Straatsburg, 29.5.2018

COM(2018) 374 final

2018/0199(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en financieringsinstrumenten voor extern optreden

{SEC(2018) 268 final}
{SWD(2018) 282 final}
{SWD(2018) 283 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Op 2 mei 2018 heeft de Commissie een voorstel voor het volgende meerjarig financieel kader voor de periode 2021-2027 vastgesteld 1 .

In de discussienota over de financiën van de EU, alsmede in de evaluatie van het huidige kader en de raadpleging van het publiek over het kader voor 2021-2027 is vereenvoudiging van het kader als een kerndoelstelling gedefinieerd. De ervaring leert dat de huidige regels te complex en gefragmenteerd zijn, wat tot onnodige belasting van de programmabeheerders en de uiteindelijke begunstigden leidt.

Wat de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) betreft, stelt de Commissie voor een grote inspanning te doen om samenwerking over de grenzen van de Unie heen te vereenvoudigen. In het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen territoriale samenwerking tussen lidstaten en economische, financiële en technische samenwerking met derde landen. Territoriale samenwerking tussen lidstaten vindt plaats in het kader van (interne) economische, sociale en territoriale samenhang (derde deel over het beleid en intern optreden van de Unie, titel XVIII). Economische, financiële en technische samenwerking met derde landen valt onder het vijfde deel over het extern optreden van de Unie, titel III (samenwerking met derde landen en humanitaire hulp), hoofdstuk 2, en ontwikkelingssamenwerking valt onder hoofdstuk 3 daarvan, alsmede onder het vierde deel over de associatie van de landen en gebieden overzee (LGO's).

Het is derhalve juridisch gezien niet mogelijk een enkel fonds voor samenwerking binnen en buiten de grenzen van de EU op te richten. Ten einde verordeningen die van toepassing zijn op de toekomstige financieringsinstrumenten voor extern optreden van de EU:

·IPA III:    instrument voor pretoetredingssteun 2 ("IPA III"),

·NDICI:    instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking 3 ("NDICI") en

·OCTP:    Besluit van de Raad betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee 4 tot oprichting van de financiering in de vorm van een programma ("OCTP"),

zoveel mogelijk te vereenvoudigen en de synergie ervan te maximaliseren, moeten hierin duidelijke regels worden vastgesteld om een deel van de middelen hieruit aan Interreg-programma's over te dragen. Deze verordeningen zullen dan voor het merendeel worden uitgevoerd overeenkomstig de regels die worden vastgesteld bij de verordening betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en financieringsinstrumenten voor extern optreden ("verordening "Europese territoriale samenwerking" (Interreg)"). Deze zullen door de Interreg-programma-autoriteiten in de lidstaten in gedeeld beheer worden uitgevoerd.

Wat IPA III betreft, wordt het bedrag van de bijdrage aan de Interreg-programma's vastgesteld bij artikel 10 van de verordening "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) dat op het gebruik van de bijdrage van toepassing is. In voorkomend geval kan IPA III ook bijdragen aan transnationale en interregionale samenwerkingsprogramma's of -maatregelen die in het kader van de verordening "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) worden vastgesteld en uitgevoerd (artikel 5, leden 4 en 5, van de IPA III-verordening).

Wat betreft het NDICI, voor de invoering van maatregelen op mondiaal, transregionaal of regionaal gebied, kan de Commissie uit hoofde van de relevante indicatieve meerjarenprogramma's of de relevante actieplannen of maatregelen besluiten het toepassingsgebied van concrete maatregelen uit te breiden tot landen en gebieden die niet onder de NDICI-verordening vallen. Het doel hiervan is om te waarborgen dat financiering van de Unie samenhangend en doeltreffend is, of om regionale of transregionale samenwerking te bevorderen. De Commissie kan met name specifieke financiering opnemen om partnerlanden en -regio's te helpen hun samenwerking te versterken met aangrenzende ultraperifere regio's van de Unie en met landen en gebieden overzee die onder het OCTP-besluit vallen. Te dien einde mag het NDICI, waar passend en op basis van wederkerigheid en evenredigheid betreffende het niveau van financiering uit het OCTP-besluit en/of de verordening "Europese territoriale samenwerking" (Interreg), bijdragen aan acties die worden uitgevoerd door een partnerland of -regio of enig andere entiteit uit hoofde van deze voorgestelde verordening, door een land, gebied of een andere entiteit uit hoofde van het OCTP-besluit of door een ultraperifere regio van de Unie, in het kader van gemeenschappelijke operationele programma's of aan interregionale samenwerkingsprogramma's of maatregelen die in het kader van de verordening "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) (artikel 33, lid 2, van de NDICI-verordening en artikel 87 van het OCTP-besluit) worden vastgesteld en uitgevoerd.

Ten behoeve van de consistentie met ander EU-beleid op dit gebied, worden de regels inzake levering en uitvoering van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) voor zover mogelijk geregeld door de verordening gemeenschappelijke bepalingen ("GB-verordening"). Deze bevat gemeenschappelijke bepalingen voor alle zeven fondsen onder gedeeld beheer op EU-niveau. Hierbij gaat het om:

·CF:        Cohesiefonds 5 ,

·EFMZV:    Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij 6 ,

·EFRO:        Europees Fonds voor regionale ontwikkeling 7 ,

·ESF+:        Europees Sociaal Fonds Plus 8 ,

·AMIF:        Fonds voor asiel en migratie 9 ,

·BMVI:        instrument voor grensbeheer en visa 10 ,

·ISF:        Fonds voor interne veiligheid 11 .

Om de wetgevingsstructuur te vereenvoudigen en te waarborgen dat de toepasselijke bepalingen duidelijk zijn, zijn in de GB-verordening gemeenschappelijke en fondsspecifieke regels vastgelegd. Dit geldt ook voor de verordening die zowel op het EFRO als op het Cohesiefonds van toepassing is in het kader van de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" en, wat het EFRO betreft, in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg).

De programma's in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) waarbij verschillende lidstaten en ook derde landen zijn betrokken, hebben bijzondere elementen. In de verordening betreffende de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) zijn derhalve de voor Interreg specifieke regels vastgelegd voor zowel de GB-verordening als de verordening die zowel op het EFRO als op het Cohesiefonds van toepassing is. Hierin worden ook de specifieke regels vastgelegd voor programma's uit hoofde van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) ("Interreg-programma's") waarbij lidstaten met derde landen samenwerken.

In de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de EU worden duidelijke "overdrachtsregels" voor alle Interreg-componenten vastgelegd. Tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 werden de IPA-CBC-programma's al door DG REGIO beheerd en waren de uitvoeringsbepalingen, gebaseerd op de IPA-verordening, voor het overgrote deel afgestemd op de Interreg-regels voor samenwerkingsprogramma's in de lidstaten. ENI-CBC-programma's werden door DG NEAR beheerd; in de op de ENI-verordening gebaseerde uitvoeringsbepalingen zijn een aantal van de Interreg-regels afwijkende bepalingen vastgelegd. Samenwerking op het gebied van ultraperifere gebieden werd vooral op projectniveau georganiseerd, met daarnaast enkele proefprojecten waar Interreg-programma-autoriteiten bij de uitvoering van samenwerkingsmaatregelen in indirect beheer betrokken waren.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

EU-optreden is gerechtvaardigd door artikel 174 VWEU: "[De Unie] ontwikkelt en vervolgt [...] haar optreden gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang. De Unie stelt zich in het bijzonder ten doel, de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen."

De doelstellingen van het EFRO zijn in artikel 176 VWEU gedefinieerd: "Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling is bedoeld om een bijdrage te leveren aan het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie door deel te nemen aan de ontwikkeling en de structurele aanpassing van regio's met een ontwikkelingsachterstand en aan de omschakeling van industriegebieden met afnemende economische activiteit."

Daarnaast is in artikel 174 VWEU bepaald dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan plattelandsgebieden, regio's die een industriële overgang doormaken en regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen. Onder de laatstgenoemde regio's vallen de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, alsmede insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden.

Artikel 178 VWEU vormt de rechtsgrondslag om uitvoeringsverordeningen vast te stellen voor het EFRO, het fonds voor cohesiebeleid dat de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) ondersteunt.

Wat ondersteuning door de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de EU betreft, vormt artikel 212, lid 2, VWEU de rechtsgrondslag voor economische, financiële en technische samenwerking met derde landen in het algemeen, waaronder de landen die voor toetreding in aanmerking komen: "1. Onverminderd de overige bepalingen van de Verdragen, met name de artikelen 208 tot en met 211, onderneemt de Unie activiteiten voor economische, financiële en technische samenwerking, met inbegrip van bijstand op met name financieel gebied, met derde landen die geen ontwikkelingsland zijn. Deze activiteiten zijn coherent met het ontwikkelingsbeleid van de Unie en vinden plaats in het kader van de beginselen en doelstellingen van haar externe optreden. De acties van de Unie en die van de lidstaten completeren en versterken elkaar. 2. Het Europees Parlement en de Raad stellen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, de voor de uitvoering van lid 1 nodige maatregelen vast."

Artikel 209, lid 1, VWEU vormt de rechtsgrondslag voor samenwerking met ontwikkelingslanden: "1. Het Europees Parlement en de Raad stellen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, de maatregelen vast die nodig zijn voor de uitvoering van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, die betrekking kunnen hebben op meerjarenprogramma's voor samenwerking met ontwikkelingslanden of op thematische programma's."

Tot slot wordt in artikel 349 VWEU bepaald dat specifieke maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de structurele economische en sociale situatie van de ultraperifere gebieden, die wordt bemoeilijkt door bepaalde specifieke kenmerken die de ontwikkeling van deze gebieden ernstig schaden.

Subsidiariteit en evenredigheid

Bij de effectbeoordeling 12 zijn diverse redenen onderkend waarom EU-maatregelen meerwaarde bieden aan nationale maatregelen. Enkele voorbeelden:

·In veel landen maken het EFRO en het Cohesiefonds ten minste 50 % van de overheidsinvesteringen uit — deze lidstaten zouden anders niet de nodige financiële draagkracht hebben om dergelijke investeringen te doen.

·Er zijn aanzienlijke potentiële overloopeffecten over de nationale en regionale grenzen heen, bijvoorbeeld voor investeringen in innovatie en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's). Het EU-niveau speelt een belangrijke rol bij het realiseren van dergelijke overloopeffecten en bij het voorkomen van een tekort aan investeringen. Bovendien moeten investeringen aldus worden geconcipieerd dat de overloopeffecten zo groot mogelijk zijn.

·In de meeste regio's, met inbegrip van meer ontwikkelde regio's, vormen strategieën voor slimme specialisatie (RIS3: Research and Innovation Strategies for Smart Specialisation, onderzoeks- en innovatiestrategieën voor slimme specialisatie) een samenhangend strategisch kader voor investeringen en zorgen zij voor een hoge toegevoegde waarde. Deze strategieën zijn een uitvloeisel van het vereiste voor strategische programmering voor EFRO-steun en de desbetreffende randvoorwaarde. De voordelen van zulke strategieën zijn immers vaak het grootst in de meest ontwikkelde regio's (en met name in de noordse landen, Oostenrijk, Duitsland, de Benelux en Frankrijk).

·EU-maatregelen bevorderen EU-prioriteiten. Hieronder vallen onder meer structurele hervormingen van het beleid en de programma's op het gebied van de arbeidsmarkt, vervoer, milieu, energie, onderwijs en op sociaal gebied, alsmede modernisering van de overheidsdiensten.

·Het EFRO levert tastbare resultaten op gebieden die belangrijk zijn voor mensen — "De EU-begroting draagt bij tot het verwezenlijken van zaken die Europeanen belangrijk vinden" 13 . Regio's helpen zich aan te passen aan de uitdaging van de globalisering, 420 000 banen scheppen door tussen 2014 en 2020 1,1 miljoen kmo's te ondersteunen, armoede in steden aanpakken – dit zijn allemaal prioriteiten voor het Europese publiek. Vermeldenswaard is dat veel van deze resultaten met name zichtbaar zijn buiten de cohesielanden.

De beleidskeuzes in de voorgestelde verordening zijn evenredig, onder meer om de volgende redenen:

·de programma's worden niet rechtstreeks door de Europese Commissie beheerd, maar worden uitgevoerd in partnerschap met de lidstaten (in gedeeld beheer);

·de gecombineerde regels (de bijbehorende GB-verordening plus deze verordening) zijn aanzienlijk vereenvoudigd en geconsolideerd ten opzichte die van de vorige periode.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie achteraf van Interreg 2007-2013

Tegen eind 2013 hadden Interreg-programma's bijna 7 000 projecten op de belangrijkste beleidsgebieden van de Europa 2020-strategie gefinancierd. Hierbij ging het onder meer om het creëren en uitbreiden van economische clusters, het opzetten van kenniscentra, centra voor hoger onderwijs en hogere opleiding, netwerken voor samenwerking tussen onderzoekscentra en grensoverschrijdende adviesdiensten voor bedrijven en startende ondernemingen. Bij de circa 1 300 milieuprojecten ging het om het gezamenlijk beheer van natuurlijke hulpbronnen, waaronder zeebekkens en stroomgebieden; gemeenschappelijke maatregelen om natuurrampen te bestrijden, klimaatverandering tegen te gaan en de biodiversiteit in stand te houden, alsmede proefinitiatieven om hernieuwbare energie te ontwikkelen.

De Interreg-programma's hebben tot een aantal verbeteringen bijgedragen, waaronder toegankelijkheid, gezamenlijk onderwijs en opleiding, en een betere bescherming tegen milieu- en door de mens veroorzaakte risico's. De internationalisering van kleine en middelgrote ondernemingen is verbeterd, in het bijzonder in grensoverschrijdende gebieden. De programma's hebben ook aan de bredere effecten bijgedragen, met name door specifieke belemmeringen voor samenwerking te verminderen (vooral culturele en fysieke belemmeringen) en sociale integratie te verbeteren.

Tijdens de evaluatie is ook het volgende vastgesteld:

1.De Interreg-programma's bleven heel breed en waren vaak gericht op het ontwikkelen van samenwerking en verbanden. Het is belangrijk om een passend evenwicht te vinden tussen samenwerking (hetgeen een centraal element van Interreg blijft) en het leren van de lessen voor de doelstellingen van het cohesiebeleid.

2.Er schijnt bij de vaststelling van de regio's die werden ondersteund, maar beperkt aandacht te zijn besteed aan het begrip van een functionele regio of functioneel gebied. Dit is echter essentieel bij de overweging van de mogelijke voordelen van grensoverschrijdende en transnationale samenwerking.

3.Voor het besluit een project wel of niet te ondersteunen, is bij de meeste projecten een bottom-up benadering toegepast. Dit maakte het moeilijk een samenhangende strategie te volgen om de ontwikkeling en sociaaleconomische en territoriale integratie van de betrokken regio's te bevorderen, ook al leverden de meeste afzonderlijke projecten een bijdrage.

4.De coördinatie tussen Interreg-programma's en mainstreamprogramma's was zeer beperkt. De kans om het ene met het andere te combineren en de effecten voor de ontwikkeling te versterken, is dan ook gemist.

Deze zwakke punten komen in de verordeningen voor de programmeringsperiode 2014-2020 aan bod. Met name het resultaten- en prestatiekader moet een sterkere concentratie van fondsen op een beperkt aantal beleidsdoelen waarborgen, met van het begin af aan een duidelijk geformuleerde interventielogica en meting van resultaten.

In de periode 2021-2027 wordt naar verdere versterking van samenwerking gestreefd. Daarvoor worden met name de volgende maatregelen ingezet:

1.Het aanpassen van de opbouw van de Interreg-programma's om beter met functionele gebieden rekening te houden. Grensoverschrijdende programma's zullen beter worden gestroomlijnd om de middelen specifiek te richten op landgrenzen waar een hoge mate van grensoverschrijdende interactie is. Maritieme samenwerking wordt versterkt door de grensoverschrijdende en de transnationale dimensie van het werken over zeebekkens heen in nieuwe maritieme programma's te combineren.

2.Het inbedden van grensoverschrijdende samenwerking in recente beleidswerkzaamheden in het kader van de mededeling van de Commissie "Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU" 14 ("mededeling over grensregio's"). Programma's op maatregelen richten die van direct belang zijn voor mensen en bedrijven in grensregio's.

3.Het versterken van Interreg-programma's voor transnationale en maritieme samenwerking die voor dezelfde functionele gebieden van toepassing zijn als de bestaande macroregionale strategieën. Verbeterde afstemming tussen financiering en prioriteiten in het kader van de macroregionale strategieën.

4.Versterken van interregionale samenwerking voor innovatie zoals geschetst in de mededeling van de Commissie "Versterking van innovatie in de Europese regio's: strategieën voor veerkrachtige, inclusieve en duurzame groei" 15 . Te dien einde wordt een nieuw interregionaal instrument voorgesteld dat degenen die bij strategieën voor slimme specialisatie betrokken zijn, moet helpen te clusteren om innovatie op te schalen en innovatieve producten en processen naar de Europese markt te brengen.

5.Met de GB- en de EFRO-verordening zal sterkere samenwerking tussen Interreg-programma's en programma's voor het "investeren in werkgelegenheid en groei" worden gestimuleerd en ondersteund. Hiertoe zal worden gewaarborgd dat samenwerkingsacties goed zijn vertegenwoordigd in de prioriteiten die uit die programma's worden gefinancierd.

Lessen uit de ervaringen met IPA 2014-2020

Het IPA bevordert actief territoriale samenwerking, bijvoorbeeld via grensoverschrijdende programma's, programma's voor transnationale en interregionale samenwerking en macroregionale strategieën. De toegevoegde waarde is duidelijk: verzoening en vertrouwenscheppende maatregelen op de Westelijke Balkan, het wegnemen van geografische en mentale belemmeringen, en de ontwikkeling van betrekkingen van goed nabuurschap — dit blijven de belangrijkste aspecten van het uitbreidingsproces die uitsluitend door EU-programma's worden gefinancierd en niet door andere donoren.

Evaluatie achteraf van de ENPI-programma's voor grensoverschrijdende samenwerking 16 in de periode 2007-2013

De dertien ENPI-programma's voor grensoverschrijdende samenwerking die in de periode 2007-2013 zijn uitgevoerd, hadden betrekking op negen EU-landgrenzen, drie zeebekkens en een zeeverbinding. De toegewezen financiële middelen bedroegen 947,2 miljoen EUR, waarbij fondsen uit het ENPI, het EFRO en het IPA werden gecombineerd. De bijdrage van deelnemende landen en/of begunstigden van projecten bracht de totale toewijzing op 1,2 miljard EUR. Bij de programma's waren 34 landen, 19 EU-lidstaten en 12 van de 16 nabuurschappartnerlanden plus Noorwegen, Rusland en Turkije betrokken.

In totaal financierden de programma's in die periode 941 projecten voor een totaal contractueel vastgelegd bedrag van 910 miljoen EUR (stand per april 2017) waarvan 38 % voor projecten voor economische ontwikkeling, 32 % voor het milieu, 19 % voor sociale ontwikkeling en 11 % voor problemen op het gebied van veiligheid was bedoeld. Het grootste deel van de EU-financiering (70 %) werd via standaardprojecten besteed die via oproepen tot het indienen van voorstellen werden geselecteerd. Grootschalige infrastructuurprojecten namen 22 % van de totale bestede EU-financiering voor hun rekening (circa 195 miljoen EUR), terwijl strategische projecten een veel kleiner aandeel hadden (8 % van de totale bestede EU-financiering). In totaal waren er 867 standaardprojecten, 51 grootschalige infrastructuurprojecten en 23 strategische projecten. De deelname aan oproepen voor het indienen van voorstellen was erg groot (in totaal zijn voor alle programma's bij elkaar meer dan 7 000 aanvragen ingediend), waaruit de aantrekkingskracht van grensoverschrijdende samenwerking voor belanghebbenden in de in aanmerking komende regio's blijkt. In totaal waren bij het ENPI voor grensoverschrijdende samenwerking 4 569 organisaties uit 36 verschillende landen betrokken, waarvan 2 106 uit partnerlanden afkomstig waren.

Het indrukwekkende aantal en de verscheidenheid van de projecten in het kader van grensoverschrijdende samenwerking, alsmede de solide basis voor samenwerking in vergelijking met de voorafgaande periode, met reeds lang bestaande programma-autoriteiten en meer ervaren begunstigden werd in de evaluatie achteraf zeer positief gewaardeerd. Tegelijkertijd bleek uit de evaluatie dat er onvoldoende bewijs was voor de bereikte resultaten van de ENPI-programma's voor grensoverschrijdende samenwerking, dat er vertraging was geweest bij de uitvoering van de programma's en projecten en dat de ruim geformuleerde programmadoelstellingen en prioriteiten van de oproepen de algehele impact hadden verminderd. Sommige van deze elementen zijn in de huidige generatie 2014-2020-programma's al (geheel of gedeeltelijk) aangepakt.

De aanbevelingen voor de aanstaande programmeringsperiode betreffen onder meer het versterken van de gerichtheid en de impact van de programma's, het streven naar meer synergieën met andere EU-instrumenten en -beleidsmaatregelen, het versterken van de toegevoegde waarde van grote infrastructuurprojecten, het verbeteren van de prestatiekaders en de werkwijzen voor toezicht en evaluatie, alsmede het versterken van de technische bijstand aan en ondersteuning van programma's.

Tussentijdse evaluatie van de ENPI-programma's voor grensoverschrijdende samenwerking in de periode 2014-2020

Uit de tussentijdse evaluatie van de ENPI-programma's voor grensoverschrijdende samenwerking in de periode 2014-2020 is gebleken dat de strategie voor grensoverschrijdende samenwerking in de context van het EU-beleidskader passend blijft en antwoord biedt op de ontwikkelingen in de regio. Grensoverschrijdende samenwerking schijnt een belangrijk middel voor positieve samenwerking tussen burgers, lokale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld aan beide zijden van de EU-grens te zijn, zelfs in gevallen waarin uitgebreidere bilaterale betrekkingen een uitdaging zouden kunnen zijn. Hoewel de ontwikkeling en uitvoering van programma's trager is verlopen dan oorspronkelijk gepland, erkennen de partners dat het proces in vergelijking met voorgaande jaren is verbeterd en dat de inzet om succesvolle programma's uit te voeren groot blijft.

Raadpleging van belanghebbenden

Van 10 januari tot en met 9 maart 2018 vond een online openbare raadpleging plaats. De raadpleging betrof cohesiebeleid, d.w.z. het EFRO, het Cohesiefonds en het ESF, waaronder aspecten van Europese territoriale samenwerking (Interreg).

·Wat de belangrijkste uitdagingen betreft, achtte het grootste deel (94 % van de respondenten) "de vermindering van regionale ongelijkheden" zeer belangrijk of belangrijk; hierna volgde "het terugdringen van de werkloosheid, de kwaliteit van de werkgelegenheid en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit" en "bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede" (91 %).

·Het "bevorderen van onderzoek en innovatie" werd als een van de meest succesvol aangepakte uitdagingen (volgens 61 %) beschouwd, gevolgd door "territoriale samenwerking" (59 %).

·76 % van de respondenten was van mening dat de fondsen een hoge of tamelijk hoge toegevoegde waarde hebben; minder dan 2 % vond dat zij totaal geen meerwaarde hebben.

·Complexe procedures (86 %) werden als veruit het grootste obstakel voor de verwezenlijking van de doelstellingen gezien. Daarna kwamen audit- en controleprocedures (68 %) en een gebrek aan flexibiliteit om op onvoorziene omstandigheden te kunnen reageren (60 %).

·Wat vereenvoudiging betreft, was de meest voorkomende keuze "minder, duidelijkere en kortere regels" (90 %); dit werd gevolgd door "afstemming van de regels van de verschillende EU-fondsen" (79 %) en "meer flexibiliteit" bij de toewijzing van middelen aan en binnen een programmagebied (76-77 %).

Bij de beantwoording van de open vragen gaven de respondenten per saldo veel steun voor:

·cohesiebeleid voor alle regio's (zij het met een blijvende aandacht voor de minder ontwikkelde regio's);

·beleidsinnovatie, met inbegrip van strategieën voor slimme specialisatie en slimme investeringen in het algemeen;

·voortzetting en ontwikkeling van thematische concentratie;

·focus op lokale problemen (met name duurzame stedelijke ontwikkeling);

·interregionale samenwerking, zowel grensoverschrijdend als in heel Europa. Dit laatste is van essentieel belang voor slimme specialisatie – innovatie in hoogtechnologische sectoren hangt vaak af van uitwisselingen en overloopeffecten van samenwerking tussen clusters of kenniscentra in heel Europa.

Deze punten worden aangepakt in dit voorstel voor een verordening waarin:

·de nadruk op het aanpakken van regionale verschillen en de problemen van de regio's in heel Europa blijft liggen;

·de thematische concentratie op slimme groei via slimme specialisatiestrategieën en op de koolstofarme en duurzame economie wordt voortgezet en versterkt;

·steun voor interregionale samenwerking wordt gehandhaafd en deze tot slimme specialisatie wordt uitgebreid; en

·lokale ontwikkeling op basis van geïntegreerde territoriale en lokale strategieën wordt bevorderd en duurzame stedelijke ontwikkeling alsmede capaciteitsopbouw op dit gebied wordt gestimuleerd.

Daarnaast schept de GB-verordening een kader voor het EFRO om:

·de complexe procedures in verband met het EFRO te vereenvoudigen;

·de flexibiliteit om in te spelen op nieuwe uitdagingen te vergroten; en

·de regels van de verschillende EU-fondsen die eronder vallen, op elkaar af te stemmen.

Effectbeoordeling

De volgende opties zijn mogelijk om een verlaging met 7 % in de begroting te bewerkstelligen:

·optie 1: verlaging van de bijdrage aan de meer ontwikkelde regio's;

·optie 2: handhaving van de steun op de belangrijkste gebieden (thematische concentratie) en verlaging op andere gebieden.

De voorkeur gaat uit naar optie 2, onder meer om de volgende redenen:

·de nadruk blijft liggen op de thema's met de grootste toegevoegde waarde voor de EU, waarvan bij de evaluatie is gebleken dat het beleid het grootste effect heeft gehad;

·veel van de belangrijkste problemen (globalisering en economische transformatie, overgang naar de koolstofarme economie, milieuproblemen, migratie en arme wijken in steden) raken steeds meer regio's in de hele EU, met inbegrip van de meer ontwikkelde regio's. Investeringen van de EU zijn zowel noodzakelijk als een teken van solidariteit;

·behoud van een kritische massa — per hoofd van de bevolking zijn de investeringen in de meer ontwikkelde regio's nu al gering;

·tijdens de openbare raadpleging bleek het overgrote merendeel van de belanghebbenden voorstander van het EFRO in alle regio's. Deze aanpak zorgt er ook voor dat de fondsen in het kader van het cohesiebeleid in alle lidstaten beter zichtbaar zijn.

Vereenvoudiging

Aan het EFRO zijn aantoonbaar aanzienlijke administratieve kosten verbonden, die in een recente studie 17 worden geraamd op 3 % van de gemiddelde programmakosten. De administratieve lasten voor de begunstigden (met inbegrip van kmo's) zijn hoger.

De meeste vereenvoudigingen van het EFRO zijn het gevolg van de GB-verordening. Vele daarvan zijn moeilijk vooraf financieel te kwantificeren, maar in de studie worden de volgende inschattingen gemaakt:

·Doordat voor het EFRO meer gebruik wordt gemaakt van vereenvoudigde kostenopties (of betalingen op basis van voorwaarden) kunnen de totale administratieve kosten aanzienlijk worden verlaagd – met 20-25 % indien deze opties over de gehele linie worden toegepast.

·Deze meer evenredige benadering van controle en audits leidt tot een flinke daling van het aantal controles en van de auditlast voor de programma's met een laag risico; dit leidt tot een daling van de totale administratieve kosten van het EFRO met 2-3 % en van de kosten voor de betrokken programma's met een veel hoger bedrag.

Een ander belangrijk aspect van de vereenvoudiging is dat, zoals hierboven geschetst, met dit voorstel steun door het EFRO en door het financieringsinstrument voor extern optreden van de EU worden geïntegreerd.

E-cohesie en gegevensuitwisseling

Voor de programmeringsperiode 2014-2020 was een systeem van elektronische gegevensuitwisseling tussen begunstigden en beheersautoriteiten, en tussen verschillende autoriteiten van het beheers- en controlesysteem nodig. In dit voorstel voor een verordening wordt hierop voortgebouwd en worden bepaalde punten in verband met gegevensverzameling verder ontwikkeld. Alle gegevens die nodig zijn voor het toezicht op de vooruitgang bij de uitvoering, met inbegrip van resultaten en prestaties van de programma's, zullen nu elke twee maanden elektronisch worden doorgegeven. Dit betekent dat het open gegevensplatform nagenoeg in realtime wordt bijgewerkt.

Evenzo zullen de gegevens over de begunstigden en de concrete acties in elektronische vorm openbaar worden gemaakt, op een website die door de beheersautoriteit wordt beheerd.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting. In het voorstel voor de verordening over het EFRO en het Cohesiefonds worden de gevolgen voor de begroting uiteengezet van het EFRO dat voor de maatregelen in het kader van dit voorstel de financieringsbron is.

5.SAMENVATTING VAN DE INHOUD VAN DE VERORDENING

Veel aspecten betreffende de totstandkoming en uitvoering van het EFRO worden in de GB-verordening geregeld. Dit voorstel voor een verordening moet daarom in deze context worden gezien. De nadruk ligt op de belangrijkste punten betreffende uitvoering en samenwerking, namelijk:

·de definitie en de geografische dekking van de vijf componenten;

·specifieke doelstellingen voor Interreg en toepassingsgebied;

·aanpassingen van de regels van de GB-verordening betreffende programmering, programma-autoriteiten, beheer en controle en financieel beheer; en

·integratie van de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de EU.

Hoofdstuk I — Algemene bepalingen (artikelen 1 tot en met 13)

Onderwerp, toepassingsgebied en Interreg-componenten

In dit hoofdstuk worden het onderwerp en het toepassingsgebied van de verordening "Europese territoriale samenwerking"/Interreg uiteengezet. Hierin worden met name de vijf Interreg-componenten omschreven: grensoverschrijdende samenwerking, transnationale en maritieme samenwerking, samenwerking tussen ultraperifere gebieden, interregionale samenwerking en de nieuwe investeringen in interregionale innovatie.

Geografische dekking

De Commissie heeft een meer dan twee jaar durend studie- en raadplegingsproces uitgevoerd dat bekend is onder de naam Cross-border review (evaluatie van de grensoverschrijdende samenwerking). Hierbij is bewijs verzameld waaruit blijkt dat grensregio's over het algemeen economisch minder goed presteren dan andere regio's in een lidstaat. De bewoners van grensregio's hebben doorgaans minder gemakkelijk toegang tot openbare diensten zoals ziekenhuizen en universiteiten. Het is vaak nog steeds ingewikkeld en duur om wegwijs te worden in de verschillende administratieve en rechtssystemen.

Naar aanleiding van de Cross-border review heeft de Commissie de mededeling over grensregio's vastgesteld waarin een aantal concrete maatregelen worden voorgesteld die de overheden op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau moeten treffen. Onder deze maatregelen valt "over het juridische en financiële kader voor grensoverschrijdende samenwerking nadenken". In de mededeling wordt voorgesteld te onderzoeken hoe toekomstige financieringsprogramma's, waaronder Interreg, een meer strategische bijdrage kunnen leveren om grensobstakels te voorkomen en uit de weg te ruimen en grensoverschrijdende overheidsdiensten te ontwikkelen.

Dienovereenkomstig zal de component voor grensoverschrijdende samenwerking worden geconcentreerd op landgrenzen, terwijl grensoverschrijdende samenwerking rond zeegrenzen in de vergrote component transnationale samenwerking en maritieme samenwerking zal worden opgenomen.

In de voorstellen voor 2021-2027 voor zowel de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" als de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) wordt dit engagement op twee manieren weerspiegeld. Ten eerste wordt de zichtbaarheid van de samenwerkingsmaatregelen in de programma's aanzienlijk vergroot. Ten tweede dragen de voorstellen ertoe bij dat de grensoverschrijdende programma's zich meer dan voorheen richten op institutionele samenwerking, het oplossen van grensoverschrijdende problemen en het investeren in gezamenlijke diensten van algemeen belang.

Middelen en medefinancieringspercentages

Deze bepalingen betreffen de middelen, zowel afkomstig van het EFRO als van de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de EU. Er wordt een teruggavemechanisme voor resterende middelen opgezet voor het geval er geen aanvragen worden ingediend of geen financieringsovereenkomst voor een extern Interreg-project wordt ondertekend. Met name voor externe samenwerking zou de medefinanciering hoger moeten zijn dan voor de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei".

Hoofdstuk II — Specifieke doelstellingen voor Interreg en thematische concentratie (artikelen 14 en 15)

Gezien de bijzondere kenmerken van Interreg zijn er twee specifieke doelstellingen voor Interreg vastgesteld:

"een beter bestuur voor Interreg" en

"een veiliger, zekerder Europa".

In de voorgestelde verordening worden ook specifieke percentages voor thematische concentratie vastgesteld.

Hoofdstuk III — Programmering (Interreg-programma's — territoriale ontwikkeling — concrete acties en fonds voor kleinschalige projecten — technische bijstand) (artikelen 16 tot en met 26)

In dit hoofdstuk worden de regels van de GB-verordening aan de Interreg-programma's aangepast. Een nieuw element is het "fonds voor kleinschalige projecten" waarmee lokale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld met behulp van vereenvoudigde kostenopties kleine projecten kunnen opzetten.

Hoofdstuk IV — Toezicht — evaluatie — informatie en communicatie (artikelen 27 tot en met 35)

Ook in dit hoofdstuk worden de regels van de GB-verordening aan de Interreg-programma's aangepast.

Met het oog op consistent toezicht op de prestaties worden in de voorgestelde verordening ook de gemeenschappelijke reeks outputindicatoren gehandhaafd en verfijnd en wordt voor het eerst een gemeenschappelijke reeks resultaatindicatoren toegevoegd. Hiermee kunnen resultaten in real time op het open gegevensplatform worden gerapporteerd en kunnen deze van de verschillende programma's en lidstaten met elkaar worden vergeleken. Zij dienen ook als input voor discussies over de prestaties en succesvolle evaluaties.

Hoofstuk V — Subsidiabiliteit (artikelen 36 tot en met 43)

Subsidiabiliteitsregels moeten zo veel mogelijk door elke lidstaat zelf worden vastgesteld met een minimum aan EU-voorschriften. Deze benadering is echter ongeschikt voor Interreg-programma's waar tussen 2 en 27 verschillende sets nationale regels met elkaar in tegenspraak of in conflict kunnen zijn. In dit hoofdstuk wordt daarom een duidelijke hiërarchie van subsidiabiliteitsregels op EU-niveau, op het niveau van het specifieke Interreg-programma en vervolgens op nationaal niveau vastgelegd. De nadere bepalingen uit hoofde van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie van 4 maart 2014 18 zijn in dit voorstel voor een verordening opgenomen.

Hoofdstuk VI — Interreg-programma-autoriteiten, beheer en controle (artikelen 44 tot en met 48)

De regels van de GB-verordening over programma-autoriteiten, beheer en controle worden aan de Interreg-programma's aangepast. Hierbij gaat het met name over de werking van één enkele auditautoriteit waarmee de audit van concrete acties enorm wordt vereenvoudigd.

Hoofdstuk VII — Financieel beheer, rekeningen en financiële correcties (artikelen 49 en 50)

Interreg-programma's moeten meer en sneller voorfinanciering ontvangen dan andere cohesiebeleidsprogramma's om begunstigden die vaak niet over voldoende eigen middelen beschikken, in staat te stellen met hun concrete acties te beginnen. Daarnaast moet de terugvorderingsketen gedetailleerd worden vastgelegd.

Hoofdstuk VIII — Deelname van derde landen en LGO's aan Interreg programma's in gedeeld beheer (artikelen 51 tot en met 59)

Het uitgangspunt is dat de "normale" regels voor Europese territoriale samenwerking/Interreg van toepassing zijn. Bepaalde aanpassingen zijn nodig om er rekening mee te houden dat derde landen, partnerlanden of LGO's niet aan het EU-recht zijn gebonden. Dit heeft gevolgen voor programma-autoriteiten, beheersmethoden, subsidiabiliteit, grote infrastructuurprojecten, overheidsopdrachten, financieel beheer en de sluiting van financieringsovereenkomsten.

Hoofdstuk IX — Specifieke regels voor indirect beheer (artikelen 60 en 61)

Deze artikelen hebben betrekking op investeringen in interregionale innovatie en kunnen betrekking hebben op samenwerking tussen ultraperifere gebieden.

Hoofdstuk X — Slotbepalingen (artikelen 62 tot en met 65)

Deze artikelen hebben betrekking op bevoegdheidsdelegatie, comitéprocedure en overgangsbepalingen.

BIJLAGE

In de bijlage is het model voor Interreg-programma's opgenomen.

2018/0199 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en financieringsinstrumenten voor extern optreden

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 178, artikel 209, lid 1, artikel 212, lid 2, en artikel 349,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 19 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's 20 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Krachtens artikel 176 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) bedoeld om een bijdrage te leveren aan het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie. Uit hoofde van dat artikel en artikel 174, tweede en derde alinea, VWEU moet het EFRO een bijdrage leveren om de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan bepaalde categorieën regio's, waaronder grensoverschrijdende regio's expliciet zijn vermeld.

(2)In Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] van het Europees Parlement en de Raad 21 zijn de gemeenschappelijke bepalingen voor het EFRO en enkele andere fondsen vastgelegd en in Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening] van het Europees Parlement en de Raad 22 zijn bepalingen betreffende de specifieke doelstellingen en het toepassingsgebied van EFRO-steun vastgelegd. Er moeten nu specifieke bepalingen worden vastgesteld betreffende de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg), in het kader waarvan een of meer lidstaten grensoverschrijdend samenwerken met het oog op effectieve programmering, met inbegrip van bepalingen over technische bijstand, toezicht, evaluatie, communicatie, subsidiabiliteit, beheer en controle, alsmede financieel beheer.

(3)Teneinde de harmonieuze ontwikkeling van de Unie op verschillende niveaus te ondersteunen, moet het EFRO in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) steun verlenen voor grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking, maritieme samenwerking, samenwerking tussen ultraperifere gebieden en interregionale samenwerking.

(4)De component grensoverschrijdende samenwerking moet tot doel hebben gemeenschappelijke uitdagingen die in de grensregio's door de betrokkenen gezamenlijk zijn vastgesteld, aan te gaan en het onbenutte groeipotentieel in grensgebieden te exploiteren, zoals aangetoond in de mededeling van de Commissie "Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU" 23 ("mededeling over grensregio's"). De grensoverschrijdende component moet derhalve worden beperkt tot samenwerking rond landgrenzen; grensoverschrijdende samenwerking rond zeegrenzen moet in de transnationale component worden opgenomen.

(5)De component grensoverschrijdende samenwerking heeft ook betrekking op samenwerking tussen een of meer lidstaten en een of meer landen of gebieden buiten de Unie. Het opnemen van interne en externe grensoverschrijdende samenwerking in het kader van deze verordening moet voor de programma-autoriteiten in de lidstaten en voor de autoriteiten van partners en begunstigden buiten de Unie tot een flinke vereenvoudiging en stroomlijning van de toepasselijke bepalingen leiden in vergelijking met de programmeringsperiode 2014-2020.

(6)De component transnationale samenwerking en maritieme samenwerking moet tot doel hebben de samenwerking te versterken door middel van acties die bijdragen tot de geïntegreerde territoriale ontwikkeling in samenhang met de prioriteiten van het cohesiebeleid van de Unie, en moet tevens maritieme grensoverschrijdende samenwerking omvatten. Tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 moest transnationale samenwerking grotere gebieden op het vasteland van de Unie bestrijken, terwijl maritieme samenwerking gebieden rond zeebekkens moest bestrijken en grensoverschrijdende samenwerking langs zeegrenzen moest integreren. Teneinde eerdere maritieme grensoverschrijdende samenwerking in een groter kader van maritieme samenwerking te kunnen blijven uitvoeren, is maximale flexibiliteit nodig, met name door het te bestrijken gebied, de specifieke doelstellingen voor een dergelijke samenwerking, de vereisten voor een projectpartnerschap vast te stellen en subprogramma's en specifieke directiecomités op te zetten.

(7)Op basis van de ervaringen met grensoverschrijdende en transnationale samenwerking in de ultraperifere gebieden tijdens de programmeringsperiode 2014-2020, waar de combinatie van beide componenten in één programma per samenwerkingsgebied voor programma-autoriteiten en begunstigden niet tot voldoende vereenvoudiging heeft geleid, moet een specifieke component ultraperifere gebieden worden vastgesteld om ultraperifere gebieden in staat te stellen zo doeltreffend en eenvoudig mogelijk met naburige landen en gebieden samen te werken.

(8)Op basis van de ervaringen met de programma's voor interregionale samenwerking in het kader van Interreg en het gebrek aan dergelijke samenwerking bij programma's in het kader van de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" tijdens de programmeringsperiode 2014-2020, moet de component interregionale samenwerking met zich meer in het bijzonder richten op de verbetering van de effectiviteit van het cohesiebeleid. Die component moet derhalve tot twee programma's worden beperkt, één om alle mogelijke ervaringen, innovatieve benaderingswijzen en capaciteitsopbouw voor programma's in het kader van beide doelstellingen mogelijk te maken en om Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS) te stimuleren die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1082/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad 24 zijn of worden opgezet, en één om de analyse van ontwikkelingstrends te verbeteren. Projectgebaseerde samenwerking in de gehele Unie moet in de nieuwe component betreffende investeringen in interregionale innovatie worden opgenomen en moet nauw aansluiten bij de uitvoering van de mededeling van de Commissie "Versterking van innovatie in de Europese regio's: strategieën voor veerkrachtige, inclusieve en duurzame groei" 25 , met name om platforms voor thematische slimme specialisatie op gebieden als energie, industriële modernisering of landbouw en voedingsmiddelen. Geïntegreerde territoriale ontwikkeling gericht op functionele stedelijke gebieden of stedelijke gebieden moet ten slotte in programma's in het kader van de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" en in één begeleidend instrument, het "Stedelijk Europa-initiatief", worden geconcentreerd. De twee programma's in het kader van de component interregionale samenwerking moeten voor de gehele Unie gelden en ook openstaan voor de deelname van derde landen.

(9)Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke regio's en gebieden subsidiabel zijn. De aanwijzing van subsidiabele regio's en gebieden op het niveau van de Unie moet daarom worden gebaseerd op de gemeenschappelijke indeling van de regio's die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad 26 .

(10)Het is nodig samenwerking in alle mogelijke dimensies met de naburige derde landen van de Unie verder te ondersteunen of, waar nodig, tot stand te brengen, aangezien zulke samenwerking een belangrijke beleidsinstrument voor regionale ontwikkeling is en de regio's van de lidstaten die aan derde landen grenzen, daarvan profijt moeten trekken. Te dien einde moeten het EFRO en de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie, IPA 27 , NDICI 28 en OCTP 29 , programma's ondersteunen in het kader van grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking en maritieme samenwerking, samenwerking tussen ultraperifere gebieden en interregionale samenwerking. De steunverlening uit het EFRO en de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie moeten op wederkerigheid en evenredigheid zijn gebaseerd. Voor het IPA III-CBC en het NDICI-CBC moet de steunverlening uit het EFRO worden aangevuld met ten minste een gelijkwaardige bedrag uit het IPA III-CBC en het NDICI-CBC, tot een maximumbedrag als vastgesteld in de respectieve rechtshandeling, dat wil zeggen maximaal 3 % van de financiële toewijzing in het kader van het IPA III en maximaal 4 % van de financiële toewijzing in het kader van het geografische nabuurschapsprogramma uit hoofde van artikel 4, lid 2, onder a), van het NDICI.

(11)Steunverlening uit het IPA III moet voornamelijk gericht zijn op het ondersteunen van begunstigden van het IPA bij de versterking van democratische instellingen en de rechtsstaat, de hervorming van justitie en het openbaar bestuur, de naleving van grondrechten en de bevordering van gendergelijkheid, tolerantie, sociale inclusie en non-discriminatie. IPA-steun moet gericht blijven op het ondersteunen van de inspanningen van de begunstigden van het IPA om de regionale, macroregionale en grensoverschrijdende samenwerking, alsmede de territoriale ontwikkeling te verbeteren, onder andere door het uitvoeren van macroregionale strategieën van de Unie. Daarnaast moet IPA-steun zich richten op veiligheid, migratie en grensbeheer, waarbij toegang tot internationale bescherming wordt gewaarborgd, relevante informatie wordt gedeeld, grenscontrole wordt versterkt en gezamenlijke inspanningen in de strijd tegen irreguliere migratie en migrantensmokkel worden geleverd.

(12)Wat de NDICI-steun betreft, moet de Unie met naburige landen bijzondere betrekkingen ontwikkelen die erop gericht zijn een ruimte van welvaart en goed nabuurschap tot stand te brengen welke stoelt op de waarden van de Unie en welke gekenmerkt wordt door nauwe en vreedzame betrekkingen die gebaseerd zijn op samenwerking. Deze verordening en het NDICI moeten derhalve de interne en externe aspecten van de relevante macroregionale strategieën ondersteunen. Die initiatieven zijn van strategisch belang en bieden zinvolle politieke kaders voor de verdieping van de betrekkingen met en tussen de partnerlanden, op basis van wederzijdse verantwoordingsplicht, gedeelde betrokkenheid en verantwoordelijkheid.

(13)Het is belangrijk dat de EDEO en de Commissie bij de voorbereiding van de strategische programmering en van Interreg-programma's met EFRO- en NDICI-steun hun rol blijven vervullen, zoals vastgelegd in Besluit 2010/427/EU van de Raad 30 .

(14)Gezien de specifieke situatie van de ultraperifere gebieden in de Unie moeten maatregelen worden vastgesteld betreffende de voorwaarden waaronder deze regio's toegang tot de structuurfondsen kunnen krijgen. Derhalve moeten sommige bepalingen van deze verordening aan de specifieke kenmerken van de ultraperifere regio's worden aangepast om de samenwerking met hun buurlanden te vereenvoudigen en te bevorderen, waarbij rekening wordt gehouden met de mededeling van de Commissie "Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU" 31 .

(15)Het is nodig de middelen die aan elk van de verschillende componenten van Interreg moeten worden toegewezen, vast te stellen, met inbegrip van het aandeel van elke lidstaat in de totale bedragen voor de grensoverschrijdende samenwerking, de transnationale samenwerking en maritieme samenwerking, de samenwerking tussen ultraperifere gebieden en de interregionale samenwerking en de mogelijkheden voor de lidstaten, wat de flexibiliteit tussen deze componenten betreft. In vergelijking met de programmeringsperiode 2014-2020 moet het aandeel voor grensoverschrijdende samenwerking worden verminderd, terwijl het aandeel voor transnationale samenwerking en maritieme samenwerking wegens de integratie van maritieme samenwerking moet worden vergroot, en er moet een nieuwe component samenwerking tussen ultraperifere gebieden worden gecreëerd.

(16)Teneinde de steun uit het EFRO en de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie zo doeltreffend mogelijk te gebruiken, moet een mechanisme worden ingesteld om de teruggave van dergelijke steun organiseren, wanneer programma's voor externe samenwerking niet kunnen worden vastgesteld of moeten worden beëindigd; dit geldt ook voor programma's in samenwerking met derde landen die geen steun ontvangen uit een financieringsinstrument van de Unie. Door middel van dat mechanisme moet gestreefd worden naar een optimale werking van de programma's en een maximale coördinatie tussen die instrumenten.

(17)In het kader van Interreg moet het EFRO tot de specifieke doelstellingen in het kader het cohesiebeleid bijdragen. De lijst van de specifieke doelstellingen uit hoofde van de verschillende thematische doelstellingen moet echter aan de specifieke behoeften van Interreg worden aangepast, door aanvullende specifieke doelstellingen uit hoofde van de beleidsdoelstelling "een socialer Europa door de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten" vast te stellen om steun van het ESF-type mogelijk te maken.

(18)In de context van de unieke en specifieke omstandigheden op het eiland Ierland en met het oog op de ondersteuning van de Noord-Zuid-samenwerking in het kader van het Goede Vrijdagakkoord, moet een nieuw grensoverschrijdend Peace-Plus-programma worden voortgezet en voortbouwen op de werkzaamheden van eerdere programma's van de aangrenzende graafschappen van Ierland en Noord-Ierland. Rekening houdend met het praktische belang van het programma, is het noodzakelijk om te waarborgen dat, wanneer het functioneert ter ondersteuning van vrede en verzoening, het EFRO ook bijdraagt tot de bevordering van sociale en economische stabiliteit in de betrokken regio's, met name door maatregelen ter bevordering van de samenhang tussen de gemeenschappen. Gezien de specifieke kenmerken van het programma moet het op een geïntegreerde manier worden beheerd, waarbij de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk als externe bestemmingsontvangsten in het programma worden opgenomen. Bovendien mogen bepaalde voorschriften voor de selectie van concrete acties in deze verordening niet op dat programma van toepassing zijn voor wat betreft concrete acties ter ondersteuning van vrede en verzoening.

(19)In deze verordening moeten twee specifieke doelstellingen voor Interreg worden toegevoegd, één om de specifieke doelstelling van de versterking van de institutionele capaciteit te ondersteunen, waarbij de juridische en administratieve samenwerking wordt verbeterd, met name wanneer deze samenhangt met de uitvoering van de mededeling over grensregio's, en de samenwerking tussen burgers en instellingen en de ontwikkeling en coördinatie van macroregionale en zeebekkenstrategieën te intensiveren, en één om specifieke onderwerpen op het gebied van externe samenwerking aan te pakken, zoals veiligheid, beveiliging, beheer van grensoverschrijdingen en migratie.

(20)Het grootste gedeelte van de steun van de Unie moet aan een beperkt aantal beleidsdoelstellingen worden besteed om het effect van Interreg zo groot mogelijk te maken.

(21)Bepalingen over de voorbereiding, goedkeuring en wijziging van Interreg-programma's, alsmede over territoriale ontwikkeling, over de selectie van concrete acties, over toezicht en evaluatie, over de programma-autoriteiten, over audit van concrete acties en over transparantie en communicatie moeten aan de specifieke kenmerken van de Interreg-programma's worden aangepast in vergelijking met de bepalingen van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

(22)De bepalingen over de criteria die voor concrete acties gelden om als echt gezamenlijk en coöperatief te worden beschouwd, over het partnerschap binnen een concrete Interreg-actie en over de verplichtingen van de eerstverantwoordelijke partner, zoals tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 vastgelegd, moeten worden voortgezet. Interreg-partners moeten echter in alle vier dimensies (ontwikkeling, uitvoering, personeelsvoorziening en financiering) samenwerken en in het kader van de samenwerking tussen ultraperifere gebieden drie van de vier, aangezien het eenvoudiger moet worden steun van het EFRO en van financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie zowel op programmaniveau als op het niveau van een concrete actie te combineren.

(23)Sinds de start van Interreg zijn er fondsen voor kleinschalige projecten in het leven geroepen die niet onder specifieke bepalingen vielen; de voorschriften voor deze fondsen moeten worden verduidelijkt. Zoals ook blijkt uit het advies van het Comité van de Regio's over people-to-people- en kleinschalige projecten in programma's voor grensoverschrijdende samenwerking 32 , spelen dergelijke fondsen voor kleinschalige projecten een belangrijke rol bij het opbouwen van vertrouwen tussen burgers en instellingen, bieden zij een grote Europese toegevoegde waarde en dragen zij aanzienlijk bij tot de algemene doelstelling van programma's voor grensoverschrijdende samenwerking doordat belemmeringen voor grensoverschrijdende interactie worden overwonnen en grensgebieden en de bewoners ervan met elkaar geïntegreerd raken. Om het beheer van de financiering van kleine projecten door de eindontvangers, die vaak niet gewend zijn EU-financiering aan te vragen, te vereenvoudigen, moet onder een bepaalde drempel het gebruik van vereenvoudigde kostenopties en vaste bedragen verplicht worden gesteld.

(24)Vanwege de deelneming van meer dan één lidstaat en de daaruit voortvloeiende hogere administratieve kosten, met name voor controles en vertalingen, moet het maximumbedrag van de uitgaven voor technische bijstand hoger zijn dan in het kader van de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei". Ter compensatie van de hogere administratieve kosten moeten de lidstaten worden aangespoord om de administratieve lasten van de tenuitvoerlegging van gezamenlijke projecten waar mogelijk te verminderen. Bovendien moeten Interreg-programma's met beperkte steun van de Unie of programma's voor externe grensoverschrijdende samenwerking een bepaald minimumbedrag voor technische bijstand ontvangen om voldoende financiering voor doeltreffende activiteiten inzake technische bijstand te garanderen.

(25)Krachtens de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 moeten de fondsen worden geëvalueerd op basis van gegevens die uit hoofde van specifieke voorschriften voor toezicht worden verzameld, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften ook meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan gegevens over de effecten van de fondsen in de praktijk worden verzameld.

(26)Op basis van ervaringen in de programmeringsperiode 2014-2020 moet het systeem waarbij een duidelijke hiërarchie van subsidiabiliteitsregels voor uitgaven is vastgesteld, worden voortgezet, waarbij het beginsel wordt gehandhaafd dat subsidiabiliteitsregels voor uitgaven op Unieniveau of voor een Interreg-programma in zijn geheel worden vastgesteld ter voorkoming van mogelijke contradicties of inconsistenties tussen de verschillende verordeningen dan wel tussen verordeningen en de nationale regelgeving. Aanvullende voorschriften die door één lidstaat zijn vastgesteld en alleen op de begunstigden in die lidstaat van toepassing zijn, moeten tot een strikt minimum worden beperkt. Met name de voor de programmeringsperiode 2014-2020 vastgelegde bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie 33 moeten in deze verordening worden geïntegreerd.

(27)De lidstaten moeten worden aangemoedigd om de taken van de beheersautoriteit toe te vertrouwen aan een EGTS of om een dergelijke groepering, net als andere grensoverschrijdende juridische entiteiten, verantwoordelijk te stellen voor het beheer van een subprogramma, een geïntegreerde territoriale investering of een of meer fondsen voor kleinschalige projecten of als enige partner te laten optreden.

(28)Om de voor de programmeringsperiode 2014-2020 ingestelde betalingsketen voort te zetten, d.w.z. van de Commissie via de certificeringsautoriteit naar de eerstverantwoordelijke partner, moet die betalingsketen onder de boekhoudfunctie worden voortgezet. De steun van de Unie moet aan de eerstverantwoordelijke partner worden betaald, tenzij dit tussen de eerstverantwoordelijke en de andere partners tot dubbele vergoedingen voor omzetting naar euro en terug naar een andere valuta of omgekeerd leidt.

(29)Uit hoofde van artikel [63, lid 9,] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] moet in sectorspecifieke regelgeving rekening worden gehouden met de behoeften van de programma's voor Europese territoriale samenwerking (Interreg), met name wat betreft de auditfunctie. De bepalingen over het jaarlijks auditoordeel, het jaarlijkse controleverslag en de audits van concrete acties moeten derhalve worden vereenvoudigd en worden aangepast aan die programma's waarbij meer dan één lidstaat is betrokken.

(30)Met betrekking tot de terugvordering wegens onregelmatigheden moet een duidelijke keten van financiële aansprakelijkheid worden vastgesteld van de enige of andere partners via de eerstverantwoordelijke partner en de beheersautoriteit naar de Commissie. Er moet een bepaling worden opgenomen betreffende de aansprakelijkheid van lidstaten, derde landen, partnerlanden of landen en gebieden overzee (LGO's), wanneer terugvordering van de enige of andere of eerstverantwoordelijke partner niet mogelijk is, in de zin dat de lidstaat dan aan de beheersautoriteit terugbetaald. In het kader van Interreg-programma's is derhalve geen ruimte voor oninbare bedragen op het niveau van begunstigden. De voorschriften moeten echter worden verduidelijkt voor het geval dat een lidstaat, derde land, partnerland of LGO niet aan de beheersautoriteit terugbetaald. Ook de verplichtingen van de eerstverantwoordelijke partner voor terugbetaling moeten worden verduidelijkt. De beheersautoriteit mag met name de eerstverantwoordelijke partner er niet toe verplichten in de ander land een gerechtelijke procedure te starten.

(31)Om zowel in de deelnemende lidstaten als in derde landen, partnerlanden of LGO's een zoveel mogelijk gemeenschappelijke reeks regels toe te passen, moet deze verordening ook van toepassing zijn op de deelname van derde landen, partnerlanden of LGO's, tenzij er in een specifiek hoofdstuk van deze verordening specifieke regels zijn vastgelegd. Naast Interreg-programma-autoriteiten kunnen ook vergelijkbare autoriteiten in derde landen, partnerlanden of LGO's bestaan. Het beginpunt voor de subsidiabiliteit van uitgaven moet samenhangen met de ondertekening van de financieringsovereenkomst door het desbetreffende derde land, partnerland of LGO. Voor de uitbesteding aan begunstigden in het derde land, partnerland of LGO gelden de voorschriften voor overheidsopdrachten voor extern optreden van Verordening (EU, Euratom) [nieuwe FR-Omnibus] van het Europees Parlement en de Raad 34 . De procedures voor de sluiting van een financieringsovereenkomst met elk van de derde landen, partnerlanden of LGO's, alsmede van de overeenkomst tussen de beheersautoriteit en elk derde land, partnerland of LGO betreffende steun uit een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie of in geval van overdracht van een aanvullende bijdrage van een derde land, partnerland of LGO naar het Interreg-programma anders dan nationale medefinanciering moeten worden vastgelegd.

(32)Hoewel Interreg-programma's waarin derde landen, partnerlanden of LGO's deelnemen, in gedeeld beheer moeten worden uitgevoerd, mag samenwerking tussen ultraperifere gebieden in indirect beheer worden uitgevoerd. Er moeten specifieke voorschriften worden opgesteld over hoe die programma's geheel of gedeeltelijk in indirect beheer moeten worden uitgevoerd.

(33)Op basis van de ervaringen tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 met grote infrastructuurprojecten in het kader van programma's voor grensoverschrijdende samenwerking uit hoofde van het Europees nabuurschapsinstrument moeten de procedures worden vereenvoudigd. De Commissie moet zich echter bepaalde rechten voorbehouden betreffende de selectie van dergelijke projecten.

(34)Aan de Commissie moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de lijsten van Interreg-programma's en de lijst van het totale bedrag aan steun van de Unie voor elk Interreg-programma vast te stellen en te wijzigen en om besluiten tot goedkeuring van Interreg-programma's en wijzigingen daarvan vast te stellen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren 35 . Hoewel deze handelingen van algemene aard zijn, moet de raadplegingsprocedure worden toegepast, aangezien deze alleen de technische uitvoering van de bepalingen betreffen.

(35)Om eenvormige voorwaarden voor de vaststelling of wijziging van Interreg-programma's te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Programma's voor externe grensoverschrijdende samenwerking moeten echter, indien van toepassing, voldoen aan de comitéprocedures die in de Verordeningen (EU) [IPA III] en (EU) [NDICI] zijn vastgelegd betreffende het eerste goedkeuringsbesluit van die programma's.

(36)Teneinde bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU de bijlage betreffende het model voor Interreg-programma's te wijzigen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 zijn vastgelegd. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(37)Aangezien het doel van deze verordening, namelijk het stimuleren van samenwerking tussen lidstaten en tussen lidstaten en derde landen, partnerlanden of LGO's, niet voldoende kan worden verwezenlijkt door de lidstaten maar beter op Unieniveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen

Afdeling i
Onderwerp, toepassingsgebied en Interreg-componenten

Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied

1.Bij deze verordening worden regels vastgesteld voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking (Interreg)" met het oog op de bevordering van de samenwerking tussen de lidstaten binnen de Unie en tussen lidstaten en respectievelijk aangrenzende derde landen, partnerlanden, andere gebieden of landen en gebieden overzee (LGO's).

2.Daarnaast bevat deze verordening de nodige bepalingen om te zorgen voor de effectieve programmering, met inbegrip van technische bijstand, toezicht, evaluatie, communicatie, subsidiabiliteit, beheer en controle, alsook het financiële beheer van programma's in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" ("Interreg-programma's") die worden ondersteund door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).

3.Met betrekking tot steun van het "instrument voor pretoetredingssteun" ("IPA III"), het "instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking" ("NDICI") en de financiering voor alle LGO's voor de periode 2021-2027 die is vastgesteld als een programma bij besluit van de Raad (EU) XXX ("OCTP"), aan Interreg-programma's (de drie instrumenten samen: "de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie"), worden in deze verordening aanvullende specifieke doelstellingen gedefinieerd, alsook de integratie van deze fondsen in de Interreg-programma's, de criteria voor derde landen, partnerlanden en LGO's en hun regio's om in aanmerking te komen voor de steun en een aantal specifieke uitvoeringsvoorschriften.

4.Met betrekking tot de steun uit het EFRO en de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie (samen de "Interreg-fondsen" genoemd) voor Interreg-programma's worden in deze verordening specifieke doelstellingen voor Interreg gedefinieerd, alsook de organisatie, de criteria voor derde landen, partnerlanden en LGO's en hun regio's om in aanmerking te komen voor de steun, de financiële middelen en de criteria voor de toewijzing ervan.

5.Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] en Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening] zijn van toepassing op Interreg-programma's, tenzij anders is bepaald in die verordeningen of in deze verordening of wanneer de bepalingen van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] alleen van toepassing kunnen zijn op de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei".

Artikel 2
Definities

1.Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel [2] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening]. De volgende definities zijn eveneens van toepassing:

1)"begunstigde van het IPA": een land of gebied dat is opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) [IPA III];

2)"derde land": een land dat geen lidstaat van de Europese Unie is en geen steun ontvangt uit de Interreg-fondsen;

3)"partnerland": een begunstigde van het IPA of een land of gebied dat wordt bestreken door het "geografische gebied nabuurschapsbeleid" zoals vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) [NDICI] en de Russische Federatie en steun ontvangt van de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie;

4)"grensoverschrijdende juridische entiteit": een juridische entiteit die is opgericht naar het recht van een van de deelnemende landen aan een Interreg-programma, mits deze is opgezet door de territoriale autoriteiten of andere instanties uit ten minste twee deelnemende landen.

2.Voor de toepassing van deze verordening wordt, wanneer in de bepalingen van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] wordt verwezen naar een "lidstaat", dit gelezen als "lidstaat waar de beheersautoriteit gevestigd is" en wanneer wordt verwezen naar "elke lidstaat" of "lidstaten", moet dit worden opgevat als "de lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's die deelnemen aan een bepaald Interreg-programma".

Voor de toepassing van deze verordening moet, wanneer in de bepalingen van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] wordt verwezen naar "de fondsen" als bedoeld in [artikel 1, lid 1, onder a),] van die verordening, of naar het "EFRO", worden beschouwd dat het respectieve financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie hier eveneens onder valt.

Artikel 3
Componenten van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking (Interreg)"

In het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking (Interreg)" ondersteunen het EFRO en, indien van toepassing, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie de volgende componenten:

1)grensoverschrijdende samenwerking tussen aan elkaar grenzende regio's ter bevordering van de geïntegreerde regionale ontwikkeling (component 1):

a)interne grensoverschrijdende samenwerking tussen aan land aan elkaar grenzende regio's van twee of meer lidstaten of tussen aan land aan elkaar grenzende regio's van ten minste één lidstaat en één of meer derde landen die zijn vermeld in artikel 4, lid 3; of

b)externe grensoverschrijdende samenwerking tussen aan land aan elkaar grenzende regio's van ten minste één lidstaat en één of meer van de volgende:

i)begunstigden van het IPA; of

ii)partnerlanden die steun ontvangen in het kader van NDICI; of

iii)de Russische Federatie, teneinde haar deelname mogelijk te maken aan grensoverschrijdende samenwerking die ook door het NDICI wordt ondersteund;

2)transnationale samenwerking en maritieme samenwerking over grotere transnationale gebieden of rond zeebekkens, waarbij lokale, regionale en nationale programmapartners in de lidstaten, derde landen, partnerlanden en Groenland betrokken zijn, met het oog op een hogere mate van territoriale integratie ("component 2"; wanneer enkel naar transnationale samenwerking wordt verwezen: "component 2A"; wanneer enkel naar maritieme samenwerking wordt verwezen: "component 2B");

3)onderlinge samenwerking tussen ultraperifere gebieden onderling en met een of meer van hun naburige derde landen, partnerlanden of LGO's, om hun regionale integratie in de regio te vergemakkelijken ("component 3");

4)interregionale samenwerking om de effectiviteit van het cohesiebeleid te versterken ("component 4") door het bevorderen van:

a)de uitwisseling van ervaringen, innovatieve benaderingen en capaciteitsopbouw in verband met:

i)de uitvoering van Interreg-programma's;

ii)de uitvoering van programma's in het kader van de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei", met name met betrekking tot interregionale en transnationale acties waarvan de begunstigden in ten minste één andere lidstaat gevestigd zijn;

iii)de oprichting, de werking en het gebruik van Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS);

b)de analyse van ontwikkelingstrends met betrekking tot de doelstellingen "territoriale samenhang";

5)investeringen in interregionale innovatie door commercialisering en opschaling van interregionale innovatieve projecten met het potentieel om de ontwikkeling van Europese waardeketens te stimuleren ("component 5").

Afdeling ii
Geografische dekking

Artikel 4
Geografische dekking voor grensoverschrijdende samenwerking

1.Voor grensoverschrijdende samenwerking zijn de door het EFRO te steunen regio's de regio's van NUTS-niveau 3 van de Unie aan alle interne en externe landgrenzen met derde landen of partnerlanden.

2.Regio's aan maritieme grenzen die door middel van een vaste verbinding over de zee verbonden zijn, worden ook ondersteund in het kader van grensoverschrijdende samenwerking.

3.Interne programma's voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van Interreg kunnen regio's in Noorwegen, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk omvatten, die gelijkwaardig zijn aan regio's van NUTS-niveau 3, alsook Liechtenstein, Andorra en Monaco.

4.Voor grensoverschrijdende samenwerking zijn de door het IPA III of NDICI te steunen regio's de regio's van NUTS-niveau 3 van het betrokken partnerland of, indien er geen NUTS-classificatie is, daarmee vergelijkbare gebieden aan alle landgrenzen tussen lidstaten en partnerlanden die in het kader van IPA III of NDICI in aanmerking komen.

Artikel 5
Geografische dekking voor transnationale samenwerking en maritieme samenwerking

1.Voor transnationale samenwerking en de samenwerking op maritiem gebied, zijn de door het EFRO te ondersteunen regio's de regio's van NUTS-niveau 2 van de Unie die aangrenzende functionele gebieden bestrijken, indien van toepassing rekening houdend met macroregionale strategieën of zeegebiedstrategieën.

2.Interreg-programma's voor transnationale samenwerking en maritieme samenwerking kunnen de volgende landen of gebieden omvatten:

a)regio's in IJsland, Noorwegen, Zwitserland, het Verenigd Koninkrijk, alsook Andorra, Liechtenstein, Monaco en San Marino;

b)Groenland;

c)de Faeröer;

d)regio's van partnerlanden in het kader van IPA III of NDICI;

ongeacht of zij worden gefinancierd uit de EU-begroting.

3.De in lid 2 genoemde regio's, derde landen of partnerlanden zijn regio's van NUTS-niveau 2 of, indien er geen NUTS-classificatie is, daarmee vergelijkbare gebieden.

Artikel 6
Geografische dekking voor samenwerking tussen ultraperifere gebieden

1.Voor de samenwerking tussen ultraperifere gebieden worden alle regio's die zijn opgenomen in artikel 349, eerste alinea, VWEU, ondersteund door het EFRO.

2.De Interreg-programma's voor ultraperifere regio's kunnen door het NDICI ondersteunde aangrenzende partnerlanden en/of door het OCTP ondersteunde LGO's bestrijken.

Artikel 7
Geografische dekking voor interregionale samenwerking en
investeringen in interregionale innovatie

1.Voor Interreg-programma's van component 4 of voor investeringen in interregionale innovatie in het kader van component 5 wordt het gehele grondgebied van de Unie ondersteund door het EFRO.

2.Interreg-programma's van component 4 kunnen het geheel of een deel van de in de artikelen 4, 5 en 6 bedoelde derde landen, partnerlanden, andere gebieden of LGO's bestrijken, ongeacht of zij worden ondersteund door de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie.

Artikel 8
Lijst van Interreg-programmagebieden die steun kunnen ontvangen

1.Voor de toepassing van de artikelen 4, 5 en 6, stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een lijst vast van Interreg-programmagebieden die steun kunnen ontvangen, uitgesplitst naar elke component en elk Interreg-programma. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 63, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Externe grensoverschrijdende Interreg-programma's worden respectievelijk als "Interreg-IPA III-CBC-programma's" of als "Interreg-nabuurschap-CBC-programma's" in de lijst opgenomen.

2.De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandeling bevat ook een lijst waarin de regio's van NUTS-niveau 3 van de Unie zijn vermeld die in aanmerking zijn genomen voor de EFRO-toewijzing voor grensoverschrijdende samenwerking aan alle binnengrenzen en aan alle buitengrenzen die onder de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie vallen, alsmede een lijst met deze regio's van NUTS-niveau 3 die in aanmerking zijn genomen voor toewijzingsdoeleinden in het kader van component 2B als bedoeld in artikel 9, lid 3, onder a).

3.Regio's van derde landen of landen of gebieden buiten de Europese Unie die geen steun ontvangen uit het EFRO of een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie, moeten eveneens worden vermeld in de in lid 1 bedoelde lijst.

Afdeling iii
Middelen en medefinancieringspercentages

Artikel 9
EFRO-middelen voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking (Interreg)"

1.De EFRO-middelen voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking (Interreg)" bedragen 8 430 000 000 EUR van de totale middelen die beschikbaar zijn voor vastleggingen in de begroting uit het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds voor de programmeringsperiode 2021-2027 en die vermeld zijn in artikel [102, lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

2.De in lid 1 bedoelde middelen worden als volgt toegewezen:

a)52,7 % (d.w.z. in totaal 4 440 000 000 EUR) voor grensoverschrijdende samenwerking (component 1);

b)31,4 % (d.w.z. in totaal 2 649 900 000 EUR) voor transnationale samenwerking en maritieme samenwerking (component 2);

c)3,2 % (d.w.z. in totaal 270 100 000 EUR) voor samenwerking tussen ultraperifere gebieden (component 3);

d)1,2 % (d.w.z. in totaal 100 000 000 EUR) voor interregionale samenwerking (component 4);

e)11,5 % (d.w.z. in totaal 970 000 000 EUR) voor investeringen in interregionale innovatie (component 5).

3.De Commissie stelt elke lidstaat op de hoogte van zijn aandeel, opgesplitst naar jaar, van de totale bedragen voor de componenten 1, 2 en 3.

De bevolkingsomvang in de volgende regio's wordt gebruikt als criterium voor de verdeling per lidstaat:

a)regio's van NUTS-niveau 3 voor component 1 en de regio's van NUTS-niveau 3 als bedoeld in artikel 8, lid 2, van de uitvoeringshandeling voor component 2B;

b)regio's van NUTS-niveau 2 voor de componenten 2A en 3.

4.Elke lidstaat kan tot 15 % van zijn financiële toewijzingen aan elk van de componenten 1, 2 en 3 overdragen van een van deze componenten naar een of meer van de andere componenten.

5.Op basis van de volgens lid 3 meegedeelde bedragen deelt elke lidstaat de Commissie mee of en hoe hij gebruik heeft gemaakt van de in lid 4 bedoelde mogelijkheid tot overdracht en vermeldt daarbij de daaruit resulterende verdeling van zijn deel over de Interreg-programma's waaraan de lidstaat deelneemt.

Artikel 10
Transversale bepalingen voor fondsen

1.De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van het document met de meerjarige strategie met betrekking tot externe grensoverschrijdende Interreg-programma's die door het EFRO en het NDICI of IPA III worden ondersteund. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 63, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Met betrekking tot de door het EFRO en het NDICI ondersteunde Interreg-programma's worden in die uitvoeringshandeling de in artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) [NDICI] bedoelde elementen vastgesteld.

2.De bijdrage van het EFRO aan externe grensoverschrijdende Interreg-programma's die ook worden gesteund met gebruikmaking van de financiële middelen in het kader van IPA III die zijn toegewezen aan grensoverschrijdende samenwerking ("IPA III CBC") of de financiële middelen in het kader van NDICI die zijn toegewezen aan grensoverschrijdende samenwerking voor het geografische gebied nabuurschapsbeleid (" NDICI CBC"), wordt vastgesteld door de Commissie en de betrokken lidstaten. De EFRO-bijdrage die voor elke lidstaat wordt vastgesteld, wordt vervolgens niet over de betrokken lidstaten herschikt.

3.Er wordt steun uit het EFRO verleend aan individuele externe grensoverschrijdend Interreg-programma's op voorwaarde dat het IPA III CBC en het NDICI CBC ten minste gelijkwaardige bedragen verstrekken in het kader van het relevante strategische programmeringsdocument. Voor deze gelijkwaardigheid geldt een maximumbedrag dat is vastgesteld in de IPA III-wetgevingshandeling of de NDICI-wetgevingshandeling.

Wanneer de herziening van het desbetreffende strategische programmeringsdocument in het kader van IPA III of NDICI echter leidt tot vermindering van het bijbehorende bedrag voor de resterende jaren, moet elke betrokken lidstaat kiezen uit de volgende opties:

a)verzoeken om het mechanisme uit hoofde van artikel 12, lid 3;

b)het Interreg-programma voortzetten met de overblijvende steun uit het EFRO en het IPA III CBC of het NDICI CBC; of

c)de opties a) en b) combineren.

4.De jaarlijkse kredieten die overeenstemmen met de steun uit het EFRO, IPA III CBC of NDICI CBC voor externe grensoverschrijdende Interreg-programma's wordt opgenomen in de desbetreffende begrotingsonderdelen voor het begrotingsjaar 2021.

5.Wanneer de Commissie een specifieke financiële toewijzing heeft opgenomen ter ondersteuning van partnerlanden of regio's in het kader van Verordening (EU) [NDICI] en LGO's in het kader van Besluit van de Raad [het LGO-besluit], of beide, bij de versterking van hun samenwerking met de aangrenzende ultraperifere regio's van de Unie overeenkomstig artikel [33, lid 2,] van Verordening (EU) [NDICI] en/of artikel [87] van het [OCTP-besluit], kan het EFRO ook bijdragen in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening, waar passend en op basis van wederkerigheid en evenredigheid met betrekking tot het niveau van financiering van de NDICI en/of het OCTP, door middel van acties die worden uitgevoerd door een partnerland of -regio's of een andere entiteit uit hoofde van Verordening (EU) [NDICI], door een land, gebied of een andere entiteit uit hoofde van het [LGO-besluit] of door een ultraperifere regio van de Unie, met name in het kader van een of meer gezamenlijke Interreg-programma's van de component 2, 3 of 4 of in het kader van de in artikel 60 bedoelde samenwerkingsmaatregelen die zijn vastgesteld en uitgevoerd overeenkomstig deze verordening.

Artikel 11
Lijst van Interreg-programmamiddelen

1.Op basis van de informatie die zij op grond van artikel 9, lid 5, van de lidstaten heeft ontvangen, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin een lijst van alle Interreg-programma's is opgenomen en het totaalbedrag van de totale EFRO-steun voor elk programma en, indien van toepassing, de totale steun uit de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie is aangegeven. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 63, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

2.Die uitvoeringshandeling bevat ook een lijst van de overeenkomstig artikel 9, lid 5, overgemaakte bedragen, uitgesplitst naar lidstaat en naar financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie.

Artikel 12
Teruggave van middelen en beëindiging

1.In 2022 en 2023 wordt de jaarlijkse bijdrage uit het EFRO voor de externe grensoverschrijdende Interreg-programma's waarvoor uiterlijk op 31 maart van de respectieve jaren geen programma bij de Commissie is ingediend en die niet opnieuw is toegewezen aan een ander programma dat is ingediend in dezelfde categorie externe grensoverschrijdende Interreg-programma's, toegewezen aan de interne grensoverschrijdende Interreg-programma's waaraan de betrokken lidstaat/lidstaten deelneemt/deelnemen.

2.Als er uiterlijk op 31 maart 2024 nog steeds externe grensoverschrijdende Interreg-programma's zijn die niet bij de Commissie zijn ingediend, wordt de volledige in artikel 9, lid 5, vermelde bijdrage uit het EFRO aan die programma's voor de resterende jaren tot en met 2027, voor zover die niet opnieuw is toegewezen aan een ander extern grensoverschrijdend Interreg-programma dat ook steun ontvangt uit respectievelijk het IPA III CBC of het NDICI CBC, toegewezen aan de interne grensoverschrijdende Interreg-programma's waaraan de betrokken lidstaat/lidstaten deelneemt/deelnemen.

3.Reeds door de Commissie goedgekeurde externe grensoverschrijdende Interreg-programma's worden beëindigd of de toewijzing aan de programma's wordt verminderd in overeenstemming met de van toepassing zijnde regels en procedures, in het bijzonder als:

a)geen van de onder het respectieve Interreg-programma vallende partnerlanden de desbetreffende financieringsovereenkomst binnen de overeenkomstig artikel 57 vastgestelde termijnen heeft ondertekend;

b)het Interreg-programma niet kan worden uitgevoerd als gepland omdat zich tussen de deelnemende landen problemen hebben voorgedaan.

In dat geval wordt de in lid 1 vermelde bijdrage uit het EFRO die overeenstemt met nog niet vastgelegde jaartranches, of jaartranches die zijn vastgelegd en die gedurende hetzelfde begrotingsjaar geheel of ten dele zijn vrijgemaakt, voor zover die niet is opnieuw is toegewezen aan een ander extern grensoverschrijdend Interreg-programma dat ook steun ontvangt uit respectievelijk het IPA III CBC of NDICI CBC, toegewezen aan de interne grensoverschrijdende Interreg-programma's waaraan die lidstaat/lidstaten deelneemt/deelnemen.

4.Wat een reeds door de Commissie goedgekeurd Interreg-programma van component 2 betreft, wordt de deelname van een partnerland of van Groenland beëindigd, indien zich een van de situaties als bedoeld in lid 3, eerste alinea, onder a) en b), voordoet.

De deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, de overige deelnemende partnerlanden verzoeken om een van de volgende elementen:

a)dat het Interreg-programma in zijn geheel wordt beëindigd, met name wanneer de belangrijkste gezamenlijke ontwikkelingsproblemen ervan niet kunnen worden verwezenlijkt zonder de deelname van die partner of Groenland;

b)dat de toewijzing voor dat Interreg-programma wordt verminderd, in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften en procedures;

c)dat het Interreg-programma doorgaat zonder de deelname van het betrokken partnerland of van Groenland.

Wanneer de toewijzing aan het Interreg-programma wordt verminderd overeenkomstig het bepaalde onder b) van de tweede alinea van dit lid, wordt de bijdrage uit het EFRO die overeenstemt met nog niet vastgelegde jaartranches, toegewezen aan een ander Interreg-programma van component 2 waaraan een of meer van de betrokken lidstaten deelneemt of, als een lidstaat enkel deelneemt aan één Interreg-programma van component 2, aan één of meer interne grensoverschrijdende Interreg-programma's waaraan die lidstaat deelneemt.

5.De uit hoofde van dit artikel verlaagde bijdrage uit het IPA III, NDICI of OCTP wordt respectievelijk gebruikt overeenkomstig de Verordeningen (EU) [IPA III] of (EU) [NDICI] of Besluit [LGO] van de Raad.

6.Wanneer een derde land of een partnerland dat met nationale middelen bijdraagt aan een Interreg-programma, waarbij het niet gaat om de nationale medefinanciering van steun uit het EFRO of uit een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie, deze bijdrage vermindert tijdens de uitvoering van het Interreg-programma, hetzij in het algemeen of in verband met gezamenlijke concrete acties die reeds zijn geselecteerd en na ontvangst van het document zoals bedoeld in artikel 22, lid 6, verzoeken de deelnemende lidstaat of lidstaten om één van de in lid 4, tweede alinea, vermelde opties.

Artikel 13
Medefinancieringspercentages

Het medefinancieringspercentage op het niveau van elk Interreg-programma bedraagt niet meer dan 70 %, tenzij met betrekking tot externe grensoverschrijdende Interreg-programma's of Interreg-programma's van componenten 3 een hoger percentage is vastgesteld in de Verordeningen (EU) [IPA III] of (EU) [NDICI] of Besluit (EU) [OCTP] van de Raad, of in elke handeling die op grond daarvan is vastgesteld.

HOOFDSTUK II
Specifieke doelstellingen voor Interreg en thematische concentratie

Artikel 14
Specifieke doelstellingen voor Interreg

1.Het EFRO, binnen zijn toepassingsgebied zoals neergelegd in artikel 4 van Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening], en, indien van toepassing, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie dragen bij tot de beleidsdoelstellingen die zijn vastgelegd in artikel [4, lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], door middel van gezamenlijke acties in het kader van de Interreg-programma's.

2.In geval van het Peace-Plus-programma, wanneer het optreedt ter ondersteuning van vrede en verzoening, levert het EFRO, als specifieke doelstelling onder beleidsdoelstelling 4, ook een bijdrage aan het bevorderen van de sociale, economische en regionale stabiliteit in de betrokken regio's, met name door maatregelen die de samenhang tussen gemeenschappen verbeteren. Die specifieke doelstelling wordt door een afzonderlijke prioriteit ondersteund.

3.In aanvulling op de specifieke doelstellingen van het EFRO zoals vastgesteld in artikel [2] van Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening], kunnen het EFRO en, indien van toepassing, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie als volgt bijdragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen in het kader van BD 4:

a)verbetering van de doeltreffendheid van de arbeidsmarkten en toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid over de grenzen heen;

b)verbetering van de toegang tot en de kwaliteit van onderwijs, opleiding en een leven lang leren over de grenzen heen met het oog op de verhoging van het opleidingsniveau en de bijbehorende vaardigheidsniveaus die over de grenzen heen erkend moeten worden;

c)verbetering van gelijke en tijdige toegang tot kwaliteitsvolle, duurzame en betaalbare gezondheidszorg over de grenzen heen;

d)verbetering van de toegankelijkheid, de doeltreffendheid en de veerkracht van de gezondheidsstelsels en de langdurige zorgverlening over de grenzen heen;

e)bevordering van sociale insluiting en bestrijding van armoede, onder meer door bevordering van gelijke kansen en de bestrijding van discriminatie over de grenzen heen.

4.In het kader van de componenten 1, 2 en 3 kunnen het EFRO en, indien toepasselijk, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie ook steun verlenen aan de specifieke doelstelling voor Interreg "een beter bestuur voor Interreg", met name door middel van de volgende acties:

a)onder Interreg-programma's van component 1 en 2B:

i)versterking van de institutionele capaciteit van overheidsinstanties, met name die welke belast zijn met het beheer van een bepaald gebied, en van de belanghebbenden;

ii)verbetering van de efficiëntie van het openbaar bestuur door de bevordering van juridische en administratieve samenwerking en samenwerking tussen burgers en instellingen, met name om een oplossing te vinden voor juridische en andere obstakels in grensregio's;

b)onder Interreg-programma's van de componenten 1, 2 en 3: verbetering van de institutionele capaciteit van overheidsinstanties en belanghebbenden bij de uitvoering van macroregionale en zeebekkenstrategieën;

c)in het kader van de externe grensoverschrijdende Interreg-programma's en Interreg-programma's van component 2 en 3 die worden ondersteund door de Interreg-fondsen, in aanvulling op de punten a) en b): het opbouwen van wederzijds vertrouwen, met name door de bevordering van intermenselijke contacten, de verbetering van duurzame democratie en ondersteuning van het maatschappelijk middenveld en hun rol bij hervormingsprocessen en democratische transities;

5.In het kader van de externe grensoverschrijdende Interreg-programma's en Interreg-programma's van component 2 en 3 verlenen het EFRO en, indien toepasselijk, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie ook steun aan de externe specifieke doelstelling voor Interreg "een veiliger, zekerder Europa", met name door acties op het gebied van het beheer van grensoverschrijdingen, mobiliteit en migratie, met inbegrip van de bescherming van migranten.

Artikel 15
Thematische concentratie

1.Ten minste 60 % van de toewijzingen van het EFRO en, indien van toepassing, van de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor andere prioriteiten dan technische bijstand aan elk Interreg-programma in het kader van de componenten 1, 2 en 3, wordt toegewezen aan maximaal drie van de beleidsdoelstellingen die zijn uiteengezet in artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

2.Een aanvullende 15 % van de toewijzingen van het EFRO en, indien van toepassing, van de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor andere prioriteiten dan technische bijstand aan elk Interreg-programma in het kader van de componenten 1, 2 en 3, wordt toegewezen aan de specifieke doelstelling voor Interreg "een beter bestuur voor Interreg" of aan de externe specifieke doelstelling voor Interreg "een veiliger, zekerder Europa".

3.Wanneer een Interreg-programma van component 2A een macroregionale strategie ondersteunt, worden de totale toewijzingen van het EFRO en, indien van toepassing, de totale financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor andere prioriteiten dan technische bijstand toegewezen aan de doelstellingen van die strategie.

4.Wanneer een Interreg-programma van component 2B een macroregionale strategie of zeegebiedstrategie ondersteunt, wordt ten minste 70 % van de totale toewijzingen van het EFRO en, indien van toepassing, de totale financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor andere prioriteiten dan technische bijstand toegewezen aan de doelstellingen van die strategie.

5.Voor Interreg-programma's van component 4 worden de totale toewijzingen van het EFRO en, indien van toepassing, de totale financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor andere prioriteiten dan technische bijstand toegewezen aan de specifieke doelstelling voor Interreg "een beter bestuur voor Interreg".

HOOFDSTUK III
Programmering

Afdeling i
Voorbereiding, goedkeuring en wijziging van Interreg-programma's

Artikel 16
Voorbereiding en indiening van Interreg-programma's

1.De doelstelling "Europese territoriale samenwerking (Interreg)" wordt uitgevoerd via Interreg-programma's in gedeeld beheer, met uitzondering van programma's van component 3, die geheel of gedeeltelijk in indirect beheer kunnen worden uitgevoerd, en programma's van component 5 die in direct of indirect beheer worden uitgevoerd.

2.De deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's stellen een Interreg-programma op overeenkomstig het model zoals vermeld in de bijlage voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

3.De deelnemende lidstaten bereiden een Interreg-programma voor in samenwerking met de programmapartners als bedoeld in artikel [6] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

De deelnemende derde landen, partnerlanden of LGO's betrekken, indien van toepassing, hier eveneens de programmapartners bij die gelijkwaardig zijn aan die waarnaar in dat artikel wordt verwezen.

4.De lidstaat waar de kandidaat-beheersautoriteit gevestigd is, dient een Interreg-programma uiterlijk [datum van inwerkingtreding plus negen maanden;] in bij de Commissie namens alle deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's.

Een Interreg-programma dat steun wordt ondersteund door een extern financieringsinstrument van de Unie, wordt uiterlijk zes maanden na de goedkeuring door de Commissie van de desbetreffende strategische programmeringsdocumenten uit hoofde van artikel 10, lid 1, of indien dit vereist is uit hoofde van de respectieve basishandeling van een of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie, ingediend door de lidstaat waar de toekomstige beheersautoriteit gevestigd is.

5.De deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's bevestigen schriftelijk hun instemming met de inhoud van een Interreg-programma voordat het bij de Commissie wordt ingediend. Deze instemming omvat ook een verbintenis van alle deelnemende lidstaten en indien van toepassing, van derde landen, partnerlanden of LGO's, om de nodige medefinanciering voor de uitvoering van het Interreg-programma te verstrekken evenals, indien van toepassing, de toezegging voor een financiële bijdrage van de betreffende derde landen, partnerlanden of LGO's.

In afwijking van de eerste alinea worden voor Interreg-programma's waarbij ultraperifere gebieden en derde landen, partnerlanden of LGO's betrokken zijn, de respectieve derde landen, partnerlanden of LGO's door de betrokken lidstaten geraadpleegd voordat de Interreg-programma's bij de Commissie worden ingediend. In dit geval mag de instemming met de inhoud van de Interreg-programma's en de eventuele bijdrage van de derde landen, partnerlanden of LGO's ook worden vastgelegd in de formeel goedgekeurde notulen van de overlegvergaderingen met de derde landen, partnerlanden of LGO's of van de beraadslagingen van de regionale samenwerkingsorganisaties.

6.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 62 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de veranderingen die zich tijdens de programmeringsperiode voor niet-essentiële elementen daarvan voordoen.

Artikel 17
Inhoud van Interreg-programma's

1.Elk Interreg-programma bevat een gezamenlijke strategie voor de bijdrage van het programma tot de in artikel [4, lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] vastgestelde beleidsdoelstellingen en de in artikel 14, leden 4 en 5, van deze verordening vermelde specifieke doelstellingen voor Interreg en de mededeling van de resultaten ervan.

2.Elk Interreg-programma bestaat uit prioriteiten.

Elke prioriteit komt overeen met een enkele beleidsdoelstelling of, indien van toepassing, met respectievelijk één of beide specifieke doelstellingen voor Interreg of met technische bijstand. Een prioriteit die overeenstemt met een beleidsdoelstelling of, indien van toepassing, met respectievelijk één of beide specifieke doelstellingen voor Interreg, bestaat uit een of meerdere specifieke doelstellingen. Meer dan één prioriteit kan overeenkomen met dezelfde beleidsdoelstelling of specifieke doelstelling voor Interreg.

3.In naar behoren gemotiveerde gevallen en in overleg met de Commissie kan de betrokken lidstaat besluiten tot de overdracht aan Interreg-programma's van tot [x]% van het bedrag aan steun uit het EFRO dat is toegewezen aan het desbetreffende programma in het kader van de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" voor dezelfde regio, teneinde de efficiëntie van de programma-uitvoering te vergroten en grootschaligere concrete acties te verwezenlijken. Het overgemaakte bedrag vormt een afzonderlijke prioriteit of afzonderlijke prioriteiten.

4.Voor elk Interreg-programma wordt het volgende vastgesteld:

a)het programmagebied (met inbegrip van een kaart daarvan als een afzonderlijk document);

b)een samenvatting van de voornaamste gemeenschappelijke problemen, rekening houdend met:

i)economische, sociale en territoriale verschillen;

ii)gemeenschappelijke investeringsbehoeften en complementariteit met andere vormen van steun;

iii)lessen uit ervaringen uit het verleden;

iv)macroregionale strategieën en zeegebiedstrategieën, indien het programmagebied als geheel of gedeeltelijk door één of meer strategieën wordt gedekt;

c)een motivering voor de geselecteerde beleidsdoelstellingen en specifieke doelstellingen voor Interreg, bijbehorende prioriteiten, specifieke doelstellingen en de vormen van steun, waarbij indien nodig ontbrekende schakels in de grensoverschrijdende infrastructuur worden aangepakt;

d)voor elke prioriteit, behalve voor technische bijstand, specifieke doelstellingen;

e)voor elke specifieke doelstelling:

i)de gerelateerde actietypes, met inbegrip van een lijst met geplande concrete acties die van strategisch belang zijn, en hun bijdrage aan die specifieke doelstellingen en aan macroregionale en zeegebiedstrategieën, indien van toepassing;

ii)outputindicatoren en resultaatindicatoren met de bijbehorende mijlpalen en streefdoelen;

iii)de voornaamste doelgroepen;

iv)beoogde specifieke grondgebieden, met inbegrip van het geplande gebruik van geïntegreerde territoriale investeringen, vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling of andere territoriale instrumenten;

v)het voorgenomen gebruik van financieringsinstrumenten;

vi)indicatieve verdeling van de geprogrammeerde middelen per interventietype;

f)voor de prioriteit ten aanzien van technische bijstand, het geplande gebruik overeenkomstig de artikelen [30], [31] en [32] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] en de desbetreffende interventietypes;

g)een financieringsplan dat de volgende tabellen bevat (zonder verdeling per deelnemende lidstaat, derde land, partnerland of LGO, tenzij anders vermeld):

i)een tabel met de totale financiële toewijzingen voor het EFRO en, indien van toepassing, voor elk financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie voor de gehele programmeringsperiode en per jaar;

ii)een tabel met de totale financiële toewijzingen voor elke prioriteit uit het EFRO en, indien van toepassing, voor elk financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie per prioriteit, de nationale medefinanciering en of de nationale medefinanciering is samengesteld uit publieke en private bijdragen;

h)de maatregelen die zijn getroffen om de in artikel [6] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] bedoelde relevante programmapartners te betrekken bij de voorbereiding van het Interreg-programma en de rol van die programmapartners bij de uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van dat programma;

i)de voorziene aanpak van de communicatie en zichtbaarheid van het Interreg-programma door het vaststellen van de doelstellingen, het doelpubliek, de communicatiekanalen, de communicatieactiviteiten op sociale media, de geplande begroting en de relevante indicatoren voor toezicht en evaluatie.

5.De in lid 4 bedoelde informatie wordt als volgt verstrekt:

a)met betrekking tot de onder g) bedoelde tabellen en wat betreft de steun uit financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie, worden die fondsen als volgt opgezet:

i)voor externe grensoverschrijdende Interreg-programma's die worden ondersteund door het IPA III en het NDICI, als één bedrag ("IPA III CBC" of "nabuurschap CBC"), waarbij de bijdragen van [Rubriek 2 Cohesie en waarden, subplafond Economische, sociale en territoriale samenhang] en [Rubriek 6 Nabuurschap en internationaal beleid] worden gecombineerd);

ii)voor Interreg-programma's van de component 2 en 4 die worden ondersteund door het IPA III, NDICI of OCTP, als één bedrag ("Interreg-fondsen"), waarbij de bijdragen uit [Rubriek 2] en [Rubriek 6] worden gecombineerd, of uitgesplitst per financieringsinstrument "EFRO", "IPA III", "NDICI" en "OCTP", overeenkomstig de keuze van de programmapartners;

iii)voor Interreg-programma's van component 2 die worden ondersteund door het OCTP, uitgesplitst naar financieringsinstrument ("EFRO" en "OCTP Groenland");

iv)voor Interreg-programma's van component 3 die worden ondersteund door het NDICI, uitgesplitst naar financieringsinstrument ("EFRO", "NDICI" en "OCTP", naargelang van het geval).

b)de in lid 4, onder g), ii), bedoelde tabel bevat enkel de bedragen voor de jaren 2021 tot en met 2025.

6.Met betrekking tot lid 4, onder e), vi), en onder f), worden de interventietypes gebaseerd op een nomenclatuur die is opgenomen in bijlage [I] bij Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

7.Het Interreg-programma moet:

a)de beheersautoriteit, de auditautoriteit en de instantie waaraan de Commissie de betalingen verricht, identificeren;

b)de procedure voor het instellen van het gezamenlijke secretariaat vastleggen;

c)de verdeling van de aansprakelijkheden onder de deelnemende lidstaten, en indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's vaststellen in het geval van financiële correcties die door de beheersautoriteit of de Commissie worden opgelegd.

8.De beheersautoriteit brengt de Commissie op de hoogte van elke verandering in de in lid 7, onder a), bedoelde informatie waarvoor geen programmawijziging nodig is.

9.In afwijking van lid 4 wordt de inhoud van Interreg-programma's van component 4 aangepast aan het specifieke karakter van die Interreg-programma's, met name als volgt:

a)de onder a) bedoelde informatie is niet vereist;

b)de onder b) tot en met h) vereiste informatie wordt in de vorm van een kort overzicht verstrekt;

c)voor elke specifieke doelstelling in het kader van andere prioriteiten dan technische bijstand worden de volgende gegevens verstrekt:

i)de vastlegging van één enkele begunstigde of een beperkte lijst van begunstigden en de toekenningsprocedure;

ii)gerelateerde actietypes en de verwachte bijdrage daarvan aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen;

iii)outputindicatoren en resultaatindicatoren met de bijbehorende mijlpalen en streefdoelen;

iv)de voornaamste doelgroepen;

v)een indicatieve verdeling van de geprogrammeerde middelen per interventietype.

Artikel 18
Goedkeuring van Interreg-programma's

1.De Commissie beoordeelt elk Interreg-programma en de mate waarin het Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], Verordening (EU) [EFRO] en deze verordening nakomt en, in het geval van steun uit een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie en, indien van toepassing, de samenhang ervan met het in artikel 10, lid 1, bedoelde meerjarig strategiedocument of het desbetreffende strategische programmeringskader uit hoofde van het respectieve basishandeling van één of meer van die instrumenten.

2.De Commissie kan binnen drie maanden na de datum waarop het Interreg-programma is ingediend door de lidstaat waar de toekomstige beheersautoriteit gevestigd is, opmerkingen formuleren.

3.Deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's evalueren het Interreg-programma, rekening houdend met de opmerkingen van de Commissie.

4.De Commissie stelt uiterlijk zes maanden na indiening van elk Interreg-programma door de lidstaat waar de toekomstige beheersautoriteit gevestigd is, door middel van een uitvoeringshandeling een besluit tot goedkeuring van het programma vast.

5.Met betrekking tot externe grensoverschrijdende Interreg-programma's keurt de Commissie haar besluiten uit hoofde van lid 4 goed na raadpleging van het in overeenstemming met artikel [16] van Verordening (EU) [IPA III] opgerichte "IPA III-Comité" en van het in overeenstemming met artikel [36] van Verordening (EU) [NDICI] opgerichte "comité van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking".

Artikel 19
Wijziging van Interreg-programma's

1.De lidstaat waar de beheersautoriteit gevestigd is, kan een gemotiveerd verzoek tot wijziging van een Interreg-programma indienen samen met het gewijzigde programma waarin wordt uiteengezet wat het verwachte effect van die wijziging op de verwezenlijking van de doelstellingen is.

2.De Commissie beoordeelt de mate waarin de wijziging Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], Verordening (EU) [EFRO] en deze verordening nakomt en kan binnen drie maanden na de datum waarop het gewijzigde programma door de lidstaat is ingediend, opmerkingen formuleren.

3.Deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's evalueren het gewijzigde programma, rekening houdend met de opmerkingen van de Commissie.

4.De Commissie keurt de wijziging van een Interreg-programma uiterlijk zes maanden na de indiening ervan door de lidstaat, goed.

5.De lidstaat kan tijdens de programmeringsperiode een bedrag van maximaal 5 % van de initiële toewijzing van een prioriteit en niet meer dan 3 % van de programmabegroting overdragen naar een andere prioriteit van hetzelfde Interreg-programma.

Dergelijke overdrachten hebben geen gevolgen voor de voorgaande jaren.

Zij worden beschouwd als niet-ingrijpend en vergen geen besluit van de Commissie tot wijziging van het Interreg-programma. Zij moeten echter wel voldoen aan alle regelgeving. De beheersautoriteit dient bij de Commissie de in artikel 17, lid 4, onder g), ii), bedoelde herziene tabel in.

6.Voor het corrigeren van tikfouten of louter redactionele wijzigingen die de uitvoering van het Interreg-programma niet beïnvloeden, is geen goedkeuring van de Commissie vereist. De beheersautoriteit stelt de Commissie van dergelijke correcties in kennis.

Afdeling ii
Territoriale ontwikkeling

Artikel 20
Geïntegreerde territoriale ontwikkeling

Voor de Interreg-programma's zijn de desbetreffende stedelijke, lokale of andere territoriale autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van territoriale of lokale ontwikkelingsstrategieën, als bedoeld in artikel [22] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] en/of verantwoordelijk zijn voor de selectie van de in het kader van deze strategieën als bedoeld in artikel [23, lid 4,] van die verordening te ondersteunen concrete acties, hetzij grensoverschrijdende juridische entiteiten of EGTS.

Een grensoverschrijdende juridische entiteit of een EGTS die een geïntegreerde territoriale investering als bedoeld in artikel 24 van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] of een ander territoriaal instrument op grond van artikel [22], onder c), van die verordening uitvoert, kan eveneens de enige begunstigde overeenkomstig artikel 23, lid 5, van deze verordening zijn, mits er sprake is van een scheiding van functies binnen de grensoverschrijdende juridische entiteit of de EGTS.

Artikel 21
Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

Interreg-programma's kunnen vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling ("CLLD") uit hoofde van artikel [22], onder b), van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] omvatten, mits de desbetreffende plaatselijke actiegroepen zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van de publieke en private lokale sociaaleconomische belangen, waarbij niet één belangengroep alleen de controle heeft over de besluitvorming, en ten minste twee deelnemende landen waarvan er één een lidstaat is.

Afdeling iii
Concrete acties en fondsen voor kleinschalige projecten

Artikel 22
Selectie van concrete acties in het kader van Interreg

1.Concrete acties in het kader van Interreg worden door een overeenkomstig artikel 27 opgericht toezichtcomité geselecteerd in overeenstemming met de strategie en doelstellingen van het programma.

Dat toezichtcomité kan voor de selectie van concrete acties één of, met name in het geval van subprogramma's, meerdere directiecomités oprichten, die optreden onder zijn verantwoordelijkheid.

Wanneer een concrete actie geheel of gedeeltelijk buiten het programmagebied wordt uitgevoerd [binnen of buiten de Unie], is voor de selectie van die concrete actie de uitdrukkelijke goedkeuring van de beheersautoriteit in het toezichtcomité of, indien van toepassing, in het directiecomité vereist.

2.Voor de selectie van concrete acties moet het toezichtcomité of, indien van toepassing, het directiecomité criteria en procedures vaststellen en toepassen die niet-discriminerend en transparant zijn, gendergelijkheid waarborgen en rekening houden met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het beginsel van duurzame ontwikkeling en van het beleid van de Unie op milieugebied overeenkomstig artikel 11 en artikel 191, lid 1, VWEU.

De criteria en procedures waarborgen de prioritering van de te selecteren concrete acties teneinde ervoor te zorgen dat de bijdrage uit de middelen van de Unie financiering van de Unie optimaal bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het Interreg-programma en de uitvoering van de samenwerkingscomponent van de concrete acties in het kader van de Interreg-programma's, als bedoeld in artikel 23, leden 1 en 4.

3.De beheersautoriteit raadpleegt de Commissie en houdt rekening met haar opmerkingen voorafgaand aan de eerste indiening van de selectiecriteria bij het toezichtcomité of, indien van toepassing, het directiecomité. Hetzelfde geldt voor eventuele latere wijzigingen van deze criteria.

4.Bij de selectie van de concrete acties heeft het toezichtcomité of, indien van toepassing, het directiecomité de volgende taken:

a)waarborgen dat de geselecteerde concrete acties in overeenstemming zijn met het Interreg-programma en op effectieve wijze bijdragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen ervan;

b)waarborgen dat de geselecteerde concrete acties niet in strijd zijn met de desbetreffende strategieën die overeenkomstig artikel 10, lid 1, zijn vastgesteld of de strategieën die zijn vastgesteld voor een of meer van de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie;

c)waarborgen dat de geselecteerde concrete acties de beste verhouding tussen het steunbedrag, de uitgevoerde activiteiten en de verwezenlijking van doelstellingen vertegenwoordigen;

d)verifiëren dat de begunstigde de nodige financiële middelen en instrumenten heeft om de exploitatie- en onderhoudskosten te dekken;

e)waarborgen dat de geselecteerde concrete acties die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad 36 vallen, worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling of een screeningprocedure overeenkomstig de voorschriften van die richtlijn zoals gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad 37 .

f)verifiëren dat er voldaan is aan het toepasselijke recht indien de concrete acties zijn begonnen vóór de indiening van een financieringsaanvraag bij de beheersautoriteit;

g)waarborgen dat een geselecteerde concrete actie binnen het toepassingsgebied van het betrokken Interreg-fonds valt en aan een interventietype wordt toegewezen;

h)waarborgen dat concrete acties geen activiteiten omvatten die deel uitmaakten van een concrete actie waarvoor een verplaatsing in overeenstemming met artikel [60] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] gold of die zouden neerkomen op een overdracht van een productieve activiteit overeenkomstig [artikel 59, lid 1, onder a),] van die verordening.

i)waarborgen dat de geselecteerde concrete acties niet worden beïnvloed door een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot een inbreukprocedure overeenkomstig artikel 258 van het VWEU dat de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van concrete acties in gevaar brengt;

j)de klimaatbestendigheid waarborgen van investeringen in infrastructuur met een verwachte levensduur van ten minste vijf jaar.

5.Het toezichtcomité of, indien van toepassing, het directiecomité keurt de voor de selectie van concrete acties in het kader van Interreg gebruikte methoden en criteria goed, met inbegrip van eventuele wijzigingen daarvan, onverminderd [artikel 27, lid 3, onder b),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] betreffende de CLLD en artikel 24 van deze verordening.

6.Voor elke concrete actie in het kader van Interreg verstrekt de beheersautoriteit de eerstverantwoordelijke of enige partner een document waarin de voorwaarden voor steun voor de actie zijn vermeld, met inbegrip van de specifieke vereisten betreffende de producten of diensten die moeten worden geleverd, het financieringsplan, de uitvoeringstermijn en, indien van toepassing, de toe te passen methode voor de vaststelling van de kosten van de concrete actie en de voorwaarden voor betaling van de subsidie.

In dit document worden eveneens de verplichtingen van de eerstverantwoordelijke partner met betrekking tot terugvorderingen op grond van artikel 50 vastgesteld. Deze verplichtingen worden vastgesteld door het toezichtcomité. Een eerstverantwoordelijke partner die is gevestigd in een andere lidstaat, derde land, partnerland of LGO, dan de partner is niet verplicht om door middel van een gerechtelijke procedure terug te vorderen.

Artikel 23
Partnerschap binnen concrete acties in het kader van Interreg

1.Bij concrete acties die in het kader van de componenten 1, 2 en 3 worden geselecteerd, zijn actoren uit ten minste twee deelnemende landen betrokken, waarvan er ten minste één begunstigde uit een lidstaat afkomstig is.

Begunstigden van steun uit hoofde van een Interreg-fonds en partners die geen financiële steun ontvangen uit hoofde van die fondsen (begunstigden en partners samen: "partners") vormen een partnerschap binnen concrete acties in het kader van Interreg.

2.Een concrete actie in het kader van Interreg kan in één land worden uitgevoerd, mits de gevolgen voor en de voordelen van het programmagebied zijn vastgesteld in de aanvraag voor de concrete actie.

3.Lid 1 is niet van toepassing op concrete acties in het kader van het grensoverschrijdend Peace-plus-programma wanneer het optreedt ter ondersteuning van vrede en verzoening.

4.De partners werken samen bij de ontwikkeling, uitvoering en financiering van en de personeelsvoorziening voor concrete acties in het kader van Interreg.

Voor concrete acties in het kader van Interreg-programma's van component 3 moeten de partners uit ultraperifere regio's en derde landen, partnerlanden of LGO slechts voor drie van de vier in de eerste alinea vermelde aspecten samenwerken.

5.Als er twee of meer partners zijn, wordt één van hen door de gezamenlijke partners aangewezen als eerstverantwoordelijke partner.

6.Een grensoverschrijdende juridische entiteit of EGTS kan de enige partner zijn van een concrete actie in het kader van een Interreg-programma van de componenten 1, 2 en 3 zijn, mits de leden daarvan bestaan uit partners uit ten minste twee deelnemende landen.

De grensoverschrijdende juridische entiteit of EGTS bestaat uit leden uit ten minste drie deelnemende landen in het kader van een Interreg-programma van component 4.

Een juridische entiteit die een financieringsinstrument of, indien van toepassing, een fonds van fondsen uitvoert, kan de enige begunstigde van een concrete actie in het kader van Interreg zijn zonder toepassing van de in lid 1 vermelde vereisten inzake de samenstelling ervan.

7.Een enige partner is geregistreerd in een lidstaat die deelneemt aan het Interreg-programma.

Een enige partner kan evenwel geregistreerd zijn in een lidstaat die niet aan dat programma deelneemt, mits aan de voorwaarden van artikel 23, wordt voldaan.

Artikel 24
Fonds voor kleinschalige projecten

1.De bijdrage uit het EFRO of, indien van toepassing, uit de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie aan een fonds voor kleinschalige projecten in het kader van een Interreg-programma mag niet meer bedragen dan 20 000 000 EUR of, als dat minder is, 15 % van de totale toewijzing aan het Interreg-programma.

De eindontvangers van een fonds voor kleinschalige projecten ontvangen steun uit het EFRO, of indien van toepassing, uit de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie via de begunstigde en voeren de kleinschalige projecten uit binnen dat fonds voor kleinschalige projecten ("kleinschalige project").

2.De begunstigde van een fonds voor kleinschalige projecten is een grensoverschrijdende juridische entiteit of een EGTS.

3.In het document waarin de voorwaarden voor de steun aan een fonds voor kleinschalige projecten worden, naast de in artikel 22, lid 6 neergelegde elementen, de elementen vastgesteld die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de begunstigde:

a)een niet-discriminerende en transparante selectieprocedure vaststelt;

b)objectieve criteria voor de selectie van kleinschalige projecten toepast, waarbij belangenconflicten worden vermeden;

c)steunaanvragen beoordeelt;

d)projecten selecteert en het steunbedrag voor elk kleinschalig project vaststelt;

e)verantwoordelijk is voor de uitvoering van de concrete actie en op zijn niveau alle bewijsstukken bewaart die nodig zijn voor het auditspoor overeenkomstig bijlage [XI] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening];

f)de lijst van de eindontvangers die profiteren van de concrete actie, bekendmaakt.

De begunstigde zorgt ervoor dat de eindontvangers voldoen aan de in artikel 35 vastgestelde vereisten.

4.De selectie van kleine projecten wordt niet beschouwd als het delegeren van taken door de beheersautoriteit aan een intermediaire instantie als bedoeld in artikel [65, lid 3,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

5.Personeelskosten en indirecte kosten die op het niveau van de begunstigde worden gemaakt voor het beheer van het fonds voor kleinschalige projecten, bedragen ten hoogste 20 % van de totale subsidiabele kosten van het respectieve fonds voor kleinschalige projecten.

6.Wanneer de overheidsbijdrage aan een klein project niet meer bedraagt dan 100 000 EUR, bestaat de bijdrage uit het EFRO of, indien van toepassing, een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie uit eenheidskosten of vaste bedragen of bevat deze vaste percentages, behalve voor projecten waarvoor de steun staatssteun vormt.

Indien er gebruik wordt gemaakt van financiering volgens een vast percentage, mogen de kostencategorieën waarop de vaste percentages van toepassing zijn, worden terugbetaald in overeenstemming met [artikel 48, lid 1, onder a),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

Artikel 25
Taken van de eerstverantwoordelijke partner

1.De eerstverantwoordelijke partner:

a)stelt de regelingen met de andere partners vast in een overeenkomst waarin onder meer bepalingen zijn opgenomen die een goed financieel beheer garanderen van de respectieve Uniemiddelen die zijn toegewezen aan de concrete actie in het kader van Interreg, met inbegrip van regelingen voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen;

b)neemt de verantwoordelijkheid op zich om de uitvoering van de gehele concrete actie in het kader van Interreg te garanderen;

c)garandeert dat de door alle partners gedeclareerde uitgaven zijn gedaan voor de uitvoering van de concrete actie in het kader van Interreg en overeenkomen met de tussen alle partners overeengekomen activiteiten en in overeenstemming zijn met het document dat door de beheersautoriteit is verstrekt ingevolge artikel 22, lid 6.

2.Tenzij anders bepaald in regelingen die zijn vastgelegd overeenkomstig lid 1, onder a), ziet de eerstverantwoordelijke partner erop toe dat de andere partners het totale bedrag van de bijdragen van het respectieve EU-fonds zo spoedig mogelijk en integraal ontvangen. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast waardoor die bedragen voor de andere partners worden verminderd.

3.Een begunstigde in een aan een Interreg-programma deelnemend(e) lidstaat, derde land, partnerland of LGO kan worden aangewezen als de eerstverantwoordelijke partner.

De aan een Interreg-programma deelnemende lidstaten, derde landen, partnerlanden of LGO's kunnen overeenkomen dat een partner die geen steun ontvangt uit het EFRO of financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie, kan worden aangewezen als eerstverantwoordelijke partner.

Afdeling iv
Technische bijstand

Artikel 26
Technische bijstand

1.Technische bijstand voor elk Interreg-programma wordt vergoed volgens een vast percentage door de in lid 2 vermelde percentages toe te passen op de subsidiabele uitgaven die in iedere betalingsaanvraag zijn opgenomen krachtens [artikel 85, lid 3, onder a) of onder c),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

2.Het percentage dat uit het EFRO en de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie wordt vergoed voor technische bijstand, is als volgt:

a)voor interne Interreg-programma's voor grensoverschrijdende samenwerking die worden gesteund door het EFRO: 6 %;

b)voor externe grensoverschrijdende Interreg-programma's die worden gesteund door het IPA III CBC of NDICI CBC: 10 %;

c)voor Interreg-programma's van component 2, 3 en 4 voor zowel het EFRO als, indien van toepassing, de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie: 7 %.

3.Voor Interreg-programma's met een totale toewijzing van 30 000 000 EUR tot 50 000 000 EUR wordt het bedrag dat resulteert uit het percentage voor technische bijstand, verhoogd met een aanvullend bedrag van 500 000 EUR. De Commissie voegt dat bedrag toe aan de eerste tussentijdse betaling.

4.Voor Interreg-programma's met een totale toewijzing van minder dan 30 000 000 EUR worden het in EUR uitgedrukte bedrag dat nodig is voor technische bijstand, en het daaruit resulterende percentage vastgesteld in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het betrokken Interreg-programma.

HOOFDSTUK IV
Toezicht, evaluatie en communicatie

Afdeling i
Toezicht

Artikel 27
Toezichtcomité

1.De lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan dat programma, richten binnen drie maanden na de datum van kennisgeving aan de lidstaat van het besluit van de Commissie tot vaststelling van een Interreg-programma, in overleg met de beheersautoriteit een comité op dat toezicht houdt op de uitvoering van het Interreg-programma ("toezichtcomité"),

2.Het toezichtcomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat waar de beheersautoriteit gevestigd is, of van de beheersautoriteit.

Wanneer in het reglement van orde van het toezichtcomité een roulerend voorzitterschap is vastgesteld, wordt het toezichtcomité voorgezeten door een vertegenwoordiger van een derde land, partnerland of LGO, en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat of van de beheersautoriteit, en vice versa.

3.Elk lid van het toezichtcomité heeft het recht om te stemmen.

4.Elk toezichtcomité stelt zijn reglement van orde tijdens zijn eerste vergadering vast.

Het reglement van orde van het toezichtcomité of, indien van toepassing, het directiecomité voorkomt belangenconflicten bij de selectie van concrete acties in het kader van Interreg.

5.Het toezichtcomité vergadert ten minste een keer per jaar en evalueert alle vraagstukken die invloed hebben op de vooruitgang die wordt geboekt bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.

6.De beheersautoriteit publiceert het reglement van orde van het toezichtcomité en alle gegevens en informatie die met het comité worden gedeeld op de in artikel 35, lid 2, bedoelde website.

Artikel 28
Samenstelling van het toezichtcomité

1.De samenstelling van het toezichtcomité van elk Interreg-programma wordt overeengekomen door de lidstaten en, indien van toepassing, door de aan dat programma deelnemende derde landen, partnerlanden en LGO's, waarbij wordt gezorgd voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de relevante autoriteiten, intermediaire instanties en vertegenwoordigers van de programmapartners zoals bedoeld in artikel [6] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] uit de lidstaten, derde landen, partnerlanden en LGO's.

Bij de samenstelling van het toezichtcomité wordt rekening gehouden met het aantal deelnemende lidstaten, derde landen, partnerlanden en LGO's in het betrokken Interreg-programma.

Het toezichtcomité omvat ook vertegenwoordigers van instanties die gezamenlijk zijn opgericht in het hele programmagebied of die een deel daarvan bestrijken, met inbegrip van EGTS.

2.De beheersautoriteit publiceert de ledenlijst van het toezichtcomité op de in artikel 35, lid 2, bedoelde website.

3.Vertegenwoordigers van de Commissie nemen met raadgevende stem deel aan de werkzaamheden van het toezichtcomité.

Artikel 29
Functies van het toezichtcomité

1.Het toezichtcomité onderzoekt:

a)de vooruitgang die is geboekt bij het uitvoeren van het programma en het bereiken van de mijlpalen en streefdoelen van het Interreg-programma;

b)vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het Interreg-programma en de genomen maatregelen;

c)met betrekking tot financieringsinstrumenten, de in artikel [52, lid 3,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] opgesomde elementen van de ex-antebeoordeling en het in artikel 53, lid 2, van die verordening bedoelde strategiedocument;

d)de vooruitgang bij de uitvoering van de evaluaties, de samenvattingen van evaluaties en het vervolg dat aan de bevindingen is gegeven;

e)de uitvoering van acties op het gebied van communicatie en zichtbaarheid;

f)de voortgang bij de uitvoering van concrete acties in het kader van Interreg die van strategisch belang zijn en, indien van toepassing, van grote infrastructuurprojecten;

g)de vooruitgang bij de capaciteitsopbouw voor overheidsinstanties en begunstigden, indien van toepassing.

2.In aanvulling op de taken betreffende de selectie van concrete acties als bedoeld in artikel 22, hecht het toezichtcomité zijn goedkeuring aan:

a)de methoden en de criteria die worden gebruikt voor de selectie van concrete acties, met inbegrip van veranderingen daaraan, na overleg met de Commissie in overeenstemming met artikel 22, lid 2, onverminderd artikel 27, lid 3, onder b), c) en d), van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening];

b)het evaluatieplan en eventuele wijzigingen daarvan;

c)een voorstel van de beheersautoriteit tot wijziging van een Interreg-programma, met inbegrip van voorstellen voor een overdracht in overeenstemming met artikel 19, lid 5;

d)een eindverslag over de prestaties.

Artikel 30
Evaluatie

1.De Commissie kan een evaluatie organiseren om de prestaties van de Interreg-programma’s te onderzoeken.

De evaluatie kan schriftelijk worden uitgevoerd.

2.Op verzoek van de Commissie verstrekt de beheersautoriteit binnen één maand de informatie over de in artikel 29, lid 1, genoemde elementen aan de Commissie:

a)de vooruitgang die is geboekt bij het uitvoeren van het programma en het bereiken van de mijlpalen en streefdoelen, eventuele vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het respectieve Interreg-programma en de maatregelen die zijn genomen om deze aan te pakken;

b)de vooruitgang bij de uitvoering van de evaluaties, de samenvattingen van evaluaties en het vervolg dat aan de bevindingen is gegeven;

c)de vooruitgang bij de capaciteitsopbouw voor overheidsinstanties en begunstigden.

3.Het resultaat van de evaluatie wordt vastgelegd in overeengekomen notulen.

4.De beheersautoriteit geeft gevolg aan door de Commissie aangehaalde kwesties en stelt de Commissie binnen drie maanden in kennis van de getroffen maatregelen.

Artikel 31
Indiening van gegevens

1.Elke beheersautoriteit dient uiterlijk op 31 januari, 31 maart, 31 mei, 31 juli, 30 september en 30 november de cumulatieve gegevens voor het respectieve Interreg-programma in bij de Commissie op basis van het in bijlage [VII] bij Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] opgenomen model.

De gegevens worden uiterlijk op 31 januari 2022 voor het eerst ingediend en uiterlijk op 31 januari 2030 voor het laatst.

2.De in lid 1 bedoelde gegevens worden voor elke prioriteit opgesplitst per specifieke doelstelling en hebben betrekking op:

a)het aantal geselecteerde concrete acties in het kader van Interreg, de totale subsidiabele kosten ervan, de bijdrage van de respectieve Interreg-fondsen en het totaal van de door de partners aan de beheersautoriteit gedeclareerde subsidiabele uitgaven, steeds opgesplitst per interventietype;

b)de waarden van de output- en resultaatindicatoren voor de geselecteerde concrete acties in het kader van Interreg en de door de concrete acties in het kader van Interreg bereikte waarden.

3.Voor financieringsinstrumenten worden ook gegevens versterkt over:

a)subsidiabele uitgaven per type financieel product;

b)het bedrag van als subsidiabele uitgaven gedeclareerde beheerskosten en -vergoedingen;

c)het bedrag, per type financieel product, van particuliere en overheidsmiddelen die in aanvulling op de fondsen zijn gemobiliseerd;

d)rente en andere voordelen die voortvloeien uit de steun van de Interreg-fondsen aan de in artikel 54 van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] bedoelde financieringsinstrumenten en de teruggevloeide middelen die zijn toe te rekenen aan steun uit de Interreg-fondsen als bedoeld in artikel 56.

4.De gegevens die in overeenstemming met dit artikel worden ingediend, zijn bijgewerkt tot het einde van de maand die voorafgaand aan de maand waarin zij worden ingediend.

5.De beheersautoriteit publiceert alle aan de Commissie verstrekte gegevens op de in artikel 35, lid 2, bedoelde website.

Artikel 32
Eindverslag over de prestaties

1.Elke beheersautoriteit dient uiterlijk op 15 februari 2031 een eindverslag over de prestaties van het respectieve Interreg-programma bij de Commissie in.

Het eindverslag over de prestaties wordt ingediend aan de hand van het model dat overeenkomstig artikel [38, lid 5,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] is opgesteld.

2.In het eindverslag over de prestaties wordt beoordeeld in hoeverre de programmadoelstellingen zijn bereikt op basis van de in artikel 29 genoemde elementen, met uitzondering van lid 1, onder c), van dat artikel.

3.De Commissie onderzoekt het eindverslag over de prestaties en deelt de beheersautoriteit binnen vijf maanden na de datum van ontvangst van dat verslag haar opmerkingen mee. Als dergelijke opmerkingen worden gemaakt, verstrekt de beheersautoriteit alle nodige informatie in verband met die opmerkingen, en stelt de beheersautoriteit de Commissie, indien van toepassing, binnen drie maanden in kennis van de getroffen maatregelen. De Commissie stelt de lidstaat in kennis van de aanvaarding van het verslag.

4.De beheersautoriteit publiceert het eindverslag over de prestaties op de in artikel 35, lid 2, bedoelde website.

Artikel 33
Indicatoren voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking (Interreg)"

1.Gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren, als vervat in bijlage [I] bij Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening] en, waar nodig, programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel [12, lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], en artikel 17, lid 3, onder d), ii), en artikel 31, lid 2, onder b), van deze verordening.

2.Voor de outputindicatoren bedragen de uitgangswaarden nul. De mijlpalen voor 2024 en de streefdoelen voor 2029 zijn cumulatief.

Afdeling ii
Evaluatie en communicatie

Artikel 34
Evaluatie tijdens de programmeringsperiode

1.De beheersautoriteit voert een evaluatie van elk Interreg-programma uit. Elke evaluatie bevat een beoordeling van de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde van het programma met het oog op de verbetering van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van het respectieve Interreg-programma.

2.Daarnaast voert de beheersautoriteit voor elk programma uiterlijk 30 juni 2029 een evaluatie uit voor elk Interreg-programma om het effect ervan te beoordelen.

3.De beheersautoriteit laat evaluaties uitvoeren door functioneel onafhankelijke deskundigen.

4.De beheersautoriteit zorgt voor procedures voor het opstellen en verzamelen van de voor evaluaties vereiste gegevens.

5.De beheersautoriteit stelt een evaluatieplan op dat meer dan één Interreg-programma kan bestrijken.

6.De beheersautoriteit dient het evaluatieplan uiterlijk een jaar na de goedkeuring van het Interreg-programma in bij het toezichtcomité.

7.De beheersautoriteit publiceert alle evaluaties op de in artikel 35, lid 2, bedoelde website.

Artikel 35
Verantwoordelijkheden van de beheersautoriteiten en partners met betrekking tot transparantie en communicatie

1.Elke beheersautoriteit identificeert een communicatiemedewerker voor elk Interreg-programma waarvoor zij verantwoordelijk is.

2.De beheersautoriteit zorgt binnen zes maanden na de goedkeuring van het Interreg-programma voor een website met informatie over elk Interreg-programma waarvoor zij verantwoordelijk is, met inbegrip van informatie over de doelstellingen, activiteiten, beschikbare financieringsmogelijkheden en verwezenlijkingen van het programma.

3.Artikel [44, leden 2 tot en met 7] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] inzake de verantwoordelijkheden van de beheersautoriteit is van toepassing.

4.Iedere partner van een concrete actie in het kader van Interreg of elke instantie die een financieringsinstrument uitvoert, erkent de steun van een Interreg-fonds, met inbegrip van hergebruikte middelen voor financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 56 van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], aan de concrete actie in het kader van Interreg door:

a)op de professionele website van de partner, indien deze bestaat, een korte beschrijving, in verhouding tot de ontvangen steun die verstrekt is door een Interreg-fonds, van de concrete actie in het kader van Interreg op te nemen, met inbegrip van het doel en de resultaten ervan, en daarbij de nadruk te leggen op de financiële steun door de Unie;

b)te zorgen voor een verklaring waarin op zichtbare wijze de steun uit het Interreg-fonds in de verf wordt gezet op documenten en communicatiemateriaal over de uitvoering van de concrete actie in het kader van Interreg, die worden gebruikt voor het publiek of voor deelnemers;

c)een plaat of bord op een voor het publiek zichtbare plek te plaatsen zodra de materiële uitvoering van de concrete actie in het kader van Interreg die gepaard gaat met fysieke investeringen of de aankoop van materiaal waarvan de totale kosten meer bedragen dan 100 000 EUR, van start gaat;

d)voor concrete acties die niet onder c) vallen, ten minste één affiche of elektronisch beeldscherm (minimaal in A3-formaat) met informatie over de concrete actie in het kader van Interreg met vermelding van de steun uit een Interreg-fonds, op een voor het publiek zichtbare plek te plaatsen;

e)voor concrete acties van strategisch belang en concrete acties waarvan de totale kosten meer dan 10 000 000 EUR bedragen, een communicatie-evenement te organiseren en de Commissie en de bevoegde beheersautoriteit daar tijdig bij te betrekken.

De term "Interreg" wordt gebruikt naast het embleem van de Europese Unie in overeenstemming met artikel [42] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

5.Voor fondsen voor kleinschalige projecten en financieringsinstrumenten zorgt de begunstigde ervoor dat de eindontvangers voldoen aan de in lid 4, onder c), vastgestelde vereisten.

6.    Wanneer de begunstigde de in artikel [42] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] of in het eerste en tweede lid van dit artikel vermelde verplichtingen niet nakomt, past de lidstaat een financiële correctie toe door maximaal 5 % van de bijdrage van de fondsen aan de betrokken concrete actie in te trekken.

HOOFDSTUK V
Subsidiabiliteit

Artikel 36
Regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven

1.Een concrete actie in het kader van Interreg kan geheel of gedeeltelijk buiten een lidstaat worden uitgevoerd, ook indien dit buiten het grondgebied van de Unie is, mits de concrete actie in het kader van een Interreg bijdraagt tot de doelstellingen van het respectieve Interreg-programma.

2.Onverminderd de subsidiabiliteitsregels die zijn vastgesteld in de artikelen [57 tot en met 62] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], de artikelen [4 en 6] van Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening] of dit hoofdstuk, met inbegrip van de op grond hiervan vastgestelde handelingen, stellen de deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en LGO's enkel aanvullende regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor het Interreg-programma vast – door middel van een gezamenlijk besluit in het toezichtcomité – voor uitgavencategorieën die niet onder die bepalingen vallen. Die aanvullende voorschriften hebben betrekking op het programmagebied als geheel.

Wanneer een Interreg-programma concrete acties selecteert op basis van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, worden die aanvullende voorschriften vastgesteld voordat de eerste oproep tot het indienen van voorstellen bekend is gemaakt. In alle andere gevallen worden die aanvullende voorschriften vastgesteld voordat de eerste concrete acties worden geselecteerd.

3.Voor aangelegenheden die niet vallen onder de subsidiabiliteitsregels zoals vastgesteld in de artikelen [57 tot en met 62] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], de artikelen [4 en 6] van Verordening (EU) [nieuwe EFRO-verordening] en dit hoofdstuk, met inbegrip van de op grond hiervan vastgestelde handelingen of bepalingen die overeenkomstig lid 4 zijn vastgesteld, zijn de nationale regels van de lidstaat en, indien van toepassing, van de derde landen, partnerlanden en LGO's waar de uitgaven zijn gedaan, van toepassing.

4.In geval van een verschil van mening tussen de beheersautoriteit en de auditautoriteit met betrekking tot de subsidiabiliteit als zodanig van een geselecteerde concrete actie in het kader van het respectieve Interreg-programma, prevaleert het advies van de beheersautoriteit, waarbij rekening moet worden gehouden met het advies van het toezichtcomité.

5.LGO's komen niet in aanmerking voor steun uit het EFRO in het kader van de Interreg-programma's, maar mogen deelnemen aan deze programma's onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden.

Artikel 37
Algemene bepalingen inzake de subsidiabiliteit van de kostencategorieën

1.De deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en LGO's kunnen in het toezichtcomité van een Interreg-programma overeenkomen dat uitgaven die onder één of meer van de in de artikelen 38 tot en met 43 bedoelde categorieën vallen, niet subsidiabel zijn in het kader van een of meer prioriteiten van een Interreg-programma.

2.Alle door of namens de Interreg-partner gedane uitgaven die overeenkomstig deze verordening subsidiabel zijn, dienen betrekking te hebben op de kosten van het opzetten of het opzetten en uitvoeren van een concrete actie of een deel van een concrete actie.

3.De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

a)boetes, financiële sancties, gerechtskosten en kosten van geschillen;

b)kosten van geschenken, met uitzondering van geschenken van niet meer dan 50 EUR per stuk in verband met promotie, communicatie, reclame of informatie;

c)kosten in verband met schommelingen van wisselkoersen.

Artikel 38
Personeelskosten

1.Personeelskosten omvatten de bruto arbeidskosten van het personeel van de Interreg-partner in een van de volgende vormen van dienstverband:

a)voltijds;

b)deeltijds met een vast percentage werktijd per maand;

c)deeltijds met een flexibel percentage werktijd per maand; of

d)op uurbasis.

2.Personeelskosten zijn beperkt tot:

a)salarisbetalingen met betrekking tot de activiteiten die de entiteit niet zou ondernemen indien de betrokken concrete actie niet was uitgevoerd en die zijn vastgelegd in een arbeidsovereenkomst of -contract, een benoemingsbesluit (alle hierna "arbeidsdocument" genoemd), of bij wet, en die verband houden met de in de functiebeschrijving van het betrokken personeelslid aangegeven verantwoordelijkheden;

b)andere kosten die direct verband houden met de salarisbetalingen door de werkgever, zoals belastingen en socialezekerheidsbijdragen, met inbegrip van pensioenpremies, die vallen onder Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad 38 , op voorwaarde dat die kosten:

i)zijn vastgelegd in een arbeidsdocument of bij wet;

ii)in overeenstemming zijn met de wetgeving waar het arbeidsdocument naar verwijst en met de normale praktijk in het land en/of de organisatie waar het individuele personeelslid feitelijk werkt; en

iii)niet door de werkgever kunnen worden teruggevorderd.

Ten aanzien van punt a) kunnen betalingen aan natuurlijke personen die voor de Interreg-partner werken onder een andersoortig contract dan een arbeidsovereenkomst of -contract gelijkgesteld worden aan salarisbetalingen, en kunnen dergelijke andersoortige contracten als arbeidsdocument worden beschouwd.

3.Personeelskosten kunnen worden vergoed hetzij:

a)overeenkomstig [artikel 48, lid 1, eerste alinea, onder a),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] (aangetoond door arbeidsdocument en salarisafrekeningen); of

b)in het kader van de vereenvoudigde kostenopties zoals bedoeld in [artikel 48, lid 1, eerste alinea, onder b) tot en met e),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening]; of

c)op basis van een vast percentage overeenkomstig artikel [50, lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

4.Personeelskosten voor personen die in deeltijd aan de concrete actie werken, worden berekend als hetzij:

a)het vaste percentage van de bruto arbeidskosten overeenkomstig artikel [50, lid 2,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening]; of

b)een flexibel aandeel in de bruto arbeidskosten, overeenkomstig een aantal aan de concrete actie bestede uren dat per maand varieert, op basis van een werktijdregistratiesysteem dat 100 % van de arbeidstijd van de werknemer bestrijkt.

5.Voor deeltijdopdrachten overeenkomstig lid 4, onder b), wordt de vergoeding van de personeelskosten berekend op basis van een uurtarief bepaald door middel van hetzij:

a)het delen van de bruto maandelijkse arbeidskosten door de maandelijkse arbeidstijd vastgesteld in het arbeidsdocument, uitgedrukt in uren; of

b)het delen van de meest recente bekende jaarlijkse bruto arbeidskosten door 1 720 (uren), overeenkomstig artikel 50, leden 2, 3 en 4, van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

6.Wat betreft personeelskosten van personen die volgens het arbeidsdocument op uurbasis werken, zijn dergelijke kosten subsidiabel op basis van toepassing van het in het arbeidsdocument overeengekomen uurtarief op het aantal feitelijk aan de concrete actie bestede uren, aan de hand van een systeem voor de registratie van werktijden.

Artikel 39
Kantoor- en administratieve kosten

Kantoor- en administratieve kosten zijn beperkt tot de volgende posten:

a)kantoorhuur;

b)verzekeringen en belastingen in verband met de gebouwen waarin het personeel is gevestigd en de uitrusting van het kantoor (bv. brand- en diefstalverzekeringen);

c)nutsvoorzieningen (bv. elektriciteit, verwarming, water);

d)kantoorbenodigdheden;

e)algemene boekhouding van de begunstigde organisatie;

f)archieven;

g)onderhoud, reiniging en reparaties;

h)veiligheid;

i)IT-systemen;

j)communicatie (bv. telefoon, fax, internet, postdiensten, visitekaartjes);

k)bankkosten voor het openen en beheren van rekeningen wanneer voor de uitvoering van een concrete actie een afzonderlijke rekening moet worden geopend;

l)kosten voor transnationale financiële transacties.

Artikel 40
Reis- en verblijfskosten

1.Reis- en verblijfskosten zijn beperkt tot de volgende posten:

a)reiskosten (bv. tickets, de reis- en autoverzekeringen, brandstof, de kilometerstand, tolheffing en parkeerrechten);

b)de kosten van maaltijden;

c)verblijfskosten;

d)visumkosten;

e)dagvergoedingen,

ongeacht of deze kosten in of buiten het programmagebied zijn gemaakt en betaald.

2.Alle in lid 1, onder a) tot en met d), genoemde uitgavenposten die al door een dagvergoeding worden gedekt, worden niet vergoed in aanvulling op die dagvergoeding.

3.Reis- en verblijfskosten van externe deskundigen en dienstverleners vallen onder de in artikel 41 bedoelde kosten voor externe expertise en diensten.

4.Rechtstreekse betaling van de uitgaven voor kosten in het kader van dit artikel door een medewerker van de begunstigde wordt aangetoond door een bewijs van vergoeding door de begunstigde aan die werknemer.

5.Reis- en verblijfskosten van een concrete actie kunnen worden berekend als een vast percentage, met een maximum van 15 % van de directe kosten, met uitzondering van de directe personeelskosten, van die concrete actie.

Artikel 41
Kosten voor externe expertise en diensten

Kosten voor externe expertise en diensten blijven beperkt tot de volgende diensten en deskundigheid van een publiek- of privaatrechtelijke instantie of een natuurlijke persoon, anders dan de begunstigde van de concrete actie:

a)studies of enquêtes (bv. evaluaties, strategieën, conceptnota's, ontwerpen, handboeken);

b)opleiding;

c)vertalingen;

d)IT-systemen en ontwikkeling, aanpassing en updates van websites;

e)promotie, communicatie, publiciteit of informatie die verband houdt met de uitvoering van een concrete actie of met een samenwerkingsprogramma als zodanig;

f)financieel beheer;

g)diensten met betrekking tot de organisatie en uitvoering van evenementen of vergaderingen (met inbegrip van huur, catering en vertolking);

h)deelname aan evenementen (bv. inschrijvingskosten);

i)notariële diensten, juridisch advies en technische en financiële deskundigheid, andere advies- en accountantsdiensten;

j)intellectuele-eigendomsrechten;

k)verificaties uit hoofde van artikel [68, lid 1, onder a),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] en artikel 45, lid 1, van deze verordening;

l)kosten voor de boekhoudfunctie op het niveau van het programma overeenkomstig artikel [70] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] en artikel 46 van deze verordening;

m)auditkosten op het niveau van het programma overeenkomstig de artikelen [72] en [75] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] en de artikelen 47 en 48 van deze verordening;

n)verstrekking van garanties door een bank of andere financiële instelling wanneer dit vereist wordt door wetgeving van de Unie of nationale wetgeving of in een programmeringsdocument van het toezichtcomité;

o)reis- en verblijfkosten van externe deskundigen, sprekers, voorzitters van vergaderingen en dienstverleners;

p)andere specifieke expertise en diensten die nodig zijn voor concrete acties.

Artikel 42
Kosten voor apparatuur

1.Kosten van uitrusting die is gekocht, gehuurd of geleased door de begunstigde van de concrete actie, afgezien van de in artikel 39 bedoelde uitrusting, zijn beperkt tot het volgende:

a)kantoorapparatuur;

b)IT-apparatuur en software;

c)meubilair en uitrusting;

d)laboratoriumbenodigdheden;

e)machines en instrumenten;

f)gereedschappen of apparaten;

g)voertuigen;

h)andere specifieke uitrusting die nodig is voor concrete acties.

2.Kosten voor de aanschaf van tweedehands uitrusting en apparatuur kunnen subsidiabel zijn onder de volgende voorwaarden:

a)er is geen andere steun voor ontvangen uit de Interreg-fondsen of uit de in de lijst in [artikel 1, lid 1, onder a),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] opgenomen fondsen;

b)deze prijs is niet hoger dan de algemeen aanvaarde marktprijs voor dergelijke uitrusting;

c)de technische eigenschappen beantwoorden aan de eisen van de concrete actie en aan de geldende normen en standaarden.

Artikel 43
Kosten voor infrastructuur en werken

Kosten voor infrastructuur en werken zijn beperkt tot het volgende:

a)de aankoop van land overeenkomstig [artikel 58, lid 1, onder c),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening];

b)bouwvergunningen;

c)bouwmaterialen;

d)arbeid;

e)gespecialiseerde interventies (bv. bodemsanering, ontmijning).

HOOFDSTUK VI
Interreg-programma-autoriteiten, beheer, controle
en audit

Artikel 44
Intereg-programma-autoriteiten

1.De lidstaten en, indien van toepassing, de derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan een Interreg-programma wijzen, voor de toepassing van artikel [65] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] één enkele beheersautoriteit en één enkele auditautoriteit aan.

2.De beheersautoriteit en de auditautoriteit zijn in dezelfde lidstaat gevestigd.

3.Met betrekking tot het Peace-Plus-programma wordt de speciale EU-programma-instantie, wanneer deze wordt aangewezen als de beheersautoriteit, beschouwd als zijnde gevestigd in een lidstaat.

4.De lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan een Interreg-programma, kunnen een EGTS aanwijzen als beheersautoriteit van dat programma.

5.Wanneer een Interreg-programma van component 2B of component 1 lange grenzen met heterogene ontwikkelingsproblemen en -behoeften bestrijkt, kunnen de lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en de LGO die deelnemen aan een Interreg-programma, subprogrammagebieden vaststellen.

6.Als de beheersautoriteit een intermediaire instantie aanwijst in het kader van een Interreg-programma overeenkomstig artikel [65, lid 3,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], voert de intermediaire instantie de taken uit in meer dan één deelnemende lidstaat of, indien van toepassing, derde land, partnerland of LGO.

Artikel 45
Functies van de beheersautoriteit

1.De beheersautoriteit van een Interreg-programma vervult de functies die zijn vastgesteld in de artikelen [66], [68] en [69] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], met uitzondering van de selectie van concrete acties als bedoeld in artikel 66, lid 1, onder a) en artikel 67 en de betalingen aan begunstigden als bedoeld in artikel 68, lid 1, onder b). Deze taken worden uitgevoerd in het hele grondgebied dat door dat programma wordt bestreken, behoudens afwijkingen die in hoofdstuk VIII van deze verordening zijn vastgesteld.

2.De beheersautoriteit stelt na overleg met de aan het Interreg-programma deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden of LGO's een gezamenlijk secretariaat in met personeel, rekening houdend met het partnerschap van het programma.

Het gezamenlijke secretariaat verleent de beheersautoriteit en het toezichtcomité bijstand bij de uitvoering van hun respectieve functies. Het gezamenlijke secretariaat verstrekt ook informatie aan potentiële begunstigden over financieringsmogelijkheden in het kader van Interreg-programma's en verleent bijstand aan de begunstigden en partners bij de uitvoering van concrete acties.

3.In afwijking van [artikel 70, lid 1, onder c),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] worden in een andere valuta dan de euro gedane uitgaven door de begunstigden in euro omgerekend aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers voor de euro van de Commissie in de maand waarin die uitgaven overeenkomstig [artikel 68, lid 1, onder a),] van die verordening ter controle zijn voorgelegd aan de beheersautoriteit.

Artikel 46
De boekhoudfunctie

1.De lidstaten en, indien van toepassing, derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan een Interreg-programma, moeten overeenstemming bereiken over de regelingen voor de uitvoering van de boekhoudfunctie.

2.De boekhoudfunctie omvat de taken als bedoeld in [artikel 70, lid 1, onder a) en b),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] en bestrijkt eveneens de door de Commissie verrichte betalingen en, als algemene regel, de betalingen aan de eerstverantwoordelijke partner in overeenstemming met [artikel 68, lid 1, onder b),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

Artikel 47
Functies van de auditautoriteit

1.De auditautoriteit van een Interreg-programma vervult de in dit artikel en in artikel 48 bedoelde functies die zijn vastgesteld in het hele grondgebied dat door dat Interreg-programma wordt bestreken, behoudens afwijkingen die in hoofdstuk VIII zijn vastgesteld.

Een deelnemende lidstaat kan echter aangeven wanneer de auditautoriteit moet worden vergezeld door een auditor van die deelnemende lidstaat.

2.De auditautoriteit van een Interreg-programma is verantwoordelijk voor het uitvoeren van systeemaudits en audits over concrete acties teneinde de Commissie op onafhankelijke wijze zekerheid te bieden over de doeltreffendheid van de beheers- en controlesystemen en over de wettigheid en regelmatigheid van de in de bij de Commissie ingediende rekeningen opgenomen uitgaven.

3.Wanneer een Interreg-programma is opgenomen in de populatie waaruit de Commissie krachtens artikel 48, lid 1, een gemeenschappelijke steekproef selecteert, voert de auditautoriteit audits uit van door de Commissie geselecteerde concrete acties om een onafhankelijke zekerheid aan de Commissie te verschaffen dat de beheers- en controlesystemen doeltreffend functioneren.

4.Auditwerkzaamheden worden verricht overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen.

5.De auditautoriteit dient elk jaar uiterlijk op 15 februari na het einde van het boekjaar een jaarlijks auditoordeel overeenkomstig artikel [63, lid 7,] van Verordening [FR-Omnibus] in bij de Commissie dat is opgesteld aan de hand van het model in bijlage [XVI] bij Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] en gebaseerd op alle uitgevoerde auditwerkzaamheden, en waarin de volgende aspecten worden behandeld:

a)de volledigheid, waarheidsgetrouwheid en nauwkeurigheid van de jaarrekeningen;

b)de wettigheid en regelmatigheid van de in de bij de Commissie ingediende rekeningen opgenomen uitgaven;

c)het beheers- en controlesysteem van het Interreg-programma.

Wanneer het Interreg-programma is opgenomen in de populatie waaruit de Commissie krachtens artikel 48, lid 1, een steekproef selecteert, heeft het jaarlijkse auditoordeel uitsluitend betrekking op de in de eerste alinea, onder a) en c), bedoelde onderdelen.

De termijn van 15 februari kan bij uitzondering door de Commissie worden verlengd tot 1 maart na kennisgeving door de lidstaat waar de betrokken beheersautoriteit gevestigd is.

6.De auditautoriteit dient elk jaar uiterlijk op 15 februari na het einde van het boekjaar een jaarlijks controleverslag overeenkomstig artikel [63, lid 5, onder b)] van het Financieel Reglement in bij de Commissie, dat is opgesteld aan de hand van het model in bijlage XVII bij Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening], het in lid 5 bedoelde auditoordeel ondersteunt en dat een samenvatting van de bevindingen bevat, met inbegrip van een analyse van de aard en de omvang van de fouten en tekortkomingen in het systeem, de voorgestelde en uitgevoerde corrigerende maatregelen en het daaruit volgende totale foutenpercentage en het resterende foutenpercentage voor de in de bij de Commissie ingediende rekeningen opgenomen uitgaven.

7.Wanneer het Interreg-programma is opgenomen in de populatie waaruit de Commissie krachtens artikel 48, lid 1, een steekproef selecteert, stelt de auditautoriteit het in lid 6 van dit artikel bedoelde jaarlijkse controleverslag dat aan de eisen van artikel 63, lid 5, onder b), van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] voldoet, op basis van het model in bijlage XVII bij Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] is opgesteld en het in lid 5 van dit artikel bedoelde auditoordeel ondersteund.

Dat verslag bevat een samenvatting van de bevindingen, met inbegrip van een analyse van de aard en de omvang van de fouten en tekortkomingen in de systemen, de voorgestelde en uitgevoerde corrigerende maatregelen, de resultaten van de audits van concrete acties die door de auditautoriteit zijn uitgevoerd in verband met de gemeenschappelijke steekproef als bedoeld in artikel 48, lid 1, en de door de Interreg-programma-autoriteiten toegepaste financiële correcties voor individuele onregelmatigheden die door de auditautoriteit zijn geconstateerd voor deze concrete acties.

8.De auditautoriteit zendt de systeemauditverslagen naar de Commissie zodra de vereiste contradictoire procedure met de betrokken geauditeerden is voltooid.

9.Tenzij anders is overeengekomen, komen de Commissie en de auditautoriteit regelmatig, en ten minste een maal per jaar, bijeen om de auditstrategie, het jaarlijkse controleverslag, en het auditoordeel te onderzoeken, hun auditplannen en -methoden op elkaar af te stemmen, en van gedachten te wisselen over kwesties in verband met de verbetering van de beheers- en controlesystemen.

Artikel 48
Audit van concrete acties

1.De Commissie selecteert een gemeenschappelijke steekproef van concrete acties (of andere steekproefeenheden) met behulp van een statistische steekproefmethode voor de audits van concrete acties die voor elk boekjaar door de auditautoriteiten moeten worden uitgevoerd voor de Interreg-programma's die steun ontvangen uit het EFRO of een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie.

De gemeenschappelijke steekproef moet representatief zijn voor alle Interreg-programma's die de populatie vormen.

Met het oog op de selectie van de gemeenschappelijke steekproef, kan de Commissie groepen van Interreg-programma's stratificeren aan de hand van hun specifieke risico's.

2.De programma-autoriteiten verstrekken de informatie die nodig is voor het samenstellen van een gemeenschappelijke steekproef, uiterlijk op 1 september na het einde van elk boekjaar aan de Commissie.

Deze informatie wordt verstrekt in een gestandaardiseerd elektronisch formaat, moet volledig zijn en verenigbaar zijn met de bij de Commissie gedeclareerde kosten voor het referentieboekjaar.

3.Onverminderd de verplichting tot het uitvoeren van een audit zoals bedoeld in artikel 47, lid 2, voeren de auditautoriteiten voor onder de gemeenschappelijke steekproef vallende Interreg-programma's geen aanvullende audits uit van concrete acties in het kader van deze programma's, tenzij op verzoek van de Commissie overeenkomstig lid 8 van dit artikel of in gevallen waarin een auditautoriteit specifieke risico's heeft vastgesteld.

4.De Commissie stelt de auditinstanties van de betrokken Interreg-programma's tijdig, in het algemeen uiterlijk op 1 oktober na het einde van elk boekjaar, op de hoogte van de geselecteerde gemeenschappelijke steekproef zodat deze autoriteiten de mogelijkheid hebben de audits van de concrete acties uit te voeren.

5.De betrokken auditautoriteiten dienen, ten laatste in de jaarlijkse controleverslagen die overeenkomstig artikel 47, leden 6 en 7, bij de Commissie moeten worden ingediend, informatie in over de resultaten van deze audits, alsmede over financiële correcties voor afzonderlijke onregelmatigheden die worden ontdekt.

6.Na beoordeling van de resultaten van audits van overeenkomstig lid 1 geselecteerde concrete acties berekent de Commissie een algeheel geëxtrapoleerd foutenpercentage met betrekking tot de Interreg-programma's die zijn opgenomen in de populatie waaruit de gemeenschappelijke steekproef was geselecteerd, voor de toepassing van haar eigen procedure voor het verkrijgen van zekerheid.

7.Wanneer het in lid 6 bedoelde algehele geëxtrapoleerde foutenpercentage meer dan 2 % bedraagt van de totale gedeclareerde uitgaven voor de Interreg-programma's in de populatie waaruit de gemeenschappelijke steekproef was geselecteerd, berekent de Commissie een algeheel resterend foutenpercentage, met inachtneming van door de respectieve Interreg-programma-autoriteiten toegepaste financiële correcties voor individuele onregelmatigheden die zijn ontdekt tijdens de audits van uit hoofde van lid 1 geselecteerde concrete acties.

8.Wanneer het in lid 7 bedoelde algehele resterend foutenpercentage meer dan 2 % bedraagt van de totale gedeclareerde uitgaven voor de Interreg-programma's in de populatie waaruit de gemeenschappelijke steekproef was geselecteerd, bepaalt de Commissie of het nodig is de auditautoriteit van een specifiek Interreg-programma of een groep Interreg-programma's die het meest beïnvloed zijn, te verzoeken aanvullende controlewerkzaamheden te verrichten, teneinde het foutenpercentage verder te evalueren en de vereiste corrigerende maatregelen voor de Interreg-programma's die bij de geconstateerde onregelmatigheden betrokken zijn, te beoordelen.

9.Op basis van de beoordeling van de resultaten van de aanvullende auditwerkzaamheden waarom overeenkomstig lid 8 is verzocht, kan de Commissie verzoeken dat er aanvullende financiële correcties worden toegepast voor de Interreg-programma's die bij de geconstateerde onregelmatigheden betrokken zijn. In dergelijke gevallen voeren de Interreg-programma-autoriteiten de nodige financiële correcties uit in overeenstemming met artikel [97] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

10.Elke auditautoriteit van een Interreg-programma waarvoor de in lid 2 bedoelde informatie ontbreekt of onvolledig is of niet is ingediend binnen de in lid 2, eerste alinea, vastgelegde termijn voert een afzonderlijke steekproefprocedure uit voor het respectieve Interreg-programma in overeenstemming met artikel 73 van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

HOOFDSTUK VII
Financieel beheer

Artikel 49
Betalingen en voorfinanciering

1.De EFRO-steun en, indien van toepassing, de steun uit de instrumenten voor financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie voor elk Interreg-programma worden, overeenkomstig artikel 46, lid 2, op één enkele rekening zonder nationale subrekeningen betaald.

2.De Commissie keert voorfinanciering uit op basis van de totale steun uit elk Interreg-fonds, zoals uiteengezet in het besluit tot goedkeuring van elk Interreg-programma uit hoofde van artikel 18, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen, in jaarlijkse tranches als volgt en vóór 1 juli van de jaren 2022 tot en met 2026, of in het jaar van het goedkeuringsbesluit, uiterlijk 60 dagen nadat dit besluit wordt aangenomen:

a)2021: 1 %;

b)2022: 1 %;

c)2023: 1 %;

d)2024: 1 %;

e)2025: 1 %;

f)2026: 1 %.

3.Indien externe grensoverschrijdende Interreg-programma's worden ondersteund door het EFRO en het IPA III CBC of het NDICI CBC, wordt de voorfinanciering voor alle fondsen die een dergelijk Interreg-programma ondersteunen, verricht overeenkomstig Verordening (EU) [IPA III] of [NDICI] of elke handeling die op grond daarvan is vastgesteld.

Het bedrag van de voorfinanciering kan in twee tranches worden uitgekeerd, indien dat nodig is voor de begroting.

Het totaalbedrag dat als voorfinanciering is uitgekeerd, wordt aan de Commissie terugbetaald indien geen enkele betalingsaanvraag voor het voor grensoverschrijdende Interreg-programma is toegezonden binnen een termijn van 24 maanden, te rekenen vanaf de uitkering van het eerste gedeelte van de voorfinanciering door de Commissie. Een dergelijke terugbetaling wordt beschouwd als interne bestemmingsontvangsten en brengt geen verlaging mee van de steun uit het EFRO, IPA III CBC of NDICI CBC aan het programma.

Artikel 50
Terugvorderingen

1.De beheersautoriteit zorgt ervoor dat elk bedrag dat als gevolg van een onregelmatigheid wordt betaald, wordt teruggevorderd van de eerstverantwoordelijke of de enige partner. De partners betalen onverschuldigd betaalde bedragen terug aan de eerstverantwoordelijke partner.

2.Als de eerstverantwoordelijke partner er niet in slaagt terugbetaling van andere partners te verkrijgen of als de beheersautoriteit er niet in slaagt terugbetaling van de eerstverantwoordelijke of de enige partner te verkrijgen, betaalt de lidstaat, het derde land, partnerland of LGO op wiens grondgebied de betrokken partner gevestigd is of, in het geval van een EGTS, geregistreerd is, onverschuldigd aan die partner betaalde bedragen terug aan de beheersautoriteit. De beheersautoriteit is verantwoordelijk voor de terugbetaling van de betrokken bedragen aan de algemene begroting van de Unie, overeenkomstig de verdeling van de aansprakelijkheden onder de deelnemende lidstaten, derde landen, partnerlanden of LGO's, zoals vastgesteld in het Interreg-programma.

3.Zodra de lidstaat, het derde land, partnerland of LGO, de onverschuldigd aan een partner betaalde bedragen heeft terugbetaald aan de beheersautoriteit, kan de lidstaat, het derde land, partnerland of LGO een terugvorderingsprocedure voortzetten of inleiden tegen deze partner op grond van zijn nationale wetgeving. In geval van een geslaagde terugvordering kan een lidstaat, derde land, partnerland of LGO gebruikmaken van deze bedragen voor de nationale medefinanciering van het desbetreffende Interreg-programma. De lidstaat, het derde land, het partnerland of het LGO heeft geen verslagleggingsverplichtingen ten aanzien van de programma-autoriteiten, het toezichtcomité of de Commissie met betrekking tot dergelijke nationale terugvorderingen.

4.Indien een lidstaat, derde land, partnerland of LGO, de onverschuldigde betalingen aan een partner niet overeenkomstig lid 3 heeft terugbetaald aan de beheersautoriteit, zijn deze bedragen onderwerp van een door de gedelegeerd ordonnateur afgegeven invorderingsopdracht, die indien mogelijk wordt uitgevoerd door verrekening met de bedragen die aan de lidstaat, het derde land, het partnerland of het LGO verschuldigd zijn in het kader van latere betalingen binnen hetzelfde Interreg-programma of, in het geval van een derde land, partnerland of LGO, in het kader van latere betalingen aan programma's in het kader van de financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie. Die terugvordering vormt geen financiële correctie en brengt geen verlaging mee van de steun uit het EFRO of een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie aan het respectieve Interreg-programma. Het teruggevorderde bedrag wordt aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel [177, lid 3,] van Verordening (EU, Euratom) nr. [FR-omnibus].

HOOFDSTUK VIII
Deelname van derde landen, partnerlanden of LGO's aan Interreg-programma's
in gedeeld beheer

Artikel 51
Toepasselijke bepalingen

De hoofdstukken I tot en met VII en hoofdstuk X zijn van toepassing op de deelname van derde landen, partnerlanden en LGO's aan Interreg-programma's die onderworpen zijn aan de specifieke bepalingen van dit hoofdstuk.

Artikel 52
Interreg-programma-autoriteiten en hun functies

1.Derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan een Interreg-programma, staan hetzij toe dat de beheersautoriteit van dat programma haar functies uit kan oefenen op hun respectieve grondgebied of wijzen een nationale autoriteit aan als contactpunt voor de beheersautoriteit of een nationale controleur om beheersverificaties te verrichten als bedoeld in [artikel 68, lid 1, onder a),] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] op hun respectieve grondgebied.

2.Derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan een Interreg-programma, staan hetzij toe dat de auditautoriteit van dat programma haar functies uit kan oefenen op hun respectieve grondgebied of wijzen een nationale auditautoriteit of -instantie aan die functioneel onafhankelijk is van de nationale autoriteit.

3.Derde landen, partnerlanden en LGO's die deelnemen aan een Interreg-programma, delegeren personeel aan het gezamenlijke secretariaat van dat programma en/of zetten op hun respectieve grondgebied een filiaal op.

4.De nationale autoriteit of een orgaan dat is gelijkgesteld aan de communicatiemedewerker van het Interreg-programma als bedoeld in artikel 35, lid 1, ondersteunen de beheersautoriteit en de partners in het betreffende derde land, partnerland of LGO met betrekking tot de in artikel 35, leden 2 tot en met 7, bedoelde taken.

Artikel 53
Beheersmethoden

1.Externe grensoverschrijdende Interreg-programma's die door het EFRO en het IPA III CBC of NDICI CBC worden ondersteund, worden in gedeeld beheer uitgevoerd in de lidstaten en in een eventueel deelnemend derde land of partnerland.

Het Peace-Plus-programma wordt zowel in Ierland als in het Verenigd Koninkrijk in gedeeld beheer uitgevoerd.

2.Interreg-programma's van de component 2 en 4 die bijdragen uit het EFRO en één of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie combineren, worden in gedeeld beheer uitgevoerd in de lidstaten en in een eventueel deelnemende derde land of partnerland of, met betrekking tot component 3, LGO, ongeacht of deze LGO steun ontvangt uit een of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie.

3.Interreg-programma's van component 3 die bijdragen uit het EFRO en één of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie combineren, worden op een van de volgende wijzen uitgevoerd:

a)in gedeeld beheer in de lidstaten en in een eventueel deelnemend derde land of LGO;

b)alleen in gedeeld beheer in de lidstaten en in het deelnemende derde land of LGO met betrekking tot EFRO-uitgaven buiten de Unie voor één of meer concrete acties, terwijl de bijdragen van een of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie in indirect beheer worden beheerd;

c)in indirect beheer in de lidstaten en in een eventueel deelnemende derde land of LGO.

Wanneer een Interreg-programma's van component 3 geheel of gedeeltelijk in indirect beheer wordt uitgevoerd, is artikel 60 van toepassing.

Artikel 54
Subsidiabiliteit

1.In afwijking van artikel [57, lid 2,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] komen de uitgaven in aanmerking voor een bijdrage uit financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie indien zij zijn gedaan door een partner of de particuliere partner van concrete PPP-acties bij de voorbereiding en uitvoering van concrete acties in het kader van Interreg vanaf 1 januari 2021 en betaald na de datum waarop de financieringsovereenkomst met het respectieve derde land, partnerland of LGO werd gesloten.

Uitgaven voor technische bijstand die worden beheerd door in een lidstaat gevestigde programma-autoriteiten, komen echter in aanmerking vanaf 1 januari 2021, ook indien deze uitgaven worden gedaan voor acties ten gunste van derde landen, partnerlanden of LGO's.

2.Wanneer een Interreg-programma echter concrete acties selecteert op basis van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, kunnen dergelijke oproepen aanvragen voor een bijdrage uit instrumenten voor financieringsinstrumenten voor extern optreden van de Unie bevatten, zelfs wanneer die zijn gestart vóór de desbetreffende financieringsovereenkomst was ondertekend, en het is mogelijk dat concrete acties al vóór die data zijn geselecteerd.

De beheersautoriteit hoeft het in artikel 22, lid 6, bedoelde document echter niet vóór die data te verstrekken.

Artikel 55
Grote infrastructuurprojecten

1.Onder deze afdeling vallende Interreg-programma's kunnen "grote infrastructuurprojecten" ondersteunen, d.w.z. concrete acties die een reeks werkzaamheden, activiteiten of diensten omvatten die bestemd zijn om een specifieke, ondeelbare functie met duidelijk vastgestelde doelstellingen van gemeenschappelijk belang te vervullen met de bedoeling grensoverschrijdende investeringen en baten te realiseren en waarbij een begrotingsonderdeel van minstens 2 500 000 EUR is toegewezen voor het verwerven van infrastructuur.

2.Elke begunstigde die een groot infrastructuurproject of een gedeelte daarvan uitvoert, past de toepasselijke aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten toe.

3.Wanneer de selectie van één of meer grote infrastructuurprojecten op de agenda staat van een toezichtcomité of, indien van toepassing, een directiecomité, zendt de beheersautoriteit uiterlijk twee maanden vóór de datum van de vergadering een conceptnota voor elk van deze projecten aan de Commissie. De conceptnota telt maximaal drie bladzijden en bevat de naam, de locatie, de begroting, de eerstverantwoordelijke partner en de overige partners, alsmede de belangrijkste doelstellingen en verwachte prestaties daarvan. Als de conceptnota met betrekking tot een of meer grote infrastructuurprojecten niet binnen de vastgestelde termijn aan de Commissie is toegezonden, kan de Commissie verlangen dat de voorzitter van het toezichtcomité of het directiecomité de betrokken projecten van de agenda van de vergadering schrapt.

Artikel 56
Aanbestedingen

1.Wanneer voor de uitvoering van een concrete actie aanbestedingen van diensten, leveringen of werken door een begunstigde nodig zijn, zijn de volgende regels van toepassing:

a)als de begunstigde een aanbestedende overheidsdienst of een aanbestedende instantie is in de zin van recht van de Unie dat van toepassing is op openbare aanbestedingsprocedures, kan hij nationale wetten, voorschriften en administratieve bepalingen toepassen die zijn goedgekeurd in samenhang met recht van de Unie;

b)indien de begunstigde een overheidsinstantie van een partnerland in het kader van IPA III of NDICI is waarvoor de medefinanciering is overgedragen aan de beheersautoriteit, kan hij nationale wetten, voorschriften en administratieve bepalingen toepassen, mits de financieringsovereenkomst dit mogelijk maakt en de opdracht wordt gegund aan de economisch voordeligste inschrijving of, indien van toepassing, aan de goedkoopste inschrijving, waarbij belangenconflicten vermeden worden.

2.Voor het plaatsen van goederen, werkzaamheden of diensten in alle andere gevallen dan die bedoeld in lid 1, zijn de aanbestedingsprocedures in het kader van de artikelen [178] en [179] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] en hoofdstuk 3 van bijlage 1 (punten 36 tot en met 41) bij die verordening van toepassing.

Artikel 57
Financieel beheer

De besluiten van de Commissie tot goedkeuring van de Interreg-programma's die ook worden ondersteund door een financieringsinstrument voor extern optreden van de Unie, voldoen aan de voorwaarden voor de vaststelling van financieringsbesluiten zoals bedoeld in artikel [110, lid 2,] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus].

Artikel 58
Sluiting van financieringsovereenkomsten in gedeeld beheer

1.Met het oog op de uitvoering van een Interreg-programma in een derde land, partnerland of LGO, in overeenstemming met artikel [112, lid 4,] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] wordt een financieringsovereenkomst tussen de Commissie namens de Unie en elk deelnemend derde land, partnerland of LGO, dat wordt vertegenwoordigd in overeenstemming met zijn nationale rechtskader.

2.Elke financieringsovereenkomst wordt uiterlijk op 31 december van het jaar volgende op het jaar waarin de eerste vastlegging in de begroting is gedaan, gesloten en wordt geacht te zijn gesloten op de datum waarop de laatste partij de overeenkomst ondertekend heeft.

Een financieringsovereenkomst treedt in werking:

a)wanneer de laatste partij de overeenkomst ondertekend heeft; of

b)wanneer het derde land, partnerland of LGO de ratificatieprocedure volgens zijn nationale rechtskader heeft afgerond en de Commissie hiervan in kennis heeft gesteld.

3.Wanneer meer dan één derde land, partnerland of LGO betrokken zijn bij een Interreg-programma moet vóór die datum ten minste één financieringsovereenkomst worden ondertekend door beide partijen. De andere derde landen, partnerlanden of LGO's kunnen respectieve financieringsovereenkomsten uiterlijk op 30 juni van het tweede jaar volgende op het jaar waarin de eerste vastlegging in de begroting is gedaan, ondertekenen.

4.De lidstaat waar de beheersautoriteit van het relevante Interreg-programma gevestigd is:

a)kan de financieringsovereenkomst ook ondertekenen; of

b)ondertekent, op dezelfde datum, een uitvoeringsovereenkomst met elk derde land, partnerland of LGO dat deelneemt aan dat Interreg-programma, waarin de wederzijdse rechten en verplichtingen met betrekking tot de uitvoering en het financieel beheer ervan zijn vastgelegd.

Bij de verzending van het ondertekende exemplaar van de financieringsovereenkomst of een kopie van de uitvoeringsovereenkomst aan de Commissie, zendt de lidstaat waar de beheersautoriteit is gevestigd, ook een apart document met een lijst van de geplande grote infrastructuurprojecten als bedoeld in artikel 55, met vermelding van de voorgenomen naam, locatie, begroting en eerstverantwoordelijke partner daarvan.

5.Een overeenkomstig lid 4, onder b), ondertekende uitvoeringsovereenkomst omvat ten minste de volgende elementen:

a)gedetailleerde regelingen voor betalingen;

b)financieel beheer;

c)bijhouden van bescheiden;

d)de rapportageverplichtingen;

e)verificaties, controles en audits;

f)onregelmatigheden en terugvorderingen.

6.Wanneer de lidstaat waar de beheersautoriteit van het Interreg-programma gevestigd is, besluit tot ondertekening van de financieringsovereenkomst overeenkomstig van lid 4, onder a), wordt de financieringsovereenkomst beschouwd als een instrument voor de uitvoering van de begroting van de Unie overeenkomstig de bepalingen van het Financieel Reglement en niet als een internationale overeenkomst als bedoeld in de artikelen 216 tot en met 219 VWEU.

Artikel 59
Andere bijdragen van derde landen, partnerlanden of LGO's dan medefinanciering

1.Wanneer een derde land, partnerland of LGO een andere financiële bijdrage aan het Interreg-programma dan zijn medefinanciering van de steun van de Unie aan het Interreg-programma overmaakt aan de beheersautoriteit worden de voorschriften met betrekking tot de financiële bijdrage opgenomen in het volgende document:

a)wanneer de lidstaat de financieringsovereenkomst uit hoofde van artikel 58, lid 4, onder a), ondertekent in een afzonderlijke uitvoeringsovereenkomst die hetzij wordt ondertekend tussen de lidstaat waar de beheersautoriteit gevestigd is, en het derde land, partnerland of LGO, hetzij rechtstreeks tussen de beheersautoriteit en de bevoegde autoriteit in het derde land, partnerland of LGO;

b)wanneer de lidstaat een uitvoeringsovereenkomst ondertekend overeenkomstig artikel 58, lid 4, onder b), voor een van de volgende elementen:

i)een specifiek deel van die uitvoeringsovereenkomst; of

ii)een aanvullende uitvoeringsovereenkomst die is ondertekend door dezelfde partijen waarnaar onder a) wordt verwezen.

Voor de toepassing van de eerste alinea, onder b), i), kunnen delen van de overeenkomst, indien van toepassing, zowel de overgedragen financiële bijdrage als de steun van de Unie aan het Interreg-programma bestrijken.

2.Een uitvoeringsovereenkomst uit hoofde van lid 1 bevat ten minste de elementen betreffende de in artikel 58, lid 5, genoemde medefinanciering van het derde land, partnerland, of LGO.

Daarnaast bevat de uitvoeringsovereenkomst de volgende twee elementen:

a)het bedrag van de aanvullende financiële bijdrage;

b)het beoogde gebruik en de voorwaarden voor het gebruik ervan, met inbegrip van de voorwaarden voor aanvragen voor die aanvullende bijdrage.

3.Met betrekking tot het Peace-Plus-programma maakt de financiële bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan activiteiten van de Unie in de vorm van externe bestemmingsontvangsten als bedoeld in [artikel 21, lid 2, onder e)] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] deel uit van de begrotingskredieten voor rubriek 2 "Cohesie en waarden", subplafond "Economische, sociale en territoriale samenhang".

Deze bijdrage wordt onderworpen aan een specifieke financieringsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 58. De Commissie en het Verenigd Koninkrijk, alsook Ierland zijn partijen bij deze specifieke financieringsovereenkomst.

Deze overeenkomst moet worden ondertekend vóór het begin van de uitvoering van het programma zodat de speciale instantie voor EU-programma's alle wetgeving van de Unie voor de uitvoering van het programma kan toepassen.

HOOFDSTUK IX
Specifieke bepalingen voor direct of indirect beheer

Artikel 60
Samenwerking met ultraperifere gebieden

1.Indien een Interreg-programma van component 3 gedeeltelijk of geheel in indirect beheer wordt uitgevoerd overeenkomstig respectievelijk artikel 53, lid 3, onder b), of artikel 53, lid 3, onder c), worden de uitvoeringstaken toevertrouwd aan een van de instanties die zijn vermeld in [artikel 62, lid 1, eerste alinea, onder c),] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus], met name aan een dergelijke instantie die gevestigd is in de deelnemende lidstaat, met inbegrip van de beheersautoriteit van het betrokken Interreg-programma.

2.In overeenstemming met [artikel 154, lid 6, onder c)] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] kan de Commissie besluiten niet over te gaan tot een in de leden 3 en 4 van dat artikel bedoelde ex-antebeoordeling wanneer de begrotingsuitvoeringstaken, zoals bedoeld in [artikel 62, lid 1, eerste alinea, onder c), van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] zijn toevertrouwd aan een beheersautoriteit van een Interreg-programma voor ultraperifere gebieden dat is geïdentificeerd overeenkomstig artikel 37, lid 1, van deze verordening en in overeenstemming met artikel [65] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening].

3.Wanneer in [artikel 62, lid 1, eerste alinea, onder c),] van Verordening [FR-Omnibus] bedoelde begrotingsuitvoeringstaken zijn toevertrouwd aan een lidstaatsorganisatie, is artikel [157] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] van toepassing.

4.Wanneer een door een of meer financieringsinstrumenten voor extern optreden medegefinancierd(e) programma of actie wordt uitgevoerd door een derde land, partnerland of LGO of door een van de andere instanties die in [artikel 62, lid 1, eerste alinea, onder c),] van Verordening (EU, Euratom) [FR-Omnibus] zijn vermeld of waarnaar in Verordening (EU) [NDICI] en/of Besluit van de Raad [het LGO-besluit] wordt verwezen, zijn de desbetreffende bepalingen van deze instrumenten van toepassing, en met name de hoofdstukken I, III en V van titel II van Verordening (EU) [NDICI].

Artikel 61
Investeringen in interregionale innovatie

Op initiatief van de Commissie kan het EFRO steun verlenen aan investeringen in interregionale innovatie, zoals omschreven in artikel 3, lid 5, waarbij onderzoekers, bedrijven, het maatschappelijk middenveld en overheden samen worden gebracht die betrokken zijn bij op nationaal of regionaal niveau vastgestelde strategieën voor slimme specialisatie.

HOOFDSTUK X
Slotbepalingen

Artikel 62
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De bevoegdheid om de in artikel 16, lid 6, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend met ingang van [de dag na de bekendmaking = datum van inwerkingtreding] tot en met 31 december 2027.

3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 16, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.Een overeenkomstig artikel 16, lid 6, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met [twee maanden] verlengd.

Artikel 63
Comitéprocedure

1.De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel [108, lid 1,] van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] ingestelde comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 64
Overgangsbepalingen

Verordening (EU) nr. 1299/2013 of handelingen die op grond daarvan zijn vastgesteld, blijven van toepassing op programma's en concrete acties die worden gesteund door het EFRO in de programmeringsperiode 2014-2020.

Artikel 65
Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    COM(2018) 322 final van 2.5.2018.
(2)    Verordening (EU) XXX tot vaststelling van het instrument voor pretoetredingssteun (PB L xx van xx.xx.xxxx, blz. y).
(3)    Verordening (EU) XXX tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (PB L xx van xx.xx.xxxx, blz. y).
(4)    Besluit (EU) XXX betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de Europese Unie, enerzijds, en Groenland en het Koninkrijk Denemarken, anderzijds (PB L xx van xx.xx.xxxx, blz. y).
(5)    [Referentie].
(6)    [Referentie].
(7)    [Referentie].
(8)    [Referentie]; met uitzondering van het "Programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie" en het "Gezondheidsprogramma van de Unie".
(9)    [Referentie]; alleen onderdelen onder gedeeld beheer.
(10)    [Referentie]; met uitzondering van het programma Controleapparatuur voor de douane.
(11)    [Referentie].
(12)    Zie voor nadere bijzonderheden de effectbeoordeling, hoofdstuk 3.1 over subsidiariteit en meerwaarde van het EFRO en het Cohesiefonds.
(13)    Zie de discussienota van de Europese Commissie over de toekomst van de EU-financiën, COM(2017) 358 final van 28.6.2017: https://ec.europa.eu/commission/publications/reflection-paper-future-eu-finances_nl
(14)    Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, "Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU", COM(2017) 534 final/2 van 20.9.2017.
(15)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Versterking van innovatie in de Europese regio's: strategieën voor veerkrachtige, inclusieve en duurzame groei", COM(2017) 376 final van 18.7.2017.
(16)    Gebaseerd op Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1).
(17)    Spatial Foresight & t33, New assessment of administrative costs and burden in ESI Funds, preliminary results.
(18)    Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie van 4 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot specifieke regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor samenwerkingsprogramma's (PB L 138 van 13.5.2014, blz. 45).
(19)    PB C […] van […], blz. […].
(20)    PB C […] van […], blz. […].
(21)    [Referentie].
(22)    [Referentie].
(23)    Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, "Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU", COM(2017) 534 final/2 van 20.9.2017.
(24)    Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19).
(25)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Versterking van innovatie in de Europese regio's: strategieën voor veerkrachtige, inclusieve en duurzame groei", COM(2017) 376 final van 18.7.2017.
(26)    Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).
(27)    Verordening (EU) XXX tot vaststelling van het instrument voor pretoetredingssteun (PB L xx van xx.xx.xxxx, blz. y).
(28)    Verordening (EU) XXX tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (PB L xx van xx.xx.xxxx, blz. y).
(29)    Besluit (EU) XXX betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de Europese Unie, enerzijds, en Groenland en het Koninkrijk Denemarken, anderzijds (PB L xx van xx.xx.xxxx, blz. y).
(30)    Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).
(31)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Investeringsbank - Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU, COM(2017) 623 final van 24.10.2017.
(32)    Advies van het Europees Comité van de Regio's over people-to-people- en kleinschalige projecten in programma's voor grensoverschrijdende samenwerking van 12 juli 2017 (PB C 342 van 12.10.2017, blz. 38).
(33)    Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie van 4 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot specifieke regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor samenwerkingsprogramma's (PB L 138 van 13.5.2014, blz. 45).
(34)    [Referentie].
(35)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(36)    Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).
(37)    Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 124 van 25.4.2014, blz. 1).
(38)    Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).

Straatsburg, 29.5.2018

COM(2018) 374 final

BIJLAGE

bij

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en financieringsinstrumenten voor extern optreden

{SEC(2018) 268 final}
{SWD(2018) 282 final}
{SWD(2018) 283 final}


BIJLAGE

MODEL VOOR INTERREG-PROGRAMMA'S

CCI

[15 tekens]

Titel

[255]

Versie

Eerste jaar

[4]

Laatste jaar

[4]

Subsidiabel vanaf

Subsidiabel tot en met

Nummer van het besluit van de Commissie

Datum van het besluit van de Commissie

Nummer van het besluit tot wijziging van het programma

[20]

Datum inwerkingtreding van het besluit tot wijziging van het programma

Onder het programma vallende NUTS-regio's

Component van Interreg

1. Programmastrategie: belangrijkste ontwikkelingsproblemen en beleidsreacties

1.1.Programmagebied (niet vereist voor Interreg-programma's van component 4)

Referentie: artikel 17, lid 4, onder a), artikel 17, lid 9, onder a)

Tekstveld [2 000]

1.2.Samenvatting van de belangrijkste gemeenschappelijke problemen, rekening houdend met economische, sociale en territoriale ongelijkheden, gezamenlijke investeringsbehoeften en complementair met andere vormen van steun, geleerde lessen uit ervaringen uit het verleden en macroregionale strategieën en zeegebiedstrategieën, indien het programmagebied als geheel of gedeeltelijk door één of meer strategieën wordt gedekt.

Referentie: Artikel 17, lid 4, onder b), Artikel 17, lid 9, onder b)

Tekstveld [50 000]

1.3.Motivering van de selectie van beleidsdoelstellingen en specifieke doelstellingen voor Interreg, bijbehorende prioriteiten, specifieke doelstellingen en de vormen van steun, waarbij indien nodig ontbrekende schakels in de grensoverschrijdende infrastructuur worden aangepakt

Referentie: artikel 17, lid 4, onder c)



Tabel 1

Geselecteerde beleidsdoelstelling of specifieke doelstelling voor Interreg

Geselecteerde specifieke doelstelling

Prioriteit

Motivering van de selectie

[2 000 per doelstelling]

2.Prioriteiten [300]

Referentie: artikel 17, lid 4, onder d) en e)

2.1.Titel van de prioriteit (herhaald voor elke prioriteit)

Referentie: artikel 17, lid 4, onder d)

Tekstveld: [300]

Dit is een prioriteit in het kader van een overdracht uit hoofde van artikel 17, lid 3

2.1.1.    Specifieke doelstelling (herhaald voor elke geselecteerde specifieke doelstelling, voor andere prioriteiten dan technische bijstand)

Referentie: artikel 17, lid 4, onder e)

2.1.2    Gerelateerde types acties, met inbegrip van een lijst met geplande concrete acties van strategisch belang, en hun bijdrage aan die specifieke doelstellingen en aan macroregionale en zeegebiedstrategieën, indien van toepassing

Referentie: artikel 17, lid 4, onder e), i), en lid 9, onder c), ii)

Tekstveld [7 000]

Lijst met geplande concrete acties van strategisch belang

Tekstveld [2 000]

Voor Interreg-programma's van component 4:

Referentie: artikel 17, lid 9, onder c), i)

Definitie van één enkele begunstigde of een beperkte lijst van begunstigden en de toekenningsprocedure

Tekstveld [7 000]

2.1.3    Indicatoren

Referentie: artikel 17, lid 4, onder e), ii), artikel 17, lid 9, onder c), iii)

Tabel 2: Outputindicatoren

Prioriteit

Specifieke doelstelling

ID

[5]

Indicator

Meeteenheid

[255]

Mijlpaal (2024)

[200]

Uiteindelijk streefdoel (2029)

[200]

Tabel 3: Resultaatindicatoren

Prioriteit

Specifieke doelstelling

ID

Indicator

Meeteenheid

Uitgangswaarde

Referentiejaar

Uiteindelijk streefdoel (2029)

Gegevensbron

Opmerkingen

2.1.4    De voornaamste doelgroepen

Referentie: artikel 17, lid 4, onder e), iii), artikel 17, lid 9, onder c), iv)

Tekstveld [7 000]

2.1.5    Beoogde specifieke gebieden, met inbegrip van het geplande gebruik van ITI, CLLD of andere territoriale instrumenten

Referentie: artikel 17, lid 4, onder e), iv)

Tekstveld [7 000]

2.1.6    Gepland gebruik van financieringsinstrumenten

Referentie: artikel 17, lid 4, onder e), v)

Tekstveld [7 000]

2.1.7    Indicatieve uitsplitsing van de EU-programmamiddelen naar interventietype

Referentie: artikel 17, lid 4, onder e), vi), artikel 17, lid 9, onder c), v)

Tabel 4: Dimensie 1 – steunverleningsgebied

Nr. van de prioriteit

Fonds

Specifieke doelstelling

Code

Bedrag (in EUR)



Tabel 5: Dimensie 2 – financieringsvorm

Nr. van de prioriteit

Fonds

Specifieke doelstelling

Code

Bedrag (in EUR)

Tabel 6: Dimensie 3 – territoriale uitvoeringsmechanismen en territoriale focus

Nr. van de prioriteit

Fonds

Specifieke doelstelling

Code

Bedrag (in EUR)

2.T.    Prioriteit voor technische bijstand

Referentie: Artikel 17, lid 4, onder f), ETS

Tekstveld [8 000]

Nr. van de prioriteit

Fonds

Code

Bedrag (in EUR)

3.Financieringsplan

Referentie: artikel 17, lid 4, onder g)

3.1    Financiële toewijzingen per jaar

Referentie: artikel 17, lid 4, onder g), i), artikel 17, lid 5, onder a), i)iv)

Tabel 7

Fonds

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

EFRO

IPA III CBC 1

Nabuurschap CBC 2

IPA III 3

NDICI 4

OCTP Groenland 5

OCTP 6

Interreg-fondsen 7

Totaal

3.2    Totale financiële toewijzingen per fonds en nationale medefinanciering

Referentie: artikel 17, lid 4, onder g), ii), artikel 17, lid 5, onder a), i)iv), artikel 17, lid 5, onder b)

Tabel 8*

BD-nr. of TB

Prioriteit

Fonds

(voorzover van toepassing)

Berekeningsgrondslag voor de EU-steun (totaal of publiek)

EU-bijdrage

(a)

Nationale bijdrage

(b)=(c)+(d)

Indicatieve uitsplitsing van de nationale bijdrage

Totaal

(e)=(a)+(b)

Medefinancieringspercentage

(f)=(a)/(e)

Bijdragen van derde landen

(ter informatie)

Nationale overheid

(c)

Nationaal particulier

(d)

Prioriteit 1

EFRO

IPA III CBC 8

Nabuurschap CBC 9

IPA III 10

NDICI 11

OCTP Groenland 12

OCTP 13

Interreg-fondsen 14

Prioriteit 2

(fondsen als hierboven)

Totaal

Alle fondsen

EFRO

IPA III CBC

Nabuurschap CBC

IPA III

NDICI

OCTP Groenland

OCTP

Interreg-fondsen

Totaal

Alle fondsen

* Voorafgaand aan de tussentijdse evaluatie omvat deze tabel enkel de bedragen met betrekking tot de jaren 20212025.

4.Maatregel die is genomen om de relevante partners te betrekken bij de opstelling van het Interreg-programma en de rol van die programmapartners bij de uitvoering, het toezicht en de evaluatie

Referentie: artikel 17, lid 4, onder h)

Tekstveld [10 000]

5.Aanpak van de communicatie en zichtbaarheid voor het Interreg-programma, met inbegrip van de geplande begroting

Referentie: artikel 17, lid 4, onder i)

Tekstveld [10 000]

6.    Uitvoeringsbepalingen

6.1.    Programma-autoriteiten

Referentie: artikel 17, lid 7, onder a)

Tabel 10

Programma-autoriteiten

Naam van de instelling [255]

Naam van de contactpersoon [200]

E-mail [200]

Beheersautoriteit

Nationale autoriteit (voor programma's met deelnemende derde landen, indien van toepassing)

Auditautoriteit

Groep auditors die is samengesteld uit vertegenwoordigers (voor programma's met deelnemende derde landen, indien van toepassing)

Instantie waaraan de Commissie de betalingen verricht

6.2.    Procedure voor het instellen van het gezamenlijke secretariaat

Referentie: artikel 17, lid 7, onder b)

Tekstveld [3 500]

6.3    Verdeling van de aansprakelijkheden onder de deelnemende lidstaten en, indien van toepassing, derde landen en LGO's, in het geval van financiële correcties die door de beheersautoriteit of de Commissie worden opgelegd

Referentie: artikel 17, lid 7, onder c)

Tekstveld [10 500]

AANHANGSELS

·Kaart van het programmagebied

·Terugbetaling van subsidiabele uitgaven van de Commissie aan de lidstaat op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages

·Financiering die geen verband houdt met kosten

Aanhangsel 1:    Kaart van het programmagebied

Aanhangsel 2:    Terugbetaling van subsidiabele uitgaven van de Commissie aan de lidstaat op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages

Terugbetaling van subsidiabele uitgaven van de Commissie aan de lidstaat op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages

Model voor de indiening van gegevens voor beoordeling door de Commissie

(Artikel 88 van de GBverordening)

Datum voor de indiening van het voorstel

Huidige versie

A.    Samenvatting van de belangrijkste elementen

Prioriteit

Fonds

Het geraamde aandeel van de totale financiële toewijzing binnen de prioriteit waarop de SCO zal worden toegepast in % (raming)

Type(s) concrete actie

Bijbehorende naam (namen) van de indicator

Meeteenheid voor de indicator

Type SCO (standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages)

Bijbehorende standaardschalen van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages

Code

Beschrijving

Code

Beschrijving

B. Bijzonderheden per type concrete actie (in te vullen voor elk type concrete actie)

Heeft de beheersautoriteit steun ontvangen van een extern bedrijf om de onderstaande vereenvoudigde kosten op te stellen?

Zo ja, gelieve te specificeren welk extern bedrijf:    Ja/Nee — Naam van het externe bedrijf

Types concrete actie:

1.1. Beschrijving van het type concrete actie

1.2 Betrokken prioriteit/specifieke doelstelling(en)

1.3 Naam van de indicator 15

1.4 Meeteenheid voor de indicator

1.5 Standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages

1.6 Bedrag

1.7 Categorieën kosten die worden gedekt door eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages

1.8 Bestrijken deze categorieën kosten alle subsidiabele uitgaven van de concrete actie? (J/N)

1.9 Verrekeningsmethode

1.10 Verificatie van de verwezenlijking van de meeteenheid

- beschrijf welke documenten zullen worden gebruikt om de verwezenlijking van de meeteenheid te verifiëren

- beschrijf wat zal worden gecontroleerd tijdens de beheersverificaties (met inbegrip van verificaties ter plaatse) en door wie

- beschrijf wat de regelingen zijn om de gegevens/documenten te verzamelen en op te slaan

1.11 Mogelijk averechtse prikkels of problemen als gevolg van deze indicator, de wijze waarop deze kunnen worden verminderd, en het geraamde risiconiveau

1.12 Totaalbedrag (nationale en EU) dat naar verwachting zal worden vergoed

C: Berekening van de standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages

1. Bron van de gegevens die worden gebruikt voor de berekening van de standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages (wie de gegevens heeft geproduceerd, verzameld en geregistreerd; waar de gegevens zijn opgeslagen; vervaldata; validering, enz.):

2. Gelieve aan te geven waarom de voorgestelde methode en berekening relevant zijn voor het type concrete actie:

3. Gelieve aan te geven hoe de berekeningen werden gemaakt, met name door eventuele veronderstellingen ten aanzien van kwaliteit of hoeveelheden te beschrijven. Indien relevant moeten statistische bewijzen en referentiewaarden worden gebruikt en bij deze bijlage worden gevoegd in een formaat dat kan worden gebruikt door de Commissie:

4. Gelieve uit te leggen hoe u ervoor heeft gezorgd dat alleen subsidiabele uitgaven zijn opgenomen in de berekening van de standaardschaal van eenheidskosten, vaste bedragen of vaste percentages:

5. Beoordeling door de auditautoriteit(en) van de berekeningsmethode, de bedragen en de regelingen om de verificatie, kwaliteit, verzameling en opslag van gegevens te waarborgen:



Aanhangsel 3: Financiering die geen verband houdt met kosten

Model voor de indiening van gegevens voor beoordeling door de Commissie

(Artikel 89 van de GB-verordening)

Datum voor de indiening van het voorstel

Huidige versie

A.    Samenvatting van de belangrijkste elementen

Prioriteit

Fonds

Het totale bedrag dat wordt gedekt door financiering die geen verband houdt met kosten

Type(s) concrete actie

Voorwaarden waaraan moet worden voldaan of resultaten die moeten worden behaald

Bijbehorende naam (namen) van de indicator

Meeteenheid voor de indicator

Code

Beschrijving

Het totale bedrag dat wordt gedekt

B. Bijzonderheden per type concrete actie (in te vullen voor elk type concrete actie)

Types concrete actie:

1.1. Beschrijving van het type concrete actie

1.2 Betrokken prioriteit/specifieke doelstelling(en)

1.3 Voorwaarden waaraan moet worden voldaan of te behalen resultaten

1.4 Termijn om aan de voorwaarden te voldoen of de resultaten te behalen

1.5 Definitie van de indicator van de prestaties

1.6 Meeteenheid voor indicator van de prestaties

1.7 Tussentijdse prestaties (indien van toepassing) die aanleiding geven tot terugbetaling door de Commissie met tijdschema voor terugbetaling

Tussentijdse prestaties

Datum

Bedragen

1.8 Totaalbedrag (met inbegrip van EU- en nationale financiering)

1.9 Verrekeningsmethode

1.10 Verificatie van de verwezenlijking van het resultaat of de voorwaarde (en, waar van toepassing, de tussentijdse prestaties)

- beschrijf welke documenten zullen worden gebruikt om de verwezenlijking van het resultaat of de voorwaarde te verifiëren

- beschrijf wat zal worden gecontroleerd tijdens de beheersverificaties (met inbegrip van verificaties ter plaatse) en door wie

- beschrijf welke regelingen er zijn om de gegevens/documenten te verzamelen en op te slaan

1.11 Regelingen om het auditspoor te waarborgen

Vermeld de instantie(s) die verantwoordelijk is (zijn) voor deze regelingen.

(1)

   Component 1, externe grensoverschrijdende samenwerking.

(2)

   Component 1, externe grensoverschrijdende samenwerking.

(3)

   Componenten 2 en 4.

(4)

   Componenten 2 en 4.

(5)

   Componenten 2 en 4.

(6)

   Componenten 3 en 4.

(7)

   EFRO, IPA III, NDICI of OCTP, indien als één bedrag in het kader van de componenten 2 en 4. 

(8)

   Component 1, externe grensoverschrijdende samenwerking.

(9)

   Component 1, externe grensoverschrijdende samenwerking.

(10)

   Componenten 2 en 4.

(11)

   Componenten 2 en 4.

(12)

   Componenten 2 en 4.

(13)

   Componenten 3 en 4.

(14)

   EFRO, IPA III, NDICI of OCTP, indien als één bedrag in het kader van de componenten 2 en 4.

(15)

   Er zijn verschillende aanvullende indicatoren (bijvoorbeeld een outputindicator en resultaatindicator) mogelijk voor één type concrete actie. In deze gevallen moeten de velden 1.3 t/m 1.11 worden ingevuld voor elke indicator.