52013PC0534

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie /* COM/2013/0534 final - 2013/0255 (APP) */


TOELICHTING

1.           ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

De vervolging van strafbare feiten die ten koste gaan van de EU-begroting is nu de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten: de Unie heeft op dit gebied geen enkele zeggenschap. Hoewel deze strafbare feiten grote schade kunnen veroorzaken, worden ze wegens gebrek aan middelen niet altijd opgespoord en vervolgd door de bevoegde nationale autoriteiten. De nationale rechtshandhaving op dit gebied blijft daardoor vaak versnipperd en de grensoverschrijdende dimensie van deze strafbare feiten ontgaat de autoriteiten vaak.

De aanpak van grensoverschrijdende fraudegevallen vergt een goed gecoördineerde en effectieve opsporing en vervolging op Europees niveau, maar op dit moment is de informatie-uitwisseling en de coördinatie onvoldoende, ondanks de grotere inspanningen van Unie-organen als Eurojust, Europol en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF). Coördinatie, samenwerking en informatie-uitwisseling worden ernstig belemmerd en beperkt doordat de bevoegdheden zijn verdeeld over verschillende instanties die tot verschillende territoriale en functionele rechtsgebieden behoren. Dagelijks doen zich op verschillende niveaus en tussen verschillende instanties hiaten voor in de juridische mogelijkheden om fraude aan te pakken, waardoor strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, niet goed kunnen worden opgespoord en vervolgd.

Eurojust en Europol hebben een algemeen mandaat om de uitwisseling van informatie te vergemakkelijken en nationale strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen te coördineren, maar zijn niet bevoegd zelf opsporings- of vervolgingshandelingen te verrichten. OLAF heeft een mandaat om fraude en andere onwettige activiteiten die de EU raken, te onderzoeken, maar is alleen bevoegd administratieve onderzoeken in te stellen. Nationale justitiële autoriteiten reageren vaak traag, de gemiddelde vervolgingspercentages liggen laag en de resultaten verschillen sterk per lidstaat. De juridische stappen die de lidstaten ondernemen om fraude te bestrijden, beantwoorden dan ook niet aan de eisen van het Verdrag, dat om doeltreffende, gelijkwaardige en afschrikkende maatregelen vraagt.

Omdat de strafrechtelijke opsporings- en vervolgingsautoriteiten van de lidstaten momenteel niet in staat zijn een gelijkwaardig niveau van bescherming en rechtshandhaving te bieden, is de Unie niet alleen bevoegd, maar ook verplicht om op te treden. Verplicht in juridische zin, omdat artikel 325 van het Verdrag de Unie die verplichting oplegt, maar ook in die zin dat de Unie, gezien de specifieke EU-regels op dit gebied, het best in staat is haar eigen financiële belangen te beschermen, onder meer door middel van de vervolging van strafbare feiten die deze belangen schaden. Artikel 86 van het Verdrag biedt de rechtsgrond voor een dergelijk vervolgingssysteem op Unie-niveau, dat de tekortkomingen van het huidige, zuiver op nationale maatregelen gebaseerde handhavingsstelsel moet verhelpen en voor de nodige samenhang en coördinatie moet zorgen.

Dit voorstel strekt tot oprichting van het Europees Openbaar Ministerie en tot omschrijving van de bevoegdheden en procedures daarvan. Het is een aanvulling op een eerder wetgevingsvoorstel[1], waarin de strafbare feiten en de toepasselijke sancties worden omschreven.

Het onderhavige voorstel maakt deel uit van een wetgevingspakket dat ook een voorstel tot hervorming van Eurojust omvat.

2.           RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BETROKKEN PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

Ter voorbereiding van deze verordening heeft de Commissie herhaaldelijk overleg gepleegd met belanghebbenden, mede op basis van eerdere gesprekken over het Europees Openbaar Ministerie, waarover al ruim tien jaar wordt gesproken[2]. Bij deze raadpleging zijn alle hoofdpunten van de verordening aan de orde gekomen en verschillende opties besproken voor de institutionele, juridische, organisatorische en operationele opzet van een Europees systeem voor het opsporen en vervolgen van de betrokken strafbare feiten.

Begin 2012 zijn twee vragenlijsten online gezet: een voor justitieambtenaren en een voor het grote publiek. De respondenten stonden over het algemeen positief tegenover nieuwe maatregelen ter versterking van het materiële en procedurele kader voor het aanpakken van strafbare feiten die de financiële belangen van de EU schaden, en de meesten toonden zich ook voorstander van het oprichten van een Europees Openbaar Ministerie. Daarnaast werden ook specifiekere suggesties, bezorgdheden en vragen geformuleerd, met name over de relatie tussen het Europees Openbaar Ministerie en de nationale vervolgingsinstanties, de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie om onderzoeken op nationaal niveau uit te voeren en te coördineren, of de mogelijke problemen met betrekking tot geharmoniseerde Europese procedurevoorschriften voor het Europees Openbaar Ministerie. Tegelijk met de raadplegingen is in een aantal lidstaten praktijkonderzoek gedaan in het kader van de externe studie betreffende dit voorstel. Bovendien zijn in 2012 en begin 2013 een aantal discussies gevoerd of vergaderingen gehouden op Europees niveau, zoals:

· de bijeenkomst van het netwerk van openbare aanklagers of vergelijkbare autoriteiten bij de hoogste rechterlijke instanties van de lidstaten (Boedapest, 25-26 mei 2012);

· de conferentie: A Blueprint for the European Public Prosecutor's Office? (Luxemburg, 13-15 juni 2012). Deze conferentie werd bijgewoon door deskundigen en vooraanstaande academici en vertegenwoordigers van de EU-instellingen en de lidstaten;

· het overleg van vicevoorzitter Reding met procureurs-generaal en directeuren van openbare ministeries van de lidstaten (Brussel, 26 juni 2012); Tijdens deze bijeenkomst kon vrijuit worden gediscussieerd over specifieke aangelegenheden betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Unie;

· de overlegbijeenkomst over kwesties in verband met een eventuele hervorming van Eurojust, waar met vertegenwoordigers van de lidstaten ook werd gesproken over de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie (18 oktober 2012). Op deze bijeenkomst werd gepleit voor een nauw verband tussen Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie;

· de 10e OLAF-conferentie voor fraudebestrijders (Berlijn, 8-9 november 2012), waar onder meer werd besproken hoe de interactie tussen de nationale openbare aanklagers en een eventueel Europees Openbaar Ministerie zou moeten verlopen;

· de informele raadpleging met advocaten (CCBE en ECBA), waar de procedurele waarborgen voor verdachten werden besproken, wat waardevolle aanbevelingen opleverde (26 november 2012);

· het ERA-seminar “Towards the European Public Prosecutor's Office (EPPO)” (17 en 18 januari 2013);

· de bijeenkomst van de deskundigen groep van de Commissie voor het Europees strafrechtbeleid (23 januari 2013);

· nog een raadplegingsbijeenkomst met ECBA- en CCBE-advocaten (Brussel, 9 april 2013).

Er zijn ook vele bilaterale overlegrondes geweest met de autoriteiten van de lidstaten in de tweede helft van 2012 en begin 2013.

De Commissie heeft een effectbeoordeling uitgevoerd, onder andere op basis van een externe studie (specifieke overeenkomst nr. JUST/2011/JPEN/FW/0030.A4) waarin verschillende opties voor de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie tegen elkaar werden afgewogen. De effectbeoordeling wijst uit dat het Europees Openbaar Ministerie het best kan worden opgezet als gedecentraliseerd geïntegreerd orgaan van de Unie dat gebruikmaakt van de nationale rechtsstelsels, omdat dat de meeste voordelen oplevert en het minst kost.

3.           JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

3.1.        Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 86 van het Verdrag. Het eerste lid van dat artikel luidt: “Ter bestrijding van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, kan de Raad op de grondslag van Eurojust volgens een bijzondere wetgevingsprocedure bij verordeningen een Europees openbaar ministerie instellen. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement”. In het tweede lid worden de verantwoordelijkheden van het Europees Openbaar Ministerie als volgt omschreven: “Het Europees openbaar ministerie is, in voorkomend geval in samenwerking met Europol, bevoegd voor het opsporen, vervolgen en voor het gerecht brengen van daders van en medeplichtigen aan strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie, zoals omschreven in de in lid 1 bedoelde verordening, schaden. Het Europees openbaar ministerie is belast met de rechtsvordering voor de bevoegde rechterlijke instanties van de lidstaten in verband met deze strafbare feiten”. Ten slotte wordt in het derde lid van artikel 86 van het Verdrag de inhoud van de op grond van dat artikel vast te stellen verordeningen beschreven: “Het statuut van het Europees openbaar ministerie, de voorwaarden voor de uitoefening van zijn functies, de voor zijn activiteiten geldende procedurevoorschriften en de voorschriften inzake de toelaatbaarheid van bewijs en de voorschriften voor de rechterlijke toetsing van de procedurele handelingen die het in de uitoefening van zijn ambt verricht, worden bij de in lid 1 bedoelde verordeningen vastgesteld”.

3.2.        Subsidiariteit en evenredigheid

Deze maatregel moet door de Unie worden genomen omdat het een maatregel is met een intrinsieke Unie-dimensie. Het gaat om het aansturen en coördineren op Unie–niveau van de opsporing en vervolging van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie zelf schaden, belangen die krachtens artikel 310, lid 6, VWEU en artikel 325 VWEU zowel door de Unie als door de lidstaten moeten worden beschermd. In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel kan deze doelstelling wegens de omvang en gevolgen ervan alleen op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt. Nu is de vervolging van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, uitsluitend een zaak van de autoriteiten van de lidstaten. Zoals gezegd is dit een onbevredigende situatie, die onvoldoende mogelijkheden biedt om effectief op te treden tegen strafbare feiten ten nadele van de EU-begroting.

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. In dit voorstel is steeds de optie gekozen met de minst ingrijpende gevolgen voor de rechtsorde en de institutionele structuur van de lidstaten. De belangrijkste onderdelen van het voorstel, zoals de keuze van het recht dat van toepassing is op vervolgingsmaatregelen, de figuur van de gedelegeerde aanklagers, het decentrale karakter van het Europees Openbaar Ministerie en het systeem van rechterlijke toetsing zijn gebaseerd op het uitgangspunt niet verder te gaan dan nodig is om de belangrijkste doelstellingen van het voorstel te verwezenlijken.

De bevoegdheid van de Unie om fraude en andere strafbare feiten die haar financiële belangen schaden, is ondubbelzinnig vervat in de artikelen 86 en 325 van het Verdrag. Omdat deze bevoegdheid van de Unie geen aanvullend karakter ten opzichte van de bevoegdheid van de lidstaten heeft en de Unie genoodzaakt is deze bevoegdheid uit te oefenen om haar financiële belangen beter te beschermen, beantwoordt het voorgestelde wetgevingspakket aan het subsidiariteitsbeginsel.

3.3.        Toelichting per hoofdstuk

De belangrijkste doelstellingen van het voorstel zijn:

· bijdragen tot een betere bescherming van de financiële belangen van de Unie en tot de verdere ontwikkeling van een rechtsruimte, het vertrouwen van de EU-burgers en -ondernemingen in de instellingen van de Unie vergroten, en hierbij alle in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde grondrechten eerbiedigen;

· een coherent Europees systeem in het leven roepen voor het opsporen en vervolgen van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden;

· de opsporing en vervolging van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schade, efficiënter en effectiever doen verlopen;

· vaker vervolging instellen, zodat het vaker tot een veroordeling komt en tot de terugvordering van frauduleus verkregen Unie-geld;

· zorgen voor nauwe samenwerking en effectieve informatie-uitwisseling tussen de Europese en de nationale bevoegde autoriteiten;

· een sterkere afschrikking oproepen met betrekking tot het plegen van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden.

3.3.1.     Hoofdstuk I: Onderwerp en definities

In dit hoofdstuk wordt het onderwerp van de verordening beschreven: het instellen van het Europees Openbaar Ministerie. Daarnaast wordt een aantal termen gedefinieerd die in de tekst worden gebruikt, zoals de "financiële belangen van de Unie".

3.3.2.     Hoofdstuk II: Algemene Regels

Dit hoofdstuk regelt de fundamentele kenmerken van het Europees Openbaar Ministerie, de status en de structuur ervan als een nieuw orgaan van de Unie met opsporings- en vervolgingsbevoegdheden. Daarbij worden specifieke regels vastgesteld voor de benoeming en het ontslag van de Europese openbare aanklager, zijn plaatsvervangers en de gedelegeerde Europese aanklagers. Ook de basisbeginselen van de werking van het Europees Openbaar Ministerie worden beschreven.

Afdeling 1 (status, organisatie en structuur van het Europees Openbaar Ministerie) beschrijft hoe het Europees Openbaar Ministerie in elkaar zit en welke functies het krijgt. Het voorstel bepaalt dat het een nieuw orgaan van de Unie wordt met rechtspersoonlijkheid, en beschrijft de relatie met Eurojust. Onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht: dat zijn volgens de tekst de kernbegrippen ten aanzien van het Europees Openbaar Ministerie die ervoor moeten zorgen dat het zijn functies en bevoegdheden kan uitoefenen zonder dat het vatbaar is voor ongepaste beïnvloeding.  Ook de belangrijkste kenmerken van de structuur van het Europees Openbaar Ministerie worden beschreven.

Afdeling 2 (benoeming en ontslag van de leden van het Europees Openbaar Ministerie) bevat de regels die van toepassing zijn op de benoemings- en ontslagprocedure van de Europese openbare aanklager, zijn plaatsvervangers en de personeelsleden. De benoemingsprocedure voor de Europese openbare aanklager is zo geregeld dat de onafhankelijkheid en de verantwoordingsplicht van de aanklager jegens de instellingen van de Unie zijn gewaarborgd; de ontslagprocedure loopt via het Hof van Justitie van de Europese Unie. De procedure voor de gedelegeerde Europese aanklagers, die door de Europese openbare aanklager worden benoemd en ontslagen, biedt de zekerheid dat zij in de nationale vervolgingssystemen worden geïntegreerd.

Afdeling 3 (basisbeginselen) beschrijft de belangrijkste rechtsbeginselen die de activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie regeren, zoals de naleving van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, evenredigheid, het beginsel dat het nationale recht van toepassing is bij de uitvoering van de verordening, onpartijdigheid, wettigheid en snelheid van onderzoeken, en de verplichting voor de lidstaten om medewerking te verlenen aan de opsporing en vervolging door het Europees Openbaar Ministerie.

Afdeling 4 (bevoegdheden van het Europees Openbaar Ministerie) verduidelijkt welke strafbare feiten onder de materiële bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie vallen. Deze feiten moeten worden gedefinieerd op basis van het nationale recht ter uitvoering van het recht van de Unie (richtlijn 2013/xxx/EU). In het voorstel wordt een onderscheid gemaakt tussen twee soorten strafbare feiten: de eerste soort valt automatisch onder de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie (artikel 12), bij de tweede soort moet die bevoegdheid worden vastgesteld aan de hand van bepaalde verbanden met strafbare feiten van de eerste soort (artikel 13). In deze afdeling wordt ook beschreven hoe het Europees Openbaar Ministerie zijn bevoegdheden ten aanzien van deze strafbare feiten zal uitoefenen.

3.3.3.     Hoofdstuk III: procedurevoorschriften voor opsporing, vervolging en procesvoering

Dit hoofdstuk behandelt de belangrijkste aspecten van de opsporing en vervolging die door het Europees Openbaar Ministerie worden ingesteld. Zo bepaalt het hoe de opsporing en vervolging moeten worden gecontroleerd door de nationale rechter, welke beslissingen het Europees Openbaar Ministerie kan nemen na afronding van een onderzoek, hoe het zijn vervolgingsfuncties moet uitoefenen en hoe het vergaarde bewijs kan worden gebruikt voor de geadieerde rechter.

Afdeling 1 (Opsporing) bevat de algemene regels die van toepassing zijn op de opsporingsactiviteiten van het Europees Openbaar Ministerie. Zo wordt beschreven welke aanleidingen er kunnen zijn voor opsporing, hoe de opsporing wordt ingesteld en uitgevoerd, en hoe het Europees Openbaar Ministerie verdere informatie kan verkrijgen uit gegevensbanken of uit gegevens die op zijn verzoek zijn verzameld.

Afdeling 2 (Informatieverwerking) legt uit hoe het casemanagementsysteem werkt.

Afdeling 3 (Opsporingsmaatregelen) beschrijft de afzonderlijke opsporingsmaatregelen die het Europees Openbaar Ministerie kan nemen en onder welke voorwaarden het dat kan doen. Deze maatregelen worden niet allemaal tot in detail geregeld: het voorstel bepaalt dat het nationale recht moet worden toegepast.

Afdeling 4 (Beëindiging van de opsporing en vervolgingsbevoegdheden) beschrijft welke beslissingen het Europees Openbaar Ministerie kan nemen na afronding van de opsporing; het kan bijvoorbeeld overgaan tot tenlastelegging of seponering.

Afdeling 5 (Toelaatbaarheid van bewijs) regelt de toelaatbaarheid van bewijs dat door het Europees Openbaar Ministerie is vergaard en voor de geadieerde rechter wordt aangevoerd.

Afdeling 6 (Confiscatie) regelt de vervreemding van de vermogensbestanddelen die door de nationale rechter zijn geconfisqueerd naar aanleiding van de vervolging die door het Europees Openbaar Ministerie is ingesteld.

3.3.4.     Hoofdstuk IV: Procedurele waarborgen

Dit hoofdstuk regelt de waarborgen voor verdachten en andere personen die zijn betrokken bij procedures van het Europees Openbaar Ministerie; deze waarborgen moeten voldoen aan de daarvoor geldende normen, met name het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De regels verwijzen naar de wetgeving van de Unie (richtlijnen over bepaalde procedurele rechten in strafprocessen) voor bepaalde rechten, maar er worden ook andere rechten vastgesteld, die nog niet bij de Unie-wetgeving zijn geregeld. Deze regels vormen een extra beschermingslaag in vergelijking met het nationale recht, waardoor verdachten en andere personen direct bescherming op Unie-niveau genieten.

3.3.5.     Hoofdstuk V: Rechterlijke toetsing

Artikel 86, lid 3, VWEU schrijft voor dat de wetgever van de Unie de voorschriften vaststelt voor de rechterlijke toetsing van de procedurele handelingen die het Europees Openbaar Ministerie in de uitoefening van zijn ambt verricht. Deze mogelijkheid weerspiegelt de specifieke aard van het Europees Openbaar Ministerie: deze wijkt af van die van alle andere organen en agentschappen van de Unie en vereist speciale voorschriften inzake rechterlijke toetsing.

Krachtens artikel 86, lid 2, van het Verdrag is het Europees Openbaar Ministerie belast met de rechtsvordering voor de bevoegde rechterlijke instanties van de lidstaten. De opsporingshandelingen van het Europees Openbaar Ministerie hangen nauw samen met een mogelijke vervolging en zullen met name rechtsgevolgen hebben binnen de rechtsstelsels van de lidstaten. In de meeste gevallen zullen zij in opdracht van het Europees Openbaar Ministerie ook door de nationale rechtshandhavingsinstanties worden uitgevoerd, soms nadat ook toestemming van een nationale rechter is verkregen. Het Europees Openbaar Ministerie is derhalve een orgaan van de Unie waarvan het optreden hoofdzakelijk van belang is binnen de nationale rechtsstelsels. Er valt dan ook veel voor te zeggen om het Europees Openbaar Ministerie te beschouwen als een nationale instantie waar het gaat om de rechterlijke toetsing van zijn opsporings- en vervolgingshandelingen.  De nationale rechters dienen verantwoordelijk te worden voor de rechterlijke toetsing van alle voor beroep vatbare opsporings- en vervolgingshandelingen van het Europees Openbaar Ministerie. De gerechtshoven van de Unie dienen niet op grond van de artikelen 263, 265 en 268 van het Verdrag rechtstreeks bevoegd te zijn voor dergelijke handelingen, die wat de rechterlijke toetsing betreft immers niet als daden van een orgaan van de Unie gelden.

Overeenkomstig artikel 267 van het Verdrag hebben nationale rechters de mogelijkheid – en in bepaalde omstandigheden de plicht – om zich tot het Hof van Justitie te wenden voor een prejudiciële uitspraak over de uitlegging en geldigheid van bepalingen uit de wetgeving van de Unie die van belang zijn voor de rechterlijke toetsing van opsporings- en vervolgingshandelingen van het Europees Openbaar Ministerie.  Ook vragen over de uitlegging van deze verordening kunnen aan het Hof worden voorgelegd. Aangezien het Europees Openbaar Ministerie wat de rechterlijke toetsing betreft wordt beschouwd als een nationale instantie, kunnen nationale rechters zich alleen tot het Hof van Justitie wenden met vragen over de uitlegging van zijn handelingen. Zo waarborgen de prejudiciële uitspraken dat deze verordening in de hele Unie op uniforme wijze wordt toegepast, terwijl de geldigheid van de handelingen van het Europees Openbaar Ministerie overeenkomstig het nationale recht kan worden aangevochten voor de nationale rechter.

3.3.6.     Hoofdstuk VI: Gegevensbescherming

Dit hoofdstuk bevat voorschriften inzake de gegevensbeschermingsregels, die in het specifieke kader van het Europees Openbaar Ministerie strekken tot specificatie en aanvulling van de EU-wetgeving betreffende de verwerking van persoonsgegevens door EU-organen (met name Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens).  Het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie is toevertrouwd aan het Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

3.3.7.     Hoofdstuk VII: Financiële bepalingen en bepalingen inzake personeel

In dit hoofdstuk wordt geregeld hoe het Europees Openbaar Ministerie zijn financiële en personele middelen beheert. De betrokken voorschriften zijn gebaseerd op de toepasselijke EU-wetgeving, d.w.z. voor begrotingszaken op Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, en voor personeelszaken op Verordening nr. 31/EEG, als gewijzigd.

3.3.8.     Hoofdstuk VIII: Bepalingen inzake de betrekkingen van het Europees Openbaar Ministerie

In dit hoofdstuk worden de betrekkingen van het Europees Openbaar Ministerie met de instellingen en organen van de Unie alsook met actoren buiten de Unie geregeld. Voor de betrekkingen tussen het Europees Openbaar Ministerie en Eurojust gelden speciale regels, gelet op hun bijzondere band op operationeel, administratief en beheersgebied.

3.3.9.     Hoofdstuk IX: Algemene bepalingen

Deze bepalingen bestrijken institutionele aangelegenheden die bij het opzetten van elk nieuw orgaan of nieuwe instantie van de Unie moeten worden geregeld.  Ze zijn grotendeels geënt op de gemeenschappelijke aanpak voor gedecentraliseerde agentschappen, maar houden rekening met de specifieke (justitiële) aard van het Europees Openbaar Ministerie. De bepalingen betreffen de rechtsstatus en operationele voorwaarden, de talenregeling, transparantie, fraudepreventie, gerubriceerde gegevens, administratieve onderzoeken en aansprakelijkheid.

3.3.10.   Hoofdstuk X: Slotbepalingen

Deze bepalingen hebben betrekking op de tenuitvoerlegging van de verordening: ze voorzien in de vaststelling van uitvoeringsvoorschriften, overgangsbepalingen en administratieve voorschriften, en regelen de inwerkingtreding.

4.           GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel beoogt kostenefficiënte benutting van EU-begrotingsmiddelen: een deel van de huidige middelen van OLAF wordt gebruikt voor het opzetten van de zetel van het Europees Openbaar Ministerie, waarvoor tevens een beroep wordt gedaan op administratieve ondersteuning van Eurojust.

De positie van de gedelegeerde Europese aanklagers, die in de lidstaten zullen zijn gevestigd en integrerend deel uitmaken van het Europees Openbaar Ministerie, zorgt voor beperkte aanvullende kosten. Gelet op hun dubbele status van zowel Europees als nationaal aanklager, worden zij bezoldigd uit de EU-begroting en vallen zij onder het Statuut.

Aangezien met de opbouw van het Europees Openbaar Ministerie waarschijnlijk meerdere jaren gemoeid zullen zijn, worden personeelsleden geleidelijk van OLAF naar het Europees Openbaar Ministerie overgeheveld. Het equivalent van de posten van de overgehevelde personeelsleden en de overeenkomstige kredieten worden in mindering gebracht op de personeelformatie en de begroting van OLAF.  Het Europees Openbaar Ministerie komt op kruissnelheid wanneer alle posten zijn bezet.  Dit zal het geval zijn in 2023, met 235 personeelsleden, waarvan 180 personeelsformatieposten en 55 externe personeelsleden. Bij deze personeelssterkte zullen de personeelskosten in 2023 circa 35 miljoen EUR bedragen.

2013/0255 (APP)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 86,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,

Na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming,

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)       Zowel de Unie als de lidstaten zijn verplicht de financiële belangen van de Unie te beschermen tegen strafbare feiten, die jaarlijks aanzienlijke financiële schade veroorzaken. Deze feiten worden op dit moment echter niet voldoende onderzocht en vervolgd door de bevoegde nationale autoriteiten.

(2)       Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de instelling van een Europees Openbaar Ministerie.

(3)       Het Verdrag bepaalt uitdrukkelijk dat het Europees Openbaar Ministerie moet worden ingesteld op de grondslag van Eurojust; deze verordening moet dus een verband tussen beide tot stand brengen.

(4)       Het Verdrag bepaalt dat het Europees Openbaar Ministerie tot taak heeft strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, te bestrijden.

(5)       In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel kunnen strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter op het niveau van de Unie worden bestreden. In de huidige situatie, waarin de vervolging van strafbare feiten ten nadele van de financiële belangen van de Unie uitsluitend een taak is van de autoriteiten van de lidstaten, kan die doelstelling niet voldoende worden verwezenlijkt. Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het opzetten van het Europees Openbaar Ministerie, vanwege de uiteenlopende wijze waarop op nationaal niveau de vervolging van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, wordt aangepakt, niet door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, gezien het feit dat het Europees Openbaar Ministerie de exclusieve bevoegdheid moet krijgen om dergelijke strafbare feiten te vervolgen, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. 

(6)       Overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om de doelstellingen te verwezenlijken en zijn de gevolgen ervan voor de rechtsorde en de institutionele structuur van de lidstaten zo beperkt mogelijk gehouden.

(7)       Het opsporen, vervolgen en voor het gerecht brengen van de daders van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden: dat dient het mandaat van het Europees Openbaar Ministerie te zijn.  Daarvoor moet het over autonome opsporings- en vervolgingsbevoegdheden beschikken, en onder andere onderzoeken kunnen uitvoeren in grensoverschrijdende, complexe zaken.

(8)       De organisatiestructuur van het Europees Openbaar Ministerie moet ook een snelle en efficiënte besluitvorming mogelijk maken tijdens strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen, ongeacht of er één of meer lidstaten bij betrokken zijn.

(9)       In de regel dient de opsporing door het Europees Openbaar Ministerie te worden uitgevoerd door gedelegeerde Europese aanklagers in de lidstaten. In zaken waar meerdere lidstaten bij betrokken zijn of bijzonder complexe zaken kan het met het oog op een efficiënte opsporing en vervolging nodig zijn dat de Europese openbare aanklager zijn bevoegdheden ook uitoefent door nationale rechtshandhavingsinstanties opdrachten te geven.

(10)     Aangezien het Europees Openbaar Ministerie opsporings- en vervolgingsbevoegdheden krijgt, dienen er institutionele waarborgen te worden ingebouwd die ervoor zorgen dat het onafhankelijk is van en verantwoording schuldig is aan de instellingen van de Unie.

(11)     De strikte verantwoordingsplicht is de tegenhanger van de onafhankelijkheid en de bevoegdheden die het Europees Openbaar Ministerie uit hoofde van deze verordening heeft. De Europese openbare aanklager is volledige verantwoording schuldig voor de uitvoering van zijn taken als hoofd van het Europees Openbaar Ministerie en als zodanig draagt hij een algemene institutionele verantwoordingsplicht voor de algemene activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie jegens de instellingen van de Unie. Dit betekent dat elk van de instellingen van de Unie in bepaalde omstandigheden het Hof van Justitie van de Europese Unie kan verzoeken de Europese openbare aanklager te ontslaan, bijvoorbeeld als hij ernstig is tekortgeschoten.  Deze verantwoordingsplicht moet worden gecombineerd met een strikte rechterlijke controle die inhoudt dat het Europees Openbaar Ministerie alleen dwangmiddelen kan gebruiken met toestemming van de rechter en dat bewijs dat aan de geadieerde rechter wordt voorgelegd, door die rechter moet worden getoetst op naleving van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(12)     Met het oog op de samenhang van het optreden van het Europees Openbaar Ministerie en dus van een gelijke bescherming van de financiële belangen van de Unie, moet de organisatiestructuur van het Europees Openbaar Ministerie ruimte bieden voor centrale coördinatie en sturing van alle opsporings- en vervolgingsactiviteiten die onder zijn bevoegdheid vallen. Het Europees Openbaar Ministerie moet dan ook een centrale structuur hebben waarin de besluiten worden genomen door de Europese openbare aanklager.

(13)     Voor maximale efficiëntie en minimale kosten dient het Europees Openbaar Ministerie te werken volgens het decentralisatiebeginsel, waarbij gedelegeerde Europese aanklagers in de lidstaten worden belast met de opsporing en vervolging. Het Europees Openbaar Ministerie dient aangewezen te zijn op nationale autoriteiten, waaronder de politie, met name voor het toepassen van dwangmaatregelen. Krachtens het principe van loyale samenwerking zijn alle nationale autoriteiten en betrokken organen van de Unie, zoals Europol, Eurojust en OLAF, verplicht het Europees Openbaar Ministerie actief te ondersteunen bij de opsporingen en vervolging en er zo goed mogelijk mee samen te werken.

(14)     De operationele activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie dienen in opdracht van en namens de Europese openbare aanklager te worden verricht door de gedelegeerde Europese aanklagers en hun nationale personeel in de lidstaten. De Europese Openbare aanklager en de plaatsvervangers dienen over het nodige personeel te beschikken om hun functies uit hoofde van deze verordening te vervullen. Het Europees Openbaar Ministerie dient als ondeelbaar te worden beschouwd.

(15)     De procedure voor de benoeming van de Europese openbare aanklager dient borg te staan voor diens onafhankelijkheid, en hij dient zijn legitimiteit te ontlenen aan de instellingen van de Unie. De plaatsvervangers van de Europese openbare aanklager dienen volgens dezelfde procedure te worden benoemd.

(16)     De procedure voor de benoeming van de gedelegeerde Europese aanklagers dient te waarborgen dat zij integrerend deel uitmaken van het Europees Openbaar Ministerie en dat zij zowel in operationeel als in functioneel opzicht zijn geïntegreerd in de nationale rechtsstelsels en vervolgingsinstanties.

(17)     Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vormt de gemeenschappelijke basis voor de bescherming van de rechten van verdachten in strafprocedures tijdens het vooronderzoek en het proces.  Het Europees Openbaar Ministerie dient bij het verrichten van zijn activiteiten in alle gevallen deze rechten te eerbiedigen.

(18)     Het Europees Openbaar Ministerie dient zich bij de opsporing en vervolging te laten leiden door de beginselen van evenredigheid, onpartijdigheid en eerlijkheid jegens de verdachte. Dit houdt de verplichting in alle soorten bewijs te vergaren, zowel bezwarend als ontlastend.

(19)     Er moeten procedureregels worden vastgesteld die van toepassing zijn op de activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie.  Omdat het onevenredig zou zijn gedetailleerde bepalingen in deze verordening op te nemen over de wijze waarop het Europees Openbaar Ministerie invulling moet geven aan de opsporing en vervolging, dienen in deze verordening alleen de opsporingsmaatregelen te worden opgesomd waarvan het Europees Openbaar Ministerie mogelijk gebruik moet maken, en dient de rest, met name de specifieke regels betreffende de uitvoering ervan, te worden overgelaten aan het nationale recht.

(20)     Om rechtszekerheid te bieden en nultolerantie te hanteren ten aanzien van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, dienen de opsporings- en vervolgingsactiviteiten van het Europees Openbaar Ministerie te zijn gebaseerd op het beginsel van verplichte vervolging: het Europees Openbaar Ministerie moet elk strafbaar feit dat onder zijn bevoegdheid valt, opsporen en, afhankelijk van bepaalde voorwaarden, vervolgen.

(21)     De materiële bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie dient beperkt te zijn tot strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. Voor een uitbreiding van deze bevoegdheid tot zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie zou een unaniem besluit van de Europese Raad nodig zijn.

(22)     Strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, houden vaak nauw verband met andere strafbare feiten. In het belang van efficiënte procedures en om een mogelijke inbreuk op het ne bis in idem-beginsel te voorkomen, dient de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie zich ook uit te strekken tot strafbare feiten die in het nationale recht technisch gezien niet worden gedefinieerd als feiten die de financiële belangen van de Unie schaden wanneer de bestanddelen daarvan identiek en onlosmakelijk verbonden zijn met die van de strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. Wanneer in dergelijke gemengde gevallen het strafbare feit dat de financiële belangen van de Unie schaadt, dominant is, dient het Europees Openbaar Ministerie zijn bevoegdheid uit te oefenen na raadpleging van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat. De dominantie dient te worden vastgesteld op basis van criteria zoals de financiële gevolgen van het strafbare feit voor de Unie, voor nationale begrotingen, het aantal slachtoffers of andere omstandigheden die verband houden met de ernst van het feit, of de toepasselijke sancties.

(23)     De bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie voor strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden dient voorrang te hebben boven nationale rechtsmachtclaims, zodat het Europees Openbaar Ministerie kan zorgen voor samenhang, en de opsporing en vervolging op het niveau van de Unie kan sturen. De autoriteiten van de lidstaten dienen ten aanzien van deze feiten alleen op te treden op verzoek van het Europees Openbaar Ministerie, tenzij er dringende maatregelen nodig zijn.

(24)     Aangezien de vervolging door het Europees Openbaar Ministerie via nationale rechterlijke instanties verloopt, dient bij de omschrijving van de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie te worden verwezen naar het strafrecht van de lidstaten, waarin het handelen of nalaten ten nadele van de financiële belangen van de Unie strafbaar is gesteld en de toepasselijke sancties voortvloeien uit de omzetting van de desbetreffende wetgeving van de Unie [Richtlijn 2013/xx/EU[3]] in het nationale recht.

(25)     Het Europees Openbaar Ministerie dient zijn bevoegdheid in zo ruim mogelijke zin uit te oefenen, zodat het ook strafbare feiten die buiten het grondgebied zijn gepleegd, kan opsporen en vervolgen. De uitoefening van de bevoegdheden dienen daarom aan te sluiten op de regels van [Richtlijn 2013/xx/EU].

(26)     Daar het Europees Openbaar Ministerie exclusief bevoegd is voor strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, dienen de bevoegde nationale autoriteiten en de betrokken organen van de Unie, zoals Eurojust, Europol en OLAF, de onderzoeken die het Europees Openbaar Ministerie in de lidstaten voert, te faciliteren vanaf het moment dat een vermoedelijk strafbaar feit aan het Europees Openbaar Ministerie wordt gemeld tot het moment waarop het Europees Openbaar Ministerie besluit om te vervolgen of om de zaak op een andere manier af te handelen.f

(27)     Om te voldoen aan hun verplichting om het Europees Openbaar Ministerie in kennis te stellen wanneer wordt vermoed dat zich een strafbaar feit heeft voorgedaan dat binnen zijn bevoegdheid valt, moeten de nationale autoriteiten en de instellingen, organen en instanties van de Unie de bestaande meldingsprocedures volgen en over een efficiënt mechanisme beschikken voor een eerste beoordeling van de gemelde vermoedens. De instellingen, organen en instanties van de Unie maken daarvoor gebruik van OLAF.

(28)     Het is van wezenlijk belang voor een effectieve opsporing en vervolging van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, dat het Europees Openbaar Ministerie in de gehele Unie bewijs kan vergaren door middel van een uitgebreide reeks opsporingsmaatregelen, daarbij steeds rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel en met het feit dat voor bepaalde opsporingsmaatregelen toestemming van de rechter nodig is. Deze maatregelen dienen te kunnen worden toegepast voor de opsporing en vervolging van de strafbare feiten die onder de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie vallen.  Nadat het Europees Openbaar Ministerie of de bevoegde nationale rechter op verzoek van het Europees Openbaar Ministerie opdracht heeft gegeven tot deze maatregelen, dienen deze te worden uitgevoerd overeenkomstig het nationale recht. Daarnaast dient het Europees Openbaar Ministerie toegang te hebben tot alle relevante gegevensbronnen, met inbegrip van openbare en particuliere registers.

(29)     De opsporingsmaatregelen waarin deze verordening voorziet, dienen te worden toegepast overeenkomstig de voorwaarden die in de verordening worden gesteld; zo moet voor bepaalde dwangmaatregelen toestemming van de rechter worden gevraagd. Voor andere opsporingsmaatregelen kan ook rechterlijke toestemming nodig zijn indien het nationale recht van de lidstaat waar de opsporingsmaatregel wordt uitgevoerd, dat voorschrijft. Voor het gelasten van de maatregelen door het Europees Openbaar Ministerie en het goedkeuren daarvan door de bevoegde nationale rechter uit hoofde van deze verordening dienen de algemene evenredigheids- en noodzakelijkheidscriteria te gelden. 

(30)     Artikel 86 van het Verdrag belast het Europees Openbaar Ministerie met de rechtsvordering, en dus met de beslissing over de tenlastelegging en de keuze van het forum. De beslissing om de verdachte aan te klagen dient te worden genomen door de Europese openbare aanklager, zodat er een gemeenschappelijk vervolgingsbeleid ontstaat. De Europese openbare aanklager dient ook het forum te kiezen, op basis van een aantal transparante criteria.

(31)     Uitgaande van het beginsel van verplichte vervolging, dienen de onderzoeken van het Europees Openbaar Ministerie doorgaans te leiden tot vervolging voor de bevoegde nationale rechter wanneer er concrete aanwijzingen zijn en er geen wettelijke gronden zijn die vervolging verhinderen. Wanneer dergelijke aanwijzingen ontbreken en het weinig waarschijnlijk is dat het vereiste bewijs in het proces kan worden aangevoerd, kan de zaak worden geseponeerd. Tevens moet het Europees Openbaar Ministerie de zaak kunnen seponeren als het om lichte strafbare feiten gaat. Wanneer een zaak niet op deze gronden wordt geseponeerd maar vervolging ook niet gerechtvaardigd is, moet het Europees Openbaar Ministerie de verdachte een schikkingsvoorstel kunnen doen indien dit in het belang is van een goede rechtsbedeling. De regels die van toepassing zijn op deze schikkingen en op de berekening van de op te leggen boetes dienen te worden verduidelijkt in de administratieve voorschriften van het Europees Openbaar Ministerie. De afhandeling van een zaak door middel van een schikking overeenkomstig deze verordening dient geen effect te hebben op de toepassing van administratieve maatregelen door de bevoegde autoriteiten, voor zover deze maatregelen geen betrekking hebben op sancties die zouden kunnen worden gelijkgesteld met strafrechtelijke sancties.

(32)     Het bewijs dat door het Europees Openbaar Ministerie wordt voorgelegd aan de geadieerde rechter dient als toelaatbaar bewijs te worden erkend en dus te worden geacht te voldoen aan de desbetreffende bewijsvoorschriften van het nationale recht van de lidstaat waar de geadieerde rechter is gevestigd, mits die rechter vindt dat de onpartijdigheid van de procedure en de rechten van de verdediging in de zin van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden geëerbiedigd. De geadieerde rechter kan het bewijs dat door het Europees Openbaar Ministerie wordt aangevoerd, niet ontoelaatbaar verklaren op grond van het feit dat in het nationale recht andere voorwaarden en regels voor de vergaring van dat soort bewijs gelden.

(33)     In deze verordening worden de grondrechten en de beginselen die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend, in acht genomen. De verordening verplicht het Europees Openbaar Ministerie met name het recht op een onpartijdig gerecht, de rechten van de verdediging en het vermoeden van onschuld, als vastgelegd in de artikelen 47 en 48 van het Handvest, te eerbiedigen. Artikel 50 van het Handvest, waarin het recht is vervat om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft (ne bis in idem), waarborgt dat vervolging door het Europees Openbaar Ministerie niet tot dubbele bestraffing zal leiden. De activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie zullen derhalve moeten worden verricht met volledige eerbiediging van deze rechten, en de verordening dient dienovereenkomstig te worden toegepast en uitgelegd.

(34)     Krachtens artikel 82, lid 2, van het Verdrag kan de Unie minimumregels betreffende de rechten van personen in de strafvordering vaststellen om te waarborgen dat de rechten van de verdediging en de onpartijdigheid van de procedure worden geëerbiedigd. Hoewel de Unie al een omvangrijk acquis heeft opgebouwd, zijn sommige van deze rechten nog niet geharmoniseerd bij het recht van de Unie. Ten aanzien van deze rechten dienen in deze verordening regels te worden vastgesteld die uitsluitend van toepassing zijn in het kader van deze verordening.

(35)     De rechten van de verdediging die al zijn geregeld bij de desbetreffende wetgeving van de Unie, zoals Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures[4], Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures[5], en [Richtlijn 2013/xx/EU van het Europees Parlement en de Raad van xx xxxx 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en betreffende het recht op communicatie bij aanhouding], dienen, in de vorm waarin ze zijn omgezet in het nationale recht, van toepassing te zijn op de activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie. Iedere verdachte tegen wie het Europees Openbaar Ministerie opsporing instelt, dient die rechten te kunnen uitoefenen.

(36)     Krachtens artikel 86, lid 3, van het Verdrag, kan de Unie de voorschriften vaststellen voor de rechterlijke toetsing van de procedurele handelingen die het Europees Openbaar Ministerie in de uitoefening van zijn ambt verricht.  Deze bevoegdheid van de wetgever weerspiegelt de specifieke aard van het Europees Openbaar Ministerie, die afwijkt van die van alle andere organen en instanties van de Unie en speciale regels betreffende rechterlijke toetsing vereist.

(37)     Artikel 86, lid 2, belast het Europees openbaar ministerie met de rechtsvordering voor de bevoegde rechterlijke instanties van de lidstaten. De handelingen die het Europees Openbaar Ministerie in het kader van de opsporing verricht, hangen nauw samen met de vervolging die daaruit kan voortvloeien en hebben gevolgen binnen de rechtsorde van de lidstaten. In de meeste gevallen worden deze handelingen in opdracht van het Europees Openbaar Ministerie verricht door nationale rechtshandhavingsinstanties, soms nadat de nationale rechter toestemming heeft gegeven.  Daarom dient het Europees Openbaar Ministerie te worden beschouwd als een nationale instantie waar het gaat om de rechterlijke toetsing van zijn opsporings- en vervolgingshandelingen. Dientengevolge dient de nationale rechter te worden belast met de rechterlijke toetsing van alle opsporings- en vervolgingshandelingen van het Europees Openbaar Ministerie die mogelijk worden betwist; het Hof van Justitie van de Europese Unie dient niet op grond van de artikelen 263, 265 en 268 van het Verdrag direct bevoegd te zijn ten aanzien van deze handelingen, omdat deze wat de rechterlijke toetsing betreft niet als handelingen van een orgaan van de Unie moeten worden beschouwd.

(38)     Krachtens artikel 267 van het Verdrag hebben nationale rechters de mogelijkheid, en in sommige gevallen de plicht, zich tot het Hof van Justitie te wenden voor een prejudiciële uitspraak over de uitlegging of de geldigheid van bepalingen van het recht van de Unie, zoals deze verordening, die van belang zijn voor de rechterlijke toetsing van de opsporings- en vervolgingshandelingen van het Europees Openbaar Ministerie.  De nationale rechter dient geen vragen over de geldigheid van de handelingen van het Europees Openbaar Ministerie te kunnen voorleggen aan het Hof van Justitie, omdat deze handelingen wat de rechterlijke toetsing betreft niet als handelingen van een orgaan van de Unie moeten worden beschouwd.

(39)     Tevens dient te worden verduidelijkt dat vragen betreffende de uitlegging van bepalingen van nationaal recht die bij deze verordening van toepassing worden verklaard, uitsluitend door de nationale rechter dienen te worden behandeld. Deze rechter kan dus geen vragen over de uitlegging van het nationale recht waarnaar in deze verordening wordt verwezen, verwijzen naar het Hof van Justitie.

(40)     Daar het Verdrag bepaalt dat het Europees Openbaar Ministerie op de grondslag van Eurojust moet worden ingesteld, dienen beide organen organiek, operationeel en administratief naast elkaar te bestaan, samen te werken en elkaar aan te vullen.

(41)     Het Europees Openbaar Ministerie dient ook nauw samen te werken met andere instellingen en organen van de Unie teneinde de uitoefening van zijn functies uit hoofde van deze verordening te vergemakkelijken; zo nodig moeten gedetailleerde regels betreffende informatie-uitwisseling en samenwerking formeel worden vastgelegd. De samenwerking met Europol en OLAF is bijzonder belangrijk om dubbel werk te voorkomen en om ervoor te zorgen dat het Europees Openbaar Ministerie de relevante informatie verkrijgt waarover Europol en OLAF beschikken en bij bepaalde onderzoeken gebruik kan maken van hun analyses. 

(42)     Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens[6], is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het Europees Openbaar Ministerie. Het gaat hierbij om de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de doelstellingen en taken van het Europees Openbaar Ministerie, persoonsgegevens van personeelsleden en administratieve gegevens waarover het Europees Openbaar Ministerie beschikt. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming dient toezicht te houden op de verwerking van persoonsgegevens door het Europees Openbaar Ministerie. De beginselen die in Verordening (EG) nr. 45/2001 zijn vervat, dienen waar nodig te worden gespecificeerd en aangevuld voor wat betreft de verwerking van operationele persoonsgegevens door het Europees Openbaar Ministerie. Wanneer het Europees Openbaar Ministerie op grond van een uit hoofde van artikel 218 van het Verdrag gesloten internationale overeenkomst operationele persoonsgegevens doorgeeft aan een instantie van een derde land, een internationale organisatie of Interpol, dienen de waarborgen betreffende de naleving van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de fundamentele rechten en vrijheden van personen ertoe te leiden dat de gegevensbeschermingsbepalingen van deze verordening in acht worden genomen.

(43)     [Richtlijn 2013/xx/EU betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens] is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen of vervolgen van strafbare feiten of de uitvoering van straffen.

(44)     Het gegevensverwerkingssysteem van het Europees Openbaar Ministerie dient te zijn gebaseerd op het casemanagementsysteem van Eurojust, maar de tijdelijke werkbestanden dienen als onderzoeksdossiers te worden beschouwd vanaf het moment dat de opsporing wordt ingesteld.

(45)     De financiële regels en de regels op het gebied van de begroting en het personeel van het Europees Openbaar Ministier dienen in overeenstemming te zijn met de desbetreffende normen van de Unie die gelden voor haar organen als bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad[7], met dien verstande dat rekening moet worden gehouden met de unieke opsporings- en vervolgingsbevoegdheden van het Europees Openbaar Ministerie op het niveau van de Unie. Het Europees Openbaar Ministerie dient aan een jaarlijkse rapportageverplichting te zijn onderworpen.

(46)     De algemene transparantievoorschriften die gelden voor de organen van de Unie, dienen weliswaar ook te gelden voor het Europees Openbaar Ministerie, maar alleen voor de administratieve taken, zodat de vereiste vertrouwelijkheid van de operationele werkzaamheden op geen enkele manier wordt geschonden. Evenzo dient de Europese Ombudsman bij zijn administratieve onderzoeken de vereiste vertrouwelijkheid van het Europees Openbaar Ministerie te eerbiedigen.

(47)     Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hebben deze lidstaten kennis gegeven van hun wens [niet] [deel te nemen aan] de aanneming en toepassing van deze verordening.

(48)     Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken.

(49)     De vertegenwoordigers van de lidstaten, die op 13 december 2003 in Brussel bijeenkwamen op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders, hebben de vestigingsplaats van het Europees Openbaar Ministerie vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1 ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1 Onderwerp

Bij deze verordening wordt het Europees Openbaar Ministerie ingesteld; tevens worden de regels betreffende de werking ervan vastgesteld.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

a)           „persoon”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon;

b)           “strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden”: de in Richtlijn 2013/xx/EU bedoelde strafbare feiten, als geformuleerd in het nationale recht;

c)           “financiële belangen van de Unie”: alle ontvangsten, uitgaven en activa die worden gedekt door, zijn verworven in het kader van, of zijn verschuldigd aan de begroting van de Unie en de begrotingen van de instellingen, organen en instanties die op grond van de Verdragen zijn opgericht, en de begrotingen die zij beheren en controleren;

d)           “administratieve persoonsgegevens”: alle persoonsgegevens die door het Europees Openbaar Ministerie worden verwerkt, met uitzondering van operationele persoonsgegevens;

e)           “operationele persoonsgegevens”: alle persoonsgegevens die door het Europees Openbaar Ministerie worden verwerkt voor de in artikel 37 beschreven doeleinden.

HOOFDSTUK II ALGEMENE REGELS

Afdeling 1 Status, organisatie en structuur van het Europees Openbaar Ministerie

Artikel 3 Instelling

1.           Het Europees Openbaar Ministerie wordt ingesteld als een orgaan van de Unie met een gedecentraliseerde structuur.

2.           Het Europees Openbaar Ministerie heeft rechtspersoonlijkheid.

3.           Het Europees Openbaar Ministerie werkt samen met Eurojust, dat overeenkomstig artikel 57 administratieve ondersteuning verleent.

Artikel 4 Taken

1.           Het Europees Openbaar Ministerie heeft tot taak strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, te bestrijden.

2.           Het Europees Openbaar Ministerie is belast met het opsporen, vervolgen en voor het gerecht brengen van daders van en medeplichtigen aan de in lid 1 bedoelde strafbare feiten. In dat verband voert het Europees Openbaar Ministerie onderzoeken uit, houdt het toezicht op onderzoeken en verricht het vervolgingshandelingen, met inbegrip van het sepot.

3.           Het Europees Openbaar Ministerie is belast met de rechtsvordering voor de bevoegde rechterlijke instanties van de lidstaten in verband met de in lid 1 bedoelde strafbare feiten; het formuleert de tenlastelegging en stelt eventueel hoger beroep in tot er een onherroepelijke beslissing in de zaak is gegeven.

Artikel 5 Onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht

1.           Het Europees Openbaar Ministerie is onafhankelijk.

2.           Het Europees Openbaar Ministerie, daaronder begrepen de Europese openbare aanklager, diens plaatsvervangers en de personeelsleden, de gedelegeerde Europese aanklagers en hun nationale personeelsleden, vragen noch aanvaarden bij de uitvoering van hun taken instructies van enige persoon of lidstaat of van enige instelling, orgaan of instantie van de Unie.  De instellingen, organen of instanties van de Unie, alsook de lidstaten respecteren de onafhankelijkheid van het Europees Openbaar Ministerie en doen geen pogingen het te beïnvloeden bij de uitvoering van zijn taken. 

3.           De Europese openbare aanklager legt aan het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie verantwoording af voor de algemene activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie, met name door middel van een jaarverslag, overeenkomstig artikel 70.

Artikel 6 Structuur en organisatie van het Europees Openbaar Ministerie

1.           Het Europees Openbaar Ministerie bestaat uit een Europese openbare aanklager, diens plaatsvervangers, de personeelsleden die hen ondersteunen bij de uitvoering van hun uit deze verordening voortvloeiende taken, en de gedelegeerde Europese aanklagers in de lidstaten.

2.           Aan het hoofd van het Europees Openbaar Ministerie staat de Europese openbare aanklager, die leiding geeft aan de activiteiten en die de werkzaamheden organiseert. De Europese openbare aanklager wordt bijgestaan door vier plaatsvervangers.

3.           De plaatsvervangers staan de Europese openbare aanklager bij de uitvoering van al zijn taken bij en treden overeenkomstig de op grond van artikel 72, onder d), vastgestelde regels op als plaatsvervanger wanneer de Europese openbare aanklager afwezig is of zich niet met zijn taken kan bezighouden. Een van de plaatsvervangers is verantwoordelijk voor de uitvoering van de begroting.

4.           De opsporing en vervolging die het Europees Openbaar Ministerie instelt, worden uitgevoerd door de gedelegeerde Europese aanklagers, onder leiding en toezicht van de Europese openbare aanklager. Indien dit noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing of de vervolging, kan de Europese openbare aanklager overeenkomstig artikel 18, lid 5, zijn bevoegdheden ook direct uitoefenen.

5.           Elke lidstaat telt ten minste één gedelegeerd Europees aanklager, die integrerend deel uitmaakt van het Europees Openbaar Ministerie. De gedelegeerde Europese aanklagers staan onder exclusief gezag van de Europese openbare aanklager en handelen uitsluitend volgens diens instructies, richtsnoeren en besluiten bij het uitvoeren van de aan hen toegewezen opsporings- en vervolgingstaken. Wanneer zij optreden in het kader van het op grond van deze verordening aan hen verleende mandaat zijn zij volledig onafhankelijk van de nationale vervolgingsinstanties en hebben zij geen verplichtingen jegens deze instanties. 

6.           De gedelegeerde Europese aanklagers kunnen ook hun functie als nationale openbare aanklager vervullen. Indien zij conflicterende opdrachten krijgen, delen zij dit mee aan de Europese openbare aanklager, die, na overleg met de bevoegde nationale vervolgingsinstanties, in het belang van de opsporing en vervolging door het Europees Openbaar Ministerie de gedelegeerde Europese aanklagers kan gelasten voorrang te geven aan hun uit deze verordening voortvloeiende functie. In dergelijke gevallen stelt de Europese openbare aanklager de bevoegde nationale vervolgingsinstanties hiervan onmiddellijk in kennis.

7.           Handelingen die de Europese openbare aanklager, de gedelegeerde Europese aanklagers, personeelsleden van het Europees Openbaar Ministerie of een andere persoon die optreedt namens het Europees Openbaar Ministerie bij de uitvoering van hun taken verrichten, worden toegeschreven aan het Europees Openbaar Ministerie. De Europese openbare aanklager vertegenwoordigt het Europees Openbaar Ministerie tegenover de instellingen van de Unie, de lidstaten en derden.

8.           Indien noodzakelijk voor een opsporing of vervolging kan het Europees Openbaar Ministerie tijdelijk middelen en personeel toewijzen aan de gedelegeerde Europese aanklagers.

Artikel 7 Reglement van orde van het Europees Openbaar Ministerie

1.           Het reglement van orde van het Europees Openbaar Ministerie wordt vastgesteld bij een besluit van de Europese openbare aanklager, diens vier plaatsvervangers en vijf gedelegeerde Europese aanklagers, die door de Europese openbare aanklager worden aangewezen op basis van een rouleringssysteem waarbij rekening wordt gehouden met de demografische en geografische situatie van de lidstaten. Het besluit wordt genomen met een gewone meerderheid van stemmen, waarbij elk van de leden één stem heeft. Wanneer de stemmen staken, geeft de stem van de Europese openbare aanklager de doorslag.

2.           Het reglement van orde regelt de organisatie van de werkzaamheden van het Europees Openbaar Ministerie en omvat algemene regels voor de toewijzing van zaken.

Afdeling 2 Benoeming en ontslag van de leden van het Europees Openbaar Ministerie

Artikel 8 Benoeming en ontslag van de Europese openbare aanklager

1.           De Europese openbare aanklager wordt, met goedkeuring van het Europees Parlement, door de Raad benoemd voor een periode van acht jaar, die niet kan worden verlengd.  De Raad besluit met gewone meerderheid.

2.           De Europese openbare aanklager wordt gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden, aan alle gestelde eisen voldoen om de hoogste rechterlijke ambten te bekleden en ervaring hebben als openbaar aanklager.

3.           Om kandidaten te selecteren plaatst de Commissie een openbare sollicitatieoproep in het Publicatieblad van de Europese Unie, waarna zij een shortlist opstelt en voorlegt aan het Europees Parlement en de Raad. Alvorens de shortlist in te dienen, vraagt de Commissie advies aan een door haar opgericht comité van zeven personen, gekozen uit voormalige leden van het Hof van Justitie, personen die de hoogste nationale rechterlijke ambten bekleden, leden van nationale vervolgingsinstanties en/of personen die bekendstaan als kundige rechtsgeleerden, van wie er één wordt voorgedragen door het Europees Parlement, en de voorzitter van Eurojust, als waarnemer. 

4.           Indien de Europese openbare aanklager niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten, kan het Hof van Justitie van de Europese Unie hem op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie ontslaan.

Artikel 9 Benoeming en ontslag van de plaatsvervangers van de Europese openbare aanklager

1.           De plaatsvervangers van de Europese openbare aanklager worden benoemd volgens de in artikel 8, lid 1, vastgestelde regels.

2.           De plaatsvervangers van de Europese openbare aanklager worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden, aan alle gestelde eisen voldoen om hoge rechterlijke ambten te bekleden en ervaring hebben als openbaar aanklager.

3.           Om kandidaten te selecteren plaatst de Commissie een openbare sollicitatieoproep in het Publicatieblad van de Europese Unie, waarna zij in overleg met de Europese openbare aanklager een shortlist aan het Europees Parlement en de Raad voorlegt die een afspiegeling is van de demografische en geografische situatie van de lidstaten.

4.           De plaatsvervangers kunnen op initiatief van de Europese openbare aanklager worden ontslagen volgens de in artikel 8, lid 4, vastgestelde regels.

Artikel 10 Benoeming en ontslag van de gedelegeerde Europese aanklagers

1.           De gedelegeerde Europese aanklagers worden benoemd door de Europese openbare aanklager uit een door de betrokken lidstaat opgestelde lijst van ten minste drie kandidaten die voldoen aan de in lid 2 gestelde vereisten. Zij worden benoemd voor een periode van vijf jaar, die kan worden verlengd.

2.           De gedelegeerde Europese aanklagers moeten voldoen aan alle eisen om hoge rechterlijke ambten te bekleden en ervaring hebben als openbaar aanklager. Zij moeten alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden. De lidstaten benoemen de gedelegeerd Europees aanklager als openbare aanklager in de zin van het nationale recht, als de betrokkene dat ten tijde van de benoeming nog niet was.

3.           Gedelegeerde Europese aanklagers kunnen door de Europese openbare aanklager worden ontslagen als zij niet meer aan de in lid 2 geformuleerde eisen of aan de voorwaarden voor de uitoefening van hun ambt voldoen, of op ernstige wijze zijn tekortgeschoten. Gedelegeerde Europese aanklagers mogen tijdens de uitoefening van hun functie namens het Europees Openbaar Ministerie niet zonder toestemming van de Europese openbare aanklager door de bevoegde nationale autoriteiten worden ontslagen.

Afdeling 3 Basisbeginselen

Artikel 11 Basisbeginselen van de activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie

1.           Het Europees Openbaar Ministerie ziet erop toe dat het in zijn activiteiten de rechten eerbiedigt die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

2.           Het Europees Openbaar Ministerie laat zich bij zijn optreden leiden door het in artikel 26, lid 3, bedoelde evenredigheidsbeginsel.

3.           Opsporing en vervolging die door het Europees Openbaar Ministerie wordt ingesteld, wordt geregeerd door deze verordening. Het nationale recht is van toepassing op aangelegenheden die niet bij deze verordening worden geregeld. Het toepasselijke recht is het recht van de lidstaat waar de opsporing of de vervolging plaatsvindt. Wanneer zaken zowel bij nationaal recht als bij deze verordening zijn geregeld, heeft de verordening voorrang.

4.           Het Europees Openbaar Ministerie is exclusief bevoegd voor het opsporen en vervolgen van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden.

5.           Het Europees Openbaar Ministerie verricht zijn opsporingsactiviteiten op onafhankelijke wijze en vergaart al het relevante bewijs, ongeacht of het bezwarend of ontlastend is.

6.           Het Europees Openbaar Ministerie stelt onverwijld opsporing in en ziet erop toe dat onderzoeken en vervolgingen snel worden uitgevoerd.

7.           De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verlenen het Europees Openbaar Ministerie op verzoek actief bijstand en ondersteuning bij de opsporing en vervolging en laten na maatregelen te treffen of beleid of procedures te voeren die de voortgang ervan kunnen belemmeren.

Afdeling 4 Bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie

Artikel 12 Strafbare feiten die onder de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie vallen

Het Europees Openbaar Ministerie is bevoegd voor de bij Richtlijn 2013/xx/EU vastgestelde en in nationaal recht overgenomen strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden.

Artikel 13 Impliciete bevoegdheid

1.           Wanneer de in artikel 12 bedoelde strafbare feiten onlosmakelijk zijn verbonden met andere dan de in artikel 12 bedoelde strafbare feiten en het in het belang van een goede rechtsbedeling is dat beide soorten feiten gezamenlijk worden opgespoord en vervolgd, is het Europees Openbaar Ministerie ook bevoegd voor die andere strafbare feiten, mits de in artikel 12 bedoelde feiten dominant zijn en de andere strafbare feiten op dezelfde elementen zijn gebaseerd.

              Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, is de lidstaat die bevoegd is voor de andere feiten, ook bevoegd voor de in artikel 12 bedoelde feiten.

2.           Het Europees Openbaar Ministerie en de nationale vervolgingsinstanties raadplegen elkaar om vast te stellen welke instantie op grond van artikel 1 bevoegd is. Overeenkomstig artikel 57 kan Eurojust eventueel worden ingeschakeld om gemakkelijker te kunnen vaststellen wie er bevoegd is.

3.           Indien het Europees Openbaar Ministerie en de nationale vervolgingsinstanties van mening verschillen over de bevoegdheid als bedoeld in lid 1, beslist de nationale rechter die bevoegd is voor de toewijzing van vervolgingsbevoegdheden op nationaal niveau over de impliciete bevoegdheid.

4.           Tegen de vaststelling van de bevoegdheid uit hoofde van dit artikel is geen beroep mogelijk.

Artikel 14 Uitoefening van de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie

Het Europees Openbaar Ministerie oefent zijn exclusieve bevoegdheid voor het opsporen en vervolgen van de in de artikelen 12 en 13 bedoelde strafbare feiten uit wanneer deze feiten geheel of gedeeltelijk zijn gepleegd:

a)           op het grondgebied van een of meer lidstaten, of

b)           door een onderdaan van een van de lidstaten, door personeelsleden van de Unie of door leden van de instellingen.

HOOFDSTUK III PROCEDUREVOORSCHRIFTEN VOOR OPSPORING, VERVOLGING EN PROCESVOERING

Afdeling 1 Opsporing

Artikel 15 Aanleidingen voor opsporing

1.           Alle nationale autoriteiten van de lidstaten en alle instellingen, organen en instanties van de Unie stellen het Europees Openbaar Ministerie onmiddellijk in kennis van gedragingen die mogelijk een strafbaar feit inhouden dat onder zijn bevoegdheid valt.

2.           Gedelegeerde Europese aanklagers die kennis krijgen van gedragingen die mogelijk een strafbaar feit inhouden dat onder de bevoegdheid valt van het Europees Openbaar Ministerie, melden dit onmiddellijk aan de Europese openbare aanklager.

3.           Het Europees Openbaar Ministerie mag van iedereen informatie opvragen of ontvangen over gedragingen die mogelijk een strafbaar feit inhouden dat onder zijn bevoegdheid valt.

4.           Alle informatie die aan het Europees Openbaar Ministerie wordt verstrekt, wordt geregistreerd en gecontroleerd door de Europese openbare aanklager of door de gedelegeerde Europese aanklagers. Wanneer zij na controle besluiten geen opsporing in te stellen, sluiten zij de zaak af en vermelden zij de reden daarvan in het casemanagementysteem. Zij stellen de nationale autoriteiten, de instelling, het orgaan of de instantie van de Unie die de informatie heeft verstrekt in kennis van hun besluit, en eventueel ook de personen die de informatie hebben verstrekt, indien deze daarom verzoeken.

Artikel 16 Opsporing instellen

1.           De Europese openbare aanklager of de gedelegeerde Europese aanklagers namens hem, stellen bij schriftelijk besluit opsporing in wanneer er een redelijk vermoeden bestaat dat er een strafbaar feit is of wordt gepleegd dat onder de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie valt.

2.           Wanneer de opsporing wordt ingesteld door de Europese openbare aanklager wijst deze de zaak toe aan een gedelegeerd Europees aanklager, tenzij hij de opsporing in overeenstemming met de criteria van artikel 18, lid 5, zelf wil voeren. Wanneer de opsporing wordt ingesteld door een gedelegeerd Europees aanklager, stelt deze de Europese openbare aanklager daar onmiddellijk van in kennis. Na ontvangst van deze kennisgeving gaat de Europese openbare aanklager na of er niet al door hemzelf of door een andere gedelegeerd Europees aanklager opsporing is ingesteld. In het belang van een efficiënt verloop van de opsporing kan de Europese openbare aanklager in overeenstemming met de criteria van artikel 18, lid 5, de zaak toewijzen aan een andere gedelegeerd Europees aanklager of besluiten de zaak zelf over te nemen.

Artikel 17 Spoedmaatregelen en verwijzing

1.           Indien onmiddellijk actie moet worden ondernomen in verband met een strafbaar feit dat onder de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie valt, nemen de nationale autoriteiten alle spoedmaatregelen die nodig zijn voor een effectieve opsporing en vervolging. De nationale autoriteiten verwijzen de zaak vervolgens onverwijld naar het Europees Openbaar Ministerie. In dat geval bevestigt het Europees Openbaar Ministerie zo mogelijk binnen 48 uur nadat de opsporing is ingesteld de door de nationale autoriteiten genomen maatregelen, ook al zijn die genomen en uitgevoerd op grond van andere voorschriften dan die van deze verordening.

2.           In elke fase van de opsporing kan het Europees Openbaar Ministerie, indien er twijfels rijzen over zijn bevoegdheid, de nationale vervolgingsinstanties raadplegen om vast te stellen welke instantie bevoegd is. In afwachting van uitsluitsel over de bevoegdheid neemt het Europees Openbaar Ministerie alle spoedmaatregelen die nodig zijn voor een effectieve opsporing en vervolging in de betrokken zaak. Wordt vastgesteld dat de nationale instantie bevoegd is, dan bevestigt de nationale instantie binnen 48 uur nadat de nationale opsporing is ingesteld de door het Europees Openbaar Ministerie genomen spoedmaatregelen.

3.           Wanneer een door het Europees Openbaar Ministerie ingestelde onderzoek uitwijst dat de gedragingen die worden onderzocht een strafbaar feit inhouden dat niet onder zijn bevoegdheid valt, verwijst het Europees Openbaar Ministerie de zaak onverwijld naar de bevoegde nationale rechtshandhavings- en rechterlijke instanties.

4.           Wanneer een door de nationale instantie ingesteld onderzoek uitwijst dat de gedragingen die worden onderzocht een strafbaar feit inhouden dat onder de bevoegheid van het Europees Openbaar Ministerie valt, verwijzen de nationale instanties de zaak onverwijld naar het Europees Openbaar Ministerie. In dat geval bevestigt het Europees Openbaar Ministerie zo mogelijk binnen 48 uur nadat het een onderzoek heeft ingesteld de door de nationale autoriteiten genomen maatregelen, ook al zijn die genomen en uitgevoerd op grond van andere voorschriften dan die van deze verordening.

Artikel 18 Uitvoering van de opsporing

1.           De aangewezen gedelegeerd Europees aanklager leidt de opsporing namens en in opdracht van de Europese openbare aanklager. De aangewezen gedelegeerd Europees aanklager kan de opsporingsmaatregelen zelf nemen of de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van de lidstaat waar hij werkzaam is daartoe opdracht geven. Deze instanties volgen de instructies van de gedelegeerd Europees aanklager op en voeren de opgedragen opsporingsmaatregelen uit.

2.           Wanneer in grensoverschrijdende gevallen opsporingsmaatregelen moeten worden uitgevoerd in een andere lidstaat dan die waar de opsporing is ingesteld, handelt de gedelegeerd Europees aanklager die de opsporing heeft ingesteld of aan wie de zaak door de Europese openbare aanklager is toegewezen, in nauw overleg met de gedelegeerd Europees aanklager van de lidstaat waar de opsporingsmaatregelen moeten worden uitgevoerd. Laatstgenoemde gedelegeerd Europees aanklager voert de opsporingsmaatregelen zelf uit of geeft de bevoegde nationale autoriteiten daartoe opdracht.

3.           In grensoverschrijdende zaken kan de Europese openbare aanklager meerdere gedelegeerde Europese aanklagers bij de opsporing betrekken en een gemeenschappelijk team opzetten.   Hij kan elke gedelegeerd Europees aanklager opdracht geven namens hem informatie te verzamelen of bepaalde opsporingsmaatregelen te nemen.

4.           De Europese openbare aanklager houdt toezicht op de onderzoeken die door de gedelegeerde Europese aanklagers worden gevoerd en zorgt voor de nodige coördinatie. Zo nodig geeft hij de gedelegeerde Europese aanklagers instructies.

5.           Indien noodzakelijk voor een efficiënt verloop van de opsporing of de vervolging kan de Europese openbare aanklager de zaak aan een andere gedelegeerd Europees aanklager toewijzen of de leiding van het onderzoek zelf op zich nemen op grond van:

a)      de ernst van het feit;

b)      specifieke omstandigheden die te maken hebben met de status van de vermoedelijke dader;

c)      specifieke omstandigheden die te maken hebben met de grensoverschrijdende dimensie van het onderzoek;

d)      het niet-beschikbaar zijn van nationale opsporingsinstanties; of

e)      een verzoek van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat.

6.           Indien de opsporing door de Europese openbare aanklager zelf wordt uitgevoerd, stelt deze de gedelegeerd Europees aanklager in de lidstaat waar de opsporingsmaatregelen moeten worden uitgevoerd, hiervan in kennis. Opsporingsmaatregelen van de Europese openbare aanklager worden altijd uitgevoerd in samenwerking met de autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de maatregelen worden uitgevoerd. Dwangmaatregelen worden uitgevoerd door de bevoegde nationale autoriteiten.

7.           Voor elke opsporing die op gezag van het Europees Openbaar Ministerie wordt uitgevoerd, gelden de regels inzake beroepsgeheim die zijn vastgelegd in de toepasselijke wetgeving van de Unie. De autoriteiten die meewerken aan de onderzoeken van het Europees Openbaar Ministerie zijn ook gebonden aan het beroepsgeheim in de zin van het toepasselijke nationale recht.

Artikel 19 Het opheffen van voorrechten en immuniteiten

1.           Indien een onderzoek van het Europees Openbaar Ministerie betrekking heeft op personen die krachtens het nationale recht voorrechten of immuniteiten genieten die een belemmering vormen voor een bepaald onderzoek, dient het Europees Openbaar Ministerie een gemotiveerd schriftelijk verzoek in tot opheffing van die voorrechten of immuniteiten overeenkomstig de procedures die daarvoor in het nationale recht zijn vastgesteld.

2.           Indien een onderzoek van het Europees Openbaar Ministerie betrekking heeft op personen die krachtens het recht van de Unie, met name het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, voorrechten of immuniteiten genieten die een belemmering vormen voor een bepaald onderzoek, dient het Europees Openbaar Ministerie een gemotiveerd schriftelijk verzoek in tot opheffing van die voorrechten of immuniteiten overeenkomstig de procedures die daarvoor in het recht van de Unie zijn vastgesteld.

Afdeling 2 Informatieverwerking

Artikel 20 Toegang tot informatie voor het Europees Openbaar Ministerie

Zodra het Europees Openbaar Ministerie een zaak registreert, moet het alle relevante informatie kunnen verkrijgen die is opgeslagen in nationale strafonderzoeks- en rechtshandhavingsgegevensbanken en in andere registers van openbare instanties, of via de gedelegeerde Europese aanklagers toegang hebben tot dergelijke informatie.

Artikel 21 Het verzamelen van informatie

1.           Indien nodig voor een opsporing, verstrekken Eurojust en Europol het Europees Openbaar Ministerie op verzoek alle relevante informatie betreffende een strafbaar feit dat onder zijn bevoegdheid valt en kan het Europees Openbaar Ministerie Europol verzoeken analytische ondersteuning te verlenen bij een bepaald onderzoek.

2.           De instellingen, organen en instanties van de Unie en de instanties van de lidstaten verlenen het Europees Openbaar Ministerie op verzoek de nodige bijstand en verstrekken het de nodige informatie.

Artikel 22 Casemanagementsysteem, register en tijdelijke werkbestanden

1.           Het Europees Openbaar Ministerie zet een casemanagementsysteem op dat bestaat uit tijdelijke werkbestanden en een register met in de bijlage genoemde persoonsgegevens en andere dan persoonsgegevens.

2.           Doel van het casemanagementsysteem is:

a)      het ondersteunen van het beheer van onderzoeken en vervolgingen die door het Europees Openbaar Ministerie worden ingesteld, met name door vergelijking van informatie;

b)      het vergemakkelijken van de toegang tot informatie over lopende onderzoeken en vervolgingen;

c)      het vergemakkelijken van het toezicht op de rechtmatigheid van de gegevensverwerking en op de naleving van de desbetreffende bepalingen van deze verordening.

3.           Het casemanagementsysteem kan worden verbonden met de beveiligde telecommunicatieverbinding bedoeld in artikel 9 van Besluit 2008/976/JBZ[8].

4.           Het register bevat verwijzingen naar de tijdelijke werkbestanden die in het kader van de werkzaamheden van het Europees Openbaar Ministerie worden aangemaakt en mag geen andere persoonsgegevens bevatten dan die welke worden genoemd in de punten 1, onder a) t/m i), k) en m) en 2, van de bijlage.

5.           Bij het vervullen van zijn taken in het kader van deze verordening mag het Europees Openbaar Ministerie gegevens betreffende de dossiers die het in behandeling heeft, verwerken in een tijdelijk werkbestand.  Het Europees Openbaar Ministerie biedt de in artikel 41 bedoelde functionaris voor gegevensbescherming toegang tot de tijdelijke werkbestanden. Telkens wanneer een nieuw tijdelijk werkbestand met persoonsgegevens wordt aangemaakt, stelt het Europees Openbaar Ministerie de functionaris voor gegevensbescherming daarvan in kennis.

6.           Voor de verwerking van aan een zaak gerelateerde persoonsgegevens mag het Europees Openbaar Ministerie geen ander geautomatiseerd bestand aanmaken dan een tijdelijk werkbestand.

Artikel 23 Werking van de tijdelijke werkbestanden en van het register

1.           Het Europees Openbaar Ministerie maakt voor iedere zaak waarover het informatie krijgt verstrekt een tijdelijk werkbestand aan voor zover deze informatieverstrekking in overeenstemming is met deze verordening of met andere toepasselijke rechtsinstrumenten. Het Europees Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor het beheer van de tijdelijke werkbestanden die het heeft aangemaakt.

2.           Het Europees Openbaar Ministerie besluit per geval om ofwel de toegang tot het tijdelijk werkbestand beperkt te houden, ofwel bepaalde personeelsleden toegang te geven tot dit bestand of tot delen ervan, indien dat nodig is om de betrokken personeelsleden in staat te stellen hun taken te vervullen.

3.           Het Europees Openbaar Ministerie besluit welke informatie betreffende het tijdelijke werkbestand in het register wordt opgenomen. Tenzij de Europese openbare aanklager anders besluit, wordt de overeenkomstig artikel 15, lid 4, geregistreerde en te controleren informatie niet in het register opgenomen.

Artikel 24 Toegang tot het casemanagementsysteem

Gedelegeerde Europese aanklagers en hun personeelsleden, voor zover zij op het casemanagementsysteem zijn aangesloten, mogen alleen toegang hebben tot:

a)           het register, tenzij die toegang uitdrukkelijk is geweigerd;

b)           door het Europees Openbaar Ministerie aangemaakte tijdelijke werkbestanden die betrekking hebben op onderzoeken of vervolgingen in hun lidstaat;

c)           door het Europees Openbaar Ministerie aangemaakte tijdelijke werkbestanden die betrekking hebben op onderzoeken of vervolgingen in een andere lidstaat, voor zover die verband houden met onderzoeken of vervolgingen in hun eigen lidstaat.

Afdeling 3 Opsporingsmaatregelen

Artikel 25 Opsporingsbevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie

1.           Met betrekking tot door het Europees Openbaar Ministerie ingestelde opsporing en vervolging wordt het grondgebied van de lidstaten van de Unie als één rechtsgebied beschouwd waarin het Europees Openbaar Ministerie zijn bevoegdheden kan uitoefenen.

2.           Wanneer het Europees Openbaar Ministerie besluit zijn bevoegdheid uit te oefenen ten aanzien van strafbare feiten die geheel of gedeeltelijk buiten het grondgebied van de lidstaten zijn gepleegd door onderdanen van de lidstaten, personeelsleden van de Unie of leden van de instellingen, roept het de hulp in van het betrokken derde land teneinde samen te werken op grond van de in artikel 59 bedoelde instrumenten en procedures.

Artikel 26 Opsporingsmaatregelen

1.           Het Europees Openbaar Ministerie is bevoegd bij de uitoefening van zijn bevoegdheid om de volgende opsporingsmaatregelen te verzoeken of deze te gelasten:

a)      doorzoeking van gebouwen, terreinen, vervoermiddelen, particuliere woningen, kleding en andere persoonlijke bezittingen of computersystemen;

b)      overlegging van alle relevante voorwerpen of documenten, of van opgeslagen computergegevens, met inbegrip van verkeersgegevens en bankrekeninggegevens, versleuteld of ontsleuteld, in oorspronkelijke dan wel andere vorm;

c)      verzegeling van gebouwen en vervoermiddelen en bevriezing van gegevens teneinde de integriteit ervan te bewaren, verlies of vervuiling van bewijs te voorkomen of te zorgen dat confiscatie mogelijk blijft;

d)      bevriezing van de hulpmiddelen waarmee strafbare feiten zijn gepleegd en de opbrengsten van die feiten, waaronder vermogensbestanddelen, indien deze naar verwachting door de geadieerde rechter zullen worden geconfisqueerd en er reden is om aan te nemen dat de eigenaar, bezitter of beheerder zal proberen het bevel tot confiscatie van zijn effect te ontdoen;

e)      aftapping van telecommunicatieverkeer, waaronder e-mail, van en naar de verdachte, via elke telecommunicatieverbinding die de verdachte gebruikt;

f)       realtimeobservatie van telecommunicatieverkeer door de onmiddellijke doorgifte van verkeersgegevens te gelasten om de verdachte te lokaliseren en vast te stellen met wie hij op een bepaald moment contact heeft gehad;

g)      toezicht op financiële transacties, door financiële of kredietinstellingen te gelasten het Europees Openbaar Ministerie in realtime in kennis te stellen van elke financiële transactie via een bepaalde door de verdachte aangehouden of beheerde rekening of via enige andere rekening ten aanzien waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat zij wordt gebruikt in verband met het strafbare feit;

h)      bevriezing van toekomstige financiële transacties door financiële of kredietinstellingen te gelasten geen financiële transacties te verrichten via een of meer bepaalde door de verdachte aangehouden of beheerde rekeningen;

i)       observatie op niet-openbare plaatsen door de heimelijke audio- en videobewaking van niet-openbare plaatsen, met uitzondering van videobewaking van woningen, te gelasten, alsook de registratie daarvan;

j)       infiltratie, door een functionaris te gelasten undercover of onder een valse identiteit te handelen;

k)      dagvaarding van verdachten en getuigen, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat zij informatie kunnen verstrekken die nuttig is voor de opsporing;

l)       identificatiemaatregelen, door het maken van foto’s of beeldopnamen van personen en het registreren van biometrische kenmerken te gelasten;

m)     inbeslagname van voorwerpen die als bewijs moeten dienen; 

n)      toegang tot gebouwen en monsterneming;

o)      inspectie van vervoermiddelen, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat er goederen worden vervoerd die verband houden met de opsporing;

p)      maatregelen om personen te volgen en te controleren, teneinde vast te stellen waar iemand zich bevindt;

q)      het volgen en traceren van voorwerpen met technische middelen, met inbegrip van de gecontroleerde aflevering van goederen en gecontroleerde financiële transacties;

r)       gerichte observatie op openbare plaatsen van verdachten en derden;

s)       toegang tot nationale of Europese openbare registers en registers die door particuliere entiteiten worden bijgehouden met het oog op het openbaar belang;

t)       verhoor van verdachten en getuigen;

u)      aanwijzing van deskundigen, ex officio of op verzoek van de verdachte, wanneer specialistische kennis nodig is.

2.           De lidstaten zien erop toe dat de in lid 1 genoemde maatregelen kunnen worden toegepast in het kader van de opsporing en vervolging die door het Europees Openbaar Ministerie worden ingesteld. Voor deze maatregelen gelden de voorwaarden die in dit artikel en in het nationale recht zijn vastgesteld. Andere dan de in lid 1 genoemde opsporingsmaatregelen mogen door het Europees Openbaar Ministerie alleen worden gelast of gevraagd als het nationale recht van de lidstaat waar de maatregel moet worden uitgevoerd, daarin voorziet.

3.           Elk van de in lid 1 genoemde opsporingsmaatregelen wordt alleen gelast als er een redelijk vermoeden bestaat en als hetzelfde doel niet kan worden bereikt met minder ingrijpende middelen.

4.           De lidstaten zien erop toe dat voor de in lid 1, onder a) – j), genoemde opsporingsmaatregelen toestemming is vereist van de bevoegde rechter van de lidstaat waarin de maatregelen moeten worden uitgevoerd.

5.           Voor de in lid 1, onder k) – u), genoemde opsporingsmaatregelen is rechterlijke toestemming vereist indien dit zo is geregeld bij het nationale recht van de lidstaat waar de opsporingsmaatregel moet worden uitgevoerd.

6.           Indien wordt voldaan aan de in dit artikel en het nationale recht gestelde voorwaarden voor het verlenen van toestemming voor de betrokken maatregel, wordt die toestemming binnen 48 uur gegeven in de vorm van een schriftelijke, gemotiveerde beslissing van de bevoegde rechter.

7.           Het Europees Openbaar Ministerie kan de bevoegde rechter verzoeken de verdachte aan te houden of in voorlopige hechtenis te nemen overeenkomstig het nationale recht.

Afdeling 4 Beëindiging van de opsporing en vervolginsbevoegdheden

Artikel 27 Vervolging voor de nationale rechter

1.           De Europese openbare aanklager en de gedelegeerde Europese aanklagers hebben dezelfde bevoegdheden als nationale openbare aanklagers bij het vervolgen en voor het gerecht brengen, met name de bevoegdheid om een requisitoir te houden, deel te nemen aan de bewijsvoering en de beschikbare rechtsmiddelen in te stellen.

2.           Indien de bevoegde gedelegeerd Europees aanklager van oordeel is dat de opsporing is afgerond, legt hij een samenvatting van de zaak met een ontwerp-tenlastelegging en de lijst van bewijsstukken voor aan de Europese openbare aanklager. Wanneer deze geen opdracht geeft de zaak te seponeren op grond van artikel 28, geeft hij de betrokken gedelegeerd Europees aanklager opdracht de zaak met een tenlastelegging voor de bevoegde nationale rechter te brengen, of verwijst hij de zaak terug voor nader onderzoek. De Europese openbare aanklager kan de zaak ook zelf voor de bevoegde nationale rechter brengen.

3.           De tenlastelegging die bij de bevoegde nationale rechter wordt ingediend, bevat de lijst van bewijsstukken die in het proces zullen worden aangevoerd.

4.           De Europese openbare aanklager kiest, in nauw overleg met de gedelegeerd Europees aanklager die de zaak inleidt, en uitgaande van een correcte rechtsbedeling, het forum en bepaalt welke nationale rechter bevoegd is aan de hand van de volgende criteria:

a)      de plaats waar het strafbare feit of, indien het om meerdere strafbare feiten gaat, de meerderheid van de strafbare feiten is gepleegd;

b)      de gewone verblijfplaats van de verdachte;

c)      de plaats waar het bewijs zich bevindt;

d)      de gewone verblijfplaats van de directe slachtoffers.

5.           Indien dit nodig is voor de invordering, de administratieve follow-up of het toezicht stelt de Europese openbare aanklager de bevoegde nationale autoriteiten, de betrokken personen en de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie in kennis van de tenlastelegging.

Artikel 28 Sepot

1.           De Europese openbare aanklager seponeert de zaak wanneer vervolging om een van de volgende redenen onmogelijk is geworden:

a)      de verdachte is overleden;

b)      de onderzochte gedragingen houden geen strafbaar feit in;

c)      de verdachte wordt amnestie of immuniteit verleend;

d)      de nationale verjaringstermijn is verstreken;

e)      de verdachte is binnen de Unie definitief vrijgesproken van of veroordeeld voor dezelfde feiten, of de zaak is afgehandeld overeenkomstig artikel 29.

2.           De Europese openbare aanklager mag de zaak om elk van de volgende redenen seponeren:

a)      het strafbaar feit is als licht strafbaar feit aangemerkt in de nationale wetgeving ter omzetting van Richtlijn 2013/xx/EU betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt;

b)      er is onvoldoende bewijs.

3.           Het Europees Openbaar Ministerie kan zaken die het seponeert naar OLAF of naar de bevoegde nationale bestuurlijke of rechterlijke instanties verwijzen voor invordering, andere administratieve follow-up of toezicht.

4.           Indien de opsporing was ingesteld op basis van door de benadeelde partij verstrekte informatie, stelt het Europees Openbaar Ministerie deze partij in kennis van de seponering of verwijzing.

Artikel 29

Schikking

1.           Wanneer de zaak niet wordt geseponeerd en het in het belang van een goede rechtsbedeling is, kan het Europees Openbaar Ministerie, nadat de schade is vergoed, de verdachte een forfaitaire geldboete voorstellen waarmee de zaak definitief wordt afgehandeld (schikking). Indien de verdachte hiermee instemt, betaalt hij de geldboete aan de Unie.

2.           Het Europees Openbaar Ministerie houdt toezicht op de inning van de bij de schikking opgelegde boete.

3.           Nadat de verdachte de boete heeft betaald, sluit de Europese openbare aanklager de zaak af; hij stelt de bevoegde nationale rechtshandhavings- en rechterlijke instanties hiervan officieel in kennis en licht de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie in.

4.           De in lid 3 bedoelde afsluiting is niet vatbaar voor rechterlijke toetsing.

Afdeling 5 TOELAATBAARHEID VAN BEWIJS

Artikel 30 Toelaatbaarheid van bewijs

1.           Bewijs dat door het Europees Openbaar Ministerie aan de geadieerde rechter wordt voorgelegd en dat volgens de rechter een eerlijk proces of de rechten van de verdediging in de zin van de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten niet in de weg staat, wordt toegelaten zonder validering of vergelijkbare procedure, ook als volgens het nationale recht van de lidstaat waar het proces wordt gevoerd andere regels gelden voor de vergaring of aanvoering van dat bewijs.

2.           Het feit dat het bewijs is toegelaten, laat de bevoegdheid van de nationale rechter om het door het Europees Openbaar Ministerie aangevoerde bewijs vrijelijk te beoordelen, onverlet.

Afdeling 6 Confiscatie

Artikel 31 Vervreemding van geconfisqueerde vermogensbestanddelen

Indien de nationale rechter op verzoek van het Europees Openbaar Ministerie in een definitieve uitspraak heeft besloten tot confiscatie van alle eigendommen die verband houden met of opbrengsten die zijn verkregen uit een strafbaar feit dat onder de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie valt, komt de geldelijke waarde van die eigendommen of opbrengsten ten goede aan de begroting van de Unie, voor zover als nodig om de schade die de Unie heeft geleden, te compenseren.

HOOFDSTUK IV PROCEDURELE WAARBORGEN

Artikel 32 Reikwijdte van de rechten van verdachten, beklaagden en andere betrokkenen

1.           De activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten van de verdachten zoals verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met inbegrip van het recht op een onpartijdig gerecht en de rechten van de verdediging.

2.           Elke verdachte of beklaagde die betrokken is bij de procedures van het Europees Openbaar Ministerie heeft ten minste de volgende procedurele rechten, zoals vastgelegd in de wetgeving van de Unie en het nationale recht van de lidstaat:

(a) het recht op vertolking en vertaling, zoals vastgesteld in Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad,

(b) het recht op informatie en op toegang tot de stukken van een dossier, zoals vastgesteld in Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad,

(c) het recht op toegang tot een advocaat en het recht ingeval van detentie contact te hebben met derden en deze in kennis te laten stellen van de detentie, zoals vastgesteld in [Richtlijn 2013/xx/EU van het Europees Parlement en de Raad van xx xxxx 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en betreffende het recht op communicatie bij aanhouding],

(d) het zwijgrecht en het recht om voor onschuldig te worden gehouden,

(e) het recht op rechtsbijstand,

(f) het recht bewijsstukken over te leggen, deskundigen aan te wijzen en getuigen te horen.

3.           Verdachten en beklaagden hebben de in lid 2 genoemde rechten vanaf het moment dat zij ervan worden verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd. Zodra de tenlastelegging door de bevoegde nationale rechter wordt erkend, zijn de procedurele rechten van de verdachte of de beklaagde gebaseerd op de nationale regels die op de betrokken zaak van toepassing zijn.

4.           De in lid 2 genoemde rechten gelden ook voor ieder die in een andere hoedanigheid dan die van verdachte of beklaagde wordt gehoord door het Europees Openbaar Ministerie, indien tijdens een zitting, ondervraging of verhoor de verdenking ontstaat dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd.

5.           Onverminderd de in dit hoofdstuk vastgestelde rechten, beschikken verdachten, beklaagden en andere personen die betrokken zijn bij de procedures van het Europees Openbaar Ministerie over alle procedurele rechten die zij op grond van het toepasselijke nationale recht hebben.

Artikel 33 Het zwijgrecht en het recht voor onschuldig te worden gehouden

1.           Wie als verdachte of beklaagde betrokken is bij de procedures van het Europees Openbaar Ministerie, heeft overeenkomstig het nationale recht het recht om bij verhoor te zwijgen over de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht, en wordt erop gewezen dat hij niet verplicht is een voor zichzelf belastende verklaring af te leggen.

2.           De verdachte of beklaagde wordt voor onschuldig gehouden tot zijn schuld volgens het nationale recht is bewezen.

Artikel 34 Het recht op rechtsbijstand

Een ieder die wordt verdacht of beschuldigd van een feit dat onder de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie valt, heeft er overeenkomstig het nationale recht recht op dat de nationale autoriteiten hem geheel of gedeeltelijk kosteloze rechtsbijstand aanbieden als hij over onvoldoende middelen beschikt om hiervoor te betalen.

Artikel 35 Rechten inzake bewijs

1.            De verdachte of beklaagde heeft overeenkomstig het nationale recht het recht om bewijsstukken voor te leggen aan het Europees Openbaar Ministerie.

2.            De verdachte of beklaagde heeft overeenkomstig het nationale recht het recht om het Europees Openbaar Ministerie te verzoeken bewijs te vergaren dat van belang is voor het onderzoek, eventueel door deskundigen aan te wijzen en getuigen te horen.

HOOFDSTUK V RECHTERLIJKE TOETSING

Artikel 36 Rechterlijke toetsing

1.           Wanneer het Europees Openbaar Ministerie bij de uitvoering van zijn functies procedurele maatregelen vaststelt, geldt het uit het oogpunt van rechterlijke toetsing als een nationale autoriteit.

2.           Wanneer bepalingen van het nationale recht door deze verordening van toepassing worden, gelden deze niet als onderdeel van de Uniewetgeving als bedoeld in artikel 267 van het Verdrag.

HOOFDSTUK VI GEGEVENSBESCHERMING

Artikel 37 Verwerking van persoonsgegevens

1.           Het Europees Openbaar Ministerie mag overeenkomstig deze verordening uitsluitend de onder punt 1 van de bijlage bedoelde persoonsgegevens verwerken, langs geautomatiseerde weg of in gestructureerde manuele bestanden, van personen die op grond van de nationale wetgeving van de betrokken lidstaten worden verdacht van het plegen van of deelnemen aan een feit ten aanzien waarvan het Europees Openbaar Ministerie bevoegd is, of die veroordeeld zijn voor een dergelijk feit, en wel voor de volgende doeleinden:

– strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen op grond van deze verordening;

– informatie-uitwisseling met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en met andere EU-organen overeenkomstig deze verordening;

– samenwerking met derde landen overeenkomstig deze verordening.

2.           Het Europees Openbaar Ministerie mag uitsluitend de onder punt 2 van de bijlage bedoelde persoonsgegevens verwerken van personen die op grond van de nationale wetgeving van de betrokken lidstaten worden beschouwd als getuigen of slachtoffers in het kader van een strafrechtelijk onderzoek of een strafrechtelijke vervolging inzake een of meer van de soorten feiten waarvoor het Europees Openbaar Ministerie bevoegd is, alsook van personen jonger dan 18 jaar.  Dergelijke persoonsgegevens mogen alleen worden verwerkt indien dit strikt noodzakelijk is voor de de in lid 1 genoemde doeleinden.

3.           In uitzonderlijke gevallen kan het Europees Openbaar Ministerie voor een bepaalde periode, die niet langer duurt dan nodig is voor het sluiten van de zaak in verband waarmee de gegevens worden verwerkt, ook andere dan de in de leden 1 en 2 bedoelde persoonsgegevens verwerken die betrekking hebben op de omstandigheden van een feit, indien deze gegevens van onmiddellijk belang zijn voor en deel uitmaken van lopende onderzoeken die door het Europees Openbaar Ministerie worden verricht en indien de verwerking strikt noodzakelijk is voor de in lid 1 genoemde doeleinden, mits de verwerking van die specifieke gegegevens strookt met deze verordening. De in artikel 41 bedoelde gegevensbeschermingsfunctionaris wordt er onmiddellijk van in kennis gesteld indien dit lid is toegepast. 

4.           Langs geautomatiseerde weg of op andere wijze verwerkte persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke overtuiging, godsdienstige of andere levensbeschouwing of lidmaatschap van een vakvereniging blijkt, alsmede persoonsgegevens die betrekking hebben op gezondheid of seksueel gedrag, mogen door het Europees Openbaar Ministerie alleen worden verwerkt wanneer deze gegevens strikt noodzakelijk zijn voor zijn onderzoek en als zij andere reeds verwerkte persoonsgegevens aanvullen. De functionaris voor gegevensbescherming wordt er onmiddellijk van in kennis gesteld indien dit lid is toegepast.  Deze gegevens mogen niet worden verwerkt in het in artikel 22, lid 4, bedoelde register. Wanneer die andere gegevens betrekking hebben op getuigen of slachtoffers in de zin van lid 2, wordt het besluit tot verwerking genomen door de Europese openbare aanklager.

5.           Verordening (EG) nr. 45/2001 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het Europees Openbaar Ministerie in het kader van zijn werkzaamheden. Deze verordening vormt een specificatie van en aanvulling op Verordening (EG) nr. 45/2001 voor wat operationele persoonsgegevens betreft.

Artikel 38 Bewaringstermijn van persoonsgegevens

1.           Door het Europees Openbaar Ministerie verwerkte persoonsgegevens mogen niet langer worden bewaard dan het moment waarop de eerste van de volgende data van toepassing is:

a)      de datum waarop in alle bij de opsporing en vervolging betrokken lidstaten de geldende termijn voor verjaring van het recht van strafvordering is verstreken;

b)      de datum waarop de betrokkene wordt vrijgesproken en de rechterlijke uitspraak definitief is geworden;

c)      drie jaar na de definitieve rechterlijke beslissing in de laatste van de lidstaten die betrokken zijn bij de opsporing of de vervolging;

d)      de datum waarop het Europees Openbaar Ministerie bepaalt dat het de opsporing of de vervolging niet meer hoeft voort te zetten.

2.           De naleving van de in lid 1 bedoelde bewaringstermijnen wordt permanent gecontroleerd door middel van adequate geautomatiseerde verwerking. Na de invoering van de gegevens wordt evengoed om de drie jaar nagegaan of de bewaring noodzakelijk is. Als persoonsgegevens zoals bedoeld in de bijlage worden opgeslagen gedurende een periode van meer dan vijf jaar, wordt de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming hiervan in kennis gesteld.

3.           Wanneer een in lid 1 bedoelde termijn is verstreken, gaat het Europees Openbaar Ministerie na of het voor de uitvoering van zijn taken nodig is de gegevens verder te bewaren en kan het besluiten om de gegevens bij uitzondering tot de volgende controle te bewaren. De redenen voor verdere bewaring worden onderbouwd en geregistreerd. Als er niet wordt besloten tot verdere bewaring van de persoonsgegevens, worden deze gegevens automatisch na drie jaar gewist.

4.           Wanneer gegevens overeenkomstig lid 3 langer zijn bewaard dan de in lid 1 bedoelde data, wordt om de drie jaar door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming nagegaan of de bewaring noodzakelijk is.

5.           Wanneer een dossier niet-geautomatiseerde en niet-gestructureerde gegevens omvat en de bewaringstermijn van het laatste geautomatiseerde gegeven uit het dossier verstreken is, worden alle stukken van het dossier alsmede alle kopieën daarvan vernietigd.

Artikel 39 Registratie en documentatie

1.           Het Europees Openbaar Ministerie houdt gegevens bij over de verzameling, wijziging, toegang, bekendmaking, samenvoeging of uitwissing van voor operationele doeleinden gebruikte persoonsgegevens teneinde te controleren of de gegevensverwerking rechtmatig is, interne controle uit te oefenen en de integriteit en de beveiliging van de gegevens te waarborgen. Dergelijke registratie of documentatie wordt na 18 maanden weer verwijderd, tenzij de gegevens nog nodig zijn voor een lopende controle.

2.           Op grond van lid 1 bijgehouden registratie en documentatie wordt op verzoek meegedeeld aan de Europese Toezichthouder voor gegevensverwerking. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming gebruikt die informatie uitsluitend om de gegevensverwerking te controleren, voor een passende gegevensverwerking te zorgen en de integriteit en beveiliging van de gegevens te waarborgen.

Artikel 40 Geautoriseerde toegang tot persoonsgegevens

Alleen de Europese openbare aanklager, de gedelegeerde Europese aanklagers en hun geautoriseerde personeelsleden hebben ter vervulling van hun taken en binnen de bij deze verordening gestelde grenzen toegang tot de voor zijn operationele taken door het Europees Openbaar Ministerie verwerkte persoonsgegevens.

Artikel 41 Functionaris voor gegevensbescherming

1.           De Europese openbare aanklager stelt overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 45/2001 een functionaris voor gegevensbescherming aan.

2.           Bij het nakomen van de verplichtingen van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 45/2001 dient de functionaris voor gegevensbescherming:

a)      te waarborgen dat de doorgifte van persoonsgegevens schriftelijk wordt vastgelegd;

b)      samen te werken met de personeelsleden van het Europees Openbaar Ministerie die verantwoordelijk zijn voor procedures, opleiding en advies op het gebied van gegevensverwerking;

c)      een jaarverslag op te stellen en dit voor te leggen aan de Europese openbare aanklager en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

3.           Bij het verrichten van zijn taken heeft de functionaris voor gegevensbescherming toegang tot alle door het Europees Openbaar Ministerie verwerkte gegevens en tot alle dienstruimten van het Europees Openbaar Ministerie.

4.           Voor zover nodig voor de verrichting van hun taken hebben de personeelsleden van het Europees Openbaar Ministerie die de functionaris voor gegevensverwerking bijstaan bij het verrichten van zijn taken, toegang tot de door het Europees Openbaar Ministerie verwerkte persoonsgegevens en tot de dienstruimten van het Europees Openbaar Ministerie.

5.           Indien de functionaris voor gegevensbescherming van oordeel is dat de bepalingen van Verordening (EG)  nr. 45/2001 of de onderhavige verordening met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens niet worden nageleefd, stelt hij de Europese openbare aanklager hiervan in kennis, waarbij hij hem verzoekt om deze situatie van niet-naleving binnen een bepaalde termijn op te lossen. Indien de Europese openbare aanklager deze situatie van niet-naleving niet binnen de gestelde termijn oplost, legt de functionaris voor gegevensbescherming de zaak voor aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

6.           De Europese openbare aanklager stelt de in artikel 24, lid 8, van Verordening (EG) nr. 45/2001 bedoelde uitvoeringsvoorschriften vast.

Artikel 42 Voorschriften inzake de uitoefening van het recht van toegang

1.           Elke betrokkene kan het recht van toegang tot persoonsgegevens uitoefenen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 en met name artikel 13.

2.           Wanneer het recht van toegang is beperkt overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EG) nr. 45/2001, stelt het Europees Openbaar Ministerie de betrokkene hiervan overeenkomstig artikel 20, lid 3, van die verordening schriftelijk in kennis. De voornaamste redenen van de beperking hoeven niet te worden meegedeeld indien de beperking ten gevolge van het verstrekken van dergelijke informatie haar effect zou verliezen.  De betrokkene wordt er ten minste van in kennis gesteld dat alle nodige controles door de Europese Toezichthouder voor gegevensbeschermer hebben plaatsgevonden.

3.           Het Europees Openbaar Ministerie legt vast waarom er geen informatie wordt verstrekt over de voornaamste redenen van de toepassing van de in lid 2 bedoelde beperking.

4.           Wanneer de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming op grond van de artikelen 46 en 47 van Verordening (EG) nr. 45/2001 de rechtmatigheid controleert van de verwerking door het Europees Openbaar Ministerie, stelt hij de betrokkene er ten minste van in kennis dat alle nodige controles door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming hebben plaatsgevonden.

Artikel 43 Recht van correctie, van uitwissing en van beperking van verwerking

1.           Indien door het Europees Openbaar Ministerie verwerkte gegevens moeten worden gecorrigeerd of uitgewist, of indien aan de verwerking beperkingen moeten worden gesteld overeenkomstig de artikelen 14, 15 of 16 van Verordening (EG) nr. 45/2001, wist of corrigeert het Europees Openbaar Ministerie de betrokken gegevens, of stelt het beperkingen aan de verwerking ervan.

2.           In de in de artikelen 14, 15 of 16 van Verordening (EG) nr. 45/2001 bedoelde gevallen worden alle ontvangers van dergelijke gegevens onverwijld in kennis gesteld overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 45/2001. Overeenkomstig de toepasselijke regels corrigeren of wissen de ontvangers deze gegevens, of stellen zij beperkingen aan de verwerking ervan in hun systemen.

3.           Het Europees Openbaar Ministerie stelt de betrokkene er onverwijld en in ieder geval binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek schriftelijk van in kennis dat de hem betreffende gegevens zijn gecorrigeerd of gewist, of dat aan de verwerking ervan beperkingen zijn gesteld.

4.           Het Europees Openbaar Ministerie stelt de betrokkene schriftelijk in kennis van elke weigering om over te gaan tot correctie of uitwissing of tot beperking van de verwerking, en van de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming of om een rechtsmiddel in te stellen.

Artikel 44 Verantwoordelijkheid voor de gegevensbescherming

1.           Het Europees Openbaar Ministerie verwerkt persoonsgegevens zodanig dat kan worden vastgesteld welke instantie de gegevens heeft verstrekt of uit welke bron de persoonsgegevens afkomstig zijn.

2.           De verantwoordelijkheid voor de naleving van Verordening (EG) nr. 45/2001 en de onderhavige verordening ligt bij de Europese openbare aanklager. De verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid van de overdracht van persoonsgegevens die aan het Europees Openbaar Ministerie worden verstrekt, ligt bij de verstrekker van de persoonsgegevens, en die voor de rechtmatigheid van de overdracht van persoonsgegevens die aan de lidstaten, Unie-organen en derde landen of organisaties worden verstrekt, ligt bij het Europees Openbaar Ministerie.

3.           Onverminderd andere bepalingen van deze verordening is het Europees Openbaar Ministerie verantwoordelijk voor alle gegevens die het verwerkt.

Artikel 45 Samenwerking tussen de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten

1.           De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werkt nauw samen met de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op gegevensbescherming bij specifieke kwesties waarvoor nationale betrokkenheid vereist is, met name in het geval dat de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming of een nationale instantie die bevoegd is voor toezicht op gegevensbescherming grote verschillen tussen praktijken van de lidstaten of een potentieel onrechtmatige gegevensoverdracht via de kanalen van het Europees Openbaar Ministerie constateert, dan wel in de context van vragen van een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten over de uitvoering en de uitlegging van deze verordening.

2.           In de gevallen die worden genoemd in lid 1, wisselen de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op gegevensbescherming, elk binnen de eigen bevoegdheden, relevante informatie uit, staan zij elkaar bij in de uitvoering van audits en inspecties, behandelen zij problemen bij de uitlegging of toepassing van deze verordening, buigen zij zich over problemen bij de uitoefening van het onafhankelijk toezicht of bij de uitoefening van de rechten van betrokkenen, stellen zij geharmoniseerde voorstellen voor gemeenschappelijke oplossingen voor problemen op en vestigen zij de aandacht op gegevensbeschermingsrechten, voor zover noodzakelijk.

3.           De nationale toezichthoudende autoriteiten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming komen zo nodig bijeen voor de in dit artikel vastgestelde doeleinden. De kosten en logistieke ondersteuning van deze bijeenkomsten komen ten laste van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. Tijdens de eerste bijeenkomst wordt een reglement van orde vastgesteld. Indien noodzakelijk worden in onderling overleg verdere werkmethoden ontwikkeld.

Artikel 46 Recht om een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

1.           Indien een door een betrokkene op grond van artikel 32, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 ingediende klacht betrekking heeft op een besluit als bedoeld in artikel 43, raadpleegt de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming de nationale toezichthoudende autoriteiten of de bevoegde rechter van de lidstaat waarvan de gegevens afkomstig zijn dan wel van de rechtstreeks betrokken lidstaat. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming neemt zijn beslissing, die een weigering kan inhouden om gegevens te verstrekken, in nauw overleg met de nationale toezichthoudende autoriteit of de bevoegde rechter.

2.           Indien de klacht betrekking heeft op de verwerking van door organen van de EU, derde landen, internationale organisaties of private partijen aan het Europees Openbaar Ministerie verstrekte gegevens, vergewist de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming zich ervan dat het Europees Openbaar Ministerie de nodige controles heeft uitgevoerd.

Artikel 47 Aansprakelijkheid voor ongeoorloofde of onjuiste verwerking van gegevens

1.           Het Europees Openbaar Ministerie is overeenkomstig artikel 340 van het Verdrag aansprakelijk voor elke schade die aan een particulier is berokkend als gevolg van ongeoorloofde of onjuiste verwerking van gegevens door het Europees Openbaar Ministerie.

2.           Klachten tegen het Europees Openbaar Ministerie op grond van de in lid 1 bedoelde aansprakelijkheid worden ingediend bij het Hof van Justitie overeenkomstig artikel 268 van het Verdrag.

HOOFDSTUK VII FINANCIËLE BEPALINGEN EN BEPALINGEN INZAKE PERSONEEL

Afdeling 1 Financiële bepalingen

Artikel 48 Financiële actoren

1.           De Europese openbare aanklager is verantwoordelijk voor het nemen van besluiten over financiële en begrotingsaangelegenheden.

2.           De overeenkomstig artikel 6, lid 3, door de Europese openbare aanklager aangewezen plaatsvervanger is als ordonnateur verantwoordelijk voor de uitvoering van de begroting van het Europees Openbaar Ministerie.

Artikel 49 Begroting

1.           Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven van het Europees Openbaar Ministerie geraamd en vervolgens in zijn begroting weergegeven.

2.           De ontvangsten en uitgaven van het Europees Openbaar Ministerie moeten in evenwicht zijn.

3.           Onverminderd andere inkomsten, omvatten de ontvangsten van het Europees Openbaar Ministerie:

a)      een bijdrage van de Unie die wordt opgenomen in de algemene begroting van de Europese Unie;

b)      vergoedingen voor publicaties en andere door het Europees Openbaar Ministerie verrichte diensten.

4.           De uitgaven van het Europees Openbaar Ministerie omvatten de bezoldiging van het personeel, uitgaven voor administratie en infrastructuur en operationele uitgaven.

5.           Wanneer de gedelegeerde Europese aanklagers handelen in het kader van de taken van het Europees Openbaar Ministerie, worden de daarmee gepaard gaande uitgaven beschouwd als beleidsuitgaven.

Artikel 50 Vaststelling van de begroting

1.           Elk jaar stelt de in artikel 48 bedoelde plaatsvervanger van de Europese openbare aanklager een voorlopige ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Openbaar Ministerie voor het volgende begrotingsjaar. Op basis van dit ontwerp stelt de Europese openbare aanklager voor het volgende begrotingsjaar een voorlopige ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Openbaar Ministerie op.

2.           De voorlopige ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Openbaar Ministerie wordt elk jaar uiterlijk op 31 januari aan de Commissie toegezonden. De Europese openbare aanklager zendt de Commissie uiterlijk op 31 maart een definitieve ontwerpraming toe, die tevens een ontwerp van personeelsformatie bevat.

3.           De Commissie zendt de raming, samen met het ontwerp van algemene begroting van de Unie, toe aan het Europees Parlement en de Raad (de begrotingsautoriteit).

4.           Op basis van de raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht voor de personeelsformatie alsook de bijdrage ten laste van de algemene begroting op in het ontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 van het Verdrag voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

5.           De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de bijdrage aan het Europees Openbaar Ministerie goed.

6.           De begrotingsautoriteit stelt het formatieplan van het Europees Openbaar Ministerie vast.

7.           De Europese openbare aanklager stelt de begroting van het Europees Openbaar Ministerie vast. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie. Indien nodig wordt de begroting dienovereenkomstig aangepast.

8.           Overeenkomstig artikel 203 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 stelt het Europees Openbaar Ministerie het Europees Parlement en de Raad zo snel mogelijk in kennis van onroerendgoedprojecten die wellicht aanzienlijke gevolgen hebben voor de begroting.

9.           Behoudens in geval van overmacht als bedoeld in artikel 203 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 wordt het voorstel betreffende het onroerendgoedproject door het Europees Parlement en de Raad besproken binnen vier weken nadat beide instellingen het voorstel hebben ontvangen. Na het verstrijken van de periode van vier weken wordt het voorstel betreffende het onroerendgoedproject geacht te zijn goedgekeurd, tenzij het Europees Parlement of de Raad binnen deze termijn een besluit neemt dat tegen het voorstel ingaat. Indien het Europees Parlement of de Raad binnen deze periode van vier weken naar behoren gemotiveerde redenen aanvoert, wordt de periode eenmaal met twee weken verlengd. Indien het Europees Parlement of de Raad een besluit neemt dat ingaat tegen het onroerendgoedproject, trekt het Europees Openbaar Ministerie zijn voorstel in en kan het een nieuw voorstel indienen.

10.         Overeenkomstig artikel 203, lid 8, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 kan het Europees Openbaar Ministerie een project tot verwerving van onroerend goed financieren via een lening, mits de begrotingsautoriteit hiervoor vooraf toestemming heeft gegeven.

Artikel 51 Uitvoering van de begroting

1.           De in artikel 48 bedoelde plaatsvervanger van de Europese openbare aanklager voert als ordonnateur van het Europees Openbaar Ministerie de begroting uit onder zijn eigen verantwoordelijkheid en binnen de in de begroting gestelde grenzen.

2.           De in artikel 48 bedoelde plaatsvervanger van de Europese openbare aanklager zendt de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toe.

Artikel 52 Indiening van de rekeningen en kwijting

1.           De rekenplichtige van Eurojust treedt voor de uitvoering van begroting van het Europees Openbaar Ministerie als rekenplichtige van het Europees Openbaar Ministerie op. Om elk belangenconflict te vermijden, worden de nodige afspraken gemaakt.

2.           Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van het Europees Openbaar Ministerie de voorlopige rekeningen in bij de rekenplichtige van de Commissie en bij de Rekenkamer.

3.           Het Europees Openbaar Ministerie zendt het verslag over het budgettaire en financiële beheer uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

4.           Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het Europees Openbaar Ministerie na consolidatie met de rekeningen van de Commissie toe aan de Rekenkamer.

5.           Overeenkomstig artikel 148, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 maakt de Rekenkamer haar opmerkingen over de voorlopige rekeningen van het Europees Openbaar Ministerie uiterlijk op 1 juni van het volgende begrotingsjaar bekend.

6.           Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het Europees Openbaar Ministerie overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 maakt de rekenplichtige van het Europees Openbaar Ministerie de definitieve rekeningen op onder zijn eigen verantwoordelijkheid.

7.           De rekenplichtige van het Europees Openbaar Ministerie zendt de definitieve rekeningen uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

8.           De definitieve rekeningen van het Europees Openbaar Ministerie worden uiterlijk op 15 november van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

9            De in artikel 48 bedoelde plaatsvervanger van de Europese openbare aanklager zendt de Rekenkamer uiterlijk op 30 september van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar een antwoord op haar opmerkingen toe. De antwoorden van het Europees Openbaar Ministerie worden tegelijkertijd aan de Commissie toegezonden.

10.         De in artikel 48 bedoelde plaatsvervanger van de Europese openbare aanklager verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar, overeenkomstig artikel 165, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

11.         Vóór 15 mei van het jaar N+2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de in artikel 48 bedoelde plaatsvervanger van de Europese openbare aanklager kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar N.

Artikel 53 Financiële regels

De financiële regels die op het Europees Openbaar Ministerie van toepassing zijn, worden door de Europese openbare aanklager overeenkomstig [Verordening nr. 2343/2002 van 23 december 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen] en na overleg met de Commissie vastgesteld. Deze financiële regels mogen slechts afwijken van [Verordening 2343/2002] indien dit in verband met de activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie een specifiek vereiste is en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

Afdeling 2 Bepalingen inzake personeel

Artikel 54 Algemene bepalingen

1.           Het Statuut van de Europese Unie[9], de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en de voorschriften die in overleg zijn vastgesteld door de instellingen van de Europese Unie ten behoeve van de uitvoering van dit Statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, zijn van toepassing op de Europese openbare aanklager, de plaatsvervangers en de personeelsleden van het Europees Openbaar Ministerie, tenzij in deze afdeling anders wordt bepaald.

2.           De Europese openbare aanklager oefent met betrekking tot de personeelsleden van het Europees Openbaar Ministerie de bevoegdheden uit die het Statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden toekent aan het tot het sluiten van arbeidsovereenkomsten bevoegde gezag.

3.           De Europese openbare aanklager stelt de toepasselijke regels ten behoeve van de uitvoering van het Statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vast overeenkomstig artikel 110 van het Statuut. De Europese openbare aanklager neemt in het programmeringsdocument ook een programmering van de personele middelen op.

4.           Op het Europees Openbaar Ministerie en zijn personeelsleden is het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie van toepassing.

5.           Gedelegeerde Europese aanklagers worden aangesteld als bijzonder adviseur overeenkomstig de artikelen 5, 123 en 124 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie. De bevoegde nationale autoriteiten vergemakkelijken de uitvoering van de taken van de gedelegeerde Europese aanklagers uit hoofde van deze verordening en onthouden zich van elke handeling of beleidsmaatregel die hun status en loopbaan binnen het nationale vervolgingssysteem kan schaden. Met name verschaffen de bevoegde nationale autoriteiten de gedelegeerde Europese aanklagers de middelen en de apparatuur die nodig zijn voor de vervulling van hun taken uit hoofde van deze verordening en waarborgen zij dat deze aanklagers volledig deel uitmaken van de nationale vervolgingsinstanties.

Artikel 55 Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden

1.           Het Europees Openbaar Ministerie kan een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen of andere personeelsleden die niet bij het Europees Openbaar Ministerie in dienst zijn. Wat betreft de uitvoering van de taken die betrekking hebben op de functies van het Europees Openbaar Ministerie ressorteren de gedetacheerde nationale deskundigen onder de Europese openbare aanklager. 

2.           Bij besluit van de Europese openbare aanklager worden voorschriften voor de detachering van nationale deskundigen bij het Europees Openbaar Ministerie en, zo nodig, nadere uitvoeringsvoorschriften vastgesteld.

HOOFDSTUK VIII BEPALINGEN INZAKE DE BETREKKINGEN TUSSEN HET EUROPEES OPENBAAR MINISTERIE EN ZIJN PARTNERS

Afdeling 1 GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 56 Gemeenschappelijke bepalingen

1.           Voor zover noodzakelijk voor de verrichting van zijn taken kan het Europees Openbaar Ministerie samenwerkingsverbanden aangaan en onderhouden met organen of agentschappen van de Unie overeenkomstig de doelstellingen van deze organen of agentschappen, alsook met de bevoegde autoriteiten van derde landen, internationale organisaties en de Internationale Politieorganisatie (Interpol).

2.           Voor zover relevant voor de verrichting van zijn taken kan het Europees Openbaar Ministerie overeenkomstig artikel 61 direct alle informatie, met uitzondering van persoonsgegevens, uitwisselen met de in lid 1 bedoelde entiteiten.

3.           Het Europees Openbaar Ministerie kan persoonsgegevens van de in lid 1 bedoelde entiteiten overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 45/2001 ontvangen en deze verwerken voor zover nodig voor het verrichten van zijn taken en behoudens de bepalingen van afdeling 3.

4.           Persoonsgegevens mogen door het Europees Openbaar Ministerie alleen aan derde landen, internationale organisaties en Interpol worden doorgegeven, indien dit nodig is voor de preventie en bestrijding van criminaliteit die onder de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie valt en behoudens deze verordening.

5.           Verdere doorgifte aan derden van persoonsgegevens die lidstaten, organen of agentschappen van de Unie, derde landen en internationale organisaties of Interpol hebben ontvangen van het Europees Openbaar Ministerie is verboden, tenzij het Europees Openbaar Ministerie, na de omstandigheden van het betrokken geval te hebben onderzocht, hiervoor uitdrukkelijk toestemming heeft verleend en mits doorgifte een specifiek doel dient dat niet onverenigbaar is met het doel waarvoor de gegevens waren toegezonden.

AFDELING 2 BETREKKINGEN MET PARTNERS

Artikel 57 Betrekkingen met Eurojust

1.           Het Europees Openbaar Ministerie creëert en onderhoudt een bijzondere band met Eurojust, die gebaseerd is op nauwe samenwerking en de ontwikkeling van de hieronder beschreven operationele, administratieve en beheersmatige verbanden tussen beide organen.

2.           In operationeel opzicht kan het Europees Openbaar Ministerie Eurojust bij zijn activiteiten inzake grensoverschrijdende of complexe zaken betrekken door:

a)      informatie over zijn opsporing, met inbegrip van persoonsgegevens, te delen, met name wanneer deze elementen onthullen die buiten de materiële of territoriale bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie vallen;

b)      Eurojust of zijn bevoegde nationale lid/leden te verzoeken deel te nemen aan de coördinatie van bepaalde opsporingshandelingen met betrekking tot specifieke aspecten die mogelijk buiten de materiële of territoriale bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie vallen;

c)      Eurojust te verzoeken het Europees Openbaar Ministerie en de betrokken lidstaat of lidstaten te helpen overeenkomstig artikel 13 tot overeenstemming te komen over de impliciete bevoegdheid, onverminderd een eventuele regeling door de beslissingsbevoegde rechter van de betrokken lidstaat;

d)      Eurojust of zijn bevoegde nationale lid/leden te verzoeken van de hun bij de wetgeving van de Unie of het nationale recht verleende bevoegdheden gebruik te maken in verband met bepaalde opsporingshandelingen die mogelijk buiten de materiële of territoriale bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie vallen;

e)      informatie over de in de artikelen 27, 28 en 29 bedoelde vervolgingsbesluiten alvorens deze aan de Europese openbare aanklager voor te leggen met Eurojust of zijn bevoegde nationale lid/leden te delen, wanneer deze wellicht aan bevoegdheden van Eurojust raakt en zulks passend is in het licht van de eerdere betrokkenheid van Eurojust bij de zaak;

f)       Eurojust of zijn bevoegde nationale lid/leden te verzoeken om ondersteuning bij de toezending van zijn besluiten of verzoeken om wederzijdse rechtshulp aan, en de uitvoering daarvan in, lidstaten die wel bij Eurojust betrokken zijn maar niet deelnemen aan de instelling van het Europees Openbaar Ministerie, of derde landen.

3.           Het Europees Openbaar Ministerie heeft toegang tot een mechanisme voor automatische kruiscontrole van gegevens in het casemanagementsysteem van Eurojust. Telkens wanneer een overeenkomst wordt gevonden tussen gegevens die het Europees Openbaar Ministerie respectievelijk Eurojust in het casemanagementsysteem heeft ingevoerd, wordt het feit dat er een overeenkomst is, meegedeeld aan zowel Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie als aan de lidstaat die de betrokken gegevens aan Eurojust verstrekte. Wanneer de gegevens door een derde land waren verstrekt, deelt Eurojust de ontdekte overeenkomst alleen met toestemming van het Europees Openbaar Ministerie aan dat derde land mee.

4.           De samenwerking die overeenkomstig lid 1 is aangegaan, houdt de uitwisseling in van informatie, waaronder persoonsgegevens. Aldus uitgewisselde gegevens worden alleen gebruikt voor de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt. Elk ander gebruik van de gegevens is slechts toegestaan voor zover dergelijk gebruik binnen de opdracht valt van het orgaan dat de gegevens ontvangt en met voorafgaande toestemming van het orgaan dat de gegevens heeft verstrekt.

5.           Het Europees Openbaar Ministerie wijst de personeelsleden aan die bevoegd zijn de resultaten van het kruiscontrolemechanisme in te zien en stelt Eurojust daarvan in kennis.

6.           Het Europees Openbaar Ministerie is aangewezen op de administratieve ondersteuning en middelen van Eurojust.  De bijzonderheden van deze regeling worden vastgelegd in een overeenkomst. Eurojust verleent het Europees Openbaar Ministerie de volgende diensten:

a)      technische ondersteuning bij het opstellen van de jaarlijkse begroting, het programmeringsdocument met de jaarlijkse en meerjarige programmering en het beheersplan;

b)      technische ondersteuning bij personeelsaanwerving en loopbaanbegeleiding;

c)      beveiligingsdiensten;

d)      diensten in verband met informatietechnologie;

e)      diensten op het gebied van financieel beheer, boekhouding en audit;

f)       overige diensten van gezamenlijk belang.

Artikel 58 Betrekkingen met instellingen, agentschappen en overige organen van de Unie

1.           Het Europees Openbaar Ministerie ontwikkelt een bijzondere band met Europol.

2            De samenwerking die overeenkomstig lid 1 is aangegaan, houdt de uitwisseling in van informatie, waaronder persoonsgegevens. Aldus uitgewisselde gegevens worden alleen gebruikt voor de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt. Elk ander gebruik van de gegevens is slechts toegestaan voor zover dergelijk gebruik binnen de opdracht valt van het orgaan dat de gegevens ontvangt en met voorafgaande toestemming van het orgaan dat de gegevens heeft verstrekt.

3.           Het Europees Openbaar Ministerie werkt samen met de Commissie, met inbegrip van OLAF, om de verplichtingen uit hoofde van artikel 325, lid 3, van het Verdrag na te komen. Hiertoe sluiten zij een overeenkomst waarin hun samenwerking wordt geregeld.

4.           Het Europees Openbaar Ministerie vestigt en onderhoudt samenwerkingsverbanden met andere instellingen, organen en instanties van de Unie.

Artikel 59 Betrekkingen met derde landen en internationale organisaties

1.           Het Europees Openbaar Ministerie kan werkafspraken maken met de in artikel 56, lid 1, bedoelde entiteiten. Dergelijke werkafspraken kunnen met name betrekking hebben op de uitwisseling van strategische informatie en de detachering van verbindingsofficieren bij het Europees Openbaar Ministerie.

2.           Het Europees Openbaar Ministerie kan ter bevordering van de samenwerking met instemming van de bevoegde autoriteiten contactpunten in derde landen aanwijzen.

3.           Overeenkomstig artikel 218 van het Verdrag kan de Europese Commissie aan de Raad voorstellen doen voor onderhandelingen over overeenkomsten met één of meer derde landen inzake de samenwerking tussen het Europees Openbaar Ministerie en de bevoegde autoriteiten van deze derde landen op het gebied van wederzijdse rechtshulp in strafzaken en uitlevering in zaken die onder de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie vallen.

4.           Wat betreft de strafbare feiten die tot zijn materiële bevoegdheid behoren, erkennen de lidstaten voor de uitvoering van hun internationale overeenkomsten betreffende rechtshulp in strafzaken en uitlevering het Europees Openbaar Ministerie als bevoegde autoriteit, of wijzigen zij die internationale overeenkomsten zo nodig om te waarborgen dat het Europees Openbaar Ministerie zijn functies op basis van dergelijke overeenkomsten kan uitoefenen wanneer het zijn taken overeenkomstig 75, lid 2, opneemt.

AFDELING 3 DOORGIFTE VAN PERSOONSGEGEVENS

Artikel 60 Doorgifte van persoonsgegevens aan organen of agentschappen van de Unie

Behoudens beperkingen op grond van deze verordening, kan het Europees Openbaar Ministerie persoonsgegevens direct aan de organen of agentschappen van de Unie doorgeven, voor zover dit nodig is voor de verrichting van zijn taken of van die van het ontvangende orgaan of agentschap van de Unie.

Artikel 61 Doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen of internationale organisaties

1.           Voor zover nodig voor de verrichting van zijn taken, kan het Europees Openbaar Ministerie persoonsgegevens doorgeven aan een autoriteit van een derde land, een internationale organisatie of Interpol, zij het uitsluitend op basis van:

a)      een overeenkomstig [de artikelen 25 en 31 van Richtlijn 95/46/EG] genomen besluit van de Commissie dat het land of de internationale organisatie in kwestie, dan wel een gegevensverwerkende sector binnen dat derde land of die internationale organisatie waarborgen voor een passend beschermingsniveau biedt (adequaatheidsbesluit); of

b)      een internationale overeenkomst tussen de Unie en dat derde land of die internationale organisatie op grond van artikel 218 van het Verdrag waarin passende waarborgen zijn opgenomen betreffende de bescherming van het privéleven en van de fundamentele rechten en vrijheden van burgers.

Voor dergelijke doorgifte is geen nadere toestemming nodig.

Het Europees Openbaar Ministerie mag werkafspraken maken ter uitvoering van dergelijke overeenkomsten of adequaatheidsbesluiten.

2.           In afwijking van lid 1 mag de Europese openbare aanklager de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen, internationale organisaties of Interpol in individuele gevallen toestaan indien:

a)      de doorgifte van de gegevens absoluut noodzakelijk is om de essentiële belangen van de Unie, met inbegrip van haar financiële belangen, overeenkomstig de doelstellingen van het Europees Openbaar Ministerie te beschermen;

b)      de doorgifte van de gegevens absoluut noodzakelijk is om een dreigend gevaar met betrekking tot criminaliteit of terroristische misdrijven af te wenden;

c)      de doorgifte anderszins noodzakelijk of wettelijk verplicht is vanwege zwaarwegende algemene belangen van de Unie of haar lidstaten, zoals erkend in het recht van de Unie of het nationale recht, of voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte; of

d)      de doorgifte noodzakelijk is om een vitaal belang van de betrokkene of een andere persoon te beschermen.

3.           Daarnaast kan het Europees Openbaar Ministerie, in overleg met de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, een reeks doorgiften overeenkomstig de bovenstaande punten a) tot en met d) toestaan, met inachtneming van de waarborgen betreffende de bescherming van het privéleven en van de fundamentele rechten en vrijheden van burgers, voor een verlengbare periode van maximaal een jaar.

4.           De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming wordt in kennis gesteld van gevallen waarin lid 3 is toegepast.

5.           De Europese openbare aanklager kan administratieve persoonsgegevens doorgeven overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 45/2001.

HOOFDSTUK IX ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 62 Rechtsstatus en operationele voorwaarden

1.           In elk van de lidstaten heeft het Europees Openbaar Ministerie de ruimste handelingsbevoegdheid welke bij de nationale wet aan rechtspersonen wordt toegekend. Het Europees Openbaar Ministerie kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.

2.           De nodige afspraken voor de accommodatie voor het Europees Openbaar Ministerie in de gastlidstaat en de faciliteiten die door die lidstaat ter beschikking moeten worden gesteld alsook de specifieke regels die in de gastlidstaat van toepassing zijn op de Europese openbare aanklager, zijn plaatsvervangers en hun personeelsleden alsook hun gezinnen, worden uiterlijk [2 jaar na de datum waarop deze verordening in werking treedt] vastgelegd in een zetelovereenkomst tussen het Europees Openbaar Ministerie en de gastlidstaat.

3.           De gastlidstaat zorgt ervoor dat het Europees Openbaar Ministerie onder optimale omstandigheden kan werken, onder andere door het aanbieden van meertalig onderwijs met een Europese dimensie en adequate vervoersverbindingen.

Artikel 63 Talenregeling

1.           Verordening 1[10] is van toepassing op de handelingen bedoeld in de artikelen 7 en 72.

2.           De voor het functioneren van het Europees Openbaar Ministerie vereiste vertaaldiensten worden verricht door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie

Artikel 64 Geheimhouding

1.           Voor de Europese openbare aanklager, de plaatsvervangers en de personeelsleden, de gedelegeerde Europese aanklagers en hun nationale personeelsleden geldt een geheimhoudingsplicht met betrekking tot alle informatie die in de uitoefening van hun taken te hunner kennis is gekomen.

2.           De geheimhoudingsplicht geldt ten aanzien van alle personen en organen die met het Europees Openbaar Ministerie moeten samenwerken.

3.           De geheimhoudingsplicht blijft ook gelden na beëindiging van de functie, het dienstverband of de activiteit van de in de leden 1 en 2 bedoelde personen.

4.           De geheimhoudingsplicht geldt voor alle informatie die het Europees Openbaar Ministerie ontvangt, tenzij die informatie reeds openbaar of voor het publiek toegankelijk is gemaakt.

5.           De leden en de personeelsleden van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming zijn gehouden aan een geheimhoudingsplicht met betrekking tot alle informatie die in de uitoefening van hun taken te hunner kennis is gekomen.

Artikel 65 Transparantie

1.           Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op documenten die betrekking hebben op de administratieve taken van het Europees Openbaar Ministerie.

2.           De Europese openbare aanklager stelt binnen zes maanden nadat het Europees Openbaar Ministerie is ingesteld, gedetailleerde voorschriften voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

3.           Besluiten die door het Europees Openbaar Ministerie worden genomen op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kunnen voorwerp zijn van een klacht bij de Ombudsman of een procedure die aanhangig wordt gemaakt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgelegd in respectievelijk artikel 228 en artikel 263 van het Verdrag.

Artikel 66 OLAF en de Europese Rekenkamer

1.           Teneinde de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad[11] te vereenvoudigen, treedt het Europees Openbaar Ministerie binnen zes maanden nadat het operationeel is geworden, toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF en stelt het op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende voorschriften op voor al zijn werknemers.

2.           De Europese Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het Europees Openbaar Ministerie EU-middelen hebben ontvangen, controles op stukken en controles ter plaatse te verrichten.

3.           Overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EG) nr. 1073/1999 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96[12] kan OLAF onderzoeken, waaronder controles en inspecties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van onregelmatigheden waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met uitgaven die door het Europees Openbaar Ministerie worden gefinancierd.

4.           Onverminderd de leden 1, 2 en 3 moeten in werkafspraken met derde landen en internationale organisaties of Interpol, overeenkomsten, subsidieovereenkomsten en -besluiten van het Europees Openbaar Ministerie bepalingen worden opgenomen die de Europese Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

Artikel 67 Veiligheidsvoorschriften betreffende de bescherming van gerubriceerde informatie

Het Europees Openbaar Ministerie past de beveiligingsprincipes toe die zijn vastgelegd in de veiligheidsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-gegevens (EUCI) en gevoelige, niet-gerubriceerde informatie zoals omschreven in de bijlage van Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie[13]. Dit betreft onder andere bepalingen inzake de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie.

Artikel 68 Administratieve onderzoeken

De administratieve activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie kunnen worden onderzocht door de Europese Ombudsman overeenkomstig artikel 228 van het Verdrag.

Artikel 69 Algemene aansprakelijkheidsregeling

1.           De contractuele aansprakelijkheid van het Europees Openbaar Ministerie wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de betrokken overeenkomst.

2.           Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules in de door het Europees Openbaar Ministerie gesloten overeenkomsten.

3.           In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het Europees Openbaar Ministerie, los van enige aansprakelijkheid overeenkomstig artikel 47, alle door het Europees Openbaar Ministerie of zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun functie veroorzaakte schade overeenkomstig de gemeenschappelijke rechtsbeginselen van de lidstaten, in de mate waarin bovengenoemden daarvoor verantwoordelijk zijn.

4.           Lid 3 is ook van toepassing op de door een gedelegeerd Europees aanklager in de uitoefening van zijn functie veroorzaakte schade.

5.           Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft rechtsmacht voor geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

6.           Welke nationale rechter bevoegd is om kennis te nemen van geschillen omtrent de in dit artikel bedoelde aansprakelijkheid van het Europees Openbaar Ministerie, wordt vastgesteld op basis van Verordening (EG) nr. 44/2001[14].

7.           De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het Europees Openbaar Ministerie wordt beheerst door de bepalingen van het Statuut of die van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

Artikel 70 Verslaglegging

1.           Het Europees Openbaar Ministerie brengt een jaarverslag uit over zijn algemene activiteiten. Het zendt dit verslag toe aan het Europees Parlement en de nationale parlementen, alsook aan de Raad en de Commissie.

2.           De Europese openbare aanklager verschijnt eenmaal per jaar voor het Europees Parlement en de Raad om verslag uit te brengen over de algemene activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie, met inachtneming van de zwijg- en geheimhoudingsplicht. Op verzoek verschijnt hij ook voor de Commissie.

3.           Nationale parlementen kunnen de Europese openbare aanklager of gedelegeerde Europese aanklagers uitnodigen om deel te nemen aan een gedachtewisseling over de algemene activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie.

HOOFDSTUK X SLOTBEPALINGEN

Artikel 71 Overgangsbepalingen

1.           Voordat de Europese openbare aanklager met de uitoefening van zijn taken begint, neemt hij de maatregelen die nodig zijn om het Europees Openbaar Ministerie op te zetten.

2.           Onverminderd artikel 9 geldt de aanstelling van twee bij loting aangewezen plaatsvervangers van de Europese openbare aanklager voor een periode van zes jaar.

3.           De lidstaten blijven bevoegd tot de datum waarop het Europees Openbaar Ministerie is opgezet en zijn taken overeenkomstig artikel 75, lid 2, opneemt. Het Europees Openbaar Ministerie oefent zijn bevoegdheid uit met betrekking tot feiten die onder zijn bevoegdheid vallen en na die datum zijn gepleegd. Het Europees Openbaar Ministerie kan zijn bevoegdheid ook uitoefenen met betrekking tot feiten die onder zijn bevoegdheid vallen en vóór die datum zijn gepleegd, indien er niet reeds een bevoegde nationale autoriteit opsporing of vervolging heeft ingesteld.

Artikel 72 Administratieve voorschriften en programmeringsdocumenten

De Europese openbare aanklager stelt het volgende vast:

a)           elk jaar het programmeringsdocument met een jaarlijkse en meerjarige programmering voor het Europees Openbaar Ministerie;

b)           een fraudebestrijdingsstrategie die in verhouding staat tot de frauderisico’s voor wat betreft de kosten- batenverhouding van de uit te voeren maatregelen;

c)           regels voor de voorkoming en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot de gedelegeerde Europese aanklagers;

d)           regels inzake de status, prestatiecriteria, rechten en verplichtingen van de plaatsvervangers en de gedelegeerde Europese aanklagers, alsook de roulering van de gedelegeerde Europese aanklagers in verband met de tenuitvoerlegging van artikel 7;

e)           regels inzake de afwikkeling van overeenkomstig artikel 29 getroffen schikkingen en de wijze waarop de hoogte van de te betalen boete wordt berekend;

f)            regels inzake de wijze waarop feedback wordt gegeven aan personen of entiteiten die aan het Europees Openbaar Ministerie informatie hebben verstrekt;

g)           regels inzake de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 bij zijn activiteiten;

h)           de in artikel 24, lid 8, van Verordening (EG) nr. 45/2001 bedoelde uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 73 Kennisgevingen

Elke lidstaat wijst de autoriteiten aan die bevoegd zijn voor de doeleinden van artikel 6, lid 6, artikel 13, lid 3, artikel 17, lid 2, en artikel 26, lid 4. Informatie over de aangewezen autoriteiten wordt, evenals eventuele latere wijzigingen, tegelijkertijd meegedeeld aan de Europese openbare aanklager, de Raad en de Commissie.

Artikel 74 Herzieningsclausule

1.           Uiterlijk op [vijf jaar nadat deze verordening van toepassing wordt] dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad haar evaluatieverslag over de tenuitvoerlegging van deze verordening in, dat vergezeld kan gaan van wetgevingsvoorstellen. Dit verslag bevat haar bevindingen inzake de haalbaarheid en wenselijkheid van een uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Openbaar Ministerie tot andere strafbare feiten overeenkomstig artikel 86, lid 4, van het Verdrag.

2.           De Commissie dient wetgevingsvoorstellen in bij het Europees Parlement en de Raad, indien zij concludeert dat er met betrekking tot de opzet van het Europees Openbaar Ministerie, zijn functies of de voor zijn activiteiten geldende procedures meer gedetailleerde regels nodig zijn. Zij kan de Europese Raad aanbevelen om de bevoegdheden van het Europees Openbaar Ministerie uit te breiden overeenkomstig artikel 86, lid 4, van het Verdrag.

Artikel 75 Inwerkingtreding

1.           Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.           Het Europees Openbaar Ministerie neemt de taken op het gebied van opsporing en vervolging die het bij deze verordening zijn toevertrouwd, op op een datum die op voorstel van de Europese openbare aanklager bij besluit van de Commissie wordt vastgesteld, nadat het Europees Openbaar Ministerie is opgezet. Het besluit van de Commissie wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel,

                                                                       Voor de Raad

                                                                       De voorzitter

Bijlage

Categorieën persoonsgegevens

1.           a)       achternaam, meisjesnaam, voornamen en eventuele bijnamen of valse namen,

b)      geboortedatum en -plaats,

c)      nationaliteit,

d)      geslacht,

e)      woonplaats, beroep en verblijfplaats van de betrokkene,

f)       socialezekerheidsnummers, rijbewijzen, identificatiedocumenten, paspoortgegevens, douanenummer en fiscaal identificatienummer,

g)      informatie betreffende rechtspersonen, indien deze informatie gegevens bevat betreffende geïdentificeerde of identificeerbare individuen tegen wie een onderzoek of vervolging loopt,

h)      bankrekeningen en rekeningen bij andere financiële instellingen;

i)       de beschrijving en de aard van de feiten, de datum waarop zij werden gepleegd, de strafrechtelijke kwalificatie en de stand van de opsporing,

j)       de feitelijke elementen die wijzen op een internationale dimensie;

k)      nadere gegevens omtrent vermoedelijk lidmaatschap van een criminele organisatie,

l)       telefoonnummers, e-mailadressen, verkeers- en locatiegegevens, evenals de daarmee verband houdende gegevens die nodig zijn om de abonnee of gebruiker te identificeren,

m)     gegevens uit kentekenregisters,

n)      op basis van het niet-gecodeerde gedeelte van het DNA vastgestelde DNA-profielen, foto's en vingerafdrukken.

2.           a)       achternaam, meisjesnaam, voornamen en eventuele bijnamen of valse namen,

b)      geboortedatum en -plaats,

c)      nationaliteit,

d)      geslacht,

e)      woonplaats, beroep en verblijfplaats van de betrokkene,

f)       de beschrijving en de aard van de hen betreffende feiten, de datum waarop zij werden gepleegd, de kwalificatie en de stand van de opsporing.

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.           KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.        Benaming van het voorstel/initiatief

Voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie

1.2.        Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

Beleidsterrein: Justitie

Activiteit: titel 33

1.3.        Aard van het voorstel/initiatief

X Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie

¨ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie

X Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie

¨ Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie

1.4.        Doelstelling(en)

1.4.1.     De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

Bijdragen tot de versterking van de bescherming van de financiële belangen van de Unie en tot de verdere ontwikkeling van een gebied van recht, alsook het vertrouwen bevorderen dat de bedrijven en burgers in de Unie in de EU-instellingen stellen, zulks met inachtneming van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

1.4.2.     Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

Specifieke doelstelling nr. 2: bijdragen tot de totstandbrenging van een werkelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht door justitiële samenwerking in strafzaken te verbeteren.

(onderdeel van algemene doelstelling nr. 2: het vertrouwen in de Europese rechtsruimte sterken)

Betrokken AMB/ABB-activiteit(en)

33 03: Justitie in strafrechtelijke en burgerlijke zaken

1.4.3.     Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben voor de begunstigden/doelgroepen.

De instelling van het Europees Openbaar Ministerie leidt naar verwachting tot een betere bescherming van de financiële belangen van de Unie. Het is de bedoeling dat er vaker vervolging wordt ingesteld tegen daders van strafbare feiten die deze financiële belangen schaden, zodat het vaker tot een veroordeling komt en tot terugvordering van illegaal verworven middelen. Als onafhankelijk orgaan zal het Europees Openbaar Ministerie zonder rechtstreekse invloed van nationale autoriteiten overgaan tot opsporing en vervolging van de betrokken strafbare feiten.

1.4.4.     Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

Meer succesvolle strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen, zowel absoluut als percentueel.

1.5.        Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.     Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

Hoewel zowel de Unie als de lidstaten verplicht zijn de EU-begroting te beschermen, heeft de Unie in de praktijk weinig zeggenschap over de uitgaven door de lidstaten en vrijwel geen bevoegdheid om op te treden tegen strafbaar misbruik van EU-middelen. Het leeuwendeel van de EU-begroting wordt beheerd door de nationale autoriteiten (bv. wanneer zij contracten voor overheidsopdrachten gunnen en subsidies toekennen die met EU-middelen worden gefinancierd). Strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen inzake feiten die de EU-begroting schaden, vallen onder de bevoegdheid van de lidstaten. Strafrechtelijk onderzoek naar fraude en andere strafbare feiten die ten koste gaan van de EU-begroting, wordt vaak belemmerd doordat de rechtsvoorschriften en de handhaving per lidstaat verschillen. In de lidstaten besluiten nationale rechtshandhavingsinstanties, openbare aanklagers en rechters overeenkomstig de prioriteiten van het nationale strafrechtbeleid en op basis van de nationale strafrechtelijke bevoegdheden en procedureregels of, en zo ja hoe, zij optreden om de begroting van de Unie te beschermen. Hierdoor verschilt de mate waarin de financiële belangen van de Unie worden beschermd, sterk per lidstaat. Het feit dat het percentage succesvolle vervolgingen van strafbare feiten waarbij de EU-begroting in het geding is, per lidstaat sterk verschilt (variërend van 19% tot 91%[15]), duidt op een lacune in de bestaande beschermingsmechanismen en vereist corrigerende maatregelen.

1.5.2.     Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

De toegevoegde waarde van het op te richten Europees Openbaar Ministerie bestaat er voornamelijk in dat er vaker vervolging zal worden ingesteld naar strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden.

De instelling van een Europees Openbaar Ministerie bevordert de inzet van middelen en de uitwisseling van informatie die nodig zijn om de betrokken strafbare feiten met succes op te sporen en te vervolgen. Dit stelt rechtshandhavingsinstanties weer in staat om deze strafbare feiten krachtiger aan te pakken en bevordert de preventieve werking (afschrikking) ten aanzien van potentiële criminelen.  Als de omstandigheden daarom vragen kan het Europees Openbaar Ministerie opsporings- en vervolgingsmiddelen bundelen, zodat de rechtshandhaving op Europees en nationaal niveau doeltreffender wordt.

Het Europees Openbaar Ministerie voert opsporing en vervolging in de lidstaten uit, waarborgt doeltreffende coördinatie van opsporing en vervolging, en lost problemen in verband met de verschillende toepasselijke rechtsstelsels op. Het huidige systeem – waarbij alleen de lidstaten verantwoordelijk zijn voor deze opsporing en vervolging en daarbij door Eurojust en Europol worden ondersteund – laat te wensen over, gelet op de hoge misdaadcijfers en de daarmee samenhangende schade.

Ook voor de rechtmatigheid van de uitgaven en het publieke vertrouwen in de Unie moet beslist worden gewaarborgd dat de beperkte financiële middelen van de Unie in het belang van de EU-burger worden besteed en beter tegen fraude worden beschermd.

1.5.3.     Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

Over vermoede feiten waarmee EU-middelen gemoeid zijn, wordt op nationaal niveau vaak onvoldoende informatie uitgewisseld tussen de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor toezicht en controle, met administratief onderzoek belaste autoriteiten en rechtshandhavingsinstanties. Dit is deels het gevolg van de mazen in het voornoemde procedurele kader, waardoor multidisciplinair onderzoek tussen de nationale gerechtelijke, administratieve, douane- en belastingautoriteiten maar moeilijk van de grond komt. Agentschappen die de uitbetaling van EU-middelen beheren en controleren proberen soms enkel via administratieve en civielrechtelijke procedures het geld terug te vorderen, ook als er sterke verdenkingen zijn dat een strafbaar feit is gepleegd.  Hierdoor wordt wel eens voorbijgegaan aan de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging, wat afbreuk doet aan de afschrikking en algemene preventie.

Dat feiten die de financiële belangen van de EU schaden niet altijd doeltreffend worden opgespoord en vervolgd, komt ook doordat rechtshandhavingsinstanties en openbare aanklagers informatie over strafbare feiten niet altijd aan hun collega’s in andere lidstaten, dan wel aan Eurojust of Europol doorgeven.

Bovendien verloopt de klassieke internationale samenwerking, via verzoeken om wederzijdse rechtshulp of gemeenschappelijke onderzoeksteams, ondanks de inspanningen van Europese organen als Eurojust en Europol niet altijd zo goed dat deze feiten doeltreffend kunnen worden opgespoord en vervolgd. Vaak wordt er op verzoeken om wederzijdse rechtshulp bijzonder traag gereageerd en ondervinden gerechtelijke autoriteiten bij het communiceren en samenwerken met buitenlandse collega's praktische problemen als gevolg van taalproblemen en verschillen tussen de rechtsstelsels. In bepaalde lidstaten komt het vaak voor dat trage en inefficiënte internationale samenwerking ertoe leidt dat een zaak wegens verjaring niet kan worden doorgezet. Bovendien zijn zaken waarbij de financiële belangen van de EU worden geschaad bijzonder complex.

Wat de samenwerking op EU-niveau betreft, levert die met Eurojust en Europol evenals die tussen de lidstaten en OLAF gemengde ervaringen op. Eurojust en Europol ontvangen niet altijd de informatie die zij nodig hebben om de lidstaten te kunnen ondersteunen. OLAF ondersteunt de lidstaten met specifieke technische en operationele bijstand overeenkomstig artikel 7 van het tweede protocol bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen. Tegelijkertijd voert OLAF zijn onderzoeken – met name wat betreft de overdracht van informatie aan de nationale rechter – uit onder specifieke voorwaarden, waaronder de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming. De samenwerking met OLAF lokt dan ook wel eens kritiek uit, met name omdat OLAF soms veel tijd nodig heeft om informatie met nationale openbare aanklagers te delen.  Bepaalde lidstaten beperken de samenwerking met niet-gerechtelijke organen als OLAF op grond van de regels betreffende het geheim van het onderzoek.

De jaarlijkse statistieken van OLAF wijzen uit dat de zaken die aan de nationale opsporings- en rechterlijke instanties worden overgedragen, niet overal in de EU even doelmatig en doeltreffend worden vervolgd. In zijn elfde operationeel verslag analyseerde OLAF de gerechtelijke follow-up die zijn zaken de voorgaande twaalf jaar in de lidstaten hebben gekregen. OLAF stelde vast dat de mate waarin landen in staat zijn om bij gerechtelijke onderzoeken en vervolgingen in verband met EU-middelen binnen een redelijke termijn tot een veroordeling te komen, sterk verschilt. Gemiddeld wordt in minder dan 50% van de gevallen vervolging ingesteld, wat erop wijst dat opsporing en vervolging in de lidstaten bepaald nog niet over de hele linie doeltreffend worden aangepakt.

1.5.4.     Samenhang en eventuele synergie met andere relevante instrumenten

Voorstel voor richtlijn fraudebestrijding

De maatregelen die de EU momenteel onderneemt om haar financiële belangen te beschermen, omvatten administratieve onderzoeken, controles en audits, alsook wetgevingsinitiatieven, waaronder het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt. De tekortkomingen die zijn vastgesteld met betrekking tot de wijze waarop strafbare feiten in het kader van de bescherming van de financiële belangen van de EU worden opgespoord en vervolgd, worden hiermee echter niet aangepakt.

Eurojust

Eurojust kan onderzoeken en vervolgingen alleen coördineren en stimuleren. Ook kan het informatie-uitwisseling ondersteunen. Als een lidstaat weigert om een zaak te onderzoeken of te vervolgen, kan Eurojust het land hier niet toe dwingen. Het ontbreekt de nationale leden van Eurojust vaak aan bevoegdheden om doeltreffende follow-up in de lidstaten te waarborgen. Beschikken zij hier wel over, dan maken zij gewoonlijk geen gebruik van de aan de nationale wetgeving ontleende bevoegdheden. De meeste besluiten inzake dit soort kwesties komen via consensus tot stand.

Het voorstel tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie gaat vergezeld van een voorstel tot hervorming van Eurojust. Dit laatste voorstel moet voor overeenstemming met de door de Raad, het Europees Parlement en de Commissie goedgekeurde gemeenschappelijke aanpak voor de Europese agentschappen zorgen en een verband tussen Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie tot stand brengen.  Deze hervorming kan wellicht tot een doeltreffender informatie-uitwisseling en betere samenwerking tussen de nationale autoriteiten leiden.

Er zullen altijd gevallen blijven waarbij het Europees Openbaar Ministerie en Eurojust beide moeten worden betrokken, met name wanneer verdachten zowel betrokken zijn bij strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden als bij andere vormen van criminaliteit. Er zal dus voortdurend nauw moeten worden samengewerkt. Om te waarborgen dat dit ook echt gebeurt, wordt in beide verordeningen bepaald dat het Europees Openbaar Ministerie Eurojust of zijn nationale leden kan verzoeken om op te treden, te coördineren of hun bevoegdheden anderszins te uit te oefenen in een bepaalde zaak.

Ook is het de bedoeling dat Eurojust bij administratieve aangelegenheden op kosteloze basis praktische ondersteuning aan het Europees Openbaar Ministerie gaat bieden, bv. op het gebied van personeelszaken, financiën en IT. Deze aanpak levert aanzienlijke synergieën op. Zo zal het Europees Openbaar Ministerie voor zijn eigen zaken bijvoorbeeld gebruik kunnen maken van de IT-infrastructuur van Eurojust, met inbegrip van het casemanagementsysteem, de tijdelijke werkbestanden en het register. De bijzonderheden van deze regeling worden vastgelegd in een overeenkomst tussen het Europees Openbaar Ministerie en Eurojust.

OLAF

Momenteel verricht OLAF administratief onderzoek ter bescherming van de financiële belangen van de EU. OLAF heeft gespecialiseerd personeel met ruime ervaring op het gebied van samenwerking met nationale strafrechtelijke instanties. Veel personeelsleden van OLAF hebben hun sporen verdiend bij hun nationale gerechtelijke en rechtshandhavingsinstanties (politie, douane en Openbaar Ministerie).

Een deel van de personeelsleden van OLAF zou dan ook worden gebruikt voor het instellen van het Europees Openbaar Ministerie, gelet op hun ervaring met administratief onderzoek en de doelstelling om overlapping van administratief en strafrechtelijk onderzoek te voorkomen. Een ander belangrijk aspect is het gebruik van de bestaande netwerken, die OLAF in de loop der jaren heeft ontwikkeld op het gebied van fraudeonderzoek.

Ten slotte zou OLAF aan het opzetten van het Europees Openbaar Ministerie bijdragen door gespecialiseerde ondersteuning te verlenen ter vereenvoudiging van forensische analyses en technische en operationele ondersteuning bij onderzoek en bewijsvoering in verband met strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. 

Een voorstel tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende onderzoeken door OLAF (OLAF-hervorming) is momenteel voorwerp van interinstitutionele onderhandelingen. Dit voorstel strekt tot verbetering van de informatie-uitwisseling tussen OLAF en de instellingen, organen en instanties van de EU, respectievelijk de lidstaten, en voorziet ook in betere bestuursregels voor OLAF en in een reeks procedurele waarborgen voor de personen op wie het onderzoek betrekking heeft. Het biedt OLAF echter niet meer armslag, zoals bevoegdheden inzake strafrechtelijk onderzoek.

Europol

De rol van Europol is beperkt tot het verstrekken van inlichtingen en het ondersteunen van nationale rechtshandhavingsactiviteiten. Het kan geen follow-up afdwingen van zijn analyses in de lidstaten, noch nationaal onderzoek leiden. De bevoegdheden van Europol worden ook beperkt door het VWEU. Op grond van artikel 88 VWEU kan Europol strafbare feiten niet onafhankelijk onderzoeken en moet iedere operationele actie van Europol worden uitgevoerd in overleg en overeenstemming met de nationale rechtshandhavingsinstanties.  Hoewel de ondersteunende functies van Europol zeker van belang zijn, kunnen zij de bevoegdheden om strafbare gedragingen onafhankelijk te onderzoeken niet vervangen.

In maart 2013 hechtte de Commissie haar goedkeuring aan een voorstel voor een verordening betreffende Europol dat de bevoegdheden van Europol stroomlijnde met het VWEU. Daarbij werd Europol tot een knooppunt voor informatie-uitwisseling gemaakt en kreeg het nieuwe verantwoordelijkheden op het gebied van opleiding.  Het voorstel heeft geen betrekking op politieonderzoek en rechthandhavingsbevoegdheden op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de EU.

1.6.        Duur en financiële gevolgen

¨ Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur

– ¨  Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

– ¨  Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ

X Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

– uitvoering met een opstartperiode vanaf 2017 tot en met 2023,

– gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7.        Beheersvorm(en)

Direct beheer door de Commissie

– via haar diensten, met inbegrip van haar personeel in de delegaties van de Unie,

–      via de uitvoerende agentschappen,

¨ Gedeeld beheer met de lidstaten

X indirect beheer met delegatie van uitvoeringstaken aan:

– ¨ derde landen of de door hen aangewezen organen,

– ¨ internationale organisaties en hun agentschappen (specificeren),

– ¨ de EIB en het Europees Investeringsfonds,

– X de in de artikelen 208 en 209 van het Financieel Reglement bedoelde organen,

– ¨ publiekrechtelijke organen,

– ¨ privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden,

– ¨ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden,

– ¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

– Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen".

2.           BEHEERSMAATREGELEN

2.1.        Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

Het Europees Openbaar Ministerie dient een jaarverslag over zijn activiteiten uit te brengen. De Europese openbare aanklager dient eenmaal per jaar voor het Europees Parlement en de Raad te verschijnen om, met inachtneming van de zwijg- en geheimhoudingsplicht, verslag uit te brengen over de resultaten en prioriteiten van de opsporings- en vervolgingsactiviteiten van het Europees Openbaar Ministerie.

De Europese openbare aanklager of de gedelegeerde Europese aanklagers kunnen ook worden uitgenodigd om informatie te verstrekken aan de nationale parlementen.

Bovendien dient de Europese Commissie uiterlijk vijf jaar nadat de verordening tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie in werking treedt, de tenuitvoerlegging te beoordelen en na te gaan of het haalbaar en wenselijk is om de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie overeenkomstig artikel 86, lid 4, van het Verdrag uit te breiden tot andere feiten. 

2.2.        Beheers- en controlesysteem

2.2.1.     Mogelijke risico’s

Opsporings- en vervolgingsmaatregelen, waaronder rechtshandhavingsbevoegdheden, zijn gevoelige activiteiten, die aan de mensenrechten kunnen raken en derhalve tot vorderingen tot schadeloosstelling kunnen leiden. 

Onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens hangende een onderzoek kan een grond zijn voor vorderingen tot schadeloosstelling. 

2.2.2.     Controlemiddel(en)

Bij de normale kwijtingsprocedure moet het Europees Openbaar Ministerie onder meer:

– de voorlopige rekeningen toezenden aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer,

– de definitieve rekeningen toezenden aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer,

– het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen verstrekken die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar.

Wanneer het Europees Openbaar Ministerie operationeel is, geldt met betrekking tot fraudebestrijding en audits van de Europese Rekenkamer het volgende:

– het Europees Openbaar Ministerie dient toe te treden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF en op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende voorschriften op te stellen voor al zijn werknemers;

– de Commissie en de Rekenkamer hebben het recht om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het Europees Openbaar Ministerie EU-middelen hebben ontvangen, controles op stukken of controles en verificaties ter plaatse te verrichten;

– overeenkomstig de in de toepasselijke EU-regelgeving vastgestelde bepalingen en procedures kan OLAF onderzoeken, waaronder controles en inspecties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van onregelmatigheden waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie of opdracht die door het Europees Openbaar Ministerie wordt gefinancierd;

– in werkafspraken met derde landen en internationale organisaties, overeenkomsten, subsidieovereenkomsten en -besluiten van het Europees Openbaar Ministerie moeten bepalingen worden opgenomen die de Europese Rekenkamer en het OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden te verrichten.

2.3.        Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

Vaststelling van een strategie voor fraudebestrijding die evenredig is met de frauderisico's, gelet op de kosten en de baten van de te nemen maatregelen.

Vaststelling van regels ter voorkoming en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot personeelsleden.

3.           GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.        Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

· Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen

Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage

Aantal [Rubriek………………………...……….] || GK/NGK ([16]) || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

|| || || || || ||

· Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen

Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage

Aantal [Rubriek……..……………………...……….] || GK/NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

3 || 33.03.JJ.JJ EPPO || GK || NEE || NEE || NEE || NEE

3.2.        Geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.1.     Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven (in prijzen van 2013)

miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarige financiële kader || Nummer 3 || Veiligheid en burgerschap

EPPO[17] || || || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL

Titel 1[18] || Vastleggingen || (1) || 1,393 || 4,144 || 6,895 || 11,039 || 23,471

Betalingen || (2) || 1,393 || 4,144 || 6,895 || 11,039 || 23,471

Titel 2[19] || Vastleggingen || (1a) || 0,099 || 0,194 || 0,293 || 0,487 || 1,073

Betalingen || (2a) || 0,099 || 0,194 || 0,293 || 0,487 || 1,073

Titel 3[20] || Vastleggingen || (3a) || 1,052 || 2,455 || 3,507 || 4,558 || 11,572

|| Betalingen || (3b) || 1,052 || 2,455 || 3,507 || 4,558 || 11,572

TOTAAL kredieten voor het EPPO || Vastleggingen || =1+1a +3a || 2,544 || 6,793 || 10,695 || 16,084 || 36,116

Rubriek van het meerjarig financieel kader || 5 || “Administratieve uitgaven”

miljoen EUR (tot op drie decimalen)

|| || || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL

DG: JUST ||

Ÿ Personele middelen || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,680

Ÿ Andere administratieve uitgaven || 0,050 || 0,050 || 0,050 || 0,050 || 0,200

TOTAAL DG JUST || Kredieten || 0,220 || 0,220 || 0,220 || 0,220 || 0,880

Ÿ Personele middelen || 0,131 || 0,131 || 0,131 || 0,131 || 0,524

Ÿ Andere administratieve uitgaven || 0,050 || 0,050 || 0,050 || 0,050 || 0,200

TOTAAL OLAF || Kredieten || 0,181 || 0,181 || 0,181 || 0,181 || 0,724

TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (Totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 0,401 || 0,401 || 0,401 || 0,401 || 1,604

miljoen EUR (tot op drie decimalen)

|| || || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL

TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1-5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || 2,945 || 7,194 || 11,096 || 16,485 || 37,720

Betalingen || 2,945 || 7,194 || 11,096 || 16,485 || 37,720

Kortingen om kostenefficiëntie te verwezenlijken in het kader van het meerjarige financiële kader, rubriek: || 5 || “Administratieve uitgaven”

Korting onder rubriek 5 (OLAF) || || || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL

Titel 1[21] || Vastleggingen || (1) || -1,393 || -4,144 || -6,895 || -11,039 || -23,471

Betalingen || (2) || -1,393 || -4,144 || -6,895 || -11,039 || -23,471

Titel 2[22] || Vastleggingen || (1a) || -0,099 || -0,194 || -0,293 || -0,487 || -1,073

Betalingen || (2a) || -0,099 || -0,194 || -0,293 || -0,487 || -1,073

Titel 3[23] || Vastleggingen || (3a) || -0,350 || -1,051 || -1,401 || -1,750 || -4,552

|| Betalingen || (3b) || -0,350 || -1,051 || -1,401 || -1,750 || -4,552

TOTAAL kortingen onder rubriek 5 || Vastleggingen || =1+1a +3a || -1,842 || -5,389 || -8,589 || -13,276 || -29,096

Gedurende de opbouwperiode wordt elke middelentoename (in kredieten of vte’s) bij het EPPO gecompenseerd door een overeenkomstige afname van de middelen voor OLAF.

Verschil, d.w.z. kosten in verband met dienstverbanden van de gedelegeerde Europese aanklagers (titel 3)

|| || || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL

|| Vastleggingen || (1) || 0,702 || 1,404 || 2,106 || 2,880 || 7,020

Betalingen || (2) || 0,702 || 1,404 || 2,106 || 2,880 || 7,020

Deze kosten zijn berekend op basis van 9, 18, 27 en 36 gedelegeerde Europese aanklagers.

Deze kosten moeten worden gedekt door de marge van titel 3 of uit kortingen op andere agentschappen.

3.2.2.     Geraamde gevolgen voor de kredieten van [de instantie]

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

– X  Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

– Vastleggingskredieten, in miljoen EUR (tot op drie decimalen) in prijzen van 2013

Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL ||

RESULTATEN (outputs) ||

Soort output || Gem. kosten || Aantal[24] || Kosten || Aantal || Kosten || Aantal || Kosten || Aantal || Kosten || Totaal || Totale kosten ||

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR.1 Opsporing ter bescherming van financiële belangen || || || || || || || || || || ||

Resultaat || zaken Aantal gevallen || 0,0083 || 184 || 1,526 || 491 || 4,076 || 773 || 6,417 || 1163 || 9,650 || || 21,669 ||

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 || || 1,526 || || 4,076 || || 6,417 || || 9,650 || || 21,669 ||

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2 Vervolgingen ter bescherming van financiële belangen || || || || || || || || || || ||

Resultaat || zaken || 0,0083 || 92 || 0,763 || 246 || 2,038 || 387 || 3,208 || 581 || 4,825 || || 10,834 ||

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 || || 0,763 || || 2,038 || || 3,208 || || 4,825 || || 10,834 ||

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 3 Samenwerking || || || || || || || || || || ||

Resultaat || || 0,0083 || 31 || 0,254 || 82 || 0,679 || 129 || 1,069 || 194 || 1,608 || || 3,610 ||

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 3 || || 0,254 || || 0,679 || || 1,069 || || 1,608 || || 3,610 ||

TOTALE KOSTEN || || 2,543 || || 6,793 || || 10,694 || || 16,083 || || 36,113[25] ||

3.2.3.     Geraamde gevolgen voor de personele middelen van het EPPO

3.2.3.1.  Samenvatting

– ¨         Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

– X          Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder beschreven:

Personele middelen || 2017 || 2018 || 2019 || 2020

Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten || 18 || 36 || 54 || 90

- waarvan AD || 12 || 24 || 36 || 60

- waarvan AST || 6 || 12 || 18 || 30

Extern personeel (vte) || 6 || 11 || 17 || 28

- waarvan arbeidscontractanten || 5 || 9 || 14 || 23

- waarvan gedetacheerde nationale deskundigen || 1 || 2 || 3 || 5

Totale personeelsformatie || 24 || 47 || 71 || 118

miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Personeelsuitgaven || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal

Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten || 1,179 || 3,537 || 5,895 || 9,432 || 20,043

- waarvan AD || 0,786 || 2,358 || 3,930 || 6,288 || 13,362

- waarvan AST || 0,393 || 1,179 || 1,965 || 3,144 || 6,681

Extern personeel || 0,214 || 0,607 || 1,000 || 1,607 || 3,428

- waarvan arbeidscontractanten || 0,175 || 0,490 || 0,805 || 1,295 || 2,765

- waarvan gedetacheerde nationale deskundigen || 0,039 || 0,117 || 0,195 || 0,312 || 663

Totaal personeelsuitgaven || 1,393 || 4,144 || 6,895 || 11,039 || 23,471

Geraamde behoefte aan personele middelen voor het verantwoordelijke DG

– ¨         Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig.

– X Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder beschreven:

Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1 decimaal)

|| || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 ||

Ÿ Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) ||

|| 33 01 01 01 Personeel JUST || 1,3 || 1,3 || 1,3 || 1,3 ||

|| 24 01 07 00 01 01 Personeel OLAF || 1 || 1 || 1 || 1 ||

|| XX 01 01 02 (delegaties) || || || || ||

|| XX 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || ||

|| 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || ||

|| || || || || ||

|| Ÿ Extern personeel (in voltijdequivalenten: vte)

|| XX 01 02 01 (CA, SNE, INT van de "totale financiële middelen") || || || || ||

|| XX 01 02 02 (CA, LA, SNE, INT en JED in de delegaties) || || || || ||

|| XX 01 04 jj || - zetel || || || || ||

|| - delegaties || || || || ||

|| XX 01 05 02 (AC, SNE, END – onderzoek door derden) || || || || ||

|| 10 01 05 02 (AC, END, INT – eigen onderzoek) || || || || ||

|| Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) || || || || ||

|| TOTAAL || 2,3 || 2,3 || 2,3 || 2,3 ||

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

De benodigde personele middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Ambtenaren en tijdelijk personeel || Beleidsmatige follow-up en adviezen aan het EPPO, budgettair en financieel advies aan het EPPO en werkelijke subsidiebetalingen, kwijtings- en ontwerpbegrotingsprocedures

Extern personeel || Niet van toepassing

De bijlage (deel 3) moet een beschrijving bevatten van de berekening van de kosten voor voltijdequivalenten.

Gedurende de opbouwperiode wordt elke middelentoename (in kredieten of vte’s) bij het EPPO gecompenseerd door een overeenkomstige afname van de middelen voor OLAF.

Korting personele middelen bij OLAF || 2017 || 2018 || 2019 || 2020

Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten || -18 || -36 || -54 || -90

- waarvan AD || -12 || -24 || -36 || -60

- waarvan AST || -6 || -12 || -18 || -30

Extern personeel (vte) || -6 || -11 || -17 || -28

- waarvan arbeidscontractanten || -5 || -9 || -14 || - 23

- waarvan gedetacheerde nationale deskundigen || -1 || -2 || -3 || -5

Totale personeelsformatie || -24 || -47 || -71 || -118

in miljoen EUR (tot op 3 decimalen) in prijzen van 2013

Verlagingen van de personeelsuitgaven in verband met OLAF || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal

Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten || -1,179 || -3,537 || -5,895 || -9,432 || -20,043

- waarvan AD || -0,786 || -2,358 || -3,930 || -6,288 || -13,362

- waarvan AST || -0,393 || -1,179 || -1,965 || -3,144 || -6,681

Extern personeel || -0,214 || -0,607 || -1,000 || -1,607 || -3,428

- waarvan arbeidscontractanten || -0,175 || -0,490 || -0,805 || -1,295 || -2,765

- waarvan gedetacheerde nationale deskundigen || -0,039 || -0,117 || -0,195 || -0,312 || -663

Totaal personeelsuitgaven 24.0107 || -1,393 || -4,144 || -6,895 || -11,039 || -23,471

3.2.4.     Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

– X          Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader.

– ¨         Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader.

– ¨         Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader.

Rubriek 5 dient te worden verlaagd overeenkomstig de inkrimping van de personeelsformatie van OLAF.

3.2.5.     Bijdrage van derden aan de financiering

– X Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden.

– ¨ Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

|| Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || Totaal

Medefinancieringsbron || || || || ||

TOTAAL medegefinancierde kredieten || || || || ||

3.3.        Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

– ¨         Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

– X          Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

– ¨            voor de eigen middelen

– X            voor de diverse ontvangsten

miljoen EUR (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het huidige begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief ||

2017 || 2018 || 2019 || 2020

Artikel XX || || p.m. || p.m. || p.m. || p.m.

Voor de diverse ontvangsten die worden ‘toegewezen’, vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

[…]

Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

De ontvangsten bestaan uit de schikkingsbetalingen, die in de EU-begroting dienen te worden opgenomen. Op dit moment kunnen er nog geen bedragen met zekerheid worden vermeld. 

[1]               Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de EU schaadt COM(2012) 363 final van 11.7.2012.

[2]               Zie het groenboek inzake de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en de instelling van een Europese officier van justitie van 11 december 2001 (COM(2001)715 definitief), en het vervolgverslag daarover van 19 maart 2003 (COM(2003)128 definitief).

[3]               Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de EU schaadt COM(2012) 363 final van 11.7.2012.

[4]               PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1.

[5]               PB L 142 van 1.6.2012, blz. 1.

[6]               PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

[7]               Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

[8]               PB L 348 van 24.12.2008, blz. 130.

[9]               Verordening nr. 31/EEG, nr. 11/EGA van 18 december 1961 tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB P 45 van 14.6.1962, blz. 1385), met name gewijzigd bij de nadien zelf gewijzigde Verordening nr. 259/68 van 29 februari 1968 (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

[10]             PB L 17 van 6.10.1958, blz. 385.

[11]             PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

[12]             PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

[13]             PB L 317 van 3.12.2011, blz. 1.

[14]             PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1. Verordening (EG) nr. 44/2001 wordt op 10.1.2015 vervangen door Verordening (EU) nr. 1215/2012.

[15]             Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - Fraudebestrijding Jaarverslag (verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad), COM(2012) 408.

[16]             GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.

[17]             Berekend zijn alleen de met opsporing en vervolging belaste personeelsleden en overeenkomstige kosten. Structuren voor administratieve ondersteuning worden door Eurojust kosteloos verleend.

[18]             Er wordt uitgegaan van een geleidelijke indienstneming (10% - 20% - 30% - 40% - 50% - 75% - 100%).

[19]             Er wordt van uitgegaan dat de gastlidstaat een gebouw ter beschikking stelt en dit van alle nodige kantoor-, IT- en beveiligingsapparatuur voorziet. Hier is uitsluitend rekening gehouden met gebruikskosten en ICT-kosten per vierkante meter. Indien de gastlidstaat deze regeling niet aanbiedt, moet deze titel worden herzien.

[20]             Deze titel is berekend op basis van de ervaring van OLAF met onderzoekswerkzaamheden. Daarnaast zijn de kostenraming opgenomen voor het dienstverband van tot 36 (vte) gedelegeerde Europese aanklagers tegen van 80% van een AD 10-salaris. De geleidelijke indienstneming is in dit geval 50% - 75% - 100%.

[21]             Er wordt uitgegaan van een geleidelijke indienstneming (10% - 20% - 30% - 40% - 50% - 75% - 100%).

[22]             Er wordt van uitgegaan dat de gastlidstaat een gebouw ter beschikking stelt en dit van alle nodige kantoor-, IT- en beveiligingsapparatuur voorziet. Hier is uitsluitend rekening gehouden met gebruikskosten en ICT-kosten per vierkante meter. Indien de gastlidstaat deze regeling niet aanbiedt, moet deze titel worden herzien.

[23]             Deze titel is berekend op basis van de ervaring van OLAF met onderzoekswerkzaamheden. Daarnaast zijn de kosten voor het dienstverband voor 36 gedelegeerde Europese aanklagers bij 80% van een AD 10 (vte) opgenomen. De geleidelijke indienstneming is in dit geval 50% - 75% - 100%. Aangezien de gedelegeerde Europese aanklagers worden voorgedragen door de lidstaten, wordt dit ritme waarschijnlijk niet gehaald.

[24]             Het aantal zaken is gebaseerd op de in de effectbeoordeling bij het ontwerpvoorstel geanalyseerde aannames.

[25]             Het verschil met de algehele kosten van 36,116 miljoen EUR genoemd in punt 3.2.1 is het gevolg van afrondingsregels.