31.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/1


VERORDENING (EU) 2017/1939 VAN DE RAAD

van 12 oktober 2017

betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie („EOM”)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 86,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het feit dat België, Bulgarije, Cyprus, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Kroatië, Litouwen, Luxemburg, Portugal, Roemenië, Slowakije, Slovenië, Spanje en de Tsjechische Republiek op 3 april 2017 het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben laten weten nauwere samenwerking te willen aangaan op basis van de ontwerpverordening,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie stelt zich ten doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen.

(2)

Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de titel betreffende de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de mogelijkheid tot instelling van een Europees Openbaar Ministerie (EOM).

(3)

Zowel de Unie als de lidstaten van de Europese Unie zijn verplicht de financiële belangen van de Unie te beschermen tegen strafbare feiten, die jaarlijks aanzienlijke financiële schade veroorzaken. Deze feiten worden op dit moment echter niet altijd voldoende onderzocht en vervolgd door de nationale strafrechtelijke autoriteiten.

(4)

De Commissie heeft op 17 juli 2013 een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de instelling van het EOM aangenomen.

(5)

Tijdens zijn vergadering van 7 februari 2017 heeft de Raad geconstateerd dat er geen unanimiteit is over de ontwerpverordening.

(6)

Conform artikel 86, lid 1, tweede alinea, VWEU heeft een groep van zeventien lidstaten in een brief van 14 februari 2017 verzocht het ontwerp van verordening aan de Europese Raad voor te leggen.

(7)

De Europese Raad heeft de ontwerpverordening op 9 maart 2017 besproken en geconstateerd dat er verschil van mening is in de zin van artikel 86, lid 1, derde alinea, VWEU.

(8)

Op 3 april 2017 hebben België, Bulgarije, Cyprus, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Kroatië, Litouwen, Luxemburg, Portugal, Roemenië, Slowakije, Slovenië, Spanje en de Tsjechische Republiek het Europees Parlement, de Raad en de Commissie laten weten dat zij nauwer willen samenwerken met het oog op de instelling van het EOM. Conform artikel 86, lid 1, derde alinea, VWEU wordt de in de artikelen 20, lid 2, VEU, en 329, lid 1, VWEU, bedoelde machtiging tot nauwere samenwerking derhalve geacht te zijn verleend en zijn de bepalingen betreffende nauwere samenwerking van toepassing met ingang van 3 april 2017. Bovendien hebben Letland en Estland, bij brief van respectievelijk 19 april 2017 en 1 juni 2017, de wens geuit deel te nemen aan de totstandbrenging van nauwere samenwerking.

(9)

Overeenkomstig artikel 328, lid 1, VWEU dient nauwere samenwerking open te staan voor alle lidstaten van de Europese Unie op het moment waarop zij wordt aangegaan. Deelneming op een later tijdstip blijft steeds mogelijk, ook aan een reeds lopende nauwere samenwerking, mits de in dit kader reeds vastgestelde handelingen worden nageleefd. De Commissie en de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM („de lidstaten”) dienen erop toe te zien dat zo veel mogelijk lidstaten van de Europese Unie worden gestimuleerd om mee te doen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en alleen rechtstreeks van toepassing in de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM, of op grond van een besluit vastgesteld overeenkomstig artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, VWEU.

(10)

Overeenkomstig artikel 86 VWEU dient het EOM te worden ingesteld op de grondslag van Eurojust. Dit houdt in dat deze verordening een nauwe band tussen beide instanties tot stand dient te brengen, die gebaseerd is op onderlinge samenwerking.

(11)

Het VWEU bepaalt dat de materiële bevoegdheid van het EOM beperkt is tot strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, overeenkomstig deze verordening. Het takenpakket van het EOM dient derhalve te bestaan in het opsporen, vervolgen en voor de rechter brengen van de daders van de in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (2) genoemde strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden en van daarmee onlosmakelijk verbonden strafbare feiten. Voor een uitbreiding van deze bevoegdheid tot zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie is een unaniem besluit van de Europese Raad nodig.

(12)

In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel kunnen strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter op het niveau van de Unie worden bestreden. In de huidige situatie, waarin de vervolging van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, uitsluitend een taak is van de autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie, kan die doelstelling niet altijd voldoende worden verwezenlijkt. Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het intensiever bestrijden van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden door het opzetten van het EOM, vanwege de uiteenlopende wijze waarop op nationaal niveau de vervolging van dergelijke strafbare feiten wordt aangepakt, niet voldoende door de lidstaten van de Europese Unie kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, gezien het feit dat het EOM de bevoegdheid zal krijgen om dergelijke strafbare feiten te vervolgen, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU vastgelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel vastgelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken en zijn de gevolgen ervan voor de rechtsorde en de institutionele structuur van de lidstaten zo beperkt mogelijk gehouden.

(13)

Deze verordening voorziet in een systeem van gedeelde bevoegdheid voor het EOM en nationale autoriteiten bij de bestrijding van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, gebaseerd op het evocatierecht van het EOM.

(14)

In het licht van het beginsel van loyale samenwerking dienen zowel het EOM als de bevoegde nationale autoriteiten elkaar te ondersteunen en informeren met het oog op de efficiënte bestrijding van de strafbare feiten die onder de bevoegdheid van het EOM vallen.

(15)

Deze verordening laat de nationale stelsels van de lidstaten inzake organisatie van het strafrechtelijk onderzoek onverlet.

(16)

Aangezien het EOM onderzoeks- en strafvervolgingsbevoegdheden krijgt, dienen er institutionele waarborgen te worden ingebouwd die ervoor zorgen dat het onafhankelijk is van en verantwoording schuldig is aan de instellingen van de Unie.

(17)

Het EOM dient in het belang van de Unie als geheel te handelen, en geen instructies te vragen of te aanvaarden van externe personen.

(18)

De strikte verantwoordingsplicht staat tegenover de onafhankelijkheid en de bevoegdheden die het EOM aan deze verordening ontleent. De Europese hoofdaanklager is volledige verantwoording verschuldigd voor de uitvoering van zijn taken als hoofd van het EOM en als zodanig draagt hij een algemene institutionele verantwoordingsplicht voor de algemene activiteiten van het EOM jegens het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Dit betekent dat elk van deze instellingen in bepaalde omstandigheden het Hof van Justitie van de Europese Unie („Hof van Justitie”) kan verzoeken de Europese hoofdaanklager te ontslaan, bijvoorbeeld bij ernstige misdragingen. Dezelfde procedure is van toepassing op het ontslag van Europese aanklagers.

(19)

Het EOM dient een openbaar jaarverslag te publiceren over zijn algemeen optreden, dat ten minste statistische gegevens over zijn werkzaamheden bevat.

(20)

De organisatiestructuur van het EOM dient een snelle en efficiënte besluitvorming mogelijk te maken tijdens strafrechtelijke onderzoeken en strafvervolgingen, ongeacht of er één of meer lidstaten bij betrokken zijn. De structuur dient er ook voor zorgen dat alle nationale rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten in het EOM vertegenwoordigd zijn en dat aanklagers met kennis van de specifieke rechtsstelsels in beginsel de onderzoeken en strafvervolgingen in hun respectieve lidstaten voor hun rekening nemen.

(21)

Daarom dient het EOM een ondeelbaar orgaan van de Unie te zijn dat als één instantie opereert. Het centraal niveau bestaat uit een Europese hoofdaanklager, die het hoofd is van het EOM in zijn geheel, en van het college van Europese aanklagers, de permanente kamers en de Europese aanklagers. Het decentrale niveau wordt gevormd door de gedelegeerd Europese aanklagers in de lidstaten.

(22)

Met het oog op de samenhang van het optreden van het EOM en dus een gelijkwaardige bescherming van de financiële belangen van de Unie dienen de organisatiestructuur en het interne besluitvormingsproces van het EOM het centrale kantoor voorts ruimte te bieden voor het monitoren van, leiden van, en toezien op alle door gedelegeerde Europese aanklagers uitgevoerde onderzoeken en strafvervolgingen.

(23)

In deze verordening worden de termen „algemene supervisie”, „monitoring en leiding” en „toezicht” gebruikt om verschillende door het EOM uitgeoefende controleactiviteiten te beschrijven. Onder „algemene supervisie” dient te worden verstaan het algemeen beheer van het optreden van het EOM, in het kader waarvan alleen instructies worden gegeven over aangelegenheden die een horizontaal belang hebben voor het EOM. Onder „monitoring en leiding” dienen te worden verstaan de bevoegdheden om individuele onderzoeken en strafvervolgingen te monitoren en te leiden. Onder „toezicht” dient te worden verstaan een grondiger en continue supervisie over de onderzoeken en strafvervolgingen, daaronder begrepen, wanneer dat noodzakelijk is, het optreden en het geven van instructies met betrekking tot aangelegenheden in verband met onderzoeken en strafvervolgingen.

(24)

Het college dient besluiten te nemen over strategische aangelegenheden, onder meer het bepalen van de prioriteiten en het onderzoeks- en strafvervolgingsbeleid van het EOM, alsmede over algemene kwesties die voortvloeien uit individuele zaken, bijvoorbeeld in verband met de toepassing van deze verordening, de correcte uitvoering van het onderzoeks- en strafvervolgingsbeleid van het EOM, dan wel ten aanzien van beginselkwesties of vraagstukken die van aanzienlijk belang zijn voor de ontwikkeling van een coherent onderzoeks- en strafvervolgingsbeleid van het EOM. De besluiten van het college over algemene kwesties mogen geen afbreuk doen aan de onderzoeks- en strafvervolgingsplicht in overeenstemming met deze verordening en het nationale recht. Het college stelt alles in het werk om besluiten bij consensus te nemen. Indien er geen consensus kan worden bereikt, dienen de besluiten via stemming te worden genomen.

(25)

De permanente kamers dienen de onderzoeken te monitoren en daaraan leiding te geven, en de samenhang van het optreden van het EOM te waarborgen. De samenstelling van de permanente kamers dient te worden bepaald overeenkomstig het reglement van orde van het EOM, op grond waarvan het onder meer mogelijk dient te zijn dat een Europese aanklager lid is van meer dan één permanente kamer indien dit wenselijk is om de werklast van de afzonderlijke Europese aanklagers zo gelijkmatig mogelijk te verdelen.

(26)

De permanente kamers dienen te worden voorgezeten door de Europese hoofdaanklager, een van de plaatsvervangende Europese hoofdaanklagers of een Europese aanklager, overeenkomstig de beginselen van het reglement van orde van het EOM.

(27)

De toewijzing van de zaken aan de permanente kamers dienen gebaseerd te zijn op een systeem van willekeurige verdeling, om de werklast zo gelijkmatig mogelijk te verdelen. Om de goede en efficiënte werking van het EOM te waarborgen kan, op besluit van de Europese hoofdaanklager, van dit beginsel worden afgeweken.

(28)

Een Europese aanklager van elke lidstaat dient in het college te worden benoemd. De Europese aanklagers dienen in beginsel namens de bevoegde permanente kamer toezicht te houden op de onderzoeken en strafvervolgingen die de gedelegeerd Europese aanklagers behandelen in hun lidstaat van herkomst. Zij dienen als contactpersoon te fungeren tussen het centrale kantoor en het decentrale niveau in hun lidstaat, waarbij zij de werking van het EOM als één instantie faciliteren. De toezichthoudende Europese aanklager dient ook na te gaan of instructies met het nationale recht stroken, en de permanente kamer te informeren indien dit niet het geval is.

(29)

Voorts dient een Europese aanklager, bij een hoge werklast in verband met een groot aantal onderzoeken en strafvervolgingen in een lidstaat, een verzoek te kunnen doen om het toezicht op bepaalde onderzoeken en strafvervolgingen in zijn lidstaat van herkomst bij wijze van uitzondering toe te wijzen aan andere Europese aanklagers. De beslissing hierover dient te worden genomen door de Europese hoofdaanklager en vergt de instemming van de Europese aanklager die de betrokken zaken zou overnemen. De criteria voor deze beslissingen dienen te worden vastgelegd in het reglement van orde van het EOM en dienen onder meer van de Europese aanklager die de zaken overneemt, te verlangen dat hij voldoende kennis bezit van de taal en het rechtsstelsel van de betrokken lidstaat.

(30)

De onderzoeken van het EOM dienen in de regel te worden uitgevoerd door gedelegeerd Europese aanklagers in de lidstaten. Zij dienen dit te doen overeenkomstig deze verordening en wat betreft aangelegenheden die niet onder deze verordening vallen, overeenkomstig het nationale recht. Gedelegeerd Europese aanklagers dienen hun taken uit te voeren onder het toezicht van de toezichthoudende Europese aanklager en onder leiding en op instructie van de bevoegde permanente kamer. Indien het nationale recht van een lidstaat voorziet in interne toetsing van bepaalde besluiten binnen de structuur van het openbaar ministerie, dient de toetsing van dergelijke door de gedelegeerd Europese aanklager genomen besluiten te vallen onder de toezichtsbevoegdheden van de toezichthoudende Europese aanklager, overeenkomstig het reglement van orde van het EOM. In dergelijke gevallen dienen de lidstaten niet verplicht te worden te voorzien in toetsing door de nationale rechter, zonder evenwel afbreuk te doen aan artikel 19 VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het Handvest”).

(31)

De functie van aanklager bij de bevoegde rechtbanken geldt totdat de procedure eindigt, dat wil zeggen totdat definitief wordt vastgesteld dat de verdachte of beklaagde het strafbare feit wel of niet heeft gepleegd, met inbegrip, indien van toepassing, van de strafoplegging en de uitkomst van rechtsvorderingen of rechtsmiddelen totdat het besluit onherroepelijk wordt.

(32)

De gedelegeerd Europese aanklagers dienen een integrerend deel te vormen van het EOM en als zodanig dienen zij, bij het onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten waarvoor het EOM bevoegd is, uitsluitend te handelen namens het EOM op het grondgebied van hun lidstaat. Daarom is het nodig dat zij uit hoofde van deze verordening een functioneel en juridisch onafhankelijke status krijgen die verschilt van een status op grond van nationaal recht.

(33)

Ondanks hun bijzondere status uit hoofde van deze verordening dienen de gedelegeerd Europese aanklagers gedurende hun ambtstermijn ook lid te zijn van het openbaar ministerie van hun lidstaat, dat wil zeggen openbaar aanklager of lid van de rechterlijke macht, en dient die lidstaat hun ten minste dezelfde bevoegdheden als de nationaal aanklagers te verlenen.

(34)

De gedelegeerd Europese aanklagers dienen verplicht te zijn de instructies van de permanente kamers en de Europese aanklagers op te volgen. Indien een gedelegeerd Europese aanklager van mening is dat een instructie hem zou nopen tot een maatregel die niet zou stroken met het nationale recht, dient hij te verzoeken om een herziening van het besluit van de Europese hoofdaanklager.

(35)

De gedelegeerd Europese aanklager die een zaak behandelt, dient bij de toezichthoudende Europese aanklager en de bevoegde permanente kamer melding te maken van belangrijke ontwikkelingen in die zaak, zoals het uitvoeren van onderzoeksmaatregelen of het aanbrengen van wijzigingen in de lijst van verdachten.

(36)

De permanente kamers dienen hun beslissingsbevoegdheid uit te oefenen in welbepaalde stadia van de procedures van het EOM, teneinde te zorgen voor een gemeenschappelijk onderzoeks- en strafvervolgingsbeleid. Zij dienen hun besluiten vast te stellen op basis van een door de behandelende gedelegeerd Europese aanklager voorgesteld ontwerpbesluit. In uitzonderlijke gevallen dient een permanente kamer echter de mogelijkheid te hebben een besluit te nemen zonder ontwerpbesluit van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager. In dergelijke gevallen kan de Europese aanklager die toezicht houdt op de zaak, een dergelijk ontwerpbesluit indienen.

(37)

Een permanente kamer dient in specifieke gevallen over de mogelijkheid te beschikken haar beslissingsbevoegdheid te delegeren aan de toezichthoudende Europese aanklager, indien een strafbaar feit niet ernstig is of de procedure niet complex is. Bij de beoordeling van de ernst van een strafbaar feit dient rekening te worden gehouden met de gevolgen op het niveau van de Unie.

(38)

Het reglement van orde van het EOM dient te voorzien in een vervangingsmechanisme voor Europese aanklagers. Dat vervangingsmechanisme dient te worden gebruikt wanneer een Europese aanklager gedurende korte tijd niet in staat is zijn taken te vervullen, bijvoorbeeld wegens afwezigheid.

(39)

Voorts dient de Europese aanklager die aftreedt, te worden ontslagen, of om een andere reden zijn ambt neerlegt, of in geval van, bijvoorbeeld, langdurige ziekte, te worden vervangen door een van de gedelegeerd Europese aanklagers van zijn lidstaat. De vervanging dient beperkt te zijn tot een periode van ten hoogste drie maanden. Het college dient te oordelen of deze termijn kan worden verlengd als dat noodzakelijk wordt geacht, rekening houdend met de werklast van het EOM en de duur van de afwezigheid, in afwachting van de definitieve vervanging of de terugkeer van de Europese aanklager. De gedelegeerd Europese aanklager die de Europese aanklager vervangt, mag gedurende de periode van vervanging niet langer belast worden met onderzoeken en strafvervolgingen die hij als gedelegeerd Europese aanklager of als nationaal aanklager behandelde. Voor de procedures van het EOM die werden behandeld door de gedelegeerd Europese aanklager die een Europese aanklager vervangt, dienen de regels van het EOM inzake nieuwe toewijzing te gelden.

(40)

De procedure voor de benoeming van de Europese hoofdaanklager en de Europese aanklagers dient hun onafhankelijkheid te garanderen. Zij dienen hun legitimiteit te ontlenen aan de instellingen van de Unie die bij de benoemingsprocedure betrokken zijn. De plaatsvervangers van de Europese hoofdaanklager dienen door het college onder zijn leden te worden benoemd.

(41)

Een selectiecommissie dient een lijst van kandidaten op te stellen voor het ambt van Europese hoofdaanklager. De bevoegdheid tot bepaling van de werkwijze en tot samenstelling van de leden van de selectiecommissie dient aan de Raad te worden verleend, op basis van een voorstel van de Commissie. Die uitvoeringsbevoegdheid is een afspiegeling van de uit hoofde van artikel 86 VWEU verleende specifieke bevoegdheden en strookt met de specifieke aard van het EOM, dat, hoewel het een orgaan van de Unie is, stevig in de nationale rechtsstructuren verankerd zal blijven. Het EOM zal handelen in een procedure waarin de meeste andere actoren nationaal zijn, zoals rechtbanken, politie en andere rechtshandhavende instanties; de Raad heeft er daarom specifiek belang bij nauw betrokken te zijn bij de benoemingsprocedure. Door deze bevoegdheden aan de Raad te verlenen wordt ook voldoende rekening gehouden met de mogelijk gevoelige aard van eventuele beslissingsbevoegdheden met directe gevolgen voor de nationale justitiële en strafvervolgingssystemen. Het Europees Parlement en de Raad dienen in onderlinge overeenstemming een van de kandidaten op de lijst tot Europese hoofdaanklager te benoemen.

(42)

Elke lidstaat dient drie kandidaten voor het ambt van Europese aanklager voor te dragen, van wie er één door de Raad wordt geselecteerd en benoemd. Met het oog op de continuïteit van de werkzaamheden van het college dient om de drie jaar één derde van de Europese aanklagers te worden vervangen. De bevoegdheid om overgangsregels vast te stellen voor de benoeming van Europese aanklagers voor en gedurende de eerste ambtsperiode, dient aan de Raad te worden verleend. Deze uitvoeringsbevoegdheid is een afspiegeling van de bevoegdheid van de Raad om de Europese aanklagers te selecteren en te benoemen. Dit wordt eveneens gerechtvaardigd door de specifieke hoedanigheid van de Europese aanklagers, die met hun respectieve lidstaten verbonden zijn en tegelijkertijd lid zijn van het college, en, meer in het algemeen, door de specifieke aard van het EOM, volgens dezelfde logica die ten grondslag ligt aan de aan de Raad verleende uitvoeringsbevoegdheid om de werkwijze en de samenstelling van de selectiecommissie te bepalen. De Raad dient een zo breed mogelijke geografische spreiding binnen de lidstaten in acht te nemen wanneer hij een besluit neemt over de vervanging van een derde van de Europese aanklagers tijdens hun eerste ambtsperiode.

(43)

De procedure voor de benoeming van de gedelegeerd Europese aanklagers dient te waarborgen dat zij een integrerend deel van het EOM vormen, hoewel zij in operationeel opzicht in de nationale rechtsstelsels en gerechtelijke en strafvervolgingsinstanties geïntegreerd blijven. De lidstaten dienen kandidaten voor te dragen voor het ambt van gedelegeerd Europese aanklager, die op voorstel van de Europese hoofdaanklager door het college dienen te worden benoemd.

(44)

In elke lidstaat dienen er twee of meer gedelegeerd Europese aanklagers te zijn om een correcte behandeling van de hoeveelheid zaken van het EOM te waarborgen. De Europese hoofdaanklager dient het aantal gedelegeerd Europese aanklagers per lidstaat en de functionele en territoriale taakverdeling onder hen in overleg met elke lidstaat goed te keuren. Bij dat overleg dient terdege rekening te worden gehouden met de organisatie van de nationale strafvervolgingssystemen. Het begrip functionele verdeling van bevoegdheden tussen de gedelegeerd Europese aanklagers zou een taakverdeling mogelijk maken.

(45)

Het totale aantal gedelegeerd Europese aanklagers in een lidstaat kan met goedkeuring van de Europese hoofdaanklager worden gewijzigd, met inachtneming van de in de jaarlijkse begroting van het EOM gestelde grenzen.

(46)

Het college dient verantwoordelijk te zijn voor tuchtprocedures met betrekking tot gedelegeerd Europese aanklagers die op grond van deze verordening handelen. Aangezien gedelegeerd Europese aanklagers actieve leden blijven van het openbaar ministerie of van de rechterlijke macht van de lidstaten, en ook functies als nationale aanklagers mogen uitoefenen, kunnen nationale tuchtrechtelijke bepalingen van toepassing zijn om redenen die geen verband houden met deze verordening. In dergelijke gevallen dient de Europese hoofdaanklager evenwel in kennis te worden gesteld van het ontslag of een andere tuchtmaatregel, gezien zijn verantwoordelijkheden voor het beheer van het EOM, en teneinde de integriteit en onafhankelijkheid ervan te beschermen.

(47)

De werkzaamheden van het EOM dienen in beginsel in elektronische vorm te worden uitgevoerd. Er dient een casemanagementsysteem te komen dat is opgezet door, eigendom is van en beheerd wordt door het EOM. De informatie in het casemanagementsysteem dient onder andere informatie te bevatten die is ontvangen over mogelijke strafbare feiten die onder de bevoegdheid van het EOM vallen, alsmede informatie uit de onderzoeksdossiers, ook als deze reeds zijn afgesloten. Het EOM dient er bij het opzetten van het casemanagementsysteem voor te zorgen dat het systeem het EOM in de mogelijkheid stelt te handelen als één instantie, waarbij de dossiers die door de gedelegeerd Europese aanklagers worden beheerd, beschikbaar zijn voor het centrale kantoor met het oog op het uitoefenen van zijn taken op het vlak van besluitvorming, monitoring en leiding, en toezicht.

(48)

De nationale autoriteiten dienen het EOM onverwijld in kennis te stellen van gedragingen die mogelijk een strafbaar feit vormen dat onder de bevoegdheid van het EOM valt. In gevallen die niet onder zijn bevoegdheid vallen, dient het EOM de bevoegde nationale autoriteiten in kennis te stellen van feiten waarvan het kennis heeft gekregen, en die een strafbaar feit zouden kunnen vormen, bijvoorbeeld een valse getuigenis.

(49)

De instellingen, organen en instanties van de Unie, alsmede de nationale autoriteiten dienen het EOM onverwijld alle informatie te verstrekken over strafbare feiten ten aanzien waarvan het zijn bevoegdheid zou kunnen uitoefenen. Het EOM kan ook informatie ontvangen of vergaren uit andere bronnen, zoals particuliere partijen. Met een controlemechanisme in het EOM dient te kunnen worden nagegaan of, op grond van de ontvangen informatie, aan de voorwaarden voor materiële, territoriale en personele bevoegdheid van het EOM is voldaan.

(50)

Klokkenluiders kunnen nieuwe informatie onder de aandacht van het EOM brengen en zo nuttige ondersteuning bieden bij het uitvoeren van diens taak, namelijk het opsporen, vervolgen en voor de rechter brengen van daders van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. Klokkenluiders kunnen echter worden ontmoedigd door angst voor represailles. Om het gemakkelijker te maken strafbare feiten op te sporen die onder de bevoegdheid van het EOM vallen, worden de lidstaten aangespoord om, in overeenstemming met hun nationale recht, effectieve procedures op te zetten voor het melden van mogelijke strafbare feiten die onder de bevoegdheid van het EOM vallen en om te waarborgen dat de personen die dergelijke strafbare feiten melden bescherming genieten tegen represailles, in het bijzonder tegen tegenwerking of discriminatie door de werkgever. Indien nodig dient het EOM daartoe eigen interne regels op te stellen.

(51)

Om te voldoen aan hun verplichting om het EOM in kennis te stellen wanneer vermoed wordt dat een strafbaar feit is gepleegd dat binnen zijn bevoegdheid valt, dienen de nationale autoriteiten van de lidstaten en de instellingen, organen en instanties van de Unie de bestaande meldingsprocedures te volgen en over een efficiënt mechanisme beschikken voor een eerste beoordeling van de gemelde vermoedens. De instellingen, organen en instanties van de Unie kunnen daartoe gebruikmaken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding („OLAF”).

(52)

De autoriteiten van de lidstaten dienen een systeem opzetten dat waarborgt dat informatie zo snel mogelijk aan het EOM wordt gemeld. Het is aan de lidstaten om te beslissen of zij een rechtstreeks of een gecentraliseerd systeem wensen op te zetten.

(53)

Voor de goede werking van het EOM is het van essentieel belang dat deze meldingsplicht wordt nageleefd en zo ruim mogelijk wordt geïnterpreteerd, zodat nationale autoriteiten melding maken van zaken waarin de beoordeling van bepaalde criteria niet onmiddellijk mogelijk is (bijvoorbeeld de omvang van de schade of de toepasselijke sanctie). Het EOM dient ook per geval informatie te kunnen opvragen bij de autoriteiten van de lidstaten over andere strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. Dit dient niet te worden gezien als een mogelijkheid voor het EOM om systematisch of periodiek bij de autoriteiten van de lidstaten informatie over lichte vergrijpen op te vragen.

(54)

Het efficiënt onderzoeken van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden en het beginsel ne bis in idem schenden, kan in sommige zaken een uitbreiding van het onderzoek vereisen naar andere strafbare feiten naar nationaal recht, indien deze onlosmakelijk zijn verbonden met een strafbaar feit dat de financiële belangen van de Unie schaadt. De term „onlosmakelijk verbonden strafbare feiten” dient te worden bezien in het licht van de desbetreffende rechtspraak, die de gelijkheid van de materiële feiten (of feiten die in substantie dezelfde zijn), uitlegt in de zin van het bestaan van een reeks concrete omstandigheden die naar tijd en plaats onlosmakelijk zijn verbonden, beschouwt als een relevant criterium voor de toepassing van het beginsel ne bis in idem.

(55)

Het EOM dient het recht te hebben zijn bevoegdheid uit te oefenen indien strafbare feiten onlosmakelijk verbonden zijn, en het strafbare feit dat de financiële belangen van de Unie schaadt het belangrijkste is wat betreft de ernst van het betrokken strafbare feit, zoals tot uiting komt in de maximumstraffen die kunnen worden opgelegd.

(56)

Het EOM dient echter ook het recht te hebben zijn bevoegdheid uit te oefenen in het geval van strafbare feiten die onlosmakelijk verbonden zijn en waarbij het strafbare feit dat de financiële belangen van de Unie schaadt, het belangrijkste is wat betreft de strafmaat, maar het onlosmakelijk verbonden andere strafbare feit als ondergeschikt wordt beschouwd omdat het slechts instrumenteel was bij het strafbare feit dat de financiële belangen van de Unie schaadt, met name wanneer dit andere strafbare feit werd gepleegd met als hoofddoel het scheppen van de omstandigheden voor het plegen van het strafbare feit dat de financiële belangen van de Unie schaadt, zoals een strafbaar feit dat uitsluitend gericht is op het zorgen voor de materiële of wettelijke middelen om het strafbare feit dat de financiële belangen van de Unie schaadt te plegen of om de opbrengst of het resultaat daarvan veilig te stellen.

(57)

De term „strafbare feiten die verband houden met de deelneming aan een criminele organisatie” dient onder de in het nationale recht voorziene definitie te vallen overeenkomstig Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad (3), en kan, bijvoorbeeld, lidmaatschap of de organisatie en het leiderschap van een dergelijke criminele organisatie behelzen.

(58)

De bevoegdheid van het EOM inzake strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden dient in de regel voorrang te hebben op nationale bevoegdheidsclaims, zodat het EOM kan zorgen voor samenhang, en het onderzoek en de strafvervolging op het niveau van de Unie kan sturen. De autoriteiten van de lidstaten dienen met betrekking tot die strafbare feiten af te zien van optreden, tenzij dringende maatregelen noodzakelijk zijn, tot het EOM heeft beslist of het een onderzoek zal instellen.

(59)

Onder meer indien een strafbaar feit in een welbepaalde zaak een grensoverschrijdend karakter of een grensoverschrijdende schaal heeft, daarbij een criminele organisatie is betrokken of indien de specifieke aard ervan een ernstige bedreiging voor de financiële belangen van de Unie of de geloofwaardigheid van de Unie-instellingen en het vertrouwen van de burgers van de Unie vormt, moet deze zaak worden geacht gevolgen op het niveau van de Unie te hebben.

(60)

Indien het EOM zijn bevoegdheid niet kan uitoefenen omdat er in een bepaalde zaak reden is om aan te nemen dat de schade die is berokkend of wellicht zal worden berokkend aan de financiële belangen van de Unie, niet groter is dan de schade die is berokkend of wellicht zal worden berokkend aan een ander slachtoffer, dient het EOM niettemin zijn bevoegdheid te kunnen uitoefenen, op voorwaarde dat het beter geschikt is om onderzoek of strafvervolging in te stellen dan de autoriteiten van de betrokken lidstaat of lidstaten. Het EOM kan onder meer beter geschikt blijken indien het effectiever zou zijn het EOM het betrokken strafbaar feit te laten onderzoeken en vervolgen omdat dit een grensoverschrijdend karakter of grensoverschrijdende schaal heeft, wanneer daarbij een criminele organisatie is betrokken of indien een specifiek soort misdrijf een ernstige bedreiging voor de financiële belangen van de Unie of de geloofwaardigheid van de Unie-instellingen en het vertrouwen van de burgers van de Unie vormt. In zodanig geval dient het EOM zijn bevoegdheid te kunnen uitoefenen nadat de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaat of lidstaten daarmee hebben ingestemd, wanneer schade aan andere slachtoffers is berokkend.

(61)

Indien een rechterlijke of rechtshandhavende instantie van een lidstaat een onderzoek instelt met betrekking tot een strafbaar feit en van oordeel is dat het EOM zijn bevoegdheid niet kan uitoefenen, stelt die instantie het EOM daarvan in kennis, zodat het kan beoordelen of het zijn bevoegdheid moet uitoefenen.

(62)

In het geval van onenigheid met betrekking tot de uitoefening van bevoegdheid dienen de bevoegde nationale autoriteiten te beslissen over de bevoegdheidstoewijzing. Onder „bevoegde nationale autoriteiten” moet worden verstaan elke justitiële autoriteit die overeenkomstig het nationale recht bevoegd is om te beslissen over de bevoegdheidstoewijzing.

(63)

Aangezien de strafvervolging door het EOM via nationale rechterlijke instanties verloopt, dient bij de omschrijving van de bevoegdheid van het EOM te worden verwezen naar het strafrecht van de lidstaten, waarin het handelen of nalaten dat de financiële belangen van de Unie schaadt strafbaar is gesteld en de toepasselijke sancties voortvloeien uit de omzetting in het nationale recht van de desbetreffende wetgeving van de Unie, met name Richtlijn (EU) 2017/1371 .

(64)

Het EOM dient zijn bevoegdheid in zo ruim mogelijke zin uit te oefenen, zodat het ook strafbare feiten die buiten het grondgebied van de lidstaten zijn gepleegd, kan onderzoeken en vervolgen.

(65)

Het EOM dient zich bij het onderzoek en de strafvervolging te laten leiden door de beginselen van proportionaliteit, onpartijdigheid en eerlijkheid jegens de verdachte of beklaagde. Dit omvat onder meer de verplichting om alle soorten bewijs te vergaren, zowel bezwarend als ontlastend, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de verdediging.

(66)

Met het oog op de rechtszekerheid en om doeltreffend op te treden tegen strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, dienen de onderzoeks- en strafvervolgingsactiviteiten van het EOM gebaseerd te zijn op het legaliteitsbeginsel, waarbij het EOM de voorschriften van deze verordening strikt moet toepassen, met name de voorschriften inzake bevoegdheid en de uitoefening daarvan, de instelling en beëindiging van onderzoeken, de verwijzing van zaken, sepot, en vereenvoudigde strafvervolgingsprocedures.

(67)

Om de rechten van de gedaagde optimaal te beschermen, dient tegen een verdachte of beklaagde in beginsel slechts één onderzoek of strafvervolging door het EOM te worden ingesteld. Als een strafbaar feit door verscheidene personen is gepleegd, dient het EOM in beginsel slechts één zaak in te leiden en onderzoek te voeren naar alle verdachten of beklaagden samen.

(68)

Als verscheidene gedelegeerd Europese aanklagers onderzoeken hebben ingesteld naar hetzelfde strafbare feit, dient de permanente kamer die onderzoeken waar passend samen te voegen. De permanente kamer kan beslissen die procedures niet samen te voegen of ze naderhand te splitsen indien het onderzoek daardoor efficiënter kan verlopen, bijvoorbeeld als een procedure tegen één verdachte of beklaagde in een eerder stadium kan worden beëindigd, terwijl de procedures tegen andere verdachten of beklaagden nog dienen te worden voortgezet, of als de periode van voorlopige hechtenis van één van de verdachten zou kunnen worden verkort door de zaak te splitsen. Als verschillende permanente kamers belast zijn met de samen te voegen zaken, dienen de passende bevoegdheden en procedures in het reglement van orde van het EOM te worden vastgelegd. Indien de permanente kamer beslist een zaak te splitsen, dient zij bevoegd te blijven voor de daaruit resulterende zaken.

(69)

Het EOM dient aangewezen te zijn op nationale autoriteiten, waaronder de politie, met name voor het toepassen van dwangmaatregelen. Krachtens het beginsel van loyale samenwerking dienen alle nationale autoriteiten en de betrokken organen van de Unie, zoals Eurojust, Europol en OLAF, het EOM actief te ondersteunen bij de onderzoeken en strafvervolgingen, en er mee samenwerken, vanaf het moment waarop een vermoedelijk strafbaar feit aan het EOM wordt gemeld tot wanneer het beslist strafvervolging in te stellen of de zaak op een andere manier af te doen.

(70)

Het is voor het effectief instellen van een onderzoek naar en vervolgen van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, van wezenlijk belang dat het EOM bewijs kan vergaren door toepassing van ten minste een minimale reeks onderzoeksmaatregelen, daarbij steeds het evenredigheidsbeginsel in acht nemend. Deze maatregelen dienen toepasbaar te zijn voor het instellen van een onderzoek naar en het vervolgen van de strafbare feiten die onder de bevoegdheid van het EOM vallen, tenminste indien op die feiten een maximale gevangenisstraf van minimaal 4 jaar staat, maar zij kunnen aan beperkingen onderhevig zijn overeenkomstig het nationale recht.

(71)

Ter aanvulling op de in deze verordening vermelde minimale reeks onderzoeksmaatregelen dienen gedelegeerd Europese aanklagers maatregelen te kunnen vragen of gelasten die aanklagers uit hoofde van het nationale recht in soortgelijke nationale zaken ter beschikking hebben. Beschikbaarheid dient te worden gewaarborgd in alle situaties waarin de aangegeven onderzoeksmaatregel bestaat maar overeenkomstig het nationale recht aan beperkingen onderhevig kan zijn.

(72)

In grensoverschrijdende gevallen dient de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, een beroep te kunnen doen op assisterende gedelegeerd Europese aanklagers wanneer in andere lidstaten maatregelen dienen te worden genomen. Indien voor een dergelijke maatregel rechterlijke toestemming is vereist, dient duidelijk te worden vermeld in welke lidstaat de toestemming dient te worden verkregen; in ieder geval mag er slechts één toestemming zijn. Indien een onderzoeksmaatregel uiteindelijk door de rechterlijke autoriteiten wordt geweigerd, met andere woorden nadat alle rechtsmiddelen zijn uitgeput, dient de behandelende gedelegeerd Europese aanklager het verzoek of het bevel in te trekken.

(73)

De in deze verordening geboden mogelijkheid gebruik te maken van rechtsinstrumenten op het gebied van wederzijdse erkenning of grensoverschrijdende samenwerking mag niet in de plaats komen van de specifieke regels over grensoverschrijdende onderzoeken in het kader van deze verordening. Het doel moet juist zijn deze aan te vullen, teneinde ervoor te zorgen dat wanneer een maatregel noodzakelijk is in een grensoverschrijdend onderzoek maar voor een louter binnenlandse situatie niet in het nationale recht beschikbaar is, die maatregel bij het verrichten van het onderzoek of de strafvervolging toch kan worden gebruikt overeenkomstig de nationale wetgeving tot uitvoering van het betrokken instrument.

(74)

De bepalingen van deze verordening inzake grensoverschrijdende samenwerking van deze verordening dienen bestaande rechtsinstrumenten ter bevordering van grensoverschrijdende samenwerking tussen andere nationale autoriteiten dan strafvervolgingsinstanties en rechterlijke autoriteiten, onverlet te laten. Dit dient ook te gelden voor nationale autoriteiten die op basis van het bestuursrecht met elkaar samenwerken.

(75)

De bepalingen van deze verordening inzake voorlopige hechtenis en grensoverschrijdende overlevering mogen geen afbreuk doen aan de specifieke procedures in lidstaten waar rechterlijke toestemming voor de aanvankelijke aanhouding van een verdachte of beklaagde niet nodig is.

(76)

De behandelende gedelegeerd Europese aanklager dient over de mogelijkheid te beschikken om Europese aanhoudingsbevelen binnen het bevoegdheidsgebied van het EOM uit te vaardigen of daarom te verzoeken.

(77)

Het EOM dient over de mogelijkheid te beschikken om een zaak naar de nationale autoriteiten te verwijzen indien uit een onderzoek blijkt dat het onderzochte strafbare feit buiten de bevoegdheid van het EOM valt. Bij een dergelijke verwijzing dienen de nationale autoriteiten hun volledige bevoegdheid overeenkomstig het nationale recht te behouden om het onderzoek in te stellen, voort te zetten of stop te zetten.

(78)

Deze verordening belast het EOM met de taak van aanklager, en dus met de beslissing over de tenlastelegging ten aanzien van de verdachte of beklaagde, en de keuze van de lidstaat waarvan de rechtbanken bevoegd zullen zijn om de aanklacht te behandelen. De beslissing om de verdachte of beklaagde in staat van beschuldiging te stellen dient in beginsel te worden genomen door de bevoegde permanente kamer, op basis van een ontwerpbesluit van de gedelegeerd Europese aanklager, zodat er een gemeenschappelijk strafvervolgingsbeleid is. De permanente kamer dient het recht te hebben om binnen 21 dagen na ontvangst van het ontwerpbesluit daarover een besluit te nemen, met inbegrip van vragen om aanvullend bewijs, voordat zij beslist om een zaak al dan niet voor de rechter te brengen, behalve indien zij besluit een zaak te seponeren terwijl de gedelegeerd Europese openbaar aanklager heeft voorgesteld de zaak voor de rechter te brengen.

(79)

De bevoegde permanente kamer dient op basis van een aantal in deze verordening vastgelegde criteria de lidstaat te kiezen waarvan de rechtbanken bevoegd zullen zijn om de aanklacht te behandelen. De permanente kamer dient haar besluit te nemen op basis van een verslag en een ontwerpbesluit van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager; deze worden door de toezichthoudende Europese aanklager aan de permanente kamer toegezonden, indien nodig samen met diens eigen beoordeling. De toezichthoudende Europese aanklager dient alle bevoegdheden te behouden om de gedelegeerd Europese aanklager specifieke instructies, als bepaald in deze verordening, te geven.

(80)

Het bewijs dat door het EOM wordt voorgelegd aan de rechter, mag niet worden geweigerd louter op grond van het feit dat het in een andere lidstaat of overeenkomstig het recht van een andere lidstaat werd verzameld, mits de zittingsrechter vindt dat door de toelating ervan de onpartijdigheid van de procedure en de rechten van de verdachte of beklaagde in de zin van het Handvest worden geëerbiedigd. Deze verordening eerbiedigt de grondrechten alsook de beginselen die zijn erkend in artikel 6 VEU en in het Handvest, met name titel VI daarvan, in internationaal recht en internationale overeenkomsten waarbij de Unie of alle lidstaten partij zijn, met inbegrip van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en in de grondwetten van de lidstaten, op hun respectieve toepassingsgebied. In lijn met die beginselen en onder eerbiediging van de verschillende rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten overeenkomstig artikel 67, lid 1, VWEU, belet niets in deze verordening de rechters om nationale fundamentele rechtsbeginselen inzake het eerlijk verloop van de procedure toe te passen zoals die gelden in nationale rechtsstelsels, waaronder common-lawstelsels.

(81)

Uitgaande van het legaliteitsbeginsel dienen de onderzoeken van het EOM in de regel te leiden tot strafvervolging voor de bevoegde nationale rechter wanneer er voldoende aanwijzingen zijn en er geen wettelijke gronden zijn aan die strafvervolging in de weg staan, en er evenmin een vereenvoudigde strafvervolgingsprocedure is gevolgd. De redenen voor het seponeren van een zaak zijn uitputtend in deze verordening opgesomd.

(82)

De nationale rechtsstelsels voorzien in verschillende soorten vereenvoudigde strafvervolgingsprocedures, waarbij al dan niet een rechter kan worden betrokken, bijvoorbeeld in de vorm van een schikking met de verdachte of beklaagde. Indien dergelijke procedures bestaan, dient de gedelegeerd Europese aanklager de bevoegdheid te hebben deze toe passen onder de voorwaarden waarin het nationale recht voorziet en in de in deze verordening genoemde gevallen. Die gevallen dienen ook te gelden voor zaken waarin de uiteindelijke schade ten gevolge van het strafbare feit, na eventuele terugvordering van een bedrag dat overeenkomt met deze schade, niet significant is. Met het oog op een samenhangend en doeltreffend strafvervolgingsbeleid van het EOM, dient steeds toestemming voor het gebruik van dergelijke procedures te worden gevraagd aan de bevoegde permanente kamer. Wanneer de vereenvoudigde procedure met succes is toegepast, dient de zaak definitief afgedaan te worden.

(83)

Deze verordening verplicht het EOM met name tot het eerbiedigen van het recht op een eerlijk proces, de rechten van de verdediging en het vermoeden van onschuld, als vastgelegd in de artikelen 47 en 48 van het Handvest. Artikel 50 van het Handvest, waarin het recht is vervat om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft (ne bis in idem), waarborgt dat strafvervolging door het EOM niet tot dubbele bestraffing zal leiden. De activiteiten van het EOM dienen derhalve te worden verricht met volledige eerbiediging van deze rechten, en deze verordening dient dienovereenkomstig te worden toegepast en uitgelegd.

(84)

Krachtens artikel 82, lid 2 VWEU van het Verdrag kan de Unie minimumregels betreffende de rechten van personen in de strafvordering vaststellen om te waarborgen dat de rechten van de verdediging en de eerlijkheid van de procedure worden geëerbiedigd. Deze minimumvoorschriften zijn door de Uniewetgever geleidelijk vastgesteld in richtlijnen inzake specifieke rechten.

(85)

De rechten van de verdediging die zijn geregeld bij het desbetreffende Unierecht, zoals Richtlijnen 2010/64/EU (4), 2012/13/EU (5), 2013/48/EU (6), (EU) 2016/343 (7) en (EU) 2016/1919 (8), in de vorm waarin ze zijn omgezet in het nationale recht, dienen van toepassing te zijn op het optreden van het EOM. Iedere verdachte of beklaagde tegen wie het EOM een onderzoek instelt, dient van die rechten gebruik te kunnen maken, evenals van het hem op grond van het nationaal recht toekomende recht om te verzoeken om de aanwijzing van deskundigen of het horen van getuigen, of het anderszins beschikbaar stellen van bewijsmateriaal voor de verdediging door het EOM.

(86)

Krachtens artikel 86, lid 3, VWEU kan de Uniewetgever de voorschriften vaststellen voor de rechterlijke toetsing van de procedurele handelingen die het EOM in de uitoefening van zijn ambt verricht. Deze bevoegdheid van de Uniewetgever is een afspiegeling van de specifieke aard van de taken en structuur van het EOM, die afwijkt van die van alle andere organen en instanties van de Unie en speciale voorschriften voor de rechterlijke toetsing vereist.

(87)

Overeenkomstig artikel 86, lid 2, VWEU is het EOM belast met de rechtsvordering voor de bevoegde rechterlijke instanties van de lidstaten. De handelingen die het EOM in het kader van het onderzoek verricht, hangen nauw samen met de strafvervolging die daaruit kan voortvloeien en hebben gevolgen binnen de rechtsorde van de lidstaten. In veel gevallen worden deze handelingen in opdracht van het EOM verricht door nationale rechtshandhavende instanties, in sommige gevallen nadat de nationale rechter toestemming heeft gegeven.

Er kan dus gevoeglijk gesteld worden dat procedurele handelingen van het EOM die bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren, dienen te worden getoetst door de bevoegde nationale rechter overeenkomstig de voorschriften en procedures in het nationale recht. Dit dient ervoor te zorgen dat de procedurele handelingen van het EOM die vóór de tenlastelegging zijn vastgesteld en bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren (onder wie de verdachte, het slachtoffer en andere belanghebbenden wier rechten kunnen worden geschaad door dergelijke handelingen), door nationale rechterlijke instanties kunnen worden getoetst. De procedurele handelingen betreffende de keuze van de lidstaat waarvan de rechtbanken de bevoegdheid tot het horen van de aanklager zullen hebben, hetgeen dient te worden bepaald op basis van de in deze verordening vastgelegde criteria, zijn bedoeld om rechtsgevolgen te creëren ten aanzien van derden en dienen derhalve door een nationale rechter getoetst te kunnen worden, zulks uiterlijk in de procesfase.

Als gerechtelijke stappen bij bevoegde nationale rechtbanken wegens stilzitten van het EOM worden beschouwd, de stappen met betrekking tot procedurele handelingen die het EOM wettelijk verplicht is vast te stellen, en die bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren. Wanneer het nationale recht voorziet in rechterlijke toetsing van procedurele handelingen die niet bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren of in beroepen wegens nalaten, mag deze verordening niet zodanig worden uitgelegd dat zij deze wettelijke bepalingen aantast. Daarnaast mogen de lidstaten niet worden verplicht te voorzien in rechterlijke toetsing door de bevoegde nationale rechtbanken van procedurele handelingen die niet bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren, zoals de aanwijzing van deskundigen of de terugbetaling van de kosten van getuigen.

Tot slot laat deze verordening de bevoegdheden van de nationale zittingsrechter onverlet.

(88)

De wettigheid van procedurele handelingen van het EOM die bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren, dient aan rechterlijke toetsing door de nationale rechter te worden onderworpen. In dit verband dient overeenkomstig artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU in doeltreffende rechtsmiddelen te worden voorzien. Zoals duidelijk uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie blijkt, mogen nationale procesregels betreffende vorderingen ter bescherming van door de rechtsorde van de Unie verleende individuele rechten bovendien niet ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke nationale vorderingen (gelijkwaardigheidsbeginsel), en mogen zij de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel).

Wanneer nationale rechterlijke instanties de wettigheid van die handelingen toetsen, mogen zij dit doen op basis van het Unierecht, met inbegrip van deze verordening, alsmede op basis van het nationaal recht dat van toepassing is voor zover een aangelegenheid niet in deze verordening wordt behandeld. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie blijkt duidelijk dat de nationale rechterlijke instanties verplicht zijn een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie in geval van twijfel omtrent de geldigheid van die handelingen ten opzichte van het recht van de Unie.

De nationale rechterlijke instanties kunnen het Hof van Justitie evenwel geen prejudiciële vragen stellen over de geldigheid van de procedurele handelingen van het EOM ten aanzien van het nationale procesrecht of nationale bepalingen tot omzetting van richtlijnen, ook al wordt in deze verordening daarnaar verwezen. Het bovenstaande geldt onverminderd de mogelijkheid prejudiciële vragen te stellen over de uitlegging van bepalingen van het primair recht, waaronder de Verdragen en het Handvest, of over de uitlegging en de geldigheid van bepalingen van het secundaire Unierecht, waaronder deze verordening en de toepasselijke richtlijnen. Voorts sluit deze verordening niet uit dat nationale rechters de geldigheid van de procedurele handelingen van het EOM die bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren, toetsen aan het in het nationale recht verankerde evenredigheidsbeginsel.

(89)

De bevoegdheden van het Hof van Justitie wat betreft de rechterlijke toetsing van bestuurlijke beslissingen van het EOM, die bedoeld zijn om rechtsgevolgen te hebben ten aanzien van derden, dit wil zeggen beslissingen die niet zijn genomen in de uitoefening van diens taken inzake onderzoek, strafvervolging of voor de rechter brengen, worden door deze bepaling van de verordening betreffende rechterlijke toetsing onverlet gelaten. De mogelijkheid waarover een lidstaat van de Europese Unie, het Europees Parlement, de Raad of de Commissie beschikt om beroep tot nietigverklaring in te stellen overeenkomstig artikel 263, tweede alinea, VWEU, artikel 265, eerste alinea, VWEU, en de inbreukprocedures uit hoofde van de artikelen 258 en 259 VWEU, wordt eveneens door deze verordening onverlet gelaten.

(90)

Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (9) is van toepassing op administratieve persoonsgegevens die door het EOM worden verwerkt.

(91)

Er dient te worden gezorgd voor een in de gehele Unie coherente en homogene toepassing van de regels inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens.

(92)

Verklaring nr. 21 betreffende de bescherming van persoonsgegevens op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking, gehecht aan het VEU en het VWEU bepaalt dat, vanwege de specifieke aard van de justitiële samenwerking in strafzaken en de politiële samenwerking, op die gebieden specifieke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens en het vrije verkeer van die gegevens op basis van artikel 16 VWEU nodig zouden kunnen blijken.

(93)

De regels van deze verordening inzake de bescherming van persoonsgegevens dienen te worden uitgelegd en toegepast conform de uitlegging en toepassing van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (10), die van toepassing zal zijn op de verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen.

(94)

Er dient een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds het gegevensbeschermingsbeginsel van behoorlijke verwerking en anderzijds het recht op een eerlijk proces zoals omschreven in artikel 47 van het Handvest en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

(95)

De toepasselijke regels inzake de ontvankelijkheid van persoonsgegevens als bewijs in strafrechtelijke procedures worden onverlet gelaten door de in deze verordening opgenomen bepalingen inzake gegevensbescherming.

(96)

Alle lidstaten van de Europese Unie zijn aangesloten bij de Internationale Criminele Politieorganisatie (Interpol). Om haar taak te kunnen uitvoeren, zorgt Interpol voor het ontvangen, opslaan en verspreiden van persoonsgegevens om bevoegde autoriteiten bij te staan in het voorkomen en bestrijden van internationale criminaliteit. Daarom is het zinvol de samenwerking tussen de Unie en Interpol te versterken door een efficiënte uitwisseling van persoonsgegevens te bevorderen, zulks met eerbiediging van de grondrechten en fundamentele vrijheden met betrekking tot de automatische verwerking van persoonsgegevens. Wanneer operationele persoonsgegevens worden doorgegeven van het EOM aan Interpol, en aan landen die vertegenwoordigers naar Interpol hebben afgevaardigd, dient deze verordening, met name de bepalingen inzake internationale doorgifte, van toepassing te zijn. Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de specifieke regels van Gemeenschappelijk Standpunt 2005/69/JBZ van de Raad (11) en van Besluit 2007/533/JBZ van de Raad (12).

(97)

Wanneer het EOM op grond van een uit hoofde van artikel 218 VWEU, gesloten internationale overeenkomst operationele persoonsgegevens doorgeeft aan een instantie van een derde land, een internationale organisatie of Interpol, dienen de nodige waarborgen betreffende de naleving van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de fundamentele rechten en vrijheden van personen ervoor te zorgen dat de gegevensbeschermingsbepalingen van deze verordening in acht worden genomen.

(98)

Met het oog op efficiënte, betrouwbare en consequente monitoring van de naleving en handhaving van deze verordening met betrekking tot operationele persoonsgegevens, als vereist uit hoofde van artikel 8 van het Handvest, dient de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming de in deze verordening omschreven taken te hebben en over feitelijke bevoegdheden te beschikken, waaronder onderzoeksbevoegdheden, bevoegdheden tot het nemen van corrigerende maatregelen en adviesbevoegdheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn taken. De bevoegdheden van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming mogen echter geen afbreuk doen aan de specifieke regels voor strafrechtelijke procedures, met inbegrip van het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten, of aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.

(99)

Teneinde het EOM in staat te stellen zijn taken te vervullen en rekening te houden met de ontwikkelingen in de informatietechnologie, en in het licht van de vooruitgang in de informatiemaatschappij, dient aan de Commissie overeenkomstig artikel 290 VWEU de bevoegdheid te worden gedelegeerd om handelingen vast te stellen ten aanzien van het opstellen en actualiseren van de lijst van de in een bijlage vermelde categorieën van operationele persoonsgegevens en categorieën van betrokkenen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden zorgt voor passende raadpleging, onder meer op deskundigenniveau, in overeenstemming met de beginselen die in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 zijn vastgelegd. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen dienen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip te ontvangen als de deskundigen van de lidstaten, en dienen hun deskundigen systematisch toegang te hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroep van de Commissie die zich met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen bezighoudt.

(100)

Het EOM dient nauw samen te werken met andere instellingen, organen en instanties van de Unie teneinde de uitoefening van zijn functies uit hoofde van deze verordening te vergemakkelijken; zo nodig dienen gedetailleerde regels betreffende informatie-uitwisseling en samenwerking formeel te worden vastgelegd. De samenwerking met Europol en OLAF is bijzonder belangrijk om dubbel werk te voorkomen en om ervoor te zorgen dat het EOM de relevante informatie verkrijgt die in het bezit is van Europol en OLAF en bij bepaalde onderzoeken gebruik kan maken van hun analyse.

(101)

Het EOM dient alle onder zijn bevoegdheid vallende relevante informatie te kunnen verkrijgen die is opgeslagen in databanken en registers van de instellingen, organen en instanties van de Unie.

(102)

Het EOM en Eurojust dienen partners te worden en in operationele aangelegenheden samen te werken overeenkomstig hun taakopdracht. Onder die samenwerking kunnen onderzoeken van het EOM vallen indien informatie-uitwisseling of coördinatie van onderzoeksmaatregelen noodzakelijk of zinvol wordt geacht in verband met zaken waarvoor Eurojust bevoegd is. Telkens wanneer het EOM dergelijke samenwerking van Eurojust verlangt, dient het contact op te nemen met het nationale lid van Eurojust uit de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager. Bij operationele samenwerking kunnen ook derde landen worden betrokken die een samenwerkingsovereenkomst met Eurojust hebben.

(103)

Het EOM en OLAF dienen een nauwe samenwerking aan te gaan en te handhaven met het oog op het waarborgen van de complementariteit van hun respectieve taakopdracht, en het vermijden van dubbel werk. In dit opzicht mag OLAF in beginsel geen administratief onderzoek openen dat parallel loopt met een door het EOM gevoerd onderzoek naar dezelfde feiten. Dit mag evenwel geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van OLAF om op eigen initiatief een administratief onderzoek te openen, in nauw overleg met het EOM.

(104)

Bij alle acties ter ondersteuning van het EOM handelt OLAF onafhankelijk van de Commissie, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13).

(105)

In zaken waarin het EOM geen onderzoek verricht, dient het relevante informatie te kunnen verstrekken aan OLAF, zodat OLAF passende actie kan overwegen die aansluit op zijn taakopdracht. Het EOM zou met name kunnen overwegen OLAF informatie te verstrekken indien er geen redelijk vermoeden bestaat dat er een strafbaar feit wordt of is gepleegd dat onder de bevoegdheid van het EOM valt, maar een administratief onderzoek door OLAF nuttig zou kunnen zijn, of als het EOM een zaak seponeert en verwijzing naar OLAF wenselijk is voor bestuurlijk vervolg of invordering. Wanneer het EOM informatie verstrekt, mag het aan OLAF vragen een administratief onderzoek in te stellen of met een andere bestuurlijke vervolgactie of monitoringactie te komen, met name gericht op voorzorgsmaatregelen, invordering of tuchtmaatregelen, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

(106)

Indien het EOM in verband met onderzoeken of strafvervolgingen in het kader van deze verordening beslissingen neemt waardoor terugvorderingsprocedures pas later kunnen worden gestart, mag niet worden geconcludeerd dat dit voortkomt uit een fout of nalatigheid van de lidstaten voor zover dit terugvorderingsprocedures betreft in de zin van artikel 122 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14).

(107)

Het EOM dient ervoor te zorgen dat de instellingen, organen en instanties van de Unie en andere slachtoffers passende maatregelen kunnen treffen. Daarbij kan het gaan om voorzorgsmaatregelen, met name om aanhoudend wangedrag te voorkomen of de Unie voor imagoschade te behoeden, of hen in staat te stellen zich burgerlijke partij stellen in de procedures, overeenkomstig de nationale wetgeving. Bij de informatie-uitwisseling wordt de onafhankelijkheid van het EOM volledig in acht genomen, en er wordt alleen informatie uitgewisseld voor zover dat mogelijk is, zonder afbreuk te doen aan de goede uitvoering en het vertrouwelijke karakter van de onderzoeken.

(108)

Voor zover dat voor de verrichting van zijn taken nodig is, dient het EOM ook in staat te zijn samenwerkingsverbanden met de autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties op te zetten en te onderhouden. In het kader van deze verordening wordt onder internationale organisaties het volgende verstaan: internationale organisaties en de daaronder ressorterende internationaal-publiekrechtelijke organen of andere organen die zijn opgericht bij of krachtens een overeenkomst tussen twee of meer landen alsook Interpol.

(109)

Wanneer het college vaststelt dat er een operationele behoefte is tot samenwerking met een derde land of een internationale organisatie, dient het de Raad te kunnen voorstellen de Commissie te wijzen op de noodzaak van een passend besluit of aanbeveling betreffende het openen van onderhandelingen over een internationale overeenkomst.

In afwachting van de sluiting door de Unie van nieuwe internationale overeenkomsten of de toetreding van de Unie tot multilaterale overeenkomsten die reeds door de lidstaten zijn gesloten op het gebied van wederzijdse rechtshulp in strafzaken, dienen de lidstaten het EOM te steunen bij het uitoefenen van zijn functies overeenkomstig het beginsel loyale samenwerking dat is neergelegd in artikel 4, lid 3, VWEU. Indien dit krachtens een toepasselijke multilaterale overeenkomst is toegestaan en op voorwaarde dat het derde land ermee instemt, erkennen de lidstaten het EOM als bevoegde autoriteit voor de toepassing van die multilaterale overeenkomsten en, in voorkomend geval, geven zij het ook als dusdanig aan. Dat kan in bepaalde gevallen leiden tot een wijziging van deze overeenkomsten, maar de heronderhandeling ervan mag niet als een verplichte stap worden beschouwd, omdat zulks misschien niet altijd mogelijk is. De lidstaten kunnen het EOM ook aanwijzen als bevoegde autoriteit voor de toepassing van andere door hen gesloten internationale overeenkomsten op het gebied van wederzijdse rechtshulp in strafzaken, onder meer door middel van een wijziging van die overeenkomsten.

Wanneer de aanwijzing van het EOM als bevoegde autoriteit voor de doeleinden van multilaterale overeenkomsten die reeds door de lidstaten met derde landen zijn gesloten, niet mogelijk is of door de derde landen niet wordt aanvaard, en in afwachting van de toetreding van de Unie tot dergelijke internationale overeenkomsten, kunnen gedelegeerd Europese aanklagers hun functie als nationaal openbaar aanklager ten aanzien van die derde landen aanwenden, op voorwaarde dat zij de autoriteiten van de derde landen daarvan in kennis stellen en, in voorkomend geval, deze autoriteiten verzoeken ermee in te stemmen dat het bewijsmateriaal dat op basis van die internationale overeenkomsten bij die derde landen is verzameld, zal worden gebruikt in de onderzoeken en strafvervolgingen die door het EOM worden verricht.

Het EOM dient zich tegenover de autoriteiten van derde landen te kunnen beroepen op wederkerigheid of internationale hoffelijkheid. Dit dient echter per geval te gebeuren, binnen de grenzen van de materiële bevoegdheid van het EOM en onder voorbehoud van eventuele voorwaarden die door de autoriteiten van de betrokken derde landen worden opgelegd.

(110)

Deze verordening is niet bindend voor lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM. De Commissie dient in voorkomend geval voorstellen in te dienen teneinde een doeltreffende justitiële samenwerking in strafzaken tussen het EOM en de lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM te garanderen. Dit heeft met name betrekking op de regels in verband met de justitiële samenwerking in strafzaken en overlevering, met volledige inachtneming van het acquis van de Unie op dit gebied en de verplichting tot loyale samenwerking bedoeld in artikel 4, lid 3, VEU.

(111)

Teneinde de volledige zelfstandigheid en onafhankelijkheid van het EOM te garanderen, dient het een eigen begroting te krijgen, waarbij de inkomsten hoofdzakelijk uit de begroting van de Unie komen. De financiële regels en de regels op het gebied van de begroting en het personeel van het EOM dienen in overeenstemming te zijn met de desbetreffende normen van de Unie die gelden voor haar organen als bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (15), met dien verstande dat rekening dient te worden gehouden met de unieke strafrechtelijke onderzoeks- en strafvervolgingsbevoegdheden van het EOM op het niveau van de Unie.

(112)

De kosten van onderzoeksmaatregelen van het EOM dienen in beginsel te worden gedragen door de nationale autoriteiten die deze uitvoeren. Uitzonderlijk hoge kosten voor onderzoeksmaatregelen, zoals complexe deskundigenadviezen, uitgebreide politieoperaties of observatieactiviteiten gedurende lange tijd, zouden gedeeltelijk door het EOM kunnen worden vergoed, onder meer, waar mogelijk, door een herschikking van middelen uit andere begrotingsonderdelen van het EOM, of door wijziging van de begroting overeenkomstig deze verordening en de toepasselijke financiële voorschriften.

Bij het opstellen van het voorstel voor de voorlopige ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven, houdt de administratief directeur rekening met de verplichting van het EOM om uitzonderlijk dure onderzoeksmaatregelen die door de permanente kamer zijn goedgekeurd, deels te vergoeden.

(113)

De operationele uitgaven van het EOM dienen te worden betaald uit de begroting van het EOM. Deze uitgaven dienen onder meer betrekking te hebben op de kosten van operationele communicatie tussen de gedelegeerd Europese aanklager en het centraal niveau van het EOM, zoals kosten van postbezorging, reiskosten, vertalingen die nodig zijn voor het functioneren van het EOM en andere kosten die de lidstaten nog niet eerder in een onderzoek hadden gemaakt, maar zijn ontstaan nadat het EOM de verantwoordelijkheid voor het onderzoek en de strafvervolging op zich nam. De kosten van het kantoor van de gedelegeerd Europese aanklagers dienen evenwel te worden gedragen door de lidstaten.

In overeenstemming met artikel 332 VWEU worden de uitgaven die voortvloeien uit de uitvoering van het EOM gedragen door de lidstaten. Deze uitgaven omvatten niet de ermee gepaard gaande administratieve kosten voor de instellingen in de zin van artikel 13, lid 1, VEU.

(114)

Het college dient moet de bevoegdheden die het Statuut van de ambtenaren en de regeling voor de andere personeelsleden van de Unie (16) in verband met het sluiten van arbeidsovereenkomsten toekennen aan het tot aanstelling bevoegde gezag, in beginsel altijd aan de administratief directeur te delegeren, tenzij specifieke omstandigheden vereisen dat het deze bevoegdheid zelf uitoefent.

(115)

De administratief directeur is als begrotingsverantwoordelijke belast met de uitvoering van de begroting van het EOM. Na raadpleging van de permanente kamer in verband met uitzonderlijk dure onderzoeksmaatregelen dient de administratief directeur een besluit te nemen over het bedrag van de toe te kennen subsidie, op basis van de beschikbare financiële middelen en overeenkomstig de criteria van het reglement van orde van het EOM.

(116)

De vergoeding van de gedelegeerd Europese aanklagers als bijzondere adviseurs, die in een rechtstreekse overeenkomst zal worden bepaald, dient gebaseerd te zijn op een specifiek besluit van het college. Dat besluit dient onder meer te waarborgen dat de gedelegeerd Europese aanklagers, in het specifieke geval dat zij tevens taken als nationaal aanklager uitvoeren overeenkomstig artikel 13, lid 3, in beginsel betaling zullen blijven ontvangen in hun hoedanigheid van nationaal aanklager en dat de vergoeding als bijzonder adviseur alleen betrekking zal hebben op het werk dat zij namens het EOM verrichten in de hoedanigheid van gedelegeerd Europese aanklager. Iedere lidstaat blijft bevoegd om, in overeenstemming met het Unierecht, in zijn wetgeving te bepalen onder welke voorwaarden uitkeringen uit hoofde van hun sociale zekerheidsstelsel worden toegekend.

(117)

Om op de vastgestelde datum volledig operationeel te zijn, heeft het EOM personeel nodig met ervaring binnen de instellingen, organen en instanties van de Unie. Hiertoe dient het voor het EOM gemakkelijker te worden om tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten te werven die reeds voor de instellingen, organen en instanties van de Unie werken, door de contractuele rechten van die personeelsleden over te nemen indien zij worden geworven in de opbouwfase van het EOM, dat wil zeggen tot één jaar nadat het EOM operationeel is geworden, overeenkomstig het in artikel 120, lid 2, bedoelde besluit.

(118)

De procedures van het EOM dienen, overeenkomstig artikel 15, lid 3, VWEU, transparant te zijn en het college zou specifieke bepalingen moeten vaststellen over de wijze waarop het recht op toegang van het publiek tot documenten wordt gewaarborgd. Niets in deze verordening beoogt het recht van het publiek op inzage in documenten te beperken voor zover dat recht gewaarborgd is in de Unie en in de lidstaten, meer bepaald uit hoofde van artikel 42 van het Handvest en andere toepasselijke bepalingen.

(119)

De algemene transparantievoorschriften die gelden voor de agentschappen van de Unie, dienen weliswaar ook te gelden voor het EOM, maar alleen met betrekking tot andere documenten dan onderzoeksdossiers, waaronder elektronische afbeeldingen daarvan, zodat de vereiste vertrouwelijkheid van de operationele werkzaamheden op geen enkele manier wordt geschonden. Evenzo dient de Europese Ombudsman bij zijn administratieve onderzoeken de vertrouwelijkheidseis van het EOM in acht te nemen. Met het oog op het waarborgen van de integriteit van de onderzoeken en strafvervolgingen door het EOM mogen documenten met betrekking tot de operationele activiteit niet onder de transparantieregels vallen.

(120)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd en heeft op 10 maart 2014 advies uitgebracht.

(121)

De vertegenwoordigers van de lidstaten, die op 13 december 2003 in Brussel op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders zijn bijeengekomen, hebben de vestigingsplaats van het EOM vastgesteld in overeenstemming met de bepalingen van het besluit van 8 april 1965 (17),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt het Europees Openbaar Ministerie (EOM) ingesteld, en worden de regels betreffende het functioneren ervan vastgesteld.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „lidstaat”: tenzij anders aangegeven in met name Hoofdstuk VIII, een lidstaat die deelneemt aan een nauwere samenwerking inzake de instelling van het EOM, daartoe gemachtigd overeenkomstig artikel 86, lid 1, derde alinea, VWEU of krachtens een besluit dat overeenkomstig artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, VWEU, is vastgesteld;

2.   „persoon”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon;

3.   „financiële belangen van de Unie”: alle ontvangsten, uitgaven en vermogensbestanddelen die worden gedekt door, zijn verworven in het kader van, of zijn verschuldigd aan de begroting van de Unie en de begrotingen van de instellingen, organen en instanties die op grond van de Verdragen zijn opgericht, en de begrotingen die zij beheren en controleren;

4.   „personeel van het EOM”: het personeel, op centraal niveau, dat het college, de permanente kamers, de Europese hoofdaanklager, de Europese aanklagers, de gedelegeerd Europese aanklagers en de administratief directeur ondersteunt bij de dagelijkse activiteiten voor de uitvoering van de taken van het EOM in het kader van deze verordening;

5.   „behandelende gedelegeerd Europese aanklager”: een gedelegeerd Europese aanklager die verantwoordelijk is voor de onderzoeken en strafvervolgingen die hij heeft ingesteld, die hem zijn toegewezen of die hij heeft overgenomen met gebruikmaking van het evocatierecht overeenkomstig artikel 27;

6.   „assisterende gedelegeerd Europese aanklager”: een gedelegeerd Europese aanklager die werkzaam is in een andere lidstaat dan de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, waar een hem toegewezen onderzoek of een andere maatregel wordt uitgevoerd;

7.   „persoonsgegevens”: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene”). Als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatiemiddel zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificatiemiddel, of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;

8.   „verwerking”: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, bekendmaking door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, onderling afstemmen of combineren, afschermen, wissen of vernietigen van gegevens;

9.   „verwerkingsbeperking”: het markeren van opgeslagen persoonsgegevens met als doel de verwerking ervan in de toekomst te beperken;

10.   „profilering”: elke vorm van geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens waarbij aan de hand van persoonsgegevens bepaalde persoonlijke aspecten van een natuurlijke persoon worden geëvalueerd, met name met de bedoeling aspecten betreffende zijn beroepsprestaties, economische situatie, gezondheid, persoonlijke voorkeuren, interesses, betrouwbaarheid, gedrag, locatie of verplaatsingen te analyseren of te voorspellen;

11.   „pseudonimisering”: het verwerken van persoonsgegevens op zodanige wijze dat de persoonsgegevens niet meer naar een specifieke betrokkene te herleiden zijn zonder dat er aanvullende gegevens worden gebruikt, mits deze aanvullende gegevens apart worden bewaard en technische en organisatorische maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de persoonsgegevens niet naar een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon te herleiden zijn;

12.   „bestand”: elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens die volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn, ongeacht of dit gecentraliseerd of gedecentraliseerd is dan wel op functionele of geografische gronden is verspreid;

13.   „verwerkingsverantwoordelijke”: het EOM of een andere bevoegde autoriteit dat/die, alleen of samen met anderen, de doeleinden van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt. Wanneer de doeleinden van en de middelen voor die verwerking in het Unierecht of het recht van een lidstaat van de Europese Unie worden vastgesteld, kan daarin worden bepaald wie de verwerkingsverantwoordelijke is of volgens welke criteria deze wordt aangewezen;

14.   „verwerker”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan die/dat namens de verwerkingsverantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt;

15.   „ontvanger”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan, al dan niet een derde, aan wie/waaraan de persoonsgegevens worden verstrekt. Andere overheidsinstanties van de lidstaten van de Europese Unie dan de bevoegde autoriteiten omschreven in artikel 3, punt 7), onder a), van Richtlijn (EU) 2016/680, die persoonsgegevens ontvangen in het kader van een bijzonder onderzoek van het EOM gelden echter niet als ontvangers; de verwerking van die gegevens door die overheidsinstanties strookt met de gegevensbeschermingsregels die op het betreffende verwerkingsdoel van toepassing zijn;

16.   „inbreuk in verband met persoonsgegevens”: een inbreuk op de beveiliging die per ongeluk of op onrechtmatige wijze leidt tot de vernietiging, het verlies, de wijziging of de ongeoorloofde bekendmaking van of de ongeoorloofde toegang tot doorgezonden, opgeslagen of anderszins verwerkte gegevens;

17.   „administratieve persoonsgegevens”: alle persoonsgegevens die door het EOM worden verwerkt, met uitzondering van operationele persoonsgegevens;

18.   „operationele persoonsgegevens”: alle persoonsgegevens die door het EOM worden verwerkt voor de in artikel 49 beschreven doeleinden;

19.   „genetische gegevens”: persoonsgegevens die verband houden met de overgeërfde of verworven genetische kenmerken van een natuurlijke persoon die unieke informatie verschaffen over de fysiologie of de gezondheid van die natuurlijke persoon en die met name voortkomen uit een analyse van een biologisch monster van die natuurlijke persoon;

20.   „biometrische gegevens”: persoonsgegevens die het resultaat zijn van een specifieke technische verwerking met betrekking tot de fysieke, fysiologische of gedragsgerelateerde kenmerken van een natuurlijke persoon op grond waarvan eenduidige identificatie van die natuurlijke persoon mogelijk is of wordt bevestigd, zoals gezichtsafbeeldingen of vingerafdrukgegevens;

21.   „gezondheidsgegevens”: persoonsgegevens die verband houden met de fysieke of mentale gezondheid van een natuurlijke persoon, waaronder gegevens over verleende gezondheidsdiensten waarmee informatie over zijn gezondheidstoestand wordt gegeven;

22.   „toezichthoudende autoriteit”: een door een lidstaat van de Europese Unie ingevolge artikel 51 van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (18) of ingevolge artikel 41 van Richtlijn (EU) 2016/680 ingestelde onafhankelijke overheidsinstantie;

23.   „internationale organisatie”: een organisatie en de daaronder vallende internationaalpubliekrechtelijke organen of andere organen die zijn opgericht bij of op grond van een overeenkomst tussen twee of meer landen.

HOOFDSTUK II

INSTELLING, TAKEN EN BASISBEGINSELEN VAN HET EOM

Artikel 3

Instelling

1.   Het EOM wordt ingesteld als orgaan van de Unie.

2.   Het EOM bezit rechtspersoonlijkheid.

3.   Het EOM werkt samen met Eurojust, dat overeenkomstig artikel 100 administratieve ondersteuning verleent.

Artikel 4

Taken

Het EOM is belast met het instellen van onderzoek naar, het vervolgen en het voor de rechter brengen van daders van, en medeplichtigen aan, strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie als bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/1371 schaden, zoals bepaald in deze verordening. Met betrekking daartoe stelt het EOM onderzoeken in, verricht het strafvervolgingshandelingen en treedt het op als openbaar aanklager bij de bevoegde rechtbanken van de lidstaten, totdat de zaak definitief is afgedaan.

Artikel 5

Basisbeginselen van het optreden

1.   Bij zijn optreden eerbiedigt het EOM de rechten die in het Handvest zijn verankerd.

2.   Het EOM is in zijn gehele optreden gebonden aan de beginselen van rechtsstatelijkheid en proportionaliteit.

3.   Onderzoeken en strafvervolgingen namens het EOM vallen onder deze verordening. Het nationale recht is van toepassing op aangelegenheden die niet bij deze verordening worden geregeld. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is het toepasselijke nationale recht het recht van de lidstaat waarvan de gedelegeerd Europese aanklager de zaak behandelt overeenkomstig artikel 13, lid 1. Ten aanzien van aangelegenheden die zowel in het nationale recht als in deze verordening zijn geregeld, gaat de verordening voor.

4.   Het EOM verricht zijn onderzoek op onafhankelijke wijze en vergaart al het ter zake dienende bewijs, ongeacht of het bezwarend dan wel ontlastend is.

5.   Het EOM stelt onderzoeken in en verricht deze zonder onnodige vertraging.

6.   De bevoegde nationale instanties verlenen actief bijstand en ondersteuning bij de door het EOM ingestelde onderzoeken en strafvervolgingen. Bij maatregelen, beleid en procedures op grond van deze verordening geldt het beginsel van loyale samenwerking.

Artikel 6

Onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht

1.   Het EOM is onafhankelijk. De Europese hoofdaanklager, de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers, de Europese aanklagers, de gedelegeerd Europese aanklagers, de administratief directeur en het personeel van het EOM handelen in het belang van de gehele Unie, als bepaald bij wet, en vragen noch aanvaarden in de functie die zij krachtens deze verordening uitoefenen, instructies van personen van buiten het EOM, een lidstaat van de Europese Unie of een instelling, orgaan of instantie van de Unie. De lidstaten van de Europese Unie en de instellingen, organen en instanties van de Unie respecteren de onafhankelijkheid van het EOM en trachten het niet te beïnvloeden bij het vervullen van zijn taken.

2.   Het EOM legt aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de Commissie verantwoording over zijn algemeen optreden af, en stelt jaarverslagen op overeenkomstig artikel 7.

Artikel 7

Verslaglegging

1.   Ieder jaar stelt het EOM een jaarverslag over zijn algemeen optreden op in de officiële talen van de instellingen van de Unie en maakt het dat verslag openbaar. Het zendt dit verslag toe aan het Europees Parlement en de nationale parlementen, alsmede aan de Raad en de Commissie.

2.   De Europese hoofdaanklager verschijnt eenmaal per jaar voor het Europees Parlement en voor de Raad, en voor de nationale parlementen van de lidstaten op hun verzoek, om verslag uit te brengen over het algemeen optreden van het EOM, zonder afbreuk te doen aan de eisen van vertrouwelijkheid en geheimhouding die gelden voor het EOM met betrekking tot individuele zaken en persoonsgegevens. De Europese hoofdaanklager kan bij hoorzittingen die door de nationale parlementen worden belegd, door een van de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers worden vervangen.

HOOFDSTUK III

STATUS, STRUCTUUR en ORGANISATIE VAN HET EOM

AFDELING 1

Status en structuur van het eom

Artikel 8

Structuur van het EOM

1.   Het EOM is een ondeelbaar orgaan van de Unie en treedt op als één dienst met een gedecentraliseerde structuur.

2.   Het EOM bestaat uit een centraal en een decentraal niveau.

3.   Het centrale niveau is het centrale kantoor, op de plaats waar de zetel van het EOM gevestigd is. Bij het centrale kantoor zitten het college, de permanente kamers, de Europese hoofdaanklager, de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers, de Europese aanklagers en de administratief directeur.

4.   Het decentrale niveau wordt gevormd door de gedelegeerd Europese aanklagers, die werkzaam zijn in de lidstaten.

5.   Het centrale kantoor en de gedelegeerd Europese aanklagers worden in de uitoefening van hun taken uit hoofde van deze verordening bijgestaan door het personeel van het EOM.

Artikel 9

Het college

1.   Het college van het EOM bestaat uit de Europese hoofdaanklager en één Europese aanklager per lidstaat. De Europese hoofdaanklager zit de vergaderingen van het college voor en is belast met de voorbereiding ervan.

2.   Het college komt op gezette tijden bijeen en is verantwoordelijk voor de algemene supervisie over het optreden van het EOM. Het neemt besluiten over strategische aangelegenheden, evenals over algemene aangelegenheden die voortvloeien uit individuele zaken, in het bijzonder ten einde de coherentie, efficiëntie en consistentie van het strafvervolgingsbeleid van het EOM in alle lidstaten te verzekeren, alsmede besluiten over andere in deze verordening genoemde aangelegenheden. Het college neemt geen operationele besluiten in individuele zaken. Het reglement van orde van het EOM voorziet in nadere bepalingen voor het uitoefenen door het college van de algemene supervisieactiviteiten en het nemen van besluiten over strategische en algemene aangelegenheden overeenkomstig dit artikel.

3.   Op voorstel van de Europese hoofdaanklager en overeenkomstig het reglement van orde van het EOM stelt het college permanente kamers in.

4.   Het college stelt het reglement van orde van het EOM vast overeenkomstig artikel 21, en tevens de verantwoordelijkheden voor de uitoefening van de functies van de leden van het college en het personeel van het EOM.

5.   Tenzij anders in deze verordening bepaald, besluit het college bij gewone meerderheid. Elk lid van het college heeft het recht een stemming te laten houden over aangelegenheden waarover het college moet besluiten. Elk lid van het college heeft één stem. De Europese hoofdaanklager heeft bij staking van stemmen in het college een beslissende stem.

Artikel 10

De permanente kamers

1.   De permanente kamers worden voorgezeten door de Europese hoofdaanklager of een van de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers, of een Europese aanklager die overeenkomstig het reglement van orde van het EOM wordt benoemd tot voorzitter. Naast de voorzitter hebben de permanente kamers twee vaste leden. Het aantal permanente kamers, de samenstelling ervan en de bevoegdheidsverdeling tussen de kamers, worden afgestemd op de functionele behoeften van het EOM en worden vastgesteld overeenkomstig het reglement van orde van het EOM.

Het reglement van orde van het EOM zal een gelijkmatige verdeling van de werklast op basis van een systeem van toewijzing van zaken op willekeurige basis verzekeren en zal, in uitzonderlijke gevallen, voorzien in procedures, wanneer dit nodig is voor de goede werking van het EOM, op basis waarvan de Europese hoofdaanklager kan besluiten tot afwijking van het beginsel van willekeurige toewijzing.

2.   De permanente kamers monitoren de onderzoeken en strafvervolgingen die door de gedelegeerd Europese aanklagers worden gevoerd, en geven daaraan leiding, overeenkomstig de leden 3, 4 en 5 van dit artikel. Zij zorgen tevens voor de coördinatie van de onderzoeken en de strafvervolgingen in grensoverschrijdende zaken en voor de uitvoering van de door het college overeenkomstig artikel 9, lid 2, genomen besluiten.

3.   In overeenstemming met de voorwaarden en procedures voorzien in deze verordening en in voorkomend geval na herziening van een door de behandelende gedelegeerd Europese aanklager ingediend ontwerpbesluit, nemen de permanente kamers besluiten over de volgende aspecten:

a)

het voor de rechter brengen van een zaak overeenkomstig artikel 36, leden 1, 3, en 4;

b)

het seponeren van een zaak overeenkomstig artikel 39, lid 1, onder a) tot en met g);

c)

het toepassen van een vereenvoudigde strafvervolgingsprocedure en het opdragen aan de gedelegeerd Europese aanklager actie te ondernemen met het oog op de definitieve berechting van de zaak, overeenkomstig artikel 40;

d)

het verwijzen van een zaak naar de nationale autoriteiten overeenkomstig artikel 34, leden 1, 2, 3 of 6;

e)

het heropenen van een onderzoek overeenkomstig artikel 39, lid 2.

4.   De permanente kamers nemen, indien nodig, onderstaande besluiten in overeenstemming met de voorwaarden en procedures in deze verordening:

a)

de gedelegeerd Europese aanklager opdracht geven een onderzoek in te stellen overeenkomstig de regels in artikel 26, leden 1 tot en met 4, wanneer er geen onderzoek is ingesteld;

b)

de gedelegeerd Europese aanklager opdracht geven het evocatierecht uit te oefenen overeenkomstig artikel 27, lid 6, indien de zaak niet is geëvoceerd;

c)

de strategische aangelegenheden of algemene aangelegenheden die voortvloeien uit individuele zaken verwijzen naar het college, overeenkomstig artikel 9, lid 2;

d)

het toewijzen van een zaak overeenkomstig artikel 26, lid 3;

e)

het opnieuw toewijzen van een zaak overeenkomstig artikel 26, lid 5, of artikel 28, lid 3;

f)

het goedkeuren van een besluit van een Europese aanklager om zelf het onderzoek in te stellen overeenkomstig artikel 28, lid 4.

5.   De bevoegde permanente kamer kan, door tussenkomst van de Europese aanklager die toeziet op het onderzoek of de strafvervolging, in specifieke zaken in overeenstemming met het toepasselijke nationale recht, instructies geven aan de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, wanneer dit nodig is voor een efficiënte aanpak van het onderzoek of de strafvervolging, in het belang van de rechtsbedeling, of deze dienen om het coherente functioneren van het EOM te garanderen.

6.   De permanente kamer besluit bij gewone meerderheid. De kamer gaat over tot stemming op verzoek van een van de leden. Elk lid heeft één stem. Bij staking van stemmen heeft de voorzitter de beslissende stem. Besluiten worden na overleg genomen tijdens vergaderingen van de kamers op basis van, in voorkomend geval, het ontwerpbesluit dat wordt voorgesteld door de behandelende gedelegeerd Europese aanklager.

Alle stukken van een zaak zijn op verzoek toegankelijk voor de bevoegde permanente kamer met het oog op de voorbereiding van besluiten.

7.   De permanente kamers kunnen besluiten hun beslissingsbevoegdheid uit hoofde van lid 3, onder a) of b) van dit artikel, en in dat laatste geval uitsluitend met betrekking tot het bepaalde in artikel 39, lid 1, onder a) tot en met f) te delegeren aan de Europese aanklager die op de zaak toeziet overeenkomstig artikel 12, lid 1, indien dit terdege kan worden gemotiveerd onder verwijzing naar de ernst van het strafbare feit of naar de complexiteit van de procedure in de zaak in kwestie, met betrekking tot een strafbaar feit dat schade heeft berokkend, of dat waarschijnlijk zal doen, aan de financiële belangen van de Unie voor een bedrag van minder dan 100 000 EUR. Het reglement van orde van het EOM bevat richtsnoeren ter waarborging van de consistente toepassing binnen het EOM.

De permanente kamer stelt de Europese hoofdaanklager in kennis van elk besluit om zijn beslissingsbevoegdheid te delegeren. Nadat die informatie is ontvangen, kan de Europese hoofdaanklager binnen drie dagen de permanente kamer verzoeken haar besluit te herzien, indien de Europese hoofdaanklager van oordeel is dat dit noodzakelijk is met het oog op de coherentie van de onderzoeken en strafvervolgingen door het EOM. Indien de Europese hoofdaanklager lid van de betrokken permanente kamer is, oefent een van zijn plaatsvervangers het recht uit om die herziening te verzoeken. De toezichthoudende Europese aanklager brengt aan de permanente kamer verslag uit over de definitieve afdoening van de zaak, alsmede over alle informatie of elke situatie die volgens hem waarschijnlijk een nieuwe beoordeling vereist van de mogelijkheid om de delegatie te handhaven, in het bijzonder onder omstandigheden als bedoeld in artikel 26, lid 3.

Het besluit de beslissingsbevoegdheid te delegeren kan te allen tijde worden ingetrokken op verzoek van een van de leden van de permanente kamer en wordt overeenkomstig lid 6 van dit artikel genomen. Een delegatie wordt ingetrokken wanneer een gedelegeerd Europese aanklager in de plaats van de Europese aanklager is getreden overeenkomstig artikel 16, lid 7.

Met het oog op een coherente toepassing van het delegatiebeginsel brengt elke permanente kamer jaarlijks verslag uit aan het college over het gebruik dat van de delegatiebevoegdheid is gemaakt.

8.   Het reglement van orde van het EOM staat de permanente kamers toe besluiten te nemen via een schriftelijke procedure die in het reglement van orde precies zal worden uitgewerkt.

Alle krachtens de leden 3, 4, 5 en 7 genomen besluiten en gegeven instructies worden schriftelijk vastgelegd en vormen onderdeel van het zaakdossier.

9.   Behalve de vaste leden neemt de Europese aanklager die overeenkomstig artikel 12, lid 1, toezicht houdt op een onderzoek of een strafvervolging, deel aan de beraadslagingen in de permanente kamer. De Europese aanklager heeft stemrecht, behalve met betrekking tot de besluiten van de permanente kamer over een delegatie of intrekking van een delegatie overeenkomstig artikel 10, lid 7, over de toewijzing en nieuwe toewijzing krachtens artikel 26, leden 3, 4 en 5, en artikel 27, lid 6, en over het aanhangig maken van zaken overeenkomstig artikel 36, lid 3, waarvoor meer dan een lidstaat rechtsmacht heeft, en in de in artikel 31, lid 8, beschreven gevallen.

Een permanente kamer kan, op verzoek van een Europese aanklager of een gedelegeerd Europese aanklager of op eigen initiatief, ook andere Europese aanklagers of gedelegeerd Europese aanklagers die bij een zaak betrokken zijn, uitnodigen haar vergaderingen, zonder stemrecht, bij te wonen.

10.   De voorzitters van de permanente kamers houden, overeenkomstig het reglement van orde van het EOM, het college op de hoogte van de overeenkomstig dit artikel genomen besluiten, zodat het college zijn rol kan vervullen krachtens artikel 9, lid 2.

Artikel 11

De Europese hoofdaanklager en de gedelegeerd Europese hoofdaanklagers

1.   Het EOM staat onder leiding van de Europese hoofdaanklager. De Europese hoofdaanklager organiseert het werk van het EOM, geeft er leiding aan en neemt besluiten overeenkomstig deze verordening en het reglement van orde van het EOM.

2.   Er worden twee plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers benoemd om de Europese hoofdaanklager bij te staan bij het verrichten van zijn taken en om hem te vervangen indien hij afwezig of verhinderd is.

3.   De Europese hoofdaanklager vertegenwoordigt het EOM tegenover de instellingen van de Unie en van de lidstaten van de Europese Unie, en tegenover derden. De Europese hoofdaanklager kan zijn taken met betrekking tot vertegenwoordiging aan een van de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers of een Europese aanklager delegeren.

Artikel 12

De Europese aanklagers

1.   Namens de permanente kamer en met inachtneming van de instructies die de kamer overeenkomstig artikel 10, leden 3, 4 en 5, heeft gegeven, houden de Europese aanklagers toezicht op de onderzoeken en strafvervolgingen waarvoor de gedelegeerd Europese aanklagers die de zaak behandelen in hun lidstaat van herkomst verantwoordelijk zijn. De Europese aanklagers dienen samenvattingen in van de zaken onder hun toezicht en, in voorkomend geval, voorstellen voor besluiten die moeten worden genomen door deze kamer, op basis van ontwerpbesluiten die zijn opgesteld door de gedelegeerd Europese aanklagers.

In het reglement van orde van het EOM wordt, onverminderd artikel 16, lid 7, voorzien in een mechanisme voor vervanging tussen Europese aanklagers indien de toezichthoudende Europese aanklager tijdelijk afwezig is of om andere redenen niet beschikbaar is voor het vervullen van de functie van Europese aanklager. De plaatsvervangend Europese aanklager mag alle taken van een Europese aanklager vervullen, maar mag geen onderzoek als voorzien in artikel 28, lid 4, verrichten.

2.   In een uitzonderlijk geval kan een Europese aanklager verzoeken, wegens de werklast die voortvloeit uit het aantal onderzoeken en strafvervolgingen in de lidstaat van herkomst van de Europese aanklager, of een persoonlijk belangenconflict, dat het toezicht op onderzoeken en strafvervolgingen in afzonderlijke zaken die worden behandeld door gedelegeerd Europese aanklagers in zijn lidstaat van herkomst, aan andere Europese aanklagers wordt toegewezen, mits laatstgenoemden daarmee instemmen. De Europese hoofdaanklager neemt een besluit over het verzoek op basis van de werklast van een Europese aanklager. Bij een belangenconflict waarbij een Europese aanklager is betrokken, stemt de Europese hoofdaanklager steeds in met het verzoek. In het reglement van orde van het EOM zijn de uitgangspunten voor dit besluit vastgelegd, evenals de procedure om de betrokken zaken vervolgens toe te wijzen. Artikel 28, lid 4, is niet van toepassing op onderzoeken en strafvervolgingen waarop overeenkomstig dit lid toezicht wordt gehouden.

3.   De toezichthoudende Europese aanklagers mogen, in een specifiek geval en in overeenstemming met de toepasselijke nationale wetgeving en de instructies van de bevoegde permanente kamer, instructies geven aan de behandelende gedelegeerd Europese aanklager wanneer zulks nodig is voor een efficiënte aanpak van het onderzoek of de strafvervolging, of in het belang van de rechtsbedeling is, of om het coherent functioneren van het EOM te garanderen.

4.   Indien het nationale recht van een lidstaat voorziet in interne toetsing van bepaalde besluiten binnen de structuur van een nationaal openbaar ministerie, valt de toetsing van dergelijke door de gedelegeerd Europese aanklager genomen rechtshandelingen onder de toezichthoudende bevoegdheden van de toezichthoudende Europese aanklager overeenkomstig het reglement van orde van het EOM en zonder afbreuk te doen aan de toezicht- en monitoringbevoegdheden van de permanente kamer.

5.   De Europese aanklagers fungeren als contactpersoon en informatiekanaal tussen de permanente kamers en de gedelegeerd Europese aanklagers in hun respectieve lidstaten van herkomst. Zij monitoren de uitvoering van de taken van het EOM in hun respectieve lidstaat, in nauw overleg met de gedelegeerd Europese aanklagers. Zij zorgen er overeenkomstig deze verordening en het reglement van orde van het EOM voor dat alle relevante informatie van het centrale kantoor wordt verstrekt aan de gedelegeerd Europese aanklagers en omgekeerd.

Artikel 13

De gedelegeerd Europese aanklagers

1.   De gedelegeerd Europese aanklagers treden namens het EOM in hun respectieve lidstaten op en hebben dezelfde bevoegdheden als nationale aanklagers met betrekking tot onderzoeken, strafvervolgingen en het voor de rechter brengen van zaken, in aanvulling op en met in achtneming van de bijzondere bevoegdheden en status die zij hebben, en onder de in deze verordening bepaalde voorwaarden.

De gedelegeerd Europese aanklagers zijn verantwoordelijk voor de onderzoeken en strafvervolgingen die zij hebben ingesteld, die hun zijn toegewezen of die zij met gebruikmaking van hun evocatierecht hebben overgenomen. De gedelegeerd Europese aanklagers dienen de aanwijzingen en instructies op te volgen van de permanente kamer die is belast met een zaak, alsmede de instructies van de toezichthoudende Europese aanklager.

De gedelegeerd Europese aanklagers zijn tevens verantwoordelijk voor het voor de rechter brengen van een zaak en hebben in het bijzonder de bevoegdheid een tenlastelegging te formuleren, deel te nemen aan de bewijsgaring en het aanwenden van beschikbare rechtsmiddelen in overeenstemming met het nationale recht.

2.   In elke lidstaat zijn er twee of meer gedelegeerd Europese aanklagers. De Europese hoofdaanklager hecht, na raadpleging van de desbetreffende autoriteiten van de lidstaten en het bereiken van een akkoord met hen, zijn goedkeuring aan het aantal gedelegeerd Europese aanklagers, alsook aan de functionele en territoriale verdeling van bevoegdheden tussen de gedelegeerd Europese aanklagers binnen elke lidstaat.

3.   De gedelegeerd Europese aanklagers kunnen als nationaal aanklager optreden, mits dit hen niet belet te voldoen aan de verplichtingen die krachtens deze verordening op hen rusten. Zij stellen de toezichthoudende Europese aanklager in kennis van de hun aldus opgedragen taken. Indien een gedelegeerd Europese aanklager op enig moment niet in staat is zijn taken als gedelegeerd Europese aanklager te vervullen omdat hij taken als nationaal aanklager vervult, stelt hij de toezichthoudende Europese aanklager daarvan in kennis, die in overleg treedt met de bevoegde nationale strafvervolgingsinstanties, teneinde te bepalen of voorrang dient te worden gegeven aan zijn taken uit hoofde van deze verordening. De Europese aanklager kan de permanente kamer voorstellen om de zaak toe te wijzen aan een andere gedelegeerd Europese aanklager in dezelfde lidstaat of dat hij zelf het onderzoek zal doen overeenkomstig artikel 28, leden 3 en 4.

AFDELING 2

Benoeming en ontslag van de leden van het eom

Artikel 14

Benoeming en ontslag van de Europese hoofdaanklager

1.   Het Europees Parlement en de Raad benoemen de Europese hoofdaanklager in onderlinge overeenstemming voor een ambtstermijn van zeven jaar, die niet kan worden verlengd. De Raad besluit bij gewone meerderheid.

2.   De Europese hoofdaanklager wordt geselecteerd uit kandidaten

a)

die actief lid zijn van het openbaar ministerie of van de rechterlijke macht van de lidstaten, of actief Europese aanklager zijn;

b)

wier onafhankelijkheid buiten twijfel staat;

c)

die beschikken over de kwalificaties om in hun respectieve lidstaat in de hoogste vervolgende of rechterlijke ambten te kunnen worden benoemd, en over de ter zake dienende praktische ervaring met nationale rechtsstelsels, financiële onderzoeken en internationale justitiële samenwerking in strafzaken, of als Europese aanklager hebben gewerkt, en

d)

die over voldoende leidinggevende ervaring en kwalificaties beschikken voor het ambt.

3.   De selectie wordt uitgevoerd op basis van een openbare sollicitatieoproep in het Publicatieblad van de Europese Unie, waarna een selectiecommissie een selectie van geschikte kandidaten maakt en deze aan het Europees Parlement en de Raad voorlegt. De selectiecommissie bestaat uit twaalf personen, gekozen uit voormalige leden van het Hof van Justitie en van de Rekenkamer, voormalige nationale leden van Eurojust, leden van de hoogste nationale rechtscolleges, hoge aanklagers en personen die bekend staan als kundige rechtsgeleerden. Een van de gekozen personen wordt voorgedragen door het Europees Parlement. De Raad stelt de werkwijze van de selectiecommissie vast, alsmede, op voorstel van de Commissie, een besluit tot benoeming van de leden van de selectiecommissie.

4.   Indien een Europese aanklager wordt benoemd tot Europese hoofdaanklager, wordt zijn ambt van Europese aanklager onverwijld ingevuld in overeenstemming met de procedure bedoeld in artikel 16, leden 1 en 2.

5.   Het Hof van Justitie kan de Europese hoofdaanklager op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie ontslaan indien het van oordeel is dat hij zijn taken niet langer kan vervullen of ernstig tekort is geschoten.

6.   Indien de Europese hoofdaanklager aftreedt, wordt ontslagen of om een andere reden zijn ambt neerlegt, wordt het ambt onmiddellijk ingevuld overeenkomstig de in de leden 1, 2 en 3 beschreven procedure.

Artikel 15

Benoeming en ontslag van de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers

1.   Het college benoemt twee Europese aanklagers als plaatsvervangend Europese hoofdaanklager voor een ambtstermijn van drie jaar, die kan worden verlengd, en die niet langer zal zijn dan hun ambtstermijn als Europese aanklager. Het selectieproces verloopt volgens het reglement van orde van het EOM. De plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers behouden hun status van Europese aanklager.

2.   De regels en voorwaarden voor de uitoefening van de functie van plaatsvervangend Europese hoofdaanklager worden opgenomen in het reglement van orde van het EOM. Indien een Europese aanklager niet langer in staat is zijn taken van plaatsvervangend Europese hoofdaanklager uit te oefenen, mag het college, in overeenstemming met het reglement van orde van het EOM, besluiten de plaatsvervangend Europese hoofdaanklager uit zijn functie te ontheffen.

3.   Indien een plaatsvervangend Europese hoofdaanklager aftreedt, wordt ontslagen of om een andere reden zijn ambt neerlegt, wordt het ambt onverwijld ingevuld overeenkomstig de in lid 1 van dit artikel beschreven procedure. Onverminderd het bepaalde in artikel 16 blijft hij Europese aanklager.

Artikel 16

Benoeming en ontslag van de Europese aanklagers

1.   Elke lidstaat draagt drie kandidaten voor het ambt van Europese aanklager voor, gekozen uit kandidaten:

a)

die actief lid zijn van het openbaar ministerie of van de rechterlijke macht van de desbetreffende lidstaat;

b)

wier onafhankelijkheid buiten twijfel staat, en

c)

die beschikken over de kwalificaties om in hun respectieve lidstaat in een hoge vervolgende of rechterlijke functie te kunnen worden benoemd, en die ter zake dienende praktische ervaring met nationale rechtsstelsels, financiële onderzoeken en met internationale justitiële samenwerking in strafzaken hebben.

2.   Nadat hij het gemotiveerde advies van de in artikel 14, lid 3, bedoelde selectiecommissie heeft ontvangen, selecteert en benoemt de Raad één van de kandidaten als Europese aanklager van de lidstaat in kwestie. Indien de selectiecommissie van oordeel is dat een kandidaat niet aan de gestelde voorwaarden voldoet om de taken van een Europese aanklager uit te voeren, is dat oordeel bindend voor de Raad.

3.   De Raad, die met gewone meerderheid van stemmen besluit, selecteert en benoemt de Europese aanklagers voor een termijn van zes jaar, die niet kan worden verlengd. De Raad kan besluiten de ambtstermijn, na die zes jaar, met maximaal drie jaar te verlengen.

4.   Om de drie jaar wordt een derde van de Europese aanklagers vervangen. De Raad stelt met gewone meerderheid overgangsmaatregelen vast voor de benoeming van de Europese aanklagers voor en gedurende de eerste ambtstermijn.

5.   Het Hof van Justitie kan een Europese aanklager op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie ontslaan indien het van oordeel is dat hij zijn taken niet langer kan vervullen of ernstig tekort is geschoten.

6.   Indien een Europese aanklager aftreedt, wordt ontslagen of om een andere reden zijn ambt neerlegt, wordt het ambt onverwijld ingevuld overeenkomstig de in de leden 1 en 2 beschreven procedure. Indien de betreffende Europese aanklager werkt als plaatsvervangend Europese hoofdaanklager, wordt hij automatisch uit laatstgenoemd ambt ontslagen.

7.   Het college wijst, op voordracht van iedere Europese aanklager, een van de gedelegeerd Europese aanklagers van dezelfde lidstaat aan om in de plaats te treden van de Europese aanklager die niet in staat is zijn ambt uit te oefenen of die zijn ambt heeft neergelegd, overeenkomstig de leden 5 en 6.

Indien het college erkent dat er behoefte bestaat aan vervanging, treedt de aangewezen persoon op als waarnemend Europese aanklager in afwachting van de vervanging of de terugkeer van de Europese aanklager, en wel gedurende een periode van maximaal drie maanden. Het college kan desgevraagd die periode zo nodig verlengen. De mechanismen en nadere regels voor tijdelijke vervanging worden bepaald en geregeld in het reglement van orde van het EOM.

Artikel 17

Benoeming en ontslag van de gedelegeerd Europese aanklagers

1.   Op voorstel van de Europese hoofdaanklager benoemt het college de gedelegeerd Europese aanklagers die door de lidstaten zijn voorgedragen. Het college kan de voorgedragen persoon afwijzen indien hij niet aan de in lid 2 bedoelde criteria voldoet. De gedelegeerd Europese aanklagers worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar.

2.   De gedelegeerd Europese aanklagers zijn, vanaf hun benoeming tot gedelegeerd Europese aanklager tot hun ontslag, actief lid van het openbaar ministerie of van de rechterlijke macht van de respectieve lidstaten die hen hebben voorgedragen. Hun onafhankelijkheid staat niet ter discussie en zij beschikken over de nodige kwalificaties en ter zake dienende praktische ervaring met het rechtsstelsel van hun land.

3.   Het college ontslaat een gedelegeerd Europese aanklager indien het van oordeel is dat hij niet langer aan de in lid 2 bepaalde vereisten voldoet, niet in staat is zijn taken te vervullen of ernstig tekort is geschoten.

4.   Als een lidstaat besluit een tot gedelegeerd Europese aanklager benoemde nationale aanklager te ontslaan, of tuchtrechtelijk tegen hem op te treden om redenen die geen verband houden met diens verantwoordelijkheden uit hoofde van deze verordening, brengt hij de Europese hoofdaanklager daarvan op de hoogte alvorens daartoe over te gaan. Een lidstaat kan een gedelegeerd Europese aanklager niet ontslaan, noch tuchtrechtelijk tegen hem optreden om redenen die verband houden met zijn verantwoordelijkheden uit hoofde van deze verordening, zonder de instemming van de Europese hoofdaanklager. Indien de Europese hoofdaanklager er niet mee instemt, kan de betrokken lidstaat het college verzoeken de kwestie opnieuw te bezien.

5.   Indien een gedelegeerd Europese aanklager aftreedt, het EOM niet langer een beroep hoeft te doen op zijn diensten, of indien hij wordt ontslagen of hij zijn ambt om een andere reden neerlegt, doet de betrokken lidstaat hiervan onverwijld mededeling aan de Europese hoofdaanklager en draagt hij, zo nodig, onmiddellijk een andere aanklager voor die overeenkomstig lid 1 moet worden benoemd tot de nieuwe gedelegeerd Europese aanklager.

Artikel 18

Status van de administratief directeur

1.   De administratief directeur wordt aangesteld als tijdelijk functionaris van het EOM op grond van artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie.

2.   De administratief directeur wordt, na een open en transparante selectieprocedure overeenkomstig het reglement van orde van het EOM, door het college benoemd uit een lijst van door de Europese hoofdaanklager voorgedragen kandidaten. Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de administratief directeur wordt het EOM vertegenwoordigd door de Europese hoofdaanklager.

3.   De ambtstermijn van de administratief directeur bedraagt vier jaar. Aan het eind van deze termijn stelt het college een beoordeling op waarin rekening wordt gehouden met een evaluatie van de prestaties van de administratief directeur.

4.   Op grond van een voorstel van de Europese hoofdaanklager, waarin rekening wordt gehouden met de in lid 3 bedoelde beoordeling, kan het college de ambtstermijn van de administratief directeur eenmaal verlengen, met een periode van ten hoogste vier jaar.

5.   Een administratief directeur wiens ambtstermijn is verlengd, mag aan het eind van de totale termijn niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor dezelfde functie.

6.   De administratief directeur legt verantwoording af aan de Europese hoofdaanklager en het college.

7.   Bij besluit van het college dat is genomen met een meerderheid van twee derde van zijn leden en onverminderd de toepasselijke voorschriften betreffende de opzegging van arbeidsovereenkomsten in het kader van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, kan de administratief directeur uit zijn functie bij het EOM worden ontheven.

Artikel 19

Verantwoordelijkheden van de administratief directeur

1.   Voor administratieve en budgettaire zaken wordt het EOM geleid door een administratief directeur.

2.   Onverminderd de bevoegdheden van het college of de Europese hoofdaanklager voert de administratief directeur zijn taken op onafhankelijke wijze uit, zonder instructies te vragen aan of te ontvangen van regeringen of andere organen.

3.   Voor administratieve en budgettaire zaken is de administratief directeur de wettelijke vertegenwoordiger van het EOM. De administratief directeur voert de begroting van het EOM uit.

4.   De administratief directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de aan het EOM opgedragen administratieve taken, en met name voor:

a)

het dagelijks bestuur van het EOM en het personeelsbeheer;

b)

het uitvoeren van de besluiten van de Europese hoofdaanklager of het college;

c)

het opstellen van het jaarlijks en meerjarig programmeringsdocument en het voorleggen daarvan aan de Europese hoofdaanklager;

d)

de uitvoering van de jaarlijkse en meerjarige programmeringsdocumenten en de verslaglegging over die uitvoering aan het college;

e)

het opstellen van de administratieve en budgettaire onderdelen van het jaarlijks activiteitenverslag van het EOM;

f)

het opstellen van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van de interne of externe auditverslagen, evaluaties en onderzoeken, waaronder die van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en OLAF, en de verslaglegging aan deze twee instanties en aan het college tweemaal per jaar;

g)

het opstellen van een interne fraudebestrijdingsstrategie voor het EOM en het ter aanneming voorleggen ervan aan het college;

h)

het opstellen van het ontwerp van financiële regels van toepassing op het EOM en het voorleggen ervan aan de Europese hoofdaanklager;

i)

het opstellen van de ontwerpraming van ontvangsten en uitgaven van het EOM en het voorleggen ervan aan de Europese hoofdaanklager;

j)

het verstrekken van de noodzakelijke administratieve steun om de operationele werkzaamheden van het EOM te faciliteren;

k)

het bieden van ondersteuning aan de Europese hoofdaanklager en de plaatsvervangend Europese hoofdaanklagers bij het vervullen van hun taken.

Artikel 20

Voorlopige administratieve regelingen van het EOM

1.   Op basis van de in haar eigen begroting toegewezen voorlopige kredieten is de Commissie belast met de instelling en de initiële administratieve werking van het EOM totdat het EOM in staat is zijn eigen begroting uit te voeren. Daartoe kan de Commissie:

a)

in overleg met de Raad een Commissieambtenaar aanwijzen om ad interim de functie van administratief directeur waar te nemen en de aan de administratief directeur toegewezen taken uit te voeren, daaronder begrepen de door het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden aan het tot aanstelling bevoegde gezag verleende bevoegdheden voor het administratief personeel van het EOM, ten aanzien van eventuele vacatures voor personeelsleden die moeten worden vervuld voordat de administratief directeur zijn functie opneemt overeenkomstig artikel 18;

b)

het EOM bijstand verlenen, met name door het detacheren van een beperkt aantal Commissieambtenaren dat nodig is voor het verrichten van de administratieve taken van het EOM onder de verantwoordelijkheid van de administratief directeur ad interim.

2.   De administratief directeur ad interim kan alle betalingsopdrachten geven waarvoor in de begroting van het EOM kredieten zijn vastgelegd en kan overeenkomsten sluiten, daaronder begrepen arbeidsovereenkomsten.

3.   Zodra het college zijn taken opneemt overeenkomstig artikel 9, lid 1, oefent de administratief directeur ad interim zijn functie uit overeenkomstig artikel 18, lid 6. De administratief directeur ad interim stopt met het uitoefenen van die functie zodra de administratief directeur zijn functie heeft opgenomen, na overeenkomstig artikel 18 door het college te zijn benoemd.

4.   Totdat het college zijn taken opneemt overeenkomstig artikel 9, lid 1, oefent de Commissie diens in onderhavig artikel genoemde functies uit in overleg met een groep deskundigen, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten.

AFDELING 3

Reglement van orde van het eom

Artikel 21

Reglement van orde van het EOM

1.   De organisatie van de werkzaamheden van het EOM wordt geregeld door zijn reglement van orde.

2.   Zodra het EOM is ingesteld, stelt de Europese hoofdaanklager onverwijld een voorstel voor het reglement van orde van het EOM op, dat door het college met een tweederde meerderheid wordt goedgekeurd.

3.   Iedere Europese aanklager kan wijzigingen in het reglement van orde van het EOM voorstellen, die dan zullen worden goedgekeurd indien het college met een tweederde meerderheid daartoe besluit.

HOOFDSTUK IV

BEVOEGDHEID EN UITOEFENING VAN BEVOEGDHEID VAN HET EOM

AFDELING 1

Bevoegdheid van het eom

Artikel 22

Materiële bevoegdheid van het EOM

1.   Het EOM is bevoegd voor strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, als bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/1371, en zoals omgezet in het nationale recht, ongeacht of dezelfde strafbare gedraging naar nationaal recht als een ander strafbaar feit kan worden gekwalificeerd. Voor de strafbare feiten bedoeld in artikel 3, lid 2, onder d), van Richtlijn (EU) 2017/1371, zoals omgezet in nationaal recht, is het EOM slechts bevoegd indien het in die bepaling beschreven opzettelijke handelen of nalaten betrekking heeft op het grondgebied van twee of meer lidstaten en er een totale schade van ten minste 10 000 000 EUR mee is gemoeid.

2.   Het EOM is eveneens bevoegd voor strafbare feiten die verband houden met deelneming aan een criminele organisatie als omschreven in Kaderbesluit 2008/841/JBZ en omgezet in het nationale recht, indien de strafbare activiteit van deze criminele organisatie het plegen van een van de in lid 1 bedoelde strafbare feiten inhoudt.

3.   Het EOM is ook bevoegd ter zake van andere strafbare feiten die onlosmakelijk verbonden zijn met strafbare gedragingen die binnen het toepassingsgebied/onder de werking van lid 1 van dit artikel vallen. De bevoegdheid met betrekking tot dergelijke strafbare feiten kan uitsluitend overeenkomstig artikel 25, lid 3, worden uitgeoefend.

4.   Het EOM is in geen geval bevoegd voor strafbare feiten met betrekking tot nationale directe belastingen, met inbegrip van daarmee onlosmakelijk verbonden strafbare feiten, en deze verordening laat de structuur en de werking van de belastingadministratie van de lidstaten onverlet.

Artikel 23

Territoriale en personele bevoegdheid van het EOM

Het EOM is bevoegd voor de in artikel 22 bedoelde strafbare feiten indien die feiten:

a)

geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van een of meer lidstaten zijn gepleegd;

b)

zijn gepleegd door een onderdaan van een lidstaat, mits die lidstaat ter zake rechtsmacht heeft als de feiten buiten zijn grondgebied zijn gepleegd, of

c)

buiten de onder a) bedoelde grondgebieden zijn gepleegd door een persoon die op het tijdstip van de feiten viel onder het Statuut of de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, mits een lidstaat ter zake zijn rechtsmacht kan uitoefenen als de feiten buiten zijn grondgebied zijn gepleegd.

AFDELING 2

Uitoefening van de bevoegdheid van het eom

Artikel 24

Melding, registratie en controle van informatie

1.   De instellingen, organen en instanties van de Unie en de krachtens het toepasselijke nationale recht bevoegde autoriteiten van de lidstaten melden het EOM zonder onnodige vertraging elke strafbare gedraging ten aanzien waarvan het overeenkomstig artikel 22 en artikel 25, leden 2 en 3, zijn bevoegdheid zou kunnen uitoefenen.

2.   Indien een rechterlijke of rechtshandhavende instantie van een lidstaat een onderzoek instelt met betrekking tot een strafbaar feit ten aanzien waarvan het EOM krachtens artikel 22 en artikel 25, leden 2 en 3, zijn bevoegdheid zou kunnen uitoefenen, of indien de bevoegde rechterlijke of rechtshandhavende instantie van een lidstaat op een bepaald moment na het instellen van een onderzoek van oordeel is dat een onderzoek een dergelijk strafbaar feit betreft, stelt die instantie het EOM daarvan zonder onnodige vertraging in kennis, zodat het kan beslissen of het zijn evocatierecht overeenkomstig artikel 27 zal uitoefenen.

3.   Indien een rechterlijke of rechtshandhavende instantie van een lidstaat een onderzoek opent met betrekking tot een strafbaar feit als omschreven in artikel 22 en van mening is dat het EOM, overeenkomstig artikel 25, lid 3, zijn bevoegdheid niet kan uitoefenen, stelt zij het EOM daarvan in kennis.

4.   Het verslag bevat ten minste een beschrijving van de feiten, met inbegrip van een beoordeling van de schade die is berokkend of wellicht zal worden berokkend, de mogelijke juridische kwalificatie, en eventuele beschikbare informatie over potentiële slachtoffers, verdachten en andere betrokkenen.

5.   Het EOM wordt ook overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel in kennis gesteld van zaken waarbij het niet mogelijk is vast te stellen of aan de criteria van artikel 25, lid 2, is voldaan.

6.   De informatie die aan het EOM wordt verstrekt, wordt geregistreerd en gecontroleerd overeenkomstig zijn reglement van orde. Bij de controle wordt beoordeeld of er op basis van de overeenkomstig de leden 1 en 2 verstrekte informatie redenen zijn om een onderzoek in te stellen of het evocatierecht uit te oefenen.

7.   Indien het EOM na controle besluit dat er geen redenen zijn om overeenkomstig artikel 26 een onderzoek in te stellen of overeenkomstig artikel 27 zijn evocatierecht uit te oefenen, wordt de reden voor dat besluit opgetekend in het casemanagementsysteem.

Het EOM stelt de instantie die overeenkomstig lid 1 of lid 2 de strafbare gedraging heeft gemeld, alsmede de slachtoffers van misdrijven en, indien het nationale recht daarin voorziet, andere personen die de strafbare gedraging hebben gemeld, in kennis van zijn besluit.

8.   Wanneer het EOM er kennis van krijgt dat een strafbaar feit kan zijn gepleegd dat buiten zijn bevoegdheid valt, stelt het de bevoegde nationale autoriteiten daarvan zonder onnodige vertraging in kennis en zendt het alle relevant bewijsmateriaal door.

9.   In specifieke gevallen kan het EOM verdere nuttige informatie opvragen waarover de instellingen, organen en instanties van de Unie en de autoriteiten van de lidstaten beschikken. De gevraagde informatie kan betrekking hebben op inbreuken die de financiële belangen van de Unie hebben geschaad, maar die overeenkomstig artikel 25, lid 2, niet onder de bevoegdheid van het EOM vallen.

10.   Het EOM kan ook om andere informatie verzoeken om het college in staat te stellen overeenkomstig artikel 8, lid 2, algemene richtsnoeren uit te vaardigen inzake de interpretatie van de verplichting om het EOM in kennis te stellen van zaken die onder artikel 25, lid 2, vallen.

Artikel 25

Uitoefening van de bevoegdheid van het EOM

1.   Het EOM oefent zijn bevoegdheid uit door overeenkomstig artikel 26 een onderzoek in te stellen, of door overeenkomstig artikel 27 te besluiten van zijn evocatierecht gebruik te maken. Indien het EOM besluit zijn bevoegdheid uit te oefenen, oefenen de bevoegde nationale autoriteiten hun bevoegdheid met betrekking tot diezelfde strafbare gedraging niet uit.

2.   Ten aanzien van onder artikel 22 vallende strafbare feiten waardoor de werkelijke of dreigende schade aan de financiële belangen van de Unie minder dan 10 000 EUR bedraagt, treedt het EOM uitsluitend op indien:

a)

de feiten implicaties op het niveau van de Unie hebben die een onderzoek van het EOM vereisen, of

b)

ambtenaren of andere personeelsleden van de Europese Unie, of leden van de instellingen, ervan kunnen worden verdacht het strafbare feit te hebben gepleegd.

Het EOM raadpleegt in voorkomend geval de bevoegde nationale autoriteiten of organen van de Unie om te bepalen of aan de in de eerste alinea, onder a) en b), neergelegde criteria is voldaan.

3.   Het EOM oefent zijn bevoegdheid niet uit met betrekking tot strafbare feiten die onder artikel 22 vallen, en verwijst de zaak overeenkomstig artikel 34 zonder onnodige vertraging naar de bevoegde nationale autoriteiten, na met hen te hebben overlegd, indien:

a)

de maximumstraf waarin het nationale recht voor een onder artikel 22, lid 1, vallend strafbaar feit voorziet, gelijk is aan of lager is dan de maximumstraf voor een in artikel 22, lid 2, bedoeld onlosmakelijk daarmee verbonden strafbaar feit, tenzij t laatstbedoeld feit een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij het plegen van het onder artikel 22, lid 1, vallend strafbare feit, of

b)

er reden is om aan te nemen dat de werkelijke of dreigende schade aan de financiële belangen van de Unie door een in artikel 22 bedoeld strafbaar feit, niet groter is dan de schade die een ander slachtoffer heeft geleden of dreigt te lijden.

Punt b) van de eerste alinea van dit artikel is niet van toepassing op strafbare feiten als bedoeld in artikel 3, onder a), b) en d), van Richtlijn (EU) 2017/1371, als omgezet in het nationale recht.

4.   Het EOM kan, met de instemming van de bevoegde nationale autoriteiten, zijn bevoegdheid uitoefenen met betrekking tot strafbare feiten als bedoeld in artikel 22, in zaken die anders zouden worden uitgesloten wegens de toepassing van lid 3, onder b), wanneer blijkt dat het EOM geschikter is voor het onderzoek of de strafvervolging.

5.   Het EOM stelt de bevoegde nationale autoriteiten zonder onnodige vertraging in kennis van elk besluit om zijn bevoegdheid al dan niet uit te oefenen.

6.   Indien het EOM en de nationale strafvervolgingsinstanties van mening verschillen over de vraag of de strafbare gedraging onder artikel 22, lid 2, artikel 22, lid 3, of artikel 25, lid 3, valt, beslissen de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor de toewijzing van de strafvervolgingsbevoegdheid op nationaal niveau, wie voor het onderzoek van de zaak bevoegd zal zijn. De lidstaten vermelden welke nationale autoriteit zal beslissen over de toewijzing van bevoegdheid.

HOOFDSTUK V

PROCEDUREREGELS INZAKE ONDERZOEKEN, ONDERZOEKSMAATREGELEN, STRAFVERVOLGING EN ALTERNATIEVEN VOOR STRAFVERVOLGING

AFDELING 1

Regels inzake onderzoeken

Artikel 26

Instellen van onderzoeken en toewijzen van bevoegdheden binnen het EOM

1.   Indien er overeenkomstig het toepasselijke nationale recht een redelijk vermoeden bestaat dat er een strafbaar feit wordt of is gepleegd dat onder de bevoegdheid van het EOM valt, stelt een gedelegeerd Europese aanklager in een lidstaat die overeenkomstig zijn nationale recht ter zake bevoegd is, onverminderd de voorschriften van artikel 25, leden 2 en 3, een onderzoek in en tekent hij dat op in het casemanagementsysteem.

2.   Indien het EOM na controle overeenkomstig artikel 24, lid 6, besluit een onderzoek in te stellen, brengt het de instantie die de strafbare gedraging overeenkomstig artikel 24, lid 1 of lid 2, heeft gemeld, daarvan zonder onnodige vertraging op de hoogte.

3.   Indien geen onderzoek is ingesteld door een gedelegeerd Europese aanklager, geeft de permanente kamer waaraan de zaak is toegewezen, onder de voorwaarden in lid 1 een gedelegeerd Europese aanklager opdracht een onderzoek in te stellen.

4.   In de regel wordt een zaak ingesteld en behandeld door een gedelegeerd Europese aanklager uit de lidstaat waar zich het zwaartepunt van de strafbare activiteit bevindt of, indien verscheidene met elkaar verband houdende strafbare feiten zijn gepleegd die onder de bevoegdheid van het EOM vallen, de lidstaat waar de meeste van die feiten zijn gepleegd. Een gedelegeerd Europese aanklager uit een andere lidstaat die ter zake bevoegd is, kan alleen een onderzoek instellen of daartoe van de bevoegde permanente kamer opdracht krijgen indien een afwijking van de in voorgaande zin neergelegde regel afdoende gemotiveerd wordt, rekening houdend met de volgende criteria, in volgorde van prioriteit:

a)

de gewone verblijfplaats van de verdachte of beklaagde;

b)

de nationaliteit van de verdachte of beklaagde;

c)

de plaats waar de grootste financiële schade is geleden.

5.   Totdat een besluit tot strafvervolging overeenkomstig artikel 36 wordt genomen, kan de bevoegde permanente kamer in een zaak betreffende de rechtsmacht van meer dan één lidstaat en na overleg met de betrokken Europese aanklagers en/of gedelegeerd Europese aanklagers beslissen:

a)

de zaak opnieuw toe te wijzen aan een gedelegeerd Europese aanklager in een andere lidstaat;

b)

zaken samen te voegen of te splitsen en voor elke zaak de behandelende gedelegeerd Europese aanklager te kiezen;

indien die besluiten in het algemeen belang van de rechtsbedeling zijn en in overeenstemming zijn met de criteria voor de keuze van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager overeenkomstig lid 4 van dit artikel.

6.   Telkens als de permanente kamer een besluit neemt om een zaak opnieuw toe te wijzen, samen te voegen of te splitsen, houdt zij terdege rekening met de actuele stand van het onderzoek.

7.   Het EOM stelt de bevoegde nationale autoriteiten zonder onnodige vertraging in kennis van elk besluit om een onderzoek in te stellen.

Artikel 27

Evocatierecht

1.   Nadat het EOM overeenkomstig artikel 24, lid 2, alle relevante informatie heeft ontvangen, beslist het zo snel mogelijk, en uiterlijk vijf dagen na ontvangst van de informatie van de nationale autoriteiten, over de eventuele uitoefening van zijn evocatierecht en stelt het de nationale autoriteiten van dat besluit in kennis. De Europese hoofdaanklager kan in een specifieke zaak een gemotiveerd besluit nemen om de termijn met maximaal vijf dagen te verlengen, en stelt de nationale autoriteiten daarvan in kennis.

2.   Gedurende de in lid 1 genoemde perioden onthouden de nationale autoriteiten zich van elke beslissing krachtens het nationale recht die zou kunnen beletten dat het EOM zijn evocatierecht uitoefent.

De nationale autoriteiten nemen eventueel noodzakelijke dringende maatregelen overeenkomstig het nationale recht om ervoor te zorgen dat het onderzoek en de strafvervolging doeltreffend verlopen.

3.   Indien het EOM via andere kanalen dan de in artikel 24, lid 2, bedoelde informatie verneemt dat een onderzoek met betrekking tot een strafbaar feit waarvoor het bevoegd zou kunnen zijn, reeds door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat wordt gevoerd, stelt het deze autoriteiten daarvan onverwijld in kennis. Na overeenkomstig artikel 24, lid 2, behoorlijk in kennis te zijn gesteld, neemt het EOM een besluit inzake het al dan niet uitoefenen van zijn evocatierecht. Dat besluit wordt genomen binnen de in lid 1 bedoelde termijnen.

4.   Alvorens te beslissen over de uitoefening van zijn evocatierecht overlegt het EOM in voorkomend geval met de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat.

5.   Indien het EOM zijn evocatierecht uitoefent, dragen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten het dossier over aan het EOM en onthouden zij zich van verdere onderzoekshandelingen ten aanzien van dezelfde strafbare feiten.

6.   Het in dit artikel omschreven evocatierecht kan worden uitgeoefend door een gedelegeerd Europese aanklager van een lidstaat waarvan de bevoegde autoriteiten een onderzoek hebben ingesteld met betrekking tot een onder artikel 22 of artikel 23 vallend strafbaar feit.

Wanneer een gedelegeerd Europese aanklager de informatie overeenkomstig artikel 24, lid 2, heeft ontvangen en overweegt zijn evocatierecht niet uit te oefenen, stelt hij de bevoegde permanente kamer daarvan in kennis via de Europese aanklager van zijn lidstaat, opdat de permanente kamer overeenkomstig artikel 10, lid 4, een besluit neemt.

7.   Indien het EOM heeft afgezien van de uitoefening van zijn bevoegdheid, stelt het de bevoegde nationale autoriteiten daarvan zonder onnodige vertraging in kennis. De bevoegde nationale autoriteiten stellen op ieder moment in de procedure het EOM in kennis van eventuele nieuwe feiten die het ertoe zouden kunnen brengen zijn eerdere besluit om geen bevoegdheid uit te oefenen, te heroverwegen.

Het EOM kan na ontvangst van dergelijke informatie zijn evocatierecht uitoefenen, op voorwaarde dat het nationale onderzoek nog niet is afgerond en er nog geen tenlastelegging is ingediend bij een rechtbank. Het besluit daartoe wordt genomen binnen de in lid 1 bedoelde termijn.

8.   Indien het college, met betrekking tot strafbare feiten die voor minder dan 100 000 EUR schade berokkenen of dreigen te berokkenen aan de financiële belangen van de Unie, van oordeel is dat het, gezien de ernst van het strafbaar feit of de complexiteit van de procedure in de zaak in kwestie, niet nodig is onderzoek of strafvervolging in te stellen op het niveau van de Unie, vaardigt het overeenkomstig artikel 9, lid 2, algemene richtsnoeren uit op basis waarvan de gedelegeerd Europese aanklagers onafhankelijk en zonder onnodige vertraging kunnen besluiten de zaak niet te evoceren.

In deze richtsnoeren wordt met alle nodige details vermeld onder welke omstandigheden zij van toepassing zijn, door het vaststellen van duidelijke criteria, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de aard van het strafbare feit, de urgentie van de situatie en de toezegging van de bevoegde nationale autoriteiten om alle vereiste maatregelen te treffen om de aan de financiële belangen van de Unie berokkende schade volledig vergoed te krijgen.

9.   Met het oog op de coherente toepassing van de richtsnoeren, stellen gedelegeerd Europese aanklagers de bevoegde permanente kamer in kennis van elk overeenkomstig lid 8 genomen besluit, en elke permanente kamer brengt jaarlijks bij het college verslag uit over de toepassing van de richtsnoeren.

Artikel 28

Voeren van het onderzoek

1.   De gedelegeerd Europese aanklager die een zaak behandelt, kan overeenkomstig deze verordening en het nationale recht zelf onderzoeks- en andere maatregelen treffen, dan wel de bevoegde autoriteiten in zijn lidstaat daartoe opdracht geven. Die autoriteiten zorgen er overeenkomstig het nationale recht voor dat alle instructies worden opgevolgd en treffen de maatregelen die hun zijn opgedragen. De behandelende gedelegeerd Europese aanklager, brengt via het casemanagementsysteem aan de bevoegde Europese aanklager en de permanente kamer verslag uit over alle belangrijke ontwikkelingen in de zaak, overeenkomstig het reglement van orde van het EOM.

2.   Op ieder moment in het onderzoek door het EOM nemen de bevoegde nationale autoriteiten overeenkomstig het nationale recht de dringende maatregelen die nodig zijn om een doeltreffend onderzoek te kunnen voeren, ook als zij niet specifiek handelen in opdracht van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager. De nationale autoriteiten stellen de behandelende gedelegeerd Europese aanklager zonder onnodige vertraging in kennis van de genomen dringende maatregelen.

3.   De bevoegde permanente kamer kan op voorstel van de toezichthoudende Europese aanklager besluiten een zaak opnieuw toe te wijzen aan een andere gedelegeerd Europese aanklager in dezelfde lidstaat, indien de behandelende gedelegeerd Europese aanklager,

a)

het onderzoek of de strafvervolging niet kan verrichten, of

b)

de instructies van de bevoegde permanente kamer of de Europese aanklager niet opvolgt.

4.   In uitzonderlijke gevallen kan de toezichthoudende Europese aanklager, na de goedkeuring van de bevoegde permanente kamer te hebben verkregen, een gemotiveerd besluit nemen om het onderzoek zelf te voeren, hetzij door zelf onderzoeks- en andere maatregelen te treffen, hetzij door de bevoegde autoriteiten in zijn lidstaat opdracht daartoe te geven indien dit noodzakelijk blijkt met het oog op de efficiëntie van het onderzoek of de strafvervolging, op grond van één of meer van de volgende criteria:

a)

de ernst van het strafbare feit, met name in het licht van de mogelijke gevolgen ervan op het niveau van de Unie;

b)

als het onderzoek betrekking heeft op ambtenaren of andere personeelsleden van de Europese Unie of leden van de instellingen van de Unie;

c)

indien het in lid 3 bedoelde mechanisme voor nieuwe toewijzing niet werkt.

In dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zorgen de lidstaten ervoor dat de Europese aanklager gerechtigd is onderzoeks- en andere maatregelen te gelasten of te vragen en dat hij alle bevoegdheden, verantwoordelijkheden en verplichtingen van een gedelegeerd Europese aanklager heeft overeenkomstig deze verordening en het nationale recht.

De bevoegde nationale autoriteiten en de gedelegeerd Europese aanklagers die betrokken zijn bij de zaak, worden zonder onnodige vertraging in kennis gesteld van het op grond van dit lid genomen besluit.

Artikel 29

Het opheffen van voorrechten en immuniteiten

1.   Indien een onderzoek van het EOM betrekking heeft op personen die krachtens het nationale recht een voorrecht of immuniteit genieten dat/die een belemmering vormt voor een bepaald onderzoek, dient de Europese hoofdaanklager een gemotiveerd schriftelijk verzoek in tot opheffing van dat voorrecht of die immuniteit overeenkomstig de procedures die daarvoor in het nationale recht zijn vastgesteld.

2.   Indien een onderzoek van het EOM betrekking heeft op personen die krachtens het recht van de Unie, met name het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, voorrechten of immuniteiten genieten die een belemmering vormen voor een bepaald onderzoek, dient de Europese hoofdaanklager een gemotiveerd schriftelijk verzoek in tot opheffing van die voorrechten of immuniteiten overeenkomstig de procedures die daarvoor in het recht van de Unie zijn vastgesteld.

AFDELING 2

Regels inzake onderzoeksmaatregelen en andere maatregelen

Artikel 30

Onderzoeksmaatregelen en andere maatregelen

1.   Ten minste in gevallen waarin het te onderzoeken strafbare feit kan worden bestraft met een maximumstraf van minimaal vier jaar gevangenisstraf, zorgen de lidstaten ervoor dat de gedelegeerd Europese aanklagers bevoegd zijn de volgende onderzoeksmaatregelen te bevelen of verzoeken:

a)

doorzoeken van gebouwen, terreinen, vervoermiddelen, particuliere woningen, kleding en andere persoonlijke bezittingen of computersystemen en het treffen van conservatoire maatregelen teneinde het volledige effect ervan te behouden en te voorkomen dat bewijsmateriaal verloren gaat of wordt besmet;

b)

vorderen van alle relevante voorwerpen of documenten, in oorspronkelijke dan wel andere gespecificeerde vorm;

c)

vorderen van opgeslagen computergegevens, versleuteld of ontsleuteld, in oorspronkelijke vorm of op een andere bepaalde wijze, waaronder bankrekeninggegevens en verkeersgegevens met uitzondering van gegevens die speciaal worden bewaard overeenkomstig het nationale recht uit hoofde van artikel 15, lid 1, tweede zin, van Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad (19);

d)

bevriezing van de hulpmiddelen waarmee strafbare feiten zijn gepleegd en de opbrengsten van die feiten, waaronder vermogensbestanddelen, indien deze naar verwachting door de zittingsrechter zullen worden ontnomen en er reden is om aan te nemen dat de eigenaar, bezitter of beheerder van die hulpmiddelen of opbrengsten zal proberen het bevel tot ontneming te ondermijnen;

e)

onderschepping van elektronische communicatie van en naar de verdachte of beklaagde persoon, met behulp van elk elektronisch communicatiemiddel dat de verdachte of beklaagde gebruikt;

f)

tracering en opsporing van een voorwerp met technische hulpmiddelen, met inbegrip van de gecontroleerde aflevering van goederen.

2.   Onverminderd het bepaalde in artikel 29 kunnen krachtens het toepasselijke recht de in lid 1 van dit artikel genoemde onderzoeksmaatregelen aan voorwaarden worden onderworpen indien het nationale recht specifieke beperkingen bevat die gelden voor bepaalde categorieën van personen of beroepsbeoefenaars op wie een wettelijke geheimhoudingsplicht rust.

3.   De in lid 1, onder c), e) en f), bedoelde onderzoeksmaatregelen kunnen krachtens het toepasselijke nationale recht worden onderworpen aan verdere voorwaarden, onder meer beperkingen voorzien in het nationale recht. De lidstaten kunnen de toepassing van lid 1, onder e) en f), in het bijzonder beperken tot bepaalde ernstige strafbare feiten. Een lidstaat die voornemens is gebruik te maken van die beperking, stelt het EOM in kennis van de desbetreffende lijst van specifieke ernstige strafbare feiten overeenkomstig artikel 117.

4.   De gedelegeerd Europese aanklagers zijn bevoegd om andere dan de in lid 1 bedoelde maatregelen te verzoeken of te bevelen die in hun lidstaat in soortgelijke nationale gevallen krachtens het nationale recht beschikbaar zijn voor openbare aanklagers.

5.   De gedelegeerd Europese aanklagers kunnen de in de leden 1 en 4 bedoelde maatregelen alleen gelasten indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de specifieke maatregel in kwestie informatie of bewijsmateriaal zou kunnen opleveren die/dat nuttig is voor het onderzoek, en indien er geen minder ingrijpende maatregelen beschikbaar zijn waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt. De procedures en de nadere voorwaarden voor het uitvoeren van de maatregelen worden beheerst door het toepasselijke nationale recht.

Artikel 31

Grensoverschrijdende onderzoeken

1.   De gedelegeerd Europese aanklagers werken nauw samen door elkaar bij te staan en regelmatig te raadplegen in grensoverschrijdende zaken. Indien een maatregel moet worden uitgevoerd in een andere lidstaat dan de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, neemt laatstgenoemde een besluit over de vaststelling van de benodigde maatregel en wijst hij deze toe aan een gedelegeerd Europese aanklager in de lidstaat waar de maatregel moet worden uitgevoerd.

2.   De behandelende gedelegeerd Europese aanklager kan alle maatregelen die voor hem overeenkomstig artikel 30 beschikbaar zijn, bepalen. De rechtvaardiging en vaststelling van dergelijke maatregelen wordt beheerst door het recht van de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager. Indien de behandelende gedelegeerd Europese aanklager een onderzoeksmaatregel toewijst aan een of meer gedelegeerd Europese aanklagers van een andere lidstaat, stelt hij tegelijkertijd zijn toezichthoudende Europese aanklager daarvan in kennis.

3.   Indien voor de maatregel rechterlijke toestemming is vereist krachtens het recht van de lidstaat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager, wordt deze toestemming door laatstgenoemde verkregen overeenkomstig het recht van die lidstaat.

Indien de rechterlijke toestemming voor de toegewezen maatregel wordt geweigerd, trekt de behandelende gedelegeerd Europese aanklager de toewijzing in.

Indien evenwel niet het recht van de lidstaat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager een dergelijke rechterlijke toestemming voorschrijft, maar wel het recht van de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, moet de toestemming door laatstgenoemde gedelegeerd Europese aanklager worden verkregen en samen met de toewijzing worden ingediend.

4.   De assisterende gedelegeerd Europese aanklager voert de toegewezen maatregel uit of draagt de bevoegde nationale autoriteit op zulks te doen.

5.   Indien de assisterende gedelegeerd Europese aanklager van oordeel is dat:

a)

de toewijzing onvolledig is of een kennelijk relevante fout bevat;

b)

de maatregel om gerechtvaardigde en objectieve redenen niet kan worden uitgevoerd binnen de termijn die is vastgelegd in de toewijzing;

c)

een alternatieve doch minder indringende maatregel dezelfde resultaten oplevert als de toegewezen maatregel, of

d)

de toegewezen maatregel niet bestaat of niet beschikbaar zou zijn in een soortgelijke nationale zaak krachtens het recht van zijn lidstaat;

stelt hij zijn toezichthoudende Europese aanklager daarvan in kennis en overlegt hij met de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, teneinde de kwestie bilateraal op te lossen.

6.   Indien de toegewezen maatregel niet bestaat in een puur binnenlandse situatie, doch wel beschikbaar zou zijn in een grensoverschrijdende situatie waarop rechtsinstrumenten inzake wederzijdse erkenning en grensoverschrijdende samenwerking van toepassing zijn, kunnen de betrokken gedelegeerd Europese aanklagers, in overleg met de desbetreffende toezichthoudende Europese aanklagers, gebruikmaken van dergelijke instrumenten.

7.   Indien de gedelegeerd Europese aanklagers niet binnen zeven werkdagen de kwestie kunnen oplossen en de toewijzing wordt gehandhaafd, wordt de kwestie verwezen naar de bevoegde permanente kamer. Hetzelfde geldt indien de toegewezen maatregel niet binnen de in de toewijzing gestelde termijn of binnen een redelijke termijn wordt uitgevoerd.

8.   De bevoegde permanente kamer hoort, voor zover nodig, de gedelegeerd Europese aanklagers die bij de zaak betrokken zijn, en beslist vervolgens zonder onnodige vertraging, met in achtneming van het toepasselijke nationale recht en deze verordening, of en wanneer de benodigde toegewezen maatregel dan wel een vervangende maatregel moet worden uitgevoerd door de assisterende gedelegeerd Europese aanklager. Zij deelt deze beslissing via de bevoegde Europese aanklager mede aan genoemde gedelegeerd Europese aanklager.

Artikel 32

Tenuitvoerlegging van toegewezen maatregelen

De toegewezen maatregelen worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig deze verordening en het recht van de lidstaat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager. Uitdrukkelijk door de behandelende gedelegeerd Europese aanklager aangegeven vormvoorschriften en procedures worden in acht genomen, tenzij deze strijdig zijn met de fundamentele rechtsbeginselen van de lidstaat van de assisterende Europese aanklager.

Artikel 33

Voorlopige hechtenis en grensoverschrijdende overlevering

1.   De behandelende gedelegeerd Europese aanklager, kan bevelen of verzoeken dat de verdachte of beklaagde overeenkomstig het nationale recht dat van toepassing is in soortgelijke nationale gevallen, wordt aangehouden of in voorlopige hechtenis wordt genomen.

2.   Indien een persoon die niet aanwezig is in de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, moet worden aangehouden of overgeleverd, vaardigt de gedelegeerd Europese aanklager een Europees aanhoudingsbevel uit of verzoekt hij de bevoegde autoriteit van die lidstaat daarom overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad (20).

AFDELING 3

Regels inzake strafvervolging

Artikel 34

Verwijzingen naar en overdrachten van procesvoering aan de nationale autoriteiten

1.   Indien uit een onderzoek door het EOM blijkt dat de onderzochte feiten geen strafbaar feit vormen waarvoor het op grond van de artikelen 22 en 23 bevoegd is, verwijst de bevoegde permanente kamer de zaak zonder onnodige vertraging naar de bevoegde nationale autoriteiten.

2.   Indien uit een onderzoek door het EOM blijkt dat niet langer aan de specifieke voorwaarden voor de uitoefening van zijn in artikel 25, leden 2 en 3, omschreven bevoegdheid wordt voldaan, verwijst de bevoegde permanente kamer de zaak zonder onnodige vertraging en vóór aanvang van de strafvervolging voor nationale rechters, naar de bevoegde nationale autoriteiten.

3.   Indien het college met betrekking tot strafbare feiten met een werkelijke of dreigende schade aan de financiële belangen van de Unie van minder dan 100 000 EUR van oordeel is, dat het gezien de ernst van het strafbaar feit of de complexiteit van de procedure in de zaak in kwestie niet nodig is een onderzoek of een strafvervolging in te stellen op het niveau van de Unie, vaardigt het met het oog op het efficiënte verloop van het onderzoek of de strafvervolging, overeenkomstig artikel 9, lid 2 algemene richtsnoeren uit die de permanente kamer in staat stellen de zaak naar de bevoegde nationale autoriteiten te verwijzen.

Deze richtsnoeren dienen de permanente kamers eveneens in staat te stellen een zaak naar de bevoegde nationale autoriteiten te verwijzen indien het EOM een bevoegdheid uitoefent met betrekking tot in artikel 3, lid 2, onder a) en b), van Richtlijn (EU) 2017/1371 bedoelde strafbare feiten en indien de werkelijke of dreigende schade aan de financiële belangen van de Unie, niet hoger is dan de schade die wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan een ander slachtoffer.

Met het oog op een coherente toepassing van de richtsnoeren brengt elke permanente kamer jaarlijks verslag uit aan het college over de toepassing van de richtsnoeren.

Dergelijke verwijzingen omvatten tevens alle in artikel 22, lid 3, bedoelde onlosmakelijk verbonden strafbare feiten waarvoor het EOM bevoegd is.

4.   De permanente kamer deelt alle besluiten om een zaak naar de nationale autoriteiten te verwijzen op basis van lid 3 mee aan de Europees hoofdaanklager. Binnen drie dagen na ontvangst van die informatie kan de Europees hoofdaanklager de permanente kamer verzoeken haar besluit te herzien indien hij dit noodzakelijk acht met het oog op de samenhang van het verwijzingsbeleid van het EOM. Indien de Europees hoofdaanklager lid van de betrokken permanente kamer is, oefent een van zijn plaatsvervangers het recht uit om die herziening te verzoeken.

5.   Indien de bevoegde nationale autoriteiten de zaak niet overeenkomstig lid 2 of lid 3 binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen willen overnemen, blijft het EOM bevoegd om strafvervolging in te stellen of de zaak te seponeren, overeenkomstig de voorschriften van deze verordening.

6.   Indien het EOM overeenkomstig artikel 39, lid 3, sepot overweegt, en indien de nationale autoriteit zulks verlangt, verwijst de permanente kamer de zaak onverwijld naar die autoriteit.

7.   Indien de nationale autoriteit naar aanleiding van een verwijzing overeenkomstig lid 1, lid 2 of lid 3 van dit artikel, en artikel 25, lid 3, beslist een onderzoek in te stellen, doet het EOM het dossier aan die nationale autoriteit toekomen, ziet het af van verdere onderzoeks- en strafvervolgingsmaatregelen en sluit het de zaak.

8.   Indien een dossier overeenkomstig lid 1, lid 2 of lid 3 van dit artikel, en artikel 25, lid 3, wordt overgedragen, stelt het EOM de betrokken instellingen van de Unie, organen en instanties van de Unie alsmede, in voorkomend geval, waarin het nationale recht daarin voorziet, de verdachten of beklaagden en de slachtoffers van de misdrijven, daarvan in kennis.

Artikel 35

Beëindiging van het onderzoek

1.   Indien de behandelende gedelegeerd Europese aanklager van oordeel is dat het onderzoek is voltooid, dient hij een verslag in bij de toezichthoudende Europese aanklager een samenvatting van de zaak bevat en een ontwerpbesluit over het al dan niet instellen van een strafvervolging voor een nationale rechter of om overeenkomstig de artikelen 34, 39 of 40 een verwijzing of vereenvoudigde strafvervolgingsprocedure te overwegen. De toezichthoudende Europese aanklager stuurt de documenten, indien hij dit nodig acht, samen met zijn eigen beoordeling naar de permanente kamer. Indien de permanente kamer, overeenkomstig artikel 10, lid 3, het door de gedelegeerd Europese aanklager voorgestelde besluit neemt, zet hij de zaak dienovereenkomstig voort.

2.   Indien de permanente kamer op basis van de ontvangen verslagen voornemens is het door de gedelegeerd Europese aanklager voorgestelde besluit niet te nemen, beoordeelt zij zelf de zaak alvorens een definitief besluit te nemen of nadere instructies aan de gedelegeerd Europese aanklager te geven.

3.   In voorkomend geval wordt in het verslag van de gedelegeerd Europese aanklager het besluit om de zaak aanhangig te maken bij een rechtbank van zijn lidstaat of, overeenkomstig artikel 26, lid 4, bij een rechtbank in een andere lidstaat die bevoegd is voor de zaak, genoegzaam onderbouwd.

Artikel 36

Strafvervolging voor de nationale rechter

1.   Wanneer de gedelegeerd Europese aanklager een ontwerpbesluit indient om de zaak voor de rechter te brengen, neemt de permanente kamer daarover binnen 21 dagen volgens de procedure van artikel 35 een besluit. De permanente kamer kan niet besluiten tot sepot van de zaak indien in een ontwerpbesluit wordt voorgesteld de zaak voor de rechter te brengen.

2.   Indien de permanente kamer niet binnen 21 dagen een besluit neemt, wordt het door de gedelegeerd Europese aanklager voorgestelde besluit geacht te zijn aanvaard.

3.   Indien verscheidene lidstaten rechtsmacht hebben over de zaak, beslist de permanente kamer in beginsel om de zaak aanhangig te maken in de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager. Echter, de permanente kamer kan, rekening houdend met het overeenkomstig artikel 35, lid 1, ingediende verslag, beslissen de zaak in een andere lidstaat aanhangig te maken indien dit terdege kan worden onderbouwd, rekening houdend met de criteria van artikel 26, leden 4 en 5, en een gedelegeerd Europese aanklager van die lidstaat daartoe opdracht geven.

4.   Alvorens te besluiten een zaak aanhangig te maken, kan de bevoegde permanente kamer op voorstel van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager beslissen meerdere zaken samen te voegen, waarvoor verschillende gedelegeerd Europese aanklagers onderzoeken hebben ingesteld tegen dezelfde persoon of personen met het oog op strafvervolging voor de rechtbank van één lidstaat die op grond van zijn wetgeving voor elk van deze zaken bevoegd is.

5.   Wanneer beslist is in welke lidstaat de strafvervolging zal geschieden, bepaalt het nationale recht welke de bevoegde nationale rechtbank in die lidstaat is.

6.   Indien zulks nodig is voor de invordering, de administratieve follow-up of de monitoring, stelt het centrale kantoor de bevoegde nationale autoriteiten, de belanghebbende personen en de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie in kennis van het besluit om te vervolgen.

7.   Indien naar aanleiding van een vonnis van de rechtbank beslist moet worden al dan niet in beroep te gaan, dient de gedelegeerd Europese aanklager een verslag met een ontwerpbesluit in bij de bevoegde permanente kamer en wacht hij haar instructies af. Indien deze binnen de overeenkomstig het nationale recht geldende termijn niet kunnen worden afgewacht kan de gedelegeerd Europese aanklager beroep instellen zonder voorafgaande instructies van de permanente kamer en dient hij het verslag onverwijld bij de permanente kamer in. De permanente kamer geeft de gedelegeerd Europese aanklager vervolgens de opdracht het beroep te handhaven of in te trekken. Dezelfde procedure is van toepassing wanneer tijdens de gerechtelijke procedure en overeenkomstig het toepasselijke nationale recht de behandelende gedelegeerd Europese aanklager een standpunt inneemt dat tot zou kunnen leiden tot niet ontvankelijk verklaring van de zaak.

Artikel 37

Bewijsmateriaal

1.   Bewijsmateriaal dat door de aanklagers van het EOM of de verdediging is voorgelegd aan de rechter kan niet wegens het enkele feit dat het in een andere lidstaat of overeenkomstig het recht van een andere lidstaat is vergaard, ontoelaatbaar worden verklaard.

2.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de zittingsrechter om het bewijsmateriaal dat door de gedaagde of door de aanklagers van het EOM wordt aangevoerd, vrijelijk te beoordelen.

Artikel 38

Vervreemding van geconfisqueerde vermogensbestanddelen

Indien de bevoegde nationale rechter, in overeenstemming met de vereisten en procedures van het nationale recht, waaronder nationale wetgeving tot omzetting van Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad (21), in een onherroepelijke uitspraak heeft besloten eigendommen die verband houden met of opbrengsten die zijn verkregen door middel van een misdrijf dat onder de bevoegdheid van het EOM valt te ontnemen, worden deze vermogensbestanddelen of opbrengsten vervreemd overeenkomstig het toepasselijke nationale recht. Dergelijke vervreemding mag geen negatieve gevolgen hebben voor de rechten van de Unie of van andere slachtoffers die voor de door hen geleden schade vergoed moeten worden.

AFDELING 4

Regels betreffende alternatieven voor strafvervolging

Artikel 39

Sepot

1.   Indien strafvervolging onmogelijk is geworden, op grond van het recht van de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, besluit de permanente kamer, op basis van een overeenkomstig artikel 35, lid 1, door de gedelegeerd Europese aanklager die de zaak behandelt ingediend verslag, om de zaak tegen een persoon te seponeren, wegens een van de volgende gronden:

a)

de verdachte of beklaagde is overleden, of de verdachte of beklaagde rechtspersoon is ontbonden;

b)

de verdachte of beklaagde is ontoerekeningsvatbaar;

c)

de verdachte of beklaagde is amnestie verleend;

d)

de verdachte of beklaagde geniet immuniteit, tenzij deze is ingetrokken;

e)

de nationale verjaringstermijn is verstreken;

f)

de zaak tegen de verdachte of beklaagde met betrekking tot dezelfde feiten is reeds onherroepelijk afgedaan;

g)

gebrek aan bewijsmateriaal.

2.   Een beslissing overeenkomstig lid 1 vormt geen belemmering voor verder onderzoek op basis van nieuwe feiten die bij het EOM niet bekend waren op het tijdstip van het besluit en bekend zijn geworden nadat het besluit is genomen. De beslissing of onderzoeken worden heropend op basis van dergelijke nieuwe feiten wordt door de bevoegde permanente kamer genomen.

3.   Indien het EOM bevoegd is overeenkomstig artikel 22, lid 3, seponeert het een zaak slechts na overleg met de nationale autoriteiten van de lidstaat als bedoeld in artikel 25, lid 6. Indien van toepassing verwijst de permanente kamer de zaak naar de bevoegde nationale autoriteiten overeenkomstig artikel 34, leden 6 tot en met 8.

Die verwijzing vindt ook plaats indien het EOM een bevoegdheid uitoefent met betrekking tot in artikel 3, onder a), van Richtlijn (EU) 2017/1371 bedoelde strafbare feiten en indien de werkelijke of dreigende schade aan de financiële belangen van de Unie niet hoger is dan de schade die wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan een ander slachtoffer.

4.   Indien een zaak geseponeerd is, stelt het EOM de bevoegde nationale autoriteiten daarvan officieel in kennis en brengt het tevens de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie, alsmede, indien het nationale recht daarin voorziet, de verdachten of beklaagden en de slachtoffers van de misdrijven daarvan op de hoogte. De geseponeerde zaken kunnen ook naar OLAF of de bevoegde nationale bestuurlijke of rechterlijke instanties worden verwezen voor invordering of andere bestuurlijk vervolg.

AFDELING 5

Regels voor vereenvoudigde procedures

Artikel 40

Vereenvoudigde strafvervolgingsprocedures

1.   Indien de toepasselijke nationale wetgeving voorziet in een vereenvoudigde procedure waarmee de definitieve afdoening van een strafzaak wordt bereikt door het overeenkomen van voorwaarden met de verdachte, kan de behandelende gedelegeerd Europese aanklager, overeenkomstig artikel 10, lid 3, en artikel 35, lid 1, de bevoegde permanente kamer voorstellen deze procedure te volgen in overeenstemming met de voorwaarden die het nationale recht daaraan stelt.

Indien het EOM een bevoegdheid uitoefent met betrekking tot in artikel 3, lid 2, onder a) en b), van Richtlijn (EU) 2017/1371 bedoelde strafbare feiten en indien de werkelijke of dreigende schade aan de financiële belangen van de Unie niet hoger is dan de werkelijke of dreigende schade voor een ander slachtoffer, raadpleegt de behandelende gedelegeerd Europese aanklager de nationale strafvervolgingsinstanties alvorens voor te stellen een vereenvoudigde strafvervolgingsprocedure toe te passen.

2.   De permanente kamer neemt een beslissing over het voorstel van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager op de volgende gronden:

a)

de ernst van het strafbaar feit, op basis van in het bijzonder de schade die is berokkend;

b)

de bereidheid van de verdachte om de schade die door de onrechtmatige gedraging is veroorzaakt, te vergoeden;

c)

het gebruik van de procedure strookt met de algemene doelstellingen en de basisbeginselen van het EOM zoals die in deze verordening zijn vastgesteld.

Het college stelt, overeenkomstig artikel 9, lid 2, richtsnoeren vast betreffende de toepassing van deze gronden.

3.   Indien de permanente kamer met dat voorstel instemt, past de behandelende gedelegeerd Europese aanklager de vereenvoudigde strafvervolgingsprocedure toe overeenkomstig het nationale recht en registreert hij dit in het casemanagementsysteem. Wanneer de vereenvoudigde strafvervolgingsprocedure is afgerond omdat de afspraken met de verdachte zijn nagekomen, draagt de permanente kamer de gedelegeerd Europese aanklager op de zaak definitief af te sluiten.

HOOFDSTUK VI

PROCEDURELE WAARBORGEN

Artikel 41

Reikwijdte van de rechten van verdachten en beklaagden

1.   De activiteiten van het EOM worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten van verdachte en beklaagde personen zoals verankerd in het Handvest, met inbegrip van het recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging.

2.   Elke verdachte of beklaagde tegen wie een strafprocedure van het EOM loopt, heeft ten minste de procedurele rechten als vastgesteld in de Uniewetgeving, met inbegrip van richtlijnen betreffende de rechten van verdachten en beklaagden in strafzaken, als omgezet in nationaal recht; het gaat hierbij onder meer om:

a)

het recht op vertolking en vertaling, zoals vastgesteld in Richtlijn 2010/64/EU;

b)

het recht op informatie en op toegang tot de stukken van een dossier, zoals vastgesteld in Richtlijn 2012/13/EU;

c)

het recht op toegang tot een advocaat en het recht om bij detentie contact te hebben met derden en deze in kennis te laten stellen van de detentie, zoals vastgesteld in Richtlijn 2013/48/EU;

d)

het zwijgrecht en het recht om voor onschuldig gehouden te worden, zoals vastgesteld in Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad;

e)

het recht op rechtsbijstand, zoals vastgesteld in Richtlijn (EU) 2016/1919.

3.   Onverminderd de in dit hoofdstuk bedoelde rechten, beschikken verdachten en beklaagden en andere personen die betrokken zijn bij de procedures van het EOM over alle procedurele rechten die zij op grond van het toepasselijke nationale recht hebben, waaronder de mogelijkheid bewijsmateriaal te presenteren, te verzoeken om de aanwijzing van deskundigen of om een onderzoek door deskundigen en om het horen van getuigen, alsmede de mogelijkheid het EOM te verzoeken die maatregelen voor de verdediging te verkrijgen.

Artikel 42

Rechterlijke toetsing

1.   Procedurele handelingen van het EOM die bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren, moeten worden getoetst door de bevoegde nationale rechter overeenkomstig de voorschriften en procedures in het nationale recht. Hetzelfde geldt wanneer het EOM nalaat procedurele handelingen vast te stellen die bedoeld zijn om rechtsgevolgen ten aanzien van derden te creëren, wanneer het in het kader van deze verordening wettelijk verplicht is om deze vast te stellen.

2.   Het Hof van Justitie is, overeenkomstig artikel 267 VWEU, bevoegd bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over:

a)

de geldigheid van procedurele handelingen van het EOM, voor zover een dergelijke vraag over geldigheid rechtstreeks op basis van het Unierecht wordt opgeworpen voor een rechterlijke instantie van een lidstaat;

b)

de uitlegging of de geldigheid van bepalingen van het recht van de Unie, met inbegrip van deze verordening;

c)

de uitlegging van artikel 22 en artikel 25 van deze verordening, met betrekking tot een bevoegdheidsconflict tussen het EOM en de bevoegde nationale autoriteiten.

3.   In afwijking van lid 1 van dit artikel worden besluiten van het EOM om een zaak te seponeren, voor zover deze rechtstreeks op basis van het Unierecht worden aangevochten, voor het Hof van Justitie getoetst overeenkomstig artikel 263, vierde alinea, VWEU.

4.   Het Hof van Justitie is overeenkomstig artikel 268 VWEU bevoegd kennis te nemen van geschillen over de vergoeding van schade veroorzaakt door het EOM.

5.   Het Hof van Justitie is overeenkomstig artikel 272 VWEU bevoegd uitspraak te doen in geschillen betreffende arbitrale bedingen in door het EOM gesloten overeenkomsten.

6.   Het Hof van Justitie is overeenkomstig artikel 270 VWEU bevoegd uitspraak te doen in elk geschil aangaande personeelszaken.

7.   Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen over het ontslag van de Europees hoofdaanklager en de Europese aanklagers, overeenkomstig respectievelijk artikel 14, lid 4, en artikel 16, lid 5.

8.   Dit artikel geldt behoudens rechterlijke toetsing door het Hof van Justitie overeenkomstig artikel 263, vierde alinea, VWEU, van besluiten van het EOM die gevolgen hebben voor de rechten van de betrokkenen uit hoofde van hoofdstuk VIII, en van besluiten van het EOM die geen procedurele handelingen zijn, zoals besluiten van het EOM inzake het recht op toegang van het publiek tot documenten, of overeenkomstig artikel 17, lid 3, van deze verordening aangenomen besluiten inzake het ontslag van gedelegeerd Europese aanklagers, of enig ander administratief besluit.

HOOFDSTUK VII

INFORMATIEVERWERKING

Artikel 43

Toegang tot informatie voor het EOM

1.   Gedelegeerd Europese aanklagers kunnen, onder dezelfde voorwaarden als die welke overeenkomstig de nationale wetgeving in soortgelijke gevallen gelden, alle relevante informatie verkrijgen die is opgeslagen in nationale strafonderzoeks- en rechtshandhavingsdatabanken en in andere registers van openbare instanties.

2.   Het EOM kan tevens alle onder zijn bevoegdheid vallende relevante informatie verkrijgen die is opgeslagen in databanken en registers van de instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Unie.

Artikel 44

Casemanagementsysteem

1.   Het EOM zet een casemanagementsysteem op dat wordt bijgehouden en beheerd overeenkomstig de in deze verordening en in het reglement van orde van het EOM vastgestelde regels.

2.   Doel van het casemanagementsysteem is:

a)

het ondersteunen van het beheer van onderzoeken en strafvervolgingen die door het EOM worden ingesteld, met name door interne informatiestromen te beheren en onderzoekswerkzaamheden in grensoverschrijdende zaken te ondersteunen;

b)

het zorgen voor toegang tot informatie over onderzoeken en strafvervolgingen bij het centrale kantoor en door de gedelegeerd Europese aanklagers;

c)

het mogelijk maken van vergelijkingen van informatie en het extraheren van gegevens voor operationele analyse en statistische doeleinden;

d)

het vergemakkelijken van het toezicht om te waarborgen dat de verwerking van operationele persoonsgegevens rechtmatig is en voldoet aan de desbetreffende bepalingen van deze verordening.

3.   Het casemanagementsysteem kan worden verbonden met de beveiligde telecommunicatieverbinding bedoeld in artikel 9 van Besluit 2008/976/JBZ van de Raad (22).

4.   Het casemanagementsysteem omvat:

a)

een register van informatie die door het EOM overeenkomstig artikel 24 is verkregen, waaronder eventuele besluiten met betrekking tot die informatie;

b)

een index van alle onderzoeksdossiers;

c)

alle informatie uit de onderzoeksdossiers die overeenkomstig artikel 45, lid 3, elektronisch in het casemanagementsysteem is opgeslagen.

De index mag, behalve de gegevens die nodig zijn om zaken op te sporen en koppelingen tussen verschillende onderzoeksdossiers te maken, geen andere operationele persoonsgegevens bevatten.

5.   Voor de verwerking van operationele persoonsgegevens mag het EOM behalve onderzoeksdossiers alleen geautomatiseerde databestanden overeenkomstig deze verordening en het reglement van orde van het EOM aanmaken. Nadere gegevens over zulke geautomatiseerde databestanden worden aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming gemeld.

Artikel 45

Onderzoeksdossiers van het EOM

1.   Indien het EOM besluit een onderzoek in te stellen of zijn evocatierecht uit te oefenen overeenkomstig deze verordening, opent de behandelende gedelegeerd Europese aanklager een onderzoeksdossier.

Het onderzoeksdossier bevat alle informatie en bewijsstukken in verband met het onderzoek of de strafvervolging door het EOM waarover de gedelegeerd Europese aanklager beschikt.

Zodra een onderzoek is ingesteld, maakt de informatie uit het register als bedoeld in artikel 44, lid 4, onder a), deel uit van het onderzoeksdossier.

2.   Het onderzoeksdossier wordt beheerd door de behandelende gedelegeerd Europese aanklager overeenkomstig de wetgeving van zijn lidstaat.

Het reglement van orde van het EOM kan regels bevatten met betrekking tot de organisatie en het beheer van de onderzoeksdossiers, voor zover dat nodig is om de werking van het EOM als één dienst te verzekeren. Toegang tot het onderzoeksdossier door verdachten en beklaagden, alsmede door andere bij de procedure betrokken personen, wordt toegekend door de behandelende gedelegeerd Europese aanklager overeenkomstig de wetgeving van zijn lidstaat.

3.   Het casemanagementsysteem van het EOM omvat alle informatie en bewijsstukken uit het onderzoeksdossier die elektronisch kan worden opgeslagen, om het centrale kantoor in staat te stellen zijn taken overeenkomstig deze verordening uit te voeren. De behandelende gedelegeerd Europese aanklager ziet erop toe dat de inhoud van de informatie in het casemanagementsysteem te allen tijde een afspiegeling is van het onderzoeksdossier, met name dat in het casemanagementsysteem opgenomen operationele persoonsgegevens worden gewist of verbeterd telkens als deze gegevens zijn gewist of verbeterd in het overeenkomstige onderzoeksdossier.

Artikel 46

Toegang tot het casemanagementsysteem

De Europees hoofdaanklager, de plaatsvervangend Europees hoofdaanklagers, andere Europese aanklagers en de gedelegeerd Europese aanklagers hebben rechtstreeks toegang tot het register en de index.

De toezichthoudende Europese aanklager alsmede de bevoegde permanente kamer hebben, bij de uitoefening van hun bevoegdheden overeenkomstig de artikelen 10 en 12, rechtstreeks toegang tot informatie die elektronisch in het casemanagementsysteem is opgeslagen. De toezichthoudende Europese aanklager heeft ook rechtstreeks toegang tot het onderzoeksdossier. De bevoegde permanente kamer heeft desgevraagd toegang tot het onderzoeksdossier.

Andere gedelegeerd Europese aanklagers kunnen verzoeken om toegang tot informatie die elektronisch in het casemanagementsysteem is opgeslagen, en tot ieder onderzoeksdossier. De behandelende gedelegeerd Europese aanklager neemt overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving een beslissing over het verlenen van toegang aan andere gedelegeerd Europese aanklagers. Indien de toegang niet wordt verleend, kan de zaak worden verwezen naar de bevoegde permanente kamer. De bevoegde permanente kamer hoort, voor zover nodig, de gedelegeerd Europese aanklagers die bij de zaak betrokken zijn en beslist vervolgens overeenkomstig het toepasselijke nationale recht en deze verordening.

Het reglement van orde van het EOM bevat nadere regels met betrekking tot het recht op toegang, alsmede de procedure ter bepaling van het niveau van toegang tot het casemanagementsysteem door de Europees hoofdaanklager, de plaatsvervangend Europees hoofdaanklagers, andere Europese aanklagers, de gedelegeerd Europese aanklagers en personeelsleden van het EOM, voor zover vereist voor de uitoefening van hun taken.

HOOFDSTUK VIII

GEGEVENSBESCHERMING

Artikel 47

Beginselen betreffende verwerking van persoonsgegevens

1.   Persoonsgegevens moeten:

a)

rechtmatig en behoorlijk worden verwerkt („rechtmatigheid en behoorlijkheid”);

b)

voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en legitieme doeleinden worden verzameld en mogen vervolgens niet verder op een met die doeleinden onverenigbare wijze worden verwerkt; de verdere verwerking met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden wordt niet als onverenigbaar met de oorspronkelijke doeleinden beschouwd, op voorwaarde dat het EOM voorziet in passende waarborgen voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen („doelbinding”);

c)

toereikend zijn, ter zake dienend en niet bovenmatig in verhouding tot de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt („minimale gegevensverwerking”);

d)

nauwkeurig zijn en zo nodig worden bijgewerkt. Alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om de persoonsgegevens die, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, onjuist zijn, onverwijld te wissen of te rectificeren („juistheid”);

e)

worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen niet langer te identificeren dan voor de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt noodzakelijk is. Persoonsgegevens mogen voor langere perioden worden opgeslagen voor zover de persoonsgegevens louter met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden worden verwerkt op voorwaarde dat het EOM voorziet in passende waarborgen voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen, met name door de bij deze verordening vereiste passende technische en organisatorische maatregelen te treffen („opslagbeperking”);

f)

door het nemen van passende technische of organisatorische maatregelen op een dusdanige manier worden verwerkt dat een passende beveiliging ervan gewaarborgd is, en dat zij onder meer beschermd zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging („integriteit en vertrouwelijkheid”).

2.   Het EOM is bij de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking, alsmede bij de niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen, verantwoordelijk voor de naleving van lid 1 en kan deze aantonen („verantwoordingsplicht”).

3.   Verwerking door het EOM voor een ander doel van artikel 49 van deze verordening dan dat waarvoor de operationele persoonsgegevens worden verzameld, is toegelaten voor zover:

a)

het EOM overeenkomstig deze verordening gemachtigd is deze operationele persoonsgegevens voor een dergelijk doel te verwerken, en

b)

de verwerking noodzakelijk is en in verhouding staat tot dat andere doel overeenkomstig het Unierecht, en

c)

indien relevant, het gebruik van operationele persoonsgegevens niet verboden is bij het toepasselijke nationale procesrecht betreffende de onderzoeksmaatregelen die overeenkomstig artikel 30 zijn toegepast. Het toepasselijke nationale recht is het procesrecht van de lidstaat waar de gegevens werden verkregen.

Artikel 48

Administratieve persoonsgegevens

1.   Verordening (EG) nr. 45/2001 is van toepassing op alle administratieve persoonsgegevens die door het EOM worden verwerkt.

2.   Het EOM stelt in de bepalingen betreffende gegevensbescherming van zijn reglement van orde de termijnen voor het bewaren van administratieve persoonsgegevens vast.

Artikel 49

Verwerking van operationele persoonsgegevens

1.   Het EOM verwerkt operationele persoonsgegevens langs geautomatiseerde weg of in gestructureerde manuele bestanden overeenkomstig deze verordening, en uitsluitend voor de volgende doeleinden:

a)

strafrechtelijke onderzoeken en strafvervolgingen op grond van deze verordening, of

b)

informatie-uitwisseling met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie en met andere instellingen, organen en instanties van de Unie overeenkomstig deze verordening, of

c)

samenwerking met derde landen en internationale organisaties overeenkomstig deze verordening.

2.   De categorieën operationele persoonsgegevens die, en de categorieën betrokkenen van wie operationele persoonsgegevens door het EOM voor elk in lid 1 van dit artikel vermeld doeleinde mogen worden verwerkt in de index, bedoeld in artikel 44, lid 4, onder b), worden in een bijlage bij deze verordening opgenomen.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 2 van dit artikel bedoelde categorieën operationele persoonsgegevens en categorieën betrokkenen in een lijst op te nemen en om die lijst te actualiseren in het licht van de ontwikkelingen in de informatietechnologie en de stand van zaken in de informatiemaatschappij.

Indien dit vanwege dwingende urgentie vereist is, is de procedure van artikel 116 van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.

4.   Het EOM kan tijdelijk operationele persoonsgegevens verwerken om te bepalen of zij relevant zijn voor zijn taken en voor de in lid 1 genoemde doeleinden. Het college stelt, op basis van een voorstel van de Europees hoofdaanklager en na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, de nadere voorwaarden vast met betrekking tot de verwerking van dergelijke operationele persoonsgegevens, met name wat betreft de toegang tot en het gebruik van de gegevens, alsmede de termijnen voor het bewaren en verwijderen van de gegevens.

5.   Het EOM verwerkt operationele persoonsgegevens zodanig dat kan worden vastgesteld welke instantie de gegevens heeft verstrekt of uit welke bron de gegevens afkomstig zijn.

6.   Bij de toepassing van de artikelen 57 tot en met 62 handelt het EOM, waar relevant, in overeenstemming met het nationale procesrecht wat betreft de verplichting om de betrokkene informatie te verstrekken en de mogelijkheden om die informatieverstrekking achterwege te laten, te beperken of uit te stellen. In voorkomend geval raadpleegt de behandelende gedelegeerd Europese aanklager andere bij de zaak betrokken gedelegeerd Europese aanklagers vooraleer hij een beslissing neemt met betrekking tot de artikelen 57 tot en met 62.

Artikel 50

Bewaartermijn van operationele persoonsgegevens

1.   Het EOM evalueert op gezette tijden of de verwerkte operationele persoonsgegevens verder moeten worden bewaard. Die evaluatie vindt uiterlijk drie jaar na de eerste verwerking van de operationele persoonsgegevens plaats, en vervolgens om de drie jaar. Gevallen waarin operationele persoonsgegevens langer dan vijf jaar zijn bewaard, worden de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming ter kennis gebracht.

2.   Door het EOM verwerkte operationele persoonsgegevens worden niet langer bewaard dan vijf jaar nadat een besluit tot vrijspraak in verband met de betrokken zaak onherroepelijk is geworden; indien de beklaagde schuldig werd bevonden, wordt de bewaartermijn verlengd tot het tijdstip waarop de opgelegde sanctie ten uitvoer is gelegd of overeenkomstig het recht van de veroordelende lidstaat niet langer ten uitvoer kan worden gelegd.

3.   Voordat een van de in lid 2 bedoelde termijnen is verstreken, gaat het EOM na of de operationele persoonsgegevens verder moeten worden bewaard indien en zolang dat nodig is voor de uitvoering van zijn taken. De redenen voor verdere bewaring worden onderbouwd en geregistreerd. Als er niet wordt besloten tot verdere bewaring van de operationele persoonsgegevens, worden deze gegevens automatisch gewist.

Artikel 51

Onderscheid tussen verschillende categorieën van betrokkenen

Het EOM maakt, in voorkomend geval en voor zover mogelijk, een duidelijk onderscheid tussen operationele persoonsgegevens betreffende verschillende categorieën van betrokkenen, zoals:

a)

personen ten aanzien van wie gegronde vermoedens bestaan dat zij een strafbaar feit hebben gepleegd of zullen plegen;

b)

personen die voor een strafbaar feit zijn veroordeeld;

c)

slachtoffers van een strafbaar feit of personen ten aanzien van wie bepaalde feiten doen vermoeden dat zij het slachtoffer zouden kunnen worden van een strafbaar feit, en

d)

andere personen die bij een strafbaar feit betrokken zijn, zoals personen die als getuige kunnen worden opgeroepen in een onderzoek naar strafbare feiten of een daaruit voortvloeiende strafrechtelijke procedure, personen die informatie kunnen verstrekken over strafbare feiten, of personen die contact hebben of banden onderhouden met een van de personen als bedoeld onder a) en b).

Artikel 52

Onderscheid tussen operationele persoonsgegevens en controle van de kwaliteit van persoonsgegevens

1.   Het EOM maakt, voor zover mogelijk, een onderscheid tussen operationele persoonsgegevens die op feiten zijn gebaseerd en operationele persoonsgegevens die op een persoonlijk oordeel zijn gebaseerd.

2.   Het EOM neemt alle redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat operationele persoonsgegevens die onjuist, onvolledig of niet meer actueel zijn, niet worden doorgezonden of beschikbaar gesteld. Daartoe controleert het EOM, voor zover praktisch haalbaar, de kwaliteit van de operationele persoonsgegevens voordat de gegevens worden doorgezonden of beschikbaar gesteld. Voor zover mogelijk voegt het EOM bij de doorgifte van operationele persoonsgegevens te allen tijde de noodzakelijke aanvullende informatie toe aan de hand waarvan de ontvanger kan beoordelen of de operationele persoonsgegevens juist, volledig en betrouwbaar zijn, en in hoeverre zij actueel zijn.

3.   Indien blijkt dat onjuiste operationele persoonsgegevens zijn doorgegeven of dat de operationele persoonsgegevens op onrechtmatige wijze zijn doorgegeven, wordt de ontvanger daarvan onverwijld in kennis gesteld. In dat geval worden de operationele persoonsgegevens verbeterd of gewist, of wordt de verwerking beperkt overeenkomstig artikel 61.

Artikel 53

Specifieke verwerkingsvoorwaarden

1.   Wanneer deze verordening dat voorschrijft, voorziet het EOM in specifieke verwerkingsvoorwaarden en stelt het de ontvanger van die operationele persoonsgegevens van die voorwaarden en van de noodzaak tot eerbiediging daarvan in kennis.

2.   Het EOM eerbiedigt de specifieke verwerkingsvoorwaarden die door een nationale autoriteit overeenkomstig artikel 9, leden 3 en 4, van Richtlijn (EU) 2016/680 worden voorgeschreven.

Artikel 54

Doorgifte van operationele persoonsgegevens aan instellingen, organen en instanties van de Unie

1.   Onder voorbehoud van verdere beperkingen krachtens deze verordening, met name artikel 53, geeft het EOM uitsluitend operationele persoonsgegevens door aan een andere instelling, een ander orgaan of een andere instantie van de Unie indien die gegevens noodzakelijk zijn voor de rechtmatige uitoefening van onder de bevoegdheid van de andere instelling, het andere orgaan of de andere instantie van de Unie vallende taken.

2.   Indien de operationele persoonsgegevens op verzoek van een andere instelling, een ander orgaan of een andere instantie van de Unie worden doorgegeven, zijn zowel de verwerkingsverantwoordelijke als de ontvanger verantwoordelijk voor de rechtmatigheid van de doorgifte.

Het EOM gaat de bevoegdheid van de andere instelling, het andere orgaan of de andere instantie van de Unie na en geeft een voorlopig oordeel over de noodzaak van de doorgifte van de operationele persoonsgegevens. Bij twijfel over de noodzaak vraagt het EOM de ontvanger om nadere toelichting.

De andere instelling, het andere orgaan of de andere instantie van de Unie draagt er zorg voor dat de noodzaak van de doorgifte van de gegevens achteraf kan worden geverifieerd.

3.   De andere instelling, het andere orgaan of de andere instantie van de Unie verwerkt de operationele persoonsgegevens uitsluitend voor de doeleinden waarvoor ze werden doorgegeven.

Artikel 55

Verwerking van bijzondere categorieën van operationele persoonsgegevens

1.   Verwerking van operationele persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijkt, en verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een natuurlijke persoon, operationele persoonsgegevens over gezondheid of operationele persoonsgegevens over seksueel gedrag of seksuele gerichtheid van een natuurlijke persoon zijn slechts toegelaten wanneer zij strikt noodzakelijk zijn voor de onderzoeken van het EOM, en geschieden met inachtneming van passende waarborgen voor de rechten en vrijheden van de betrokkene, en uitsluitend indien die gegevens andere reeds door het EOM verwerkte operationele persoonsgegevens aanvullen.

2.   De functionaris voor gegevensbescherming wordt onmiddellijk in kennis gesteld van de toepassing van dit artikel.

Artikel 56

Geautomatiseerde individuele besluitvorming, waaronder profilering

De betrokkene heeft het recht niet te worden onderworpen aan een uitsluitend op geautomatiseerde verwerking, waaronder profilering, gebaseerd besluit van het EOM waaraan voor hem rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hem anderszins in aanmerkelijke mate treft.

Artikel 57

Communicatie en nadere regels voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene

1.   Het EOM neemt redelijke maatregelen om de betrokkene de in artikel 58 bedoelde informatie te verstrekken. Het doet iedere mededeling in verband met de artikelen 56, 59 tot en met 62, en 75 betreffende verwerking aan de betrokkene in een beknopte, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm, en in duidelijke en eenvoudige taal. De informatie wordt met passende, waaronder elektronische, middelen verstrekt. In de regel verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke de informatie in dezelfde vorm als de vorm van het verzoek.

2.   Het EOM faciliteert de uitoefening van de rechten van de betrokkene uit hoofde van de artikelen 58 tot en met 62.

3.   Het EOM stelt de betrokkene zonder onnodige vertraging, en in elk geval uiterlijk drie maanden na ontvangst van diens verzoek, schriftelijk in kennis van het gevolg dat aan zijn verzoek is gegeven.

4.   Het EOM schrijft voor dat het verstrekken van de informatie bedoeld in artikel 58, en het verstrekken van de communicatie of het treffen van de maatregelen bedoeld in de artikelen 56, 59 tot en met 62, en 75 kosteloos geschieden. Indien verzoeken van een betrokkene kennelijk ongegrond of buitensporig zijn, met name vanwege hun herhaalde karakter, mag het EOM ofwel:

a)

een redelijke vergoeding aanrekenen voor de administratieve kosten van het verstrekken van de gevraagde informatie of communicatie en het treffen van de gevraagde maatregelen, of

b)

weigeren gevolg te geven aan het verzoek.

Het is aan het EOM om de kennelijk ongegronde of buitensporige aard van het verzoek aan te tonen.

5.   Indien het EOM redenen heeft om te twijfelen aan de identiteit van de natuurlijke persoon die een in artikel 59 of 61 bedoeld verzoek doet, kan het verzoeken om aanvullende informatie die noodzakelijk is ter bevestiging van de identiteit van de betrokkene.

Artikel 58

Aan de betrokkene ter beschikking gestelde of verstrekte informatie

1.   Het EOM stelt de betrokkene ten minste de volgende informatie ter beschikking:

a)

de identiteit en de contactgegevens van het EOM;

b)

de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming;

c)

de doeleinden van de verwerking waarvoor de operationele persoonsgegevens zijn bestemd;

d)

het bestaan van het recht een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, en diens contactgegevens;

e)

het bestaan van het recht het EOM te verzoeken om toegang tot en verbetering of wissing van hem betreffende operationele persoonsgegevens, en beperking van de verwerking van operationele persoonsgegevens betreffende de betrokkene.

2.   In aanvulling op de in lid 1 bedoelde informatie verstrekt het EOM de betrokkene in specifieke gevallen de volgende verdere informatie om hem in staat te stellen zijn rechten uit te oefenen:

a)

de rechtsgrond van de verwerking;

b)

de periode gedurende welke de operationele persoonsgegevens zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;

c)

in voorkomend geval, de categorieën van ontvangers van de operationele persoonsgegevens, ook in derde landen of internationale organisaties;

d)

indien noodzakelijk, extra informatie, in het bijzonder wanneer de operationele persoonsgegevens zonder medeweten van de betrokkene worden verzameld.

3.   Het EOM kan de verstrekking van de in lid 2 bedoelde informatie aan de betrokkene uitstellen, beperken of achterwege laten, voor zover en zolang een dergelijke maatregel in een democratische samenleving, met inachtneming van de grondrechten en de legitieme belangen van de natuurlijke persoon in kwestie, een noodzakelijke en evenredige maatregel is om:

a)

belemmering van officiële of gerechtelijke onderzoeken of procedures te voorkomen;

b)

nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek of de strafvervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen te voorkomen;

c)

de openbare veiligheid van de lidstaten van de Europese Unie te beschermen;

d)

de nationale veiligheid van de lidstaten van de Europese Unie te beschermen;

e)

de rechten en vrijheden van anderen te beschermen.

Artikel 59

Recht van inzage van de betrokkene

De betrokkene heeft het recht om van het EOM uitsluitsel te verkrijgen over de vraag of hem betreffende operationele persoonsgegevens al dan niet worden verwerkt en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die operationele persoonsgegevens en van de volgende informatie:

a)

de doeleinden van en de rechtsgrond voor de verwerking;

b)

de betrokken categorieën operationele persoonsgegevens;

c)

de ontvangers of categorieën ontvangers aan wie de operationele persoonsgegevens zijn meegedeeld, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;

d)

indien mogelijk, de periode gedurende welke de operationele persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de gebruikte criteria om die termijn te bepalen;

e)

dat hij het recht heeft van het EOM verbetering of wissing van hem betreffende persoonsgegevens of beperking van verwerking van hem betreffende persoonsgegevens te verlangen;

f)

dat hij het recht heeft een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, en diens contactgegevens;

g)

de operationele persoonsgegevens die worden verwerkt, en alle beschikbare informatie over de oorsprong van die gegevens.

Artikel 60

Beperking van het recht op inzage

1.   Het EOM kan het inzagerecht van de betrokkene geheel of gedeeltelijk beperken, voor zover en zolang die volledige of gedeeltelijke beperking in een democratische samenleving, met inachtneming van de grondrechten en legitieme belangen van de natuurlijke persoon in kwestie, een noodzakelijke en evenredige maatregel is om:

a)

belemmering van officiële of gerechtelijke onderzoeken of procedures te voorkomen;

b)

nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen te voorkomen;

c)

de openbare veiligheid van de lidstaten van de Europese Unie te beschermen;

d)

de nationale veiligheid van de lidstaten van de Europese Unie te beschermen;

e)

de rechten en vrijheden van anderen te beschermen.

2.   Als de verstrekking van deze informatie het doel van lid 1 zou ondermijnen, stelt het EOM de betrokkene er alleen van in kennis dat het de nodige controles heeft verricht, zonder aanwijzingen te geven waaruit deze laatste kan opmaken of hem betreffende operationele persoonsgegevens al dan niet worden verwerkt door het EOM.

Het EOM licht de betrokkene in over de mogelijkheid om tegen het besluit van het EOM een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming of beroep in te stellen bij het Hof van Justitie.

3.   Het EOM documenteert de feitelijke of juridische redenen die aan het besluit ten grondslag liggen. Deze informatie wordt desgevraagd aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming verstrekt.

Artikel 61

Recht op verbetering of wissing van operationele persoonsgegevens en beperking van de verwerking

1.   De betrokkene heeft het recht om van het EOM zonder onnodige vertraging verbetering van hem betreffende onjuiste operationele persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht onvolledige operationele persoonsgegevens te laten aanvullen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.

2.   Het EOM wist zonder onnodige vertraging operationele persoonsgegevens, en de betrokkene heeft het recht om van het EOM te verkrijgen dat hem betreffende operationele persoonsgegevens zonder onnodige vertraging worden gewist, wanneer de verwerking een schending vormt van de artikelen 47, 49 of 55, of wanneer operationele persoonsgegevens moeten worden gewist om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op het EOM rust.

3.   In plaats van gegevens te wissen, beperkt het EOM de verwerking indien:

a)

de juistheid van de operationele persoonsgegevens door de betrokkene wordt betwist en de juistheid of onjuistheid niet kan worden geverifieerd, of

b)

de operationele persoonsgegevens als bewijsmateriaal moeten worden bewaard.

Wanneer de verwerking op grond van punt a) van de eerste alinea wordt beperkt, informeert het EOM de betrokkene alvorens de beperkingen op de verwerking op te heffen.

4.   Wanneer de verwerking op grond van lid 3 is beperkt, worden operationele persoonsgegevens, met uitzondering van de opslag ervan, slechts verwerkt ter bescherming van de rechten van de betrokkene of een andere natuurlijke of rechtspersoon die partij is bij de procedure van het EOM, of voor de doeleinden van lid 3, onder b).

5.   Het EOM stelt de betrokkene schriftelijk in kennis van een eventuele weigering tot verbetering of wissing van operationele persoonsgegevens of een beperking van de verwerking, en van de redenen voor die weigering. Het EOM kan de verplichting tot het verstrekken van die informatie geheel of gedeeltelijk beperken, voor zover een dergelijke beperking in een democratische samenleving, met inachtneming van de grondrechten en legitieme belangen van de natuurlijke persoon in kwestie, een noodzakelijke en evenredige maatregel is om:

a)

belemmering van officiële of gerechtelijke onderzoeken of procedures te voorkomen;

b)

nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen te voorkomen;

c)

de openbare veiligheid van de lidstaten van de Europese Unie te beschermen;

d)

de nationale veiligheid van de lidstaten van de Europese Unie te beschermen;

e)

de rechten en vrijheden van anderen te beschermen.

Het EOM licht de betrokkene in over de mogelijkheid om tegen het besluit van het EOM een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming of beroep in te stellen bij het Hof van Justitie.

6.   Het EOM deelt de verbetering van de onjuiste operationele persoonsgegevens mee aan de bevoegde autoriteit waarvan de onjuiste operationele persoonsgegevens afkomstig zijn.

7.   Wanneer operationele persoonsgegevens zijn verbeterd of gewist, of wanneer de verwerking ervan is beperkt, overeenkomstig de leden 1, 2 en 3, stelt het EOM de ontvangers daarvan in kennis, en deelt het hun mee dat zij de operationele persoonsgegevens dienen te rectificeren of te wissen dan wel de verwerking van de operationele persoonsgegevens onder hun verantwoordelijkheid dienen te beperken.

Artikel 62

Uitoefening van rechten door de betrokkene en controle door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

1.   In de gevallen bedoeld in artikel 58, lid 3, artikel 60, lid 2, en artikel 61, lid 5, kunnen de rechten van de betrokkene ook worden uitgeoefend via de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

2.   Het EOM stelt de betrokkene in kennis van de mogelijkheid om overeenkomstig lid 1 zijn rechten uit te oefenen via de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

3.   Wanneer het in lid 1 bedoelde recht wordt uitgeoefend, stelt de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming de betrokkene er ten minste van in kennis dat hij alle noodzakelijke controles of een evaluatie heeft uitgevoerd. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming informeert de betrokkene tevens over zijn recht om tegen het besluit van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming beroep in te stellen bij het Hof van Justitie.

Artikel 63

Verplichtingen van het EOM

1.   Rekening houdend met de aard, de omvang, de context en de doeleinden van de verwerking, alsook met de qua waarschijnlijkheid en ernst uiteenlopende risico’s voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, treft het EOM passende technische en organisatorische maatregelen om te waarborgen en te kunnen aantonen dat de verwerking in overeenstemming met deze verordening wordt uitgevoerd. Die maatregelen worden geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd.

2.   Indien zulks in verhouding staat tot de verwerkingsactiviteiten, omvatten de in lid 1 bedoelde maatregelen een passend gegevensbeschermingsbeleid dat door het EOM wordt uitgevoerd.

Artikel 64

Gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken

1.   Indien het EOM samen met één of meer verwerkingsverantwoordelijken gezamenlijk de doeleinden en middelen van de verwerking bepaalt, zijn zij gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken. Zij stellen op transparante wijze hun respectieve verantwoordelijkheden voor de nakoming van hun verplichtingen inzake gegevensbescherming vast, met name met betrekking tot de uitoefening van de rechten van de betrokkene en hun respectieve verplichtingen om de informatie te verstrekken, door middel van een onderlinge regeling, tenzij, en voor zover, de respectieve verantwoordelijkheden van de verwerkingsverantwoordelijken zijn vastgesteld bij het Unierecht of het recht van een lidstaat van de Europese Unie dat op de verwerkingsverantwoordelijken van toepassing is. In de regeling kan een contactpunt voor betrokkenen worden aangewezen.

2.   Uit de in lid 1 bedoelde regeling blijkt duidelijk welke rol de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken respectievelijk vervullen, en wat hun respectieve verhouding met de betrokkenen is. De wezenlijke inhoud van de regeling wordt aan de betrokkene beschikbaar gesteld.

3.   Ongeacht de voorwaarden van de in lid 1 bedoelde regeling kan de betrokkene zijn rechten uit hoofde van deze verordening met betrekking tot en jegens iedere verwerkingsverantwoordelijke uitoefenen.

Artikel 65

Verwerkers

1.   Wanneer een verwerking namens het EOM wordt verricht, doet het EOM uitsluitend een beroep op verwerkers die afdoende garanties met betrekking tot het toepassen van passende technische en organisatorische maatregelen bieden opdat de verwerking aan de vereisten van deze verordening voldoet en de bescherming van de rechten van de betrokkene is gewaarborgd.

2.   De verwerker neemt geen andere verwerker in dienst zonder voorafgaande specifieke of algemene schriftelijke toestemming van het EOM. In het geval van algemene schriftelijke toestemming licht de verwerker het EOM in over beoogde veranderingen inzake de werving of vervanging van andere verwerkers, waarbij de verwerkingsverantwoordelijke de mogelijkheid heeft tegen deze veranderingen bezwaar te maken.

3.   De verwerking door een verwerker wordt geregeld in een overeenkomst of andere rechtshandeling krachtens het Unierecht of het recht van een lidstaat van de Europese Unie die de verwerker ten aanzien van het EOM bindt, en waarin het onderwerp en de duur van de verwerking, de aard en het doel van de verwerking, het soort operationele persoonsgegevens en de categorieën betrokkenen, en de rechten en verplichtingen van het EOM worden omschreven. Die overeenkomst of andere rechtshandeling bepaalt met name dat de verwerker:

a)

uitsluitend volgens de instructies van de verwerkingsverantwoordelijke handelt;

b)

waarborgt dat de tot het verwerken van de operationele persoonsgegevens gemachtigden zich ertoe hebben verbonden vertrouwelijkheid in acht te nemen of door een passende wettelijke verplichting van vertrouwelijkheid zijn gebonden;

c)

de verwerkingsverantwoordelijke met alle geschikte middelen bijstaat om naleving van de bepalingen betreffende de rechten van de betrokkene te verzekeren;

d)

na afloop van de verwerkingsdiensten, naargelang van de keuze van het EOM, alle operationele persoonsgegevens wist of deze aan het EOM terugbezorgt, en bestaande kopieën verwijdert, tenzij opslag van de operationele persoonsgegevens volgens het Unierecht of het recht van een lidstaat van de Europese Unie is verplicht;

e)

het EOM alle informatie ter beschikking stelt die nodig is om de nakoming van de in dit artikel neergelegde verplichtingen aan te tonen;

f)

aan de in de leden 2 en 3 bedoelde voorwaarden voor indienstneming van een andere verwerker voldoet.

4.   De in lid 3 bedoelde overeenkomst of andere rechtshandeling is in schriftelijke vorm, daaronder begrepen in elektronische vorm, opgesteld.

5.   Indien een verwerker in strijd met deze verordening de doeleinden en middelen van een verwerking bepaalt, wordt die verwerker met betrekking tot die verwerking als de verwerkingsverantwoordelijke beschouwd.

Artikel 66

Verwerking onder gezag van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker

De verwerker en eenieder die onder het gezag van het EOM of van de verwerker handelt en toegang heeft tot operationele persoonsgegevens, verwerkt deze uitsluitend in opdracht van het EOM, tenzij hij volgens het Unierecht of het recht van een lidstaat van de Europese Unie tot de verwerking gehouden is.

Artikel 67

Gegevensbescherming door ontwerp en door standaardinstellingen

1.   Het EOM gaat, rekening houdend met de stand van de techniek, de uitvoeringskosten en de aard, de reikwijdte, de context en de doeleinden van de verwerking, alsmede met de qua waarschijnlijkheid en ernst uiteenlopende risico’s voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, die aan de verwerking zijn verbonden, zowel bij de bepaling van de verwerkingsmiddelen als bij de verwerking zelf, over tot het nemen van passende technische en organisatorische maatregelen, zoals pseudonimisering, die zijn opgesteld met als doel de gegevensbeschermingsbeginselen, zoals gegevensminimalisatie, op een doeltreffende manier uit te voeren en de nodige waarborgen in de verwerking in te bouwen ter naleving van de voorschriften van deze verordening en ter bescherming van de rechten van de betrokkenen.

2.   Het EOM treft passende technische en organisatorische maatregelen om ervoor te zorgen dat in beginsel alleen operationele persoonsgegevens worden verwerkt die toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn in verhouding tot het doeleinde waarvoor zij worden verwerkt. Die verplichting geldt voor de hoeveelheid verzamelde operationele persoonsgegevens, de mate waarin zij worden verwerkt, de termijn waarvoor zij worden opgeslagen en de toegankelijkheid daarvan. Deze maatregelen zorgen er met name voor dat operationele persoonsgegevens in beginsel niet zonder menselijke tussenkomst voor een onbeperkt aantal natuurlijke personen toegankelijk worden gemaakt.

Artikel 68

Registers van categorieën verwerkingsactiviteiten

1.   Het EOM houdt een register bij van alle categorieën verwerkingsactiviteiten die onder zijn verantwoordelijkheid plaatsvinden. Dat register bevat alle volgende gegevens:

a)

de contactgegevens van het EOM en de naam en de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming;

b)

de verwerkingsdoeleinden;

c)

een beschrijving van de categorieën betrokkenen en van de categorieën operationele persoonsgegevens;

d)

de categorieën ontvangers aan wie de operationele persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, onder meer ontvangers in derde landen of internationale organisaties;

e)

indien van toepassing, doorgiften van operationele persoonsgegevens aan een derde land of een internationale organisatie, met vermelding van de naam van dat derde land of internationale organisatie;

f)

indien mogelijk, de beoogde termijnen waarbinnen de verschillende categorieën gegevens moeten worden gewist;

g)

indien mogelijk, een algemene beschrijving van de technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen als bedoeld in artikel 73.

2.   Het in lid 1 bedoelde register is in schriftelijke vorm, daaronder begrepen in elektronische vorm, opgesteld.

3.   Het EOM stelt het register op verzoek beschikbaar aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

Artikel 69

Bijhouden van logbestanden met betrekking tot geautomatiseerde verwerking

1.   Het EOM houdt logbestanden bij voor elk van de volgende verwerkingsactiviteiten in geautomatiseerde verwerkingssystemen: verzameling, wijziging, raadpleging, bekendmaking onder meer in de vorm van doorgiften, met elkaar in verband brengen en wissing van operationele persoonsgegevens die voor operationele doeleinden zijn gebruikt. De logbestanden van raadpleging en bekendmaking maken het mogelijk de redenen voor, en de datum en het tijdstip van die handelingen te achterhalen, alsook de identiteit van de persoon die operationele persoonsgegevens heeft geraadpleegd of bekendgemaakt, en voor zover mogelijk de identiteit van de ontvangers van die operationele persoonsgegevens.

2.   De logbestanden worden uitsluitend gebruikt om te controleren of de verwerking rechtmatig is, voor interne controles, ter waarborging van de integriteit en de beveiliging van de operationele persoonsgegevens en voor strafrechtelijke procedures. Tenzij die logbestanden nodig zijn voor een lopende controle, worden ze na drie jaar verwijderd.

3.   Het EOM stelt de logbestanden op verzoek beschikbaar aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

Artikel 70

Samenwerking met de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

Bij de uitoefening van zijn taken werkt het EOM op verzoek samen met de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

Artikel 71

Effectbeoordeling van gegevensbescherming

1.   Wanneer een soort verwerking, in het bijzonder een verwerking waarbij nieuwe technologieën worden gebruikt, gelet op de aard, de omvang, de context en de doeleinden daarvan, waarschijnlijk een hoog risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, voert het EOM vóór de verwerking een beoordeling uit van het effect van de beoogde verwerkingsactiviteiten op de bescherming van operationele persoonsgegevens.

2.   De in lid 1 bedoelde beoordeling bevat ten minste een algemene beschrijving van de beoogde verwerkingen, een beoordeling van de risico’s voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen, de beoogde maatregelen ter beperking van de risico’s, de voorzorgsmaatregelen, de beveiligingsmaatregelen en de mechanismen die zijn ingesteld om de operationele persoonsgegevens te beschermen en aan te tonen dat aan deze verordening is voldaan, met inachtneming van de rechten en legitieme belangen van de betrokkenen en andere betrokken personen.

Artikel 72

Voorafgaande raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

1.   Het EOM raadpleegt de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming voordat de verwerking van persoonsgegevens in een nieuw bestand zal worden opgenomen, wanneer:

a)

uit een gegevensbeschermingseffectbeoordeling krachtens artikel 71 blijkt dat de verwerking een hoog risico zou opleveren indien het EOM geen maatregelen neemt om het risico te beperken, of

b)

de soort verwerking, in het bijzonder een verwerking waarbij nieuwe technologieën, mechanismen of procedures worden gebruikt, een hoog risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van betrokkenen.

2.   De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming kan een lijst opstellen van de verwerkingsactiviteiten waarvoor overeenkomstig lid 1 voorafgaande raadpleging moet plaatsvinden.

3.   Het EOM verstrekt de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming de gegevensbeschermingseffectbeoordeling uit hoofde van artikel 71 en, desgevraagd, alle andere informatie op grond waarvan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming de conformiteit van de verwerking en met name de risico’s voor de bescherming van de operationele persoonsgegevens van de betrokkene en de betrokken waarborgen kan beoordelen.

4.   Indien de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming van oordeel is dat de in lid 1 bedoelde voorgenomen verwerking inbreuk zou maken op deze verordening, met name indien het EOM het risico onvoldoende heeft onderkend of beperkt, geeft de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming binnen een maximumtermijn van zes weken na de ontvangst van het verzoek om raadpleging conform zijn bevoegdheden uit hoofde van artikel 85 schriftelijk advies aan het EOM. Die termijn kan, naargelang van de complexiteit van de voorgenomen verwerking, met een maand worden verlengd. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming stelt het EOM binnen een maand na ontvangst van het verzoek om raadpleging in kennis van een eventuele verlenging, samen met de redenen voor de vertraging.

Artikel 73

Beveiliging van de verwerking van operationele persoonsgegevens

1.   Het EOM treft, rekening houdend met de stand van de techniek, de uitvoeringskosten en de aard, de omvang, de context en het doel van de verwerking alsook met de qua waarschijnlijkheid en ernst uiteenlopende risico’s voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, passende technische en organisatorische maatregelen om een op het risico afgestemd beveiligingsniveau te waarborgen, met name met betrekking tot de in artikel 55 bedoelde verwerking van bijzondere categorieën van operationele persoonsgegevens.

2.   Ten aanzien van geautomatiseerde verwerking treft het EOM, na een beoordeling van het risico, maatregelen om:

a)

te verhinderen dat onbevoegden toegang krijgen tot gegevensverwerkingsapparatuur (controle op de toegang tot de apparatuur);

b)

te verhinderen dat onbevoegden de gegevensdragers lezen, kopiëren, wijzigen of verwijderen (controle op de gegevensdragers);

c)

te verhinderen dat onbevoegden gegevens invoeren of opgeslagen operationele persoonsgegevens inzien, wijzigen of verwijderen (opslagcontrole);

d)

te verhinderen dat onbevoegden geautomatiseerde verwerkingssystemen gebruiken met behulp van datatransmissieapparatuur (gebruikerscontrole);

e)

ervoor te zorgen dat personen die bevoegd zijn om een geautomatiseerd verwerkingssysteem te gebruiken, uitsluitend toegang hebben tot de operationele persoonsgegevens waarop hun toegangsbevoegdheid betrekking heeft (controle op de toegang tot de gegevens);

f)

ervoor te zorgen dat kan worden nagegaan en vastgesteld aan welke organen operationele persoonsgegevens zijn of kunnen worden doorgezonden of beschikbaar gesteld met behulp van datatransmissie (transmissiecontrole);

g)

ervoor te zorgen dat later kan worden nagegaan en vastgesteld welke operationele gegevens wanneer en door wie in geautomatiseerde gegevensverwerkingssystemen zijn ingevoerd (invoercontrole);

h)

te verhinderen dat onbevoegden operationele persoonsgegevens lezen, kopiëren, wijzigen of verwijderen bij de doorgifte van operationele persoonsgegevens of het vervoer van gegevensdragers (transportcontrole);

i)

ervoor te zorgen dat de geïnstalleerde systemen in geval van storing opnieuw kunnen worden ingezet (herstel);

j)

ervoor te zorgen dat de functies van het systeem werken, dat eventuele functionele storingen worden gesignaleerd (betrouwbaarheid) en dat opgeslagen operationele persoonsgegevens niet kunnen worden beschadigd door het verkeerd functioneren van het systeem (integriteit).

Artikel 74

Melding van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

1.   Indien een inbreuk in verband met persoonsgegevens heeft plaatsgevonden, meldt het EOM deze zonder onnodige vertraging en, indien mogelijk, uiterlijk 72 uur nadat het er kennis van heeft genomen, aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, tenzij het niet waarschijnlijk is dat de inbreuk in verband met persoonsgegevens een risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen. Indien de melding aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming niet binnen 72 uur plaatsvindt, gaat zij vergezeld van een motivering voor de vertraging.

2.   In de in lid 1 bedoelde melding wordt ten minste het volgende omschreven of meegedeeld:

a)

de aard van de inbreuk in verband met persoonsgegevens, waar mogelijk onder vermelding van de categorieën van betrokkenen en persoonsgegevensregisters in kwestie en, bij benadering, het aantal betrokkenen en persoonsgegevensregisters in kwestie;

b)

de naam en de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming;

c)

de waarschijnlijke gevolgen van de inbreuk in verband met persoonsgegevens;

d)

de maatregelen die het EOM heeft voorgesteld of genomen om de inbreuk in verband met persoonsgegevens aan te pakken, waaronder, in voorkomend geval, de maatregelen ter beperking van de eventuele nadelige gevolgen daarvan.

3.   Indien en voor zover het niet mogelijk is om alle in lid 2 bedoelde informatie gelijktijdig te verstrekken, kan de informatie zonder onnodige vertraging in stappen worden verstrekt.

4.   Het EOM documenteert alle in lid 1 bedoelde inbreuken in verband met persoonsgegevens, met inbegrip van de feiten in verband met de inbreuk ter zake van persoonsgegevens, de gevolgen daarvan en de genomen corrigerende maatregelen. Die documentatie stelt de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming in staat de naleving van dit artikel te controleren.

5.   Indien de inbreuk in verband met persoonsgegevens betrekking heeft op persoonsgegevens die door of aan een andere verwerkingsverantwoordelijke zijn doorgegeven, deelt het EOM de in lid 3 bedoelde informatie zonder onnodige vertraging aan die verwerkingsverantwoordelijke mee.

Artikel 75

Mededeling van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene

1.   Indien de inbreuk in verband met persoonsgegevens waarschijnlijk een hoog risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, deelt het EOM de betrokkene de inbreuk in verband met persoonsgegevens zonder onnodige vertraging mee.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde mededeling aan de betrokkene bevat een omschrijving, in duidelijke en eenvoudige taal, van de aard van de inbreuk in verband met persoonsgegevens en ten minste de in artikel 74, lid 2, onder b), c) en d), bedoelde gegevens en aanbevelingen.

3.   De in lid 1 bedoelde mededeling aan de betrokkene is niet vereist wanneer een van de volgende voorwaarden is vervuld:

a)

het EOM heeft passende technische en organisatorische beschermingsmaatregelen genomen en deze maatregelen zijn toegepast op de persoonsgegevens waarop de inbreuk in verband met persoonsgegevens betrekking heeft, met name die welke de persoonsgegevens onbegrijpelijk maken voor onbevoegden, zoals versleuteling;

b)

het EOM heeft achteraf maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat het in lid 1 bedoelde hoge risico voor de rechten en vrijheden van betrokkenen zich waarschijnlijk niet meer zal voordoen;

c)

de mededeling zou een onevenredige inspanning vergen. In dat geval komt er in de plaats daarvan een openbare mededeling of een soortgelijke maatregel waarbij betrokkenen even doeltreffend worden geïnformeerd.

4.   Indien het EOM de inbreuk in verband met persoonsgegevens nog niet aan de betrokkene heeft gemeld, kan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, na beraad over de kans dat de inbreuk in verband met persoonsgegevens een hoog risico met zich meebrengt, het EOM daartoe verplichten of besluiten dat aan een van de in lid 3 bedoelde voorwaarden is voldaan.

5.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde mededeling aan de betrokkene kan worden uitgesteld, beperkt of achterwege gelaten onder de voorwaarden en om de redenen bedoeld in artikel 60, lid 3.

Artikel 76

Geautoriseerde toegang tot operationele persoonsgegevens binnen het EOM

Alleen de Europees hoofdaanklager, de Europese aanklagers, de gedelegeerde Europese aanklagers en geautoriseerd personeel dat hen bijstaat, mogen ter vervulling van hun taken en binnen de bij deze verordening gestelde grenzen toegang hebben tot de door het EOM verwerkte operationele persoonsgegevens.

Artikel 77

Aanwijzing van de functionaris voor gegevensbescherming

1.   Het college wijst op basis van een voorstel van de Europees hoofdaanklager een functionaris voor gegevensbescherming aan. De functionaris voor gegevensbescherming is een personeelslid dat specifiek voor dat doel wordt benoemd. Bij de uitoefening van zijn taken treedt de functionaris voor gegevensbescherming onafhankelijk op en mag hij geen enkele instructie krijgen.

2.   De functionaris voor gegevensbescherming wordt gekozen op grond van zijn professionele kwaliteiten en, in het bijzonder, zijn deskundigheid op het gebied van de wetgeving en de praktijk inzake gegevensbescherming en zijn vermogen de in deze verordening, met name in artikel 79, bedoelde taken te vervullen.

3.   De keuze van de functionaris voor gegevensbescherming mag niet kunnen uitlopen op een belangenconflict tussen zijn taak als functionaris voor gegevensbescherming en andere officiële taken, met name ten aanzien van de toepassing van deze verordening.

4.   De functionaris voor gegevensbescherming wordt benoemd voor een termijn van vier jaar en kan worden herbenoemd, maar de totale duur van zijn ambtstermijn, mag niet meer dan acht jaar bedragen. Indien de functionaris voor gegevensbescherming niet langer aan de voorwaarden voor de uitoefening van zijn taken voldoet, kan hij door het college alleen met instemming van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming als functionaris voor gegevensbescherming worden ontslagen.

5.   Het EOM maakt de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming bekend en deelt deze mee aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

Artikel 78

Positie van de functionaris voor gegevensbescherming

1.   Het EOM zorgt ervoor dat de functionaris voor gegevensbescherming goed en tijdig betrokken wordt bij alle aangelegenheden die verband houden met de bescherming van persoonsgegevens.

2.   Het EOM ondersteunt de functionaris voor gegevensbescherming bij de vervulling van de in artikel 79 bedoelde taken door hem toegang te verschaffen tot persoonsgegevens en verwerkingsactiviteiten en door hem de benodigde middelen ter beschikking te stellen voor het vervullen van deze taken en het op peil houden van zijn deskundigheid.

3.   Het EOM zorgt ervoor dat de functionaris voor gegevensbescherming geen instructies krijgt met betrekking tot de uitvoering van die taken. De functionaris voor gegevensbescherming wordt door het college niet ontslagen of gestraft voor de uitvoering van zijn taken. De functionaris voor gegevensbescherming brengt rechtstreeks verslag uit aan de Europees hoofdaanklager.

4.   Betrokkenen kunnen met de functionaris voor gegevensbescherming contact opnemen over alle aangelegenheden die verband houden met de verwerking van hun gegevens en met de uitoefening van hun rechten uit hoofde van deze verordening en van Verordening (EG) nr. 45/2001.

5.   Het college stelt uitvoeringsvoorschriften betreffende de functionaris voor gegevensbescherming vast. Deze uitvoeringsvoorschriften hebben met name betrekking op de selectieprocedure voor het ambt van functionaris voor gegevensbescherming en het ontslag, de taken, de verplichtingen en bevoegdheden en de waarborgen voor de onafhankelijkheid van de functionaris voor gegevensbescherming.

6.   Het EOM verschaft de functionaris voor gegevensbescherming het personeel en de middelen die hij nodig heeft voor de uitvoering van zijn taken.

7.   De functionaris voor gegevensbescherming en zijn personeel zijn gehouden tot de geheimhoudingsplicht conform artikel 108.

Artikel 79

Taken van de functionaris voor gegevensbescherming

1.   De functionaris voor gegevensbescherming heeft met name de volgende taken met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens:

a)

er op onafhankelijke wijze op toezien dat het EOM de bepalingen inzake gegevensbescherming van deze verordening, Verordening (EG) nr. 45/2001 en de toepasselijke bepalingen inzake gegevensbescherming in het reglement van orde van het EOM naleeft. Daaronder valt tevens het toezicht op naleving van deze verordening, van andere EU- of nationale gegevensbeschermingsbepalingen en van het beleid van het EOM met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens, met inbegrip van de toewijzing van verantwoordelijkheden, bewustmaking en opleiding van het bij de verwerking betrokken personeel, en de betreffende audits;

b)

het EOM en het personeel dat gegevens verwerkt, informeren en adviseren over hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening en andere EU- of nationale gegevensbeschermingsbepalingen;

c)

desgevraagd advies verstrekken met betrekking tot de effectbeoordeling van gegevensbescherming en toezien op de uitvoering daarvan overeenkomstig artikel 71;

d)

ervoor zorgen dat er overeenkomstig de in het reglement van orde van het EOM neer te leggen bepalingen een register van de doorgifte en ontvangst van persoonsgegevens wordt bijgehouden;

e)

samenwerken met de personeelsleden van het EOM die verantwoordelijk zijn voor procedures, opleiding en advies op het gebied van gegevensverwerking;

f)

samenwerken met de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming;

g)

ervoor zorgen dat betrokkenen in kennis worden gesteld van hun rechten op grond van deze verordening;

h)

optreden als contactpunt voor de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming; inzake met verwerking verband houdende aangelegenheden, met inbegrip van de in artikel 72 bedoelde voorafgaande raadpleging, en, waar passend, overleg plegen over enige andere aangelegenheid;

i)

een jaarverslag opstellen en dit voorleggen aan de Europees hoofdaanklager en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

2.   De functionaris voor gegevensbescherming vervult de functies die bij Verordening (EG) nr. 45/2001 met betrekking tot administratieve persoonsgegevens zijn vastgelegd.

3.   Voor zover nodig voor de verrichting van hun taken hebben de functionaris voor gegevensbescherming en de personeelsleden van het EOM die de functionaris voor gegevensverwerking bijstaan bij het verrichten van taken, toegang tot de door het EOM verwerkte persoonsgegevens en tot de gebouwen van het EOM.

4.   Indien de functionaris voor gegevensbescherming van oordeel is dat de bepalingen van Verordening (EG) nr. 45/2001 met betrekking tot de verwerking van administratieve persoonsgegevens of de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de verwerking van operationele persoonsgegevens niet worden nageleefd, stelt hij de Europees hoofdaanklager hiervan in kennis, met het verzoek deze situatie van niet-naleving binnen een bepaalde termijn op te lossen. Indien de Europees hoofdaanklager deze situatie van niet-naleving niet binnen de gestelde termijn oplost, legt de functionaris voor gegevensbescherming de zaak voor aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

Artikel 80

Algemene beginselen inzake doorgifte van operationele persoonsgegevens

1.   Het EOM kan, met inachtneming van de andere bepalingen van deze verordening, met name artikel 53, operationele persoonsgegevens slechts doorgeven aan een derde land of een internationale organisatie, indien de voorwaarden van de artikelen 80 tot en met 83 zijn vervuld, met name:

a)

de doorgifte is noodzakelijk voor de uitvoering van de taken van het EOM;

b)

de operationele persoonsgegevens worden doorgegeven aan een verwerkingsverantwoordelijke in een derde land of een internationale organisatie die een bevoegde autoriteit is voor de in artikel 104 bedoelde doeleinden;

c)

indien de overeenkomstig dit artikel door te geven operationele persoonsgegevens door een lidstaat van de Europese Unie aan het EOM zijn toegezonden of ter beschikking gesteld, verzoekt dit laatste voor die doorgifte om voorafgaande toestemming van de betrokken bevoegde autoriteit overeenkomstig haar nationale wetgeving, tenzij die lidstaat van de Europese Unie de toestemming voor die doorgifte in algemene zin dan wel behoudens specifieke voorwaarden heeft verleend;

d)

de Commissie heeft uit hoofde van artikel 81 besloten dat het derde land of de internationale organisatie in kwestie een passend beschermingsniveau waarborgt, of er bestaan, bij ontstentenis van een dergelijk adequaatheidsbesluit, passende waarborgen — of deze worden geboden — op grond van artikel 82, of er zijn, bij ontstentenis van zowel een adequaatheidsbesluit als passende waarborgen, afwijkingen voor specifieke situaties van toepassing uit hoofde van artikel 83, en

e)

in het geval van een verdere doorgifte aan een ander derde land of een andere internationale organisatie door een derde land of een internationale organisatie, verplicht het EOM het derde land of de internationale organisatie ertoe om zijn voorafgaande toestemming te verzoeken voor de verdere doorgifte, die het EOM slechts kan verlenen nadat het alle relevante factoren terdege in aanmerking heeft genomen, waaronder de ernst van het strafbare feit, het doel waarvoor de operationele persoonsgegevens oorspronkelijk waren doorgegeven en het niveau van persoonsgegevensbescherming in het derde land of de internationale organisatie waaraan de operationele persoonsgegevens verder worden doorgegeven.

2.   Het EOM kan slechts operationele persoonsgegevens zonder voorafgaande toestemming door een lidstaat van de Europese Unie overeenkomstig lid 1, onder c), doorgeven indien de doorgifte van operationele persoonsgegevens noodzakelijk is met het oog op de voorkoming van een acute en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid van een lidstaat van de Europese Unie of een derde land of voor de fundamentele belangen van een lidstaat van de Europese Unie, en voorafgaande toestemming niet tijdig kan worden verkregen. De voor het geven van voorafgaande toestemming verantwoordelijke autoriteit wordt onverwijld in kennis gesteld.

3.   Het is de lidstaten van de Europese Unie en de instellingen, organen en instanties van de Unie verboden van het EOM ontvangen operationele persoonsgegevens door te geven aan een derde land of een internationale organisatie. Dit geldt niet wanneer het EOM, na alle relevante factoren terdege in aanmerking te hebben genomen, waaronder de ernst van het strafbare feit, het doel waarvoor de operationele persoonsgegevens oorspronkelijk waren doorgegeven en het niveau van persoonsgegevensbescherming in het derde land of de internationale organisatie waaraan de operationele persoonsgegevens verder worden doorgegeven, toestemming voor die doorgifte heeft verleend. De verplichting om voorafgaande toestemming van het EOM te verzoeken geldt niet ten aanzien van zaken die overeenkomstig artikel 34 naar de bevoegde nationale autoriteiten zijn verwezen.

4.   De artikelen 80 tot en met 83 worden toegepast om ervoor te zorgen dat het door deze verordening en door het Unierecht gewaarborgde beschermingsniveau voor natuurlijke personen niet wordt ondermijnd.

Artikel 81

Doorgiften op basis van adequaatheidsbesluiten

Het EOM kan operationele persoonsgegevens doorgeven aan een derde land of een internationale organisatie wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 36 van Richtlijn (EU) 2016/680 heeft besloten dat het derde land, een gebied of een of meer nader bepaalde sectoren in dat derde land, of de internationale organisatie in kwestie een passend beschermingsniveau waarborgt.

Artikel 82

Doorgiften mits er voldoende waarborgen zijn

1.   Bij ontstentenis van een adequaatheidsbesluit kan het EOM operationele persoonsgegevens slechts doorgeven aan een derde land of een internationale organisatie indien:

a)

in een juridisch bindend instrument wordt voorzien in passende waarborgen voor de bescherming van operationele persoonsgegevens, of

b)

het EOM alle omstandigheden in verband met de doorgifte van operationele persoonsgegevens heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat er passende waarborgen bestaan voor de bescherming van operationele persoonsgegevens.

2.   Het EOM stelt de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming in kennis van de categorieën van doorgiften op grond van lid 1, onder b).

3.   Indien een doorgifte op lid 1, onder b), is gebaseerd, wordt deze doorgifte gedocumenteerd en wordt de documentatie desgevraagd ter beschikking van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming gesteld, met inbegrip van de datum en tijd van doorgifte, informatie over de ontvangende bevoegde autoriteit, de reden voor de doorgifte en de doorgegeven operationele persoonsgegevens zelf.

Artikel 83

Afwijkingen voor specifieke situaties

1.   Bij ontstentenis van een adequaatheidsbesluit, of van voldoende waarborgen uit hoofde van artikel 82, kan het EOM operationele persoonsgegevens slechts doorgeven aan een derde land of een internationale organisatie indien de doorgifte noodzakelijk is:

a)

om de vitale belangen van de betrokkene of van een andere persoon te beschermen;

b)

om de legitieme belangen van de betrokkene te beschermen;

c)

om een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid van een lidstaat van de Europese Unie of een derde land te voorkomen, of

d)

in individuele gevallen voor de uitvoering van de taken van het EOM, tenzij het EOM bepaalt dat de grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokkene zwaarder wegen dan het algemeen belang van de doorgifte.

2.   Indien een doorgifte op lid 1 is gebaseerd, wordt deze doorgifte gedocumenteerd en wordt de documentatie desgevraagd ter beschikking van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming gesteld, met inbegrip van de datum en tijd van doorgifte en informatie over de ontvangende bevoegde autoriteit, de reden voor de doorgifte en de doorgegeven operationele persoonsgegevens zelf.

Artikel 84

Doorgiften van operationele persoonsgegevens aan ontvangers in derde landen

1.   In afwijking van artikel 80, lid 1, onder b), en onverminderd internationale overeenkomsten als bedoeld in lid 2 van dit artikel, kan het EOM, in afzonderlijke en specifieke gevallen, slechts operationele persoonsgegevens rechtstreeks aan ontvangers in derde landen doorgeven indien aan de overige bepalingen van dit hoofdstuk en aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

a)

de doorgifte is strikt noodzakelijk voor de uitvoering van zijn in deze verordening omschreven taken, ter verwezenlijking van de doeleinden van artikel 49, lid 1;

b)

het EOM bepaalt dat er geen grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokkene zijn die zwaarder wegen dan het openbaar belang dat de doorgifte in dat specifieke geval noodzakelijk maakt;

c)

het EOM is van oordeel dat de doorgifte aan een autoriteit die in het derde land bevoegd is voor de in artikel 49, lid 1, bedoelde doeleinden, ondoeltreffend of ongeschikt is, met name omdat de gegevens niet tijdig kunnen worden doorgegeven;

d)

de autoriteit die in het derde land bevoegd is voor de in artikel 49, lid 1, bedoelde doeleinden wordt zonder onnodige vertraging op de hoogte gebracht, tenzij dit ondoeltreffend of ongeschikt is;

e)

het EOM licht de ontvanger in over het nader bepaalde doeleinde of de nader bepaalde doeleinden waarvoor de operationele persoonsgegevens bij uitsluiting door laatstgenoemde mogen worden verwerkt, op voorwaarde dat deze verwerking noodzakelijk is.

2.   Een internationale overeenkomst als bedoeld in lid 1 is een van kracht zijnde bilaterale of multilaterale internationale overeenkomst tussen de Unie en derde landen op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking.

3.   Indien een doorgifte op lid 1 is gebaseerd, wordt deze doorgifte gedocumenteerd en moet de documentatie desgevraagd ter beschikking van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming worden gesteld, met inbegrip van de datum en tijd van doorgifte, informatie over de ontvangende bevoegde autoriteit, de reden voor de doorgifte en de doorgegeven operationele persoonsgegevens zelf.

Artikel 85

Toezicht door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

1.   De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is belast met het toezicht op en het verzekeren van de toepassing van de bepalingen van deze verordening betreffende de bescherming van de grondrechten en de fundamentele vrijheden van natuurlijke personen in verband met de verwerking van operationele persoonsgegevens door het EOM, alsmede voor het verstrekken van advies aan het EOM en aan de betrokkenen inzake de verwerking van operationele persoonsgegevens. Daartoe vervult de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming de bij lid 2 van dit artikel opgedragen taken, oefent hij de bij lid 3 van dit artikel verleende bevoegdheden uit en werkt hij overeenkomstig artikel 87 samen met de nationale toezichthoudende autoriteiten.

2.   De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is op grond van deze verordening belast met de volgende taken:

a)

hij neemt kennis van en onderzoekt klachten, en deelt de betrokkenen binnen een redelijke termijn het resultaat van zijn onderzoek mee;

b)

hij stelt op eigen initiatief of op basis van klachten onderzoeken in, en stelt de betrokkenen binnen een redelijke termijn in kennis van het resultaat;

c)

hij ziet toe op en zorgt voor de toepassing door het EOM van de bepalingen van deze verordening betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van operationele persoonsgegevens;

d)

hij adviseert het EOM, op eigen initiatief of in het kader van een raadpleging, in verband met alle aangelegenheden betreffende de verwerking van operationele persoonsgegevens, met name alvorens het interne voorschriften betreffende de bescherming van de grondrechten en de fundamentele vrijheden in verband met de verwerking van operationele persoonsgegevens opstelt.

3.   De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming kan uit hoofde van deze verordening:

a)

betrokkenen adviseren bij de uitoefening van hun rechten;

b)

in het geval van een vermeende inbreuk op de bepalingen betreffende de verwerking van operationele persoonsgegevens, de zaak voorleggen aan het EOM en, in voorkomend geval, voorstellen doen om een einde te maken aan de inbreuk en de betrokkenen beter te beschermen;

c)

het EOM raadplegen wanneer verzoeken om uitoefening van bepaalde rechten in verband met operationele persoonsgegevens in strijd met de artikelen 56 tot en met 62 zijn geweigerd;

d)

de zaak aan het EOM voorleggen;

e)

het EOM belasten met de verbetering, beperking of wissing van operationele persoonsgegevens die door het EOM in strijd met de bepalingen betreffende de verwerking van operationele persoonsgegevens zijn verwerkt, alsmede met de kennisgeving hiervan aan derden aan wie deze gegevens zijn bekendgemaakt, op voorwaarde dat dit de door het EOM geleide onderzoeken en strafvervolgingen niet in de weg staat;

f)

de zaak aan het Hof van Justitie voorleggen overeenkomstig de in de Verdragen vastgestelde voorwaarden;

g)

tussenkomen in vorderingen die bij het Hof van Justitie aanhangig zijn gemaakt.

4.   De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming heeft, voor zover dit nodig is voor de uitvoering van zijn taken, toegang tot de door het EOM verwerkte operationele persoonsgegevens en tot de gebouwen van het EOM.

5.   De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming stelt een jaarverslag op over het toezicht op het EOM.

Artikel 86

Beroepsgeheim van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

Ten aanzien van de vertrouwelijke informatie die hun bij de vervulling van officiële taken ter kennis is gekomen, geldt voor de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en zijn personeel zowel tijdens de uitoefening van hun ambt als daarna het beroepsgeheim.

Artikel 87

Samenwerking tussen de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de nationale toezichthoudende autoriteiten

1.   De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werkt nauw samen met de nationale toezichthoudende autoriteiten bij specifieke aangelegenheden waarvoor nationale betrokkenheid vereist is, met name ingeval de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming of een nationale toezichthoudende autoriteit grote verschillen tussen praktijken van de lidstaten van de Europese Unie of een potentieel onrechtmatige doorgifte van gegevens via de kanalen van het EOM constateert, of in het kader van vragen van een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten over de uitvoering en de uitlegging van deze verordening.

2.   In de in lid 1 genoemde gevallen kunnen de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de nationale toezichthoudende autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op gegevensbescherming, elk binnen hun eigen bevoegdheden, relevante informatie uitwisselen, en elkaar bijstaan in de uitvoering van audits en inspecties, problemen bij de uitlegging of toepassing van deze verordening behandelen, zich buigen over problemen bij de uitoefening van het onafhankelijk toezicht of bij de uitoefening van de rechten van betrokkenen, geharmoniseerde voorstellen voor gemeenschappelijke oplossingen voor problemen doen, en de aandacht op gegevensbeschermingsrechten vestigen, voor zover noodzakelijk.

3.   Het bij Verordening (EU) 2016/679 ingestelde Europees Comité voor gegevensbescherming verricht tevens de in artikel 51 van Richtlijn (EU) 2016/680 vastgestelde taken in verband met onder deze verordening vallende aangelegenheden, met name die welke worden bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel.

Artikel 88

Recht om een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

1.   Iedere betrokkene heeft het recht een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, indien de betrokkene van mening is dat de verwerking van hem betreffende operationele persoonsgegevens door het EOM inbreuk maakt op deze verordening.

2.   De betrokkene wordt door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming op de hoogte gebracht van de voortgang en het resultaat van de klacht, alsook van de mogelijkheid van beroep bij de rechter uit hoofde van artikel 89.

Artikel 89

Recht om op te komen tegen een beslissing van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

Bij het Hof van Justitie kan tegen beslissingen van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming beroep worden ingesteld.

HOOFDSTUK IX

FINANCIËLE BEPALINGEN EN BEPALINGEN INZAKE PERSONEEL

AFDELING 1

Financiële bepalingen

Artikel 90

Financiële actoren

1.   De Europees hoofdaanklager is belast met het opstellen van besluiten over het opstellen van de begroting en het ter goedkeuring voorleggen ervan aan het college.

2.   De administratief directeur is als begrotingsverantwoordelijke belast met het uitvoeren van de begroting van het EOM.

Artikel 91

Begroting

1.   De Europees hoofdaanklager stelt ramingen op van de ontvangsten en uitgaven van het EOM voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, op basis van een voorstel dat is opgesteld door de administratief directeur. Deze ramingen worden opgenomen in de begroting van het EOM.

2.   De ontvangsten en uitgaven van het EOM moeten in evenwicht zijn.

3.   Behoudens andere inkomsten omvatten de ontvangsten van het EOM:

a)

een bijdrage van de Unie die wordt opgenomen in de algemene begroting van de Europese Unie, onverminderd de leden 7 en 8;

b)

vergoedingen voor publicaties en andere door het EOM verrichte diensten.

4.   Tot de uitgaven van het EOM behoren de bezoldiging van de Europees hoofdaanklager, de Europese aanklagers, de gedelegeerd Europese aanklagers, de administratief directeur en het personeel van het EOM, de uitgaven voor administratie en infrastructuur en de operationele uitgaven.

5.   Wanneer de gedelegeerd Europese aanklagers handelen in het kader van het EOM, worden de met deze taken gepaard gaande uitgaven van de gedelegeerd Europese aanklagers beschouwd als operationele uitgaven van het EOM.

Tot de operationele uitgaven van het EOM behoren in beginsel niet de kosten in verband met onderzoeksmaatregelen die door de bevoegde nationale autoriteiten worden uitgevoerd of de kosten van rechtsbijstand. Wel behoren daartoe, binnen de begroting van het EOM, bepaalde kosten in verband met de onderzoeks- en strafvervolgingsactiviteiten van het EOM zoals bepaald in lid 6.

Onder de operationele uitgaven vallen ook het opzetten van een casemanagementsysteem, opleiding, missies en vertalingen die nodig zijn voor de interne werking van het EOM, zoals vertalingen voor de permanente kamer.

6.   Indien een uitzonderlijk dure onderzoeksmaatregel wordt uitgevoerd namens het EOM, kunnen de gedelegeerd Europese aanklagers, op eigen initiatief of op gemotiveerd verzoek van de bevoegde nationale autoriteiten, de permanente kamer raadplegen over de vraag of de kosten van de onderzoeksmaatregel deels kunnen worden betaald door het EOM. Een dergelijke raadpleging mag het onderzoek niet vertragen.

De permanente kamer kan dan, na raadpleging van de administratief directeur en op basis van evenredigheid van de maatregel die in de specifieke omstandigheden is uitgevoerd en de buitengewone aard van de kosten die dit met zich brengt, besluiten het verzoek te aanvaarden of te weigeren, overeenkomstig de regels voor de beoordeling van deze criteria die moeten worden vastgelegd in het reglement van orde van het EOM. De administratief directeur neemt vervolgens een besluit over het bedrag van de subsidie die zal worden toegekend op basis van de beschikbare financiële middelen. De administratief directeur stelt de behandelende gedelegeerd Europese aanklager onverwijld in kennis van zijn besluit over het bedrag.

7.   Overeenkomstig artikel 332 VWEU worden de in de leden 4 en 5 van dit artikel bedoelde uitgaven van het EOM gedragen door de lidstaten. De lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM krijgen een aanpassing overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 (23).

8.   Lid 7 is niet van toepassing op de administratieve kosten van de instellingen van de Unie die voortvloeien uit de uitvoering van de nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM.

Artikel 92

Vaststelling van de begroting

1.   Elk jaar stelt de Europees hoofdaanklager een voorlopige ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het EOM voor het volgende begrotingsjaar, op basis van een voorstel dat is opgesteld door de administratief directeur. De Europees hoofdaanklager zendt de voorlopige ontwerpraming ter goedkeuring aan het college.

2.   De voorlopige ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het EOM wordt elk jaar uiterlijk 31 januari aan de Commissie toegezonden. Het EOM zendt de Commissie elk jaar uiterlijk 31 maart een definitieve ontwerpraming toe, die tevens een ontwerp van personeelsformatie bevat.

3.   De Commissie zendt de raming, samen met het ontwerp van algemene begroting van de Unie, toe aan het Europees Parlement en de Raad (de begrotingsautoriteit).

4.   Op basis van de raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht voor de personeelsformatie alsook de bijdrage ten laste van de algemene begroting op in het ontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

5.   De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de bijdrage uit de algemene begroting van de Unie aan het EOM goed.

6.   De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van het EOM vast.

7.   Het college stelt op voorstel van de Europees hoofdaanklager de begroting van het EOM vast. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie. Indien nodig wordt de begroting aangepast volgens dezelfde procedure als voor de vaststelling van de oorspronkelijke begroting.

8.   Op bouwprojecten die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de begroting van het EOM, zijn de bepalingen van artikel 88 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 (24) van de Commissie van toepassing.

Artikel 93

Uitvoering van de begroting

1.   De administratief directeur voert als verantwoordelijke binnen het EOM de begroting uit onder zijn eigen verantwoordelijkheid en binnen de in de begroting gestelde grenzen.

2.   De administratief directeur zendt de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van evaluatieprocedures toe.

Artikel 94

Indiening van de rekeningen en kwijting

1.   De rekenplichtige van het EOM dient uiterlijk 1 maart van het volgende begrotingsjaar (jaar N+1) de voorlopige rekeningen van het begrotingsjaar (jaar N) in bij de rekenplichtige van de Commissie en bij de Rekenkamer.

2.   Het EOM zendt het verslag over het budgettaire en financiële beheer uiterlijk 31 maart van het volgende begrotingsjaar toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

3.   Uiterlijk 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het EOM na consolidatie met de rekeningen van de Commissie toe aan de Rekenkamer.

4.   Overeenkomstig artikel 148, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 maakt de Rekenkamer haar opmerkingen over de voorlopige rekeningen van het EOM uiterlijk 1 juni van het volgende jaar bekend.

5.   Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het EOM overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 maakt de rekenplichtige van het EOM de definitieve rekeningen op onder zijn eigen verantwoordelijkheid en vervolgens dient hij ze bij het college in voor advies.

6.   De rekenplichtige van het EOM zendt de definitieve rekeningen en het advies van het college als bedoeld in lid 5 uiterlijk 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar toe aan het Europees Parlement, aan de Raad, aan de Commissie en aan de Rekenkamer.

7.   De definitieve rekeningen van het EOM worden uiterlijk 15 november van het jaar volgend op elk begrotingsjaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

8.   De administratief directeur dient uiterlijk 30 september van het jaar volgend op elk begrotingsjaar een antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer in bij deze instelling. De administratief directeur zendt het antwoord ook toe aan de Commissie.

9.   De administratief directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar, overeenkomstig artikel 109, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013.

10.   Vóór 15 mei van het jaar N+2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid besluit, de administratief directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar N.

Artikel 95

Financiële regels

De Europees hoofdaanklager stelt het ontwerp van financiële regels van toepassing op het EOM op, op basis van een voorstel van de administratief directeur. Deze regels worden vastgesteld door het college, na raadpleging van de Commissie. De financiële regels mogen slechts afwijken van die welke vervat zijn in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 indien dit een specifieke vereiste is in verband met de activiteiten van het EOM en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

AFDELING 2

Bepalingen betreffende het personeel

Artikel 96

Algemene bepalingen

1.   Het Statuut, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en de voorschriften die in overleg zijn vastgesteld door de instellingen van de Unie ten behoeve van de uitvoering van dit Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, zijn van toepassing op de Europees hoofdaanklager en de Europese aanklagers, de gedelegeerd Europese aanklagers, de administratief directeur en de personeelsleden van het EOM, tenzij in deze verordening anders wordt bepaald.

De Europees hoofdaanklager en de Europese aanklagers worden aangesteld als tijdelijke functionarissen van het EOM op grond van artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

2.   De personeelsleden van het EOM worden geworven volgens de verordeningen en regelingen die van toepassing zijn op de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie.

3.   De bevoegdheden die het Statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag en de bevoegdheden tot het sluiten van arbeidsovereenkomsten, toegekend door de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, worden door het college uitgeoefend. Het college mag deze bevoegdheden delegeren aan de administratief directeur met betrekking tot de personeelsleden van het EOM. De in dit lid bedoelde delegatie van bevoegdheden heeft geen betrekking op de Europees hoofdaanklager, de Europese aanklagers, de gedelegeerd Europese aanklagers of de administratief directeur.

4.   Het college stelt de toepasselijke regels voor het uitvoeren van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vast overeenkomstig artikel 110 van het Statuut. Het college neemt in het programmeringsdocument ook een programmering van de personele middelen op.

5.   Op het EOM en zijn personeelsleden is het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie van toepassing.

6.   Gedelegeerd Europese aanklagers worden aangesteld als bijzonder adviseur overeenkomstig de artikelen 5, 123 en 124 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden. De bevoegde nationale autoriteiten faciliteren de uitoefening van de taken van de gedelegeerd Europese aanklagers uit hoofde van deze verordening en onthouden zich van elke handeling of beleidsmaatregel die hun status of loopbaan binnen het nationale strafvervolgingssysteem kan schaden. Met name verschaffen de bevoegde nationale autoriteiten de gedelegeerd Europese aanklagers de middelen en de apparatuur die nodig zijn voor de uitoefening van hun taken uit hoofde van deze verordening en waarborgen zij dat deze aanklagers volledig deel uitmaken van de nationale strafvervolgingsinstanties. Er dient te worden gezorgd voor toereikende regelingen die maken dat rechten van de gedelegeerd Europese aanklagers met betrekking tot sociale zekerheid, pensioen en verzekering volgens het nationale stelsel gehandhaafd blijven. Voorts dient ervoor te worden gezorgd dat de totale bezoldiging van een gedelegeerd Europese aanklager niet lager is dan de bezoldiging die hij zou krijgen als hij nationaal aanklager was gebleven. De algemene arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van de gedelegeerd Europese aanklagers vallen onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde nationale justitiële autoriteiten.

7.   De Europese aanklagers en de gedelegeerd Europese aanklagers ontvangen bij de uitoefening van hun onderzoeks- en strafvervolgingsbevoegdheden geen andere bevelen, richtlijnen of instructies dan die waarin deze verordening uitdrukkelijk voorziet, als bepaald in artikel 6.

Artikel 97

Tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten

1.   Aan de tijdelijke functionarissen die in de instellingen, organen of instanties van de Unie in dienst zijn op grond van artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en die door het EOM in dienst worden genomen op grond van een overeenkomst die is gesloten uiterlijk één jaar nadat het EOM operationeel is geworden, overeenkomstig het in artikel 120, lid 2, bedoelde besluit, worden overeenkomsten geboden die vallen onder artikel 2, onder f), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden; alle andere voorwaarden van de overeenkomst blijven evenwel ongewijzigd, onverminderd de verplichtingen uit hoofde van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden. Deze tijdelijke functionarissen worden geacht hun gehele loopbaan te hebben vervuld bij het EOM.

2.   Aan de arbeidscontractanten die in de instellingen van de Unie in dienst zijn op grond van artikel 3 bis of 3 ter van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en die door het EOM in dienst worden genomen op grond van een overeenkomst die is gesloten uiterlijk één jaar nadat het EOM operationeel is geworden, overeenkomstig het in artikel 120, lid 2, bedoelde besluit, worden overeenkomsten geboden die vallen onder artikel 3 bis van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden; alle andere voorwaarden van de overeenkomst blijven evenwel ongewijzigd. Deze arbeidscontractanten worden geacht hun gehele loopbaan te hebben volbracht bij het EOM.

3.   Aan de tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten die in de organen of instanties van de Unie in dienst zijn op grond van respectievelijk artikel 2, onder f), en artikel 3 bis van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en die door het EOM in dienst worden genomen op grond van een overeenkomst die is gesloten uiterlijk één jaar nadat het EOM operationeel is geworden, overeenkomstig het in artikel 120, lid 2, bedoelde besluit, worden overeenkomsten op grond van dezelfde voorwaarden geboden. Deze tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten worden geacht hun gehele loopbaan te hebben volbracht bij het EOM.

Artikel 98

Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden

1.   Het EOM mag, behalve op zijn eigen personeel, een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen en andere personen die ter beschikking van het EOM worden gesteld, maar er niet in dienst zijn. Wat betreft de uitvoering van de taken die betrekking hebben op de functies van het EOM, ressorteren de gedetacheerde nationale deskundigen onder de Europees hoofdaanklager.

2.   Het college stelt een besluit vast met de voorschriften voor de detachering bij het EOM van nationale deskundigen of andere personen die ter beschikking van het EOM worden gesteld maar er niet in dienst zijn.

HOOFDSTUK X

BEPALINGEN INZAKE DE BETREKKINGEN VAN HET EOM EN ZIJN PARTNERS

Artikel 99

Gemeenschappelijke bepalingen

1.   Voor zover noodzakelijk voor de verrichting van zijn taken mag het EOM samenwerkingsverbanden aangaan en onderhouden met instellingen, organen en instanties van de Unie overeenkomstig de respectieve doelstellingen ervan, en met autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM, autoriteiten van derde landen en internationale organisaties.

2.   Voor zover relevant voor de verrichting van zijn taken mag het EOM overeenkomstig artikel 111 rechtstreeks alle informatie uitwisselen met de in lid 1 bedoelde entiteiten, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

3.   Voor de in de leden 1 en 2 bepaalde doeleinden kan het EOM werkafspraken met de in de lid 1 bedoelde entiteiten maken. Deze werkafspraken zijn van technische en/of operationele aard, en strekken er in het bijzonder toe de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de betrokken partijen te vergemakkelijken. De werkafspraken vormen geen grondslag voor het toestaan van de uitwisseling van persoonsgegevens en zijn niet juridisch bindend voor de Unie of de lidstaten.

Artikel 100

Betrekkingen met Eurojust

1.   Het EOM creëert en onderhoudt een nauwe band met Eurojust, die gebaseerd is op samenwerking binnen hun respectieve taakopdrachten en de ontwikkeling van de in dit artikel beschreven operationele, administratieve en bestuurlijke band tussen beide organen. Daartoe komen de Europees hoofdaanklager en de voorzitter van Eurojust regelmatig bijeen om kwesties van gemeenschappelijk belang te bespreken.

2.   In operationele aangelegenheden mag het EOM Eurojust bij zijn activiteiten inzake grensoverschrijdende zaken betrekken, onder meer door:

a)

informatie over zijn onderzoek, met inbegrip van persoonsgegevens, te delen als bedoeld in de bepalingen ter zake in deze verordening;

b)

Eurojust of zijn bevoegde nationale lid/leden te vragen om ondersteuning bij de toezending van zijn besluiten of verzoeken om wederzijdse rechtshulp aan, en de uitvoering daarvan in zowel lidstaten van de Europese Unie die wel bij Eurojust betrokken zijn, maar niet deelnemen aan de instelling van het EOM, als derde landen.

3.   Het EOM krijgt op basis van een hit/no hit-systeem indirect toegang tot informatie in het casemanagementsysteem van Eurojust. Telkens wanneer een match wordt gevonden tussen gegevens die het EOM in het casemanagementsysteem heeft ingevoerd en die waarover Eurojust beschikt, wordt het feit dat er een match is, meegedeeld aan zowel Eurojust en het EOM als aan de lidstaat van de Europese Unie die de betrokken gegevens aan Eurojust heeft verstrekt. Het EOM neemt de nodige maatregelen om Eurojust op basis van een hit/no hit-systeem toegang te geven tot informatie in zijn casemanagementsysteem.

4.   Het EOM mag gebruikmaken van de administratieve ondersteuning en middelen van Eurojust. Daartoe mag Eurojust diensten van gezamenlijk belang aan het EOM verlenen. De bijzonderheden worden vastgelegd door middel van een regeling.

Artikel 101

Betrekkingen met OLAF

1.   Het EOM ontwikkelt en onderhoudt een nauwe band met OLAF gebaseerd op samenwerking binnen hun respectieve taakopdrachten en op informatie-uitwisseling. Doel van die band is in het bijzonder ervoor te zorgen dat, om de financiële belangen van de Unie te beschermen, alle beschikbare middelen worden ingezet met behulp van aanvullend werk en steun van OLAF voor het EOM.

2.   Onverminderd de acties als bedoeld in lid 3 stelt OLAF, indien het EOM een strafrechtelijk onderzoek verricht overeenkomstig deze verordening, geen parallel administratief onderzoek in met betrekking tot dezelfde feiten.

3.   Het EOM mag in de loop van een door het EOM gevoerd onderzoek OLAF, overeenkomstig het mandaat van OLAF, om steun of aanvullend werk bij de activiteiten van het EOM vragen, met name door:

a)

informatie en analyses (ook forensische) te verstrekken en deskundigheid en operationele ondersteuning te bieden;

b)

de coördinatie van specifieke acties van de bevoegde nationale bestuurlijke autoriteiten en organen van de Unie te faciliteren;

c)

administratieve onderzoeken te verrichten.

4.   Het EOM mag, om OLAF in staat te stellen passende administratieve maatregelen te overwegen overeenkomstig zijn mandaat, OLAF relevante informatie doorgeven over zaken waarin het EOM heeft besloten geen onderzoek uit te voeren of een zaak heeft geseponeerd.

5.   Het EOM krijgt op basis van een hit/no hit-systeem indirect toegang tot informatie in het casemanagementsysteem van OLAF. Telkens wanneer een match wordt gevonden tussen gegevens die het EOM in het casemanagementsysteem heeft ingevoerd en die waarover OLAF beschikt, worden zowel OLAF als het EOM hiervan op de hoogte gebracht. Het EOM neemt de nodige maatregelen om OLAF op basis van een hit/no hit-systeem toegang te geven tot informatie in zijn casemanagementsysteem.

Artikel 102

Betrekkingen met Europol

1.   Het EOM creëert en onderhoudt een nauwe band met Europol. Hiertoe maken zij een werkafspraak waarin hun samenwerking nader wordt geregeld.

2.   Indien zulks nodig is voor een onderzoek, kan het EOM op verzoek relevante informatie verkrijgen waarover Europol beschikt betreffende elk strafbaar feit dat onder zijn bevoegdheid valt, en kan het EOM Europol tevens verzoeken om analytische ondersteuning bij een bepaald onderzoek dat het verricht.

Artikel 103

Betrekkingen met andere instellingen, organen en instanties van de Unie

1.   Het EOM creëert en onderhoudt een samenwerkingsverband met de Commissie teneinde de financiële belangen van de Unie te beschermen. Hiertoe sluiten zij een overeenkomst waarin hun samenwerking nader wordt geregeld.

2.   Zonder afbreuk te doen aan de correcte uitvoering en het vertrouwelijke karakter van zijn eigen onderzoeken, verstrekt het EOM onverwijld de betrokken instellingen, organen of instanties van de Unie en andere slachtoffers voldoende informatie om hen in staat te stellen de nodige maatregelen te nemen, in het bijzonder:

a)

administratieve maatregelen zoals voorzorgsmaatregelen om de financiële belangen van de Unie in dit verband te beschermen. Het EOM kan instellingen, organen en instanties van de Unie specifieke maatregelen aanbevelen;

b)

zich burgerlijke partij stellen in de procedures;

c)

maatregelen teneinde aan de Uniebegroting verschuldigde bedragen administratief terug te vorderen, of tuchtmaatregelen.

Artikel 104

Betrekkingen met derde landen en internationale organisaties

1.   De in artikel 99, lid 3, bedoelde werkafspraken met autoriteiten van derde landen en internationale organisaties kunnen met name betrekking hebben op de uitwisseling van strategische informatie en de detachering van verbindingsambtenaren bij het EOM.

2.   Het EOM kan ter bevordering van de samenwerking naargelang van de operationele behoeften van het EOM, met instemming van de betrokken bevoegde autoriteiten contactpunten in derde landen aanwijzen.

3.   Internationale overeenkomsten met een of meer derde landen die de Unie heeft gesloten of waartoe de Unie is toegetreden overeenkomstig artikel 218 VWEU, op gebieden die onder de bevoegdheid van het EOM vallen, bijvoorbeeld internationale overeenkomsten inzake samenwerking in strafzaken tussen het EOM en deze derde landen, zijn bindend voor het EOM.

4.   Bij gebreke van een overeenkomst uit hoofde van lid 3 en indien dit krachtens de toepasselijke multilaterale internationale overeenkomsten is toegestaan en het derde land ermee instemt, erkennen de lidstaten het EOM als bevoegde autoriteit voor de toepassing van door hen gesloten internationale overeenkomsten op het gebied van wederzijdse rechtshulp in strafzaken, en, in voorkomend geval, melden zij het als zodanig aan, onder meer, waar nodig en mogelijk, door middel van een wijziging van die overeenkomsten.

De lidstaten kunnen het EOM ook aangeven als bevoegde autoriteit voor de toepassing van andere door hen gesloten internationale overeenkomsten op het gebied van wederzijdse rechtshulp in strafzaken, onder meer door middel van een wijziging van die overeenkomsten.

5.   Bij gebreke van een overeenkomst uit hoofde van lid 3 van dit artikel of van een erkenning uit hoofde van lid 4 van dit artikel, kan de behandelende gedelegeerd Europese aanklager overeenkomstig artikel 13, lid 1, gebruikmaken van de bevoegdheden van nationaal aanklager van zijn lidstaat om, op basis van door die lidstaat gesloten internationale overeenkomsten of van toepasselijke nationale wetgeving en, indien nodig, via de bevoegde nationale autoriteiten, de autoriteiten van derde landen om rechtshulp in strafzaken te verzoeken. In dat geval stelt de gedelegeerd Europese aanklager de autoriteiten van derde landen op de hoogte van het feit dat het op die basis verzamelde bewijsmateriaal door het EOM voor de doeleinden van deze verordening zal worden gebruikt, en tracht hij in voorkomend geval de toestemming van die autoriteiten daarvoor te verkrijgen. In ieder geval wordt het derde land in kennis gesteld van het feit dat de uiteindelijke ontvanger van het antwoord op het verzoek het EOM is.

Indien het EOM zijn functies niet kan uitoefenen op basis van een toepasselijke internationale overeenkomst als bedoeld in lid 3 of lid 4 van dit artikel, kan het de autoriteiten van derde landen in een bepaalde zaak en binnen de grenzen van zijn materiële bevoegdheid ook om rechtshulp in strafzaken verzoeken. Het EOM leeft daarbij de voorwaarden na die door die autoriteiten kunnen worden opgelegd met betrekking tot het gebruik van de informatie die zij op die basis hebben verstrekt.

6.   Onder voorbehoud van andere bepalingen van deze verordening kan het EOM op verzoek de bevoegde autoriteiten van derde landen of internationale organisaties met het oog op onderzoeken of het gebruik als bewijsmateriaal in strafonderzoeken informatie of bewijsmateriaal verstrekken die, respectievelijk dat reeds in het bezit is van het EOM. Na de permanente kamer te hebben geraadpleegd neemt de behandelende gedelegeerd Europese aanklager een besluit over een dergelijke overdracht van informatie of bewijsmateriaal overeenkomstig het nationaal recht van zijn lidstaat en deze verordening.

7.   Indien een verzoek om uitlevering van een persoon nodig is, kan de behandelende gedelegeerd Europese aanklager de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat verzoeken een uitleveringsverzoek te doen overeenkomstig de toepasselijke verdragen en/of het toepasselijke nationaal recht.

Artikel 105

Betrekkingen met lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM

1.   De in artikel 99, lid 3, bedoelde werkafspraken met autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM kunnen met name betrekking hebben op de uitwisseling van strategische informatie en de detachering van verbindingsambtenaren bij het EOM.

2.   Het EOM kan ter bevordering van de samenwerking conform de operationele behoeften van het EOM, met instemming van de betrokken bevoegde autoriteiten contactpunten aanwijzen in de lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM.

3.   Bij gebreke van een rechtsinstrument inzake samenwerking in strafzaken en uitlevering tussen het EOM en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM, zorgen de lidstaten voor kennisgeving dat het EOM de bevoegde autoriteit is voor de uitvoering van de toepasselijke handelingen van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken met betrekking tot zaken die onder de bevoegdheid van het EOM vallen, in het kader van hun betrekkingen met lidstaten van de Europese Unie die niet deelnemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM.

HOOFDSTUK XI

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 106

Juridische status en operationele voorwaarden

1.   In elk van de lidstaten heeft het EOM de handelingsbevoegdheid die bij de nationale wetgeving aan rechtspersonen wordt toegekend.

2.   De nodige afspraken voor de accommodatie voor het EOM in Luxemburg en de faciliteiten die door Luxemburg ter beschikking worden gesteld alsook de specifieke regels die in die lidstaat van toepassing zijn op de leden van het college, de administratief directeur en de personeelsleden van het EOM, en op hun gezinsleden, worden uiterlijk op de datum waarop het EOM zijn overeenkomstig artikel 120, lid 2, bepaalde taken op het gebied van onderzoek en strafvervolging opneemt, vastgelegd in een zetelovereenkomst die moet worden gesloten tussen het EOM en Luxemburg.

Artikel 107

Talenregeling

1.   Verordening (EEG) nr. 1/58 van de Raad (25) is van toepassing op de handelingen bedoeld in de artikelen 21 en 114 van deze verordening.

2.   Het college neemt met een tweederde meerderheid van zijn leden een besluit over de interne talenregeling van het EOM.

3.   Het vertaalwerk dat vereist is voor het administratief functioneren van het EOM op centraal niveau, wordt uitgevoerd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie, tenzij vanwege de urgentie een andere oplossing wordt gekozen. De gedelegeerd Europese aanklagers nemen een besluit over de wijze waarop de vertalingen ten behoeve van onderzoeken worden gemaakt, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht.

Artikel 108

Vertrouwelijkheid en beroepsgeheim

1.   Voor de leden van het college, de administratief directeur en de personeelsleden van het EOM, de gedetacheerde nationale deskundigen en andere personen die ter beschikking van het EOM worden gesteld maar er niet in dienst zijn, en de gedelegeerd Europese aanklagers geldt een geheimhoudingsplicht overeenkomstig de wetgeving van de Unie met betrekking tot alle informatie waarover het EOM beschikt.

2.   Voor elke andere persoon die op nationaal niveau betrokken is of assisteert bij de uitoefening van de taken van het EOM geldt een geheimhoudingsplicht overeenkomstig het toepasselijke nationale recht.

3.   De geheimhoudingsplicht blijft ook na de beëindiging van de functie, het dienstverband of de activiteiten gelden voor de in de leden 1 en 2 bedoelde personen.

4.   De geheimhoudingsplicht geldt, overeenkomstig de toepasselijke nationale of Uniewetgeving, voor alle informatie die het EOM ontvangt, tenzij die informatie reeds rechtmatig openbaar is gemaakt.

5.   Voor elk onderzoek dat op gezag van het EOM wordt gevoerd, gelden de regels inzake het beroepsgeheim die zijn vastgelegd in de toepasselijke wetgeving van de Unie. De personen die betrokken zijn of assisteren bij de uitoefening van de taken van het EOM zijn gebonden aan het beroepsgeheim in de zin van het toepasselijke nationale recht.

Artikel 109

Transparantie

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (26) is van toepassing op andere documenten dan onderzoeksdossiers, met inbegrip van de overeenkomstig artikel 45 van deze verordening bewaarde elektronische afbeeldingen van deze dossiers.

2.   De Europees hoofdaanklager stelt binnen zes maanden nadat het EOM is ingesteld, een voorstel voor gedetailleerde voorschriften inzake de toepassing van dit artikel op. Dit voorstel wordt door het college vastgesteld.

3.   Tegen besluiten die door het EOM worden genomen op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingediend bij de Europese Ombudsman of een procedure worden ingesteld bij het Hof van Justitie, overeenkomstig de voorwaarden vastgelegd in respectievelijk artikel 228 en artikel 263 VWEU.

Artikel 110

OLAF en de Rekenkamer

1.   Teneinde de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 te vereenvoudigen, treedt het EOM uiterlijk zes maanden na de door de Commissie overeenkomstig artikel 120, lid 2, vast te stellen datum van toepassing van deze verordening, toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (27) en stelt het op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende voorschriften vast voor de Europees hoofdaanklager, de Europese aanklagers, de administratief directeur en de personeelsleden van het EOM, de gedetacheerde nationale deskundigen en andere personen die ter beschikking van het EOM worden gesteld maar er niet in dienst zijn, en de gedelegeerd Europese aanklagers.

2.   De Rekenkamer is bevoegd om bij alle contractanten en subcontractanten die van het EOM EU-middelen hebben ontvangen, documentcontrole en controles ter plaatse te verrichten.

3.   Overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (28) kan OLAF onderzoeken uitvoeren, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er in verband met uitgaven die door het EOM worden gefinancierd, sprake is van onregelmatigheden waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3 worden in werkafspraken met organen van de Unie, autoriteiten van derde landen en internationale organisaties en in overeenkomsten van het EOM bepalingen opgenomen die de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

Artikel 111

Regels inzake de bescherming van gevoelige niet-gerubriceerde en gerubriceerde informatie

1.   Het EOM stelt interne voorschriften inzake de bescherming van gevoelige niet-gerubriceerde informatie vast, onder meer inzake het tot stand brengen en verwerken van die informatie bij het EOM.

2.   Het EOM stelt interne voorschriften inzake de bescherming van gerubriceerde EU-informatie vast die in overeenstemming zijn met Besluit 2013/488/EU van de Raad (29), teneinde een gelijkwaardig beschermingsniveau voor die informatie te waarborgen.

Artikel 112

Administratief onderzoek

De administratieve activiteiten van het EOM kunnen worden onderzocht door de Europese Ombudsman overeenkomstig artikel 228 VWEU.

Artikel 113

Algemene aansprakelijkheidsregeling

1.   De contractuele aansprakelijkheid van het EOM wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de betrokken overeenkomst.

2.   Het Hof van Justitie is bevoegd om uitspraak te doen krachtens arbitrale bedingen in de door het EOM gesloten overeenkomsten.

3.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het EOM, overeenkomstig de gemeenschappelijke rechtsbeginselen van de lidstaten van de Europese Unie elke door het EOM of zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun functie veroorzaakte schade die aan hen toe te rekenen is.

4.   Lid 3 is ook van toepassing op de door een gedelegeerd Europese aanklager in de uitoefening van zijn functie veroorzaakte schade.

5.   Het Hof van Justitie heeft rechtsmacht voor geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

6.   Welke nationale rechter van de lidstaten van de Europese Unie bevoegd is voor de behandeling van geschillen betreffende de in dit artikel bedoelde contractuele aansprakelijkheid van het EOM, wordt vastgesteld op basis van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad (30).

7.   De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden van het EOM wordt beheerst door de toepasselijke bepalingen van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

Artikel 114

Uitvoeringsvoorschriften en programmeringsdocumenten

Het college stelt, op voorstel van de Europees hoofdaanklager, met name de volgende documenten vast:

a)

jaarlijks, het programmeringsdocument met een jaarlijkse en meerjarige programmering voor het EOM;

b)

een fraudebestrijdingsstrategie die in verhouding staat tot de frauderisico’s, rekening houdend met de kosten-batenverhouding van de uit te voeren maatregelen;

c)

regels inzake de arbeidsvoorwaarden, prestatiecriteria, professionele ontoereikendheid, rechten en verplichtingen van de gedelegeerd Europese aanklagers, alsook regels voor de preventie en het beheer van belangenconflicten;

d)

regels inzake de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 bij de activiteiten van het EOM;

e)

de in artikel 24, lid 8, van Verordening (EG) nr. 45/2001 bedoelde uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 115

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De bevoegdheid om de in artikel 49, lid 3, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt de Commissie met ingang van 20 november 2017 voor onbepaalde tijd toegekend.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 49, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 zijn neergelegd.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 49, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn kan op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden worden verlengd.

Artikel 116

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van een gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen de spoedprocedure wordt aangewend.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 115, lid 5, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 117

Kennisgevingen

Elke lidstaat wijst de autoriteiten aan die bevoegd zijn voor de uitvoering van deze verordening. Informatie over de aangewezen autoriteiten wordt, evenals eventuele latere wijzigingen daarvan, tegelijkertijd meegedeeld aan de Europees hoofdaanklager, de Raad en de Commissie. Tevens stellen de lidstaten het EOM in kennis van een uitgebreide lijst van de bepalingen van het nationaal materieel strafrecht die van toepassing zijn op de in Richtlijn (EU) 2017/1371 omschreven strafbare feiten, alsook van alle andere relevante nationale wetgeving. Het EOM zorgt ervoor dat de door middel van deze lijsten ontvangen informatie openbaar wordt gemaakt. Voorts stellen de lidstaten die overeenkomstig artikel 30, lid 3, voornemens zijn de toepassing van artikel 30, lid 1, onder e) en f), te beperken tot specifieke ernstige strafbare feiten, het EOM in kennis van een lijst van die strafbare feiten.

Artikel 118

Herziening van de regels betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door het EOM

In het kader van de aanpassing van Verordening (EG) nr. 45/2001 overeenkomstig artikel 2, lid 3, en artikel 98 van Verordening (EU) 2016/679 herziet de Commissie de in deze verordening vervatte bepalingen betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door het EOM. In voorkomend geval dient de Commissie een wetgevingsvoorstel in met het oog op wijziging of intrekking van deze bepalingen.

Artikel 119

Evaluatieclausule

1.   Uiterlijk vijf jaar na de door de Commissie overeenkomstig artikel 120, lid 2, vast te stellen datum en daarna elke vijf jaar geeft de Commissie de opdracht deze verordening te evalueren en dient zij een evaluatieverslag in over de uitvoering en de gevolgen ervan, alsmede over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het EOM en zijn werkmethoden. De Commissie zendt het evaluatieverslag samen met haar conclusies toe aan het Europees Parlement, de Raad en de nationale parlementen. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

2.   De Commissie dient wetgevingsvoorstellen in bij het Europees Parlement en de Raad indien zij concludeert dat het noodzakelijk is te kunnen beschikken over aanvullende of meer gedetailleerde regels met betrekking tot de opzet van het EOM, zijn functies of de voor zijn activiteiten, waaronder grensoverschrijdende onderzoeken, geldende procedures.

Artikel 120

Inwerkingtreding

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Het EOM oefent zijn bevoegdheid uit met betrekking tot feiten die onder zijn bevoegdheid vallen en die na de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn gepleegd.

Het EOM neemt de taken op het gebied van onderzoek en strafvervolging op die het bij deze verordening zijn opgedragen, op een datum die op voorstel van de Europees hoofdaanklager bij besluit van de Commissie wordt vastgesteld zodra het EOM is opgericht. Het besluit van de Commissie wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De door de Commissie vast te stellen datum is niet eerder dan drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

Ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking op grond van een besluit dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, VWEU, is deze verordening van toepassing met ingang van de in dat besluit genoemde datum.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Luxemburg. 12 oktober 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

U. REINSALU


(1)  Goedkeuring van 5 oktober 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(3)  Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42).

(4)  Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB L 142 van 1.6.2012, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en het recht om te communiceren vanaf de inhechtenisneming (PB L 294 van 6.11.2013, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2016/343/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB L 65 van 11.3.2016, blz. 1).

(8)  Richtlijn 2016/1919/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in strafprocedures en voor gezochte personen in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (PB L 297 van 4.11.2016, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(10)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

(11)  Gemeenschappelijk Standpunt 2005/69/JBZ van de Raad van 24 januari 2005 over de uitwisseling van bepaalde gegevens met Interpol (PB L 27 van 29.1.2005, blz. 61).

(12)  Besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni 2007 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 205 van 7.8.2007, blz. 63).

(13)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(14)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(15)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(16)  Verordening nr. 31 (EEG), 11 (EGA), tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 45 van 14.6.1962, blz. 1385).

(17)  Besluit (67/446/EEG) (67/30/Euratom) van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van 8 april 1965 over de voorlopige vestiging van bepaalde instellingen en diensten van de Gemeenschappen (PB EEG 152 van 13.7.1967, blz. 18).

(18)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(19)  Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

(20)  Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).

(21)  Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 39).

(22)  Besluit 2008/976/JBZ van de Raad van 16 december 2008 betreffende het Europees justitieel netwerk (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 130).

(23)  Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad van 26 mei 2014 betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien (PB L 168 van 7.6.2014, blz. 39).

(24)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).

(25)  Verordening (EEG) nr. 1/58 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385).

(26)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(27)  Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15).

(28)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(29)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).

(30)  Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).