Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie /* COM/2013/0534 final - 2013/0255 (APP) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL De vervolging van strafbare feiten die ten
koste gaan van de EU-begroting is nu de exclusieve bevoegdheid van de
lidstaten: de Unie heeft op dit gebied geen enkele zeggenschap. Hoewel deze
strafbare feiten grote schade kunnen veroorzaken, worden ze wegens gebrek aan
middelen niet altijd opgespoord en vervolgd door de bevoegde nationale
autoriteiten. De nationale rechtshandhaving op dit gebied blijft daardoor vaak
versnipperd en de grensoverschrijdende dimensie van deze strafbare feiten
ontgaat de autoriteiten vaak. De aanpak van grensoverschrijdende
fraudegevallen vergt een goed gecoördineerde en effectieve opsporing en
vervolging op Europees niveau, maar op dit moment is de informatie-uitwisseling
en de coördinatie onvoldoende, ondanks de grotere inspanningen van Unie-organen
als Eurojust, Europol en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).
Coördinatie, samenwerking en informatie-uitwisseling worden ernstig belemmerd
en beperkt doordat de bevoegdheden zijn verdeeld over verschillende instanties
die tot verschillende territoriale en functionele rechtsgebieden behoren.
Dagelijks doen zich op verschillende niveaus en tussen verschillende instanties
hiaten voor in de juridische mogelijkheden om fraude aan te pakken, waardoor
strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, niet goed
kunnen worden opgespoord en vervolgd. Eurojust en Europol hebben een algemeen
mandaat om de uitwisseling van informatie te vergemakkelijken en nationale
strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen te coördineren, maar zijn niet
bevoegd zelf opsporings- of vervolgingshandelingen te verrichten. OLAF heeft
een mandaat om fraude en andere onwettige activiteiten die de EU raken, te
onderzoeken, maar is alleen bevoegd administratieve onderzoeken in te stellen.
Nationale justitiële autoriteiten reageren vaak traag, de gemiddelde
vervolgingspercentages liggen laag en de resultaten verschillen sterk per
lidstaat. De juridische stappen die de lidstaten ondernemen om fraude te
bestrijden, beantwoorden dan ook niet aan de eisen van het Verdrag, dat om
doeltreffende, gelijkwaardige en afschrikkende maatregelen vraagt. Omdat de strafrechtelijke opsporings- en
vervolgingsautoriteiten van de lidstaten momenteel niet in staat zijn een
gelijkwaardig niveau van bescherming en rechtshandhaving te bieden, is de Unie
niet alleen bevoegd, maar ook verplicht om op te treden. Verplicht in
juridische zin, omdat artikel 325 van het Verdrag de Unie die verplichting
oplegt, maar ook in die zin dat de Unie, gezien de specifieke EU-regels op dit
gebied, het best in staat is haar eigen financiële belangen te beschermen,
onder meer door middel van de vervolging van strafbare feiten die deze belangen
schaden. Artikel 86 van het Verdrag biedt de rechtsgrond voor een dergelijk
vervolgingssysteem op Unie-niveau, dat de tekortkomingen van het huidige,
zuiver op nationale maatregelen gebaseerde handhavingsstelsel moet verhelpen en
voor de nodige samenhang en coördinatie moet zorgen. Dit voorstel strekt tot oprichting van het
Europees Openbaar Ministerie en tot omschrijving van de bevoegdheden en
procedures daarvan. Het is een aanvulling op een eerder wetgevingsvoorstel[1], waarin de strafbare feiten en
de toepasselijke sancties worden omschreven. Het onderhavige voorstel maakt deel uit van
een wetgevingspakket dat ook een voorstel tot hervorming van Eurojust omvat. 2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN
BETROKKEN PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING Ter voorbereiding van deze verordening heeft
de Commissie herhaaldelijk overleg gepleegd met belanghebbenden, mede op basis
van eerdere gesprekken over het Europees Openbaar Ministerie, waarover al ruim
tien jaar wordt gesproken[2].
Bij deze raadpleging zijn alle hoofdpunten van de verordening aan de orde
gekomen en verschillende opties besproken voor de institutionele, juridische,
organisatorische en operationele opzet van een Europees systeem voor het
opsporen en vervolgen van de betrokken strafbare feiten. Begin 2012 zijn twee vragenlijsten online
gezet: een voor justitieambtenaren en een voor het grote publiek. De
respondenten stonden over het algemeen positief tegenover nieuwe maatregelen
ter versterking van het materiële en procedurele kader voor het aanpakken van
strafbare feiten die de financiële belangen van de EU schaden, en de meesten
toonden zich ook voorstander van het oprichten van een Europees Openbaar
Ministerie. Daarnaast werden ook specifiekere suggesties, bezorgdheden en
vragen geformuleerd, met name over de relatie tussen het Europees Openbaar
Ministerie en de nationale vervolgingsinstanties, de bevoegdheid van het
Europees Openbaar Ministerie om onderzoeken op nationaal niveau uit te voeren
en te coördineren, of de mogelijke problemen met betrekking tot geharmoniseerde
Europese procedurevoorschriften voor het Europees Openbaar Ministerie. Tegelijk
met de raadplegingen is in een aantal lidstaten praktijkonderzoek gedaan in het
kader van de externe studie betreffende dit voorstel. Bovendien zijn in 2012 en
begin 2013 een aantal discussies gevoerd of vergaderingen gehouden op Europees
niveau, zoals: ·
de bijeenkomst van het netwerk van openbare
aanklagers of vergelijkbare autoriteiten bij de hoogste rechterlijke instanties
van de lidstaten (Boedapest, 25-26 mei 2012); ·
de conferentie: A Blueprint for the European Public
Prosecutor's Office? (Luxemburg, 13-15 juni 2012). Deze
conferentie werd bijgewoon door deskundigen en vooraanstaande academici en
vertegenwoordigers van de EU-instellingen en de lidstaten; ·
het overleg van vicevoorzitter Reding met
procureurs-generaal en directeuren van openbare ministeries van de lidstaten
(Brussel, 26 juni 2012); Tijdens deze bijeenkomst kon vrijuit worden
gediscussieerd over specifieke aangelegenheden betreffende de bescherming van
de financiële belangen van de Unie; ·
de overlegbijeenkomst over kwesties in verband met
een eventuele hervorming van Eurojust, waar met vertegenwoordigers van de
lidstaten ook werd gesproken over de oprichting van een Europees Openbaar
Ministerie (18 oktober 2012). Op deze bijeenkomst werd gepleit voor een nauw
verband tussen Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie; ·
de 10e OLAF-conferentie voor fraudebestrijders
(Berlijn, 8-9 november 2012), waar onder meer werd besproken hoe de interactie
tussen de nationale openbare aanklagers en een eventueel Europees Openbaar
Ministerie zou moeten verlopen; ·
de informele raadpleging met advocaten (CCBE en
ECBA), waar de procedurele waarborgen voor verdachten werden besproken, wat
waardevolle aanbevelingen opleverde (26 november 2012); ·
het ERA-seminar “Towards the European Public
Prosecutor's Office (EPPO)” (17 en 18 januari 2013); ·
de bijeenkomst van de deskundigen groep van de
Commissie voor het Europees strafrechtbeleid (23 januari 2013); ·
nog een raadplegingsbijeenkomst met ECBA- en
CCBE-advocaten (Brussel, 9 april 2013). Er zijn ook vele bilaterale overlegrondes
geweest met de autoriteiten van de lidstaten in de tweede helft van 2012 en
begin 2013. De Commissie heeft een effectbeoordeling
uitgevoerd, onder andere op basis van een externe studie (specifieke overeenkomst
nr. JUST/2011/JPEN/FW/0030.A4) waarin verschillende opties voor de oprichting
van een Europees Openbaar Ministerie tegen elkaar werden afgewogen. De
effectbeoordeling wijst uit dat het Europees Openbaar Ministerie het best kan
worden opgezet als gedecentraliseerd geïntegreerd orgaan van de Unie dat
gebruikmaakt van de nationale rechtsstelsels, omdat dat de meeste voordelen
oplevert en het minst kost. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL 3.1. Rechtsgrondslag De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel
86 van het Verdrag. Het eerste lid van dat artikel luidt: “Ter bestrijding van
strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, kan de Raad op
de grondslag van Eurojust volgens een bijzondere wetgevingsprocedure bij
verordeningen een Europees openbaar ministerie instellen. De Raad besluit met
eenparigheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement”. In het
tweede lid worden de verantwoordelijkheden van het Europees Openbaar Ministerie
als volgt omschreven: “Het Europees openbaar ministerie is, in voorkomend geval
in samenwerking met Europol, bevoegd voor het opsporen, vervolgen en voor het
gerecht brengen van daders van en medeplichtigen aan strafbare feiten die de
financiële belangen van de Unie, zoals omschreven in de in lid 1 bedoelde
verordening, schaden. Het Europees openbaar ministerie is belast met de
rechtsvordering voor de bevoegde rechterlijke instanties van de lidstaten in
verband met deze strafbare feiten”. Ten slotte wordt in het derde lid van
artikel 86 van het Verdrag de inhoud van de op grond van dat artikel vast te
stellen verordeningen beschreven: “Het statuut van het Europees openbaar
ministerie, de voorwaarden voor de uitoefening van zijn functies, de voor zijn
activiteiten geldende procedurevoorschriften en de voorschriften inzake de
toelaatbaarheid van bewijs en de voorschriften voor de rechterlijke toetsing
van de procedurele handelingen die het in de uitoefening van zijn ambt
verricht, worden bij de in lid 1 bedoelde verordeningen vastgesteld”. 3.2. Subsidiariteit en
evenredigheid Deze maatregel moet door de Unie worden
genomen omdat het een maatregel is met een intrinsieke Unie-dimensie. Het gaat
om het aansturen en coördineren op Unie–niveau van de opsporing en vervolging
van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie zelf schaden,
belangen die krachtens artikel 310, lid 6, VWEU en artikel 325 VWEU zowel door
de Unie als door de lidstaten moeten worden beschermd. In overeenstemming met
het subsidiariteitsbeginsel kan deze doelstelling wegens de omvang en gevolgen
ervan alleen op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt. Nu is de
vervolging van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden,
uitsluitend een zaak van de autoriteiten van de lidstaten. Zoals gezegd is dit
een onbevredigende situatie, die onvoldoende mogelijkheden biedt om effectief
op te treden tegen strafbare feiten ten nadele van de EU-begroting. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat
deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te
verwezenlijken. In dit voorstel is steeds de optie gekozen met de minst
ingrijpende gevolgen voor de rechtsorde en de institutionele structuur van de
lidstaten. De belangrijkste onderdelen van het voorstel, zoals de keuze van het
recht dat van toepassing is op vervolgingsmaatregelen, de figuur van de
gedelegeerde aanklagers, het decentrale karakter van het Europees Openbaar
Ministerie en het systeem van rechterlijke toetsing zijn gebaseerd op het
uitgangspunt niet verder te gaan dan nodig is om de belangrijkste
doelstellingen van het voorstel te verwezenlijken. De bevoegdheid van de Unie om fraude en andere
strafbare feiten die haar financiële belangen schaden, is ondubbelzinnig vervat
in de artikelen 86 en 325 van het Verdrag. Omdat deze bevoegdheid van de Unie
geen aanvullend karakter ten opzichte van de bevoegdheid van de lidstaten heeft
en de Unie genoodzaakt is deze bevoegdheid uit te oefenen om haar financiële
belangen beter te beschermen, beantwoordt het voorgestelde wetgevingspakket aan
het subsidiariteitsbeginsel. 3.3. Toelichting per hoofdstuk De belangrijkste doelstellingen van het
voorstel zijn: ·
bijdragen tot een betere bescherming van de
financiële belangen van de Unie en tot de verdere ontwikkeling van een
rechtsruimte, het vertrouwen van de EU-burgers en -ondernemingen in de
instellingen van de Unie vergroten, en hierbij alle in het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie verankerde grondrechten eerbiedigen; ·
een coherent Europees systeem in het leven roepen
voor het opsporen en vervolgen van strafbare feiten die de financiële belangen
van de Unie schaden; ·
de opsporing en vervolging van strafbare feiten die
de financiële belangen van de Unie schade, efficiënter en effectiever doen
verlopen; ·
vaker vervolging instellen, zodat het vaker tot een
veroordeling komt en tot de terugvordering van frauduleus verkregen Unie-geld; ·
zorgen voor nauwe samenwerking en effectieve
informatie-uitwisseling tussen de Europese en de nationale bevoegde
autoriteiten; ·
een sterkere afschrikking oproepen met betrekking
tot het plegen van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie
schaden. 3.3.1. Hoofdstuk I: Onderwerp en
definities In dit hoofdstuk wordt het onderwerp van de
verordening beschreven: het instellen van het Europees Openbaar Ministerie.
Daarnaast wordt een aantal termen gedefinieerd die in de tekst worden gebruikt,
zoals de "financiële belangen van de Unie". 3.3.2. Hoofdstuk II: Algemene Regels Dit hoofdstuk regelt de fundamentele kenmerken
van het Europees Openbaar Ministerie, de status en de structuur ervan als een
nieuw orgaan van de Unie met opsporings- en vervolgingsbevoegdheden. Daarbij
worden specifieke regels vastgesteld voor de benoeming en het ontslag van de
Europese openbare aanklager, zijn plaatsvervangers en de gedelegeerde Europese
aanklagers. Ook de basisbeginselen van de werking van het Europees Openbaar
Ministerie worden beschreven. Afdeling 1 (status, organisatie en structuur
van het Europees Openbaar Ministerie) beschrijft hoe het Europees Openbaar
Ministerie in elkaar zit en welke functies het krijgt. Het voorstel bepaalt dat
het een nieuw orgaan van de Unie wordt met rechtspersoonlijkheid, en beschrijft
de relatie met Eurojust. Onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht: dat zijn
volgens de tekst de kernbegrippen ten aanzien van het Europees Openbaar
Ministerie die ervoor moeten zorgen dat het zijn functies en bevoegdheden kan
uitoefenen zonder dat het vatbaar is voor ongepaste beïnvloeding. Ook de
belangrijkste kenmerken van de structuur van het Europees Openbaar Ministerie
worden beschreven. Afdeling 2 (benoeming en ontslag van de leden
van het Europees Openbaar Ministerie) bevat de regels die van toepassing zijn
op de benoemings- en ontslagprocedure van de Europese openbare aanklager, zijn
plaatsvervangers en de personeelsleden. De benoemingsprocedure voor de Europese
openbare aanklager is zo geregeld dat de onafhankelijkheid en de
verantwoordingsplicht van de aanklager jegens de instellingen van de Unie zijn
gewaarborgd; de ontslagprocedure loopt via het Hof van Justitie van de Europese
Unie. De procedure voor de gedelegeerde Europese aanklagers, die door de
Europese openbare aanklager worden benoemd en ontslagen, biedt de zekerheid dat
zij in de nationale vervolgingssystemen worden geïntegreerd. Afdeling 3 (basisbeginselen) beschrijft de
belangrijkste rechtsbeginselen die de activiteiten van het Europees Openbaar
Ministerie regeren, zoals de naleving van het Handvest van de grondrechten van
de Europese Unie, evenredigheid, het beginsel dat het nationale recht van toepassing
is bij de uitvoering van de verordening, onpartijdigheid, wettigheid en
snelheid van onderzoeken, en de verplichting voor de lidstaten om medewerking
te verlenen aan de opsporing en vervolging door het Europees Openbaar
Ministerie. Afdeling 4 (bevoegdheden van het Europees
Openbaar Ministerie) verduidelijkt welke strafbare feiten onder de materiële
bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie vallen. Deze feiten moeten
worden gedefinieerd op basis van het nationale recht ter uitvoering van het
recht van de Unie (richtlijn 2013/xxx/EU). In het voorstel wordt een
onderscheid gemaakt tussen twee soorten strafbare feiten: de eerste soort valt
automatisch onder de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie (artikel
12), bij de tweede soort moet die bevoegdheid worden vastgesteld aan de hand
van bepaalde verbanden met strafbare feiten van de eerste soort (artikel 13).
In deze afdeling wordt ook beschreven hoe het Europees Openbaar Ministerie zijn
bevoegdheden ten aanzien van deze strafbare feiten zal uitoefenen. 3.3.3. Hoofdstuk III:
procedurevoorschriften voor opsporing, vervolging en procesvoering Dit hoofdstuk behandelt de belangrijkste
aspecten van de opsporing en vervolging die door het Europees Openbaar
Ministerie worden ingesteld. Zo bepaalt het hoe de opsporing en vervolging
moeten worden gecontroleerd door de nationale rechter, welke beslissingen het
Europees Openbaar Ministerie kan nemen na afronding van een onderzoek, hoe het
zijn vervolgingsfuncties moet uitoefenen en hoe het vergaarde bewijs kan worden
gebruikt voor de geadieerde rechter. Afdeling 1 (Opsporing) bevat de algemene
regels die van toepassing zijn op de opsporingsactiviteiten van het Europees
Openbaar Ministerie. Zo wordt beschreven welke aanleidingen er kunnen zijn voor
opsporing, hoe de opsporing wordt ingesteld en uitgevoerd, en hoe het Europees
Openbaar Ministerie verdere informatie kan verkrijgen uit gegevensbanken of uit
gegevens die op zijn verzoek zijn verzameld. Afdeling 2 (Informatieverwerking) legt uit hoe
het casemanagementsysteem werkt. Afdeling 3 (Opsporingsmaatregelen) beschrijft
de afzonderlijke opsporingsmaatregelen die het Europees Openbaar Ministerie kan
nemen en onder welke voorwaarden het dat kan doen. Deze maatregelen worden niet
allemaal tot in detail geregeld: het voorstel bepaalt dat het nationale recht
moet worden toegepast. Afdeling 4 (Beëindiging van de opsporing en
vervolgingsbevoegdheden) beschrijft welke beslissingen het Europees Openbaar
Ministerie kan nemen na afronding van de opsporing; het kan bijvoorbeeld
overgaan tot tenlastelegging of seponering. Afdeling 5 (Toelaatbaarheid van bewijs) regelt
de toelaatbaarheid van bewijs dat door het Europees Openbaar Ministerie is
vergaard en voor de geadieerde rechter wordt aangevoerd. Afdeling 6 (Confiscatie) regelt de
vervreemding van de vermogensbestanddelen die door de nationale rechter zijn
geconfisqueerd naar aanleiding van de vervolging die door het Europees Openbaar
Ministerie is ingesteld. 3.3.4. Hoofdstuk IV: Procedurele
waarborgen Dit hoofdstuk regelt de waarborgen voor
verdachten en andere personen die zijn betrokken bij procedures van het
Europees Openbaar Ministerie; deze waarborgen moeten voldoen aan de daarvoor
geldende normen, met name het Handvest van de grondrechten van de Europese
Unie. De regels verwijzen naar de wetgeving van de Unie (richtlijnen over
bepaalde procedurele rechten in strafprocessen) voor bepaalde rechten, maar er
worden ook andere rechten vastgesteld, die nog niet bij de Unie-wetgeving zijn
geregeld. Deze regels vormen een extra beschermingslaag in vergelijking met het
nationale recht, waardoor verdachten en andere personen direct bescherming op
Unie-niveau genieten. 3.3.5. Hoofdstuk V: Rechterlijke
toetsing Artikel 86, lid 3, VWEU schrijft voor dat de
wetgever van de Unie de voorschriften vaststelt voor de rechterlijke toetsing
van de procedurele handelingen die het Europees Openbaar Ministerie in de
uitoefening van zijn ambt verricht. Deze mogelijkheid weerspiegelt de
specifieke aard van het Europees Openbaar Ministerie: deze wijkt af van die van
alle andere organen en agentschappen van de Unie en vereist speciale
voorschriften inzake rechterlijke toetsing. Krachtens artikel 86, lid 2, van het Verdrag
is het Europees Openbaar Ministerie belast met de rechtsvordering voor de
bevoegde rechterlijke instanties van de lidstaten. De opsporingshandelingen van
het Europees Openbaar Ministerie hangen nauw samen met een mogelijke vervolging
en zullen met name rechtsgevolgen hebben binnen de rechtsstelsels van de
lidstaten. In de meeste gevallen zullen zij in opdracht van het Europees
Openbaar Ministerie ook door de nationale rechtshandhavingsinstanties worden
uitgevoerd, soms nadat ook toestemming van een nationale rechter is verkregen.
Het Europees Openbaar Ministerie is derhalve een orgaan van de Unie waarvan het
optreden hoofdzakelijk van belang is binnen de nationale rechtsstelsels. Er
valt dan ook veel voor te zeggen om het Europees Openbaar Ministerie te
beschouwen als een nationale instantie waar het gaat om de rechterlijke
toetsing van zijn opsporings- en vervolgingshandelingen. De nationale rechters
dienen verantwoordelijk te worden voor de rechterlijke toetsing van alle voor
beroep vatbare opsporings- en vervolgingshandelingen van het Europees Openbaar
Ministerie. De gerechtshoven van de Unie dienen niet op grond van de artikelen
263, 265 en 268 van het Verdrag rechtstreeks bevoegd te zijn voor dergelijke
handelingen, die wat de rechterlijke toetsing betreft immers niet als daden van
een orgaan van de Unie gelden. Overeenkomstig artikel 267 van het Verdrag
hebben nationale rechters de mogelijkheid – en in bepaalde omstandigheden de
plicht – om zich tot het Hof van Justitie te wenden voor een prejudiciële
uitspraak over de uitlegging en geldigheid van bepalingen uit de wetgeving van
de Unie die van belang zijn voor de rechterlijke toetsing van opsporings- en
vervolgingshandelingen van het Europees Openbaar Ministerie. Ook vragen over
de uitlegging van deze verordening kunnen aan het Hof worden voorgelegd.
Aangezien het Europees Openbaar Ministerie wat de rechterlijke toetsing betreft
wordt beschouwd als een nationale instantie, kunnen nationale rechters zich
alleen tot het Hof van Justitie wenden met vragen over de uitlegging van zijn
handelingen. Zo waarborgen de prejudiciële uitspraken dat deze verordening in
de hele Unie op uniforme wijze wordt toegepast, terwijl de geldigheid van de
handelingen van het Europees Openbaar Ministerie overeenkomstig het nationale
recht kan worden aangevochten voor de nationale rechter. 3.3.6. Hoofdstuk VI:
Gegevensbescherming Dit hoofdstuk bevat voorschriften inzake de
gegevensbeschermingsregels, die in het specifieke kader van het Europees
Openbaar Ministerie strekken tot specificatie en aanvulling van de EU-wetgeving
betreffende de verwerking van persoonsgegevens door EU-organen (met name
Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18
december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband
met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en
organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens). Het toezicht op de
verwerking van persoonsgegevens in het kader van de activiteiten van het
Europees Openbaar Ministerie is toevertrouwd aan het Europese Toezichthouder
voor gegevensbescherming. 3.3.7. Hoofdstuk VII: Financiële
bepalingen en bepalingen inzake personeel In dit hoofdstuk wordt geregeld hoe het
Europees Openbaar Ministerie zijn financiële en personele middelen beheert. De
betrokken voorschriften zijn gebaseerd op de toepasselijke EU-wetgeving, d.w.z.
voor begrotingszaken op Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het
Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de
financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot
intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, en voor
personeelszaken op Verordening nr. 31/EEG, als gewijzigd. 3.3.8. Hoofdstuk VIII: Bepalingen
inzake de betrekkingen van het Europees Openbaar Ministerie In dit hoofdstuk worden de betrekkingen van
het Europees Openbaar Ministerie met de instellingen en organen van de Unie
alsook met actoren buiten de Unie geregeld. Voor de betrekkingen tussen het
Europees Openbaar Ministerie en Eurojust gelden speciale regels, gelet op hun
bijzondere band op operationeel, administratief en beheersgebied. 3.3.9. Hoofdstuk IX: Algemene
bepalingen Deze bepalingen bestrijken institutionele
aangelegenheden die bij het opzetten van elk nieuw orgaan of nieuwe instantie
van de Unie moeten worden geregeld. Ze zijn grotendeels geënt op de
gemeenschappelijke aanpak voor gedecentraliseerde agentschappen, maar houden
rekening met de specifieke (justitiële) aard van het Europees Openbaar
Ministerie. De bepalingen betreffen de rechtsstatus en operationele voorwaarden,
de talenregeling, transparantie, fraudepreventie, gerubriceerde gegevens,
administratieve onderzoeken en aansprakelijkheid. 3.3.10. Hoofdstuk X: Slotbepalingen Deze bepalingen hebben betrekking op de
tenuitvoerlegging van de verordening: ze voorzien in de vaststelling van
uitvoeringsvoorschriften, overgangsbepalingen en administratieve voorschriften,
en regelen de inwerkingtreding. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Het voorstel beoogt kostenefficiënte benutting
van EU-begrotingsmiddelen: een deel van de huidige middelen van OLAF wordt
gebruikt voor het opzetten van de zetel van het Europees Openbaar Ministerie,
waarvoor tevens een beroep wordt gedaan op administratieve ondersteuning van
Eurojust. De positie van de gedelegeerde Europese
aanklagers, die in de lidstaten zullen zijn gevestigd en integrerend deel
uitmaken van het Europees Openbaar Ministerie, zorgt voor beperkte aanvullende
kosten. Gelet op hun dubbele status van zowel Europees als nationaal aanklager,
worden zij bezoldigd uit de EU-begroting en vallen zij onder het Statuut. Aangezien met de opbouw van het Europees
Openbaar Ministerie waarschijnlijk meerdere jaren gemoeid zullen zijn, worden
personeelsleden geleidelijk van OLAF naar het Europees Openbaar Ministerie
overgeheveld. Het equivalent van de posten van de overgehevelde personeelsleden
en de overeenkomstige kredieten worden in mindering gebracht op de
personeelformatie en de begroting van OLAF. Het Europees Openbaar Ministerie
komt op kruissnelheid wanneer alle posten zijn bezet. Dit zal het geval zijn
in 2023, met 235 personeelsleden, waarvan 180 personeelsformatieposten en 55
externe personeelsleden. Bij deze personeelssterkte zullen de personeelskosten
in 2023 circa 35 miljoen EUR bedragen. 2013/0255 (APP) Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van het Europees Openbaar
Ministerie DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 86, Gezien het voorstel van de
Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien de goedkeuring van het Europees
Parlement, Na raadpleging van de Europese Toezichthouder
voor gegevensbescherming, Handelend volgens een bijzondere
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) Zowel de Unie als de
lidstaten zijn verplicht de financiële belangen van de Unie te beschermen tegen
strafbare feiten, die jaarlijks aanzienlijke financiële schade veroorzaken.
Deze feiten worden op dit moment echter niet voldoende onderzocht en vervolgd
door de bevoegde nationale autoriteiten. (2) Het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in het kader van de ruimte van
vrijheid, veiligheid en recht in de instelling van een Europees Openbaar
Ministerie. (3) Het Verdrag bepaalt
uitdrukkelijk dat het Europees Openbaar Ministerie moet worden ingesteld op de
grondslag van Eurojust; deze verordening moet dus een verband tussen beide tot
stand brengen. (4) Het Verdrag bepaalt dat het
Europees Openbaar Ministerie tot taak heeft strafbare feiten die de financiële
belangen van de Unie schaden, te bestrijden. (5) In overeenstemming met het
subsidiariteitsbeginsel kunnen strafbare feiten die de financiële belangen van
de Unie schaden, vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter op het
niveau van de Unie worden bestreden. In de huidige situatie, waarin de
vervolging van strafbare feiten ten nadele van de financiële belangen van de
Unie uitsluitend een taak is van de autoriteiten van de lidstaten, kan die
doelstelling niet voldoende worden verwezenlijkt. Daar de doelstellingen van
deze verordening, namelijk het opzetten van het Europees Openbaar Ministerie,
vanwege de uiteenlopende wijze waarop op nationaal niveau de vervolging van
strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, wordt
aangepakt, niet door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, gezien
het feit dat het Europees Openbaar Ministerie de exclusieve bevoegdheid moet
krijgen om dergelijke strafbare feiten te vervolgen, beter op het niveau van de
Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5
van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgelegde
subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. (6) Overeenkomstig het in artikel
5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgelegde
evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om de
doelstellingen te verwezenlijken en zijn de gevolgen ervan voor de rechtsorde
en de institutionele structuur van de lidstaten zo beperkt mogelijk gehouden. (7) Het opsporen, vervolgen en
voor het gerecht brengen van de daders van strafbare feiten die de financiële
belangen van de Unie schaden: dat dient het mandaat van het Europees Openbaar
Ministerie te zijn. Daarvoor moet het over autonome opsporings- en
vervolgingsbevoegdheden beschikken, en onder andere onderzoeken kunnen
uitvoeren in grensoverschrijdende, complexe zaken. (8) De organisatiestructuur van
het Europees Openbaar Ministerie moet ook een snelle en efficiënte
besluitvorming mogelijk maken tijdens strafrechtelijke onderzoeken en
vervolgingen, ongeacht of er één of meer lidstaten bij betrokken zijn. (9) In de regel dient de
opsporing door het Europees Openbaar Ministerie te worden uitgevoerd door
gedelegeerde Europese aanklagers in de lidstaten. In zaken waar meerdere
lidstaten bij betrokken zijn of bijzonder complexe zaken kan het met het oog op
een efficiënte opsporing en vervolging nodig zijn dat de Europese openbare
aanklager zijn bevoegdheden ook uitoefent door nationale rechtshandhavingsinstanties
opdrachten te geven. (10) Aangezien het Europees
Openbaar Ministerie opsporings- en vervolgingsbevoegdheden krijgt, dienen er
institutionele waarborgen te worden ingebouwd die ervoor zorgen dat het
onafhankelijk is van en verantwoording schuldig is aan de instellingen van de
Unie. (11) De strikte
verantwoordingsplicht is de tegenhanger van de onafhankelijkheid en de
bevoegdheden die het Europees Openbaar Ministerie uit hoofde van deze
verordening heeft. De Europese openbare aanklager is volledige verantwoording
schuldig voor de uitvoering van zijn taken als hoofd van het Europees Openbaar
Ministerie en als zodanig draagt hij een algemene institutionele
verantwoordingsplicht voor de algemene activiteiten van het Europees Openbaar
Ministerie jegens de instellingen van de Unie. Dit betekent dat elk van de
instellingen van de Unie in bepaalde omstandigheden het Hof van Justitie van de
Europese Unie kan verzoeken de Europese openbare aanklager te ontslaan,
bijvoorbeeld als hij ernstig is tekortgeschoten. Deze verantwoordingsplicht
moet worden gecombineerd met een strikte rechterlijke controle die inhoudt dat
het Europees Openbaar Ministerie alleen dwangmiddelen kan gebruiken met
toestemming van de rechter en dat bewijs dat aan de geadieerde rechter wordt
voorgelegd, door die rechter moet worden getoetst op naleving van het Handvest
van de grondrechten van de Europese Unie. (12) Met het oog op de samenhang
van het optreden van het Europees Openbaar Ministerie en dus van een gelijke
bescherming van de financiële belangen van de Unie, moet de
organisatiestructuur van het Europees Openbaar Ministerie ruimte bieden voor
centrale coördinatie en sturing van alle opsporings- en vervolgingsactiviteiten
die onder zijn bevoegdheid vallen. Het Europees Openbaar Ministerie moet dan
ook een centrale structuur hebben waarin de besluiten worden genomen door de
Europese openbare aanklager. (13) Voor maximale efficiëntie en
minimale kosten dient het Europees Openbaar Ministerie te werken volgens het
decentralisatiebeginsel, waarbij gedelegeerde Europese aanklagers in de
lidstaten worden belast met de opsporing en vervolging. Het Europees Openbaar
Ministerie dient aangewezen te zijn op nationale autoriteiten, waaronder de
politie, met name voor het toepassen van dwangmaatregelen. Krachtens het
principe van loyale samenwerking zijn alle nationale autoriteiten en betrokken
organen van de Unie, zoals Europol, Eurojust en OLAF, verplicht het Europees
Openbaar Ministerie actief te ondersteunen bij de opsporingen en vervolging en
er zo goed mogelijk mee samen te werken. (14) De operationele activiteiten
van het Europees Openbaar Ministerie dienen in opdracht van en namens de
Europese openbare aanklager te worden verricht door de gedelegeerde Europese
aanklagers en hun nationale personeel in de lidstaten. De Europese Openbare
aanklager en de plaatsvervangers dienen over het nodige personeel te beschikken
om hun functies uit hoofde van deze verordening te vervullen. Het Europees
Openbaar Ministerie dient als ondeelbaar te worden beschouwd. (15) De procedure voor de benoeming
van de Europese openbare aanklager dient borg te staan voor diens
onafhankelijkheid, en hij dient zijn legitimiteit te ontlenen aan de
instellingen van de Unie. De plaatsvervangers van de Europese openbare aanklager
dienen volgens dezelfde procedure te worden benoemd. (16) De procedure voor de benoeming
van de gedelegeerde Europese aanklagers dient te waarborgen dat zij integrerend
deel uitmaken van het Europees Openbaar Ministerie en dat zij zowel in
operationeel als in functioneel opzicht zijn geïntegreerd in de nationale
rechtsstelsels en vervolgingsinstanties. (17) Het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie vormt de gemeenschappelijke basis voor de
bescherming van de rechten van verdachten in strafprocedures tijdens het
vooronderzoek en het proces. Het Europees Openbaar Ministerie dient bij het
verrichten van zijn activiteiten in alle gevallen deze rechten te eerbiedigen. (18) Het Europees Openbaar
Ministerie dient zich bij de opsporing en vervolging te laten leiden door de
beginselen van evenredigheid, onpartijdigheid en eerlijkheid jegens de
verdachte. Dit houdt de verplichting in alle soorten bewijs te vergaren, zowel
bezwarend als ontlastend. (19) Er moeten procedureregels
worden vastgesteld die van toepassing zijn op de activiteiten van het Europees
Openbaar Ministerie. Omdat het onevenredig zou zijn gedetailleerde bepalingen
in deze verordening op te nemen over de wijze waarop het Europees Openbaar
Ministerie invulling moet geven aan de opsporing en vervolging, dienen in deze
verordening alleen de opsporingsmaatregelen te worden opgesomd waarvan het
Europees Openbaar Ministerie mogelijk gebruik moet maken, en dient de rest, met
name de specifieke regels betreffende de uitvoering ervan, te worden
overgelaten aan het nationale recht. (20) Om rechtszekerheid te bieden
en nultolerantie te hanteren ten aanzien van strafbare feiten die de financiële
belangen van de Unie schaden, dienen de opsporings- en vervolgingsactiviteiten
van het Europees Openbaar Ministerie te zijn gebaseerd op het beginsel van
verplichte vervolging: het Europees Openbaar Ministerie moet elk strafbaar feit
dat onder zijn bevoegdheid valt, opsporen en, afhankelijk van bepaalde
voorwaarden, vervolgen. (21) De materiële bevoegdheid van
het Europees Openbaar Ministerie dient beperkt te zijn tot strafbare feiten die
de financiële belangen van de Unie schaden. Voor een uitbreiding van deze
bevoegdheid tot zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie zou
een unaniem besluit van de Europese Raad nodig zijn. (22) Strafbare feiten die de
financiële belangen van de Unie schaden, houden vaak nauw verband met andere
strafbare feiten. In het belang van efficiënte procedures en om een mogelijke
inbreuk op het ne bis in idem-beginsel te voorkomen, dient de bevoegdheid van
het Europees Openbaar Ministerie zich ook uit te strekken tot strafbare feiten
die in het nationale recht technisch gezien niet worden gedefinieerd als feiten
die de financiële belangen van de Unie schaden wanneer de bestanddelen daarvan
identiek en onlosmakelijk verbonden zijn met die van de strafbare feiten die de
financiële belangen van de Unie schaden. Wanneer in dergelijke gemengde
gevallen het strafbare feit dat de financiële belangen van de Unie schaadt,
dominant is, dient het Europees Openbaar Ministerie zijn bevoegdheid uit te
oefenen na raadpleging van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat.
De dominantie dient te worden vastgesteld op basis van criteria zoals de
financiële gevolgen van het strafbare feit voor de Unie, voor nationale
begrotingen, het aantal slachtoffers of andere omstandigheden die verband
houden met de ernst van het feit, of de toepasselijke sancties. (23) De bevoegdheid van het
Europees Openbaar Ministerie voor strafbare feiten die de financiële belangen
van de Unie schaden dient voorrang te hebben boven nationale rechtsmachtclaims,
zodat het Europees Openbaar Ministerie kan zorgen voor samenhang, en de
opsporing en vervolging op het niveau van de Unie kan sturen. De autoriteiten van
de lidstaten dienen ten aanzien van deze feiten alleen op te treden op verzoek
van het Europees Openbaar Ministerie, tenzij er dringende maatregelen nodig
zijn. (24) Aangezien de vervolging door
het Europees Openbaar Ministerie via nationale rechterlijke instanties
verloopt, dient bij de omschrijving van de bevoegdheid van het Europees
Openbaar Ministerie te worden verwezen naar het strafrecht van de lidstaten,
waarin het handelen of nalaten ten nadele van de financiële belangen van de
Unie strafbaar is gesteld en de toepasselijke sancties voortvloeien uit de
omzetting van de desbetreffende wetgeving van de Unie [Richtlijn 2013/xx/EU[3]] in het nationale recht. (25) Het Europees Openbaar
Ministerie dient zijn bevoegdheid in zo ruim mogelijke zin uit te oefenen,
zodat het ook strafbare feiten die buiten het grondgebied zijn gepleegd, kan
opsporen en vervolgen. De uitoefening van de bevoegdheden dienen daarom aan te
sluiten op de regels van [Richtlijn 2013/xx/EU]. (26) Daar het Europees Openbaar
Ministerie exclusief bevoegd is voor strafbare feiten die de financiële
belangen van de Unie schaden, dienen de bevoegde nationale autoriteiten en de
betrokken organen van de Unie, zoals Eurojust, Europol en OLAF, de onderzoeken
die het Europees Openbaar Ministerie in de lidstaten voert, te faciliteren
vanaf het moment dat een vermoedelijk strafbaar feit aan het Europees Openbaar
Ministerie wordt gemeld tot het moment waarop het Europees Openbaar Ministerie
besluit om te vervolgen of om de zaak op een andere manier af te handelen.f (27) Om te voldoen aan hun
verplichting om het Europees Openbaar Ministerie in kennis te stellen wanneer
wordt vermoed dat zich een strafbaar feit heeft voorgedaan dat binnen zijn
bevoegdheid valt, moeten de nationale autoriteiten en de instellingen, organen
en instanties van de Unie de bestaande meldingsprocedures volgen en over een
efficiënt mechanisme beschikken voor een eerste beoordeling van de gemelde
vermoedens. De instellingen, organen en instanties van de Unie maken daarvoor
gebruik van OLAF. (28) Het is van wezenlijk belang
voor een effectieve opsporing en vervolging van strafbare feiten die de
financiële belangen van de Unie schaden, dat het Europees Openbaar Ministerie
in de gehele Unie bewijs kan vergaren door middel van een uitgebreide reeks
opsporingsmaatregelen, daarbij steeds rekening houdend met het
evenredigheidsbeginsel en met het feit dat voor bepaalde opsporingsmaatregelen
toestemming van de rechter nodig is. Deze maatregelen dienen te kunnen worden
toegepast voor de opsporing en vervolging van de strafbare feiten die onder de
bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie vallen. Nadat het Europees
Openbaar Ministerie of de bevoegde nationale rechter op verzoek van het
Europees Openbaar Ministerie opdracht heeft gegeven tot deze maatregelen,
dienen deze te worden uitgevoerd overeenkomstig het nationale recht. Daarnaast
dient het Europees Openbaar Ministerie toegang te hebben tot alle relevante
gegevensbronnen, met inbegrip van openbare en particuliere registers. (29) De opsporingsmaatregelen
waarin deze verordening voorziet, dienen te worden toegepast overeenkomstig de
voorwaarden die in de verordening worden gesteld; zo moet voor bepaalde
dwangmaatregelen toestemming van de rechter worden gevraagd. Voor andere
opsporingsmaatregelen kan ook rechterlijke toestemming nodig zijn indien het
nationale recht van de lidstaat waar de opsporingsmaatregel wordt uitgevoerd,
dat voorschrijft. Voor het gelasten van de maatregelen door het Europees
Openbaar Ministerie en het goedkeuren daarvan door de bevoegde nationale
rechter uit hoofde van deze verordening dienen de algemene evenredigheids- en
noodzakelijkheidscriteria te gelden. (30) Artikel 86 van het Verdrag
belast het Europees Openbaar Ministerie met de rechtsvordering, en dus met de
beslissing over de tenlastelegging en de keuze van het forum. De beslissing om
de verdachte aan te klagen dient te worden genomen door de Europese openbare
aanklager, zodat er een gemeenschappelijk vervolgingsbeleid ontstaat. De
Europese openbare aanklager dient ook het forum te kiezen, op basis van een
aantal transparante criteria. (31) Uitgaande van het beginsel van
verplichte vervolging, dienen de onderzoeken van het Europees Openbaar
Ministerie doorgaans te leiden tot vervolging voor de bevoegde nationale
rechter wanneer er concrete aanwijzingen zijn en er geen wettelijke gronden
zijn die vervolging verhinderen. Wanneer dergelijke aanwijzingen ontbreken en
het weinig waarschijnlijk is dat het vereiste bewijs in het proces kan worden
aangevoerd, kan de zaak worden geseponeerd. Tevens moet het Europees Openbaar
Ministerie de zaak kunnen seponeren als het om lichte strafbare feiten gaat.
Wanneer een zaak niet op deze gronden wordt geseponeerd maar vervolging ook
niet gerechtvaardigd is, moet het Europees Openbaar Ministerie de verdachte een
schikkingsvoorstel kunnen doen indien dit in het belang is van een goede
rechtsbedeling. De regels die van toepassing zijn op deze schikkingen en op de
berekening van de op te leggen boetes dienen te worden verduidelijkt in de
administratieve voorschriften van het Europees Openbaar Ministerie. De
afhandeling van een zaak door middel van een schikking overeenkomstig deze
verordening dient geen effect te hebben op de toepassing van administratieve
maatregelen door de bevoegde autoriteiten, voor zover deze maatregelen geen
betrekking hebben op sancties die zouden kunnen worden gelijkgesteld met
strafrechtelijke sancties. (32) Het bewijs dat door het
Europees Openbaar Ministerie wordt voorgelegd aan de geadieerde rechter dient
als toelaatbaar bewijs te worden erkend en dus te worden geacht te voldoen aan
de desbetreffende bewijsvoorschriften van het nationale recht van de lidstaat
waar de geadieerde rechter is gevestigd, mits die rechter vindt dat de
onpartijdigheid van de procedure en de rechten van de verdediging in de zin van
het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden geëerbiedigd. De
geadieerde rechter kan het bewijs dat door het Europees Openbaar Ministerie
wordt aangevoerd, niet ontoelaatbaar verklaren op grond van het feit dat in het
nationale recht andere voorwaarden en regels voor de vergaring van dat soort
bewijs gelden. (33) In deze verordening worden de
grondrechten en de beginselen die in het Handvest van de grondrechten van de
Europese Unie worden erkend, in acht genomen. De verordening verplicht het
Europees Openbaar Ministerie met name het recht op een onpartijdig gerecht, de
rechten van de verdediging en het vermoeden van onschuld, als vastgelegd in de
artikelen 47 en 48 van het Handvest, te eerbiedigen. Artikel 50 van het
Handvest, waarin het recht is vervat om niet tweemaal in een strafrechtelijke
procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft (ne bis in
idem), waarborgt dat vervolging door het Europees Openbaar Ministerie niet
tot dubbele bestraffing zal leiden. De activiteiten van het Europees Openbaar
Ministerie zullen derhalve moeten worden verricht met volledige eerbiediging
van deze rechten, en de verordening dient dienovereenkomstig te worden
toegepast en uitgelegd. (34) Krachtens artikel 82, lid 2,
van het Verdrag kan de Unie minimumregels betreffende de rechten van personen
in de strafvordering vaststellen om te waarborgen dat de rechten van de
verdediging en de onpartijdigheid van de procedure worden geëerbiedigd. Hoewel
de Unie al een omvangrijk acquis heeft opgebouwd, zijn sommige van deze rechten
nog niet geharmoniseerd bij het recht van de Unie. Ten aanzien van deze rechten
dienen in deze verordening regels te worden vastgesteld die uitsluitend van
toepassing zijn in het kader van deze verordening. (35) De rechten van de verdediging
die al zijn geregeld bij de desbetreffende wetgeving van de Unie, zoals
Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010
betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures[4], Richtlijn 2012/13/EU van het
Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op
informatie in strafprocedures[5],
en [Richtlijn 2013/xx/EU van het Europees Parlement en de Raad van xx xxxx
2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en
betreffende het recht op communicatie bij aanhouding], dienen, in de vorm
waarin ze zijn omgezet in het nationale recht, van toepassing te zijn op de
activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie. Iedere verdachte tegen wie
het Europees Openbaar Ministerie opsporing instelt, dient die rechten te kunnen
uitoefenen. (36) Krachtens artikel 86, lid 3,
van het Verdrag, kan de Unie de voorschriften vaststellen voor de rechterlijke
toetsing van de procedurele handelingen die het Europees Openbaar Ministerie in
de uitoefening van zijn ambt verricht. Deze bevoegdheid van de wetgever
weerspiegelt de specifieke aard van het Europees Openbaar Ministerie, die
afwijkt van die van alle andere organen en instanties van de Unie en speciale
regels betreffende rechterlijke toetsing vereist. (37) Artikel 86, lid 2, belast het
Europees openbaar ministerie met de rechtsvordering voor de bevoegde
rechterlijke instanties van de lidstaten. De handelingen die het Europees
Openbaar Ministerie in het kader van de opsporing verricht, hangen nauw samen
met de vervolging die daaruit kan voortvloeien en hebben gevolgen binnen de
rechtsorde van de lidstaten. In de meeste gevallen worden deze handelingen in
opdracht van het Europees Openbaar Ministerie verricht door nationale
rechtshandhavingsinstanties, soms nadat de nationale rechter toestemming heeft
gegeven. Daarom dient het Europees Openbaar Ministerie te worden beschouwd als
een nationale instantie waar het gaat om de rechterlijke toetsing van zijn
opsporings- en vervolgingshandelingen. Dientengevolge dient de nationale
rechter te worden belast met de rechterlijke toetsing van alle opsporings- en
vervolgingshandelingen van het Europees Openbaar Ministerie die mogelijk worden
betwist; het Hof van Justitie van de Europese Unie dient niet op grond van de
artikelen 263, 265 en 268 van het Verdrag direct bevoegd te zijn ten aanzien
van deze handelingen, omdat deze wat de rechterlijke toetsing betreft niet als
handelingen van een orgaan van de Unie moeten worden beschouwd. (38) Krachtens artikel 267 van het
Verdrag hebben nationale rechters de mogelijkheid, en in sommige gevallen de
plicht, zich tot het Hof van Justitie te wenden voor een prejudiciële uitspraak
over de uitlegging of de geldigheid van bepalingen van het recht van de Unie, zoals deze verordening, die van belang zijn
voor de rechterlijke toetsing van de opsporings- en vervolgingshandelingen van
het Europees Openbaar Ministerie. De nationale rechter dient geen vragen over
de geldigheid van de handelingen van het Europees Openbaar Ministerie te kunnen
voorleggen aan het Hof van Justitie, omdat deze handelingen wat de rechterlijke
toetsing betreft niet als handelingen van een orgaan van de Unie moeten worden
beschouwd. (39) Tevens dient te worden
verduidelijkt dat vragen betreffende de uitlegging van bepalingen van nationaal
recht die bij deze verordening van toepassing worden verklaard, uitsluitend
door de nationale rechter dienen te worden behandeld. Deze rechter kan dus geen
vragen over de uitlegging van het nationale recht waarnaar in deze verordening
wordt verwezen, verwijzen naar het Hof van Justitie. (40) Daar het Verdrag bepaalt dat
het Europees Openbaar Ministerie op de grondslag van Eurojust moet worden
ingesteld, dienen beide organen organiek, operationeel en administratief naast
elkaar te bestaan, samen te werken en elkaar aan te vullen. (41) Het Europees Openbaar
Ministerie dient ook nauw samen te werken met andere instellingen en organen
van de Unie teneinde de uitoefening van zijn functies uit hoofde van deze
verordening te vergemakkelijken; zo nodig moeten gedetailleerde regels
betreffende informatie-uitwisseling en samenwerking formeel worden vastgelegd.
De samenwerking met Europol en OLAF is bijzonder belangrijk om dubbel werk te
voorkomen en om ervoor te zorgen dat het Europees Openbaar Ministerie de
relevante informatie verkrijgt waarover Europol en OLAF beschikken en bij
bepaalde onderzoeken gebruik kan maken van hun analyses. (42) Verordening (EG) nr. 45/2001
van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de
bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende
het vrije verkeer van die gegevens[6],
is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het Europees
Openbaar Ministerie. Het gaat hierbij om de verwerking van persoonsgegevens in
het kader van de doelstellingen en taken van het Europees Openbaar Ministerie,
persoonsgegevens van personeelsleden en administratieve gegevens waarover het
Europees Openbaar Ministerie beschikt. De Europese Toezichthouder voor
gegevensbescherming dient toezicht te houden op de verwerking van
persoonsgegevens door het Europees Openbaar Ministerie. De beginselen die in
Verordening (EG) nr. 45/2001 zijn vervat, dienen waar nodig te worden
gespecificeerd en aangevuld voor wat betreft de verwerking van operationele
persoonsgegevens door het Europees Openbaar Ministerie. Wanneer het Europees
Openbaar Ministerie op grond van een uit hoofde van artikel 218 van het Verdrag
gesloten internationale overeenkomst operationele persoonsgegevens doorgeeft
aan een instantie van een derde land, een internationale organisatie of
Interpol, dienen de waarborgen betreffende de naleving van de bescherming van
de persoonlijke levenssfeer en de fundamentele rechten en vrijheden van
personen ertoe te leiden dat de gegevensbeschermingsbepalingen van deze
verordening in acht worden genomen. (43) [Richtlijn 2013/xx/EU betreffende
de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens] is van
toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten
van de lidstaten met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen of
vervolgen van strafbare feiten of de uitvoering van straffen. (44) Het gegevensverwerkingssysteem
van het Europees Openbaar Ministerie dient te zijn gebaseerd op het
casemanagementsysteem van Eurojust, maar de tijdelijke werkbestanden dienen als
onderzoeksdossiers te worden beschouwd vanaf het moment dat de opsporing wordt
ingesteld. (45) De financiële regels en de
regels op het gebied van de begroting en het personeel van het Europees
Openbaar Ministier dienen in overeenstemming te zijn met de desbetreffende
normen van de Unie die gelden voor haar organen als bedoeld in artikel 208 van
Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad[7], met dien verstande dat rekening moet worden gehouden met de unieke
opsporings- en vervolgingsbevoegdheden van het Europees Openbaar Ministerie op
het niveau van de Unie. Het Europees Openbaar Ministerie dient aan een
jaarlijkse rapportageverplichting te zijn onderworpen. (46) De algemene transparantievoorschriften
die gelden voor de organen van de Unie, dienen weliswaar ook te gelden voor het
Europees Openbaar Ministerie, maar alleen voor de administratieve taken, zodat
de vereiste vertrouwelijkheid van de operationele werkzaamheden op geen enkele
manier wordt geschonden. Evenzo dient de Europese Ombudsman bij zijn
administratieve onderzoeken de vereiste vertrouwelijkheid van het Europees
Openbaar Ministerie te eerbiedigen. (47) Overeenkomstig artikel 3 van
Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland
ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het
Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, hebben deze lidstaten kennis gegeven van hun wens [niet]
[deel te nemen aan] de aanneming en toepassing van deze verordening. (48) Overeenkomstig de artikelen 1
en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het
Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze
verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in
Denemarken. (49) De vertegenwoordigers van de
lidstaten, die op 13 december 2003 in Brussel bijeenkwamen op het niveau van
staatshoofden en regeringsleiders, hebben de vestigingsplaats van het Europees
Openbaar Ministerie vastgesteld, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: HOOFDSTUK 1
ONDERWERP EN DEFINITIES Artikel 1
Onderwerp Bij deze verordening wordt
het Europees Openbaar Ministerie ingesteld; tevens worden de regels betreffende
de werking ervan vastgesteld. Artikel 2
Definities Voor de toepassing van deze
verordening gelden de volgende definities: a) „persoon”: elke natuurlijke persoon
of rechtspersoon; b) “strafbare feiten die de financiële
belangen van de Unie schaden”: de in Richtlijn 2013/xx/EU bedoelde strafbare
feiten, als geformuleerd in het nationale recht; c) “financiële belangen van de Unie”:
alle ontvangsten, uitgaven en activa die worden gedekt door, zijn verworven in
het kader van, of zijn verschuldigd aan de begroting van de Unie en de
begrotingen van de instellingen, organen en instanties die op grond van de
Verdragen zijn opgericht, en de begrotingen die zij beheren en controleren; d) “administratieve persoonsgegevens”:
alle persoonsgegevens die door het Europees Openbaar Ministerie worden
verwerkt, met uitzondering van operationele persoonsgegevens; e) “operationele persoonsgegevens”:
alle persoonsgegevens die door het Europees Openbaar Ministerie worden verwerkt
voor de in artikel 37 beschreven doeleinden. HOOFDSTUK II
ALGEMENE REGELS Afdeling 1
Status, organisatie en structuur van het Europees Openbaar Ministerie Artikel 3
Instelling 1. Het Europees Openbaar Ministerie wordt
ingesteld als een orgaan van de Unie met een gedecentraliseerde structuur. 2. Het Europees Openbaar Ministerie
heeft rechtspersoonlijkheid. 3. Het Europees Openbaar Ministerie
werkt samen met Eurojust, dat overeenkomstig artikel 57 administratieve ondersteuning
verleent. Artikel 4
Taken 1. Het Europees Openbaar Ministerie
heeft tot taak strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden,
te bestrijden. 2. Het Europees Openbaar Ministerie is
belast met het opsporen, vervolgen en voor het gerecht brengen van daders van
en medeplichtigen aan de in lid 1 bedoelde strafbare feiten. In dat verband
voert het Europees Openbaar Ministerie onderzoeken uit, houdt het toezicht op
onderzoeken en verricht het vervolgingshandelingen, met inbegrip van het sepot. 3. Het Europees Openbaar Ministerie is
belast met de rechtsvordering voor de bevoegde rechterlijke instanties van de
lidstaten in verband met de in lid 1 bedoelde strafbare feiten; het formuleert
de tenlastelegging en stelt eventueel hoger beroep in tot er een
onherroepelijke beslissing in de zaak is gegeven. Artikel 5
Onafhankelijkheid en
verantwoordingsplicht 1. Het Europees Openbaar Ministerie is
onafhankelijk. 2. Het Europees Openbaar Ministerie,
daaronder begrepen de Europese openbare aanklager, diens plaatsvervangers en de
personeelsleden, de gedelegeerde Europese aanklagers en hun nationale
personeelsleden, vragen noch aanvaarden bij de uitvoering van hun taken
instructies van enige persoon of lidstaat of van enige instelling, orgaan of instantie
van de Unie. De instellingen, organen of instanties van de Unie, alsook de
lidstaten respecteren de onafhankelijkheid van het Europees Openbaar Ministerie
en doen geen pogingen het te beïnvloeden bij de uitvoering van zijn taken. 3. De Europese openbare aanklager legt
aan het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie verantwoording af
voor de algemene activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie, met name
door middel van een jaarverslag, overeenkomstig artikel 70. Artikel 6
Structuur en organisatie van
het Europees Openbaar Ministerie 1. Het Europees Openbaar Ministerie
bestaat uit een Europese openbare aanklager, diens plaatsvervangers, de
personeelsleden die hen ondersteunen bij de uitvoering van hun uit deze
verordening voortvloeiende taken, en de gedelegeerde Europese aanklagers in de
lidstaten. 2. Aan het hoofd van het Europees
Openbaar Ministerie staat de Europese openbare aanklager, die leiding geeft aan
de activiteiten en die de werkzaamheden organiseert. De Europese openbare
aanklager wordt bijgestaan door vier plaatsvervangers. 3. De plaatsvervangers staan de
Europese openbare aanklager bij de uitvoering van al zijn taken bij en treden
overeenkomstig de op grond van artikel 72, onder d), vastgestelde regels op als
plaatsvervanger wanneer de Europese openbare aanklager afwezig is of zich niet
met zijn taken kan bezighouden. Een van de plaatsvervangers is verantwoordelijk
voor de uitvoering van de begroting. 4. De opsporing en vervolging die het
Europees Openbaar Ministerie instelt, worden uitgevoerd door de gedelegeerde
Europese aanklagers, onder leiding en toezicht van de Europese openbare
aanklager. Indien dit noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing
of de vervolging, kan de Europese openbare aanklager overeenkomstig artikel 18,
lid 5, zijn bevoegdheden ook direct uitoefenen. 5. Elke lidstaat telt ten minste één
gedelegeerd Europees aanklager, die integrerend deel uitmaakt van het Europees
Openbaar Ministerie. De gedelegeerde Europese aanklagers staan onder exclusief
gezag van de Europese openbare aanklager en handelen uitsluitend volgens diens
instructies, richtsnoeren en besluiten bij het uitvoeren van de aan hen
toegewezen opsporings- en vervolgingstaken. Wanneer zij optreden in het kader
van het op grond van deze verordening aan hen verleende mandaat zijn zij
volledig onafhankelijk van de nationale vervolgingsinstanties en hebben zij
geen verplichtingen jegens deze instanties. 6. De gedelegeerde Europese aanklagers
kunnen ook hun functie als nationale openbare aanklager vervullen. Indien zij
conflicterende opdrachten krijgen, delen zij dit mee aan de Europese openbare
aanklager, die, na overleg met de bevoegde nationale vervolgingsinstanties, in
het belang van de opsporing en vervolging door het Europees Openbaar Ministerie
de gedelegeerde Europese aanklagers kan gelasten voorrang te geven aan hun uit
deze verordening voortvloeiende functie. In dergelijke gevallen stelt de
Europese openbare aanklager de bevoegde nationale vervolgingsinstanties hiervan
onmiddellijk in kennis. 7. Handelingen die de Europese openbare
aanklager, de gedelegeerde Europese aanklagers, personeelsleden van het
Europees Openbaar Ministerie of een andere persoon die optreedt namens het
Europees Openbaar Ministerie bij de uitvoering van hun taken verrichten, worden
toegeschreven aan het Europees Openbaar Ministerie. De Europese openbare
aanklager vertegenwoordigt het Europees Openbaar Ministerie tegenover de
instellingen van de Unie, de lidstaten en derden. 8. Indien noodzakelijk voor een
opsporing of vervolging kan het Europees Openbaar Ministerie tijdelijk middelen
en personeel toewijzen aan de gedelegeerde Europese aanklagers. Artikel 7
Reglement van orde van het
Europees Openbaar Ministerie 1. Het reglement van orde van het
Europees Openbaar Ministerie wordt vastgesteld bij een besluit van de Europese
openbare aanklager, diens vier plaatsvervangers en vijf gedelegeerde Europese
aanklagers, die door de Europese openbare aanklager worden aangewezen op basis
van een rouleringssysteem waarbij rekening wordt gehouden met de demografische
en geografische situatie van de lidstaten. Het besluit wordt genomen met een
gewone meerderheid van stemmen, waarbij elk van de leden één stem heeft.
Wanneer de stemmen staken, geeft de stem van de Europese openbare aanklager de
doorslag. 2. Het reglement van orde regelt de
organisatie van de werkzaamheden van het Europees Openbaar Ministerie en omvat
algemene regels voor de toewijzing van zaken. Afdeling 2
Benoeming en ontslag van de leden van het Europees Openbaar Ministerie Artikel 8
Benoeming en ontslag van de
Europese openbare aanklager 1. De Europese openbare aanklager
wordt, met goedkeuring van het Europees Parlement, door de Raad benoemd voor
een periode van acht jaar, die niet kan worden verlengd. De Raad besluit met
gewone meerderheid. 2. De Europese openbare aanklager wordt
gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden, aan
alle gestelde eisen voldoen om de hoogste rechterlijke ambten te bekleden en
ervaring hebben als openbaar aanklager. 3. Om kandidaten te selecteren plaatst
de Commissie een openbare sollicitatieoproep in het Publicatieblad van de
Europese Unie, waarna zij een shortlist opstelt en voorlegt aan het Europees
Parlement en de Raad. Alvorens de shortlist in te dienen, vraagt de Commissie
advies aan een door haar opgericht comité van zeven personen, gekozen uit
voormalige leden van het Hof van Justitie, personen die de hoogste nationale
rechterlijke ambten bekleden, leden van nationale vervolgingsinstanties en/of
personen die bekendstaan als kundige rechtsgeleerden, van wie er één wordt
voorgedragen door het Europees Parlement, en de voorzitter van Eurojust, als
waarnemer. 4. Indien de Europese openbare
aanklager niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of
op ernstige wijze is tekortgeschoten, kan het Hof van Justitie van de Europese
Unie hem op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie
ontslaan. Artikel 9
Benoeming en ontslag van de
plaatsvervangers van de Europese openbare aanklager 1. De plaatsvervangers van de Europese
openbare aanklager worden benoemd volgens de in artikel 8, lid 1, vastgestelde
regels. 2. De plaatsvervangers van de Europese
openbare aanklager worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid
bieden, aan alle gestelde eisen voldoen om hoge rechterlijke ambten te bekleden
en ervaring hebben als openbaar aanklager. 3. Om kandidaten te selecteren plaatst
de Commissie een openbare sollicitatieoproep in het Publicatieblad van de Europese
Unie, waarna zij in overleg met de Europese openbare aanklager een shortlist
aan het Europees Parlement en de Raad voorlegt die een afspiegeling is van de
demografische en geografische situatie van de lidstaten. 4. De plaatsvervangers kunnen op initiatief
van de Europese openbare aanklager worden ontslagen volgens de in artikel 8,
lid 4, vastgestelde regels. Artikel 10
Benoeming en ontslag van de
gedelegeerde Europese aanklagers 1. De gedelegeerde Europese aanklagers
worden benoemd door de Europese openbare aanklager uit een door de betrokken
lidstaat opgestelde lijst van ten minste drie kandidaten die voldoen aan de in
lid 2 gestelde vereisten. Zij worden benoemd voor een periode van vijf jaar,
die kan worden verlengd. 2. De gedelegeerde Europese aanklagers
moeten voldoen aan alle eisen om hoge rechterlijke ambten te bekleden en
ervaring hebben als openbaar aanklager. Zij moeten alle waarborgen voor
onafhankelijkheid bieden. De lidstaten benoemen de gedelegeerd Europees
aanklager als openbare aanklager in de zin van het nationale recht, als de
betrokkene dat ten tijde van de benoeming nog niet was. 3. Gedelegeerde Europese aanklagers
kunnen door de Europese openbare aanklager worden ontslagen als zij niet meer
aan de in lid 2 geformuleerde eisen of aan de voorwaarden voor de uitoefening
van hun ambt voldoen, of op ernstige wijze zijn tekortgeschoten. Gedelegeerde
Europese aanklagers mogen tijdens de uitoefening van hun functie namens het
Europees Openbaar Ministerie niet zonder toestemming van de Europese openbare
aanklager door de bevoegde nationale autoriteiten worden ontslagen. Afdeling 3
Basisbeginselen Artikel 11
Basisbeginselen van de
activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie 1. Het Europees Openbaar Ministerie
ziet erop toe dat het in zijn activiteiten de rechten eerbiedigt die zijn
verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. 2. Het Europees Openbaar Ministerie
laat zich bij zijn optreden leiden door het in artikel 26, lid 3, bedoelde
evenredigheidsbeginsel. 3. Opsporing en vervolging die door het
Europees Openbaar Ministerie wordt ingesteld, wordt geregeerd door deze
verordening. Het nationale recht is van toepassing op aangelegenheden die niet
bij deze verordening worden geregeld. Het toepasselijke recht is het recht van
de lidstaat waar de opsporing of de vervolging plaatsvindt. Wanneer zaken zowel
bij nationaal recht als bij deze verordening zijn geregeld, heeft de
verordening voorrang. 4. Het Europees Openbaar Ministerie is
exclusief bevoegd voor het opsporen en vervolgen van strafbare feiten die de
financiële belangen van de Unie schaden. 5. Het Europees Openbaar Ministerie
verricht zijn opsporingsactiviteiten op onafhankelijke wijze en vergaart al het
relevante bewijs, ongeacht of het bezwarend of ontlastend is. 6. Het Europees Openbaar Ministerie
stelt onverwijld opsporing in en ziet erop toe dat onderzoeken en vervolgingen
snel worden uitgevoerd. 7. De bevoegde autoriteiten van de
lidstaten verlenen het Europees Openbaar Ministerie op verzoek actief bijstand
en ondersteuning bij de opsporing en vervolging en laten na maatregelen te
treffen of beleid of procedures te voeren die de voortgang ervan kunnen
belemmeren. Afdeling 4
Bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie Artikel 12
Strafbare feiten die onder de
bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie vallen Het Europees Openbaar Ministerie is bevoegd
voor de bij Richtlijn 2013/xx/EU vastgestelde en in nationaal recht overgenomen
strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. Artikel 13
Impliciete bevoegdheid 1. Wanneer de in artikel 12 bedoelde
strafbare feiten onlosmakelijk zijn verbonden met andere dan de in artikel 12
bedoelde strafbare feiten en het in het belang van een goede rechtsbedeling is
dat beide soorten feiten gezamenlijk worden opgespoord en vervolgd, is het
Europees Openbaar Ministerie ook bevoegd voor die andere strafbare feiten, mits
de in artikel 12 bedoelde feiten dominant zijn en de andere strafbare feiten op
dezelfde elementen zijn gebaseerd. Indien niet aan deze voorwaarden
wordt voldaan, is de lidstaat die bevoegd is voor de andere feiten, ook bevoegd
voor de in artikel 12 bedoelde feiten. 2. Het Europees Openbaar Ministerie en
de nationale vervolgingsinstanties raadplegen elkaar om vast te stellen welke
instantie op grond van artikel 1 bevoegd is. Overeenkomstig artikel 57 kan
Eurojust eventueel worden ingeschakeld om gemakkelijker te kunnen vaststellen
wie er bevoegd is. 3. Indien het Europees Openbaar
Ministerie en de nationale vervolgingsinstanties van mening verschillen over de
bevoegdheid als bedoeld in lid 1, beslist de nationale rechter die bevoegd is
voor de toewijzing van vervolgingsbevoegdheden op nationaal niveau over de
impliciete bevoegdheid. 4. Tegen de vaststelling van de
bevoegdheid uit hoofde van dit artikel is geen beroep mogelijk. Artikel 14
Uitoefening van de
bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie Het Europees Openbaar Ministerie oefent zijn
exclusieve bevoegdheid voor het opsporen en vervolgen van de in de artikelen 12
en 13 bedoelde strafbare feiten uit wanneer deze feiten geheel of gedeeltelijk
zijn gepleegd: a) op het grondgebied van een of meer
lidstaten, of b) door een onderdaan van een van de
lidstaten, door personeelsleden van de Unie of door leden van de instellingen. HOOFDSTUK III
PROCEDUREVOORSCHRIFTEN VOOR OPSPORING, VERVOLGING EN PROCESVOERING Afdeling 1
Opsporing Artikel 15
Aanleidingen voor opsporing 1. Alle nationale autoriteiten van de
lidstaten en alle instellingen, organen en instanties van de Unie stellen het
Europees Openbaar Ministerie onmiddellijk in kennis van gedragingen die
mogelijk een strafbaar feit inhouden dat onder zijn bevoegdheid valt. 2. Gedelegeerde Europese aanklagers die
kennis krijgen van gedragingen die mogelijk een strafbaar feit inhouden dat onder
de bevoegdheid valt van het Europees Openbaar Ministerie, melden dit
onmiddellijk aan de Europese openbare aanklager. 3. Het Europees Openbaar Ministerie mag
van iedereen informatie opvragen of ontvangen over gedragingen die mogelijk een
strafbaar feit inhouden dat onder zijn bevoegdheid valt. 4. Alle informatie die aan het Europees
Openbaar Ministerie wordt verstrekt, wordt geregistreerd en gecontroleerd door
de Europese openbare aanklager of door de gedelegeerde Europese aanklagers.
Wanneer zij na controle besluiten geen opsporing in te stellen, sluiten zij de
zaak af en vermelden zij de reden daarvan in het casemanagementysteem. Zij
stellen de nationale autoriteiten, de instelling, het orgaan of de instantie
van de Unie die de informatie heeft verstrekt in kennis van hun besluit, en
eventueel ook de personen die de informatie hebben verstrekt, indien deze
daarom verzoeken. Artikel 16
Opsporing instellen 1. De Europese openbare aanklager of de
gedelegeerde Europese aanklagers namens hem, stellen bij schriftelijk besluit
opsporing in wanneer er een redelijk vermoeden bestaat dat er een strafbaar
feit is of wordt gepleegd dat onder de bevoegdheid van het Europees Openbaar
Ministerie valt. 2. Wanneer de opsporing wordt ingesteld
door de Europese openbare aanklager wijst deze de zaak toe aan een gedelegeerd
Europees aanklager, tenzij hij de opsporing in overeenstemming met de criteria
van artikel 18, lid 5, zelf wil voeren. Wanneer de opsporing wordt ingesteld
door een gedelegeerd Europees aanklager, stelt deze de Europese openbare
aanklager daar onmiddellijk van in kennis. Na ontvangst van deze kennisgeving
gaat de Europese openbare aanklager na of er niet al door hemzelf of door een
andere gedelegeerd Europees aanklager opsporing is ingesteld. In het belang van
een efficiënt verloop van de opsporing kan de Europese openbare aanklager in
overeenstemming met de criteria van artikel 18, lid 5, de zaak toewijzen aan
een andere gedelegeerd Europees aanklager of besluiten de zaak zelf over te
nemen. Artikel 17
Spoedmaatregelen en
verwijzing 1. Indien onmiddellijk actie moet
worden ondernomen in verband met een strafbaar feit dat onder de bevoegdheid
van het Europees Openbaar Ministerie valt, nemen de nationale autoriteiten alle
spoedmaatregelen die nodig zijn voor een effectieve opsporing en vervolging. De
nationale autoriteiten verwijzen de zaak vervolgens onverwijld naar het
Europees Openbaar Ministerie. In dat geval bevestigt het Europees Openbaar
Ministerie zo mogelijk binnen 48 uur nadat de opsporing is ingesteld de door de
nationale autoriteiten genomen maatregelen, ook al zijn die genomen en
uitgevoerd op grond van andere voorschriften dan die van deze verordening. 2. In elke fase van de opsporing kan
het Europees Openbaar Ministerie, indien er twijfels rijzen over zijn
bevoegdheid, de nationale vervolgingsinstanties raadplegen om vast te stellen
welke instantie bevoegd is. In afwachting van uitsluitsel over de bevoegdheid
neemt het Europees Openbaar Ministerie alle spoedmaatregelen die nodig zijn
voor een effectieve opsporing en vervolging in de betrokken zaak. Wordt
vastgesteld dat de nationale instantie bevoegd is, dan bevestigt de nationale
instantie binnen 48 uur nadat de nationale opsporing is ingesteld de door het
Europees Openbaar Ministerie genomen spoedmaatregelen. 3. Wanneer een door het Europees
Openbaar Ministerie ingestelde onderzoek uitwijst dat de gedragingen die worden
onderzocht een strafbaar feit inhouden dat niet onder zijn bevoegdheid valt,
verwijst het Europees Openbaar Ministerie de zaak onverwijld naar de bevoegde
nationale rechtshandhavings- en rechterlijke instanties. 4. Wanneer een door de nationale
instantie ingesteld onderzoek uitwijst dat de gedragingen die worden onderzocht
een strafbaar feit inhouden dat onder de bevoegheid van het Europees Openbaar
Ministerie valt, verwijzen de nationale instanties de zaak onverwijld naar het
Europees Openbaar Ministerie. In dat geval bevestigt het Europees Openbaar
Ministerie zo mogelijk binnen 48 uur nadat het een onderzoek heeft ingesteld de
door de nationale autoriteiten genomen maatregelen, ook al zijn die genomen en
uitgevoerd op grond van andere voorschriften dan die van deze verordening. Artikel 18
Uitvoering van de opsporing 1. De aangewezen gedelegeerd Europees
aanklager leidt de opsporing namens en in opdracht van de Europese openbare
aanklager. De aangewezen gedelegeerd Europees aanklager kan de
opsporingsmaatregelen zelf nemen of de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van
de lidstaat waar hij werkzaam is daartoe opdracht geven. Deze instanties volgen
de instructies van de gedelegeerd Europees aanklager op en voeren de opgedragen
opsporingsmaatregelen uit. 2. Wanneer in grensoverschrijdende
gevallen opsporingsmaatregelen moeten worden uitgevoerd in een andere lidstaat
dan die waar de opsporing is ingesteld, handelt de gedelegeerd Europees
aanklager die de opsporing heeft ingesteld of aan wie de zaak door de Europese
openbare aanklager is toegewezen, in nauw overleg met de gedelegeerd Europees
aanklager van de lidstaat waar de opsporingsmaatregelen moeten worden
uitgevoerd. Laatstgenoemde gedelegeerd Europees aanklager voert de
opsporingsmaatregelen zelf uit of geeft de bevoegde nationale autoriteiten
daartoe opdracht. 3. In grensoverschrijdende zaken kan de
Europese openbare aanklager meerdere gedelegeerde Europese aanklagers bij de
opsporing betrekken en een gemeenschappelijk team opzetten. Hij kan elke
gedelegeerd Europees aanklager opdracht geven namens hem informatie te
verzamelen of bepaalde opsporingsmaatregelen te nemen. 4. De Europese openbare aanklager houdt
toezicht op de onderzoeken die door de gedelegeerde Europese aanklagers worden
gevoerd en zorgt voor de nodige coördinatie. Zo nodig geeft hij de gedelegeerde
Europese aanklagers instructies. 5. Indien noodzakelijk voor een
efficiënt verloop van de opsporing of de vervolging kan de Europese openbare
aanklager de zaak aan een andere gedelegeerd Europees aanklager toewijzen of de
leiding van het onderzoek zelf op zich nemen op grond van: a) de ernst van het feit; b) specifieke omstandigheden die te maken
hebben met de status van de vermoedelijke dader; c) specifieke omstandigheden die te maken
hebben met de grensoverschrijdende dimensie van het onderzoek; d) het niet-beschikbaar zijn van nationale
opsporingsinstanties; of e) een verzoek van de bevoegde autoriteiten
van de betrokken lidstaat. 6. Indien de opsporing door de Europese
openbare aanklager zelf wordt uitgevoerd, stelt deze de gedelegeerd Europees
aanklager in de lidstaat waar de opsporingsmaatregelen moeten worden uitgevoerd,
hiervan in kennis. Opsporingsmaatregelen van de Europese openbare aanklager
worden altijd uitgevoerd in samenwerking met de autoriteiten van de lidstaat op
het grondgebied waarvan de maatregelen worden uitgevoerd. Dwangmaatregelen
worden uitgevoerd door de bevoegde nationale autoriteiten. 7. Voor elke opsporing die op gezag van
het Europees Openbaar Ministerie wordt uitgevoerd, gelden de regels inzake
beroepsgeheim die zijn vastgelegd in de toepasselijke wetgeving van de Unie. De
autoriteiten die meewerken aan de onderzoeken van het Europees Openbaar
Ministerie zijn ook gebonden aan het beroepsgeheim in de zin van het
toepasselijke nationale recht. Artikel 19
Het opheffen van voorrechten
en immuniteiten 1. Indien een onderzoek van het
Europees Openbaar Ministerie betrekking heeft op personen die krachtens het
nationale recht voorrechten of immuniteiten genieten die een belemmering vormen
voor een bepaald onderzoek, dient het Europees Openbaar Ministerie een
gemotiveerd schriftelijk verzoek in tot opheffing van die voorrechten of
immuniteiten overeenkomstig de procedures die daarvoor in het nationale recht
zijn vastgesteld. 2. Indien een onderzoek van het
Europees Openbaar Ministerie betrekking heeft op personen die krachtens het
recht van de Unie, met name het Protocol betreffende de voorrechten en
immuniteiten van de Europese Unie, voorrechten of immuniteiten genieten die een
belemmering vormen voor een bepaald onderzoek, dient het Europees Openbaar
Ministerie een gemotiveerd schriftelijk verzoek in tot opheffing van die
voorrechten of immuniteiten overeenkomstig de procedures die daarvoor in het
recht van de Unie zijn vastgesteld. Afdeling 2
Informatieverwerking Artikel 20
Toegang tot informatie voor
het Europees Openbaar Ministerie Zodra het Europees Openbaar Ministerie een
zaak registreert, moet het alle relevante informatie kunnen verkrijgen die is
opgeslagen in nationale strafonderzoeks- en rechtshandhavingsgegevensbanken en
in andere registers van openbare instanties, of via de gedelegeerde Europese
aanklagers toegang hebben tot dergelijke informatie. Artikel 21
Het verzamelen van informatie 1. Indien nodig voor een opsporing,
verstrekken Eurojust en Europol het Europees Openbaar Ministerie op verzoek
alle relevante informatie betreffende een strafbaar feit dat onder zijn
bevoegdheid valt en kan het Europees Openbaar Ministerie Europol verzoeken
analytische ondersteuning te verlenen bij een bepaald onderzoek. 2. De instellingen, organen en
instanties van de Unie en de instanties van de lidstaten verlenen het Europees
Openbaar Ministerie op verzoek de nodige bijstand en verstrekken het de nodige
informatie. Artikel 22
Casemanagementsysteem,
register en tijdelijke werkbestanden 1. Het Europees Openbaar Ministerie zet
een casemanagementsysteem op dat bestaat uit tijdelijke werkbestanden en een
register met in de bijlage genoemde persoonsgegevens en andere dan
persoonsgegevens. 2. Doel van het casemanagementsysteem
is: a) het ondersteunen van het beheer van
onderzoeken en vervolgingen die door het Europees Openbaar Ministerie worden
ingesteld, met name door vergelijking van informatie; b) het vergemakkelijken van de toegang tot
informatie over lopende onderzoeken en vervolgingen; c) het vergemakkelijken van het toezicht op
de rechtmatigheid van de gegevensverwerking en op de naleving van de
desbetreffende bepalingen van deze verordening. 3. Het casemanagementsysteem kan worden
verbonden met de beveiligde telecommunicatieverbinding bedoeld in artikel 9 van
Besluit 2008/976/JBZ[8]. 4. Het register bevat verwijzingen naar
de tijdelijke werkbestanden die in het kader van de werkzaamheden van het
Europees Openbaar Ministerie worden aangemaakt en mag geen andere
persoonsgegevens bevatten dan die welke worden genoemd in de punten 1, onder a)
t/m i), k) en m) en 2, van de bijlage. 5. Bij het vervullen van zijn taken in
het kader van deze verordening mag het Europees Openbaar Ministerie gegevens
betreffende de dossiers die het in behandeling heeft, verwerken in een
tijdelijk werkbestand. Het Europees Openbaar Ministerie biedt de in artikel 41
bedoelde functionaris voor gegevensbescherming toegang tot de tijdelijke
werkbestanden. Telkens wanneer een nieuw tijdelijk werkbestand met
persoonsgegevens wordt aangemaakt, stelt het Europees Openbaar Ministerie de
functionaris voor gegevensbescherming daarvan in kennis. 6. Voor de verwerking van aan een zaak
gerelateerde persoonsgegevens mag het Europees Openbaar Ministerie geen ander
geautomatiseerd bestand aanmaken dan een tijdelijk werkbestand. Artikel 23
Werking van de tijdelijke
werkbestanden en van het register 1. Het Europees Openbaar Ministerie
maakt voor iedere zaak waarover het informatie krijgt verstrekt een tijdelijk
werkbestand aan voor zover deze informatieverstrekking in overeenstemming is
met deze verordening of met andere toepasselijke rechtsinstrumenten. Het
Europees Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor het beheer van de
tijdelijke werkbestanden die het heeft aangemaakt. 2. Het Europees Openbaar Ministerie
besluit per geval om ofwel de toegang tot het tijdelijk werkbestand beperkt te
houden, ofwel bepaalde personeelsleden toegang te geven tot dit bestand of tot
delen ervan, indien dat nodig is om de betrokken personeelsleden in staat te
stellen hun taken te vervullen. 3. Het Europees Openbaar Ministerie
besluit welke informatie betreffende het tijdelijke werkbestand in het register
wordt opgenomen. Tenzij de Europese openbare aanklager anders besluit, wordt de
overeenkomstig artikel 15, lid 4, geregistreerde en te controleren informatie
niet in het register opgenomen. Artikel 24
Toegang tot het
casemanagementsysteem Gedelegeerde Europese aanklagers en hun
personeelsleden, voor zover zij op het casemanagementsysteem zijn aangesloten,
mogen alleen toegang hebben tot: a) het register, tenzij die toegang uitdrukkelijk
is geweigerd; b) door het Europees Openbaar
Ministerie aangemaakte tijdelijke werkbestanden die betrekking hebben op
onderzoeken of vervolgingen in hun lidstaat; c) door het Europees Openbaar
Ministerie aangemaakte tijdelijke werkbestanden die betrekking hebben op
onderzoeken of vervolgingen in een andere lidstaat, voor zover die verband
houden met onderzoeken of vervolgingen in hun eigen lidstaat. Afdeling 3
Opsporingsmaatregelen Artikel 25
Opsporingsbevoegdheid van het
Europees Openbaar Ministerie 1. Met betrekking tot door het Europees
Openbaar Ministerie ingestelde opsporing en vervolging wordt het grondgebied
van de lidstaten van de Unie als één rechtsgebied beschouwd waarin het Europees
Openbaar Ministerie zijn bevoegdheden kan uitoefenen. 2. Wanneer het Europees Openbaar
Ministerie besluit zijn bevoegdheid uit te oefenen ten aanzien van strafbare
feiten die geheel of gedeeltelijk buiten het grondgebied van de lidstaten zijn
gepleegd door onderdanen van de lidstaten, personeelsleden van de Unie of leden
van de instellingen, roept het de hulp in van het betrokken derde land teneinde
samen te werken op grond van de in artikel 59 bedoelde instrumenten en
procedures. Artikel 26
Opsporingsmaatregelen 1. Het Europees Openbaar Ministerie is
bevoegd bij de uitoefening van zijn bevoegdheid om de volgende
opsporingsmaatregelen te verzoeken of deze te gelasten: a) doorzoeking van gebouwen, terreinen,
vervoermiddelen, particuliere woningen, kleding en andere persoonlijke
bezittingen of computersystemen; b) overlegging van alle relevante voorwerpen
of documenten, of van opgeslagen computergegevens, met inbegrip van
verkeersgegevens en bankrekeninggegevens, versleuteld of ontsleuteld, in
oorspronkelijke dan wel andere vorm; c) verzegeling van gebouwen en vervoermiddelen
en bevriezing van gegevens teneinde de integriteit ervan te bewaren, verlies of
vervuiling van bewijs te voorkomen of te zorgen dat confiscatie mogelijk
blijft; d) bevriezing van de hulpmiddelen waarmee
strafbare feiten zijn gepleegd en de opbrengsten van die feiten, waaronder
vermogensbestanddelen, indien deze naar verwachting door de geadieerde rechter
zullen worden geconfisqueerd en er reden is om aan te nemen dat de eigenaar,
bezitter of beheerder zal proberen het bevel tot confiscatie van zijn effect te
ontdoen; e) aftapping van telecommunicatieverkeer,
waaronder e-mail, van en naar de verdachte, via elke telecommunicatieverbinding
die de verdachte gebruikt; f) realtimeobservatie van
telecommunicatieverkeer door de onmiddellijke doorgifte van verkeersgegevens te
gelasten om de verdachte te lokaliseren en vast te stellen met wie hij op een
bepaald moment contact heeft gehad; g) toezicht op financiële transacties, door
financiële of kredietinstellingen te gelasten het Europees Openbaar Ministerie
in realtime in kennis te stellen van elke financiële transactie via een
bepaalde door de verdachte aangehouden of beheerde rekening of via enige andere
rekening ten aanzien waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat zij wordt
gebruikt in verband met het strafbare feit; h) bevriezing van toekomstige financiële
transacties door financiële of kredietinstellingen te gelasten geen financiële
transacties te verrichten via een of meer bepaalde door de verdachte
aangehouden of beheerde rekeningen; i) observatie op niet-openbare plaatsen
door de heimelijke audio- en videobewaking van niet-openbare plaatsen, met
uitzondering van videobewaking van woningen, te gelasten, alsook de registratie
daarvan; j) infiltratie, door een functionaris te
gelasten undercover of onder een valse identiteit te handelen; k) dagvaarding van verdachten en getuigen,
indien er een redelijk vermoeden bestaat dat zij informatie kunnen verstrekken
die nuttig is voor de opsporing; l) identificatiemaatregelen, door het maken
van foto’s of beeldopnamen van personen en het registreren van biometrische
kenmerken te gelasten; m) inbeslagname van voorwerpen die als bewijs
moeten dienen; n) toegang tot gebouwen en monsterneming; o) inspectie van vervoermiddelen, indien er
een redelijk vermoeden bestaat dat er goederen worden vervoerd die verband
houden met de opsporing; p) maatregelen om personen te volgen en te
controleren, teneinde vast te stellen waar iemand zich bevindt; q) het volgen en traceren van voorwerpen met
technische middelen, met inbegrip van de gecontroleerde aflevering van goederen
en gecontroleerde financiële transacties; r) gerichte observatie op openbare plaatsen
van verdachten en derden; s) toegang tot nationale of Europese
openbare registers en registers die door particuliere entiteiten worden
bijgehouden met het oog op het openbaar belang; t) verhoor van verdachten en getuigen; u) aanwijzing van deskundigen, ex officio of
op verzoek van de verdachte, wanneer specialistische kennis nodig is. 2. De lidstaten zien erop toe dat de in
lid 1 genoemde maatregelen kunnen worden toegepast in het kader van de
opsporing en vervolging die door het Europees Openbaar Ministerie worden
ingesteld. Voor deze maatregelen gelden de voorwaarden die in dit artikel en in
het nationale recht zijn vastgesteld. Andere dan de in lid 1 genoemde
opsporingsmaatregelen mogen door het Europees Openbaar Ministerie alleen worden
gelast of gevraagd als het nationale recht van de lidstaat waar de maatregel
moet worden uitgevoerd, daarin voorziet. 3. Elk van de in lid 1 genoemde
opsporingsmaatregelen wordt alleen gelast als er een redelijk vermoeden bestaat
en als hetzelfde doel niet kan worden bereikt met minder ingrijpende middelen. 4. De lidstaten zien erop toe dat voor
de in lid 1, onder a) – j), genoemde opsporingsmaatregelen toestemming is
vereist van de bevoegde rechter van de lidstaat waarin de maatregelen moeten
worden uitgevoerd. 5. Voor de in lid 1, onder k) – u),
genoemde opsporingsmaatregelen is rechterlijke toestemming vereist indien dit
zo is geregeld bij het nationale recht van de lidstaat waar de
opsporingsmaatregel moet worden uitgevoerd. 6. Indien wordt voldaan aan de in dit
artikel en het nationale recht gestelde voorwaarden voor het verlenen van
toestemming voor de betrokken maatregel, wordt die toestemming binnen 48 uur
gegeven in de vorm van een schriftelijke, gemotiveerde beslissing van de
bevoegde rechter. 7. Het Europees Openbaar Ministerie kan
de bevoegde rechter verzoeken de verdachte aan te houden of in voorlopige
hechtenis te nemen overeenkomstig het nationale recht. Afdeling 4
Beëindiging van de opsporing en vervolginsbevoegdheden Artikel 27
Vervolging voor de nationale
rechter 1. De Europese openbare aanklager en de
gedelegeerde Europese aanklagers hebben dezelfde bevoegdheden als nationale
openbare aanklagers bij het vervolgen en voor het gerecht brengen, met name de
bevoegdheid om een requisitoir te houden, deel te nemen aan de bewijsvoering en
de beschikbare rechtsmiddelen in te stellen. 2. Indien de bevoegde gedelegeerd
Europees aanklager van oordeel is dat de opsporing is afgerond, legt hij een
samenvatting van de zaak met een ontwerp-tenlastelegging en de lijst van
bewijsstukken voor aan de Europese openbare aanklager. Wanneer deze geen
opdracht geeft de zaak te seponeren op grond van artikel 28, geeft hij de
betrokken gedelegeerd Europees aanklager opdracht de zaak met een
tenlastelegging voor de bevoegde nationale rechter te brengen, of verwijst hij
de zaak terug voor nader onderzoek. De Europese openbare aanklager kan de zaak
ook zelf voor de bevoegde nationale rechter brengen. 3. De tenlastelegging die bij de
bevoegde nationale rechter wordt ingediend, bevat de lijst van bewijsstukken
die in het proces zullen worden aangevoerd. 4. De Europese openbare aanklager
kiest, in nauw overleg met de gedelegeerd Europees aanklager die de zaak
inleidt, en uitgaande van een correcte rechtsbedeling, het forum en bepaalt
welke nationale rechter bevoegd is aan de hand van de volgende criteria: a) de plaats waar het strafbare feit of,
indien het om meerdere strafbare feiten gaat, de meerderheid van de strafbare
feiten is gepleegd; b) de gewone verblijfplaats van de
verdachte; c) de plaats waar het bewijs zich bevindt; d) de gewone verblijfplaats van de directe
slachtoffers. 5. Indien dit nodig is voor de
invordering, de administratieve follow-up of het toezicht stelt de Europese
openbare aanklager de bevoegde nationale autoriteiten, de betrokken personen en
de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie in kennis van de
tenlastelegging. Artikel 28
Sepot 1. De Europese openbare aanklager
seponeert de zaak wanneer vervolging om een van de volgende redenen onmogelijk
is geworden: a) de verdachte is overleden; b) de onderzochte gedragingen houden geen
strafbaar feit in; c) de verdachte wordt amnestie of immuniteit
verleend; d) de nationale verjaringstermijn is
verstreken; e) de verdachte is binnen de Unie definitief
vrijgesproken van of veroordeeld voor dezelfde feiten, of de zaak is
afgehandeld overeenkomstig artikel 29. 2. De Europese openbare aanklager mag
de zaak om elk van de volgende redenen seponeren: a) het strafbaar feit is als licht strafbaar
feit aangemerkt in de nationale wetgeving ter omzetting van Richtlijn
2013/xx/EU betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de
financiële belangen van de Unie schaadt; b) er is onvoldoende bewijs. 3. Het Europees Openbaar Ministerie kan
zaken die het seponeert naar OLAF of naar de bevoegde nationale bestuurlijke of
rechterlijke instanties verwijzen voor invordering, andere administratieve
follow-up of toezicht. 4. Indien de opsporing was ingesteld op
basis van door de benadeelde partij verstrekte informatie, stelt het Europees
Openbaar Ministerie deze partij in kennis van de seponering of verwijzing. Artikel
29 Schikking 1. Wanneer de zaak niet wordt
geseponeerd en het in het belang van een goede rechtsbedeling is, kan het
Europees Openbaar Ministerie, nadat de schade is vergoed, de verdachte een
forfaitaire geldboete voorstellen waarmee de zaak definitief wordt afgehandeld
(schikking). Indien de verdachte hiermee instemt, betaalt hij de geldboete aan
de Unie. 2. Het Europees Openbaar Ministerie
houdt toezicht op de inning van de bij de schikking opgelegde boete. 3. Nadat de
verdachte de boete heeft betaald, sluit de Europese openbare aanklager de zaak
af; hij stelt de bevoegde nationale rechtshandhavings- en rechterlijke
instanties hiervan officieel in kennis en licht de betrokken instellingen,
organen en instanties van de Unie in. 4. De in lid 3 bedoelde afsluiting is niet
vatbaar voor rechterlijke toetsing. Afdeling 5
TOELAATBAARHEID VAN BEWIJS Artikel 30
Toelaatbaarheid van bewijs 1. Bewijs dat door het Europees
Openbaar Ministerie aan de geadieerde rechter wordt voorgelegd en dat volgens
de rechter een eerlijk proces of de rechten van de verdediging in de zin van de
artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten niet in de weg staat,
wordt toegelaten zonder validering of vergelijkbare procedure, ook als volgens
het nationale recht van de lidstaat waar het proces wordt gevoerd andere regels
gelden voor de vergaring of aanvoering van dat bewijs. 2. Het feit dat het bewijs is
toegelaten, laat de bevoegdheid van de nationale rechter om het door het
Europees Openbaar Ministerie aangevoerde bewijs vrijelijk te beoordelen,
onverlet. Afdeling 6
Confiscatie Artikel 31
Vervreemding van
geconfisqueerde vermogensbestanddelen Indien de nationale rechter op verzoek van het
Europees Openbaar Ministerie in een definitieve uitspraak heeft besloten tot
confiscatie van alle eigendommen die verband houden met of opbrengsten die zijn
verkregen uit een strafbaar feit dat onder de bevoegdheid van het Europees
Openbaar Ministerie valt, komt de geldelijke waarde van die eigendommen of
opbrengsten ten goede aan de begroting van de Unie, voor zover als nodig om de
schade die de Unie heeft geleden, te compenseren. HOOFDSTUK IV
PROCEDURELE WAARBORGEN Artikel 32
Reikwijdte van de rechten van
verdachten, beklaagden en andere betrokkenen 1. De activiteiten van het Europees
Openbaar Ministerie worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten
van de verdachten zoals verankerd in het Handvest van de grondrechten van de
Europese Unie, met inbegrip van het recht op een onpartijdig gerecht en de
rechten van de verdediging. 2. Elke verdachte of beklaagde die
betrokken is bij de procedures van het Europees Openbaar Ministerie heeft ten
minste de volgende procedurele rechten, zoals vastgelegd in de wetgeving van de
Unie en het nationale recht van de lidstaat: (a)
het recht op vertolking en vertaling, zoals
vastgesteld in Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad, (b)
het recht op informatie en op toegang tot de
stukken van een dossier, zoals vastgesteld in Richtlijn 2012/13/EU van het
Europees Parlement en de Raad, (c)
het recht op toegang tot een advocaat en het recht
ingeval van detentie contact te hebben met derden en deze in kennis te laten
stellen van de detentie, zoals vastgesteld in [Richtlijn 2013/xx/EU van het
Europees Parlement en de Raad van xx xxxx 2013 betreffende het recht op toegang
tot een advocaat in strafprocedures en betreffende het recht op communicatie
bij aanhouding], (d)
het zwijgrecht en het recht om voor onschuldig te
worden gehouden, (e)
het recht op rechtsbijstand, (f)
het recht bewijsstukken over te leggen, deskundigen
aan te wijzen en getuigen te horen. 3. Verdachten en beklaagden hebben de
in lid 2 genoemde rechten vanaf het moment dat zij ervan worden verdacht een
strafbaar feit te hebben gepleegd. Zodra de tenlastelegging door de bevoegde
nationale rechter wordt erkend, zijn de procedurele rechten van de verdachte of
de beklaagde gebaseerd op de nationale regels die op de betrokken zaak van
toepassing zijn. 4. De in lid 2 genoemde rechten gelden
ook voor ieder die in een andere hoedanigheid dan die van verdachte of beklaagde
wordt gehoord door het Europees Openbaar Ministerie, indien tijdens een
zitting, ondervraging of verhoor de verdenking ontstaat dat hij een strafbaar
feit heeft gepleegd. 5. Onverminderd de in dit hoofdstuk
vastgestelde rechten, beschikken verdachten, beklaagden en andere personen die
betrokken zijn bij de procedures van het Europees Openbaar Ministerie over alle
procedurele rechten die zij op grond van het toepasselijke nationale recht
hebben. Artikel 33
Het zwijgrecht en het recht
voor onschuldig te worden gehouden 1. Wie als verdachte of beklaagde
betrokken is bij de procedures van het Europees Openbaar Ministerie, heeft
overeenkomstig het nationale recht het recht om bij verhoor te zwijgen over de
strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht, en wordt erop gewezen dat hij niet
verplicht is een voor zichzelf belastende verklaring af te leggen. 2. De verdachte of beklaagde wordt voor
onschuldig gehouden tot zijn schuld volgens het nationale recht is bewezen. Artikel 34
Het recht op rechtsbijstand Een ieder die wordt verdacht of beschuldigd
van een feit dat onder de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie
valt, heeft er overeenkomstig het nationale recht recht op dat de nationale
autoriteiten hem geheel of gedeeltelijk kosteloze rechtsbijstand aanbieden als
hij over onvoldoende middelen beschikt om hiervoor te betalen. Artikel 35
Rechten inzake bewijs 1. De verdachte of beklaagde heeft overeenkomstig het nationale recht het
recht om bewijsstukken voor te leggen aan het Europees Openbaar Ministerie. 2. De verdachte of beklaagde heeft overeenkomstig het nationale recht het
recht om het Europees Openbaar Ministerie te verzoeken bewijs te vergaren dat
van belang is voor het onderzoek, eventueel door deskundigen aan te wijzen en
getuigen te horen. HOOFDSTUK V
RECHTERLIJKE TOETSING Artikel 36
Rechterlijke toetsing 1. Wanneer het Europees Openbaar
Ministerie bij de uitvoering van zijn functies procedurele maatregelen
vaststelt, geldt het uit het oogpunt van rechterlijke toetsing als een
nationale autoriteit. 2. Wanneer bepalingen van het nationale
recht door deze verordening van toepassing worden, gelden deze niet als
onderdeel van de Uniewetgeving als bedoeld in artikel 267 van het Verdrag. HOOFDSTUK VI
GEGEVENSBESCHERMING Artikel 37
Verwerking van persoonsgegevens 1. Het Europees Openbaar Ministerie mag
overeenkomstig deze verordening uitsluitend de onder punt 1 van de bijlage
bedoelde persoonsgegevens verwerken, langs geautomatiseerde weg of in
gestructureerde manuele bestanden, van personen die op grond van de nationale
wetgeving van de betrokken lidstaten worden verdacht van het plegen van of
deelnemen aan een feit ten aanzien waarvan het Europees Openbaar Ministerie
bevoegd is, of die veroordeeld zijn voor een dergelijk feit, en wel voor de
volgende doeleinden: –
strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen op
grond van deze verordening; –
informatie-uitwisseling met de bevoegde
autoriteiten van de lidstaten en met andere EU-organen overeenkomstig deze
verordening; –
samenwerking met derde landen overeenkomstig deze
verordening. 2. Het Europees Openbaar
Ministerie mag uitsluitend de onder punt 2 van de bijlage bedoelde
persoonsgegevens verwerken van personen die op grond van de nationale wetgeving
van de betrokken lidstaten worden beschouwd als getuigen of slachtoffers in het
kader van een strafrechtelijk onderzoek of een strafrechtelijke vervolging
inzake een of meer van de soorten feiten waarvoor het Europees Openbaar
Ministerie bevoegd is, alsook van personen jonger dan 18 jaar. Dergelijke
persoonsgegevens mogen alleen worden verwerkt indien dit strikt noodzakelijk is
voor de de in lid 1 genoemde doeleinden. 3. In uitzonderlijke gevallen kan het
Europees Openbaar Ministerie voor een bepaalde periode, die niet langer duurt
dan nodig is voor het sluiten van de zaak in verband waarmee de gegevens worden
verwerkt, ook andere dan de in de leden 1 en 2 bedoelde persoonsgegevens
verwerken die betrekking hebben op de omstandigheden van een feit, indien deze
gegevens van onmiddellijk belang zijn voor en deel uitmaken van lopende
onderzoeken die door het Europees Openbaar Ministerie worden verricht en indien
de verwerking strikt noodzakelijk is voor de in lid 1 genoemde doeleinden, mits
de verwerking van die specifieke gegegevens strookt met deze verordening. De in
artikel 41 bedoelde gegevensbeschermingsfunctionaris wordt er onmiddellijk van
in kennis gesteld indien dit lid is toegepast. 4. Langs geautomatiseerde weg of op
andere wijze verwerkte persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst,
politieke overtuiging, godsdienstige of andere levensbeschouwing of
lidmaatschap van een vakvereniging blijkt, alsmede persoonsgegevens die
betrekking hebben op gezondheid of seksueel gedrag, mogen door het Europees
Openbaar Ministerie alleen worden verwerkt wanneer deze gegevens strikt
noodzakelijk zijn voor zijn onderzoek en als zij andere reeds verwerkte
persoonsgegevens aanvullen. De functionaris voor gegevensbescherming wordt er
onmiddellijk van in kennis gesteld indien dit lid is toegepast. Deze gegevens
mogen niet worden verwerkt in het in artikel 22, lid 4, bedoelde register.
Wanneer die andere gegevens betrekking hebben op getuigen of slachtoffers in de
zin van lid 2, wordt het besluit tot verwerking genomen door de Europese
openbare aanklager. 5. Verordening (EG) nr. 45/2001 is van
toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het Europees Openbaar
Ministerie in het kader van zijn werkzaamheden. Deze verordening vormt een
specificatie van en aanvulling op Verordening (EG) nr. 45/2001 voor wat
operationele persoonsgegevens betreft. Artikel 38
Bewaringstermijn van
persoonsgegevens 1. Door het Europees Openbaar
Ministerie verwerkte persoonsgegevens mogen niet langer worden bewaard dan het
moment waarop de eerste van de volgende data van toepassing is: a) de datum waarop in alle bij de opsporing
en vervolging betrokken lidstaten de geldende termijn voor verjaring van het
recht van strafvordering is verstreken; b) de datum waarop de betrokkene wordt
vrijgesproken en de rechterlijke uitspraak definitief is geworden; c) drie jaar na de definitieve rechterlijke
beslissing in de laatste van de lidstaten die betrokken zijn bij de opsporing
of de vervolging; d) de datum waarop het Europees Openbaar
Ministerie bepaalt dat het de opsporing of de vervolging niet meer hoeft voort
te zetten. 2. De naleving van de in lid 1 bedoelde
bewaringstermijnen wordt permanent gecontroleerd door middel van adequate
geautomatiseerde verwerking. Na de invoering van de gegevens wordt evengoed om
de drie jaar nagegaan of de bewaring noodzakelijk is. Als persoonsgegevens
zoals bedoeld in de bijlage worden opgeslagen gedurende een periode van meer
dan vijf jaar, wordt de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming
hiervan in kennis gesteld. 3. Wanneer een in lid 1 bedoelde
termijn is verstreken, gaat het Europees Openbaar Ministerie na of het voor de
uitvoering van zijn taken nodig is de gegevens verder te bewaren en kan het
besluiten om de gegevens bij uitzondering tot de volgende controle te bewaren.
De redenen voor verdere bewaring worden onderbouwd en geregistreerd. Als er
niet wordt besloten tot verdere bewaring van de persoonsgegevens, worden deze
gegevens automatisch na drie jaar gewist. 4. Wanneer gegevens overeenkomstig lid
3 langer zijn bewaard dan de in lid 1 bedoelde data, wordt om de drie jaar door
de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming nagegaan of de bewaring
noodzakelijk is. 5. Wanneer een dossier
niet-geautomatiseerde en niet-gestructureerde gegevens omvat en de
bewaringstermijn van het laatste geautomatiseerde gegeven uit het dossier
verstreken is, worden alle stukken van het dossier alsmede alle kopieën daarvan
vernietigd. Artikel 39
Registratie en documentatie 1. Het Europees Openbaar Ministerie
houdt gegevens bij over de verzameling, wijziging, toegang, bekendmaking,
samenvoeging of uitwissing van voor operationele doeleinden gebruikte
persoonsgegevens teneinde te controleren of de gegevensverwerking rechtmatig
is, interne controle uit te oefenen en de integriteit en de beveiliging van de
gegevens te waarborgen. Dergelijke registratie of documentatie wordt na 18
maanden weer verwijderd, tenzij de gegevens nog nodig zijn voor een lopende
controle. 2. Op grond van lid 1 bijgehouden
registratie en documentatie wordt op verzoek meegedeeld aan de Europese
Toezichthouder voor gegevensverwerking. De Europese Toezichthouder voor
gegevensbescherming gebruikt die informatie uitsluitend om de
gegevensverwerking te controleren, voor een passende gegevensverwerking te
zorgen en de integriteit en beveiliging van de gegevens te waarborgen. Artikel 40
Geautoriseerde toegang tot
persoonsgegevens Alleen de Europese
openbare aanklager, de gedelegeerde Europese aanklagers en hun geautoriseerde
personeelsleden hebben ter vervulling van hun taken en binnen de bij deze
verordening gestelde grenzen toegang tot de voor zijn operationele taken door
het Europees Openbaar Ministerie verwerkte persoonsgegevens. Artikel 41
Functionaris voor
gegevensbescherming 1. De Europese openbare aanklager stelt
overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 45/2001 een
functionaris voor gegevensbescherming aan. 2. Bij het nakomen van de
verplichtingen van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 45/2001 dient de
functionaris voor gegevensbescherming: a) te waarborgen dat de doorgifte van
persoonsgegevens schriftelijk wordt vastgelegd; b) samen te werken met de personeelsleden
van het Europees Openbaar Ministerie die verantwoordelijk zijn voor procedures,
opleiding en advies op het gebied van gegevensverwerking; c) een jaarverslag op te stellen en dit voor
te leggen aan de Europese openbare aanklager en de Europese Toezichthouder voor
gegevensbescherming. 3. Bij het verrichten van zijn taken
heeft de functionaris voor gegevensbescherming toegang tot alle door het
Europees Openbaar Ministerie verwerkte gegevens en tot alle dienstruimten van
het Europees Openbaar Ministerie. 4. Voor zover nodig voor de
verrichting van hun taken hebben de personeelsleden van het Europees Openbaar
Ministerie die de functionaris voor gegevensverwerking bijstaan bij het
verrichten van zijn taken, toegang tot de door het Europees Openbaar Ministerie
verwerkte persoonsgegevens en tot de dienstruimten van het Europees Openbaar
Ministerie. 5. Indien de functionaris voor
gegevensbescherming van oordeel is dat de bepalingen van Verordening (EG) nr.
45/2001 of de onderhavige verordening met betrekking tot de verwerking van
persoonsgegevens niet worden nageleefd, stelt hij de Europese openbare
aanklager hiervan in kennis, waarbij hij hem verzoekt om deze situatie van
niet-naleving binnen een bepaalde termijn op te lossen. Indien de Europese
openbare aanklager deze situatie van niet-naleving niet binnen de gestelde
termijn oplost, legt de functionaris voor gegevensbescherming de zaak voor aan
de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. 6. De Europese openbare
aanklager stelt de in artikel 24, lid 8, van
Verordening (EG) nr. 45/2001 bedoelde uitvoeringsvoorschriften
vast. Artikel 42
Voorschriften inzake de
uitoefening van het recht van toegang 1. Elke betrokkene kan het recht van
toegang tot persoonsgegevens uitoefenen overeenkomstig Verordening (EG) nr.
45/2001 en met name artikel 13. 2. Wanneer het recht van toegang is
beperkt overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EG) nr. 45/2001,
stelt het Europees Openbaar Ministerie de betrokkene hiervan overeenkomstig
artikel 20, lid 3, van die verordening schriftelijk in kennis. De voornaamste
redenen van de beperking hoeven niet te worden meegedeeld indien de beperking
ten gevolge van het verstrekken van dergelijke informatie haar effect zou
verliezen. De betrokkene wordt er ten minste van in kennis gesteld dat
alle nodige controles door de Europese Toezichthouder voor gegevensbeschermer
hebben plaatsgevonden. 3. Het Europees Openbaar Ministerie
legt vast waarom er geen informatie wordt verstrekt over de voornaamste redenen
van de toepassing van de in lid 2 bedoelde beperking. 4. Wanneer de Europese Toezichthouder
voor gegevensbescherming op grond van de artikelen 46 en 47 van Verordening
(EG) nr. 45/2001 de rechtmatigheid controleert van de verwerking door het
Europees Openbaar Ministerie, stelt hij de betrokkene er ten minste van in
kennis dat alle nodige controles door de Europese Toezichthouder voor
gegevensbescherming hebben plaatsgevonden. Artikel 43
Recht van correctie, van uitwissing
en van beperking van verwerking 1. Indien door het Europees Openbaar
Ministerie verwerkte gegevens moeten worden gecorrigeerd of uitgewist, of
indien aan de verwerking beperkingen moeten worden gesteld overeenkomstig de
artikelen 14, 15 of 16 van Verordening (EG) nr. 45/2001, wist of corrigeert het
Europees Openbaar Ministerie de betrokken gegevens, of stelt het beperkingen
aan de verwerking ervan. 2. In de in
de artikelen 14, 15 of 16 van Verordening (EG) nr. 45/2001 bedoelde gevallen
worden alle ontvangers van dergelijke gegevens onverwijld in kennis gesteld
overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 45/2001. Overeenkomstig de
toepasselijke regels corrigeren of wissen de ontvangers deze gegevens, of
stellen zij beperkingen aan de verwerking ervan in hun systemen. 3. Het Europees Openbaar Ministerie
stelt de betrokkene er onverwijld en in ieder geval binnen drie maanden na
ontvangst van het verzoek schriftelijk van in kennis dat de hem betreffende
gegevens zijn gecorrigeerd of gewist, of dat aan de verwerking ervan
beperkingen zijn gesteld. 4. Het Europees Openbaar Ministerie
stelt de betrokkene schriftelijk in kennis van elke weigering om over te gaan
tot correctie of uitwissing of tot beperking van de verwerking, en van de
mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor
gegevensbescherming of om een rechtsmiddel in te stellen. Artikel 44
Verantwoordelijkheid voor de
gegevensbescherming 1. Het Europees Openbaar Ministerie
verwerkt persoonsgegevens zodanig dat kan worden vastgesteld welke instantie de
gegevens heeft verstrekt of uit welke bron de persoonsgegevens afkomstig zijn. 2. De verantwoordelijkheid voor de
naleving van Verordening (EG) nr. 45/2001 en de onderhavige verordening ligt
bij de Europese openbare aanklager. De verantwoordelijkheid voor de
rechtmatigheid van de overdracht van persoonsgegevens die aan het Europees
Openbaar Ministerie worden verstrekt, ligt bij de verstrekker van de
persoonsgegevens, en die voor de rechtmatigheid van de overdracht van persoonsgegevens
die aan de lidstaten, Unie-organen en derde landen of organisaties worden
verstrekt, ligt bij het Europees Openbaar Ministerie. 3. Onverminderd andere bepalingen van
deze verordening is het Europees Openbaar Ministerie verantwoordelijk voor alle
gegevens die het verwerkt. Artikel 45
Samenwerking tussen de
Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de nationale
gegevensbeschermingsautoriteiten 1. De Europese Toezichthouder voor
gegevensbescherming werkt nauw samen met de nationale autoriteiten die bevoegd
zijn voor het toezicht op gegevensbescherming bij specifieke kwesties waarvoor
nationale betrokkenheid vereist is, met name in het geval dat de Europese
Toezichthouder voor gegevensbescherming of een nationale instantie die bevoegd
is voor toezicht op gegevensbescherming grote verschillen tussen praktijken van
de lidstaten of een potentieel onrechtmatige gegevensoverdracht via de kanalen
van het Europees Openbaar Ministerie constateert, dan wel in de context van
vragen van een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten over de
uitvoering en de uitlegging van deze verordening. 2. In de gevallen die worden genoemd in
lid 1, wisselen de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de
nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op
gegevensbescherming, elk binnen de eigen bevoegdheden, relevante informatie
uit, staan zij elkaar bij in de uitvoering van audits en inspecties, behandelen
zij problemen bij de uitlegging of toepassing van deze verordening, buigen zij
zich over problemen bij de uitoefening van het onafhankelijk toezicht of bij de
uitoefening van de rechten van betrokkenen, stellen zij geharmoniseerde
voorstellen voor gemeenschappelijke oplossingen voor problemen op en vestigen
zij de aandacht op gegevensbeschermingsrechten, voor zover noodzakelijk. 3. De nationale toezichthoudende
autoriteiten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming komen zo
nodig bijeen voor de in dit artikel vastgestelde doeleinden. De kosten en
logistieke ondersteuning van deze bijeenkomsten komen ten laste van de Europese
Toezichthouder voor gegevensbescherming. Tijdens de eerste bijeenkomst wordt
een reglement van orde vastgesteld. Indien noodzakelijk worden in onderling
overleg verdere werkmethoden ontwikkeld. Artikel 46
Recht om een klacht in te
dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming 1. Indien een door een betrokkene op
grond van artikel 32, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 ingediende klacht
betrekking heeft op een besluit als bedoeld in artikel 43, raadpleegt de
Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming de nationale toezichthoudende
autoriteiten of de bevoegde rechter van de lidstaat waarvan de gegevens
afkomstig zijn dan wel van de rechtstreeks betrokken lidstaat. De Europese Toezichthouder
voor gegevensbescherming neemt zijn beslissing, die een weigering kan inhouden
om gegevens te verstrekken, in nauw overleg met de nationale toezichthoudende
autoriteit of de bevoegde rechter. 2. Indien de klacht betrekking heeft op
de verwerking van door organen van de EU, derde landen, internationale
organisaties of private partijen aan het Europees Openbaar Ministerie
verstrekte gegevens, vergewist de Europese Toezichthouder voor
gegevensbescherming zich ervan dat het Europees Openbaar Ministerie de nodige
controles heeft uitgevoerd. Artikel 47
Aansprakelijkheid voor
ongeoorloofde of onjuiste verwerking van gegevens 1. Het Europees Openbaar Ministerie is
overeenkomstig artikel 340 van het Verdrag aansprakelijk voor elke schade die
aan een particulier is berokkend als gevolg van ongeoorloofde of onjuiste
verwerking van gegevens door het Europees Openbaar Ministerie. 2. Klachten tegen het Europees Openbaar
Ministerie op grond van de in lid 1 bedoelde aansprakelijkheid worden ingediend
bij het Hof van Justitie overeenkomstig artikel 268 van het Verdrag. HOOFDSTUK VII
FINANCIËLE BEPALINGEN EN BEPALINGEN INZAKE PERSONEEL Afdeling 1
Financiële bepalingen Artikel 48
Financiële actoren 1. De Europese openbare aanklager is
verantwoordelijk voor het nemen van besluiten over financiële en
begrotingsaangelegenheden. 2. De overeenkomstig artikel 6, lid 3,
door de Europese openbare aanklager aangewezen plaatsvervanger is als
ordonnateur verantwoordelijk voor de uitvoering van de begroting van het
Europees Openbaar Ministerie. Artikel 49
Begroting 1. Voor elk begrotingsjaar, dat
samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven van het
Europees Openbaar Ministerie geraamd en vervolgens in zijn begroting
weergegeven. 2. De ontvangsten en uitgaven van het
Europees Openbaar Ministerie moeten in evenwicht zijn. 3. Onverminderd andere inkomsten,
omvatten de ontvangsten van het Europees Openbaar Ministerie: a) een bijdrage van de Unie die wordt
opgenomen in de algemene begroting van de Europese Unie; b) vergoedingen voor publicaties en andere
door het Europees Openbaar Ministerie verrichte diensten. 4. De uitgaven van het Europees
Openbaar Ministerie omvatten de bezoldiging van het personeel, uitgaven voor
administratie en infrastructuur en operationele uitgaven. 5. Wanneer de gedelegeerde Europese
aanklagers handelen in het kader van de taken van het Europees Openbaar
Ministerie, worden de daarmee gepaard gaande uitgaven beschouwd als
beleidsuitgaven. Artikel 50
Vaststelling van de begroting 1. Elk jaar stelt de in artikel 48
bedoelde plaatsvervanger van de Europese openbare aanklager een voorlopige
ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Openbaar
Ministerie voor het volgende begrotingsjaar. Op basis van dit ontwerp stelt de
Europese openbare aanklager voor het volgende begrotingsjaar een voorlopige
ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Openbaar
Ministerie op. 2. De voorlopige ontwerpraming van de
ontvangsten en uitgaven van het Europees Openbaar Ministerie wordt elk jaar
uiterlijk op 31 januari aan de Commissie toegezonden. De Europese openbare
aanklager zendt de Commissie uiterlijk op 31 maart een definitieve
ontwerpraming toe, die tevens een ontwerp van personeelsformatie bevat. 3. De Commissie zendt de raming, samen
met het ontwerp van algemene begroting van de Unie, toe aan het Europees
Parlement en de Raad (de begrotingsautoriteit). 4. Op basis van de raming neemt de
Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht voor de personeelsformatie
alsook de bijdrage ten laste van de algemene begroting op in het ontwerp van
algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314
van het Verdrag voorlegt aan de begrotingsautoriteit. 5. De begrotingsautoriteit keurt de
kredieten voor de bijdrage aan het Europees Openbaar Ministerie goed. 6. De begrotingsautoriteit stelt het
formatieplan van het Europees Openbaar Ministerie vast. 7. De Europese openbare aanklager stelt
de begroting van het Europees Openbaar Ministerie vast. De begroting wordt
definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de
Unie. Indien nodig wordt de begroting dienovereenkomstig aangepast. 8. Overeenkomstig artikel 203 van
Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 stelt het Europees Openbaar Ministerie
het Europees Parlement en de Raad zo snel mogelijk in kennis van
onroerendgoedprojecten die wellicht aanzienlijke gevolgen hebben voor de
begroting. 9. Behoudens in geval van overmacht als
bedoeld in artikel 203 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 wordt het
voorstel betreffende het onroerendgoedproject door het Europees Parlement en de
Raad besproken binnen vier weken nadat beide instellingen het voorstel hebben
ontvangen. Na het verstrijken van de periode van vier weken wordt het voorstel
betreffende het onroerendgoedproject geacht te zijn goedgekeurd, tenzij het
Europees Parlement of de Raad binnen deze termijn een besluit neemt dat tegen
het voorstel ingaat. Indien het Europees Parlement of de Raad binnen deze
periode van vier weken naar behoren gemotiveerde redenen aanvoert, wordt de
periode eenmaal met twee weken verlengd. Indien het Europees Parlement of
de Raad een besluit neemt dat ingaat tegen het onroerendgoedproject, trekt het
Europees Openbaar Ministerie zijn voorstel in en kan het een nieuw voorstel
indienen. 10. Overeenkomstig artikel 203, lid 8,
van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 kan het Europees Openbaar Ministerie
een project tot verwerving van onroerend goed financieren via een lening, mits
de begrotingsautoriteit hiervoor vooraf toestemming heeft gegeven. Artikel 51
Uitvoering van de begroting 1. De in artikel 48 bedoelde
plaatsvervanger van de Europese openbare aanklager voert als ordonnateur van
het Europees Openbaar Ministerie de begroting uit onder zijn eigen verantwoordelijkheid
en binnen de in de begroting gestelde grenzen. 2. De in artikel 48 bedoelde
plaatsvervanger van de Europese openbare aanklager zendt de
begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van
de evaluatieprocedures toe. Artikel 52
Indiening van de rekeningen
en kwijting 1. De rekenplichtige van Eurojust
treedt voor de uitvoering van begroting van het Europees Openbaar Ministerie
als rekenplichtige van het Europees Openbaar Ministerie op. Om elk
belangenconflict te vermijden, worden de nodige afspraken gemaakt. 2. Uiterlijk op 1 maart van het jaar
dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van het
Europees Openbaar Ministerie de voorlopige rekeningen in bij de rekenplichtige
van de Commissie en bij de Rekenkamer. 3. Het Europees Openbaar Ministerie
zendt het verslag over het budgettaire en financiële beheer uiterlijk op 31
maart van het volgende begrotingsjaar toe aan het Europees Parlement, de Raad
en de Rekenkamer. 4. Uiterlijk op 31 maart van het jaar
dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van de
Commissie de voorlopige rekeningen van het Europees Openbaar Ministerie na
consolidatie met de rekeningen van de Commissie toe aan de Rekenkamer. 5. Overeenkomstig artikel 148, lid 1,
van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 maakt de Rekenkamer haar opmerkingen
over de voorlopige rekeningen van het Europees Openbaar Ministerie uiterlijk op
1 juni van het volgende begrotingsjaar bekend. 6. Na ontvangst van de opmerkingen van
de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het Europees Openbaar
Ministerie overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EU, Euratom) nr.
966/2012 maakt de rekenplichtige van het Europees Openbaar Ministerie de
definitieve rekeningen op onder zijn eigen verantwoordelijkheid. 7. De rekenplichtige van het Europees
Openbaar Ministerie zendt de definitieve rekeningen uiterlijk op 1 juli van het
jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar toe aan het Europees Parlement,
de Raad, de Commissie en de Rekenkamer. 8. De definitieve rekeningen van het
Europees Openbaar Ministerie worden uiterlijk op 15 november van het
begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar bekendgemaakt in het
Publicatieblad van de Europese Unie. 9 De in
artikel 48 bedoelde plaatsvervanger van de Europese openbare aanklager zendt de
Rekenkamer uiterlijk op 30 september van het jaar dat volgt op het afgesloten
begrotingsjaar een antwoord op haar opmerkingen toe. De antwoorden van het
Europees Openbaar Ministerie worden tegelijkertijd aan de Commissie
toegezonden. 10. De in
artikel 48 bedoelde plaatsvervanger van de Europese openbare aanklager
verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn
voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken
begrotingsjaar, overeenkomstig artikel 165, lid 3, van Verordening (EU,
Euratom) nr. 966/2012. 11. Vóór 15 mei van het jaar N+2 verleent
het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde
meerderheid van stemmen besluit, de in artikel 48 bedoelde plaatsvervanger van
de Europese openbare aanklager kwijting voor de uitvoering van de begroting van
het begrotingsjaar N. Artikel 53
Financiële regels De financiële regels die op het Europees
Openbaar Ministerie van toepassing zijn, worden door de Europese openbare
aanklager overeenkomstig [Verordening nr. 2343/2002 van 23 december 2002
houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van
Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel
Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese
Gemeenschappen] en na overleg met de Commissie vastgesteld. Deze financiële
regels mogen slechts afwijken van [Verordening 2343/2002] indien dit in
verband met de activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie een specifiek
vereiste is en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend. Afdeling 2
Bepalingen inzake personeel Artikel 54
Algemene bepalingen 1. Het Statuut van de Europese Unie[9], de regeling welke van
toepassing is op de andere personeelsleden, en de voorschriften die in overleg
zijn vastgesteld door de instellingen van de Europese Unie ten behoeve van de
uitvoering van dit Statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere
personeelsleden, zijn van toepassing op de Europese openbare aanklager, de
plaatsvervangers en de personeelsleden van het Europees Openbaar Ministerie,
tenzij in deze afdeling anders wordt bepaald. 2. De Europese openbare aanklager
oefent met betrekking tot de personeelsleden van het Europees Openbaar
Ministerie de bevoegdheden uit die het Statuut toekent aan het tot aanstelling
bevoegde gezag, en die de regeling welke van toepassing is op de andere
personeelsleden toekent aan het tot het sluiten van arbeidsovereenkomsten
bevoegde gezag. 3. De Europese openbare aanklager stelt
de toepasselijke regels ten behoeve van de uitvoering van het Statuut en de
regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vast
overeenkomstig artikel 110 van het Statuut. De Europese openbare aanklager neemt
in het programmeringsdocument ook een programmering van de personele middelen
op. 4. Op het Europees Openbaar Ministerie
en zijn personeelsleden is het Protocol betreffende de voorrechten en
immuniteiten van de Europese Unie van toepassing. 5. Gedelegeerde Europese aanklagers
worden aangesteld als bijzonder adviseur overeenkomstig de artikelen 5, 123 en
124 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de
Unie. De bevoegde nationale autoriteiten vergemakkelijken de uitvoering van de
taken van de gedelegeerde Europese aanklagers uit hoofde van deze verordening
en onthouden zich van elke handeling of beleidsmaatregel die hun status en
loopbaan binnen het nationale vervolgingssysteem kan schaden. Met name
verschaffen de bevoegde nationale autoriteiten de gedelegeerde Europese
aanklagers de middelen en de apparatuur die nodig zijn voor de vervulling van
hun taken uit hoofde van deze verordening en waarborgen zij dat deze aanklagers
volledig deel uitmaken van de nationale vervolgingsinstanties. Artikel 55
Gedetacheerde nationale
deskundigen en andere personeelsleden 1. Het Europees Openbaar Ministerie kan
een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen of andere
personeelsleden die niet bij het Europees Openbaar Ministerie in dienst zijn.
Wat betreft de uitvoering van de taken die betrekking hebben op de functies van
het Europees Openbaar Ministerie ressorteren de gedetacheerde nationale
deskundigen onder de Europese openbare aanklager. 2. Bij besluit van de Europese openbare
aanklager worden voorschriften voor de detachering van nationale deskundigen
bij het Europees Openbaar Ministerie en, zo nodig, nadere
uitvoeringsvoorschriften vastgesteld. HOOFDSTUK VIII
BEPALINGEN INZAKE DE BETREKKINGEN TUSSEN HET EUROPEES OPENBAAR MINISTERIE EN
ZIJN PARTNERS Afdeling 1
GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN Artikel 56
Gemeenschappelijke bepalingen 1. Voor zover noodzakelijk voor de
verrichting van zijn taken kan het Europees Openbaar Ministerie
samenwerkingsverbanden aangaan en onderhouden met organen of agentschappen van
de Unie overeenkomstig de doelstellingen van deze organen of agentschappen,
alsook met de bevoegde autoriteiten van derde landen, internationale
organisaties en de Internationale Politieorganisatie (Interpol). 2. Voor zover relevant voor de
verrichting van zijn taken kan het Europees Openbaar Ministerie overeenkomstig
artikel 61 direct alle informatie, met uitzondering van persoonsgegevens,
uitwisselen met de in lid 1 bedoelde entiteiten. 3. Het Europees Openbaar Ministerie kan
persoonsgegevens van de in lid 1 bedoelde entiteiten overeenkomstig artikel 4
van Verordening (EG) nr. 45/2001 ontvangen en deze verwerken voor zover nodig
voor het verrichten van zijn taken en behoudens de bepalingen van afdeling 3. 4. Persoonsgegevens mogen door het
Europees Openbaar Ministerie alleen aan derde landen, internationale
organisaties en Interpol worden doorgegeven, indien dit nodig is voor de
preventie en bestrijding van criminaliteit die onder de bevoegdheid van het
Europees Openbaar Ministerie valt en behoudens deze verordening. 5. Verdere doorgifte aan derden van
persoonsgegevens die lidstaten, organen of agentschappen van de Unie, derde
landen en internationale organisaties of Interpol hebben ontvangen van het
Europees Openbaar Ministerie is verboden, tenzij het Europees Openbaar
Ministerie, na de omstandigheden van het betrokken geval te hebben onderzocht,
hiervoor uitdrukkelijk toestemming heeft verleend en mits doorgifte een
specifiek doel dient dat niet onverenigbaar is met het doel waarvoor de
gegevens waren toegezonden. AFDELING 2
BETREKKINGEN MET PARTNERS Artikel 57
Betrekkingen met Eurojust 1. Het Europees Openbaar Ministerie
creëert en onderhoudt een bijzondere band met Eurojust, die gebaseerd is op
nauwe samenwerking en de ontwikkeling van de hieronder beschreven operationele,
administratieve en beheersmatige verbanden tussen beide organen. 2. In operationeel opzicht kan het
Europees Openbaar Ministerie Eurojust bij zijn activiteiten inzake
grensoverschrijdende of complexe zaken betrekken door: a) informatie over zijn opsporing, met
inbegrip van persoonsgegevens, te delen, met name wanneer deze elementen
onthullen die buiten de materiële of territoriale bevoegdheid van het Europees
Openbaar Ministerie vallen; b) Eurojust of zijn bevoegde nationale
lid/leden te verzoeken deel te nemen aan de coördinatie van bepaalde
opsporingshandelingen met betrekking tot specifieke aspecten die mogelijk
buiten de materiële of territoriale bevoegdheid van het Europees Openbaar
Ministerie vallen; c) Eurojust te verzoeken het Europees
Openbaar Ministerie en de betrokken lidstaat of lidstaten te helpen
overeenkomstig artikel 13 tot overeenstemming te komen over de impliciete
bevoegdheid, onverminderd een eventuele regeling door de beslissingsbevoegde rechter
van de betrokken lidstaat; d) Eurojust of zijn bevoegde nationale
lid/leden te verzoeken van de hun bij de wetgeving van de Unie of het nationale
recht verleende bevoegdheden gebruik te maken in verband met bepaalde
opsporingshandelingen die mogelijk buiten de materiële of territoriale
bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie vallen; e) informatie over de in de artikelen 27, 28
en 29 bedoelde vervolgingsbesluiten alvorens deze aan de Europese openbare
aanklager voor te leggen met Eurojust of zijn bevoegde nationale lid/leden te
delen, wanneer deze wellicht aan bevoegdheden van Eurojust raakt en zulks
passend is in het licht van de eerdere betrokkenheid van Eurojust bij de zaak; f) Eurojust of zijn bevoegde nationale
lid/leden te verzoeken om ondersteuning bij de toezending van zijn besluiten of
verzoeken om wederzijdse rechtshulp aan, en de uitvoering daarvan in, lidstaten
die wel bij Eurojust betrokken zijn maar niet deelnemen aan de instelling van
het Europees Openbaar Ministerie, of derde landen. 3. Het Europees Openbaar Ministerie
heeft toegang tot een mechanisme voor automatische kruiscontrole van gegevens
in het casemanagementsysteem van Eurojust. Telkens wanneer een overeenkomst
wordt gevonden tussen gegevens die het Europees Openbaar Ministerie
respectievelijk Eurojust in het casemanagementsysteem heeft ingevoerd, wordt
het feit dat er een overeenkomst is, meegedeeld aan zowel Eurojust en het
Europees Openbaar Ministerie als aan de lidstaat die de betrokken gegevens aan
Eurojust verstrekte. Wanneer de gegevens door een derde land waren verstrekt,
deelt Eurojust de ontdekte overeenkomst alleen met toestemming van het Europees
Openbaar Ministerie aan dat derde land mee. 4. De samenwerking die overeenkomstig
lid 1 is aangegaan, houdt de uitwisseling in van informatie, waaronder
persoonsgegevens. Aldus uitgewisselde gegevens worden alleen gebruikt voor de
doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt. Elk ander gebruik van de gegevens is
slechts toegestaan voor zover dergelijk gebruik binnen de opdracht valt van het
orgaan dat de gegevens ontvangt en met voorafgaande toestemming van het orgaan
dat de gegevens heeft verstrekt. 5. Het Europees Openbaar Ministerie
wijst de personeelsleden aan die bevoegd zijn de resultaten van het
kruiscontrolemechanisme in te zien en stelt Eurojust daarvan in kennis. 6. Het Europees Openbaar Ministerie is
aangewezen op de administratieve ondersteuning en middelen van Eurojust. De
bijzonderheden van deze regeling worden vastgelegd in een overeenkomst.
Eurojust verleent het Europees Openbaar Ministerie de volgende diensten: a) technische ondersteuning bij het
opstellen van de jaarlijkse begroting, het programmeringsdocument met de
jaarlijkse en meerjarige programmering en het beheersplan; b) technische ondersteuning bij personeelsaanwerving
en loopbaanbegeleiding; c) beveiligingsdiensten; d) diensten in verband met
informatietechnologie; e) diensten op het gebied van financieel
beheer, boekhouding en audit; f) overige diensten van gezamenlijk belang. Artikel 58
Betrekkingen met
instellingen, agentschappen en overige organen van de Unie 1. Het Europees Openbaar Ministerie
ontwikkelt een bijzondere band met Europol. 2 De samenwerking die overeenkomstig
lid 1 is aangegaan, houdt de uitwisseling in van informatie, waaronder persoonsgegevens.
Aldus uitgewisselde gegevens worden alleen gebruikt voor de doeleinden waarvoor
zij zijn verstrekt. Elk ander gebruik van de gegevens is slechts toegestaan
voor zover dergelijk gebruik binnen de opdracht valt van het orgaan dat de
gegevens ontvangt en met voorafgaande toestemming van het orgaan dat de
gegevens heeft verstrekt. 3. Het Europees Openbaar Ministerie
werkt samen met de Commissie, met inbegrip van OLAF, om de verplichtingen uit
hoofde van artikel 325, lid 3, van het Verdrag na te komen. Hiertoe sluiten zij
een overeenkomst waarin hun samenwerking wordt geregeld. 4. Het Europees Openbaar Ministerie
vestigt en onderhoudt samenwerkingsverbanden met andere instellingen, organen
en instanties van de Unie. Artikel 59
Betrekkingen met derde landen
en internationale organisaties 1. Het Europees Openbaar Ministerie kan
werkafspraken maken met de in artikel 56, lid 1, bedoelde entiteiten.
Dergelijke werkafspraken kunnen met name betrekking hebben op de uitwisseling
van strategische informatie en de detachering van verbindingsofficieren bij het
Europees Openbaar Ministerie. 2. Het Europees Openbaar Ministerie kan
ter bevordering van de samenwerking met instemming van de bevoegde autoriteiten
contactpunten in derde landen aanwijzen. 3. Overeenkomstig artikel 218 van het
Verdrag kan de Europese Commissie aan de Raad voorstellen doen voor
onderhandelingen over overeenkomsten met één of meer derde landen inzake de
samenwerking tussen het Europees Openbaar Ministerie en de bevoegde
autoriteiten van deze derde landen op het gebied van wederzijdse rechtshulp in
strafzaken en uitlevering in zaken die onder de bevoegdheid van het Europees
Openbaar Ministerie vallen. 4. Wat betreft de strafbare feiten die
tot zijn materiële bevoegdheid behoren, erkennen de lidstaten voor de
uitvoering van hun internationale overeenkomsten betreffende rechtshulp in
strafzaken en uitlevering het Europees Openbaar Ministerie als bevoegde
autoriteit, of wijzigen zij die internationale overeenkomsten zo nodig om te
waarborgen dat het Europees Openbaar Ministerie zijn functies op basis van
dergelijke overeenkomsten kan uitoefenen wanneer het zijn taken overeenkomstig
75, lid 2, opneemt. AFDELING 3
DOORGIFTE VAN PERSOONSGEGEVENS Artikel 60
Doorgifte van
persoonsgegevens aan organen of agentschappen van de Unie Behoudens beperkingen op grond van deze
verordening, kan het Europees Openbaar Ministerie persoonsgegevens direct aan
de organen of agentschappen van de Unie doorgeven, voor zover dit nodig is voor
de verrichting van zijn taken of van die van het ontvangende orgaan of
agentschap van de Unie. Artikel 61
Doorgifte van
persoonsgegevens aan derde landen of internationale organisaties 1. Voor zover nodig voor de verrichting
van zijn taken, kan het Europees Openbaar Ministerie persoonsgegevens doorgeven
aan een autoriteit van een derde land, een internationale organisatie of
Interpol, zij het uitsluitend op basis van: a) een overeenkomstig [de artikelen 25 en 31
van Richtlijn 95/46/EG] genomen besluit van de Commissie dat het land of de
internationale organisatie in kwestie, dan wel een gegevensverwerkende sector
binnen dat derde land of die internationale organisatie waarborgen voor een
passend beschermingsniveau biedt (adequaatheidsbesluit); of b) een internationale overeenkomst tussen de
Unie en dat derde land of die internationale organisatie op grond van artikel
218 van het Verdrag waarin passende waarborgen zijn opgenomen betreffende de
bescherming van het privéleven en van de fundamentele rechten en vrijheden van
burgers. Voor dergelijke doorgifte is geen nadere
toestemming nodig. Het Europees Openbaar Ministerie mag werkafspraken
maken ter uitvoering van dergelijke overeenkomsten of adequaatheidsbesluiten. 2. In afwijking van lid 1 mag de
Europese openbare aanklager de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen,
internationale organisaties of Interpol in individuele gevallen toestaan
indien: a) de doorgifte van de gegevens absoluut
noodzakelijk is om de essentiële belangen van de Unie, met inbegrip van haar
financiële belangen, overeenkomstig de doelstellingen van het Europees Openbaar
Ministerie te beschermen; b) de doorgifte van de gegevens absoluut
noodzakelijk is om een dreigend gevaar met betrekking tot criminaliteit of
terroristische misdrijven af te wenden; c) de doorgifte anderszins noodzakelijk of
wettelijk verplicht is vanwege zwaarwegende algemene belangen van de Unie of
haar lidstaten, zoals erkend in het recht van de Unie of het nationale recht,
of voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in
rechte; of d) de doorgifte noodzakelijk is om een
vitaal belang van de betrokkene of een andere persoon te beschermen. 3. Daarnaast kan het Europees Openbaar
Ministerie, in overleg met de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming,
een reeks doorgiften overeenkomstig de bovenstaande punten a) tot en met d)
toestaan, met inachtneming van de waarborgen betreffende de bescherming van het
privéleven en van de fundamentele rechten en vrijheden van burgers, voor een
verlengbare periode van maximaal een jaar. 4. De Europese Toezichthouder voor
gegevensbescherming wordt in kennis gesteld van gevallen waarin lid 3 is
toegepast. 5. De Europese openbare aanklager kan
administratieve persoonsgegevens doorgeven overeenkomstig artikel 9 van
Verordening (EG) nr. 45/2001. HOOFDSTUK IX
ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 62
Rechtsstatus en operationele
voorwaarden 1. In elk van de lidstaten heeft het
Europees Openbaar Ministerie de ruimste handelingsbevoegdheid welke bij de
nationale wet aan rechtspersonen wordt toegekend. Het Europees Openbaar
Ministerie kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of
vervreemden en in rechte optreden. 2. De nodige afspraken voor de
accommodatie voor het Europees Openbaar Ministerie in de gastlidstaat en de
faciliteiten die door die lidstaat ter beschikking moeten worden gesteld alsook
de specifieke regels die in de gastlidstaat van toepassing zijn op de Europese
openbare aanklager, zijn plaatsvervangers en hun personeelsleden alsook hun
gezinnen, worden uiterlijk [2 jaar na de datum waarop deze verordening in
werking treedt] vastgelegd in een zetelovereenkomst tussen het Europees
Openbaar Ministerie en de gastlidstaat. 3. De gastlidstaat zorgt ervoor dat het
Europees Openbaar Ministerie onder optimale omstandigheden kan werken, onder
andere door het aanbieden van meertalig onderwijs met een Europese dimensie en
adequate vervoersverbindingen. Artikel 63
Talenregeling 1. Verordening 1[10] is van toepassing op de
handelingen bedoeld in de artikelen 7 en 72. 2. De voor het functioneren van het
Europees Openbaar Ministerie vereiste vertaaldiensten worden verricht door het
Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie Artikel 64
Geheimhouding 1. Voor de Europese openbare aanklager,
de plaatsvervangers en de personeelsleden, de gedelegeerde Europese aanklagers
en hun nationale personeelsleden geldt een geheimhoudingsplicht met betrekking
tot alle informatie die in de uitoefening van hun taken te hunner kennis is
gekomen. 2. De geheimhoudingsplicht geldt ten
aanzien van alle personen en organen die met het Europees Openbaar Ministerie
moeten samenwerken. 3. De geheimhoudingsplicht blijft ook
gelden na beëindiging van de functie, het dienstverband of de activiteit van de
in de leden 1 en 2 bedoelde personen. 4. De geheimhoudingsplicht geldt voor
alle informatie die het Europees Openbaar Ministerie ontvangt, tenzij die
informatie reeds openbaar of voor het publiek toegankelijk is gemaakt. 5. De leden en de personeelsleden van
de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming zijn gehouden aan een
geheimhoudingsplicht met betrekking tot alle informatie die in de uitoefening
van hun taken te hunner kennis is gekomen. Artikel 65
Transparantie 1. Verordening (EG) nr. 1049/2001 is
van toepassing op documenten die betrekking hebben op de administratieve taken
van het Europees Openbaar Ministerie. 2. De Europese openbare aanklager stelt
binnen zes maanden nadat het Europees Openbaar Ministerie is ingesteld,
gedetailleerde voorschriften voor de toepassing van Verordening (EG) nr.
1049/2001 vast. 3. Besluiten die door het Europees
Openbaar Ministerie worden genomen op grond van artikel 8 van Verordening (EG)
nr. 1049/2001 kunnen voorwerp zijn van een klacht bij de Ombudsman of een
procedure die aanhangig wordt gemaakt bij het Hof van Justitie van de Europese
Unie, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgelegd in respectievelijk
artikel 228 en artikel 263 van het Verdrag. Artikel 66
OLAF en de Europese
Rekenkamer 1. Teneinde de bestrijding van fraude,
corruptie en andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EG) nr.
1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad[11] te vereenvoudigen, treedt het
Europees Openbaar Ministerie binnen zes maanden nadat het operationeel is
geworden, toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende
de interne onderzoeken verricht door OLAF en stelt het op basis van het model
in de bijlage bij dat akkoord passende voorschriften op voor al zijn
werknemers. 2. De Europese Rekenkamer is bevoegd om
bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van
het Europees Openbaar Ministerie EU-middelen hebben ontvangen, controles op
stukken en controles ter plaatse te verrichten. 3. Overeenkomstig de bepalingen en
procedures van Verordening (EG) nr. 1073/1999 en Verordening (Euratom, EG) nr.
2185/96[12]
kan OLAF onderzoeken, waaronder controles en inspecties ter plaatse, uitvoeren
om vast te stellen of er sprake is van onregelmatigheden waardoor de financiële
belangen van de Unie worden geschaad in verband met uitgaven die door het Europees
Openbaar Ministerie worden gefinancierd. 4. Onverminderd de leden 1, 2 en 3
moeten in werkafspraken met derde landen en internationale organisaties of
Interpol, overeenkomsten, subsidieovereenkomsten en -besluiten van het Europees
Openbaar Ministerie bepalingen worden opgenomen die de Europese Rekenkamer en
OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken
te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden. Artikel 67
Veiligheidsvoorschriften
betreffende de bescherming van gerubriceerde informatie Het Europees Openbaar Ministerie past de
beveiligingsprincipes toe die zijn vastgelegd in de veiligheidsvoorschriften
van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-gegevens (EUCI) en
gevoelige, niet-gerubriceerde informatie zoals omschreven in de bijlage van
Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie[13]. Dit betreft onder andere
bepalingen inzake de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke
informatie. Artikel 68
Administratieve onderzoeken De administratieve activiteiten van het
Europees Openbaar Ministerie kunnen worden onderzocht door de Europese
Ombudsman overeenkomstig artikel 228 van het Verdrag. Artikel 69
Algemene
aansprakelijkheidsregeling 1. De contractuele aansprakelijkheid
van het Europees Openbaar Ministerie wordt beheerst door het recht dat van
toepassing is op de betrokken overeenkomst. 2. Het Hof van Justitie van de Europese
Unie is bevoegd om uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules in de door
het Europees Openbaar Ministerie gesloten overeenkomsten. 3. In geval van niet-contractuele
aansprakelijkheid vergoedt het Europees Openbaar Ministerie, los van enige
aansprakelijkheid overeenkomstig artikel 47, alle door het Europees Openbaar
Ministerie of zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun functie
veroorzaakte schade overeenkomstig de gemeenschappelijke rechtsbeginselen van
de lidstaten, in de mate waarin bovengenoemden daarvoor verantwoordelijk zijn. 4. Lid 3 is ook van toepassing op de
door een gedelegeerd Europees aanklager in de uitoefening van zijn functie
veroorzaakte schade. 5. Het Hof van Justitie van de Europese
Unie heeft rechtsmacht voor geschillen over de vergoeding van de in lid 3
bedoelde schade. 6. Welke nationale rechter bevoegd is
om kennis te nemen van geschillen omtrent de in dit artikel bedoelde
aansprakelijkheid van het Europees Openbaar Ministerie, wordt vastgesteld op
basis van Verordening (EG) nr. 44/2001[14]. 7. De persoonlijke aansprakelijkheid
van de personeelsleden jegens het Europees Openbaar Ministerie wordt beheerst
door de bepalingen van het Statuut of die van de Regeling welke van toepassing
is op de andere personeelsleden. Artikel 70
Verslaglegging 1. Het Europees Openbaar Ministerie
brengt een jaarverslag uit over zijn algemene activiteiten. Het zendt dit
verslag toe aan het Europees Parlement en de nationale parlementen, alsook aan
de Raad en de Commissie. 2. De Europese openbare aanklager
verschijnt eenmaal per jaar voor het Europees Parlement en de Raad om verslag
uit te brengen over de algemene activiteiten van het Europees Openbaar
Ministerie, met inachtneming van de zwijg- en geheimhoudingsplicht. Op verzoek
verschijnt hij ook voor de Commissie. 3. Nationale parlementen kunnen de
Europese openbare aanklager of gedelegeerde Europese aanklagers uitnodigen om
deel te nemen aan een gedachtewisseling over de algemene activiteiten van het
Europees Openbaar Ministerie. HOOFDSTUK X
SLOTBEPALINGEN Artikel 71
Overgangsbepalingen 1. Voordat de Europese openbare
aanklager met de uitoefening van zijn taken begint, neemt hij de maatregelen
die nodig zijn om het Europees Openbaar Ministerie op te zetten. 2. Onverminderd artikel 9 geldt de
aanstelling van twee bij loting aangewezen plaatsvervangers van de Europese
openbare aanklager voor een periode van zes jaar. 3. De lidstaten blijven bevoegd tot de
datum waarop het Europees Openbaar Ministerie is opgezet en zijn taken
overeenkomstig artikel 75, lid 2, opneemt. Het Europees Openbaar Ministerie
oefent zijn bevoegdheid uit met betrekking tot feiten die onder zijn
bevoegdheid vallen en na die datum zijn gepleegd. Het Europees Openbaar
Ministerie kan zijn bevoegdheid ook uitoefenen met betrekking tot feiten die
onder zijn bevoegdheid vallen en vóór die datum zijn gepleegd, indien er niet
reeds een bevoegde nationale autoriteit opsporing of vervolging heeft
ingesteld. Artikel 72
Administratieve voorschriften
en programmeringsdocumenten De Europese openbare aanklager stelt het
volgende vast: a) elk jaar het programmeringsdocument
met een jaarlijkse en meerjarige programmering voor het Europees Openbaar
Ministerie; b) een fraudebestrijdingsstrategie die
in verhouding staat tot de frauderisico’s voor wat betreft de kosten-
batenverhouding van de uit te voeren maatregelen; c) regels voor de voorkoming en
beheersing van belangenconflicten met betrekking tot de gedelegeerde Europese
aanklagers; d) regels inzake de status,
prestatiecriteria, rechten en verplichtingen van de plaatsvervangers en de
gedelegeerde Europese aanklagers, alsook de roulering van de gedelegeerde
Europese aanklagers in verband met de tenuitvoerlegging van artikel 7; e) regels inzake de afwikkeling van
overeenkomstig artikel 29 getroffen schikkingen en de wijze waarop de hoogte
van de te betalen boete wordt berekend; f) regels inzake de wijze waarop
feedback wordt gegeven aan personen of entiteiten die aan het Europees Openbaar
Ministerie informatie hebben verstrekt; g) regels inzake de toepassing van
Verordening (EG) nr. 1049/2001 bij zijn activiteiten; h) de in artikel 24, lid 8, van
Verordening (EG) nr. 45/2001 bedoelde uitvoeringsvoorschriften. Artikel 73
Kennisgevingen Elke lidstaat wijst de autoriteiten aan die
bevoegd zijn voor de doeleinden van artikel 6, lid 6, artikel 13, lid 3,
artikel 17, lid 2, en artikel 26, lid 4. Informatie over de aangewezen
autoriteiten wordt, evenals eventuele latere wijzigingen, tegelijkertijd
meegedeeld aan de Europese openbare aanklager, de Raad en de Commissie. Artikel 74
Herzieningsclausule 1. Uiterlijk op [vijf jaar nadat
deze verordening van toepassing wordt] dient de Commissie bij het Europees
Parlement en de Raad haar evaluatieverslag over de tenuitvoerlegging van deze
verordening in, dat vergezeld kan gaan van wetgevingsvoorstellen. Dit verslag
bevat haar bevindingen inzake de haalbaarheid en wenselijkheid van een
uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Openbaar Ministerie tot andere
strafbare feiten overeenkomstig artikel 86, lid 4, van het Verdrag. 2. De Commissie dient
wetgevingsvoorstellen in bij het Europees Parlement en de Raad, indien zij concludeert
dat er met betrekking tot de opzet van het Europees Openbaar Ministerie, zijn
functies of de voor zijn activiteiten geldende procedures meer gedetailleerde
regels nodig zijn. Zij kan de Europese Raad aanbevelen om de bevoegdheden van
het Europees Openbaar Ministerie uit te breiden overeenkomstig artikel 86, lid
4, van het Verdrag. Artikel 75
Inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking
op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad
van de Europese Unie. 2. Het Europees Openbaar Ministerie
neemt de taken op het gebied van opsporing en vervolging die het bij deze
verordening zijn toevertrouwd, op op een datum die op voorstel van de Europese
openbare aanklager bij besluit van de Commissie wordt vastgesteld, nadat het
Europees Openbaar Ministerie is opgezet. Het besluit van de Commissie wordt
bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al haar
onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de
Verdragen. Gedaan te
Brussel, Voor
de Raad De
voorzitter Bijlage Categorieën persoonsgegevens 1. a) achternaam, meisjesnaam,
voornamen en eventuele bijnamen of valse namen, b) geboortedatum en -plaats, c) nationaliteit, d) geslacht, e) woonplaats, beroep en verblijfplaats van
de betrokkene, f) socialezekerheidsnummers, rijbewijzen,
identificatiedocumenten, paspoortgegevens, douanenummer en fiscaal
identificatienummer, g) informatie betreffende rechtspersonen,
indien deze informatie gegevens bevat betreffende geïdentificeerde of
identificeerbare individuen tegen wie een onderzoek of vervolging loopt, h) bankrekeningen en rekeningen bij andere
financiële instellingen; i) de beschrijving en de aard van de
feiten, de datum waarop zij werden gepleegd, de strafrechtelijke kwalificatie
en de stand van de opsporing, j) de feitelijke elementen die wijzen op
een internationale dimensie; k) nadere gegevens omtrent vermoedelijk
lidmaatschap van een criminele organisatie, l) telefoonnummers, e-mailadressen, verkeers-
en locatiegegevens, evenals de daarmee verband houdende gegevens die nodig zijn
om de abonnee of gebruiker te identificeren, m) gegevens uit kentekenregisters, n) op basis van het niet-gecodeerde gedeelte
van het DNA vastgestelde DNA-profielen, foto's en vingerafdrukken. 2. a) achternaam, meisjesnaam,
voornamen en eventuele bijnamen of valse namen, b) geboortedatum en -plaats, c) nationaliteit, d) geslacht, e) woonplaats, beroep en verblijfplaats van
de betrokkene, f) de beschrijving en de aard van de hen
betreffende feiten, de datum waarop zij werden gepleegd, de kwalificatie en de
stand van de opsporing. FINANCIEEL MEMORANDUM 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het
voorstel/initiatief Voorstel
van de Commissie voor een verordening van de Raad tot instelling van het
Europees Openbaar Ministerie 1.2. Betrokken beleidsterrein(en)
in de ABM/ABB-structuur Beleidsterrein:
Justitie Activiteit:
titel 33 1.3. Aard van het
voorstel/initiatief X Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe
actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een
voorbereidende actie X Het voorstel/initiatief betreft de verlenging
van een bestaande actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe
actie 1.4. Doelstelling(en) 1.4.1. De met het voorstel/initiatief
beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie Bijdragen
tot de versterking van de bescherming van de financiële belangen van de Unie
en tot de verdere ontwikkeling van een gebied van recht, alsook het vertrouwen
bevorderen dat de bedrijven en burgers in de Unie in de EU-instellingen
stellen, zulks met inachtneming van het Handvest van de grondrechten van de
Europese Unie. 1.4.2. Specifieke doelstelling(en) en
betrokken ABM/ABB-activiteit(en) Specifieke doelstelling nr. 2: bijdragen tot
de totstandbrenging van een werkelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht
door justitiële samenwerking in strafzaken te verbeteren. (onderdeel van algemene doelstelling nr. 2:
het vertrouwen in de Europese rechtsruimte sterken) Betrokken AMB/ABB-activiteit(en) 33
03: Justitie in strafrechtelijke en burgerlijke zaken 1.4.3. Verwacht(e) resulta(a)t(en) en
gevolg(en) Vermeld de gevolgen
die het voorstel/initiatief zou moeten hebben voor de begunstigden/doelgroepen. De
instelling van het Europees Openbaar Ministerie leidt naar verwachting tot een
betere bescherming van de financiële belangen van de Unie. Het is de bedoeling
dat er vaker vervolging wordt ingesteld tegen daders van strafbare feiten die
deze financiële belangen schaden, zodat het vaker tot een veroordeling komt en
tot terugvordering van illegaal verworven middelen. Als onafhankelijk orgaan
zal het Europees Openbaar Ministerie zonder rechtstreekse invloed van nationale
autoriteiten overgaan tot opsporing en vervolging van de betrokken strafbare
feiten. 1.4.4. Resultaat- en
effectindicatoren Vermeld de indicatoren
aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is
uitgevoerd. Meer
succesvolle strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen, zowel absoluut als
percentueel. 1.5. Motivering van het
voorstel/initiatief 1.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of
lange termijn moet worden voorzien Hoewel
zowel de Unie als de lidstaten verplicht zijn de EU-begroting te beschermen,
heeft de Unie in de praktijk weinig zeggenschap over de uitgaven door de
lidstaten en vrijwel geen bevoegdheid om op te treden tegen strafbaar misbruik
van EU-middelen. Het leeuwendeel van de EU-begroting wordt beheerd door de nationale
autoriteiten (bv. wanneer zij contracten voor overheidsopdrachten gunnen en
subsidies toekennen die met EU-middelen worden gefinancierd). Strafrechtelijke
onderzoeken en vervolgingen inzake feiten die de EU-begroting schaden, vallen
onder de bevoegdheid van de lidstaten. Strafrechtelijk onderzoek naar fraude en
andere strafbare feiten die ten koste gaan van de EU-begroting, wordt vaak
belemmerd doordat de rechtsvoorschriften en de handhaving per lidstaat verschillen.
In de lidstaten besluiten nationale rechtshandhavingsinstanties, openbare
aanklagers en rechters overeenkomstig de prioriteiten van het nationale
strafrechtbeleid en op basis van de nationale strafrechtelijke bevoegdheden
en procedureregels of, en zo ja hoe, zij optreden om de begroting van de Unie
te beschermen. Hierdoor verschilt de mate waarin de financiële belangen van
de Unie worden beschermd, sterk per lidstaat. Het feit dat
het percentage succesvolle vervolgingen van strafbare feiten waarbij de
EU-begroting in het geding is, per lidstaat sterk verschilt (variërend van 19%
tot 91%[15]),
duidt op een lacune in de bestaande beschermingsmechanismen en vereist
corrigerende maatregelen. 1.5.2. Toegevoegde waarde van de
deelname van de EU De
toegevoegde waarde van het op te richten Europees Openbaar Ministerie bestaat
er voornamelijk in dat er vaker vervolging zal worden ingesteld naar
strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. De
instelling van een Europees Openbaar Ministerie bevordert de inzet van
middelen en de uitwisseling van informatie die nodig zijn om de betrokken
strafbare feiten met succes op te sporen en te vervolgen. Dit stelt
rechtshandhavingsinstanties weer in staat om deze strafbare feiten krachtiger
aan te pakken en bevordert de preventieve werking (afschrikking) ten
aanzien van potentiële criminelen. Als de omstandigheden daarom vragen kan het
Europees Openbaar Ministerie opsporings- en vervolgingsmiddelen bundelen, zodat
de rechtshandhaving op Europees en nationaal niveau doeltreffender wordt. Het
Europees Openbaar Ministerie voert opsporing en vervolging in de lidstaten uit,
waarborgt doeltreffende coördinatie van opsporing en vervolging, en lost
problemen in verband met de verschillende toepasselijke rechtsstelsels op.
Het huidige systeem – waarbij alleen de lidstaten verantwoordelijk zijn voor
deze opsporing en vervolging en daarbij door Eurojust en Europol worden
ondersteund – laat te wensen over, gelet op de hoge misdaadcijfers en de
daarmee samenhangende schade. Ook
voor de rechtmatigheid van de uitgaven en het publieke vertrouwen in
de Unie moet beslist worden gewaarborgd dat de beperkte financiële middelen
van de Unie in het belang van de EU-burger worden besteed en beter tegen fraude
worden beschermd. 1.5.3. Nuttige ervaring die bij
soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan Over
vermoede feiten waarmee EU-middelen gemoeid zijn, wordt op nationaal niveau
vaak onvoldoende informatie uitgewisseld tussen de autoriteiten die
verantwoordelijk zijn voor toezicht en controle, met administratief onderzoek
belaste autoriteiten en rechtshandhavingsinstanties. Dit is deels het gevolg
van de mazen in het voornoemde procedurele kader, waardoor multidisciplinair
onderzoek tussen de nationale gerechtelijke, administratieve, douane- en
belastingautoriteiten maar moeilijk van de grond komt. Agentschappen die de
uitbetaling van EU-middelen beheren en controleren proberen soms enkel via
administratieve en civielrechtelijke procedures het geld terug te vorderen, ook
als er sterke verdenkingen zijn dat een strafbaar feit is gepleegd. Hierdoor
wordt wel eens voorbijgegaan aan de mogelijkheid van strafrechtelijke
vervolging, wat afbreuk doet aan de afschrikking en algemene preventie. Dat
feiten die de financiële belangen van de EU schaden niet altijd doeltreffend
worden opgespoord en vervolgd, komt ook doordat rechtshandhavingsinstanties en
openbare aanklagers informatie over strafbare feiten niet altijd aan hun
collega’s in andere lidstaten, dan wel aan Eurojust of Europol doorgeven. Bovendien
verloopt de klassieke internationale samenwerking, via verzoeken om wederzijdse
rechtshulp of gemeenschappelijke onderzoeksteams, ondanks de inspanningen van
Europese organen als Eurojust en Europol niet altijd zo goed dat deze feiten
doeltreffend kunnen worden opgespoord en vervolgd. Vaak wordt er op verzoeken
om wederzijdse rechtshulp bijzonder traag gereageerd en ondervinden
gerechtelijke autoriteiten bij het communiceren en samenwerken met buitenlandse
collega's praktische problemen als gevolg van taalproblemen en verschillen
tussen de rechtsstelsels. In bepaalde lidstaten komt het vaak voor dat trage en
inefficiënte internationale samenwerking ertoe leidt dat een zaak wegens
verjaring niet kan worden doorgezet. Bovendien zijn zaken waarbij de financiële
belangen van de EU worden geschaad bijzonder complex. Wat
de samenwerking op EU-niveau betreft, levert die met Eurojust en Europol
evenals die tussen de lidstaten en OLAF gemengde ervaringen op. Eurojust en
Europol ontvangen niet altijd de informatie die zij nodig hebben om de
lidstaten te kunnen ondersteunen. OLAF ondersteunt de lidstaten met specifieke
technische en operationele bijstand overeenkomstig artikel 7 van het tweede
protocol bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële
belangen van de Europese Gemeenschappen. Tegelijkertijd voert OLAF zijn
onderzoeken – met name wat betreft de overdracht van informatie aan de
nationale rechter – uit onder specifieke voorwaarden, waaronder de
toepasselijke regels inzake gegevensbescherming. De samenwerking met OLAF lokt
dan ook wel eens kritiek uit, met name omdat OLAF soms veel tijd nodig heeft om
informatie met nationale openbare aanklagers te delen. Bepaalde lidstaten
beperken de samenwerking met niet-gerechtelijke organen als OLAF op grond van
de regels betreffende het geheim van het onderzoek. De
jaarlijkse statistieken van OLAF wijzen uit dat de zaken die aan de
nationale opsporings- en rechterlijke instanties worden overgedragen, niet
overal in de EU even doelmatig en doeltreffend worden vervolgd. In zijn
elfde operationeel verslag analyseerde OLAF de gerechtelijke follow-up die zijn
zaken de voorgaande twaalf jaar in de lidstaten hebben gekregen. OLAF stelde
vast dat de mate waarin landen in staat zijn om bij gerechtelijke onderzoeken
en vervolgingen in verband met EU-middelen binnen een redelijke termijn tot een
veroordeling te komen, sterk verschilt. Gemiddeld wordt in minder dan 50% van
de gevallen vervolging ingesteld, wat erop wijst dat opsporing en vervolging in
de lidstaten bepaald nog niet over de hele linie doeltreffend worden aangepakt.
1.5.4. Samenhang en eventuele
synergie met andere relevante instrumenten Voorstel voor richtlijn fraudebestrijding De
maatregelen die de EU momenteel onderneemt om haar financiële belangen te
beschermen, omvatten administratieve onderzoeken, controles en audits, alsook
wetgevingsinitiatieven, waaronder het voorstel van de Commissie voor een
richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de
financiële belangen van de Unie schaadt. De tekortkomingen die zijn vastgesteld
met betrekking tot de wijze waarop strafbare feiten in het kader van de
bescherming van de financiële belangen van de EU worden opgespoord en vervolgd,
worden hiermee echter niet aangepakt. Eurojust Eurojust
kan onderzoeken en vervolgingen alleen coördineren en stimuleren. Ook kan het
informatie-uitwisseling ondersteunen. Als een lidstaat weigert om een zaak te
onderzoeken of te vervolgen, kan Eurojust het land hier niet toe dwingen. Het
ontbreekt de nationale leden van Eurojust vaak aan bevoegdheden om
doeltreffende follow-up in de lidstaten te waarborgen. Beschikken zij hier wel
over, dan maken zij gewoonlijk geen gebruik van de aan de nationale wetgeving
ontleende bevoegdheden. De meeste besluiten inzake dit soort kwesties komen via
consensus tot stand. Het
voorstel tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie gaat vergezeld van
een voorstel tot hervorming van Eurojust. Dit laatste voorstel moet voor
overeenstemming met de door de Raad, het Europees Parlement en de Commissie
goedgekeurde gemeenschappelijke aanpak voor de Europese agentschappen zorgen en
een verband tussen Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie tot stand
brengen. Deze hervorming kan wellicht tot een doeltreffender
informatie-uitwisseling en betere samenwerking tussen de nationale autoriteiten
leiden. Er
zullen altijd gevallen blijven waarbij het Europees Openbaar Ministerie en
Eurojust beide moeten worden betrokken, met name wanneer verdachten zowel
betrokken zijn bij strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie
schaden als bij andere vormen van criminaliteit. Er zal dus voortdurend nauw
moeten worden samengewerkt. Om te waarborgen dat dit ook echt gebeurt, wordt in
beide verordeningen bepaald dat het Europees Openbaar Ministerie Eurojust of
zijn nationale leden kan verzoeken om op te treden, te coördineren of hun
bevoegdheden anderszins te uit te oefenen in een bepaalde zaak. Ook
is het de bedoeling dat Eurojust bij administratieve aangelegenheden op
kosteloze basis praktische ondersteuning aan het Europees Openbaar Ministerie
gaat bieden, bv. op het gebied van personeelszaken, financiën en IT. Deze
aanpak levert aanzienlijke synergieën op. Zo zal het Europees Openbaar
Ministerie voor zijn eigen zaken bijvoorbeeld gebruik kunnen maken van de IT-infrastructuur
van Eurojust, met inbegrip van het casemanagementsysteem, de tijdelijke
werkbestanden en het register. De bijzonderheden van deze regeling worden
vastgelegd in een overeenkomst tussen het Europees Openbaar Ministerie en
Eurojust. OLAF Momenteel
verricht OLAF administratief onderzoek ter bescherming van de financiële
belangen van de EU. OLAF heeft gespecialiseerd personeel met ruime ervaring op
het gebied van samenwerking met nationale strafrechtelijke instanties. Veel
personeelsleden van OLAF hebben hun sporen verdiend bij hun nationale
gerechtelijke en rechtshandhavingsinstanties (politie, douane en Openbaar
Ministerie). Een
deel van de personeelsleden van OLAF zou dan ook worden gebruikt voor het
instellen van het Europees Openbaar Ministerie, gelet op hun ervaring met
administratief onderzoek en de doelstelling om overlapping van administratief
en strafrechtelijk onderzoek te voorkomen. Een ander belangrijk aspect is het
gebruik van de bestaande netwerken, die OLAF in de loop der jaren heeft
ontwikkeld op het gebied van fraudeonderzoek. Ten slotte zou OLAF aan het opzetten van het Europees
Openbaar Ministerie bijdragen door gespecialiseerde ondersteuning te verlenen
ter vereenvoudiging van forensische analyses en technische en operationele
ondersteuning bij onderzoek en bewijsvoering in verband met strafbare feiten
die de financiële belangen van de Unie schaden. Een
voorstel tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende
onderzoeken door OLAF (OLAF-hervorming) is momenteel voorwerp van
interinstitutionele onderhandelingen. Dit voorstel strekt tot verbetering van
de informatie-uitwisseling tussen OLAF en de instellingen, organen en
instanties van de EU, respectievelijk de lidstaten, en voorziet ook in betere
bestuursregels voor OLAF en in een reeks procedurele waarborgen voor de
personen op wie het onderzoek betrekking heeft. Het biedt OLAF echter niet meer
armslag, zoals bevoegdheden inzake strafrechtelijk onderzoek. Europol De
rol van Europol is beperkt tot het verstrekken van inlichtingen en het
ondersteunen van nationale rechtshandhavingsactiviteiten. Het kan geen
follow-up afdwingen van zijn analyses in de lidstaten, noch nationaal onderzoek
leiden. De bevoegdheden van Europol worden ook beperkt door het VWEU. Op grond van
artikel 88 VWEU kan Europol strafbare feiten niet onafhankelijk onderzoeken en
moet iedere operationele actie van Europol worden uitgevoerd in overleg en
overeenstemming met de nationale rechtshandhavingsinstanties. Hoewel de
ondersteunende functies van Europol zeker van belang zijn, kunnen zij de
bevoegdheden om strafbare gedragingen onafhankelijk te onderzoeken niet
vervangen. In
maart 2013 hechtte de Commissie haar goedkeuring aan een voorstel voor een
verordening betreffende Europol dat de bevoegdheden van Europol
stroomlijnde met het VWEU. Daarbij werd Europol tot een knooppunt voor
informatie-uitwisseling gemaakt en kreeg het nieuwe verantwoordelijkheden op
het gebied van opleiding. Het voorstel heeft geen betrekking op
politieonderzoek en rechthandhavingsbevoegdheden op het gebied van de
bescherming van de financiële belangen van de EU. 1.6. Duur en financiële gevolgen ¨ Voorstel/initiatief met een beperkte
geldigheidsduur –
¨ Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met
[DD/MM]JJJJ –
¨ Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ X Voorstel/initiatief met een onbeperkte
geldigheidsduur –
uitvoering met een opstartperiode vanaf 2017 tot en
met 2023, –
gevolgd door een volledige uitvoering. 1.7. Beheersvorm(en) Direct beheer door de Commissie –
via haar diensten, met inbegrip van haar personeel
in de delegaties van de Unie, –
via de uitvoerende agentschappen, ¨ Gedeeld beheer met
de lidstaten X indirect beheer met
delegatie van uitvoeringstaken aan: –
¨ derde landen of de door hen aangewezen organen, –
¨ internationale organisaties en hun agentschappen (specificeren), –
¨ de EIB en het Europees Investeringsfonds, –
X de in de artikelen 208 en 209 van het Financieel
Reglement bedoelde organen, –
¨ publiekrechtelijke organen, –
¨ privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor
zover zij voldoende financiële garanties bieden, –
¨ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van
een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële
garanties bieden, –
¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het
gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd
en die worden genoemd in de betrokken basishandeling. – Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is
aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen". 2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels inzake het toezicht en
de verslagen Vermeld frequentie en
voorwaarden. Het
Europees Openbaar Ministerie dient een jaarverslag over zijn activiteiten uit
te brengen. De Europese openbare aanklager dient eenmaal per jaar voor het
Europees Parlement en de Raad te verschijnen om, met inachtneming van de zwijg-
en geheimhoudingsplicht, verslag uit te brengen over de resultaten en
prioriteiten van de opsporings- en vervolgingsactiviteiten van het Europees
Openbaar Ministerie. De
Europese openbare aanklager of de gedelegeerde Europese aanklagers kunnen ook
worden uitgenodigd om informatie te verstrekken aan de nationale parlementen. Bovendien
dient de Europese Commissie uiterlijk vijf jaar nadat de verordening tot
instelling van het Europees Openbaar Ministerie in werking treedt, de
tenuitvoerlegging te beoordelen en na te gaan of het haalbaar en wenselijk is
om de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie overeenkomstig artikel
86, lid 4, van het Verdrag uit te breiden tot andere feiten. 2.2. Beheers- en controlesysteem 2.2.1. Mogelijke risico’s Opsporings-
en vervolgingsmaatregelen, waaronder rechtshandhavingsbevoegdheden, zijn
gevoelige activiteiten, die aan de mensenrechten kunnen raken en derhalve tot
vorderingen tot schadeloosstelling kunnen leiden. Onrechtmatige
verwerking van persoonsgegevens hangende een onderzoek kan een grond zijn voor
vorderingen tot schadeloosstelling. 2.2.2. Controlemiddel(en) Bij
de normale kwijtingsprocedure moet het Europees Openbaar Ministerie
onder meer: –
de voorlopige rekeningen toezenden aan de
rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer, –
de definitieve rekeningen toezenden aan het
Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, –
het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen
verstrekken die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure
voor het betrokken begrotingsjaar. Wanneer
het Europees Openbaar Ministerie operationeel is, geldt met betrekking tot fraudebestrijding
en audits van de Europese Rekenkamer het volgende: –
het Europees Openbaar Ministerie dient toe te
treden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de
interne onderzoeken verricht door OLAF en op basis van het model in de bijlage
bij dat akkoord passende voorschriften op te stellen voor al zijn werknemers; –
de Commissie en de Rekenkamer hebben het recht om
bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van
het Europees Openbaar Ministerie EU-middelen hebben ontvangen, controles op
stukken of controles en verificaties ter plaatse te verrichten; –
overeenkomstig de in de toepasselijke
EU-regelgeving vastgestelde bepalingen en procedures kan OLAF onderzoeken,
waaronder controles en inspecties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of
er sprake is van onregelmatigheden waardoor de financiële belangen van de Unie
worden geschaad in verband met een subsidie of opdracht die door het Europees
Openbaar Ministerie wordt gefinancierd; –
in werkafspraken met derde landen en internationale
organisaties, overeenkomsten, subsidieovereenkomsten en -besluiten van het
Europees Openbaar Ministerie moeten bepalingen worden opgenomen die de Europese
Rekenkamer en het OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke
controles en onderzoeken overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden te
verrichten. 2.3. Maatregelen ter voorkoming
van fraude en onregelmatigheden Vermeld de bestaande
en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen. Vaststelling
van een strategie voor fraudebestrijding die evenredig is met de
frauderisico's, gelet op de kosten en de baten van de te nemen maatregelen. Vaststelling
van regels ter voorkoming en beheersing van belangenconflicten met betrekking
tot personeelsleden. 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en) van het
meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven · Bestaande begrotingsonderdelen In volgorde van de
rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage Aantal [Rubriek………………………...……….] || GK/NGK ([16]) || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement || || || || || || · Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen In volgorde van de rubrieken van het meerjarige
financiële kader en de begrotingsonderdelen Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage Aantal [Rubriek……..……………………...……….] || GK/NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement 3 || 33.03.JJ.JJ EPPO || GK || NEE || NEE || NEE || NEE 3.2. Geraamde gevolgen voor de
uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde
gevolgen voor de uitgaven (in prijzen van 2013) miljoen EUR (tot op drie decimalen) Rubriek van het meerjarige financiële kader || Nummer 3 || Veiligheid en burgerschap EPPO[17] || || || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL Titel 1[18] || Vastleggingen || (1) || 1,393 || 4,144 || 6,895 || 11,039 || 23,471 Betalingen || (2) || 1,393 || 4,144 || 6,895 || 11,039 || 23,471 Titel 2[19] || Vastleggingen || (1a) || 0,099 || 0,194 || 0,293 || 0,487 || 1,073 Betalingen || (2a) || 0,099 || 0,194 || 0,293 || 0,487 || 1,073 Titel 3[20] || Vastleggingen || (3a) || 1,052 || 2,455 || 3,507 || 4,558 || 11,572 || Betalingen || (3b) || 1,052 || 2,455 || 3,507 || 4,558 || 11,572 TOTAAL kredieten voor het EPPO || Vastleggingen || =1+1a +3a || 2,544 || 6,793 || 10,695 || 16,084 || 36,116 Rubriek van het meerjarig financieel kader || 5 || “Administratieve uitgaven” miljoen EUR (tot op drie decimalen) || || || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL DG: JUST || Personele middelen || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,680 Andere administratieve uitgaven || 0,050 || 0,050 || 0,050 || 0,050 || 0,200 TOTAAL DG JUST || Kredieten || 0,220 || 0,220 || 0,220 || 0,220 || 0,880 Personele middelen || 0,131 || 0,131 || 0,131 || 0,131 || 0,524 Andere administratieve uitgaven || 0,050 || 0,050 || 0,050 || 0,050 || 0,200 TOTAAL OLAF || Kredieten || 0,181 || 0,181 || 0,181 || 0,181 || 0,724 TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (Totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 0,401 || 0,401 || 0,401 || 0,401 || 1,604 miljoen EUR (tot op drie decimalen) || || || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1-5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || 2,945 || 7,194 || 11,096 || 16,485 || 37,720 Betalingen || 2,945 || 7,194 || 11,096 || 16,485 || 37,720 Kortingen om kostenefficiëntie te verwezenlijken in het kader van het meerjarige financiële kader, rubriek: || 5 || “Administratieve uitgaven” Korting onder rubriek 5 (OLAF) || || || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL Titel 1[21] || Vastleggingen || (1) || -1,393 || -4,144 || -6,895 || -11,039 || -23,471 Betalingen || (2) || -1,393 || -4,144 || -6,895 || -11,039 || -23,471 Titel 2[22] || Vastleggingen || (1a) || -0,099 || -0,194 || -0,293 || -0,487 || -1,073 Betalingen || (2a) || -0,099 || -0,194 || -0,293 || -0,487 || -1,073 Titel 3[23] || Vastleggingen || (3a) || -0,350 || -1,051 || -1,401 || -1,750 || -4,552 || Betalingen || (3b) || -0,350 || -1,051 || -1,401 || -1,750 || -4,552 TOTAAL kortingen onder rubriek 5 || Vastleggingen || =1+1a +3a || -1,842 || -5,389 || -8,589 || -13,276 || -29,096 Gedurende de opbouwperiode wordt elke
middelentoename (in kredieten of vte’s) bij het EPPO gecompenseerd door een
overeenkomstige afname van de middelen voor OLAF.
Verschil, d.w.z. kosten in verband met
dienstverbanden van de gedelegeerde Europese aanklagers (titel 3) || || || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL || Vastleggingen || (1) || 0,702 || 1,404 || 2,106 || 2,880 || 7,020 Betalingen || (2) || 0,702 || 1,404 || 2,106 || 2,880 || 7,020 Deze kosten zijn berekend op basis van 9, 18,
27 en 36 gedelegeerde Europese aanklagers. Deze kosten moeten worden gedekt door de marge
van titel 3 of uit kortingen op andere agentschappen.
3.2.2. Geraamde gevolgen voor de
kredieten van [de instantie] –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig –
X Voor het voorstel/initiatief zijn
beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven: –
Vastleggingskredieten, in
miljoen EUR (tot op drie decimalen) in prijzen van 2013
Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL || RESULTATEN (outputs) || Soort output || Gem. kosten || Aantal[24] || Kosten || Aantal || Kosten || Aantal || Kosten || Aantal || Kosten || Totaal || Totale kosten || SPECIFIEKE DOELSTELLING NR.1 Opsporing ter bescherming van financiële belangen || || || || || || || || || || || Resultaat || zaken Aantal gevallen || 0,0083 || 184 || 1,526 || 491 || 4,076 || 773 || 6,417 || 1163 || 9,650 || || 21,669 || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 || || 1,526 || || 4,076 || || 6,417 || || 9,650 || || 21,669 || SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2 Vervolgingen ter bescherming van financiële belangen || || || || || || || || || || || Resultaat || zaken || 0,0083 || 92 || 0,763 || 246 || 2,038 || 387 || 3,208 || 581 || 4,825 || || 10,834 || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 || || 0,763 || || 2,038 || || 3,208 || || 4,825 || || 10,834 || SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 3 Samenwerking || || || || || || || || || || || Resultaat || || 0,0083 || 31 || 0,254 || 82 || 0,679 || 129 || 1,069 || 194 || 1,608 || || 3,610 || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 3 || || 0,254 || || 0,679 || || 1,069 || || 1,608 || || 3,610 || TOTALE KOSTEN || || 2,543 || || 6,793 || || 10,694 || || 16,083 || || 36,113[25] || 3.2.3. Geraamde gevolgen voor de
personele middelen van het EPPO 3.2.3.1. Samenvatting –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve
kredieten nodig –
X Voor het voorstel/initiatief zijn
administratieve kredieten nodig, zoals hieronder beschreven: Personele middelen || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten || 18 || 36 || 54 || 90 - waarvan AD || 12 || 24 || 36 || 60 - waarvan AST || 6 || 12 || 18 || 30 Extern personeel (vte) || 6 || 11 || 17 || 28 - waarvan arbeidscontractanten || 5 || 9 || 14 || 23 - waarvan gedetacheerde nationale deskundigen || 1 || 2 || 3 || 5 Totale personeelsformatie || 24 || 47 || 71 || 118 miljoen EUR (tot op
drie decimalen) Personeelsuitgaven || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten || 1,179 || 3,537 || 5,895 || 9,432 || 20,043 - waarvan AD || 0,786 || 2,358 || 3,930 || 6,288 || 13,362 - waarvan AST || 0,393 || 1,179 || 1,965 || 3,144 || 6,681 Extern personeel || 0,214 || 0,607 || 1,000 || 1,607 || 3,428 - waarvan arbeidscontractanten || 0,175 || 0,490 || 0,805 || 1,295 || 2,765 - waarvan gedetacheerde nationale deskundigen || 0,039 || 0,117 || 0,195 || 0,312 || 663 Totaal personeelsuitgaven || 1,393 || 4,144 || 6,895 || 11,039 || 23,471
Geraamde behoefte aan personele middelen voor het
verantwoordelijke DG –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen
nodig. –
X Voor het voorstel/initiatief zijn personele
middelen nodig, zoals hieronder beschreven: Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1
decimaal) || || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) || || 33 01 01 01 Personeel JUST || 1,3 || 1,3 || 1,3 || 1,3 || || 24 01 07 00 01 01 Personeel OLAF || 1 || 1 || 1 || 1 || || XX 01 01 02 (delegaties) || || || || || || XX 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || || || 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || || || || || || || Extern personeel (in voltijdequivalenten: vte) || XX 01 02 01 (CA, SNE, INT van de "totale financiële middelen") || || || || || || XX 01 02 02 (CA, LA, SNE, INT en JED in de delegaties) || || || || || || XX 01 04 jj || - zetel || || || || || || - delegaties || || || || || || XX 01 05 02 (AC, SNE, END – onderzoek door derden) || || || || || || 10 01 05 02 (AC, END, INT – eigen onderzoek) || || || || || || Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) || || || || || || TOTAAL || 2,3 || 2,3 || 2,3 || 2,3 || XX is het
beleidsterrein of de begrotingstitel. De benodigde personele
middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer
van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel
aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure
met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen
worden toegewezen. Ambtenaren en tijdelijk personeel || Beleidsmatige follow-up en adviezen aan het EPPO, budgettair en financieel advies aan het EPPO en werkelijke subsidiebetalingen, kwijtings- en ontwerpbegrotingsprocedures Extern personeel || Niet van toepassing De bijlage (deel 3) moet een beschrijving
bevatten van de berekening van de kosten voor voltijdequivalenten. Gedurende de opbouwperiode wordt elke
middelentoename (in kredieten of vte’s) bij het EPPO gecompenseerd door een
overeenkomstige afname van de middelen voor OLAF. Korting personele middelen bij OLAF || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten || -18 || -36 || -54 || -90 - waarvan AD || -12 || -24 || -36 || -60 - waarvan AST || -6 || -12 || -18 || -30 Extern personeel (vte) || -6 || -11 || -17 || -28 - waarvan arbeidscontractanten || -5 || -9 || -14 || - 23 - waarvan gedetacheerde nationale deskundigen || -1 || -2 || -3 || -5 Totale personeelsformatie || -24 || -47 || -71 || -118 in miljoen EUR (tot
op 3 decimalen) in prijzen van 2013 Verlagingen van de personeelsuitgaven in verband met OLAF || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten || -1,179 || -3,537 || -5,895 || -9,432 || -20,043 - waarvan AD || -0,786 || -2,358 || -3,930 || -6,288 || -13,362 - waarvan AST || -0,393 || -1,179 || -1,965 || -3,144 || -6,681 Extern personeel || -0,214 || -0,607 || -1,000 || -1,607 || -3,428 - waarvan arbeidscontractanten || -0,175 || -0,490 || -0,805 || -1,295 || -2,765 - waarvan gedetacheerde nationale deskundigen || -0,039 || -0,117 || -0,195 || -0,312 || -663 Totaal personeelsuitgaven 24.0107 || -1,393 || -4,144 || -6,895 || -11,039 || -23,471 3.2.4. Verenigbaarheid met het
huidige meerjarige financiële kader –
X Het voorstel/initiatief is verenigbaar
met het huidige meerjarige financiële kader. –
¨ Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de
betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader. –
¨ Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het
flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader. Rubriek 5
dient te worden verlaagd overeenkomstig de inkrimping van de personeelsformatie
van OLAF. 3.2.5. Bijdrage van derden aan de
financiering –
X Het voorstel/initiatief voorziet niet in
medefinanciering door derden. –
¨ Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder
wordt geraamd: Kredieten in miljoen EUR (tot op drie decimalen) || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || Totaal Medefinancieringsbron || || || || || TOTAAL medegefinancierde kredieten || || || || || 3.3.
Geraamde gevolgen voor de ontvangsten –
¨ Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de
ontvangsten –
X Het voorstel/initiatief heeft de
hieronder beschreven financiële gevolgen: –
¨ voor de eigen middelen –
X voor de diverse ontvangsten miljoen EUR (tot op drie decimalen) Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het huidige begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 Artikel XX || || p.m. || p.m. || p.m. || p.m. Voor de diverse
ontvangsten die worden ‘toegewezen’, vermeld het (de) betrokken
begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven. […] Vermeld de wijze van
berekening van de gevolgen voor de ontvangsten. De
ontvangsten bestaan uit de schikkingsbetalingen, die in de EU-begroting dienen
te worden opgenomen. Op dit moment kunnen er nog geen bedragen met zekerheid
worden vermeld. [1] Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement
en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de
financiële belangen van de EU schaadt COM(2012) 363 final van 11.7.2012. [2] Zie het groenboek inzake de strafrechtelijke bescherming
van de financiële belangen van de Gemeenschap en de instelling van een Europese
officier van justitie van 11 december 2001 (COM(2001)715 definitief), en het
vervolgverslag daarover van 19 maart 2003 (COM(2003)128 definitief). [3] Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement
en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de
financiële belangen van de EU schaadt COM(2012) 363 final van 11.7.2012. [4] PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1. [5] PB L 142 van 1.6.2012, blz. 1. [6] PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1. [7] Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het
Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de
financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot
intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van
26.10.2012, blz. 1). [8] PB L 348 van 24.12.2008, blz. 130. [9] Verordening nr. 31/EEG, nr. 11/EGA van 18 december 1961
tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren en de regeling welke van
toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Economische
Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB P 45 van
14.6.1962, blz. 1385), met name gewijzigd bij de nadien zelf gewijzigde
Verordening nr. 259/68 van 29 februari 1968 (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1). [10] PB L 17 van 6.10.1958, blz. 385. [11] PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1. [12] PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2. [13] PB L 317 van 3.12.2011, blz. 1. [14] PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1. Verordening (EG) nr.
44/2001 wordt op 10.1.2015 vervangen door Verordening (EU) nr. 1215/2012. [15] Bescherming van de financiële belangen van de Europese
Unie - Fraudebestrijding Jaarverslag (verslag van de Commissie aan het Europees
Parlement en de Raad), COM(2012) 408. [16] GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten. [17] Berekend zijn alleen de met opsporing en vervolging
belaste personeelsleden en overeenkomstige kosten. Structuren voor
administratieve ondersteuning worden door Eurojust kosteloos verleend. [18] Er wordt uitgegaan van een geleidelijke indienstneming
(10% - 20% - 30% - 40% - 50% - 75% - 100%). [19] Er wordt van uitgegaan dat de gastlidstaat een gebouw ter
beschikking stelt en dit van alle nodige kantoor-, IT- en
beveiligingsapparatuur voorziet. Hier is uitsluitend rekening gehouden met
gebruikskosten en ICT-kosten per vierkante meter. Indien de gastlidstaat deze
regeling niet aanbiedt, moet deze titel worden herzien. [20] Deze titel is berekend op basis van de ervaring van OLAF
met onderzoekswerkzaamheden. Daarnaast zijn de kostenraming opgenomen voor het
dienstverband van tot 36 (vte) gedelegeerde Europese aanklagers tegen van 80%
van een AD 10-salaris. De geleidelijke indienstneming is in dit geval 50% - 75%
- 100%. [21] Er wordt uitgegaan van een geleidelijke indienstneming
(10% - 20% - 30% - 40% - 50% - 75% - 100%). [22] Er wordt van uitgegaan dat de gastlidstaat een gebouw ter
beschikking stelt en dit van alle nodige kantoor-, IT- en
beveiligingsapparatuur voorziet. Hier is uitsluitend rekening gehouden met
gebruikskosten en ICT-kosten per vierkante meter. Indien de gastlidstaat deze
regeling niet aanbiedt, moet deze titel worden herzien. [23] Deze titel is berekend op basis van de ervaring van OLAF
met onderzoekswerkzaamheden. Daarnaast zijn de kosten voor het dienstverband
voor 36 gedelegeerde Europese aanklagers bij 80% van een AD 10 (vte) opgenomen.
De geleidelijke indienstneming is in dit geval 50% - 75% - 100%. Aangezien de
gedelegeerde Europese aanklagers worden voorgedragen door de lidstaten, wordt
dit ritme waarschijnlijk niet gehaald. [24] Het aantal zaken is gebaseerd op de in de
effectbeoordeling bij het ontwerpvoorstel geanalyseerde aannames. [25] Het verschil met de algehele kosten van 36,116 miljoen EUR
genoemd in punt 3.2.1 is het gevolg van afrondingsregels.