Verordening (EEG) nr. 3296/80 van de Commissie van 17 december 1980 tot wijziging in verband met de toetreding van Griekenland van Verordening (EEG) nr. 2314/72 houdende maatregelen betreffende het onderzoek naar de geschiktheid van wijnstokrassen voor de teelt
Publicatieblad Nr. L 344 van 19/12/1980 blz. 0013 - 0014
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 12 blz. 0217
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 03 Deel 32 blz. 0047
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 12 blz. 0217
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 20 blz. 0041
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 20 blz. 0041
VERORDENING (EEG) Nr. 3296/80 VAN DE COMMISSIE van 17 december 1980 tot wijziging in verband met de toetreding van Griekenland van Verordening (EEG) nr. 2314/72 houdende maatregelen betreffende het onderzoek naar de geschiktheid van wijnstokrassen voor de teelt DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, Gelet op de Akte van Toetreding van Griekenland, en met name op artikel 146, lid 2, Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 2314/72 van de Commissie (1) maatregelen zijn vastgesteld betreffende het onderzoek naar de geschiktheid van wijnstokrassen voor de teelt; Overwegende dat bij de Akte van Toetreding van Griekenland niet alleen Verordening (EEG) nr. 347/79 van de Raad betreffende de algemene voorschriften inzake de indeling van wijnstokrassen (2) wordt gewijzigd maar dat krachtens Bijlage II, I. Landbouw, Tweede deel, A. Gemeenschappelijke marktordeningen, sub l) Wijn, punt 2, bij die Akte de werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 2314/72 moet worden uitgebreid tot de druivenrassen die rozijnen en krenten opleveren; dat deze laatste verordening derhalve moet worden aangevuld met bijzondere voorwaarden voor het onderzoek naar de teeltgeschiktheid van rassen die rozijnen en krenten opleveren, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 Verordening (EEG) nr. 2314/72 wordt gewijzigd als volgt: 1. In artikel 2, lid 4, wordt na de derde alinea de volgende alinea ingevoegd: "Voor de rassen die rozijnen en krenten opleveren geschiedt het onderzoek volgens de voorschriften van bijlage IV." 2. In artikel 3, lid 2, sub c), worden de punten cc) en dd) gelezen: "cc) gemiddelde waarden van de in de verschillende onderzoekjaren bij het te onderzoeken wijnstokras en de controlerassen verkregen resultaten inzake: - de opbrengst aan verse druiven en eventueel aan rozijnen en krenten, uitgedrukt in kg per ha, - het soortelijk gewicht van de most, in natuurlijke staat, - het totale zuurgehalte van de most, uitgedrukt in milli-equivalenten per liter, - voor rassen die rozijnen en krenten opleveren, het totale suikergehalte van de rozijnen en krenten, uitgedrukt in gram per kg eindprodukt; dd) voor elke bijzondere bestemming, een beoordeling van de uit het onderzochte wijnstokras verkregen druiven, most, rozijnen en krenten of wijn, zo mogelijk in vergelijking met de overeenkomstige produkten die uit de controlerassen zijn verkregen, ten aanzien van - hun organoleptische eigenschappen, - hun geschiktheid voor een bijzonder verbruiksdoel, - voor rassen die rozijnen en krenten opleveren, het aantal pitten per rozijn of krent.". 3. De volgende bijlage IV wordt toegevoegd: "BIJLAGE IV ONDERZOEK VAN DE RASSEN DIE ROZIJNEN EN KRENTEN OPLEVEREN 1. Te bebouwen oppervlakte Het bepaalde in bijlage I, sub 1, is van toepassing; het terrein moet evenwel groot genoeg zijn om, voor ieder te onderzoeken ras en voor ieder controleras ten minste vier kwintalen rozijnen of krenten te kunnen oogsten. 2. Proefopzet De proefplaats wordt in effen of licht hellend terrein aangelegd in blokvorm en op sterk hellende terreinen of waar de blokvorm om andere redenen niet mogelijk is, in percelen van langwerpige vorm. De te onderzoeken rassen en de controlerassen worden in ten minste twee herhalingen verbouwd. De teeltverrichtingen, in het bijzonder het tijdstip van de aanplanting, de keuze van de onderstamrassen, de leivorm, de bespuiting en de bemesting moeten voor de te onderzoeken rassen en voor de controlerassen volledig gelijk zijn. 3. Oogst De druiven van de te onderzoeken rassen en van de controlerassen worden bij optimale rijpheid geoogst. De te onderzoeken rassen en controlerassen mogen op verschillende dagen worden geoogst. De druiven worden voor elk onderdeel van de proefplaats afzonderlijk geoogst. De opbrengst aan verse druiven en de opbrengst aan rozijnen en krenten met een vastgesteld vochtgehalte worden voor elk onderdeel van de proefplaats afzonderlijk bepaald. 4. Behandeling tijdens het drogen De uit de verschillende onderdelen van de proefplaats afkomstige druiven die tot hetzelfde ras behoren worden samen behandeld, gedroogd en gesorteerd volgens de in het betrokken gebied gebruikelijke methoden. De rozijnen en krenten worden op hun vochtgehalte gecontroleerd om na te gaan wanneer het drogen beƫindigd is. Het resultaat van deze controles wordt schriftelijk vastgelegd. 5. Industriƫle behandeling De krenten en rozijnen worden volgens de gebruikelijke methoden (transport, wassen, zwavelen, eventueel drogen, koelen, stelen) naar grootte gesorteerd en op kleur beoordeeld. De opbrengst per grootteklasse en de beoordeling van de kleur worden schriftelijk vastgelegd. 6. Verpakking - opslag De krenten en rozijnen worden gecontroleerd op kleur en kristallisatie van de suiker met inachtneming van de verpakking en de opslagomstandigheden (temperatuur, opslagduur en vochtigheid). De resultaten van deze controles worden schriftelijk vastgelegd.". Artikel 2 Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1981. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat. Gedaan te Brussel, 17 december 1980. Voor de Commissie Finn GUNDELACH Vice-Voorzitter (1) PB nr. L 248 van 1. 11. 1972, blz. 53.(2) PB nr. L 54 van 5. 3. 1979, blz. 75.