortlist op van twee geschikte kandidaten voor de functie van uitvoerend directeur. De raad van bestuur benoemt de uitvoerend directeur.
5.De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Gedurende de laatste negen maanden van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur voert de raad van bestuur een beoordeling uit waarbij rekening wordt gehouden met een evaluatie van de werking van de uitvoerend directeur en met de toekomstige taken en uitdagingen voor de autoriteit. Rekening houdend met de in de eerste alinea bedoelde evaluatie mag de raad van bestuur het mandaat van de uitvoerend directeur één keer verlengen.
De uitvoerend directeur kan op voorstel van de Commissie door de raad van bestuur van zijn ambt worden ontheven.
6.Een uitvoerend directeur van wie de ambtstermijn is verlengd, mag na afloop van de verlengde ambtstermijn niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor dezelfde functie.
Artikel 59
Taken van de uitvoerend directeur
1.De uitvoerend directeur is belast met het dagelijkse beheer van de autoriteit en streeft naar genderevenwicht binnen de autoriteit. De uitvoerend directeur is in het bijzonder belast met de volgende taken:
a)de besluiten van de raad van bestuur uitvoeren;
b)het enig programmeringsdocument opstellen en indienen bij de raad van bestuur na raadpleging van de Commissie;
c)het enig programmeringsdocument uitvoeren en verslag over de uitvoering uitbrengen bij de raad van bestuur;
d)het ontwerp van het geconsolideerde jaarverslag over de activiteiten van de autoriteit opstellen en ter beoordeling en goedkeuring aan de raad van bestuur voorleggen;
e)een actieplan opstellen voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en evaluaties, alsook van onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en verslag over de geboekte vooruitgang uitbrengen twee keer per jaar aan de Commissie en op regelmatige tijdstippen aan de algemene raad en aan de raad van bestuur;
f)de financiële belangen van de Unie beschermen door, zonder afbreuk te doen aan de onderzoeksbevoegdheid van OLAF, preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere illegale activiteiten te nemen, doeltreffende controles uit te voeren en bij onregelmatigheden de ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen en in voorkomend geval doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve, waaronder financiële, sancties op te leggen;
g)een fraudebestrijdingsstrategie voor de autoriteit opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;
h)ontwerpen van financiële regels opstellen die van toepassing zijn op de autoriteit;
i)de ontwerpraming van ontvangsten en uitgaven van de autoriteit opstellen en de begroting van de autoriteit uitvoeren;
j)een IT-beveiligingsstrategie voorbereiden en implementeren, waarbij wordt voorzien in passend risicobeheer voor alle door de autoriteit ontwikkelde en aangekochte IT-infrastructuur, -systemen en -diensten, alsook in voldoende financiering voor IT-beveiliging;
k)het jaarlijkse werkprogramma van de autoriteit uitvoeren onder toezicht van de raad van bestuur;
l)een ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van de autoriteit opstellen als onderdeel van het enig programmeringsdocument van de autoriteit krachtens artikel 66, en de begroting van de autoriteit uitvoeren krachtens artikel 67;
m)een ontwerpverslag opstellen waarin alle activiteiten van de autoriteit worden beschreven, met een hoofdstuk over financiële en administratieve aangelegenheden.
2.De uitvoerend directeur neemt andere maatregelen, met name de vaststelling van interne administratieve instructies en de publicatie van nota’s, die nodig zijn om de werking van de autoriteit overeenkomstig deze verordening te waarborgen.
3.De uitvoerend directeur beslist of het voor de efficiënte en doeltreffende uitvoering van de taken van de autoriteit noodzakelijk is een of meer personeelsleden te vestigen in een of meer lidstaten. Voordat de uitvoerend directeur besluit een lokaal kantoor op te richten, verkrijgt hij daarvoor toestemming van de Commissie, de raad van bestuur en de betrokken lidstaat of lidstaten. In het besluit wordt omschreven welke activiteiten in dat lokale kantoor moeten worden uitgevoerd op zodanige wijze dat onnodige kosten en verdubbeling van administratieve functies van de autoriteit worden voorkomen. Er wordt een zetelovereenkomst met de betrokken lidstaat of lidstaten gesloten.
AFDELING 5
ADMINISTRATIEVE RAAD VOOR TOETSING
Artikel 60
Oprichting en samenstelling van de administratieve raad voor toetsing
1.De autoriteit richt een administratieve raad voor toetsing op met het oog op de uitvoering van een interne administratieve toetsing van de besluiten die de autoriteit neemt in het kader van de uitoefening van de in de artikelen 20, 21 en 22 genoemde bevoegdheden. De interne administratieve toetsing behelst een toetsing van de procedurele en materiële conformiteit van die besluiten met deze verordening.
2.De administratieve raad voor toetsing bestaat uit vijf personen van hoog aanzien, die bewezen hebben over relevante kennis en beroepservaring, ook inzake toezicht, op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering te beschikken, met uitsluiting van het huidige personeel van de autoriteit en het huidige personeel van toezichthoudende AML/CFT-autoriteiten, FIE’s of andere nationale of tot de Unie behorende instellingen, organen en instanties die betrokken zijn bij de uitoefening van de taken die krachtens deze verordening aan de autoriteit zijn opgedragen. De administratieve raad voor toetsing beschikt over voldoende middelen en expertise om de uitoefening van de bevoegdheden van de autoriteit uit hoofde van deze verordening te toetsen.
3.De administratieve raad voor toetsing besluit met een meerderheid van de stemmen van ten minste drie van de vijf leden.
Artikel 61
Leden van de administratieve raad voor toetsing
1.De leden van de administratieve raad voor toetsing en twee plaatsvervangers worden, na een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte uitnodiging tot het indienen van blijken van belangstelling, door de algemene raad in toezichtsamenstelling benoemd voor een termijn van vijf jaar, die één keer kan worden verlengd. Zij zijn niet gebonden aan enige instructie.
2.De leden van de administratieve raad voor toetsing handelen onafhankelijk en in het algemeen belang, en voeren geen andere taken binnen de autoriteit uit. Daartoe leggen zij een openbare verbintenisverklaring en een openbare belangenverklaring af waaruit moet blijken of zij directe of indirecte belangen hebben die als nadelig voor hun onafhankelijkheid kunnen worden beschouwd, of waaruit de afwezigheid van een dergelijk belang moet blijken.
3.De leden van de administratieve raad voor toetsing worden tijdens hun ambtstermijn niet uit hun ambt ontheven of van de lijst van gekwalificeerde kandidaten geschrapt, tenzij er ernstige redenen voor ontheffing of schrapping zijn en de algemene raad in toezichtsamenstelling daartoe op voorstel van de Commissie een besluit neemt.
Artikel 62
Toetsing van besluiten
1.Elke natuurlijke of rechtspersoon tot wie de autoriteit een krachtens artikel 6, lid 1, of artikel 20, 21 of 22 vastgesteld besluit heeft gericht of die rechtstreeks en individueel door een dergelijk besluit wordt geraakt, mag bij de administratieve raad voor toetsing een verzoek om toetsing van dat besluit indienen.
2.Een verzoek om toetsing wordt, samen met de motivering ervan, schriftelijk bij de autoriteit ingediend binnen één maand vanaf de datum van kennisgeving van het besluit aan de betrokkene die om de toetsing verzoekt, dan wel, bij ontstentenis van zulke kennisgeving, vanaf de datum waarop het besluit de betrokkene ter kennis is gekomen.
3.Na het nemen van een besluit over de ontvankelijkheid van het verzoek om toetsing, brengt de administratieve raad voor toetsing advies uit binnen een termijn die, gelet op de urgentie van de zaak, als passend wordt aangemerkt, doch uiterlijk binnen twee maanden vanaf de ontvangst van het verzoek om toetsing, en verwijst hij de zaak naar de raad van bestuur met het oog op de opstelling van een nieuw ontwerpbesluit. De raad van bestuur houdt rekening met het advies van de administratieve raad voor toetsing en stelt onverwijld een nieuw besluit vast. Het oorspronkelijke besluit wordt bij het nieuwe besluit opgeheven, vervangen door een inhoudelijk identiek besluit of vervangen door een inhoudelijk gewijzigd besluit.
4.Een overeenkomstig lid 2 ingediend verzoek om toetsing heeft geen schorsende werking. De raad van bestuur kan echter, op voorstel van de administratieve raad voor toetsing, de toepassing van het aangevochten besluit schorsen indien hij van oordeel is dat de omstandigheden dit vereisen.
5.Het advies van de administratieve raad voor toetsing en het nieuwe, krachtens dit artikel door de raad van bestuur genomen besluit worden met redenen omkleed en ter kennis van de partijen gebracht.
6.De autoriteit neemt een besluit tot vaststelling van het reglement van orde van de administratieve raad voor toetsing.
Artikel 63
Uitsluiting en wraking
1.Leden van de administratieve raad voor toetsing nemen niet deel aan een toetsingsprocedure wanneer zij daarbij enig persoonlijk belang hebben of voordien betrokken zijn geweest als vertegenwoordiger van een van de partijen in de procedure, of wanneer zij hebben deelgenomen aan de vaststelling van het besluit dat wordt getoetst.
2.Leden van de administratieve raad voor toetsing die om een van de in lid 1 genoemde redenen of om andere redenen menen niet aan een toetsingsprocedure te kunnen deelnemen, stellen de administratieve raad voor toetsing daarvan in kennis.
3.Elke partij bij de toetsingsprocedure mag een lid van de administratieve raad voor toetsing wraken om een van de in lid 1 genoemde redenen, of indien het lid in kwestie verdacht wordt van partijdigheid. Zulke wraking is niet ontvankelijk indien de partij in de toetsingsprocedure, hoewel zij op de hoogte is van een grond voor wraking, reeds een proceshandeling heeft verricht. De nationaliteit van de leden mag niet als reden van bezwaar worden aangevoerd.
4.De administratieve raad voor toetsing beslist in de in leden 2 en 3 bedoelde gevallen zonder de deelname van het betrokken lid over de te ondernemen actie. Voor het nemen van deze beslissing wordt het betrokken lid in de administratieve raad voor toetsing vervangen door zijn plaatsvervanger.
HOOFDSTUK IV
FINANCIËLE BEPALINGEN
Artikel 64
Begrotingsmiddelen
1.Alle ontvangsten en uitgaven van de autoriteit worden elk begrotingsjaar, dat overeenkomt met het kalenderjaar, geraamd en de ramingen worden in de begroting van de autoriteit opgenomen.
2.De ontvangsten en uitgaven in de begroting van de autoriteit zijn in evenwicht.
3.Onverminderd andere middelen bestaan de ontvangsten van de autoriteit uit een combinatie van:
a)een in de algemene begroting van de Europese Unie opgenomen bijdrage van de Unie;
b)de overeenkomstig artikel 65 door de geselecteerde en niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten betaalde vergoedingen voor de in artikel 5, lid 1, punten b) en c), genoemde taken;
c)eventuele vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten.
4.De uitgaven van de autoriteit omvatten de bezoldiging van het personeel, de uitgaven voor administratie en infrastructuur en de werkingskosten.
Artikel 65
Door geselecteerde en niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten te betalen vergoedingen
1.De autoriteit brengt een jaarlijkse toezichtvergoeding in rekening voor alle in artikel 13 bedoelde geselecteerde meldingsplichtige entiteiten en voor de niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die voldoen aan de criteria van artikel 12, lid 1, en in één lidstaat niet voldoen aan de criteria van artikel 13, lid 1. De vergoedingen dekken de uitgaven van de autoriteit voor de in de afdelingen 3 en 4 van hoofdstuk II bedoelde toezichttaken. Deze vergoedingen gaan het bedrag van de uitgaven voor die taken niet te boven. Indien in een bepaald jaar niet volledig aan deze criteria wordt voldaan, worden bij de berekening van de vergoedingen voor de volgende twee jaren de nodige aanpassingen aangebracht.
2.Het bedrag van de aan elke in lid 1 bedoelde meldingsplichtige entiteit aangerekende vergoeding wordt berekend overeenkomstig de regelingen die zijn vastgesteld in de in lid 6 bedoelde gedelegeerde handeling.
3.De vergoedingen worden berekend op het hoogste consolidatieniveau in de Unie.
4.De grondslag voor de berekening van de jaarlijkse toezichtvergoeding voor een bepaald kalenderjaar bestaat uit de uitgaven voor direct en indirect toezicht op de geselecteerde en niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die in dat jaar een vergoeding moeten betalen. De autoriteit mag eisen dat op een redelijke raming gebaseerde voorschotten op de jaarlijkse toezichtvergoeding worden betaald. De autoriteit pleegt overleg met de betrokken financiële toezichthouder alvorens een besluit te nemen over het definitieve niveau van de vergoeding, teneinde ervoor te zorgen dat het toezicht voor alle meldingsplichtige entiteiten uit de financiële sector kostenefficiënt en redelijk blijft. De autoriteit stelt de respectieve meldingsplichtige entiteiten uit de financiële sector in kennis van de grondslag voor de berekening van de jaarlijkse toezichtvergoeding. De lidstaten zorgen ervoor dat de verplichting tot betaling van de in dit artikel bedoelde vergoedingen afdwingbaar is volgens het nationale recht en dat de verschuldigde vergoedingen volledig worden betaald.
5.Dit artikel doet geen afbreuk aan het recht van financiële toezichthouders een vergoeding aan te rekenen overeenkomstig het nationale recht en – voor zover aan de autoriteit geen toezichttaken zijn opgedragen, of ter zake van de kosten van samenwerking met en ondersteuning van de autoriteit en handelend op haar instructies – overeenkomstig het toepasselijke Unierecht.
6.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 een gedelegeerde handeling tot aanvulling van deze verordening vast te stellen met nadere bepalingen inzake de methode voor het berekenen van het bedrag van de vergoeding dat wordt aangerekend aan alle geselecteerde en niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten die overeenkomstig lid 1 vergoedingen moeten betalen, en inzake de procedure voor het innen van deze vergoedingen. Bij de ontwikkeling van de methode voor het bepalen van het individuele bedrag van de vergoedingen houdt de Commissie rekening met het volgende:
a)de totale jaaromzet of het overeenkomstige type inkomsten van de meldingsplichtige entiteiten op het hoogste consolidatieniveau in de Unie overeenkomstig de toepasselijke boekhoudkundige normen;
b)de classificatie van het inherente AML/CFT-risico van de meldingsplichtige entiteiten overeenkomstig de in artikel 12, lid 5, bedoelde methode;
c)het belang van de meldingsplichtige entiteit voor de stabiliteit van het financiële stelsel of de economie van een of meer lidstaten of van de Unie;
d)het bedrag van de vergoeding dat bij een niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteit in verhouding tot haar in punt a) bedoelde inkomsten of omzet moet worden geïnd en dat niet hoger mag zijn dan 1/5 van het bedrag van de vergoeding dat bij een geselecteerde meldingsplichtige entiteit met hetzelfde niveau van inkomsten of omzet moet worden geïnd.
De Commissie stelt de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk op 1 januari 2025 vast.
Artikel 66
Vaststelling van de begroting
1.Elk jaar stelt de uitvoerend directeur een ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van de autoriteit voor het volgende begrotingsjaar vast, met inbegrip van het personeelsformatieplan, en zendt hij deze toe aan de raad van bestuur.
2.Op basis van dit ontwerp stelt de raad van bestuur een voorlopige ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van de autoriteit voor het volgende begrotingsjaar vast.
3.De definitieve ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van de autoriteit wordt jaarlijks uiterlijk op 31 januari aan de Commissie toegezonden.
4.De Commissie zendt de raming samen met het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie toe aan de begrotingsautoriteit.
5.Op basis van de raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht voor het personeelsformatieplan, alsook de subsidie ten laste van de algemene begroting, op in het ontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU voorlegt aan de begrotingsautoriteit.
6.De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de bijdrage aan de autoriteit goed.
7.De begrotingsautoriteit stelt het personeelsformatieplan van de autoriteit vast.
8.De begroting van de autoriteit wordt door de raad van bestuur vastgesteld. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.
Artikel 67
Uitvoering van de begroting
1.De uitvoerend directeur voert de begroting van de autoriteit uit met inachtneming van de beginselen van zuinigheid, efficiëntie, doeltreffendheid en goed financieel beheer.
2.De uitvoerend directeur zendt jaarlijks alle informatie met betrekking tot de resultaten van de evaluatieprocedures toe aan de begrotingsautoriteit.
Artikel 68
Indiening van de rekeningen en kwijting
1.Uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar (jaar N+1) dient de rekenplichtige van de autoriteit de voorlopige rekeningen voor het begrotingsjaar (jaar N) in bij de rekenplichtige van de Commissie en bij de Rekenkamer.
2.Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de autoriteit het verslag over het budgettair en financieel beheer toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.
Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van de autoriteit die met de rekeningen van de Commissie zijn geconsolideerd, toe aan de Rekenkamer.
3.Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van de autoriteit overeenkomstig artikel 246 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad brengt de raad van bestuur advies uit over de definitieve rekeningen van de autoriteit.
4.De rekenplichtige zendt uiterlijk op 1 juli van het jaar N+1 de definitieve rekeningen samen met het advies van de raad van bestuur toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
5.Uiterlijk op 15 november van het jaar N+1 wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie een link bekendgemaakt naar de website met de definitieve rekeningen van de autoriteit.
6.De uitvoerend directeur dient uiterlijk op 30 september van het jaar N+1 een antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer in bij deze instelling. De uitvoerend directeur zendt dit antwoord tevens toe aan de raad van bestuur.
7.De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het begrotingsjaar N, overeenkomstig artikel 261, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.
8.Vóór 15 mei van het jaar N+2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het jaar N.
Artikel 69
Financiële regels
De financiële regels die van toepassing zijn op de autoriteit, worden vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Zij mogen niet afwijken van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 2019/715 van de Commissie, tenzij dat specifiek voor het functioneren van de autoriteit vereist is en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.
Artikel 70
Fraudebestrijdingsmaatregelen
1.Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere illegale activiteiten zijn Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad en artikel 86 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 2019/715 onverkort van toepassing op de autoriteit.
2.De autoriteit treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF en treft onverwijld passende voorzieningen die op al haar personeelsleden van toepassing zijn.
3.In de financieringsbesluiten en de daaruit voortvloeiende overeenkomsten en uitvoeringsinstrumenten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Rekenkamer en OLAF indien nodig controles ter plaatse mogen uitvoeren bij de begunstigden van door de autoriteit toegekende financiering.
Artikel 71
IT-beveiliging
1.De autoriteit richt op het niveau van de uitvoerend directeur een intern IT-bestuur op dat de IT-begroting vaststelt en beheert en dat zorgt voor regelmatige verslaglegging aan de raad van bestuur over de naleving van de toepasselijke IT-beveiligingsvoorschriften en -normen.
2.De autoriteit zorgt ervoor dat ten minste 10 % van haar IT-uitgaven op transparante wijze wordt toegewezen aan directe IT-beveiliging. De bijdrage aan het computercrisisresponsteam voor de instellingen, organen en instanties van de Unie (CERT-EU) mag worden meegerekend in deze minimale uitgavenverplichting.
3.Er wordt een adequate dienst voor monitoring, detectie en respons op het gebied van IT-beveiliging opgezet, waarbij gebruik wordt gemaakt van CERT-EU. Ernstige incidenten moeten binnen 24 uur nadat ze zijn gedetecteerd, aan CERT-EU en aan de Commissie worden gemeld.
Artikel 72
Verantwoordingsplicht en verslaglegging
1.De autoriteit legt tegenover het Europees Parlement en de Raad verantwoording af over de uitvoering van deze verordening.
2.De autoriteit dient jaarlijks bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een verslag over de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken in, met informatie over de geplande ontwikkeling van de structuur en het bedrag van de in artikel 66 bedoelde toezichtvergoedingen. De voorzitter van de autoriteit presenteert dit verslag in het openbaar aan het Europees Parlement.
3.Op verzoek van het Europees Parlement neemt de voorzitter van de autoriteit deel aan een in de bevoegde commissies van het Europees Parlement gehouden hoorzitting over de uitvoering van zijn taken.
4.De autoriteit antwoordt mondeling of schriftelijk op vragen die het Europees Parlement aan haar voorlegt.
HOOFDSTUK V
ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN
AFDELING 1
PERSONEEL
Artikel 73
Algemene bepaling
1.Het Statuut van de ambtenaren, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en de regels die in onderling overleg door de instellingen van de Europese Unie ter uitvoering van dit Statuut en deze Regeling zijn vastgesteld, zijn van toepassing op het personeel van de autoriteit met betrekking tot alle aangelegenheden die niet onder deze verordening vallen.
2.In afwijking van lid 1 zijn de voorzitter van de autoriteit en de vijf in artikel 53 bedoelde leden van de raad van bestuur respectievelijk gelijk aan een lid en de griffier van het Gerecht met betrekking tot de geldelijke regeling en de pensioengerechtigde leeftijd, zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 2016/300 van de Raad. Op aspecten die niet onder deze verordening of Verordening (EU) 2016/300 vallen, zijn het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, van overeenkomstige toepassing.
3.De raad van bestuur stelt, in samenspraak met de Commissie, de nodige uitvoeringsmaatregelen vast volgens de regelingen van artikel 110 van het Statuut van de ambtenaren.
4.De autoriteit mag een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen of ander personeel dat niet in dienst is van de autoriteit, met inbegrip van FIE-gedetacheerden.
5.De raad van bestuur stelt regels vast met betrekking tot het personeel van de lidstaten dat naar de autoriteit wordt gedetacheerd, en werkt deze regels zo nodig bij. Deze regels omvatten met name de financiële regelingen voor deze detacheringen, onder meer op het gebied van verzekering en opleiding. In de regels wordt rekening gehouden met het feit dat het personeel wordt gedetacheerd en als personeel van de autoriteit wordt ingezet. Ze bevatten tevens bepalingen inzake de voorwaarden voor de inzet. Waar relevant streeft de raad van bestuur naar consistentie met de regels die gelden voor de vergoeding van dienstreizen van statutair personeel.
Artikel 74
Voorrechten en immuniteiten
Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van het VEU en het VWEU is van toepassing op de autoriteit en haar personeel.
Artikel 75
Beroepsgeheim
1.De leden van de algemene raad en van de raad van bestuur, alsook alle personeelsleden van de autoriteit, met inbegrip van tijdelijk door de lidstaten gedetacheerde ambtenaren, en alle overige personen die op contractuele basis taken uitvoeren voor de autoriteit, zijn onderworpen aan de vereisten van het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 339 VWEU en artikel 50 van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen], zelfs na beëindiging van hun functie.
2.De raad van bestuur zorgt ervoor dat personen die, direct of indirect, permanent of occasioneel, diensten in verband met de taken van de autoriteit verstrekken, waaronder ook ambtenaren en andere personen die door de raad van bestuur daartoe zijn gemachtigd of door overheidsinstanties en FIE’s daartoe zijn aangewezen, worden onderworpen aan vereisten van het beroepsgeheim die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in lid 1.
3.Met het oog op de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken is de autoriteit, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die in de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen zijn omschreven, gemachtigd om met nationale autoriteiten of organen en met autoriteiten of organen van de Unie informatie uit te wisselen in de gevallen waarin de financiële toezichthouders krachtens die handelingen informatie aan die entiteiten openbaar mogen maken of waarin de lidstaten krachtens het toepasselijke Unierecht in die openbaarmaking mogen voorzien.
4.De autoriteit stelt praktische regelingen vast voor de uitvoering van de in de leden 1 en 2 vermelde vertrouwelijkheidsregels.
5.De autoriteit past Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie toe.
Artikel 76
Beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie
1.De autoriteit stelt eigen beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de beveiligingsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde informatie van de Europese Unie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, als uiteengezet in de Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 en (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie. De beveiligingsvoorschriften van de autoriteit hebben onder andere betrekking op bepalingen voor de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie. De raad van bestuur stelt de beveiligingsregels van de autoriteit vast na goedkeuring door de Commissie.
2.De Commissie moet vooraf goedkeuring verlenen voor alle administratieve regelingen inzake de uitwisseling van gerubriceerde informatie met de relevante autoriteiten van een derde land of, bij gebrek aan een dergelijke regeling, voor alle uitzonderlijke ad-hocvrijgaven van EUCI aan dergelijke autoriteiten.
AFDELING 2
SAMENWERKING
Artikel 77
Samenwerking met de Europese toezichthoudende autoriteiten en het Europees Comité voor gegevensbescherming
1.De autoriteit gaat een nauwe samenwerking aan met de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten, en onderhoudt deze samenwerking.
2.Wanneer de autoriteit overeenkomstig artikel 43 richtsnoeren en aanbevelingen opstelt en deze aanzienlijke gevolgen hebben voor de bescherming van persoonsgegevens, werkt zij daarbij nauw samen met het bij Verordening (EU) 2016/679 ingestelde Europees Comité voor gegevensbescherming om dubbel werk, inconsistenties en rechtsonzekerheid op het gebied van gegevensbescherming te voorkomen.
Artikel 78
Samenwerking met niet-AML/CFT-autoriteiten
1.Indien dit nodig is voor de vervulling van haar in artikel 5 vermelde taken, werkt de autoriteit in voorkomend geval samen met de niet-AML/CFT-autoriteiten.
2.Indien nodig sluit de autoriteit een memorandum van overeenstemming met de in lid 1 bedoelde autoriteiten, waarin in algemene bewoordingen wordt beschreven hoe zij zullen samenwerken en informatie zullen uitwisselen bij de uitvoering van hun toezichttaken uit hoofde van het Unierecht met betrekking tot geselecteerde meldingsplichtige entiteiten.
3.De autoriteit zorgt voor doeltreffende samenwerking en informatie-uitwisseling tussen alle financiële toezichthouders binnen het AML/CFT-toezichtsysteem en de relevante niet-AML/CFT-autoriteiten als bedoeld in lid 1, onder meer met betrekking tot toegang tot informatie en gegevens in de in artikel 11 bedoelde centrale AML/CFT-databank.
Artikel 79
Samenwerking in het kader van publiek-private partnerschappen (PPP’s)
Indien dit relevant is voor de vervulling van de in de afdelingen 3 en 6 van hoofdstuk II bedoelde taken, mag de autoriteit deelnemen aan bestaande samenwerkingsregelingen die door toezichthoudende autoriteiten of FIE’s in één of meer lidstaten zijn opgezet, indien dergelijke regelingen onder meer betrekking hebben op samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de bovengenoemde autoriteiten en geselecteerde meldingsplichtige entiteiten. De deelname van de autoriteit is afhankelijk van de instemming van de relevante nationale autoriteit die een dergelijke regeling heeft opgezet.
Artikel 80
Samenwerking met OLAF, Europol, Eurojust en het EOM
1.De autoriteit mag werkafspraken maken met instellingen, gedecentraliseerde agentschappen en andere organen van de Unie die actief zijn op het gebied van rechtshandhaving en justitiële samenwerking. Deze werkafspraken mogen van strategische of technische aard zijn, en strekken er in het bijzonder toe de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de betrokken partijen te vergemakkelijken. De werkafspraken vormen geen grondslag voor het toestaan van de uitwisseling van persoonsgegevens en zijn niet bindend voor de Unie of haar lidstaten.
2.De autoriteit gaat een nauwe relatie met OLAF, Europol, Eurojust en het EOM aan en onderhoudt deze relatie. Daartoe maakt de autoriteit afzonderlijke werkafspraken met OLAF, Europol, Eurojust en het EOM, waarin de details van hun samenwerking worden beschreven. De relatie heeft met name tot doel te zorgen voor uitwisseling op het gebied van strategische informatie en trends inzake dreigingen op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering waarmee de Unie wordt geconfronteerd.
Artikel 81
Samenwerking met derde landen en internationale organisaties
1.Om de in deze verordening vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken, en onverminderd de respectieve bevoegdheden van de lidstaten en de instellingen van de Unie, mag de autoriteit contacten leggen en administratieve regelingen treffen met AML/CFT-autoriteiten in derde landen die beschikken over regelgevings-, toezichts- en FIU-gerelateerde bevoegdheden op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, alsook met internationale organisaties en overheden van derde landen. Die regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie en voor haar lidstaten, noch beletten zij lidstaten en hun bevoegde autoriteiten om bilaterale regelingen met die derde landen te sluiten.
2.De autoriteit mag administratieve modelregelingen uitwerken, met het oog op de totstandbrenging van consistente, efficiënte en doeltreffende toezichtpraktijken binnen de Unie en de versterking van de internationale coördinatie en samenwerking bij de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. De overheidsinstanties en de FIE’s stellen alles in het werk om zich aan die modelregelingen te houden.
3.Wanneer de interactie van verscheidene overheidsinstanties en FIE’s van de Unie met autoriteiten van derde landen betrekking heeft op aangelegenheden die binnen de in artikel 5 opgenomen taakomschrijving van de autoriteit vallen, speelt de autoriteit waar nodig een leidende rol bij het faciliteren van die interactie. Die rol van de autoriteit laat de reguliere interactie tussen bevoegde autoriteiten en autoriteiten van derde landen onverlet.
4.Binnen de grenzen van haar bevoegdheden uit hoofde van deze verordening en de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen draagt de autoriteit bij tot de eendrachtige, gemeenschappelijke, consistente en doeltreffende vertegenwoordiging van de belangen van de Unie in internationale fora, onder meer door de Commissie bij te staan bij haar taken als lid van de financiële-actiegroep (FATF) en door de werkzaamheden en doelstellingen van de Egmontgroep van financiële-inlichtingeneenheden te ondersteunen.
AFDELING 3
ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 82
Toegang tot documenten
1.Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van de autoriteit.
2.Besluiten die door de autoriteit worden genomen op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001, kunnen voorwerp zijn van een klacht bij de Ombudsman of een procedure die aanhangig wordt gemaakt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgelegd in respectievelijk artikel 228 en artikel 263 VWEU.
3.Het recht van toegang tot documenten is niet van toepassing op vertrouwelijke informatie die bestaat uit:
a)informatie en gegevens van de autoriteit, de financiële toezichthouders of de meldingsplichtige entiteiten, verkregen bij de uitvoering van de in artikel 5, lid 2, en afdeling 3 van hoofdstuk II bedoelde taken en activiteiten;
b)operationele gegevens en informatie met betrekking tot dergelijke operationele gegevens van de autoriteit en van de FIE’s, die in het bezit van de autoriteit zijn uit hoofde van de uitvoering van de in artikel 5, lid 5, en afdeling 6 van hoofdstuk II bedoelde taken en activiteiten.
4.De in lid 3, punt a), bedoelde vertrouwelijke informatie inzake een toezichtprocedure mag geheel of gedeeltelijk worden bekendgemaakt aan de meldingsplichtige entiteiten die partij zijn bij die toezichtprocedure, onder voorbehoud van het rechtmatige belang dat andere natuurlijke en rechtspersonen dan de betrokken partij hebben bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Deze toegang geldt niet voor interne documenten van de autoriteit of van financiële toezichthouders of voor hun onderlinge correspondentie.
5.De raad van bestuur stelt praktische maatregelen vast voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 en de regels betreffende de openbaarmaking van informatie in verband met toezichtprocedures.
Artikel 83
Algemene talenregeling
1.Verordening nr. 1 van de Raad is van toepassing op de autoriteit.
2.De raad van bestuur neemt een besluit over de interne talenregeling van de autoriteit, die in overeenstemming moet zijn met de krachtens artikel 27 vastgestelde talenregeling bij direct toezicht.
3.De voor de werking van de autoriteit vereiste vertaaldiensten worden verricht door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie, opgericht bij Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad.
Artikel 84
Gegevensbescherming
1.De verwerking van persoonsgegevens op basis van deze verordening met het oog op de voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering als bedoeld in artikel 53 van [volgend nummer van COM(2021) 423 invoegen] en artikel 55 van [volgend nummer van COM(2021) 420 invoegen] wordt noodzakelijk geacht voor de vervulling van een taak in het algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de autoriteit is verleend krachtens artikel 5 van Verordening (EU) 2018/1725 en artikel 6 van Verordening (EU) 2016/679.
Wanneer de autoriteit overeenkomstig artikel 43 richtsnoeren en aanbevelingen opstelt en deze aanzienlijke gevolgen hebben voor de bescherming van persoonsgegevens, raadpleegt zij, na daarvoor toestemming van de Commissie te hebben gekregen, de bij Verordening (EU) 2018/1725 ingestelde Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. De autoriteit mag ook nationale autoriteiten voor gegevensbescherming uitnodigen als waarnemers bij het opstellen van dergelijke richtsnoeren en aanbevelingen.
2.Overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) 2018/1725 stelt de autoriteit interne regels vast die de toepassing van de rechten van de betrokkenen kunnen beperken indien dergelijke beperkingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken als bedoeld in artikel 53 van [AML-richtlijn] en artikel 55 van [AML-verordening].
Artikel 85
Aansprakelijkheid van de autoriteit
1.In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de autoriteit overeenkomstig de gemeenschappelijke algemene rechtsbeginselen van de lidstaten alle schade die door de autoriteit zelf of door haar personeelsleden bij de uitoefening van hun taken is veroorzaakt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft rechtsbevoegdheid in geschillen over de vergoeding van dergelijke schade.
2.De persoonlijke geldelijke en tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van de personeelsleden van de autoriteit ten aanzien van de autoriteit valt onder de desbetreffende voor het personeel van de autoriteit geldende voorschriften.
Artikel 86
Gedelegeerde handelingen
1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.De bevoegdheid voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen als bedoeld in de artikelen 25 en 65 wordt aan de Commissie toegekend voor een onbepaalde termijn, te rekenen vanaf [datum invoegen = zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].
3.Het Europees Parlement of de Raad kan de bevoegdheid voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen als bedoeld in de artikelen 25 en 65 te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6.Een overeenkomstig de artikelen 25 en 65 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van één maand na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad wordt die termijn met één maand verlengd.
Artikel 87
Zetelovereenkomst en operationele voorwaarden
1.De noodzakelijke regelingen betreffende de huisvesting van de autoriteit in de lidstaat waar haar zetel is gevestigd en de door die lidstaat ter beschikking te stellen voorzieningen, alsmede de specifieke voorschriften die in die lidstaat gelden voor de personeelsleden van de autoriteit en hun gezinsleden, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst die de autoriteit en die lidstaat sluiten nadat de raad van bestuur daarmee heeft ingestemd.
2.De gastlidstaat biedt optimale voorwaarden voor de goede werking van de autoriteit, waaronder meertalig, Europees gericht onderwijs en passende vervoersverbindingen.
Artikel 88
Evaluatie en toetsing
3.Uiterlijk op 31 december 2029, en vervolgens om de vijf jaar, beoordeelt de Commissie de prestaties van de autoriteit, in het bijzonder met betrekking tot de doelstellingen, het mandaat, de taken en de locatie(s) ervan overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie. De evaluatie heeft met name betrekking op:
a)de eventuele noodzaak om het mandaat van de autoriteit te wijzigen, en de financiële gevolgen van een dergelijke wijziging;
b)het effect van alle toezichtactiviteiten en -taken van de autoriteit op de belangen van de Unie in haar geheel, en met name de doeltreffendheid van:
i)toezichttaken en -activiteiten in verband met direct toezicht op geselecteerde meldingsplichtige entiteiten;
ii)indirect toezicht op niet-geselecteerde meldingsplichtige entiteiten;
iii)indirect toezicht op andere meldingsplichtige entiteiten;
c)het effect van de activiteiten in verband met de ondersteuning en coördinatie van FIE’s, en met name de coördinatie van de door FIE’s uitgevoerde gezamenlijke analyses van grensoverschrijdende activiteiten en transacties;
d)de onpartijdigheid, objectiviteit en autonomie van de autoriteit;
e)de geschiktheid van governanceregelingen, onder meer wat betreft de samenstelling van en de stemregeling in de raad van bestuur en de relatie tussen de raad van bestuur en de algemene raad;
f)de kosteneffectiviteit van de autoriteit, in voorkomend geval opgesplitst naar de verschillende financieringsbronnen;
g)de doeltreffendheid van het mechanisme om bezwaar te maken tegen besluiten van de autoriteit en de regelingen inzake onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht die van toepassing zijn op de autoriteit;
h)de doeltreffendheid van de regelingen voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de autoriteit en niet-AML-autoriteiten;
i)de interactie tussen de autoriteit en de andere toezichthoudende autoriteiten en organen van de Unie, waaronder de EBA, Europol, Eurojust, OLAF en het EOM;
j)de doeltreffendheid van de toezicht- en sanctiebevoegdheden van de autoriteit;
k)de mate van doeltreffendheid en convergentie die toezichthoudende autoriteiten bij hun toezichtpraktijken bereiken, en de rol van de autoriteit daarbij.
4.In het in lid 1 bedoelde verslag wordt ook onderzocht:
a)of de middelen waarover de autoriteit beschikt, berekend zijn op de uitvoering van haar taken;
b)of het passend is de autoriteit aanvullende toezichttaken met betrekking tot meldingsplichtige entiteiten uit de niet-financiële sector op te dragen, waarbij in voorkomend geval wordt gespecificeerd op welke soorten entiteiten aanvullend toezicht moet worden gehouden;
c)het passend is aanvullende toezichttaken op te leggen op het gebied van ondersteuning en coördinatie van de werkzaamheden van de FIE’s;
d)het passend is de autoriteit aanvullende sanctiebevoegdheden te verlenen.
5.Elke tweede evaluatie omvat een beoordeling van de resultaten die de autoriteit in het licht van haar doelstellingen heeft bereikt, van het mandaat en de taken van de autoriteit, en van de vraag of het voortbestaan van de autoriteit nog steeds gerechtvaardigd is gelet op deze doelstellingen, dit mandaat en deze taken.
6.Het verslag en eventuele begeleidende voorstellen worden doorgezonden naar het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 89
Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1093/2010
Verordening (EU) nr. 1093/2010 wordt als volgt gewijzigd:
(1)Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
a)in lid 2 wordt de tweede alinea geschrapt;
b)in lid 5 wordt punt h) geschrapt;
(2)Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
a)punt 1 bis wordt geschrapt;
b)in punt 2 wordt punt iii) geschrapt;
(3)In artikel 8, lid 1, wordt punt l) geschrapt;
(4)De artikelen 9 bis en 9 ter worden geschrapt;
(5)In artikel 17 wordt lid 6 vervangen door:
“6. Wanneer een bevoegde autoriteit het in lid 4 van dit artikel bedoelde formeel advies niet binnen de daarin bepaalde termijn naleeft en het nodig is deze niet-naleving tijdig te verhelpen om neutrale concurrentievoorwaarden op de markt te behouden of te herstellen of de ordelijke werking en de integriteit van het financiële stelsel te verzekeren, mag de Autoriteit, mits de bevoegdheden van de Commissie overeenkomstig artikel 258 VWEU onverlet worden gelaten en indien de toepasselijke eisen van de in artikel 1, lid 2, van deze verordening genoemde wetgevingshandelingen rechtstreeks op de financiële instellingen toepasselijk zijn, een tot een financiële instelling gericht individueel besluit nemen [?] op grond waarvan de financiële instelling alle nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen volgens het Unierecht, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten.
Het besluit van de Autoriteit is in overeenstemming met het door de Commissie krachtens lid 4 van dit artikel uitgebrachte formele advies.”;
(6)In artikel 19 wordt lid 4 vervangen door:
“4. Wanneer een bevoegde autoriteit het besluit van de Autoriteit niet naleeft en daardoor niet verzekert dat een financiële instelling voldoet aan de eisen die krachtens de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde wetgevingshandelingen rechtstreeks op die instelling van toepassing zijn, mag de Autoriteit, mits de bevoegdheden van de Commissie overeenkomstig artikel 258 VWEU onverlet worden gelaten, een tot die financiële instelling gericht individueel besluit nemen op grond waarvan die financiële instelling alle nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen volgens het Unierecht, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten.”;
(7)In artikel 33, lid 1, wordt de tweede alinea geschrapt;
(8)Aan artikel 40, lid 1, wordt het volgende punt g) toegevoegd:
“g) één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering.”;
(9) In artikel 81 wordt lid 2 ter geschrapt.
Artikel 90
Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1094/2010
Verordening (EU) nr. 1094/2010 wordt als volgt gewijzigd:
(1)In artikel 1, lid 2, wordt de tweede alinea geschrapt;
(2)Aan artikel 40, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:
“f) één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering.”;
(3)In artikel 54 wordt lid 2 bis geschrapt.
Artikel 91
Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1095/2010
Verordening (EU) nr. 1095/2010 wordt als volgt gewijzigd:
(1)In artikel 1, lid 2, wordt de tweede alinea geschrapt;
(2)Aan artikel 40, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:
“f) één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering.”;
(3)In artikel 54 wordt lid 2 bis geschrapt.
Artikel 92
Begin van de activiteiten van de autoriteit
De Commissie is verantwoordelijk voor de oprichting en de initiële werking van de autoriteit tot de datum waarop de autoriteit operationeel wordt, d.w.z. 1 januari 2024 overeenkomstig artikel 93. Hiertoe:
a)mag de Commissie een ambtenaar van de Commissie aanwijzen om als uitvoerend directeur ad interim op te treden en de aan de uitvoerend directeur opgedragen taken uit te voeren totdat de autoriteit de capaciteit heeft om haar eigen begroting uit te voeren en de uitvoerend directeur zijn taken heeft opgenomen na door de raad van bestuur overeenkomstig artikel 58 te zijn benoemd;
b)oefent de uitvoerend directeur ad interim de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag uit, in afwijking van artikel 53, lid 4, en in afwachting van de goedkeuring van een in artikel 58 bedoeld besluit;
c)mag de Commissie de autoriteit bijstand verlenen, met name door ambtenaren van de Commissie te detacheren om de activiteiten van de autoriteit uit te voeren onder de verantwoordelijkheid van de uitvoerend directeur ad interim of de uitvoerend directeur;
d)mag de uitvoerend directeur ad interim na goedkeuring door de raad van bestuur alle betalingen goedkeuren die worden gedekt door in de begroting van de autoriteit opgenomen kredieten, alsook contracten, met inbegrip van personeelscontracten, sluiten na goedkeuring van het personeelsformatieplan van de autoriteit.
Artikel 93
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2024.
De artikelen 1, 4, 38, 42, 43, 44, 46, 56, 58, 86 en 87 zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2023.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De voorzitter
De voorzitter
FINANCIEEL MEMORANDUM
1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.Benaming van het voorstel/initiatief
Ontwerpverordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (“de autoriteit”)
1.2.Betrokken beleidsterrein(en)
Beleidsterrein: Financiële stabiliteit, financiële diensten en kapitaalmarktenunie
Activiteit: Financiële stabiliteit
1.3.Het voorstel betreft
✓ een nieuwe actie
◻ een nieuwe actie na een proefproject / voorbereidende actie
◻ de verlenging van een bestaande actie
◻ een samenvoegen van één of meer acties tot een andere / een nieuwe actie
1.4.Doelstelling(en)
1.4.1.Algemene doelstelling(en)
2. Een economie die werkt voor de mensen
1.4.2.Specifieke doelstelling(en)
Specifieke doelstelling nr. 1.2
De financiële stabiliteit wordt gevrijwaard en verbeterd door efficiënte toezicht- en crisisbeheermechanismen voor het opvangen van schokken en het diversifiëren van risico’s, en er bestaat een alomvattende aanpak om witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden.
1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)
Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.
Op het gebied van toezicht moet de autoriteit de algemene kwaliteit van het AML/CFT-toezicht in de EU verbeteren, deels door zelf direct toezicht te houden op een beperkt aantal van de meest risicovolle grensoverschrijdende entiteiten uit de financiële sector (en mogelijk ook bepaalde andere entiteiten waarvoor zij in noodsituaties de toezichtverantwoordelijkheid kan overnemen), en deels door toezicht te houden op en coördinerend op te treden ten aanzien van nationale toezichthouders, met betrekking tot meldingsplichtige entiteiten uit zowel de financiële als de niet-financiële sector die onder de AML/CFT-wetgeving van de EU vallen.
Wat de financiële-inlichtingeneenheden (FIE’s) betreft, zal de autoriteit meer efficiëntie en samenwerking tussen FIE’s stimuleren, onder meer door geharmoniseerde modellen voor het melden en uitwisselen van informatie vast te stellen, door gezamenlijk met FIE’s analyses uit te voeren en door het hosten van een bestaande informatie-uitwisselingsinfrastructuur (FIU.net) over te nemen.
Beide doelstellingen moeten er indirect toe bijdragen dat er meer activiteiten op het vlak van witwassen en terrorismefinanciering in de EU worden opgespoord of voorkomen als gevolg van het afschrikeffect en de hogere pakkans.
1.4.4.Prestatie-indicatoren
Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten
Algemene indicatoren
• Verhouding tussen voorgestelde en vastgestelde definitieve begroting (per jaar)
Indirect toezicht en coördinatie van toezichthouders
• Aantal vastgestelde technische normen in verhouding tot het aantal te ontwikkelen normen
• Aantal ontwerpen van technische normen dat binnen de gestelde termijnen ter bekrachtiging aan de Commissie wordt voorgelegd
• Aantal voorgestelde, maar door de Commissie afgewezen technische normen
• Aantal vastgestelde niet-bindende aanbevelingen in verhouding tot het aantal te ontwikkelen aanbevelingen
• Aantal uren opleiding voor toezichthouders
• Aantal uitgewisselde/gedetacheerde personeelsleden
• Aantal uitgevoerde collegiale toetsingen
• Aantal vastgestelde en opgeheven belemmeringen voor convergentie
• Nieuwe praktische tools en instrumenten om convergentie te bevorderen
• Aantal databanken waarin gegevens zijn ingevoerd
Direct toezicht op bepaalde meldingsplichtige entiteiten
• Aantal inspecties ter plaatse en specifieke onderzoeken
• Aantal vergaderingen met onder toezicht staande entiteiten
• Aantal tot onder toezicht staande entiteiten gerichte besluiten
• Aantal aan onder toezicht staande entiteiten opgelegde sancties
• Aantal klachten/beroepen van onder toezicht staande ondernemingen
Coördinatie en ondersteuning van financiële-inlichtingeneenheden
• Aantal uitgevoerde gezamenlijke analyses
• Aantal goedgekeurde technische normen
• Aantal tot FIE’s gerichte richtsnoeren/aanbevelingen
1.5.Motivering van het voorstel/initiatief
1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief
Zoals blijkt uit de analyse in de effectbeoordeling bij dit wetgevingsvoorstel zijn de twee belangrijkste problemen die met het initiatief moeten worden aangepakt, het inconsistente AML/CFT-toezicht op de interne markt en de ontoereikende coördinatie en informatie-uitwisseling tussen financiële-inlichtingeneenheden. De handhaving van het toezicht verloopt vanwege verschillen op het vlak van middelen en praktijken niet in alle lidstaten even doeltreffend. De FIE’s komen door het ontbreken van gemeenschappelijke methoden en geharmoniseerde modellen maar moeilijk tot een gezamenlijke analyse en daardoor blijft de opsporing van transacties en activiteiten die mogelijk verband houden met witwassen en terrorismefinanciering, suboptimaal.
1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.
In het AML-pakket dat de Commissie in 2019 heeft goedgekeurd, werd benadrukt hoe criminelen misbruik konden maken van de verschillen tussen de AML/CFT-stelsels van de lidstaten. Vanwege het grensoverschrijdende karakter van veel praktijken op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering is goede samenwerking tussen nationale toezichthouders en FIE’s van essentieel belang om deze misdrijven te voorkomen. Veel entiteiten die aan AML-verplichtingen zijn onderworpen, zijn grensoverschrijdend actief en slagen er vanwege de verschillende benaderingen van de betrokken nationale toezichthouders en FIE’s niet in om op groepsniveau optimale AML/CFT-praktijken toe te passen. Om deze grensoverschrijdende problemen aan te pakken en de capaciteit van het financiële stelsel van de EU voor het voorkomen en opsporen van witwassen en terrorismefinanciering te maximaliseren, is meer coördinatie op EU-niveau nodig, onder meer via direct EU-toezicht op de meest risicovolle entiteiten.
Bij het ter goedkeuring voorgelegde voorstel voor een AML-autoriteit van de EU hoort ook een voorstel voor een AML/CFT-rulebook van de EU in de vorm van een EU-verordening. Samen moeten deze twee initiatieven de convergentie van het toezicht en de handhaving op het gebied van AML/CFT in de lidstaten aanzienlijk vergroten en de intensiteit van het toezicht versterken, met name door het instellen van toezicht op EU-niveau voor de meest risicovolle grensoverschrijdende entiteiten. Betere grensoverschrijdende samenwerking tussen FIE’s en betere binnenlandse praktijken – als gevolg van de veralgemeende toepassing van beste praktijken – zullen een passende reactie zijn op het grensoverschrijdende karakter van activiteiten op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering.
1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan
Relevante ervaringen uit het verleden zijn onder meer de oprichting van de drie Europese toezichthoudende autoriteiten voor financiële diensten (ETA’s), het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme voor banken (GTM – geen EU-agentschap, maar een afdeling van de Europese Centrale Bank) en het Europees Openbaar Ministerie.
Uit de ervaring met de Europese toezichthoudende autoriteiten is gebleken dat een combinatie van uit de EU-begroting afkomstige middelen enerzijds en middelen die, via de nationale toezichthouders, rechtstreeks afkomstig zijn van de lidstaten, moeilijk te beheren is, onder meer voor toezichthouders uit kleinere lidstaten, en bovendien de onafhankelijkheid van een autoriteit in het gedrang kan brengen. Daarom wordt niet voorgesteld om de autoriteit rechtstreeks door de lidstaten te laten financieren.
De ervaring met het GTM leert dat het toezicht op onder direct toezicht staande entiteiten doeltreffend kan worden uitgeoefend met behulp van gezamenlijke toezichtteams, waarbij personeelsleden van de EU-toezichthouder die gevestigd zijn in de lidstaat van de onder direct toezicht staande entiteit, de leiding hebben, maar waarbij ook personeel van de nationale toezichthouder betrokken is. Dit model is toegepast op de directe toezichtactiviteiten van de autoriteit.
Uit de ervaring met het EOM is gebleken dat een nieuw orgaan geruime tijd nodig kan hebben om administratieve en budgettaire autonomie te bereiken en dat deze situatie in de tussentijd moet worden opgevangen, met steun van de Commissie, onder meer via het detacheren van een uitvoerend directeur ad interim.
1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten
Er moet een nieuwe begrotingslijn worden gecreëerd voor de oprichting van een nieuw EU-agentschap. Daarnaast moet het meerjarig financieel kader 2021-2027 worden geprogrammeerd om de nodige middelen beschikbaar te stellen voor de tenuitvoerlegging van deze wetgeving.
1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking
In gevallen waarin een EU-orgaan direct toezicht houdt op entiteiten uit de particuliere sector, wordt dat toezicht vaak gefinancierd met vergoedingen die door de onder toezicht staande entiteiten worden betaald. Dit is het geval voor het GTM en voor het toezicht door de ESMA (Europese Autoriteit voor effecten en markten) op centrale tegenpartijen, transactieregisters en ratingbureaus in de EU. In het geval van het GTM worden de vergoedingen niet alleen betaald door banken die onder direct toezicht staan, maar door alle banken die op het vlak van omvang en activiteiten bepaalde drempels overschrijden; deze staan niet per definitie allemaal onder direct toezicht van het GTM.
Op grond van deze ontwerpverordening wordt de bepaling van Verordening (EU) 2019/2175 inzake de toekenning van bepaalde AML/CFT-bevoegdheden aan de Europese Bankautoriteit (EBA) ingetrokken door middel van een wijziging van de verordening tot oprichting van de EBA (Verordening (EU) nr. 1093/2010), en worden die bevoegdheden overgeheveld naar de autoriteit. Die verordening ging vergezeld van een financieel memorandum waarin vier tijdelijke functionarissen en vier arbeidscontractanten werden toegewezen aan de EBA, samen met de daarvoor vereiste bijdrage van 529 000 EUR, die in het kader van het financieringsmodel voor de ETA’s 40 % van de kosten vertegenwoordigde [de overige 60 % kwam ten laste van de nationale bevoegde autoriteiten van de lidstaten]. Voorgesteld wordt dit budget over te hevelen van de EBA naar de AMLA.
FIU.net is een communicatienetwerk tussen EU-FIE’s dat momenteel door Europol wordt gehost, maar dat binnenkort (vóór september 2021) op tijdelijke basis aan de Commissie zal worden overgedragen, in afwachting van de oprichting van de autoriteit. Aanleiding hiervoor is een besluit van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming van december 2019, volgens welk de hosting van FIU.net door Europol verder gaat dan het mandaat van Europol op het gebied van de verwerking van persoonsgegevens. De jaarlijkse kosten voor het hosten van FIU.net bij de Commissie, na de overdracht van Europol aan de Commissie, worden begroot op 2 miljoen EUR en worden toegewezen aan DG FISMA. Voorgesteld wordt deze activiteit uit de EU-begroting te financieren, aangezien de kosten niet langer door de Commissie zullen worden gedragen. Het totale effect op de EU-begroting zal echter niet volledig begrotingsneutraal zijn, aangezien de AMLA FIU.net verder zou ontwikkelen, wat zou leiden tot hogere jaarlijkse kosten ten bedrage van 3 miljoen EUR in prijzen van 2021.
1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief
✓ beperkte geldigheidsduur
◻
Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ
◻
Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ
✓ onbeperkte geldigheidsduur
◻ Uitvoering met een opstartperiode vanaf 2023 tot en met 2025,
gevolgd door een volledige uitvoering.
1.7.Beheersvorm(en)
✓ Direct beheer door de Commissie via
◻ uitvoerende agentschappen
◻ Gedeeld beheer met lidstaten
✓ Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:
◻ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);
◻ de EIB en het Europees Investeringsfonds;
✓ de in de artikelen 70 en 71 bedoelde organen;
◻ publiekrechtelijke organen;
◻ privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;
◻ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;
◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.
Opmerkingen
2.BEHEERSMAATREGELEN
2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen
Vermeld frequentie en voorwaarden.
In lijn met de standaardregeling in bestaande agentschappen zal de AMLA regelmatig verslagen opstellen over haar activiteiten (waaronder interne rapportage aan het senior management, rapportage aan de raden en het jaarverslag) en is zij onderworpen aan audits door de Rekenkamer en de dienst voor interne audit van de Commissie over haar gebruik van middelen en prestaties.
2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)
2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie
Hoofdstuk IV van de ontwerpverordening tot oprichting van de AMLA voorziet in beheers- en controlesystemen. De autoriteit zal erop toezien dat op alle gebieden van het internecontrolekader aan de passende normen wordt voldaan. Bovendien moet elk EU-agentschap elk begrotingsjaar, op aanbeveling van de Raad, kwijting voor de uitvoering van zijn begroting krijgen van het Europees Parlement. Deze procedure is ook van toepassing op de AMLA.
2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken
Zodra de AMLA is opgericht, zal de invoering van een internecontrolekader een van haar prioriteiten zijn.
De risico’s die reeds vóór de vaststelling van de ontwerpverordening tot oprichting van de AMLA zijn vastgesteld, zijn onder meer:
-
dat de door de meldingsplichtige entiteiten aan de autoriteit verschuldigde vergoedingen niet tijdig worden geïnd;
-
dat er zich gevallen van witwassen voordoen bij onder direct toezicht van de autoriteit staande meldingsplichtige entiteiten terwijl dit toezicht plaatsvindt.
2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting).
Deze ramingen zijn gebaseerd op de ervaring van DG FISMA met toezicht door de drie Europese toezichthoudende instanties voor financiële diensten (EBA, EIOPA, ESMA), die net als de toekomstige AMLA dat zou moeten worden, gedecentraliseerde regelgevende agentschappen zijn.
Kosten van controles – Toezicht door agentschappen
Op basis van ervaringen uit het verleden worden de kosten van DG FISMA voor het algehele toezicht door de autoriteit geraamd op 0,5 % van de jaarlijkse bijdragen. Dergelijke kosten omvatten bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, de kosten in verband met de beoordeling van de jaarlijkse programmering en begroting, de deelname van vertegenwoordigers van DG FISMA aan raden van bestuur, raden van toezichthouders en daarmee verband houdende voorbereidende werkzaamheden.
Controlekosten – Betaling van jaarlijkse bijdragen
De controlekosten die strikt verband houden met de verwerking van de jaarlijkse betalingen aan de autoriteit zijn gebaseerd op de methode die wordt gebruikt om de kosten in verband met andere financiële transacties in DG FISMA te berekenen. Zij vertegenwoordigen een verwaarloosbaar deel van de verrichte betalingen.
2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.
Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten is Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) zonder enige beperking van toepassing op de AMLA.
De autoriteit beschikt over een specifieke fraudebestrijdingsstrategie en een daaruit resulterend actieplan. Haar acties op het gebied van fraudebestrijding moeten in overeenstemming zijn met de regels en richtsnoeren van het Financieel Reglement (fraudebestrijdingsmaatregelen als onderdeel van goed financieel beheer), het fraudepreventiebeleid van OLAF, de bepalingen van de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (COM(2019) 196 final – Krachtiger optreden om de EU-begroting te beschermen) en de gemeenschappelijke aanpak voor gedecentraliseerde EU-agentschappen (juli 2012) en de bijbehorende routekaart.
Daarnaast bevat de voorgestelde verordening tot oprichting van de AMLA bepalingen betreffende de uitvoering van en de controle op de begroting van de AMLA en de toepasselijke financiële regels, onder meer ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden. Dit zal nader worden uitgewerkt in het toekomstige interne financiële reglement van de AMLA.
3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
·Bestaande begrotingsonderdelen
In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.
Rubriek van het meerjarig financieel kader
|
Begrotingsonderdeel
|
Soort
uitgaven
|
Bijdrage
|
|
Nummer
|
GK/ NGK
|
van EVA-landen
|
van kandidaat-lidstaten
|
van derde landen
|
in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement
|
7
|
20.020101.01-C1-PMO(FISMA)
20.020601.01-C1-FISMA
|
NGK
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
1
|
03.020106-C1-FISMA
|
GK
|
JA
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
1
|
03.100200-C1-FISMA
|
GK
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
·Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen
In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.
Rubriek van het meerjarig financieel kader
|
Begrotingsonderdeel
|
Soort
uitgaven
|
Bijdrage
|
|
Nummer
|
GK/ NGK
|
van EVA-landen
|
van kandidaat-lidstaten
|
van derde landen
|
in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement
|
1
|
03.10.YY.YY — EU-Autoriteit voor de bestrijding van witwassen
|
Gespl.
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven
3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen): Lopende prijzen
Rubriek van het meerjarig financieel kader
|
Nummer
|
1 Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid
|
03.10.YY.YY: EU-Autoriteit voor de bestrijding van witwassen (AMLA)
|
|
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
MFK 2021-2027
|
Titel 1:
|
Vastleggingen
|
(1)
|
0,809
|
7,489
|
19,148
|
7,094
|
7,236
|
41,776
|
|
Betalingen
|
(2)
|
0,809
|
7,489
|
19,148
|
7,094
|
7,236
|
41,776
|
Titel 2:
|
Vastleggingen
|
(1a)
|
0,252
|
3,974
|
4,742
|
1,726
|
1,761
|
12,455
|
|
Betalingen
|
(2a)
|
0,252
|
3,974
|
4,742
|
1,726
|
1,761
|
12,455
|
Titel 3:
|
Vastleggingen
|
(3a)
|
|
4,245
|
6,522
|
4,030
|
4,110
|
18,907
|
|
Betalingen
|
(3b)
|
|
4,245
|
6,522
|
4,030
|
4,110
|
18,907
|
TOTAAL kredieten
voor de AMLA
|
Vastleggingen
|
=1+1a+3a
|
1,061
|
15,708
|
30,412
|
12,850
|
13,107
|
73,138
|
|
Betalingen
|
=2+2a
+3b
|
1,061
|
15,708
|
30,412
|
12,850
|
13,107
|
73,138
|
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen): Lopende prijzen
Bijzonderheden over de mogelijkheden voor herschikking van vastleggingskredieten
|
|
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
MFK 2021-2027
|
03.02.01.06 Tenuitvoerlegging en ontwikkeling van de interne markt voor financiële diensten (lopende prijzen) – FIU.net
|
Vastleggingen
|
4
|
|
|
1,000
|
2,000
|
2,000
|
5,000
|
03.10.02 Europese Bankautoriteit (EBA)
|
Vastleggingen
|
5
|
|
0,550
|
0,561
|
0,573
|
0,584
|
2,268
|
Marge rubriek 1
|
Vastleggingen
|
6
|
1,061
|
15,158
|
28,851
|
10,277
|
10,523
|
65,870
|
TOTAAL herschikkingen
|
Vastleggingen
|
=4+5+6
|
1,061
|
15,708
|
30,412
|
12,850
|
13,107
|
73,138
|
Rubriek van het meerjarig financieel kader
|
7
|
“Administratieve uitgaven”
|
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen): Constante prijzen van 2021
|
|
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
MFK 2021-2027
|
DG: FISMA
|
• Ambtenaren
|
1,216
|
1,216
|
|
|
|
2,432
|
• Arbeidscontractanten
|
0,328
|
0,328
|
|
|
|
0,656
|
• Overige administratieve uitgaven – Dienstreizen
|
0,040
|
0,090
|
|
|
|
0,130
|
TOTAAL DG FISMA
|
Kredieten
|
1,584
|
1,634
|
|
|
|
3,218
|
TOTAAL kredieten
onder rubriek 7
van het meerjarig financieel kader
|
(totaal vastleggingen = totaal betalingen)
|
1,584
|
1,634
|
|
|
|
3,218
|
In de benodigde administratieve kredieten zal worden voorzien door de kredieten die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de bestaande budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen):
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
MFK 2021-2027
|
TOTAAL kredieten
onder de RUBRIEKEN 1 tot 7
van het meerjarig financieel kader
|
Vastleggingen
|
2,645
|
17,342
|
30,412
|
12,850
|
13,107
|
76,356
|
|
Betalingen
|
2,645
|
17,342
|
30,412
|
12,850
|
13,107
|
76,356
|
3.2.2.Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten van de AMLA
◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig
✓
Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
Vastleggingskredieten, in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen): Lopende prijzen
Vermeld doelstellingen en outputs
⇩
|
|
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
MFK 2021-2027
|
|
OUTPUTS
|
|
|
Soort
|
Gem. kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Totale kosten
|
SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1…
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
- Databanken en IT-systemen (inclusief overgangskosten)
|
Databank / IT
|
|
|
|
|
2,918
|
|
3,951
|
|
3,312
|
|
3,379
|
13,560
|
- Vertaling
|
Vertaling
|
|
|
|
|
0,265
|
|
0,406
|
|
0,110
|
|
0,113
|
0,894
|
- Dienstreizen
|
Dienstreizen
|
|
|
|
|
1,062
|
|
1,624
|
|
0,442
|
|
0,450
|
3,578
|
- Juridische vertegenwoordiging
|
Extern juridisch adviseur
|
|
|
|
|
|
|
0,541
|
|
0,166
|
|
0,168
|
0,875
|
TOTALE KOSTEN
|
|
|
|
4,245
|
|
6,522
|
|
4,030
|
|
4,110
|
18,907
|
3.2.3.Geraamde gevolgen voor de personele middelen van de AMLA
3.2.3.1.Samenvatting
◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig
✓
Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen): Lopende prijzen – Alleen het door de Unie gefinancierde gedeelte
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
MFK 2021-2027
|
Tijdelijke functionarissen (AD-rangen)
|
0,518
|
5,682
|
14,354
|
5,362
|
5,468
|
31,384
|
Tijdelijke functionarissen (AST-rangen)
|
|
0,462
|
2,493
|
0,962
|
0,982
|
4,899
|
Arbeidscontractanten
|
0,291
|
1,186
|
1,815
|
0,308
|
0,315
|
3,915
|
Gedetacheerde nationale deskundigen
|
|
0,159
|
0,486
|
0,462
|
0,471
|
1,578
|
TOTAAL
|
0,809
|
7,489
|
19,148
|
7,094
|
7,236
|
41,776
|
Personeelsvereisten (VTE): Totaal posten – gefinancierd door de Unie en gefinancierd uit vergoedingen of heffingen
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
Tijdelijke functionarissen (AD-rangen)
|
8
|
58
|
155
|
180
|
180
|
180
|
Tijdelijke functionarissen (AST-rangen)
|
|
7
|
30
|
30
|
30
|
30
|
Arbeidscontractanten
|
10
|
30
|
30
|
30
|
30
|
30
|
Gedetacheerde nationale deskundigen
|
|
5
|
10
|
10
|
10
|
10
|
TOTAAL
|
18
|
100
|
225
|
250
|
250
|
250
|
Er wordt van uitgegaan dat alle personeelsleden die in 2023 worden aangeworven, zes maanden zullen werken, aangezien de aanwervingsprocedure vóór de wettelijke oprichting van de AMLA wordt opgestart en de arbeidsovereenkomsten dus kunnen worden ondertekend zodra de AMLA wordt opgericht. De twintig tijdelijke functionarissen die in 2024 hun functie opnemen, zullen het hele jaar werken, aangezien ze al in 2023 zijn aangeworven. De overige personeelsleden zouden gespreid over het hele jaar worden aangeworven en hun posten worden daarom overeenkomstig begroot op gemiddeld 50 %. Medio 2026 zou de personeelsbezetting volledig moeten zijn.
Bijzonderheden over de herverdeling van posten van de Europese Bankautoriteit
Personeelsvereisten (VTE):
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
Tijdelijke functionarissen (AD-rangen)
|
|
4
|
4
|
4
|
4
|
4
|
Tijdelijke functionarissen (AST-rangen)
|
|
|
|
|
|
|
Arbeidscontractanten
|
|
4
|
4
|
4
|
4
|
4
|
Gedetacheerde nationale deskundigen
|
|
|
|
|
|
|
De personeelstoewijzing voor de Europese Bankautoriteit (posten van het personeelsformatieplan en toewijzingen voor arbeidscontractanten) wordt gereduceerd met vier tijdelijke functionarissen (AD7’s) en vier arbeidscontractanten (FG IV), aangezien de antiwitwastaken die in het kader van de toetsing van de ETA’s aan de EBA zijn toegewezen, zullen worden overgenomen door de AMLA.
3.2.3.2.Geraamde behoefte aan personele middelen voor het verantwoordelijke DG
◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig
✓
Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1 decimaal)
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
·Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)
|
|
|
|
|
|
20 01 02 01 en 20 01 02 02 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)
|
8
|
8
|
|
|
|
20 01 02 03 (delegaties)
|
|
|
|
|
|
01 01 01 01 (onderzoek door derden)
|
|
|
|
|
|
10 01 05 01 (eigen onderzoek)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
• Extern personeel (in voltijdequivalenten VTE)
|
|
|
|
|
|
20 02 01 (AC, END, SNE van de “totale financiële middelen”)
|
4
|
4
|
|
|
|
20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)
|
|
|
|
|
|
Begrotingsonderde(e)l(en) (specificeren)
|
- zetel
|
|
|
|
|
|
|
- delegaties
|
|
|
|
|
|
01 01 01 02 (AC, END, INT – onderzoek door derden)
|
|
|
|
|
|
10 01 05 02 (AC, END, INT – eigen onderzoek)
|
|
|
|
|
|
Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
12
|
12
|
|
|
|
Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
Beschrijving van de uit te voeren taken:
Ambtenaren en tijdelijk personeel
|
In DG FISMA moet een taskforce van twaalf (waarvan acht ambtenaren of tijdelijke functionarissen en vier arbeidscontractanten) worden ingesteld zodat de AMLA snel kan worden opgericht en met haar werk van start kan gaan. De taskforce zal bijdragen tot de snelle aanwerving van het AMLA-personeel en tot de vaststelling van de administratieve, logistieke, personeels-, begrotings- en financiële procedures en van de systemen die ervoor moeten zorgen dat de AMLA volgens schema kan beschikken over de nodige financiering uit vergoedingen/heffingen. Zonder deze taskforce zou het niet mogelijk zijn om de AMLA tegen begin 2026 op te richten en klaar te stomen voor al haar toezicht- en coördinatietaken.
|
Extern personeel
|
In DG FISMA moet een taskforce van twaalf (waarvan acht ambtenaren of tijdelijke functionarissen en vier arbeidscontractanten) worden ingesteld zodat de AMLA snel kan worden opgericht en met haar werk van start kan gaan. De taskforce zal bijdragen tot de snelle aanwerving van het AMLA-personeel en tot de vaststelling van de administratieve, logistieke, personeels-, begrotings- en financiële procedures en van de systemen die ervoor moeten zorgen dat de AMLA volgens schema kan beschikken over de nodige financiering uit vergoedingen/heffingen. Zonder deze taskforce zou het niet mogelijk zijn om de AMLA tegen begin 2026 op te richten en klaar te stomen voor al haar toezicht- en coördinatietaken.
|
De beschrijving van de kostenberekening per voltijdequivalent dient in het derde onderdeel van bijlage V te worden opgenomen.
3.2.4.Verenigbaarheid met het huidig meerjarig financieel kader
◻
Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidig meerjarig financieel kader
✓
Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarig financieel kader
Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.
Er moet een nieuwe begrotingslijn worden gecreëerd voor de oprichting van een nieuw EU-agentschap. Daarnaast moet het meerjarig financieel kader 2021-2027 worden geprogrammeerd om nodige middelen beschikbaar te stellen voor de tenuitvoerlegging van deze wetgeving. Zoals hierboven is uiteengezet, zal de voorgestelde aanvullende begroting met name worden gefinancierd door een herschikking van een klein deel van de voor de Europese Bankautoriteit (EBA) bestemde bijdrage van de Unie (en posten), een kleine herschikking van de toewijzing voor het programma voor de eengemaakte markt (in verhouding tot de kosten van het hosten van het IT-systeem voor FIU.net) en voornamelijk door het gebruik van de marge onder rubriek 1.
◻
Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarig financieel kader.
Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.
3.2.5.Bijdragen van derden
◻
Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden
✓
Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Totaal
2021 – 2027
|
Vergoedingen van onder direct toezicht staande entiteiten en vergoedingen/heffingen voor indirect toezicht op financiële instellingen
|
|
|
|
36.179
|
39.302
|
75.481
|
TOTAAL medegefinancierde kredieten
|
|
|
|
36.179
|
39.302
|
75.481
|
Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
✓
Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten
◻
Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:
◻
voor de eigen middelen
◻
voor overige ontvangsten
◻
Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:
|
Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten
|
Gevolgen van het voorstel/initiatief
|
|
|
Jaar
N
|
Jaar
N+1
|
Jaar
N+2
|
Jaar
N+3
|
zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)
|
Artikel ………….
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Voor de diverse ontvangsten die worden “toegewezen”, vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.
Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.
BIJLAGE – AANNAMES
1. Algemene aannames
De AMLA
Titel I - Personeelsuitgaven
De volgende specifieke aannames zijn toegepast bij de berekening van de personeelsuitgaven op basis van de vastgestelde personeelsbehoeften die hieronder zijn uiteengezet.
·De wettelijke oprichting van de autoriteit vindt onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening (waarschijnlijk begin 2023) plaats, maar in 2023 zal de autoriteit alleen administratieve taken in verband met haar oprichting uitvoeren en nog geen operationele taken vervullen. Het in 2023 aangeworven personeel (18 personeelsleden) zal uitsluitend worden ingezet voor administratieve en HR-taken.
·Het directe toezicht op alle geselecteerde entiteiten zal in 2026 van start gaan, wat betekent dat de personeelsbezetting voor direct toezicht (100 medewerkers) eind 2025 volledig moet zijn.
·Medio 2025 zal het proces voor de selectie van entiteiten voor direct toezicht afgerond zijn en zullen de vergoedingen/heffingen zijn vastgesteld (de lijst entiteiten die vergoedingen/heffingen verschuldigd zijn, zal langer zijn dan die van onder direct toezicht staande entiteiten). Vanaf 2026 zou de autoriteit grotendeels met vergoedingen/heffingen worden gefinancierd.
·Wat andere operationele activiteiten dan direct toezicht betreft, zal de autoriteit in 2024 met haar taken van start gaan en zal de volledig personeelsbezetting naar verwachting eind 2026, na een periode van drie jaar, worden bereikt. In 2026 aangeworven personeel zal zich bezighouden met indirect toezicht op de niet-financiële sector en ondersteuning van FIE’s. 2027 zal het eerste jaar zijn waarin de autoriteit een volledig jaar over een complete personeelsbezetting beschikt.
·In 2023, 2024, 2025 en 2026 aangeworven personeel wordt voor zes maanden begroot, gezien de tijd die naar verwachting nodig is om de extra personeelsleden aan te werven, maar de twintig nieuwe personeelsleden die begin 2024 in functie treden, worden voor een volledige periode van twaalf maanden begroot, aangezien hun aanwervingsprocedure in 2023 zou plaatsvinden.
·Voor 2021 bedragen de gemiddelde jaarlijkse kosten voor een tijdelijk functionaris 152 000 EUR, voor een arbeidscontractant 82 000 EUR en voor een gedetacheerde nationale deskundige 86 000 EUR. 25 000 EUR daarvan zijn “habillage”-kosten in het kader van titel II (gebouwen, IT, enz.). Deze cijfers zijn geïndexeerd met 2 % per jaar vanaf 2023, zodat het financieel memorandum in lopende prijzen kan worden gepresenteerd.
·Er wordt geen positieve of negatieve correctiecoëfficiënt toegepast, aangezien niet bekend is waar de zetel van de autoriteit zich zal bevinden (de locatie van de zetel wordt doorgaans niet gespecificeerd in voorstellen van de Commissie voor de oprichting van een nieuw agentschap).
·De pensioenbijdragen van de werkgever voor tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten zijn gebaseerd op de standaardbasissalarissen die zijn vervat in de gemiddelde jaarlijkse standaardkosten voor 2021, namelijk respectievelijk 96 724 EUR en 54 200 EUR, eveneens geïndexeerd met 2 % per jaar vanaf 2023 om het voorstel in lopende prijzen te kunnen presenteren.
Titel II − Infrastructuur- en operationele uitgaven
De kosten zijn gebaseerd op het vermenigvuldigen van het aantal personeelsleden met het deel van het jaar dat ze in dienst zijn met de standaardkosten voor “habillage”, namelijk 25 000 EUR plus 2 500 EUR per personeelslid ter dekking van andere administratieve uitgaven. Beide bedragen zijn in prijzen van 2021 weergegeven en geïndexeerd om het voorstel in lopende prijzen te kunnen presenteren.
In de loop van het eerste jaar waarin de AMLA effectief operationeel zal zijn (2024), zal er echter kantoorruimte moeten worden gehuurd die groot genoeg is voor de volledige personeelsbezetting. Daarom is naast de standaardberekening voor “habillage” (25 000 EUR vermenigvuldigd met 82,5 VTE’s) een extra bedrag van 2 miljoen EUR (in lopende prijzen) begroot voor huur en eventuele inrichtingskosten.
De Commissie
Op basis van recente ervaring met de oprichting van nieuwe agentschappen wordt ervan uitgegaan dat er voor 2023 en 2024 een taskforce van twaalf personen (acht AD-ambtenaren en vier arbeidscontractanten) nodig zal zijn om de autoriteit efficiënt en snel op te zetten (inclusief een door de Commissie gedetacheerde uitvoerend directeur ad interim), alsook een team van specialisten op het gebied van HR, IT, financiën en aankopen. De Commissie zal deze personen beschikbaar stellen via een interne herverdeling van haar personeel. Omdat de taskforce maar voor een korte termijn wordt ingesteld, zal het taskforcepersoneel gedeeltelijk bestaan uit arbeidscontractanten (vier in deze raming). Er zullen dienstreizen nodig zijn, vooral vanaf 2024, wanneer de autoriteit haar zetel in gebruik neemt. Het personeel van de taskforce is voor 2021 begroot op gemiddeld 152 000 EUR per personeelslid voor een ambtenaar (inclusief “habillage”-kosten – voor gebouwen en IT) en 82 000 EUR voor een arbeidscontractant.
2. Specifieke informatie
Personeelsbezetting
Zoals vermeld in bijlage 5 van de effectbeoordeling bij dit voorstel, wordt voor de autoriteit, in de volledig operationele fase, een personeelsbestand van 250 gepland, waarvan 100 voor direct toezicht op bepaalde meldingsplichtige entiteiten. Is de autoriteit echter gevestigd in de buurt van een bestaand EU-agentschap waarmee zij ondersteunende functies kan delen, dan zou een totaal personeelsbestand van iets minder dan 250 volstaan. In dat geval moet dit financieel memorandum tijdens het wetgevingsproces worden gewijzigd.
Basis voor het aantal van 100 personeelsleden voor direct toezicht is de hypothese dat twaalf tot twintig entiteiten onder direct toezicht van de autoriteit zullen staan en per entiteit gemiddeld vijf tot acht personeelsleden nodig zullen zijn. Bijna alle 100 personeelsleden zullen gevestigd zijn in de lidstaten, niet in de zetel van de autoriteit. Zij zullen de leiding hebben over gezamenlijke toezichtteams waaraan personeelsleden van nationale AML/CFT-toezichthouders zullen deelnemen.
De 150 personeelsleden die niet voor direct toezicht worden ingezet, is het minimum dat nodig is om alle taken van de autoriteit uit te voeren. Dit aantal ligt aanzienlijk lager dan het gemiddelde personeelsbestand van de drie ETA’s in 2020. De 150 personeelsleden van de autoriteit die niet voor direct toezicht worden ingezet, zullen de volgende functies vervullen:
·leden van de raad van bestuur, uitvoerend directeur en voorzitter (zeven VTE’s);
·centrale administratie en ondersteuning (begroting, aankoop, HR, IT, enz.);
–indirect toezicht (coördinatie van en toezicht op nationale toezichthouders) in de financiële sector;
–indirect toezicht (coördinatie van en toezicht op nationale toezichthouders) in de niet-financiële sector;
·coördinatie en ondersteuning van het werk van FIE’s.
In de ontwerpverordening tot oprichting van de autoriteit is het aantal leden van de raad van bestuur, plus de voorzitter, vastgesteld op vijf. Zij zijn onafhankelijke voltijdse ambtsdragers – geen vaste personeelsleden van de autoriteit. Uitgaande van de ervaring met de ETA’s wordt het aantal personeelsleden voor centrale administratie en ondersteuning geraamd op twintig (minder, als ondersteunende diensten worden gedeeld met een ander agentschap). De exacte toewijzing van de resterende 123 aan de andere activiteiten wordt overgelaten aan de autoriteit zelf, maar naar schatting zullen ongeveer 70 VTE’s zich bezighouden met indirect toezicht op de financiële sector (dit is relevant voor de vergoedingen/heffingen – zie hieronder).
Kosten in het kader van titel III – Operationele uitgaven
De kosten worden geraamd aan de hand van de volgende aannames.
·De vertaalkosten in de volledig operationele fase worden geraamd op iets meer dan 0,5 miljoen EUR per jaar, in prijzen van 2021 en geïndexeerd om tot lopende prijzen te komen. Voor 2024 en 2025 worden ze geraamd op respectievelijk 50 % en 75 %.
·De overgangskosten op het gebied van IT omvatten de eenmalige IT-kosten voor de overheveling van IT-systemen naar de AMLA en andere IT-opstartkosten voor de AMLA, geraamd op 1 miljoen EUR in 2023 en 400 000 EUR in 2024 (beide in prijzen van 2021).
·De kosten voor toezicht ter plaatse bedragen 2 500 EUR per persoon per bezoek. Het budget voor dienstreizen van 2 miljoen EUR (in prijzen van 2021) in de volledig operationele fase (d.w.z. vanaf 2027) is goed voor 800 individuele dienstreizen (het dienstreisbudget voor 2024 bedraagt 50 % en dat voor 2025 75 % daarvan).
·De proceskosten hebben betrekking op het inschakelen van externe juridische adviseurs wanneer er zich geschillen voordoen, hetzij met onder direct toezicht staande entiteiten over tot hen gerichte besluiten, hetzij met aan vergoedingen/heffingen onderworpen entiteiten over de hoogte van vergoedingen/heffingen, hetzij met nationale toezichthouders die, naar de mening van de autoriteit, tekortschieten in het toezicht op een entiteit en daarom, op voorstel van de autoriteit, de toezichtbevoegdheden aan de autoriteit zouden moeten overdragen. De jaarlijkse proceskosten worden geraamd op 0,75 miljoen EUR in de volledig operationele fase (in prijzen van 2021).
De autoriteit zal de AML-databank overnemen die de EBA op grond van Verordening (EU) 2019/2175 (ESA-herzieningsverordening) moest opzetten en waarnaar wordt verwezen in artikel 9 bis van de EBA-verordening (zie punt 1.5.5 van het financieel memorandum). Op grond van die wetgeving zijn voor het eerst AML-bevoegdheden aan de EBA verleend en zijn acht posten voor AML-taken aan de EBA toegewezen. Voor het vervullen van deze aanvullende bevoegdheden voorzag het financieel memorandum bij het betrokken voorstel van de Commissie (COM(2018) 646 final) in een doorlopende toewijzing van 0,53 miljoen EUR per jaar uit de begroting van de Unie (40 % van de totale kosten vanwege de gemengde financiering van de ETA’s). Deze (naar behoren geïndexeerde) financiering zou worden overgeheveld naar de AMLA.
De AMLA zal ook de hosting van het informatie-uitwisselingssysteem voor FIE’s (FIU.net) overnemen van de Commissie. De hosting van dit netwerk wordt in 2021 tijdelijk overgeheveld van Europol naar de Commissie, totdat de autoriteit deze permanent kan overnemen. De kosten voor het hosten van FIU.net, onafhankelijk van de aan de overheveling verbonden kosten, bestaan hoofdzakelijk uit IT-kosten (onderhoud van beveiligde hardware en software voor grensoverschrijdende uitwisseling van gevoelige informatie tussen FIE’s). De jaarlijkse kosten van het hosten van FIU.net door de Commissie bedragen volgens een voorzichtige raming ongeveer 2 miljoen EUR, maar dit bedrag is enkel bedoeld om de veiligheid van het systeem tijdelijk te waarborgen. De autoriteit zal aanvullende functies moeten ontwikkelen om doeltreffende instrumenten voor de uitwisseling van informatie tussen FIE’s ter beschikking te stellen. De voor FIU.net geraamde begroting bedraagt daarom 3 miljoen EUR (in prijzen van 2021), waarvan ongeveer 2 miljoen EUR (in lopende prijzen) een besparing op de EU-begroting zal vormen als gevolg van de overheveling van FIU.net van de Commissie naar de AMLA vanaf medio 2025 (het eerste jaar waarin die overheveling realistisch gezien mogelijk is).
Inkomsten uit vergoedingen/heffingen
De inkomsten uit vergoedingen/heffingen dienen voor het financieren van kosten die de autoriteit maakt in verband met direct toezicht en indirect toezicht op de financiële sector. Wat titel I en titel II betreft, wordt het totale aantal VTE’s dat zich in de volledig operationele fase met deze twee activiteiten zal bezighouden, geraamd op 192. Wat titel III betreft, zijn de kosten die geacht worden onder deze categorie te vallen allemaal titel III-kosten, met uitzondering van de werking van FIU.net en 20 % van de kosten voor vertaling, dienstreizen en procesvoering. Voor een volledig operationeel jaar bedragen deze kosten 4,9 miljoen EUR van de 9 miljoen EUR voor titel III (beide bedragen in lopende prijzen). De totale inkomsten uit vergoedingen bedragen volgens deze ramingen ongeveer 40 miljoen EUR in een volledig operationeel jaar, wat overeenkomt met ongeveer 75 % van de uitgaven van de autoriteit. Dit betekent dat iets meer dan 13,3 miljoen EUR aan uitgaven ten laste komt van de begroting van de Unie.
In de jaren 1 en 2 waarin de autoriteit effectief operationeel is (2024 en 2025), zijn geen inkomsten uit vergoedingen/heffingen gepland, aangezien de autoriteit dan nog niet in staat zal vergoedingen/heffingen op te leggen. De selectie van entiteiten die vergoedingen/heffingen moeten betalen, zal het eerste anderhalve jaar in beslag nemen. De lijst van entiteiten zal in augustus 2025 worden bekendgemaakt en de facturen voor vooraf te betalen bijdragen voor 2026 zullen onmiddellijk daarna worden verstuurd. Uitgaande van al deze aannames zullen de kosten van de autoriteit die ten laste van de begroting van de Unie komen (exclusief de kosten van de nieuwe tijdelijke taskforce van de Commissie die belast wordt met de oprichting van de autoriteit), ongeveer 1 miljoen EUR bedragen in 2023, iets minder dan 16 miljoen EUR in 2024, 30 miljoen EUR in 2025, 12,8 miljoen EUR in 2026 en iets meer dan 13 miljoen EUR in 2027 en daarna.
Vergoedingen/heffingen die overeenkomen met subsidiabele uitgaven in het jaar N worden geïnd in het jaar N-1 op basis van de ontwerpbegroting voor het jaar N. Als de geraamde uitgaven voor direct toezicht in een bepaald jaar hoger of lager zijn dan begroot, moeten de vergoedingen/heffingen die in het volgende jaar worden geïnd, worden aangepast om dit te corrigeren.
Wat betreft de meldingsplichtige entiteiten die vergoedingen/heffingen moeten betalen, sluit de ontwerpverordening tot oprichting van de autoriteit meldingsplichtige entiteiten uit de niet-financiële sector uit en beperkt zij de betaling van vergoedingen/heffingen tot een selectie van entiteiten uit de financiële sector. Hiertoe moet een gedelegeerde handeling van de Commissie worden vastgesteld.
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de geplande ontwikkeling van de inkomsten uit vergoedingen/heffingen voor de autoriteit.
EU-Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (AMLA) – Financiering uit vergoedingen en heffingen
|
|
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
2023 – 2027
|
Titel 1: (Inclusief pensioenbijdragen van de werkgever)
|
Vastleggingen
|
(1)
|
|
|
26,033
|
28,573
|
54,606
|
|
Betalingen
|
(2)
|
|
|
26,033
|
28,573
|
54,606
|
Titel 2:
|
Vastleggingen
|
(1a)
|
|
|
5,343
|
5,830
|
11,173
|
|
Betalingen
|
(2a)
|
|
|
5,343
|
5,830
|
11.173
|
Titel 3:
|
Vastleggingen
|
(3a)
|
|
|
4,803
|
4,899
|
9,702
|
|
Betalingen
|
(3b)
|
|
|
4,803
|
4,899
|
9,702
|
TOTAAL uit vergoedingen en heffingen gefinancierde kredieten
voor de AMLA
|
Vastleggingen
|
=1+1a+3a
|
|
|
36,179
|
39,302
|
75,481
|
|
Betalingen
|
=2+2a
+3b
|
|
|
36,179
|
39,302
|
75,481
|