29.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 270/39


VERORDENING (EU) 2021/1237 VAN DE COMMISSIE

van 23 juli 2021

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 4,

Gezien Verordening (EU) 2015/1588 van de Raad van 13 juli 2015 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde soorten horizontale steunmaatregelen (1), en met name artikel 1, lid 1, punt a),

Na raadpleging van het Adviescomité inzake overheidssteun,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (2) vormt een belangrijke uitzondering op de algemene regel dat de lidstaten elk voornemen om nieuwe steun toe te kennen bij de Commissie moeten aanmelden alvorens dit ten uitvoer te leggen, mits aan bepaalde vooraf vastgestelde voorwaarden is voldaan.

(2)

Gezien de economische en financiële gevolgen van de COVID-19-pandemie voor ondernemingen en om te zorgen voor samenhang met de algemene beleidsrespons van de Commissie, in het bijzonder in de periode 2020-2021, moet Verordening (EU) nr. 651/2014 worden aangepast. Ondernemingen die als gevolg van de COVID-19-pandemie ondernemingen in moeilijkheden zijn geworden, moeten gedurende een beperkte periode, namelijk van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2021, in aanmerking blijven komen voor steun uit hoofde van Verordening (EU) nr. 651/2014. Voorts mogen begunstigden van regionale investeringssteun die als gevolg van de COVID-19-pandemie tijdelijk of permanent personeel hebben ontslagen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2021, niet worden geacht de verplichting te hebben geschonden om die banen in het betrokken gebied te behouden gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum waarop de arbeidsplaats voor het eerst is ingevuld, of drie jaar in het geval van kleine en middelgrote ondernemingen (“kmo’s”).

(3)

Staatssteun aan ondernemingen die deelnemen aan projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (“EIP”), die onder artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) vallen, of aan projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (“CLLD”) die onder Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) of onder Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (5) vallen, heeft weinig effect op de mededinging, met name gelet op de positieve rol die de steun speelt bij het delen van kennis, in het bijzonder voor lokale en agrarische gemeenschappen, en de vaak collectieve aard van de steun alsmede de relatief beperkte omvang daarvan. Deze projecten zijn geïntegreerd van aard en betrekken meerdere actoren en sectoren, hetgeen een aantal moeilijkheden kan opleveren wat betreft de indeling ervan volgens het staatssteunrecht. Gelet op de lokale aard van individuele projecten van EIP-operationele groepen en CLLD-projecten, die geselecteerd zijn op basis van een meerjarige strategie voor lokale ontwikkeling vastgesteld en uitgevoerd door publiek-private partnerschappen, en aangezien deze gericht zijn op gemeenschaps-, sociale, milieu- en klimaatbelangen, moet deze verordening, met het oog op een gemakkelijker naleving van de staatssteunregels, een aantal problemen aanpakken waarmee projecten van EIP-operationele groepen en CLLD-projecten worden geconfronteerd.

(4)

Gezien de beperkte invloed op het handelsverkeer en de mededinging ingeval kleine steunbedragen worden toegekend aan kmo’s die direct of indirect profiteren van projecten van EIP-operationele groepen en CLLD-projecten, moeten eenvoudige regels worden vastgesteld voor gevallen waarin het totale steunbedrag per project een bepaald plafond niet overschrijdt.

(5)

Ondernemingen die deelnemen aan projecten voor Europese territoriale samenwerking (“ETC”) die onder Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) of onder Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad (7) vallen, ondervinden vaak moeilijkheden bij het financieren van de extra kosten ten gevolge van de samenwerking tussen in verschillende regio’s en verschillende lidstaten of derde landen gevestigde partners. Aangezien de ETC van belang is voor het cohesiebeleid en een raamwerk biedt voor de uitvoering van gezamenlijke acties en de uitwisseling van beleidsinitiatieven tussen nationale, regionale en lokale actoren uit verschillende lidstaten of derde landen, moet, met het oog op een gemakkelijker naleving van de staatssteunregels, een aantal moeilijkheden worden aangepakt waarmee ETC-projecten te maken krijgen. In het licht van de ervaring van de Commissie moet Verordening (EU) nr. 651/2014, ongeacht de omvang van de begunstigde ondernemingen, van toepassing zijn op steun voor ETC-projecten.

(6)

Gezien de beperkte invloed op het handelsverkeer en de mededinging ingeval kleine steunbedragen worden toegekend aan ondernemingen die aan ETC-projecten deelnemen, in het bijzonder wanneer die ondernemingen de steun indirect ontvangen, moeten voorts eenvoudige regels worden vastgesteld voor gevallen waarin het totale steunbedrag per onderneming per project een bepaald plafond niet overschrijdt.

(7)

Projecten voor onderzoek en ontwikkeling of haalbaarheidsstudies waaraan na een evaluatie en rangschikking door onafhankelijke deskundigen een kwaliteitslabel “Excellentiekeur” is toegekend, die als excellent worden beschouwd en die het verdienen overheidsfinanciering te ontvangen, maar die in het kader van het Horizon-kaderprogramma geen financiering kunnen krijgen vanwege een gebrek aan beschikbare middelen, kunnen worden ondersteund met nationale middelen, waaronder middelen uit de Europese structuur- en investeringsfondsen voor de periode 2014-2020 en uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds+ voor de periode 2021-2027. Staatssteun voor dergelijke onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die door kmo’s worden uitgevoerd, moet als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd en onder bepaalde voorwaarden van de aanmeldingsverplichting worden vrijgesteld. Voorts zou het niet nodig moeten zijn om voorwaarden om in aanmerking te komen die al op Unieniveau zijn beoordeeld overeenkomstig de regels van de kaderprogramma’s Horizon 2020 of Horizon Europa, opnieuw te beoordelen voordat het Excellentiekeur wordt toegekend. Of de entiteiten die de projecten uitvoeren al dan niet een winstoogmerk hebben, is geen relevant criterium volgens het mededingingsrecht.

(8)

Staatssteun ter ondersteuning van de uitrol van bepaalde hoogwaardige vaste breedbandnetwerken en staatssteun ter ondersteuning van de uitrol van bepaalde hoogwaardige passieve mobiele netwerken moet als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd en onder bepaalde voorwaarden van de aanmeldingsverplichting worden vrijgesteld, teneinde de digitale kloof in gebieden met marktfalen te helpen overbruggen en daarbij de risico’s op verstoring van de mededinging en verdringing van particuliere investeringen te beperken.

(9)

Staatssteun in de vorm van connectiviteitsvouchers voor consumenten om telewerken, onlineonderwijs en -opleiding te bevorderen alsmede voor kmo’s moet als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd en onder bepaalde voorwaarden van de aanmeldingsverplichting worden vrijgesteld, teneinde de digitale kloof in gebieden met marktfalen te helpen overbruggen en tegelijkertijd het risico op verstoring van de mededinging en verdringing van particuliere investeringen te beperken.

(10)

Staatssteun voor bepaalde projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit die in het kader van Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad (8) wordt gefinancierd of waaraan uit hoofde van die verordening een kwaliteitslabel “Excellentiekeur” is toegekend, moet als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd en onder bepaalde voorwaarden van de aanmeldingsverplichting worden vrijgesteld, teneinde de digitale kloof in gebieden met marktfalen te helpen overbruggen en tegelijkertijd het risico op verstoring van de mededinging en verdringing van particuliere investeringen te beperken.

(11)

Subsidies aan onderzoekers in het kader van de Proof of concept van de Europese Onderzoeksraad (“ERC”) en de Marie Skłodowska-Curieacties (“MSCA”) die als economische activiteiten kwalificeren, moeten ook als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd wanneer zij het kwaliteitslabel “Excellentiekeur” hebben gekregen.

(12)

Gecombineerde overheidsfinanciering uit nationale middelen en rechtstreeks door de Unie beheerde middelen voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten (zoals die welke in het kader van een geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap op basis van artikel 185 of artikel 187 van het Verdrag of een cofinancieringsactie als gedefinieerd in het kaderprogramma Horizon Europa worden uitgevoerd) kan bijdragen tot verbetering van het concurrentievermogen van Europees onderzoek en ontwikkeling, aangezien dergelijke onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten worden geacht aan doelstellingen van gemeenschappelijk Europees belang te voldoen en welomschreven marktfalen aan te pakken. Dit wordt geacht het geval te zijn wanneer dergelijke projecten overeenkomstig de regels van de kaderprogramma’s Horizon 2020 of Horizon Europa op basis van de evaluatie en rangschikking van onafhankelijke deskundigen worden geselecteerd na transnationale oproepen tot inschrijving, en wanneer ten minste drie lidstaten (twee lidstaten in het geval van teamvormingsacties) of twee lidstaten en ten minste één geassocieerd land deelnemen. De aan die gecofinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten geleverde financiële bijdragen van de lidstaten, met inbegrip van middelen uit de Europese structuur- en investeringsfondsen voor de periode 2014-2020 en uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds+ voor de periode 2021-2027, moeten als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd en onder bepaalde voorwaarden van de aanmeldingsverplichting worden vrijgesteld. Voorts zou het niet nodig moeten zijn om voorwaarden om in aanmerking te komen die al op transnationaal niveau door onafhankelijke deskundigen zijn beoordeeld overeenkomstig de regels van de programma’s Horizon 2020 of Horizon Europa, vóór de selectie van een onderzoeks- en ontwikkelingsproject opnieuw te beoordelen.

(13)

In de kaderprogramma’s Horizon 2020 en Horizon Europa is bepaald welke onderzoeks- en innovatieacties voor financiering in aanmerking kunnen komen. In dit verband zullen onderzoeks- en innovatieacties, zoals gedefinieerd in het Horizon-kaderprogramma, normaal gesproken overeenstemmen met de activiteiten “fundamenteel onderzoek” en “industrieel onderzoek”, zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 651/2014. Voorts stemmen innovatieacties die in het kader van het Horizon-kaderprogramma worden gesteund, normaal gesproken overeen met de definitie van experimentele ontwikkelingsactiviteiten in Verordening (EU) nr. 651/2014. De vereenvoudigingen waarin deze verordening op het gebied van onderzoek en ontwikkeling voorziet, moeten evenwel niet worden gebruikt om steunmaatregelen in te voeren voor de financiering van activiteiten die niet in aanmerking komen op grond van de staatssteunregels voor onderzoek en ontwikkeling, d.w.z. activiteiten die verder gaan dan experimentele ontwikkelingsactiviteiten. In dit verband mag door de lidstaten ook rekening worden gehouden met de definities betreffende het niveau van technologische paraatheid (Technological Readiness Level of “TRL”). Staatssteun voor onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten op TRL 9-niveau wordt geacht buiten de definitie van experimentele ontwikkeling te vallen en moet derhalve van het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 651/2014 worden uitgesloten.

(14)

Steun voor energie-efficiëntiemaatregelen in bepaalde gebouwen kan, in het kader van het InvestEU-fonds en onder vereenvoudigde voorwaarden, worden gecombineerd met steun voor de productie en opslag ter plaatse van hernieuwbare energie, voor oplaadpunten ter plaatse voor voertuigen en voor de digitalisering van die gebouwen. Deze gecombineerde steun onder vereenvoudigde voorwaarden is mogelijk voor woongebouwen, gebouwen die bestemd zijn voor het geven van onderwijs of voor sociale diensten, gebouwen die bestemd zijn voor activiteiten in verband met openbaar bestuur, justitie, politie of brandweerdiensten, en gebouwen waarin de economische activiteiten minder dan 35 % van de interne vloeroppervlakte beslaan. Gelet op de aard van de activiteiten die in dergelijke gebouwen plaatsvinden, heeft steun ter verbetering van de energieprestaties van die gebouwen een beperktere impact op de mededinging. Om te zorgen voor een consistente behandeling van projecten die met het InvestEU-fonds en met louter nationale middelen worden gefinancierd, moeten de bepalingen van Verordening (EU) nr. 651/2014 betreffende investeringssteun voor energie-efficiëntiemaatregelen worden gewijzigd en moeten verenigbaarheidsvoorwaarden worden ingevoerd zodat het gemakkelijker wordt, binnen hetzelfde project, investeringen in energie-efficiëntiemaatregelen te combineren met investeringen ter verbetering van de energieprestatie van het gebouw (dat wil zeggen geïntegreerde installaties voor het opwekken ter plaatse van hernieuwbare energie, apparatuur voor het opladen ter plaatse van elektrische voertuigen van de gebruikers van het gebouw), alsook met investeringen voor de digitalisering van het gebouw, met name om de gereedheid voor slimme toepassingen te vergroten. Daartoe moeten de volledige investeringskosten van de energie-efficiëntiemaatregel en de verschillende onderdelen van de uitrusting in aanmerking komen als kosten en moet een uniforme maximale steunintensiteit van toepassing zijn.

(15)

Om te zorgen voor een consistente behandeling van projecten die met de steun van het InvestEU-fonds en met louter nationale middelen worden gefinancierd, moet Verordening (EU) nr. 651/2014 worden gewijzigd door verenigbaarheidsvoorwaarden in te voeren voor investeringssteun voor bepaalde soorten infrastructuur op het gebied van emissiearme mobiliteit voor wegvoertuigen. Investeringssteun voor publiek toegankelijke oplaad- of tankinfrastructuur voor wegvoertuigen moet als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd en van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag worden vrijgesteld voor zover deze steun een hoger niveau van milieubescherming mogelijk maakt en de mededinging niet buitensporig verstoort. Wat tankinfrastructuur betreft, moet, bij ontstentenis van een geharmoniseerde definitie van koolstofarme waterstof, alleen investeringssteun voor tankinfrastructuur voor wegvoertuigen met hernieuwbare waterstof onder de groepsvrijstelling vallen. De Commissie zal overwegen het toepassingsgebied van de desbetreffende bepalingen uit te breiden tot koolstofarme waterstof zodra een geharmoniseerde definitie is vastgesteld. Bovendien moeten er voor zowel oplaad- als tankinfrastructuur bepaalde waarborgen zijn om concurrentieverstoringen te beperken. De verenigbaarheidsvoorwaarden moeten er met name voor zorgen dat met de steun extra investeringen worden gegenereerd en marktfalen of suboptimale investeringssituaties worden aangepakt, dat de ontwikkeling van de markt door de steun niet wordt belemmerd en met name dat er sprake is van open en niet-discriminerende toegang tot de infrastructuur. Daarnaast moet investeringssteun voor oplaad- of tankinfrastructuur op basis van een concurrerende biedprocedure worden toegekend om evenredigheid te waarborgen en verstoringen op de infrastructuurmarkt tot een minimum te beperken. Ten slotte moet als stimulans voor een daadwerkelijke mededinging een plafond worden vastgesteld voor steun die in het kader van elke maatregel aan dezelfde begunstigde wordt toegekend.

(16)

Bij financiële producten die door het InvestEU-fonds worden ondersteund, kunnen middelen betrokken zijn die onder zeggenschap van de lidstaten staan, waaronder fondsen van de Unie onder gedeeld beheer, bijdragen die afkomstig zijn van de herstel- en veerkrachtfaciliteit of andere bijdragen van lidstaten, om de hefboomwerking te vergroten en extra investeringen in de Unie te ondersteunen. De lidstaten hebben bijvoorbeeld de mogelijkheid om een deel van het bedrag van de fondsen van de Unie onder gedeeld beheer of van de middelen van de herstel- en veerkrachtfaciliteit bij te dragen aan het lidstaatcompartiment van de EU-garantie in het kader van het InvestEU-fonds. Bovendien kunnen zij de financiële producten financieren die via hun eigen middelen of nationale stimuleringsbanken door het InvestEU-fonds worden gedekt. Dit soort financiering kan als “staatsmiddelen” kwalificeren en kan aan de Staat toe te rekenen zijn indien de lidstaten beoordelingsruimte hebben ten aanzien van het gebruik van die middelen. Omgekeerd kan het zo zijn dat het gebruik van die middelen geen staatssteun vormt wanneer de lidstaten ten aanzien van het gebruik van de middelen geen beoordelingsruimte hebben of in overeenstemming met normale marktvoorwaarden handelen.

(17)

Wanneer nationale fondsen, met inbegrip van Uniefondsen onder gedeeld beheer, staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag, moet, om de uitvoering van het InvestEU-fonds te faciliteren, een reeks voorwaarden worden bepaald op grond waarvan de steun als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd en van de aanmeldingsverplichting kan worden vrijgesteld.

(18)

Bij de vormgeving van het InvestEU-fonds is een aantal belangrijke waarborgen voor de mededinging opgenomen, zoals het ondersteunen van investeringen die aan de beleidsdoelstellingen van de Unie bijdragen en toegevoegde waarde van de Unie opleveren, alsmede het vereiste dat het InvestEU-fonds additioneel moet zijn en een antwoord moet bieden op marktfalen en suboptimale investeringssituaties. Voorts zullen het governancesysteem en het besluitvormingsproces ervoor zorgen dat de door InvestEU ondersteunde verrichtingen aan de bovengenoemde vereisten voldoen voordat de EU-garantie wordt afgegeven. Ten slotte zal de door het InvestEU-fonds verstrekte steun transparant zijn en zullen de effecten ervan worden geëvalueerd. Derhalve kan staatssteun die vervat is in de door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten, als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd en op basis van een beperkt aantal voorwaarden van de aanmeldingsverplichting worden vrijgesteld.

(19)

Verordening (EU) nr. 651/2014 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 651/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de punten m) en n) worden vervangen door:

“m)

steun voor regionale luchthavens;

n)

steun voor havens;”;

ii)

de volgende punten o) en p) worden toegevoegd:

“o)

steun voor projecten voor Europese territoriale samenwerking, en

p)

steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten.”;

b)

in lid 2 wordt punt a) vervangen door:

“a)

regelingen op grond van deel 1 (met uitzondering van artikel 15), de delen 2, 3 en 4, deel 7 (met uitzondering van artikel 44) en deel 10 van hoofdstuk III van deze verordening en steun in de vorm van financiële producten krachtens deel 16 van dat hoofdstuk, indien het gemiddelde jaarlijkse budget aan staatssteun per lidstaat meer dan 150 miljoen EUR bedraagt, vanaf zes maanden na de inwerkingtreding ervan. Voor steun krachtens deel 16 van hoofdstuk III van deze verordening worden alleen bijdragen van een lidstaat aan het lidstaatcompartiment van de EU-garantie als bedoeld in artikel 9, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (*) die voor een specifiek financieel product bestemd zijn, in aanmerking genomen bij de beoordeling van de vraag of het gemiddelde jaarlijkse budget aan staatssteun van die lidstaat in verband met het financiële product meer dan 150 miljoen EUR bedraagt. De Commissie kan, nadat zij een beoordeling heeft gemaakt van het door de betrokken lidstaat binnen twintig werkdagen na de inwerkingtreding van de regeling bij de Commissie aangemelde evaluatieontwerp, besluiten dat deze verordening voor een langere periode op die steunregelingen van toepassing blijft. Wanneer de Commissie de toepassing van deze verordening ten aanzien van die regelingen reeds met meer dan de aanvankelijke zes maanden heeft verlengd, kunnen de lidstaten besluiten die regelingen te verlengen tot het einde van de toepassingsperiode van deze verordening, op voorwaarde dat de betrokken lidstaat een evaluatieverslag heeft ingediend in overeenstemming met het door de Commissie goedgekeurde evaluatieplan. In afwijking hiervan kan op grond van deze verordening verleende regionale steun echter worden verlengd tot het einde van de geldigheidsduur van de desbetreffende regionale-steunkaarten;

(*)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).”;"

c)

in lid 3 worden de punten a) en b) vervangen door:

“a)

steun toegekend in de visserij- en aquacultuursector voor zover die onder Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*) valt, met uitzondering van opleidingssteun, steun om kmo’s toegang tot financiering te geven, steun ten behoeve van onderzoek en ontwikkeling, innovatiesteun voor kmo’s, steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap, regionale investeringssteun in ultraperifere gebieden, regelingen inzake regionale exploitatiesteun, steun voor projecten van operationele groepen van het Europese Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (“EIP”), steun voor projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (“CLLD”), steun voor projecten voor Europese territoriale samenwerking en steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten, uitgezonderd voor acties bedoeld in artikel 1, lid 1, van Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie (**);

b)

steun toegekend in de sector van de primaire landbouwproductie, met uitzondering van regionale investeringssteun in ultraperifere gebieden, regelingen inzake regionale exploitatiesteun, consultancysteun voor kmo’s, risicofinancieringssteun, steun voor onderzoek en ontwikkeling, innovatiesteun voor kmo’s, milieusteun, opleidingssteun, steun ten behoeve van kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap, steun voor projecten van operationele groepen van het Europese Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP), steun voor projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD), steun voor projecten voor Europese territoriale samenwerking en steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten;

(*)  Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1)."

(**)  Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PB L 190 van 28.6.2014, blz. 45).”;"

d)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

steunregelingen die niet uitdrukkelijk voorzien in uitsluiting van betaling van individuele steun aan ondernemingen ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarbij door dezelfde lidstaat toegekende steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard, met uitzondering van steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen en steunregelingen die onder artikel 19 ter en de delen 2 bis en 16 van hoofdstuk III vallen;

b)

ad-hocsteun ten behoeve van een in punt a) bedoelde onderneming;

c)

steun aan ondernemingen in moeilijkheden, met uitzondering van steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen, regelingen inzake starterssteun, regelingen inzake regionale exploitatiesteun, steunregelingen die onder artikel 19 ter vallen, steun voor kmo’s op grond van artikel 56 septies en steun aan financiële intermediairs op grond van de artikelen 16, 21, 22 en 39 en deel 16 van hoofdstuk III, mits ondernemingen in moeilijkheden geen gunstigere behandeling krijgen dan andere ondernemingen. In afwijking hiervan is deze verordening evenwel van toepassing op ondernemingen die op 31 december 2019 niet in moeilijkheden verkeerden maar ondernemingen in moeilijkheden werden gedurende de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2021.”.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de punten 63, 64 en 65 worden geschrapt;

b)

de volgende punten 102 bis, 102 ter en 102 quater worden ingevoegd:

“102

bis. “oplaadinfrastructuur”: vaste of mobiele infrastructuur om wegvoertuigen van elektriciteit te voorzien;

102ter.

“tankinfrastructuur”: vaste of mobiele infrastructuur om wegvoertuigen van waterstof te voorzien;

102quater.

“hernieuwbare waterstof”: waterstof geproduceerd door middel van elektrolyse van water (in een elektrolyser die op elektriciteit uit hernieuwbare bronnen werkt), of door de reforming van biogas of de biochemische omzetting van biomassa, mits aan de duurzaamheidscriteria bedoeld in artikel 29 van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (*) wordt voldaan;

(*)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).”;"

c)

de volgende punten 103 bis tot en met 103 sexies worden ingevoegd:

“103

bis. “woongebouw”: gebouw dat uitsluitend uit eengezins- of meergezinswoningen bestaat;

103ter.

“sociale diensten”: duidelijk omschreven diensten die voorzien in sociale behoeften, met name wat betreft gezondheidszorg en langdurige zorg, kinderopvang, toegang tot de arbeidsmarkt en herintreding, sociale huisvesting (huisvesting voor achterstandsgroepen of sociaal zwakkere groepen die, door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden) en de zorg voor en de sociale inclusie van kwetsbare groepen (zoals toegelicht in overweging 11 van Besluit 2012/21/EU van de Commissie (*));

103quater.

“digitalisering”: de introductie van technologieën gebaseerd op elektronische apparaten en/of systemen die het mogelijk maken de functionaliteit van producten te vergroten, onlinediensten te ontwikkelen, processen te moderniseren, of te migreren naar bedrijfsmodellen die gebaseerd zijn op de uitschakeling van de tussenhandel bij de productie van goederen en het verrichten van diensten, hetgeen uiteindelijk een transformerend effect zal opleveren;

103quinquies.

“gereedheid voor slimme toepassingen”: het vermogen van gebouwen (of gebouwunits) om hun werking aan te passen aan de behoeften van de gebruiker, met inbegrip van het optimaliseren van de energie-efficiëntie en de algemene prestaties, en hun werking aan te passen aan signalen van het net;

103sexies.

“kleine midcaponderneming”: een andere onderneming dan een kmo, met niet meer dan 499 werknemers, berekend overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van bijlage I, waarvan de jaaromzet 100 miljoen EUR niet overschrijdt of het jaarlijkse balanstotaal 86 miljoen EUR niet overschrijdt; entiteiten worden als één onderneming beschouwd wanneer aan een van de in artikel 3, lid 3, van bijlage I genoemde voorwaarden is voldaan;

(*)  Besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (PB L 7 van 11.1.2012, blz. 3).”;"

d)

punt 133 wordt geschrapt;

e)

punt 137 wordt vervangen door:

“137.

“passief netwerk”: een netwerk zonder actieve elementen, zoals: civieltechnische infrastructuur, buizen, leidingen, inspectiekamers, mangaten, dark fibre, kasten, stroomvoorziening, antenne-installaties, passieve antennes, masten, palen en torens;”;

f)

punt 138) wordt geschrapt;

g)

de volgende punten 139 bis, 139 ter en 139 quater worden ingevoegd:

“139

bis. “aansluitbare panden”: panden die binnen een korte termijn tegen de normale activeringsvergoeding voor de eindgebruiker kunnen worden aangesloten, ongeacht of deze panden op het netwerk zijn aangesloten. Een exploitant geeft een pand alleen als aansluitbaar op indien hij zich ertoe verbindt om het pand, na een verzoek van een eindgebruiker, aan te sluiten tegen normale activeringsvergoedingen, d.w.z. zonder extra of uitzonderlijke kosten, die in elk geval niet hoger zijn dan de gemiddelde kosten in de betrokken lidstaat. De aanbieder van elektronische-communicatienetwerken en -diensten is in staat de dienst in het specifieke pand binnen vier weken na de datum van het verzoek aan te sluiten en te activeren;

139ter.

“sociaal-economische actoren”: entiteiten die door hun opdracht, aard of locatie direct of indirect belangrijke sociaal-economische voordelen kunnen genereren voor burgers, bedrijven en lokale gemeenschappen in hun regio of hun invloedssfeer, met inbegrip van overheidsinstanties, publieke of private ondernemingen die belast zijn met het beheer van diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 106, lid 2, van het Verdrag, alsmede sterk gedigitaliseerde ondernemingen;

139quater.

“5G-corridor”: vervoerstrajecten, wegen, spoorwegen of binnenwateren, die volledig worden gedekt door infrastructuur voor digitale connectiviteit en met name 5G-systemen, waardoor de ononderbroken levering van digitale synergiediensten in de zin van Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad (*), zoals geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit, soortgelijke slimme mobiliteitsdiensten voor het spoor of digitale connectiviteit op binnenwateren mogelijk is;

(*)  Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (PB L 249, 14.7.2021, blz. 38).”;"

h)

de volgende rubriek en de punten 166 tot en met 172 worden toegevoegd:

Definities voor steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten (termen die onder andere rubrieken van dit artikel worden gedefinieerd, hebben de daarin vastgestelde betekenis, ook voor steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten)

166.

“InvestEU-fonds”, “EU-garantie”, “financieel product”“nationale stimuleringsbanken of -instellingen” en “uitvoerende partner” hebben de in artikel 2 van Verordening (EU) 2021/523 gedefinieerde betekenis;

167.

“financiële intermediair”: voor de toepassing van deel 16, financiële intermediair in de zin van punt 34, met uitzondering van uitvoerende partners;

168.

“commerciële financiële intermediair”: een financiële intermediair die handelt met winstoogmerk en volledig op eigen risico, zonder overheidsgarantie, waarbij nationale stimuleringsbanken of -instellingen niet als commerciële financiële intermediairs worden beschouwd;

169.

“TEN-T-stedelijk knooppunt” heeft de in artikel 3, punt p), van Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*) gedefinieerde betekenis;

170.

“nieuwkomer”: een spoorwegonderneming in de zin van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (**), die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

zij heeft minder dan twintig jaar voordat de steun is toegekend, een vergunning overeenkomstig artikel 17, lid 3, van Richtlijn 2012/34/EU verkregen voor het desbetreffende marktsegment;

b)

zij is niet verbonden in de zin van artikel 3, lid 3, van bijlage I bij deze verordening met een spoorwegonderneming die vóór 1 januari 2010 een vergunning in de zin van artikel 3, punt 14, van Richtlijn 2012/34/EU heeft verkregen;

171.

“stadsvervoer”: vervoer binnen een stad of agglomeratie en de forensengebieden daarvan;

172.

“ecosysteem”, “biodiversiteit” en “goede staat van een ecosysteem” hebben de betekenis zoals bepaald in artikel 2 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (***);

(*)  Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1)."

(**)  Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32)."

(***)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).”."

3)

In artikel 4 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

a)

punt f) wordt vervangen door:

“f)

voor steun aan ondernemingen die aan projecten voor Europese territoriale samenwerking deelnemen: voor steun uit hoofde van artikel 20: 2 miljoen EUR per onderneming per project; voor steun uit hoofde van artikel 20 bis: de in artikel 20 bis, lid 2, vastgestelde bedragen per onderneming, per project;”;

b)

aan punt i) worden de volgende punten vii) tot en met x) toegevoegd:

“vii)

indien het steun betreft aan kmo’s ten behoeve van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die het kwaliteitslabel “Excellentiekeur” hebben gekregen en die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 25 bis: het in artikel 25 bis genoemde bedrag;

viii)

indien het steun betreft aan Marie Skłodowska-Curieacties en ERC-Proof of concept-acties die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 25 ter: de in artikel 25 ter bedoelde bedragen;

ix)

indien het steun betreft welke is vervat in gecofinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 25 quater: de in artikel 25 quater bedoelde bedragen;

x)

indien het steun betreft voor teamvormingsacties: de in artikel 25 quinquies bedoelde bedragen;”;

c)

punt s) wordt vervangen door:

“s)

voor investeringssteun voor milieubescherming, met uitsluiting van investeringssteun voor publiek toegankelijke oplaad- of tankinfrastructuur voor emissiearme of emissievrije wegvoertuigen, investeringssteun voor de sanering van verontreinigde terreinen en steun voor het distributienetwerkgedeelte van de energie-efficiënte stadsverwarmings- en stadskoelingsinstallatie: 15 miljoen EUR per onderneming per investeringsproject; 30 miljoen EUR voor steun voor investeringen in energie-efficiëntie in bepaalde gebouwen die binnen het toepassingsgebied van artikel 38, lid 3 bis, vallen; en 30 miljoen EUR van de totale nominale uitstaande financiering voor steun voor investeringen in energie-efficiëntie in bepaalde gebouwen die binnen het toepassingsgebied van artikel 38, lid 7; vallen;”;

d)

het volgende punt s bis) wordt ingevoegd:

“sbis)

voor investeringssteun voor publiek toegankelijke oplaad- of tankinfrastructuur voor emissiearme of emissievrije voertuigen: 15 miljoen EUR per onderneming per project en, in het geval van regelingen, een gemiddeld jaarlijks budget van maximaal 150 miljoen EUR;”;

e)

punt t) wordt vervangen door:

“t)

voor investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten: de in artikel 39, lid 5, vastgestelde bedragen;”;

f)

punt y) wordt vervangen door:

“y)

voor steun ten behoeve van de uitrol van vaste breedbandnetwerken toegekend in de vorm van een subsidie: 100 miljoen EUR van de totale kosten per project; voor steun ten behoeve van vaste breedbandnetwerken toegekend in de vorm van een financieel instrument mag het nominale bedrag van de totale financiering die aan elke eindbegunstigde per project wordt toegekend, niet hoger zijn dan 150 miljoen EUR;”;

g)

de volgende punten y bis), y ter) en y quater) worden ingevoegd:

“y

bis) voor steun ten behoeve van de uitrol van mobiele 4G- of 5G-netwerken toegekend in de vorm van een subsidie: 100 miljoen EUR van de totale kosten per project; voor steun ten behoeve van mobiele 4G- of 5G-netwerken toegekend in de vorm van een financieel instrument mag het nominale bedrag van de totale financiering die aan elke eindbegunstigde per project wordt toegekend, niet hoger zijn dan 150 miljoen EUR;

yter)

voor steun ten behoeve van bepaalde projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit die in het kader van Verordening (EU) 2021/1153 wordt gefinancierd of waaraan uit hoofde van die verordening een kwaliteitslabel “Excellentiekeur” is toegekend: 100 miljoen EUR van de totale kosten per project; voor steun ten behoeve van projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit toegekend in de vorm van een financieel instrument mag het nominale bedrag van de totale financiering die aan elke eindbegunstigde per project wordt toegekend, niet hoger zijn dan 150 miljoen EUR;

yquater)

voor steun in de vorm van connectiviteitsvoucherregelingen: het totale staatssteunbudget voor 24 maanden voor alle connectiviteitsvoucherregelingen in een lidstaat mag niet meer bedragen dan 50 miljoen EUR (totaalbedrag met inbegrip van nationale, regionale of lokale voucherregelingen);”;

h)

de volgende punten gg) en hh) worden toegevoegd:

“gg)

voor steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten: de in deel 16 van hoofdstuk III vastgestelde bedragen;

hh)

voor steun ten behoeve van kmo’s voor kosten gemaakt door de deelname aan projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) en projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP): voor steun uit hoofde van artikel 19 bis: 2 miljoen EUR per onderneming per project; voor steun uit hoofde van artikel 19 ter: de in artikel 19 ter, lid 2, vastgestelde bedragen per project.”.

4)

In artikel 5 wordt lid 2 als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt e bis) wordt ingevoegd:

“e bis)

steun aan ondernemingen voor hun deelname aan projecten voor Europese territoriale samenwerking uit hoofde van artikel 20 bis, wanneer die steun voorziet in een maximum dat garandeert dat de toepasselijke drempel van artikel 20 bis niet wordt overschreden;”;

b)

het volgende punt l) wordt toegevoegd:

“l)

steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten, indien de voorwaarden van deel 16 van hoofdstuk III zijn vervuld.”.

5)

In artikel 6, lid 5, worden de volgende punten i), j), k) en l) toegevoegd:

“i)

bij steun aan ondernemingen die deelnemen aan projecten voor Europese territoriale samenwerking, indien de desbetreffende voorwaarden van artikel 20 of artikel 20 bis zijn vervuld;

j)

bij steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die het kwaliteitslabel “Excellentiekeur” hebben gekregen, Marie Skłodowska-Curieacties en ERC-Proof of concept-acties die het kwaliteitslabel “Excellentiekeur” hebben gekregen, en bij steun vervat in gecofinancierde projecten en bij in gecofinancierde teamvormingsacties vervatte steun, indien de desbetreffende voorwaarden van artikel 25 bis, 25 ter, 25 quater of 25 quinquies zijn vervuld;

k)

bij steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten, indien de voorwaarden van deel 16 van hoofdstuk III zijn vervuld;

l)

bij steun aan kmo’s die deelnemen aan, of profiteren van projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) en projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP), indien de desbetreffende voorwaarden van artikel 19 bis of artikel 19 ter zijn vervuld.”.

6)

In artikel 7, lid 1, wordt de tweede zin vervangen door:

“De bedragen van de in aanmerking komende kosten kunnen worden berekend in overeenstemming met de vereenvoudigde kostenopties bedoeld in Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*) of Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (**), naargelang van welke verordening van toepassing is, mits de concrete actie ten minste gedeeltelijk wordt gefinancierd via een Uniefonds dat de mogelijkheid biedt gebruik te maken van die vereenvoudigde kostenopties, en mits de kostencategorie volgens de desbetreffende vrijstellingsbepaling in aanmerking komt.

(*)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320)."

(**)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).”."

7)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 3 wordt punt b) vervangen door:

“b)

andere staatssteun ten behoeve van dezelfde — geheel of gedeeltelijk overlappende — in aanmerking komende kosten, mits deze cumulering er niet toe leidt dat de hoogste steunintensiteit of het hoogste steunbedrag die krachtens deze verordening voor deze steunmaatregel gelden, wordt overschreden.

Financiering die met steun uit het InvestEU-fonds aan de eindbegunstigden wordt verstrekt en onder deel 16 van hoofdstuk III valt, en de door deze financiering gedekte kosten worden niet in aanmerking genomen om te bepalen of de in de eerste volzin van dit punt vastgestelde cumulatieregels zijn nageleefd. In plaats daarvan wordt het voor de naleving van de in de eerste volzin van dit punt vastgestelde cumulatieregels relevante bedrag berekend als volgt. Eerst wordt het nominale bedrag van de door het InvestEU-fonds gesteunde financiering in mindering gebracht op de totale in aanmerking komende projectkosten, waardoor de totale resterende in aanmerking komende kosten worden verkregen; vervolgens wordt de maximale steun berekend door de desbetreffende hoogste steunintensiteit of het desbetreffende hoogste steunbedrag alleen toe te passen op de totale resterende in aanmerking komende kosten.

Bij artikelen waarvoor de aanmeldingsdrempel als een maximaal steunbedrag is uitgedrukt, wordt het nominale bedrag van de aan de eindbegunstigden met steun uit het InvestEU-fonds toegekende financiering niet in aanmerking genomen om te bepalen of de in artikel 4 genoemde aanmeldingsdrempels in acht zijn genomen.

Als alternatief mag voor niet-achtergestelde leningen of garanties op niet-achtergestelde leningen die uit hoofde van deel 16 van hoofdstuk III door het InvestEU-fonds worden ondersteund, het bruto subsidie-equivalent van de in die leningen of garanties vervatte steun die aan de eindbegunstigden worden verstrekt, worden berekend overeenkomstig artikel 5, lid 2, punt b) of c), naargelang van het geval. Dit bruto subsidie-equivalent van de steun kan worden gebruikt om ervoor te zorgen dat, overeenkomstig de eerste volzin van dit punt, cumulatie met andere steun voor dezelfde identificeerbare in aanmerking komende kosten niet resulteert in een overschrijding van de hoogste steunintensiteiten of steunbedragen die van toepassing zijn op de steun uit hoofde van deze verordening of de desbetreffende aanmeldingsdrempel uit hoofde van deze verordening.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   Krachtens artikel 19 ter, 20 bis, 21, 22 of 23, artikel 56 sexies, lid 5, punt a), ii) of iii), artikel 56 sexies, lid 8, punt d), artikel 56 sexies, lid 10, en artikel 56 septies vrijgestelde steun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten mag worden gecumuleerd met andere staatssteun met identificeerbare in aanmerking komende kosten. Steun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten mag worden gecumuleerd met andere staatssteun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten, tot de hoogste desbetreffende totale financieringsdrempel zoals die in de specifieke omstandigheden van elk geval is vastgelegd in deze of een andere groepsvrijstellingsverordening of in een besluit van de Commissie. Krachtens artikel 56 sexies, lid 5, punt a), ii) of iii), artikel 56 sexies, lid 8, punt d), artikel 56 sexies, lid 10, en artikel 56 septies vrijgestelde steun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten mag worden gecumuleerd met krachtens die artikelen vrijgestelde steun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten.”.

8)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1 en 2 worden vervangen door:

“1.   De betrokken lidstaat zorgt ervoor dat op een uitgebreide staatssteunwebsite, op nationaal of regionaal niveau, worden gepubliceerd:

a)

de in artikel 11 bedoelde beknopte informatie in het gestandaardiseerde formaat dat in bijlage II is vastgesteld, of een link die daartoe toegang biedt;

b)

de volledige tekst van elke steunmaatregel, als bedoeld in artikel 11, of een link die toegang biedt tot de volledige tekst;

c)

de in bijlage III bedoelde gegevens over elke individuele steunverlening van meer dan 500 000 EUR of, voor niet onder deel 2 bis vallende begunstigden die in de primaire landbouwproductie actief zijn, elke individuele steunverlening voor deze productie van meer dan 60 000 EUR, en voor niet onder deel 2 bis vallende begunstigden die in de visserij en de aquacultuur actief zijn, elke individuele steunverlening van meer dan 30 000 EUR.

Wat betreft steun toegekend aan projecten voor Europese territoriale samenwerking als bedoeld in artikel 20, wordt de in dit lid bedoelde informatie geplaatst op de website van de lidstaat waarin de betrokken managementautoriteit in de zin van artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*) of artikel 45 van Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad (**), naargelang van de verordening die van toepassing is, is gevestigd. De deelnemende lidstaten kunnen echter beslissen dat elk van hen de gegevens over de steunmaatregelen op zijn grondgebied moet verschaffen op de respectieve websites.

De in de eerste alinea vastgestelde publicatieverplichtingen zijn niet van toepassing op steun toegekend aan projecten voor Europese territoriale samenwerking als bedoeld in artikel 20 bis, noch voor projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP) en projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) als bedoeld in artikel 19 ter.

2.   Voor regelingen in de vorm van belastingvoordelen en voor onder artikel 16 en artikel 21 (***) vallende regelingen worden de in lid 1, eerste alinea, punt c), van dit artikel vastgestelde voorwaarden geacht te zijn vervuld indien de lidstaten de verlangde informatie over individuele steunbedragen publiceren volgens de onderstaande tranches (in miljoen EUR):

 

0,03-0,5 (alleen voor visserij en aquacultuur);

 

0,06-0,5 (alleen voor de primaire landbouwproductie),

 

0,5-1;

 

1-2;

 

2-5;

 

5-10;

 

10-30, en

 

30 en meer.

(*)  Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259)."

(**)  Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 94)."

(***)  Voor regelingen op grond van artikel 16 en artikel 21 van deze verordening kan van het vereiste om over elke individuele steunverlening van meer dan 500 000 EUR gegevens bekend te maken, ontheffing worden verleend aan kmo’s die geen commerciële verkoop op een markt hebben verricht.”;"

b)

het volgende lid 3 bis wordt ingevoegd:

“3   bis. Indien een financieel product ten uitvoer is gelegd door een lidstaat in het kader van het InvestEU-lidstaatcompartiment of door een nationale stimuleringsbank die als uitvoerende partner of als financiële intermediair in het kader van InvestEU optreedt, blijft de lidstaat verplicht te zorgen voor de publicatie van de in lid 1, eerste alinea, punt c), bedoelde informatie. Deze verplichting wordt echter geacht te zijn vervuld indien de uitvoerende partner de in lid 1, eerste alinea, punt c), bedoelde informatie uiterlijk op 30 juni van het jaar volgend op het begrotingsjaar waarin de steun werd toegekend, verstrekt en indien de garantieovereenkomst tussen de Commissie en de uitvoerende partner voorziet in de verplichting om de Commissie de in lid 1, punt c), bedoelde informatie te verstrekken.”.

9)

In artikel 11 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   De lidstaten of, in het geval van steun toegekend aan projecten voor Europese territoriale samenwerking krachtens artikel 20, de lidstaat waarin de managementautoriteit in de zin van artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1299/2013 of artikel 45 van Verordening (EU) 2021/1059, naargelang van de verordening die van toepassing is, is gevestigd, doen de Commissie toekomen:

a)

via het elektronische aanmeldingssysteem van de Commissie: de beknopte informatie over elke krachtens deze verordening vrijgestelde steunmaatregel in het gestandaardiseerde formaat dat in bijlage II is vastgesteld, samen met een link die toegang biedt tot de volledige tekst van de steunmaatregel, met inbegrip van de aanpassingen daaraan, binnen 20 werkdagen na de inwerkingtreding ervan, en

b)

een jaarlijks verslag, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (*), in elektronisch formaat, over de toepassing van deze verordening, dat de in die verordening vermelde gegevens bevat, met betrekking tot elk volledig jaar, of deel daarvan, waarin deze verordening van toepassing is. Voor financiële producten die in het kader van het InvestEU-lidstaatcompartiment ten uitvoer zijn gelegd door een lidstaat of door een nationale stimuleringsbank die als uitvoerende partner of als financiële intermediair in het kader van InvestEU optreedt, wordt deze verplichting van de lidstaat geacht te zijn vervuld indien de uitvoerende partner de jaarlijkse verslagen aan de Commissie verstrekt overeenkomstig de desbetreffende verslagleggingsvereisten die in de garantieovereenkomst tussen de Commissie en de uitvoerende partner zijn vastgesteld.

Deze eerste alinea is niet van toepassing op steun toegekend aan projecten voor Europese territoriale samenwerking als bedoeld in artikel 20 bis of aan projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP) en projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) als bedoeld in artikel 19 ter.

(*)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).”."

10)

In artikel 12 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Om de Commissie in staat te stellen de krachtens deze verordening van aanmelding vrijgestelde steun te monitoren, houden de lidstaten of, in het geval van steun toegekend aan projecten voor Europese territoriale samenwerking als bedoeld in artikel 20, de lidstaat waarin de managementautoriteit is gevestigd, gedetailleerde dossiers bij met de gegevens en bewijsstukken die nodig zijn om aan te tonen dat alle in deze verordening vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. Deze dossiers worden bijgehouden gedurende tien jaar vanaf de datum waarop de ad-hocsteun werd toegekend of, in het geval van regelingen, de laatste steun is toegekend.

Deze eerste alinea is niet van toepassing op steun toegekend aan projecten voor Europese territoriale samenwerking als bedoeld in artikel 20 bis of aan projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP) en projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) als bedoeld in artikel 19 ter.”.

11)

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 9 wordt punt c) vervangen door:

“c)

elke via de investering geschapen arbeidsplaats blijft binnen het betrokken gebied behouden gedurende een periode van ten minste vijf jaar te rekenen vanaf het tijdstip dat de arbeidsplaats voor het eerst werd ingevuld, of drie jaar in het geval van kmo’s, uitgezonderd indien de arbeidsplaats verloren is gegaan tussen 1 januari 2020 en 30 juni 2021.”;

b)

lid 15 wordt vervangen door:

“15.   Voor een initiële investering in verband met projecten voor Europese territoriale samenwerking die onder Verordening (EU) nr. 1299/2013 of Verordening (EU) 2021/1059 vallen, is de steunintensiteit van het gebied waarin de initiële investering is gevestigd, van toepassing op alle begunstigden die aan het project deelnemen. Indien de initiële investering in twee of meer steungebieden is gevestigd, is de maximale steunintensiteit de intensiteit die van toepassing is in het steungebied waar het hoogste bedrag aan in aanmerking komende kosten wordt gemaakt. In steungebieden die op grond van artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag voor steun in aanmerking komen, geldt deze bepaling voor grote ondernemingen alleen indien de initiële investering een nieuwe economische activiteit betreft.”.

12)

In artikel 16 wordt lid 4 vervangen door:

“4.   De in aanmerking komende kosten zijn de totale kosten van het stadsontwikkelingsproject voor zover deze voldoen aan de artikelen 37 en 65 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 of de artikelen 67 en 68 van Verordening (EU) 2021/1060, naargelang de verordening die van toepassing is.”.

13)

De volgende artikelen 19 bis en 19 ter worden ingevoegd:

“Artikel 19 bis

Steun voor kosten gemaakt door kmo’s die deelnemen aan projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) of projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP)

1.   Steun voor kosten gemaakt door kmo’s die deelnemen aan CLLD-projecten, die in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling plaatselijke ontwikkeling in het kader van Leader worden genoemd en onder Verordening (EU) nr. 1303/2013 of Verordening (EU) 2021/1060 vallen, of voor projecten van EIP-operationele groepen die onder artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 vallen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De volgende kosten bedoeld in artikel 35, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 of artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060, naargelang van de verordening die van toepassing is, komen in aanmerking voor CLLD-projecten en projecten van EIP-operationele groepen:

a)

de kosten van voorbereidende steun voor capaciteitsopbouw, opleiding en netwerkvorming met het oog op de voorbereiding en de uitvoering van een CLLD-strategie of een project van een EIP-operationele groep;

b)

de uitvoering van goedgekeurde acties;

c)

de voorbereiding en de uitvoering van samenwerkingsactiviteiten van de groep;

d)

de lopende kosten in verband met het beheer van de uitvoering van de CLLD-strategie of het project van een EIP-operationele groep;

e)

dynamisering van de EIP-gemeenschap of de CLLD-strategie teneinde uitwisseling tussen belanghebbenden te bevorderen met het oog op informatieverstrekking en promotie van de strategie en de projecten, en potentiële begunstigden te ondersteunen met het oog op ontwikkeling van acties en voorbereiding van aanvragen.

3.   De steunintensiteit is niet hoger dan de maximale cofinancieringspercentages die in de fondsspecifieke verordeningen ter ondersteuning van CLLD en EIP-operationele groepen zijn vastgesteld.

Artikel 19 ter

Beperkte steunbedragen voor kmo’s die profiteren van projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) of projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP)

1.   Steun aan ondernemingen die deelnemen aan, of profiteren van CLLD-projecten of projecten van EIP-operationele groepen, als bedoeld in artikel 19 bis, lid 1, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Het totale steunbedrag dat krachtens dit artikel per project wordt toegekend, bedraagt niet meer dan 200 000 EUR voor CLLD-projecten en 350 000 EUR voor projecten van EIP-operationele groepen.”.

14)

Na artikel 19 ter wordt de volgende titel van een deel ingevoegd:

DEEL 2 bis

Steun voor Europese territoriale samenwerking”.

15)

Artikel 20 wordt vervangen door:

“Artikel 20

Steun voor kosten gemaakt door aan projecten voor Europese territoriale samenwerking deelnemende ondernemingen

1.   Steun voor kosten gemaakt door ondernemingen die aan onder Verordening (EU) nr. 1299/2013 of Verordening (EU) 2021/1059 vallende projecten voor Europese territoriale samenwerking deelnemen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Voor zover zij verband houden met het samenwerkingsproject, komen de volgende kosten, in de betekenis die daaraan wordt toegekend in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie (*) of de artikelen 38 tot en met 44 van Verordening (EU) 2021/1059, naargelang van de verordening die van toepassing is, in aanmerking:

a)

personeelskosten;

b)

kantoor- en administratieve kosten;

c)

reis- en verblijfskosten;

d)

kosten voor externe expertise en diensten;

e)

kosten voor uitrusting;

f)

kosten voor infrastructuur en werken.

3.   De steunintensiteit is niet hoger dan het maximale cofinancieringspercentage dat is vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1303/2013 of Verordening (EU) 2021/1060 en/of Verordening (EU) 2021/1059, naargelang van de verordening die van toepassing is.

(*)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie van 4 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot specifieke regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor samenwerkingsprogramma’s (PB L 138 van 13.5.2014, blz. 45).”."

16)

Het volgende artikel 20 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 20 bis

Beperkte steunbedragen voor ondernemingen ten behoeve van deelname aan projecten voor Europese territoriale samenwerking

1.   Steun aan ondernemingen voor hun deelname aan onder Verordening (EU) nr. 1299/2013 of Verordening (EU) 2021/1059 vallende projecten voor Europese territoriale samenwerking is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Het totale steunbedrag dat krachtens dit artikel per project aan een onderneming wordt verleend, beloopt ten hoogste 20 000 EUR.”.

17)

In artikel 25 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, met inbegrip van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die in het kader van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma het kwaliteitslabel “Excellentiekeur” hebben gekregen, en gecofinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten en, indien van toepassing, steun voor gecofinancierde teamvormingsacties is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.”.

18)

De volgende artikelen 25 bis tot en met 25 quinquies worden ingevoegd:

“Artikel 25 bis

Steun voor projecten waaraan het kwaliteitslabel “Excellentiekeur” is toegekend

1.   Steun aan kmo’s ten behoeve van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten en haalbaarheidsstudies waaraan in het kader van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma het kwaliteitslabel “Excellentiekeur” is toegekend, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende activiteiten van de gesteunde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten of haalbaarheidsstudies zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma, met uitsluiting van activiteiten die verder gaan dan experimentele ontwikkelingsactiviteiten.

3.   De categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van in aanmerking komende kosten van de gesteunde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten of haalbaarheidsstudies zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.

4.   Het maximale steunbedrag beloopt ten hoogste 2,5 miljoen EUR per kmo per onderzoeks- en ontwikkelingsproject of haalbaarheidsstudie.

5.   De totale overheidsfinanciering voor elk onderzoeks- en ontwikkelingsproject of elke haalbaarheidsstudie is niet hoger dan het financieringspercentage dat volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma voor dat onderzoeks- en ontwikkelingsproject of die haalbaarheidsstudie is vastgesteld.

Artikel 25 ter

Steun voor Marie Skłodowska-Curieacties en ERC-Proof of concept-acties

1.   Steun voor Marie Skłodowska-Curieacties en ERC-Proof of concept-acties waaraan in het kader van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma het kwaliteitslabel “Excellentiekeur” is toegekend, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende activiteiten van de gesteunde actie zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.

3.   De categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van in aanmerking komende kosten van de gesteunde actie zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.

4.   De totale overheidsfinanciering voor elke gesteunde actie is niet hoger dan het maximale steunniveau dat in het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma is bepaald.

Artikel 25 quater

Steun vervat in gecofinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten

1.   Steun voor gecofinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten of haalbaarheidsstudies (met inbegrip van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die worden uitgevoerd in het kader van een geïnstitutionaliseerd Europees partnerschap op basis van artikel 185 of artikel 187 van het Verdrag, of een cofinancieringsactie voor programma’s zoals gedefinieerd in de regels van het Horizon Europa-programma) die door ten minste drie lidstaten, of twee lidstaten en ten minste één geassocieerd land, worden uitgevoerd en op basis van de evaluatie en rangschikking van onafhankelijke deskundigen worden geselecteerd na transnationale oproepen tot inschrijving volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende activiteiten van de gesteunde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten of haalbaarheidsstudies zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma, met uitsluiting van activiteiten die verder gaan dan experimentele ontwikkelingsactiviteiten.

3.   De categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van in aanmerking komende kosten zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.

4.   De totale overheidsfinanciering is niet hoger dan het financieringspercentage dat voor het onderzoeks- en ontwikkelingsproject of de haalbaarheidsstudie is vastgesteld na de selectie, rangschikking en evaluatie volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.

5.   De door het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma verschafte financiering dekt ten minste 30 % van de totale in aanmerking komende kosten van een onderzoeks- en innovatieactie of een innovatieactie als gedefinieerd in het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma.

Artikel 25 quinquies

Steun voor teamvormingsacties

1.   Steun voor gecofinancierde teamvormingsacties waarbij ten minste twee lidstaten betrokken zijn en die op basis van de evaluatie en rangschikking van onafhankelijke deskundigen zijn geselecteerd na transnationale oproepen tot inschrijving volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende activiteiten van de gecofinancierde teamvormingsacties zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma. Activiteiten die verder gaan dan experimentele ontwikkelingsactiviteiten, zijn uitgesloten.

3.   De categorieën, maximumbedragen en methoden voor de berekening van in aanmerking komende kosten zijn die welke als zodanig zijn vastgesteld volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma. Daarnaast komen kosten voor investeringen in projectgerelateerde materiële en immateriële activa in aanmerking.

4.   De totale overheidsfinanciering is niet hoger dan het financieringspercentage dat voor de teamvormingsactie is vastgesteld na de selectie, rangschikking en evaluatie volgens de regels van het Horizon 2020- of het Horizon Europa-programma. Voorts bedraagt de steun voor investeringen in projectgerelateerde materiële en immateriële activa niet meer dan 70 % van de investeringskosten.

5.   Voor investeringssteun voor infrastructuur in het kader van een teamvormingsactie zijn de volgende aanvullende voorwaarden van toepassing:

a)

wanneer met de infrastructuur zowel economische als niet-economische activiteiten worden verricht, wordt voor de financiering, kosten en inkomsten van elk soort activiteit een gescheiden boekhouding gevoerd, op basis van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen van kostprijsadministratie;

b)

de prijs die voor de exploitatie of het gebruik van de infrastructuur wordt berekend, stemt overeen met een marktprijs;

c)

toegang tot de infrastructuur staat open voor meerdere gebruikers en wordt op transparante en niet-discriminerende basis verleend. Ondernemingen die ten minste 10 % van de investeringskosten van de infrastructuur hebben gefinancierd, kunnen preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden. Om overcompensatie te vermijden, is deze toegang evenredig aan de bijdrage van de onderneming in de investeringskosten en worden deze voorwaarden publiek beschikbaar gesteld;

d)

wanneer de infrastructuur overheidsfinanciering ontvangt voor zowel economische als niet-economische activiteiten, werken de lidstaten een monitoring- en terugvorderingsmechanisme uit om te garanderen dat de toepasselijke steunintensiteit niet wordt overschreden door een toename van het aandeel economische activiteiten ten opzichte van de situatie waarmee op het tijdstip van de toekenning van de steun werd gerekend.”.

19)

Het volgende artikel 36 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 36 bis

Investeringssteun voor publiek toegankelijke oplaad- of tankinfrastructuur voor emissiearme en emissievrije wegvoertuigen

1.   Steun voor de uitrol van oplaad- of tankinfrastructuur voor de levering van energie aan emissiearme en emissievrije wegvoertuigen voor vervoersdoeleinden is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   Dit artikel heeft alleen betrekking op steun voor de uitrol van oplaad- of tankinfrastructuur om voertuigen te voorzien van elektriciteit of hernieuwbare waterstof voor vervoersdoeleinden. De lidstaat zorgt ervoor dat aan de verplichting om hernieuwbare waterstof te leveren wordt voldaan gedurende de gehele economische levensduur van de infrastructuur.

3.   De in aanmerking komende kosten zijn de kosten voor de bouw, de installatie of de verbetering van de oplaad- of tankinfrastructuur. Deze omvatten de kosten voor de oplaad- of tankinfrastructuur zelf, de installatie of verbetering van elektrische of andere onderdelen, met inbegrip van de transformatoren die nodig zijn voor de aansluiting van de oplaad- of tankinfrastructuur op het net of op een lokale productie- of opslageenheid voor elektriciteit of waterstof, alsmede de desbetreffende technische uitrusting, civieltechnische werken, grond- of wegaanpassingen, installatiekosten en kosten voor het verkrijgen van de bijbehorende vergunningen. De kosten voor de lokale productie- of opslageenheid waarmee de elektrische energie wordt opgewekt of opgeslagen, alsmede de kosten voor de lokale productie-eenheid van waterstof zijn uitgesloten.

4.   De steun in het kader van dit artikel wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure op grond van duidelijke, transparante en niet-discriminerende criteria en de steunintensiteit kan tot 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen.

5.   De steun die aan één van de begunstigden wordt toegekend, bedraagt niet meer dan 40 % van het totale budget van de betrokken regeling.

6.   Steun krachtens dit artikel wordt alleen toegekend voor de bouw, de installatie of de verbetering van oplaad- of tankinfrastructuur die publiek toegankelijk is en waarbij op niet-discriminerende basis toegang wordt verleend aan gebruikers, onder meer met betrekking tot tarieven, authenticatie- en betalingsmethoden en andere gebruiksvoorwaarden.

7.   De noodzaak van steun om de uitrol van oplaad- of tankinfrastructuur van dezelfde categorie te stimuleren (bijvoorbeeld voor oplaadinfrastructuur: normaal of hoog vermogen) wordt gecontroleerd door middel van een voorafgaande openbare raadpleging of een onafhankelijke marktstudie. Met name moet worden nagegaan of binnen drie jaar na de bekendmaking van de steunmaatregel waarschijnlijk geen dergelijke infrastructuur op commerciële voorwaarden zal worden uitgerold.

8.   In afwijking van lid 7 kan de noodzaak van steun voor oplaad- of tankinfrastructuur worden vermoed wanneer door batterijen aangedreven elektrische voertuigen (voor oplaadinfrastructuur) of waterstofvoertuigen (voor tankinfrastructuur) telkens minder dan 2 % uitmaken van het totale aantal voertuigen van dezelfde categorie die in de desbetreffende lidstaat zijn ingeschreven. Voor de toepassing van dit lid worden personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen geacht deel uit te maken van dezelfde categorie voertuigen.

9.   Iedere concessie of andere vorm van toewijzing aan een derde om de gesteunde oplaad- of tankinfrastructuur te exploiteren, vindt op concurrerende, transparante en niet-discriminerende basis plaats, rekening houdende met de geldende aanbestedingsregels.”.

20)

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om het hogere niveau van energie-efficiëntie te behalen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

a)

wanneer de kosten voor de investering in energie-efficiëntie binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op energie-efficiëntie betrekking hebbende kosten de in aanmerking komende kosten;

b)

wanneer de investering betrekking heeft op de verbetering van de energie-efficiëntie van i) woongebouwen, ii) gebouwen die bestemd zijn voor het geven van onderwijs of het verlenen van sociale diensten, iii) gebouwen die bestemd zijn voor activiteiten in verband met openbaar bestuur of justitie, politie of brandweerdiensten, of iv) gebouwen als bedoeld in de punten i), ii) of iii) waarin andere dan de in die punten genoemde activiteiten minder dan 35 % van de interne vloeroppervlakte beslaan, vormen de volledige investeringskosten die nodig zijn om een hoger niveau van energie-efficiëntie te bereiken, de in aanmerking komende kosten, op voorwaarde dat de verbeteringen in energie-efficiëntie leiden tot een vermindering van ten minste 20 % van de vraag naar primaire energie in geval van renovatie en tot besparingen van primaire energie van ten minste 10 % in vergelijking met de drempel die voor de vereisten van bijna-energieneutrale gebouwen is vastgesteld in de nationale maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (*) in het geval van nieuwe gebouwen. De initiële vraag naar primaire energie en de geraamde verbetering worden vastgesteld aan de hand van een energieprestatiecertificaat als bepaald in artikel 2, punt 12, van Richtlijn 2010/31/EU;

c)

in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in energie-efficiëntie vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder energie-efficiënte investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn uitgevoerd. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met energie-efficiëntie verband houdende kosten op en vormt de in aanmerking komende kosten.

De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het bereiken van een hoger niveau van energie-efficiëntie, komen niet in aanmerking.

(*)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).”;"

b)

het volgende lid 3 bis wordt ingevoegd:

“3 bis.   Voor de in lid 3, punt b), bedoelde gebouwen kunnen de investeringen ter verbetering van de energie-efficiëntie van het gebouw worden gecombineerd met investeringen in een of meer van de volgende onderdelen:

a)

geïntegreerde installaties voor de opwekking ter plaatse van hernieuwbare energie waarmee elektriciteit en/of warmte wordt gegenereerd;

b)

uitrusting voor de opslag van de energie die door de installatie voor de opwekking ter plaatse van hernieuwbare energie wordt gegenereerd;

c)

tot het gebouw behorende uitrusting en bijbehorende infrastructuur die bedoeld is om elektrische voertuigen van gebruikers van het gebouw op te laden;

d)

investeringen voor de digitalisering van het gebouw, met name om de gereedheid voor slimme toepassingen te verbeteren. Voor steun in aanmerking komende investeringen kunnen ingrepen omvatten die beperkt zijn tot passieve inpandige bekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, indien nodig, het aanvullende gedeelte van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw. Bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het particuliere eigendom is uitgesloten.

In het geval van dergelijke gecombineerde werkzaamheden als bedoeld in de eerste alinea, punten a) tot en met d), vormen de volledige investeringskosten van de verschillende onderdelen van de uitrusting de in aanmerking komende kosten.

De steun kan worden verleend aan de eigenaar(s) van het gebouw of aan de huurder(s), afhankelijk van wie de opdracht geeft voor de energie-efficiëntiewerkzaamheden.”;

c)

het volgende lid 7 wordt toegevoegd:

“7.   Steun voor maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen mag ook betrekking hebben op de bevordering van energieprestatiecontracten, mits aan de volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan:

a)

de steun neemt de vorm aan van een lening of garantie aan de aanbieder van de maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie in het kader van een energieprestatiecontract, of bestaat uit een financieel product dat tot doel heeft de betrokken aanbieder te herfinancieren (bv. factoring, forfaiting);

b)

het nominale bedrag van de totale uitstaande financiering die krachtens dit lid per begunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 30 miljoen EUR;

c)

de steun wordt verleend aan kmo’s of kleine midcapondernemingen;

d)

de steun wordt verleend voor energieprestatiecontracten in de zin van artikel 2, punt 27, van Richtlijn 2012/27/EU;

e)

de energieprestatiecontracten hebben betrekking op een gebouw als bedoeld in lid 3, punt b).”.

21)

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

“Artikel 39

Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten in gebouwen in de vorm van financiële instrumenten”;

b)

het volgende lid 2 bis wordt ingevoegd:

“2 bis.   Wanneer de investering betrekking heeft op de verbetering van de energie-efficiëntie van i) woongebouwen, ii) gebouwen die bestemd zijn voor het geven van onderwijs of het verlenen van sociale diensten, iii) gebouwen die bestemd zijn voor activiteiten in verband met openbaar bestuur, of justitie, politie of brandweerdiensten, of iv) gebouwen als bedoeld in de punten i), ii) of iii) waarin andere dan de in die punten genoemde activiteiten minder dan 35 % van de vloeroppervlakte beslaan, kunnen de energie-efficiëntieprojecten krachtens dit artikel ook worden gecombineerd met een van de volgende investeringen:

a)

geïntegreerde installaties voor de opwekking ter plaatse van hernieuwbare energie waarmee elektriciteit en/of warmte wordt gegenereerd;

b)

uitrusting voor de opslag van de energie die door de installatie voor de opwekking ter plaatse van hernieuwbare energie wordt gegenereerd;

c)

tot het gebouw behorende uitrusting en bijbehorende infrastructuur die bedoeld is om elektrische voertuigen van gebruikers van het gebouw op te laden;

d)

investeringen voor de digitalisering van het gebouw, met name om de gereedheid voor slimme toepassingen te verbeteren. Voor steun in aanmerking komende investeringen kunnen ingrepen omvatten die beperkt zijn tot passieve inpandige bekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, indien nodig, het aanvullende gedeelte van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw. Bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het particuliere eigendom is uitgesloten.”;

c)

de leden 3, 4 en 5 worden vervangen door:

“3.   De in aanmerking komende kosten zijn de totale kosten van het energie-efficiëntieproject, uitgezonderd voor de gebouwen bedoeld in lid 2 bis waarvoor de in aanmerking komende kosten de totale kosten van het energie-efficiëntieproject zijn alsmede de investeringskosten van de verschillende onderdelen van de uitrusting vermeld in lid 2 bis.

4.   De steun wordt toegekend in de vorm van een dotatie, eigen vermogen, een garantie of een lening aan een energie-efficiëntiefonds of een andere financiële intermediair, die deze zo veel mogelijk doorgeeft aan de eindbegunstigden, namelijk de eigenaren of huurders van het gebouw, in de vorm van hogere financieringsvolumes, lagere zekerheidsvereisten, lagere garantiepremies of lagere rentetarieven.

5.   De steun die door het energie-efficiëntiefonds of andere financiële intermediairs aan in aanmerking komende energie-efficiëntieprojecten wordt toegekend, kan de vorm hebben van leningen of garanties. De nominale waarde van de lening of het gegarandeerde bedrag bedraagt niet meer dan 15 miljoen EUR per project op het niveau van de eindbegunstigden, behalve in het geval van de in lid 2 bis bedoelde gecombineerde investeringen, waarvoor het bedrag niet hoger is dan 30 miljoen EUR. De garantie beloopt niet meer dan 80 % van de onderliggende lening.”.

22)

Artikel 52 wordt vervangen door:

“Artikel 52

Steun voor vaste breedbandnetwerken

1.   Investeringssteun ten behoeve van de uitrol van vaste breedbandnetwerken is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende kosten zijn alle kosten voor de aanleg, het beheer en de exploitatie van een vast breedbandnetwerk. Het maximale steunbedrag voor een project wordt vastgesteld op basis van een concurrerende selectieprocedure als bedoeld in lid 6, punt a). Wanneer een investering overeenkomstig lid 6, punt b), wordt verricht zonder dat er een concurrerende selectieprocedure plaatsvindt, mag het steunbedrag niet hoger zijn dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt op basis van redelijke projecties vooraf in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten en wordt achteraf geverifieerd door middel van een terugvorderingsmechanisme.

3.   De volgende alternatieve soorten investeringen komen in aanmerking:

a)

de uitrol van een vast breedbandnetwerk om huishoudens en sociaal-economische actoren te verbinden in gebieden waar er geen netwerk bestaat dat op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 30 Mbps (drempelsnelheden) kan aanbieden, of waar volgens een geloofwaardige planning geen dergelijk netwerk zal worden uitgerold binnen drie jaar na de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel of binnen dezelfde tijdshorizon als de uitrol van het gesubsidieerde netwerk, die niet korter dan twee jaar mag zijn. Dit wordt geverifieerd door kartering en openbare raadpleging overeenkomstig lid 4. Gebieden met ten minste één bestaand of geloofwaardig gepland netwerk dat in staat is op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 30 Mbps aan te bieden, zijn uitgesloten. Het gesteunde netwerk zorgt voor ten minste een verdubbeling van de download- en uploadsnelheden ten opzichte van de bestaande of geloofwaardig geplande netwerken en moet in staat zijn op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 30 Mbps (doelsnelheden) aan te bieden.

b)

de uitrol van een vast breedbandnetwerk om huishoudens en sociaal-economische actoren te verbinden in gebieden waar er geen netwerk bestaat dat op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps (drempelsnelheden) kan aanbieden, of waar volgens een geloofwaardige planning geen dergelijk netwerk zal worden uitgerold binnen drie jaar na de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel of binnen dezelfde tijdshorizon als de uitrol van het gesubsidieerde netwerk, die niet korter dan twee jaar mag zijn. Dit wordt geverifieerd door kartering en openbare raadpleging overeenkomstig lid 4. Gebieden met ten minste één bestaand of geloofwaardig gepland netwerk dat in staat is op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps aan te bieden, zijn uitgesloten. Het gesteunde netwerk zorgt voor ten minste een verdubbeling van de download- en uploadsnelheden ten opzichte van de bestaande of geloofwaardig geplande netwerken en moet in staat zijn op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 300 Mbps en uploadsnelheden van 100 Mbps (doelsnelheden) te leveren.

c)

de uitrol van een vast breedbandnetwerk om alleen sociaal-economische actoren te verbinden in gebieden waar er slechts één netwerk bestaat dat op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps maar minder dan 300 Mbps (drempelsnelheden) kan aanbieden, of waar een dergelijk netwerk volgens een geloofwaardige planning zal worden uitgerold binnen drie jaar na de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel of binnen dezelfde tijdshorizon als de uitrol van het gesubsidieerde netwerk, die niet korter dan twee jaar mag zijn. Dit wordt geverifieerd door kartering en openbare raadpleging overeenkomstig lid 4. Gebieden met ten minste één bestaand of geloofwaardig gepland netwerk dat in staat is op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 300 Mbps aan te bieden, zijn uitgesloten. Gebieden met ten minste twee bestaande of geloofwaardig geplande netwerken die in staat zijn op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps aan te bieden, zijn uitgesloten. Het gesteunde netwerk zorgt voor ten minste een verdubbeling van de download- en uploadsnelheden ten opzichte van de bestaande of geloofwaardig geplande netwerken en moet in staat zijn op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 1 Gbps (doelsnelheden) aan te bieden.

4.   De kartering en de openbare raadpleging bedoeld in lid 3 voldoen aan elk van de volgende vereisten:

a)

bij de kartering worden de geografische doelgebieden aangewezen die volgens de planning met behulp van overheidssteun zouden worden gedekt, en wordt rekening gehouden met alle bestaande openbare en particuliere netwerken die op betrouwbare wijze de in lid 3 vastgestelde drempelsnelheden kunnen aanbieden, afhankelijk van het soort investering. De kartering wordt verricht: i) voor zuiver vaste netwerken, op adresniveau, op basis van aansluitbare panden, en ii) voor vaste netwerken voor draadloze toegang, op adresniveau op basis van aansluitbare panden of op basis van netwerkroosters van ten hoogste 100 × 100 meter. Voor de punten i) en ii) wordt de kartering altijd geverifieerd door middel van een openbare raadpleging;

b)

de openbare raadpleging wordt door de bevoegde overheidsinstantie verricht via bekendmaking op een geschikte website van de voornaamste kenmerken van de geplande maatregel en van de lijst van de bij de kartering overeenkomstig punt a) aangewezen geografische doelgebieden (ook op nationaal niveau). In het kader van de openbare raadpleging worden belanghebbenden uitgenodigd om opmerkingen over de maatregel te maken en onderbouwde informatie overeenkomstig punt a) in te dienen met betrekking tot de bestaande of volgens een geloofwaardige planning binnen drie jaar vanaf de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel uit te rollen netwerken die in staat zijn in het doelgebied de in lid 3 vastgestelde drempelsnelheden op betrouwbare wijze aan te bieden. Indien de steunverlenende autoriteit voor de uitrol van de gesubsidieerde infrastructuur een kortere of langere tijdshorizon dan drie jaar neemt, moet deze tijdshorizon, die niet korter mag zijn dan twee jaar, ook worden gebruikt om te beoordelen of de in de vorige zin bedoelde netwerken volgens een geloofwaardige planning zullen worden uitgerold. De openbare raadpleging duurt ten minste dertig dagen.

5.   Het gesteunde project brengt een grote (sprongsgewijze) verbetering ten opzichte van de bestaande netwerken of de netwerken die volgens een geloofwaardige planning binnen drie jaar na de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel of binnen dezelfde tijdshorizon als de uitrol van het gesubsidieerde netwerk, die overeenkomstig lid 4 niet korter mag zijn dan twee jaar, zullen worden uitgerold. Er is sprake van een sprongsgewijze verandering wanneer ten gevolge van de gesubsidieerde maatregel een aanzienlijke nieuwe investering in het breedbandnetwerk wordt ondernomen en het gesubsidieerde netwerk in vergelijking met de bestaande of geloofwaardig geplande netwerken een aanzienlijk nieuw potentieel op de markt oplevert op het gebied van beschikbaarheid en capaciteit, snelheden en concurrentie van breedbandinternettoegangsdiensten. Het project moet aanzienlijke nieuwe investeringen in passieve infrastructuur inhouden welke verder gaan dan marginale investeringen die louter verband houden met het upgraden van de actieve componenten van het netwerk.

6.   De steun wordt verleend als volgt:

a)

de steun wordt aan aanbieders van elektronische-communicatienetwerken en -diensten toegekend op basis van een open, transparante en niet-discriminerende concurrerende selectieprocedure, in overeenstemming met de beginselen van de regels inzake overheidsopdrachten en met inachtneming van het beginsel van technologieneutraliteit, onverminderd de toepasselijke regels inzake overheidsopdrachten, op basis van het economisch meest voordelige bod. Ten behoeve van de concurrerende selectieprocedure stelt de steunverlenende autoriteit vooraf objectieve, transparante en niet-discriminerende kwalitatieve toekenningscriteria vast die moeten worden afgewogen tegen het gevraagde steunbedrag. Onder vergelijkbare kwalitatieve voorwaarden wordt de steun toegekend aan de inschrijver met het laagste gevraagde steunbedrag;

b)

wanneer de steun zonder concurrerende selectieprocedure aan een overheidsinstantie wordt toegekend om rechtstreeks of via een interne entiteit een vast breedbandnetwerk uit te rollen en te beheren, verleent de overheidsinstantie of de interne entiteit, naargelang van het geval, alleen wholesalediensten via het gesubsidieerde netwerk. De overheidsinstantie zorgt voor een boekhoudkundige scheiding tussen de middelen die voor de werking van het netwerk worden gebruikt, en de andere middelen waarover zij beschikt. Elke concessie of andere toewijzing van activiteiten aan een derde om een netwerk aan te leggen of te exploiteren wordt toegekend via een open, transparante en niet-discriminerende concurrerende selectieprocedure, in overeenstemming met de beginselen van de regels inzake overheidsopdrachten en met inachtneming van het beginsel van technologieneutraliteit, onverminderd de toepasselijke regels inzake overheidsopdrachten, op basis van het economisch meest voordelige bod.

7.   De exploitatie van het gesubsidieerde netwerk biedt de ruimst mogelijke actieve en passieve wholesaletoegang overeenkomstig artikel 2, punt 139, onder eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden, met inbegrip van fysieke ontbundeling. Een project kan in plaats van fysieke ontbundeling virtuele ontbundeling bieden indien het virtuele toegangsproduct door de nationale toezichthoudende instantie als gelijkwaardig aan fysieke ontbundeling wordt erkend. Actieve wholesaletoegang wordt verleend voor ten minste zeven jaar en de wholesaletoegang tot de fysieke infrastructuur, met inbegrip van buizen of masten, is niet beperkt in de tijd. Dezelfde toegangsvoorwaarden zijn van toepassing op het gehele gesubsidieerde netwerk, met inbegrip van delen van het netwerk waar bestaande infrastructuur is gebruikt. De verplichting om toegang te verlenen wordt ongeacht een verandering van eigenaarschap, beheer of exploitatie van het gesubsidieerde netwerk afgedwongen. In het geval van steun voor de aanleg van buizen zijn deze breed genoeg om plaats te bieden voor ten minste drie netwerken en verschillende netwerktopologieën.

8.   De wholesaletoegangsprijs is gebaseerd op een van de volgende benchmarks: i) de gemiddelde gepubliceerde wholesaleprijzen die gelden in andere vergelijkbare, meer concurrerende gebieden van de lidstaat of de Unie; of ii) bij ontstentenis van dergelijke gepubliceerde prijzen, de reeds gereguleerde prijzen die reeds door de nationale regelgevende instantie zijn vastgesteld of goedgekeurd voor de betrokken markten en diensten; of iii) bij ontstentenis van dergelijke gepubliceerde of gereguleerde prijzen moet de prijsstelling voldoen aan de kostenoriëntatie en de methodologie die is voorgeschreven overeenkomstig het sectorale regelgevingskader. Onverminderd de bevoegdheden van de nationale regelgevende instantie uit hoofde van het regelgevingskader wordt deze instantie geraadpleegd over de toegangsvoorwaarden, met inbegrip van de prijzen, en over geschillen in verband met de toepassing van dit artikel.

9.   De lidstaten zetten een monitoring- en terugvorderingsmechanisme op indien het steunbedrag voor het project meer dan 10 miljoen EUR bedraagt.”.

23)

De volgende artikelen 52 bis, 52 ter en 52 quater worden ingevoegd:

“Artikel 52 bis

Steun voor mobiele 4G- en 5G-netwerken

1.   Steun voor de uitrol van mobiele 4G- en 5G-netwerken is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De in aanmerking komende kosten zijn alle kosten voor de aanleg, het beheer en de exploitatie van een passief mobiel netwerk. Het maximale steunbedrag voor een project wordt vastgesteld op basis van een concurrerende selectieprocedure als bedoeld in lid 7, punt a). Wanneer een investering overeenkomstig lid 7, punt b), wordt verricht zonder dat er een concurrerende selectieprocedure plaatsvindt, mag het steunbedrag niet hoger zijn dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering. De exploitatiewinst wordt op basis van redelijke projecties vooraf in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten en wordt achteraf geverifieerd door middel van een terugvorderingsmechanisme.

3.   Investeringen in 5G vinden plaats in gebieden waar geen mobiele netwerken zijn uitgerold of alleen mobiele netwerken beschikbaar zijn die mobiele diensten tot 3G kunnen ondersteunen, en waar geen mobiele 4G- of 5G-netwerken bestaan of volgens een geloofwaardige planning zullen worden uitgerold binnen drie jaar na de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel of binnen dezelfde tijdshorizon als de uitrol van het gesubsidieerde netwerk, die niet korter dan twee jaar mag zijn. Dit wordt geverifieerd door kartering en een openbare raadpleging overeenkomstig lid 4. Investeringen in 4G vinden plaats in gebieden waar geen mobiele netwerken zijn uitgerold of alleen mobiele netwerken beschikbaar zijn die mobiele diensten tot 2G kunnen ondersteunen, en waar er geen mobiele 3G-, 4G- of 5G-netwerken bestaan of volgens een geloofwaardige planning zullen worden uitgerold binnen drie jaar na de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel of binnen dezelfde tijdshorizon als de uitrol van het gesubsidieerde netwerk, die niet korter dan twee jaar mag zijn. Dit wordt geverifieerd door kartering en een openbare raadpleging overeenkomstig lid 4.

4.   De kartering en de openbare raadpleging bedoeld in lid 3 voldoen aan elk van de volgende vereisten:

a)

bij de kartering worden duidelijk de geografische doelgebieden aangewezen die volgens de planning met behulp van overheidssteun zouden worden gedekt, en wordt rekening gehouden met alle bestaande netwerken, afhankelijk van het soort investering. De kartering wordt verricht op basis van netwerkroosters van ten hoogste 100 × 100 meter. De kartering wordt altijd geverifieerd door middel van een openbare raadpleging;

b)

de openbare raadpleging wordt door de bevoegde overheidsinstantie verricht via bekendmaking op een geschikte website van de voornaamste kenmerken van de voorgenomen maatregel en van de lijst van de bij de kartering overeenkomstig punt a) aangewezen geografische doelgebieden (ook op nationaal niveau). In het kader van de openbare raadpleging worden belanghebbenden uitgenodigd om opmerkingen over de maatregel te maken en onderbouwde informatie overeenkomstig punt a) in te dienen met betrekking tot de mobiele netwerken die in het doelgebied bestaan of binnen drie jaar vanaf de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel volgens een geloofwaardige planning zullen worden uitgerold. Indien de steunverlenende autoriteit voor de uitrol van de gesubsidieerde infrastructuur een kortere of langere tijdshorizon dan drie jaar neemt, moet deze tijdshorizon, die niet korter mag zijn dan twee jaar, ook worden gebruikt om te beoordelen of de in de vorige zin bedoelde netwerken volgens een geloofwaardige planning zullen worden uitgerold. De openbare raadpleging duurt ten minste dertig dagen.

5.   De gesteunde infrastructuur wordt niet in aanmerking genomen om te voldoen aan de dekkingsverplichtingen van exploitanten van mobiele netwerken die voortvloeien uit aan gebruiksrechten voor 4G- en 5G-spectrum verbonden voorwaarden.

6.   Het gesteunde project brengt een grote (sprongsgewijze) verbetering ten opzichte van de mobiele netwerken die binnen drie jaar na de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel of binnen dezelfde tijdshorizon als de uitrol van het gesubsidieerde netwerk, die overeenkomstig lid 4 niet korter mag zijn dan twee jaar, bestaan of volgens een geloofwaardige planning zullen worden uitgerold. Er is sprake van een sprongsgewijze verandering wanneer ten gevolge van de gesubsidieerde maatregel een aanzienlijke nieuwe investering in het mobiele netwerk wordt ondernomen en het gesubsidieerde netwerk in vergelijking met de bestaande of geloofwaardig geplande netwerken een aanzienlijk nieuw potentieel op de markt oplevert op het gebied van beschikbaarheid en capaciteit, snelheden en concurrentie van mobiele diensten. Het project moet aanzienlijke nieuwe investeringen in passieve infrastructuur inhouden welke verder gaan dan marginale investeringen die louter verband houden met het upgraden van de actieve componenten van het netwerk.

7.   De steun wordt verleend als volgt:

a)

de steun wordt aan aanbieders van elektronische-communicatienetwerken en -diensten toegekend op basis van een open, transparante en niet-discriminerende concurrerende selectieprocedure, in overeenstemming met de beginselen van de regels inzake overheidsopdrachten en met inachtneming van het beginsel van technologieneutraliteit, onverminderd de toepasselijke regels inzake overheidsopdrachten, op basis van het economisch meest voordelige bod. Ten behoeve van de concurrerende selectieprocedure stelt de steunverlenende autoriteit vooraf objectieve, transparante en niet-discriminerende kwalitatieve toekenningscriteria vast die moeten worden afgewogen tegen het gevraagde steunbedrag. Onder vergelijkbare kwalitatieve voorwaarden wordt de steun toegekend aan de inschrijver met het laagste gevraagde steunbedrag;

b)

wanneer de steun zonder concurrerende selectieprocedure aan een overheidsinstantie wordt toegekend om rechtstreeks of via een interne entiteit een passief mobiel netwerk uit te rollen en te beheren, verleent de overheidsinstantie of de interne entiteit, naargelang van het geval, alleen wholesalediensten via het gesubsidieerde netwerk. De overheidsinstantie zorgt voor een boekhoudkundige scheiding tussen de middelen die voor de werking van het netwerk worden gebruikt, en de andere middelen waarover zij beschikt. Elke concessie of andere toewijzing van activiteiten aan een derde om een netwerk aan te leggen of te exploiteren wordt toegekend via een open, transparante en niet-discriminerende concurrerende selectieprocedure, in overeenstemming met de beginselen van de regels inzake overheidsopdrachten en met inachtneming van het beginsel van technologieneutraliteit, onverminderd de toepasselijke regels inzake overheidsopdrachten, op basis van het economisch meest voordelige bod.

8.   De exploitatie van het gesubsidieerde netwerk biedt de ruimst mogelijke actieve en passieve wholesaletoegang overeenkomstig artikel 2, punt 139, onder eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden. Actieve wholesaletoegang wordt verleend voor ten minste zeven jaar en de wholesaletoegang tot de fysieke infrastructuur, met inbegrip van buizen of masten, is niet beperkt in de tijd. Dezelfde toegangsvoorwaarden zijn van toepassing op het gehele gesubsidieerde netwerk, met inbegrip van de delen van dat netwerk waar bestaande infrastructuur is gebruikt. De verplichting om toegang te verlenen wordt ongeacht een verandering van eigenaar, management of exploitatie van het gesubsidieerde netwerk afgedwongen. In het geval van steun voor de aanleg van buizen zijn deze breed genoeg om plaats te bieden voor ten minste alle bestaande mobielenetwerkexploitaten.

9.   De wholesaletoegangsprijs is gebaseerd op een van de volgende benchmarks: i) de gemiddelde gepubliceerde wholesaleprijzen die gelden in andere vergelijkbare, meer concurrerende gebieden van de lidstaat of de Unie, of ii) bij ontstentenis van dergelijke gepubliceerde prijzen, de gereguleerde prijzen die reeds door de nationale regelgevende instantie zijn vastgesteld of goedgekeurd voor de betrokken markten en diensten, of iii) bij ontstentenis van dergelijke gepubliceerde of gereguleerde prijzen moet de prijsstelling voldoen aan de kostenoriëntatie en de methodologie die is voorgeschreven overeenkomstig het sectorale regelgevingskader. Onverminderd de bevoegdheden van de nationale regelgevende instantie uit hoofde van het regelgevingskader wordt de nationale regelgevende instantie geraadpleegd over de toegangsvoorwaarden, met inbegrip van de prijzen, en over geschillen in verband met de toepassing van dit artikel.

10.   De lidstaten zetten een monitoring- en terugvorderingsmechanisme op indien het steunbedrag voor het project meer dan 10 miljoen EUR bedraagt.

11.   Het gebruik van het met openbare middelen gefinancierde 4G- of 5G-netwerk voor de levering van vaste diensten voor draadloze toegang is alleen toegestaan als volgt:

a)

in gebieden waar er geen netwerk bestaat dat op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 30 Mbps kan bieden, of waar volgens een geloofwaardige planning geen dergelijk netwerk zal worden uitgerold binnen drie jaar na de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel of binnen dezelfde tijdshorizon als de uitrol van het gesubsidieerde netwerk, die niet korter dan twee jaar mag zijn, indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan: i) bij de kartering en de openbare raadpleging wordt ook rekening gehouden met de bestaande of geloofwaardig geplande vaste breedbandnetwerken vastgesteld overeenkomstig artikel 52, lid 4; ii) de ondersteunde 4G- of 5G-oplossing voor vaste draadloze toegang kan op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 30 Mbps bieden en ten minste een verdubbeling van de download- en uploadsnelheid ten opzichte van de bestaande of geloofwaardig geplande vaste netwerken in die gebieden;

b)

in gebieden waar er geen netwerk bestaat dat op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps kan aanbieden, of waar volgens een geloofwaardige planning geen dergelijk netwerk zal worden uitgerold binnen drie jaar na de bekendmaking van de voorgenomen steunmaatregel of binnen dezelfde tijdshorizon als de uitrol van het gesubsidieerde netwerk, die niet korter dan twee jaar mag zijn, indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan: i) bij de kartering en de openbare raadpleging wordt ook rekening gehouden met de bestaande of geloofwaardig geplande vaste breedbandnetwerken vastgesteld overeenkomstig artikel 52, lid 4; ii) de ondersteunde 4G- of 5G-oplossing voor vaste draadloze toegang kan op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 300 Mbps en uploadsnelheden van 100 Mbps aanbieden en ten minste een verdubbeling van de download- en uploadsnelheid ten opzichte van de bestaande of geloofwaardig geplande vaste netwerken in die gebieden.

Artikel 52 ter

Steun voor projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit

1.   Steun voor projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit die uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1153 worden gefinancierd of waaraan uit hoofde van die verordening een kwaliteitslabel “Excellentiekeur” is toegekend, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De projecten voldoen aan alle algemene cumulatieve verenigbaarheidsvoorwaarden van lid 3. Zij behoren voorts tot een van de categorieën in aanmerking komende projecten van lid 4 en voldoen aan alle specifieke verenigbaarheidsvoorwaarden voor de desbetreffende categorie die in dat lid zijn vastgesteld. Alleen projecten die uitsluitend betrekking hebben op de elementen en entiteiten die in elke relevante categorie in lid 4 zijn vermeld, vallen binnen het toepassingsgebied van de in lid 1 bedoelde vrijstelling.

3.   De algemene cumulatieve verenigbaarheidsvoorwaarden luiden als volgt:

a)

de begunstigde levert een financiële bijdrage van ten minste 25 % van de in aanmerking komende kosten, hetzij uit eigen middelen hetzij via externe financiering die vrij is van enige overheidssteun. Wanneer de bijdrage van 25 % van de begunstigde door middel van externe financiering wordt verstrekt via een investeringsplatform waarin verschillende financieringsbronnen worden gecombineerd, wordt de in de vorige volzin genoemde voorwaarde dat de externe financiering vrij moet zijn van enige overheidssteun, vervangen door het vereiste dat de financiering van het platform voor ten minste 30 % uit particuliere investeringen moet bestaan;

b)

alleen de uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1153 in aanmerking komende investeringskosten voor de uitrol van de infrastructuur komen voor steun in aanmerking;

c)

het project moet overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1153 worden geselecteerd op een van de volgende wijzen:

i)

door een door de Commissie aangewezen onafhankelijke financiële intermediair op basis van gezamenlijk overeengekomen investeringsrichtsnoeren;

ii)

door de Commissie via een concurrerende biedprocedure op basis van duidelijke, transparante en niet-discriminerende criteria, of

iii)

door onafhankelijke deskundigen die door de Commissie worden aangewezen;

d)

het project moet connectiviteitscapaciteiten mogelijk maken die verder gaan dan de vereisten ten gevolge van bestaande wettelijke verplichtingen, zoals die welke aan het gebruiksrecht voor spectrum zijn verbonden;

e)

het project moet zorgen voor open wholesaletoegang voor derden inclusief ontbundeling onder eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden in overeenstemming met artikel 52, leden 7 en 8, of artikel 52 bis, leden 8 en 9, naargelang van het geval.

4.   De categorieën subsidiabele projecten en de specifieke cumulatieve verenigbaarheidsvoorwaarden die daarop van toepassing zijn, luiden als volgt:

a)

investeringen in de uitrol van een grensoverschrijdend traject van een 5G-corridor op een vervoerscorridor aangewezen in de richtsnoeren voor een trans-Europees vervoersnet als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1315/2013 (TEN-T-corridors), die aan de volgende specifieke cumulatieve voorwaarden voldoen:

i)

het project bestaat uit een grensoverschrijdend traject van een 5G-corridor waarbij de grens tussen twee of meer lidstaten wordt overschreden of de grens tussen ten minste één lidstaat en één land van de Europese Economische Ruimte wordt overschreden;

ii)

de totale grensoverschrijdende trajecten van 5G-corridors in een lidstaat vertegenwoordigen niet meer dan 15 % van de totale lengte van de 5G-corridors langs het trans-Europees kernvervoersnet in die lidstaat waarvoor geen bestaande wettelijke verplichtingen gelden, zoals die welke verbonden zijn aan een gebruiksrecht voor spectrum. Indien een lidstaat de uitrol van grensoverschrijdende 5G-corridors langs zijn uitgebreide trans-Europees vervoersnetwerk ondersteunt, mogen de totale grensoverschrijdende trajecten van 5G-corridors in die lidstaat bij wijze van uitzondering niet meer dan 15 % uitmaken van de totale lengte van de 5G-corridors langs het uitgebreide trans-Europese vervoersnetwerk in die lidstaat waarvoor geen bestaande wettelijke verplichtingen gelden, zoals die welke verbonden zijn aan een gebruiksrecht voor spectrum;

iii)

het project zorgt voor een aanzienlijke nieuwe investering in het mobiele 5G-netwerk dat geschikt is voor diensten van geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit, welke verder gaat dan marginale investeringen die louter verband houden met het upgraden van de actieve onderdelen van het netwerk;

iv)

het project ondersteunt de uitrol van nieuwe passieve infrastructuur alleen indien bestaande passieve infrastructuur niet opnieuw kan worden gebruikt;

b)

investeringen in de uitrol van een grensoverschrijdend traject van een pan-Europees terabit-backbonenetwerk ter ondersteuning van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing waardoor bepaalde computingfaciliteiten, supercomputingfaciliteiten en data-infrastructuur met elkaar worden verbonden, die aan de volgende specifieke cumulatieve voorwaarden voldoen:

i)

het project zorgt voor de uitrol of de aankoop van activa op het gebied van connectiviteit, met inbegrip van onvervreemdbare gebruiksrechten, dark fibre of apparatuur, voor de aanleg van een grensoverschrijdend traject van een pan-Europees backbonenetwerk dat de interconnectie ondersteunt met onbeperkte eind-eindverbindingen van minimaal 1 Tbps, van ten minste twee computerfaciliteiten, supercomputingfaciliteiten of data-infrastructuren die: 1) onderbrengende entiteiten zijn van de Europese Gemeenschappelijke Onderneming high-performance computing opgericht overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1488 van de Raad (*), of onderzoeksinfrastructuren en andere computer- en data-infrastructuren zijn ter ondersteuning van de onderzoeksvlaggenschipinitiatieven en taken die in Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (**) en Verordening (EG) nr. 723/2009 zijn vastgesteld met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming Eurohigh-performance computing, en 2) die in ten minste twee lidstaten of ten minste één lidstaat en ten minste één lid van de Europese Onderzoeksruimte zijn gevestigd;

ii)

het project zorgt voor een aanzienlijke nieuwe investering in het backbonenetwerk welke verder gaat dan marginale investeringen zoals investeringen die louter verband houden met software-upgrades of licenties;

iii)

de aankoop van activa op het gebied van connectiviteit vindt plaats via openbare aanbestedingen;

iv)

het project ondersteunt de uitrol van nieuwe passieve infrastructuur alleen indien bestaande passieve infrastructuur niet opnieuw kan worden gebruikt;

c)

investeringen in de uitrol van een grensoverschrijdend traject van een backbonenetwerk waarmee cloudinfrastructuren van bepaalde sociaal-economische actoren met elkaar worden verbonden, die aan de volgende specifieke cumulatieve voorwaarden voldoen:

i)

het project zorgt voor de interconnectie van cloudinfrastructuren van sociaal-economische actoren die als overheidsdiensten of openbare of particuliere entiteiten belast zijn met de exploitatie van diensten van algemeen belang of van diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 106, lid 2, van het Verdrag;

ii)

het project bestaat uit een grensoverschrijdend traject in de uitrol van nieuwe grensoverschrijdende backbonenetwerken of een aanzienlijke upgrade van bestaande netwerken waarbij 1) de grens tussen twee of meer lidstaten wordt overschreden, of 2) de grens tussen ten minste één lidstaat en ten minste één land van de Europese Economische Ruimte wordt overschreden;

iii)

het project heeft betrekking op ten minste twee in aanmerking komende sociaal-economische actoren als bedoeld in punt i) die elk in een andere lidstaat of in één lidstaat en één land van de Europese Economische Ruimte actief zijn;

iv)

het project zorgt voor een aanzienlijke nieuwe investering in het backbonenetwerk welke verder gaat dan marginale investeringen, zoals investeringen die louter verband houden met software-upgrades of licenties. Het project is in staat symmetrische download- en uploadsnelheden van ten minste veelvouden van 10 Gbps aan te bieden;

v)

het project ondersteunt de uitrol van nieuwe passieve infrastructuur alleen indien bestaande passieve infrastructuur niet opnieuw kan worden gebruikt;

d)

investeringen in de uitrol van een onderzees kabelnetwerk die aan de volgende specifieke cumulatieve voorwaarden voldoen:

i)

het project bestaat uit een grensoverschrijdend traject van een onderzees kabelnetwerk waarbij 1) de grens tussen twee of meer lidstaten wordt overschreden, of 2) de grens tussen ten minste één lidstaat en ten minste één land van de Europese Economische Ruimte wordt overschreden. Als alternatief zorgt de steunontvangende entiteit alleen voor het aanbieden van wholesalediensten en verbetert de ondersteunde infrastructuur de connectiviteit van Europese ultraperifere gebieden, overzeese gebieden of insulaire regio’s, zelfs binnen één lidstaat;

ii)

het project mag geen betrekking hebben op routes die reeds worden bediend door ten minste twee bestaande of geloofwaardig geplande backbone-infrastructuren;

iii)

het project zorgt voor een aanzienlijke nieuwe investering in het onderzees kabelnetwerk door de aanleg van een nieuwe onderzeese kabel of een aansluiting op een bestaande onderzeese kabel, waarbij redundantiekwesties worden aangepakt en verder wordt gegaan dan marginale investeringen. Het project is in staat op betrouwbare wijze symmetrische download- en uploadsnelheden van ten minste 1 Gbps aan te bieden;

iv)

het project ondersteunt de uitrol van nieuwe passieve infrastructuur alleen indien bestaande passieve infrastructuur niet opnieuw kan worden gebruikt.

Artikel 52 quater

Connectiviteitsvouchers

1.   Steun in de vorm van een connectiviteitsvoucherregeling voor consumenten om telewerken, elektronisch onderwijs of elektronische opleidingsdiensten te vergemakkelijken of voor kmo’s is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

2.   De duur van een connectiviteitsvoucherregeling mag niet meer dan 24 maanden bedragen.

3.   De volgende categorieën voucherregelingen komen in aanmerking:

a)

voor consumenten beschikbare voucherregelingen voor abonnementen op een nieuwe breedbandinternettoegangsdienst of voor upgrading van het bestaande abonnement tot een dienst met downloadsnelheden van ten minste 30 Mbps, mits alle aanbieders van elektronische-communicatiediensten die in staat zijn op betrouwbare wijze snelheden van ten minste 30 Mbps te leveren, voor de voucherregeling in aanmerking komen, waarbij vouchers niet worden verleend voor het overstappen naar andere aanbieders met dezelfde snelheden of voor het upgraden van een bestaand abonnement met een downloadsnelheid van ten minste 30 Mbps;

b)

voor kmo’s beschikbare vouchersystemen voor abonnementen op een nieuwe breedbandinternettoegangsdienst of voor upgrading van het lopende abonnement tot een dienst met downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps, mits alle aanbieders die in staat zijn op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps aan te bieden, voor de voucherregeling in aanmerking komen, waarbij vouchers niet worden verleend voor het overstappen naar andere aanbieders met dezelfde snelheden of voor het upgraden van een bestaand abonnement met een downloadsnelheid van ten minste 100 Mbps.

4.   De vouchers dekken tot 50 % van de totale opstartkosten en de maandelijkse vergoeding voor het abonnement op een breedbandinternettoegangsdienst met de in lid 3 vermelde snelheden, hetzij op zichzelf, hetzij als onderdeel van een dienstenpakket, dat ten minste de noodzakelijke eindapparatuur (modem/router) voor toegang tot het internet met de in lid 3 vermelde snelheid bevat. De voucher wordt door de overheidsinstanties rechtstreeks aan de eindgebruikers of rechtstreeks aan de door de eindgebruikers gekozen dienstverlener betaald, in welk geval het bedrag van de voucher wordt afgetrokken van de factuur van de eindgebruiker.

5.   De vouchers zijn voor consumenten of kmo’s alleen beschikbaar in gebieden waar er ten minste één bestaand netwerk is dat in staat is op betrouwbare wijze de in lid 3 vermelde snelheden aan te bieden, hetgeen moet worden geverifieerd door middel van kartering en openbare raadpleging. Bij de kartering en de openbare raadpleging wordt vastgesteld welke geografische doelgebieden worden gedekt door ten minste één netwerk dat in staat is op betrouwbare wijze de in lid 3 vermelde snelheid aan te bieden voor de duur van de voucherregeling, alsmede welke aanbieders in het gebied in aanmerking komen, en wordt informatie verzameld voor de berekening van hun marktaandeel. De kartering wordt verricht 1) voor vaste kabelnetwerken, op adresniveau, op basis van aansluitbare panden, en 2) voor vaste netwerken voor draadloze toegang of mobiele netwerken, op adresniveau op basis van aansluitbare panden of op basis van netwerkroosters van ten hoogste 100 × 100 meter. De kartering wordt altijd geverifieerd door middel van een openbare raadpleging. De openbare raadpleging wordt door de bevoegde overheidsinstantie verricht door op een geschikte website de voornaamste kenmerken van de voorgenomen maatregel en de lijst van de bij de kartering aangewezen geografische doelgebieden, ook op nationaal niveau, bekend te maken. In het kader van de openbare raadpleging worden belanghebbenden uitgenodigd om opmerkingen over de ontwerpmaatregel te maken en onderbouwde informatie in te dienen over de bestaande netwerken waarmee de in lid 3 vermelde snelheid op betrouwbare wijze kan worden geleverd. De openbare raadpleging duurt ten minste dertig dagen.

6.   De voucherregeling voldoet aan het beginsel van technologische neutraliteit met dien verstande dat de vouchers kunnen worden gebruikt voor abonnementen op diensten van exploitanten die in staat zijn op betrouwbare wijze de in lid 3 vermelde snelheden te leveren via een bestaand breedbandnetwerk, ongeacht de gebruikte technologieën. Om de keuze van de consumenten of kmo’s te vergemakkelijken, wordt de lijst van de in aanmerking komende aanbieders voor elk van de geografische doelgebieden online gepubliceerd en kunnen alle belangstellende aanbieders op basis van open, transparante en niet-discriminerende criteria verzoeken om in de lijst te worden opgenomen.

7.   Om in aanmerking te komen in gevallen waarin de aanbieder van de breedbandinternettoegangsdienst verticaal geïntegreerd is en een retailmarktaandeel van meer dan 25 % heeft, moet hij elke aanbieder van elektronische-communicatiediensten op de overeenstemmende wholesalemarkt ten minste één wholesaletoegangsproduct aanbieden dat ervoor kan zorgen dat de om toegang verzoekende partij op betrouwbare wijze een retaildienst kan aanbieden met de in lid 3 vermelde snelheid, onder open, transparante en niet-discriminerende voorwaarden. De wholesaletoegangsprijs wordt vastgesteld op een van de volgende benchmarks: i) de gemiddelde gepubliceerde wholesaleprijzen die gelden in andere vergelijkbare, meer concurrerende gebieden van de lidstaat of de Unie; of ii) bij ontstentenis van dergelijke gepubliceerde prijzen, de gereguleerde prijzen die reeds door de nationale regelgevende instantie zijn vastgesteld of goedgekeurd voor de betrokken markten en diensten, of iii) bij ontstentenis van dergelijke gepubliceerde of gereguleerde prijzen moet de prijsstelling voldoen aan de kostenoriëntatie en de methodologie die is voorgeschreven overeenkomstig het sectorale regelgevingskader. Onverminderd de bevoegdheden van de nationale regelgevende instantie uit hoofde van het regelgevingskader wordt de nationale regelgevende instantie geraadpleegd over de toegangsvoorwaarden, met inbegrip van de prijzen, en over geschillen in verband met de toepassing van dit artikel.

(*)  Verordening (EU) 2018/1488 van de Raad van 28 september 2018 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing (PB L 252 van 8.10.2018, blz. 1)."

(**)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).”."

24)

Het volgende deel 16 wordt ingevoegd na artikel 56 quater:

DEEL 16

Steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten

Artikel 56 quinquies

Toepassingsgebied en gemeenschappelijke voorwaarden

1.   Dit deel is van toepassing op steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten waarmee steun wordt verleend aan uitvoerende partners, financiële intermediairs of eindbegunstigden.

2.   De steun is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in hoofdstuk I, in dit artikel, en in artikel 56 sexies of artikel 56 septies vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

3.   De steun voldoet aan alle toepasselijke voorwaarden die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2021/523 en de in de bijlage bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1078 van de Commissie (*) neergelegde InvestEU-investeringsrichtsnoeren.

4.   De in de artikelen 56 sexies en 56 septies vastgestelde maximumdrempels zijn van toepassing op de totale uitstaande financiering, voor zover er steun is vervat in de financiering die in het kader van een door het InvestEU-fonds ondersteund financieel product wordt verstrekt. De maximumdrempels zijn van toepassing:

a)

per project in het geval van steun die valt onder artikel 56 sexies, leden 2 en 4, lid 5, punt a), i), leden 6 en 7, lid 8, punten a) en b), en lid 9;

b)

per eindbegunstigde in het geval van steun die valt onder artikel 56 sexies, lid 5, punt a), ii) en iii), lid 8, punt d), en lid 10, en artikel 56 septies.

5.   Steun wordt niet toegekend in de vorm van herfinanciering of garanties op bestaande portefeuilles van financiële intermediairs.

Artikel 56 sexies

Voorwaarden voor steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde financiële producten

1.   Steun aan de eindbegunstigde in het kader van een door het InvestEU-fonds ondersteund financieel product voldoet aan:

a)

de voorwaarden bedoeld in een van de leden 2 tot en met 9, en

b)

indien de financiering wordt verstrekt in de vorm van leningen aan de eindbegunstigde, heeft deze een rentevoet die ten minste overeenstemt met het basispercentage van het referentiepercentage dat van toepassing is op het tijdstip van toekenning van de lening.

2.   Steun voor projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit die uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1153 worden gefinancierd of waaraan uit hoofde van die verordening een kwaliteitslabel “Excellentiekeur” is toegekend, wordt alleen toegekend aan projecten die voldoen aan alle algemene en specifieke verenigbaarheidsvoorwaarden vastgesteld in artikel 52 ter. Het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per project aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 150 miljoen EUR.

3.   Steun voor investeringen in vaste breedbandnetwerken om alleen bepaalde in aanmerking komende sociaal-economische actoren aan te sluiten voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

de steun wordt alleen toegekend aan projecten die aan alle verenigbaarheidsvoorwaarden van artikel 52 voldoen tenzij uitdrukkelijk anders wordt vermeld in de punten c) en d) van dit lid;

b)

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per project aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 150 miljoen EUR;

c)

met het project worden alleen sociaal-economische actoren aangesloten die als overheidsdiensten of openbare of particuliere entiteiten belast zijn met de exploitatie van diensten van algemeen belang of van diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 106, lid 2, van het Verdrag. Projecten die andere onderdelen of entiteiten omvatten dan die welke in dit punt worden vermeld, zijn uitgesloten;

d)

in afwijking van artikel 52, lid 4, moet het vastgestelde marktfalen worden geverifieerd door de beschikbare passende kartering of, wanneer dergelijke kartering niet beschikbaar is, door een openbare raadpleging, als volgt:

i)

de kartering kan passend worden geacht indien zij niet ouder is dan 18 maanden en alle netwerken omvat waarmee op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps maar van minder dan 300 Mbps (drempelsnelheden) kunnen worden aangeboden op aansluitbare panden van een in aanmerking komende sociaal-economische actor als bedoeld in punt c): Deze kartering moet door de bevoegde overheidsinstantie worden verricht, rekening houdend met alle netwerken die in staat zijn op betrouwbare wijze de drempelsnelheden te leveren die bestaan of in de komende drie jaar of binnen dezelfde tijdshorizon als de geplande gesteunde interventie, die niet korter dan twee jaar mag zijn, geloofwaardig zijn gepland, en moet worden uitgevoerd voor 1) uitsluitend vaste netwerken op adresniveau op basis van aansluitbare panden; en voor 2) vaste netwerken voor draadloze toegang, op adresniveau op basis van aansluitbare panden of op basis van netwerkroosters van ten hoogste 100 × 100 meter;

ii)

de openbare raadpleging moet door de bevoegde overheidsinstantie worden verricht door publicatie op een geschikte website van een verzoek aan belanghebbenden om opmerkingen over de ontwerpmaatregel te maken en onderbouwde informatie in te dienen met betrekking tot netwerken die in staat zijn om op betrouwbare wijze downloadsnelheden van ten minste 100 Mbps maar minder dan 300 Mbps (drempelsnelheden) te bieden, die bestaan of in de komende drie jaar of binnen dezelfde tijdshorizon als de geplande gesteunde interventie, die niet korter dan twee jaar mag zijn, geloofwaardig zijn gepland, op aansluitbare panden van een in aanmerking komende sociaal-economische actor als bedoeld in punt c), op basis van de volgende informatie: 1) voor zuiver vaste netwerken, op adresniveau op basis van aansluitbare panden, en 2) voor vaste netwerken voor draadloze toegang, op adresniveau op basis van aansluitbare panden of op basis van netwerkroosters van ten hoogste 100 × 100 meter. De openbare raadpleging duurt ten minste dertig dagen.

4.   Steun voor energieopwekking en energie-infrastructuur voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

de steun wordt alleen toegekend voor investeringen in energie-infrastructuur voor gas en elektriciteit waarvoor toegang voor derden, tariefregulering en ontbundeling geldt in overeenstemming met de wetgeving voor de interne energiemarkt, ten behoeve van de volgende categorieën projecten:

i)

wat gasinfrastructuur betreft: projecten die zijn opgenomen in de geldende Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang in bijlage VII bij Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad (**);

ii)

wat elektriciteitsinfrastructuur betreft:

1)

slimme netwerken, met inbegrip van investeringen in de ontwikkeling, de voorbereiding op slimme toepassingen en de modernisering van infrastructuur voor elektriciteitstransmissie- en -distributie;

2)

andere projecten:

die voldoen aan een van de criteria van artikel 4, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 347/2013, of

die zijn opgenomen in de geldende Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang in bijlage VII bij Verordening (EU) nr. 347/2013;

3)

andere projecten, met uitsluiting van elektriciteitsopslag, in steungebieden;

iii)

projecten voor elektriciteitsopslag, gebaseerd op nieuwe en innovatieve technologie, ongeacht het spanningsniveau van de aansluiting op het netwerk;

b)

investeringssteun voor de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen voldoet aan de volgende vereisten:

i)

steun wordt alleen verleend voor nieuwe installaties die op concurrerende, transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze worden geselecteerd;

ii)

steun kan worden verleend voor nieuwe installaties, ook in combinatie met opslagapparatuur of waterstofelektrolysers, op voorwaarde dat de uitrusting voor opslag van elektriciteit of waterstof en de waterstofelektrolysers alleen gebruikmaken van de energie die wordt opgewekt door de installatie(s) voor hernieuwbare energie;

iii)

er wordt geen steun toegekend voor waterkrachtinstallaties die niet aan de voorwaarden van Richtlijn 2000/60/EG voldoen;

iv)

in het geval van biobrandstoffen producerende installaties wordt alleen steun toegekend voor installaties die andere duurzame biobrandstoffen produceren dan biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen;

c)

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun uit het InvestEU-fonds per project als bedoeld in punt a) aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 150 miljoen EUR. Het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun uit het InvestEU-fonds per project als bedoeld in punt b) aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 75 miljoen EUR.

5.   Steun voor sociale, educatieve en culturele infrastructuur en activiteiten alsook infrastructuur en activiteiten op het gebied van natuurlijk erfgoed voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds aan elke eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan:

i)

100 miljoen EUR per project voor investeringen in infrastructuur die wordt gebruikt voor de verlening van sociale diensten en voor onderwijs; 150 miljoen EUR per project voor cultuur en instandhouding van het erfgoed en activiteiten als bedoeld in artikel 53, lid 2, met inbegrip van natuurlijk erfgoed;

ii)

30 miljoen EUR voor activiteiten in verband met sociale diensten;

iii)

75 miljoen EUR voor activiteiten in verband met cultuur en instandhouding van het erfgoed, en

iv)

5 miljoen EUR voor educatie en opleiding;

b)

er wordt geen steun toegekend voor opleidingen die bedoeld zijn om te voldoen aan bindende nationale opleidingsnormen.

6.   Steun voor vervoer en vervoersinfrastructuur voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

steun voor infrastructuur, met uitzondering van havens, wordt alleen verleend voor de volgende projecten:

i)

projecten van gemeenschappelijk belang in de zin van artikel 3, punt a), van Verordening (EU) nr. 1315/2013, uitgezonderd voor projecten met betrekking tot haven- of luchthaveninfrastructuur;

ii)

verbindingen met stedelijke knooppunten in het trans-Europees vervoersnetwerk;

iii)

rollend materieel alleen voor het verrichten van spoorvervoersdiensten die niet onder een openbaredienstcontract in de zin van Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad (***) vallen, mits de begunstigde een nieuwkomer is;

iv)

stadsvervoer;

v)

oplaad- of tankinfrastructuur waarmee voertuigen van elektriciteit of hernieuwbare waterstof worden voorzien;

b)

steun voor haveninfrastructuurprojecten voldoet aan de volgende vereisten:

i)

steun kan alleen worden toegekend voor investeringen in toegangsinfrastructuur en haveninfrastructuur die op eerlijke en niet-discriminerende basis tegen marktvoorwaarden aan belangstellende gebruikers ter beschikking wordt gesteld;

ii)

concessies of iedere andere vorm van toewijzing aan een derde om de gesteunde haveninfrastructuur te bouwen, te moderniseren, te exploiteren of te huren, vindt op concurrerende, transparante, niet-discriminerende en onvoorwaardelijke basis plaats;

iii)

er wordt geen steun toegekend voor investeringen in suprastructuren van havens.

c)

het nominale bedrag van de totale financiering die overeenkomstig de punten a) of b) in het kader van de steun uit het InvestEU-fonds per project aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 150 miljoen EUR.

7.   Steun voor andere infrastructuurvoorzieningen voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

alleen voor de volgende projecten wordt steun verleend:

i)

investeringen in infrastructuur voor watervoorziening en afvalwater voor de bevolking;

ii)

investeringen in recycling en voorbereiding voor hergebruik van afval overeenkomstig artikel 47, leden 1 tot en met 6, voor zover hiermee het beheer van door andere ondernemingen geproduceerd afval wordt beoogd;

iii)

investeringen in onderzoeksinfrastructuur;

iv)

investeringen in het opbouwen of upgraden van innovatieclusterfaciliteiten;

b)

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per project aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 100 miljoen EUR.

8.   Steun voor milieubescherming, inclusief klimaatbescherming, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

alleen voor de volgende projecten wordt steun verleend:

i)

investeringen die ondernemingen in staat stellen schade aan de natuurlijke omgeving (inclusief klimaatverandering) of natuurlijke hulpbronnen door de eigen activiteiten van een begunstigde te herstellen of te voorkomen, voor zover de investering verder gaat dan Unienormen voor milieubescherming of, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming verhoogt of een vroege aanpassing aan toekomstige Unienormen voor milieubescherming vormt;

ii)

maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie van een onderneming, voor zover dergelijke verbeteringen niet worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan reeds vastgestelde Unienormen, zelfs als deze nog niet van kracht zijn;

iii)

sanering van verontreinigde terreinen, voor zover er geen rechtspersoon of natuurlijke persoon wordt geïdentificeerd die volgens het toepasselijke recht overeenkomstig het in artikel 45, lid 3, bedoelde beginsel “de vervuiler betaalt” voor de milieuschade aansprakelijk is;

iv)

milieustudies;

v)

bevordering en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen, wanneer die activiteit bijdraagt aan het beschermen, behouden of herstellen van de biodiversiteit en aan het bereiken van de goede staat van ecosystemen dan wel aan het beschermen van reeds in goede staat verkerende ecosystemen;

b)

onverminderd punt a), wanneer de steunmaatregel de betrekking heeft op de verbetering van de energie-efficiëntie van 1) woongebouwen, 2) gebouwen die bestemd zijn voor het geven van onderwijs of het verlenen van sociale diensten, of voor activiteiten in verband met justitie, politie of brandweerdiensten 3) gebouwen die bestemd zijn voor activiteiten in verband met openbaar bestuur, of 4) gebouwen als bedoeld in de punten 1), 2) of 3) waarin andere dan de in de punten 1), 2) of 3) genoemde activiteiten minder dan 35 % van de interne vloeroppervlakte beslaan, kan de steun ook worden toegekend voor maatregelen die tegelijkertijd de energie-efficiëntie van die gebouwen verbeteren en een of meer van de volgende investeringen inhouden:

i)

geïntegreerde installaties die hernieuwbare energie ter plaatse opwekken in het gebouw waarop de steunmaatregel voor energie-efficiëntie betrekking heeft. De geïntegreerde installatie ter plaatse voor hernieuwbare energie heeft betrekking op de productie van elektriciteit en/of warmte. Zij kan worden gecombineerd met uitrusting voor de opslag van ter plaatse opgewekte hernieuwbare energie;

ii)

installaties voor opslag ter plaatse;

iii)

tot het gebouw behorende uitrusting en bijbehorende infrastructuur die bedoeld is om elektrische voertuigen van gebruikers van het gebouw op te laden;

iv)

investeringen voor de digitalisering van het gebouw, met name om de gereedheid voor slimme toepassingen te verbeteren. De investeringen voor de digitalisering van het gebouw kunnen ingrepen omvatten die beperkt zijn tot passieve inpandige bekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, indien nodig, het aanvullende gedeelte van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw. Bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het particuliere eigendom is uitgesloten.

De uiteindelijke begunstigde van de steun kunnen de eigenaren of huurders van het gebouw zijn, afhankelijk van wie de financiering voor het project ontvangt;

c)

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per project als bedoeld in punt a) aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 50 miljoen EUR;

d)

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per project als bedoeld in punt b) wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 50 miljoen EUR per eindbegunstigde en gebouw;

e)

steun voor maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen als bedoeld in punt b) mag ook betrekking hebben op de bevordering van energieprestatiecontracten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

i)

de steun neemt de vorm aan van een lening of garantie aan de aanbieder van de maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie in het kader van een energieprestatiecontract, of bestaat uit een financieel product dat tot doel heeft de betrokken aanbieder te herfinancieren (bv. factoring, forfaiting);

ii)

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 30 miljoen EUR;

iii)

de steun wordt verleend aan kmo’s of kleine midcapondernemingen;

iv)

de steun wordt verleend voor energieprestatiecontracten in de zin van artikel 2, punt 27, van Richtlijn 2012/27/EU;

v)

de energieprestatiecontracten hebben betrekking op een gebouw als bedoeld in lid 8, punt b).

9.   Steun voor onderzoek, ontwikkeling, innovatie en digitalisering voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

steun kan worden toegekend voor:

i)

fundamenteel onderzoek;

ii)

industrieel onderzoek;

iii)

experimentele ontwikkeling;

iv)

procesinnovatie of organisatie-innovatie voor kmo’s;

v)

diensten voor innovatieadvies en diensten inzake innovatieondersteuning ten behoeve van kmo’s;

vi)

digitalisering voor kmo’s;

b)

voor de in punt a), i), ii) en iii), bedoelde projecten bedraagt het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun uit het InvestEU-fonds per project aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, niet meer dan 75 miljoen EUR. Voor de in punt a), iv), v) en vi), bedoelde projecten bedraagt het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per project aan een eindbegunstigde wordt verstrekt, niet meer dan 30 miljoen EUR.

10.   Kmo’s of kleine midcapondernemingen, naargelang van het geval, kunnen naast de categorieën steun waarin de leden 2 tot en met 9 voorzien, ook steun ontvangen in de vorm van door het InvestEU-fonds ondersteunde financiering, indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per eindbegunstigde wordt verstrekt, niet meer dan 15 miljoen EUR bedraagt, en wordt verstrekt aan:

i)

niet-beursgenoteerde kmo’s die nog niet of minder dan zeven jaar na hun eerste commerciële verkoop op een markt actief zijn;

ii)

niet-beursgenoteerde kmo’s die een nieuwe productmarkt of geografische markt betreden, indien de initiële investering om deze nieuwe productmarkt of geografische markt te betreden, hoger is dan 50 % van de gemiddelde jaaromzet in de voorafgaande vijf jaar;

iii)

kmo’s en kleine midcapondernemingen die innoverende ondernemingen zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 80;

b)

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 15 miljoen EUR en wordt toegekend aan kmo’s of kleine midcaps waarvan de hoofdactiviteiten zich in steungebieden bevinden, mits de financiering niet wordt gebruikt voor de verplaatsing van activiteiten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 61 bis;

c)

het nominale bedrag van de totale financiering die in het kader van de steun van het InvestEU-fonds per eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 2 miljoen EUR en wordt toegekend aan kmo’s of kleine midcapondernemingen.

Artikel 56 septies

Voorwaarden voor steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde via een intermediair gecommercialiseerde financiële producten

1.   Financiering voor eindbegunstigden wordt verstrekt door commerciële financiële intermediairs die op een open, transparante en niet-discriminerende wijze worden geselecteerd op basis van objectieve criteria.

2.   De commerciële financiële intermediair die financiering aan de eindbegunstigde verstrekt, behoudt een risicoblootstelling van ten minste 20 % van elke financieringstransactie.

3.   Het nominale bedrag van de totale financiering die via de commerciële financiële intermediair aan elke eindbegunstigde wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan 7,5 miljoen EUR.

(*)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1078 van de Commissie van 14 april 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad door de investeringsrichtsnoeren voor het InvestEU-fonds vast te stellen (PB L 234 van 2.7.2021, blz. 18)."

(**)  Verordening (EU) Nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39)."

(***)  Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1).”."

25)

In artikel 58 wordt lid 3 bis vervangen door:

“3   bis. Alle individuele steun die tussen 1 juli 2014 en 2 augustus 2021 is toegekend in overeenstemming met de op het tijdstip van de toekenning van de steun van toepassing zijnde bepalingen van deze verordening, is verenigbaar met de interne markt en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld. Alle individuele steun die vóór 1 juli 2014 is toegekend in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening, met uitzondering van artikel 9, zoals van toepassing voor of na 10 juli 2017, dan wel voor of na 3 augustus 2021, is verenigbaar met de interne markt en van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld.”.

26)

In bijlage II, wordt deel II vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 juli 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 248 van 24.9.2015, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

(4)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(5)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(6)  Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259).

(7)  Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 94).

(8)  Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (PB L 249 van 14.7.2021, blz. 38).


BIJLAGE

“DEEL II

Overeenkomstig artikel 11 te verschaffen via het elektronische aanmeldingssysteem van de Commissie

Geef aan op grond van welke bepaling van de algemene groepsvrijstellingsverordening de steunmaatregel ten uitvoer wordt gelegd.

Primaire doelstelling — Algemene doelstellingen (lijst)

Doelstellingen

(lijst)

Maximale steunintensiteit

in %

of maximaal jaarlijks steunbedrag in nationale valuta (hele bedragen)

Kmo-opslagen

in %

Regionale steun — Investeringssteun  (1) (artikel 14)

Regeling

…%

…%

Ad-hocsteun

…%

…%

Regionale steun — Exploitatiesteun (artikel 15)

In schaars bevolkte gebieden (artikel 15, lid 2)

…%

…%

In schaars bevolkte gebieden (artikel 15, lid 3)

…%

…%

In ultraperifere gebieden (artikel 15, lid 4)

…%

…%

Regionale stadsontwikkelingssteun (artikel 16)

… nationale valuta

…%

Kmo-steun (artikelen 17 tot en met 19 ter)

Investeringssteun voor kmo’s (artikel 17)

…%

…%

Consultancysteun voor kmo’s (artikel 18)

…%

…%

Kmo-steun ten behoeve van deelneming aan beurzen (artikel 19)

…%

…%

Steun voor kosten gemaakt door kmo’s die deelnemen aan projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) of projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP) (artikel 19 bis)

…%

…%

Beperkte steunbedragen voor kmo’s die profiteren van projecten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) of projecten van operationele groepen van het Europees Partnerschap voor Innovatie voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP) (artikel 19 ter)  (2)

… nationale valuta

…%

Steun voor Europese territoriale samenwerking (artikelen 20 en 20 bis)

Steun voor kosten gemaakt door aan projecten voor Europese territoriale samenwerking deelnemende ondernemingen (artikel 20)

…%

…%

Beperkte steunbedragen voor ondernemingen ten behoeve van deelname aan projecten voor Europese territoriale samenwerking (artikel 20 bis)  (3)

… nationale valuta

…%

Kmo-steun — Toegang kmo’s tot financiering (artikelen 21 en 22)

Risicofinancieringssteun (artikel 21)

… nationale valuta

…%

Starterssteun (artikel 22)

… nationale valuta

…%

Kmo-steun — Steun voor in kmo’s gespecialiseerde alternatieve handelsplatforms (artikel 23)

…%;

indien steunmaatregel starterssteun is:

… nationale valuta

…%

Kmo-steun — Steun voor scoutingkosten (artikel 24)

…%

…%

O & O&I-steun (artikelen 25 tot en met 30)

Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten- (artikel 25)

Fundamenteel onderzoek (artikel 25, lid 2, punt a))

…%

…%

Industrieel onderzoek (artikel 25, lid 2, punt b))

…%

…%

Experimentele ontwikkeling (artikel 25, lid 2, punt c))

…%

…%

Haalbaarheidsstudies (artikel 25, lid 2, punt d))

…%

…%

Steun voor projecten waaraan het kwaliteitslabel “Excellentiekeur” is toegekend (artikel 25 bis)

… nationale valuta

…%

Steun voor Marie Skłodowska-Curieacties en ERC-Proof of concept-acties (artikel 25 ter)

… nationale valuta

…%

Steun vervat in gecofinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten (artikel 25 quater)

…%

…%

Steun voor Teaming-acties (artikel 25 quinquies)

…%

…%

Investeringssteun voor onderzoeksinfrastructuur (artikel 26)

…%

…%

Steun voor innovatieclusters (artikel 27)

…%

…%

Innovatiesteun voor kmo’s (artikel 28)

…%

…%

Steun voor proces- en organisatie-innovatie (artikel 29)

…%

…%

O & O-steun in de visserij- en aquacultuursector (artikel 30)

…%

…%

Opleidingssteun (artikel 31)

…%

…%

Steun voor kwetsbare werknemers en werknemers met een handicap (artikelen 32 tot en met 35)

Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de aanwerving van kwetsbare werknemers (artikel 32)

…%

…%

Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de tewerkstelling van werknemers met een handicap (artikel 33)

…%

…%

Steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor de tewerkstelling van werknemers met een handicap (artikel 34)

…%

…%

Steun ter compensatie van de kosten voor de begeleiding van kwetsbare werknemers (artikel 35)

…%

…%

Steun voor milieubescherming (artikelen 36 tot en met 49)

Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen (artikel 36)

…%

…%

Investeringssteun voor publiek toegankelijke oplaad- of tankinfrastructuur voor emissiearme en emissievrije wegvoertuigen (artikel 36 bis)

…%

…%

Investeringssteun voor vroege aanpassing aan toekomstige Unienormen (artikel 37)

…%

…%

Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen (artikel 38)

…%

…%

Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten in gebouwen in de vorm van financiële instrumenten (artikel 39)

… nationale valuta

…%

Investeringssteun ten behoeve van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling (artikel 40)

…%

…%

Investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen (artikel 41)

…%

…%

Exploitatiesteun ter bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen (artikel 42)

…%

…%

Exploitatiesteun ter bevordering van in kleinschalige installaties uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte energie (artikel 43)

…%

…%

Steun in de vorm van kortingen op milieubelastingen krachtens Richtlijn 2003/96/EG (artikel 44 van deze verordening)

…%

…%

Investeringssteun voor sanering van verontreinigde terreinen (artikel 45)

…%

…%

Investeringssteun voor energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling (artikel 46)

…%

…%

Investeringssteun ten behoeve van recycling en hergebruik van afval (artikel 47)

…%

…%

Investeringssteun voor energie-infrastructuur (artikel 48)

…%

…%

Steun ten behoeve van milieustudies (artikel 49)

…%

…%

Steunregelingen tot herstel van de schade veroorzaakt door bepaalde natuurrampen (artikel 50)

Maximale steunintensiteit

…%

…%

Soort natuurramp

aardbeving

lawine

landverschuiving

overstroming

tornado

orkaan

vulkaanuitbarsting

natuurbrand

Datum waarop de natuurramp plaatsvond

dd/mm/jjjj tot dd/mm/jjjj

Sociale vervoerssteun ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden (artikel 51)

…%

…%

Steun voor vaste breedbandnetwerken (artikel 52)

… nationale valuta

…%

Steun voor mobiele 4G- en 5G-netwerken (artikel 52 bis)

… nationale valuta

…%

Steun voor projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit (artikel 52 ter)

… nationale valuta

…%

Connectiviteitsvouchers (artikel 52 quater)

…%

…%

Steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed (artikel 53)

…%

…%

Steunregelingen voor audiovisuele werken (artikel 54)

 

 

…%

…%

Steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur (artikel 55)

…%

…%

Investeringssteun voor lokale infrastructuurvoorzieningen (artikel 56)

…%

…%

Steun voor regionale luchthavens (artikel 56 bis)

…%

…%

Steun voor zeehavens (artikel 56 ter)

…%

…%

Steun voor binnenhavens (artikel 56 quater)

…%

…%

Steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde producten (artikelen 56 quinquies tot en met 56 septies)

Artikel 56 sexies

Steun voor projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit die uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1153 worden gefinancierd of waaraan uit hoofde van die verordening een kwaliteitslabel “Excellentiekeur” is toegekend (artikel 56 sexies, lid 2)

… nationale valuta

…%

Steun voor investeringen in vaste breedbandnetwerken om alleen bepaalde in aanmerking komende sociaaleconomische actoren aan te sluiten (artikel 56 sexies, lid 3)

… nationale valuta

…%

Steun voor energieopwekking en energie-infrastructuur (artikel 56 sexies, lid 4)

… nationale valuta

…%

Steun voor sociale, educatieve en culturele infrastructuur en activiteiten alsook infrastructuur en activiteiten op het gebied van natuurlijk erfgoed (artikel 56 sexies, lid 5)

… nationale valuta

…%

Steun voor vervoer en vervoersinfrastructuur (artikel 56 sexies, lid 6)

… nationale valuta

…%

Steun voor andere infrastructuurvoorzieningen (artikel 56 sexies, lid 7)

… nationale valuta

…%

Steun voor milieubescherming, inclusief klimaatbescherming (artikel 56 sexies, lid 8)

… nationale valuta

…%

Steun voor onderzoek, ontwikkeling, innovatie en digitalisering (artikel 56 sexies, lid 9)

… nationale valuta

…%

Steun in de vorm van door het InvestEU-fonds ondersteunde financiering aan kmo’s of kleine midcaps (artikel 56 sexies, lid 10)

… nationale valuta

…%

Steun vervat in door het InvestEU-fonds ondersteunde via een intermediair gecommercialiseerde financiële producten (artikel 56 septies)

… nationale valuta

…%


(1)  Vermeld in het geval van regionale ad-hocsteun ter aanvulling van steun in het kader van (een) steunregeling(en) zowel de intensiteit van de steun in het kader van de regeling als de intensiteit van de ad-hocsteun.

(2)  Overeenkomstig artikel 11, lid 1, is verslaglegging over de op grond van artikel 19 ter verleende steun niet verplicht. Verslaglegging over dergelijke steun is derhalve slechts facultatief.

(3)  Overeenkomstig artikel 11, lid 1, is verslaglegging over de op grond van artikel 20 bis verleende steun niet verplicht. Verslaglegging over dergelijke steun is derhalve slechts facultatief.”.