Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 22020A1231(03)

Verklaringen, bedoeld in het besluit van de Raad betreffende de ondertekening, namens de Unie, en betreffende een voorlopige toepassing van de handels- en samenwerkingsovereenkomst en de overeenkomst inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens

PB L 444 van 31.12.2020, p. 1475–1485 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/declar/2020/2252/oj

31.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 444/1475


Verklaringen, bedoeld in het besluit van de Raad betreffende de ondertekening, namens de Unie, en betreffende een voorlopige toepassing van de handels- en samenwerkingsovereenkomst en de overeenkomst inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens

GEZAMENLIJKE VERKLARING OVER REGELGEVINGSSAMENWERKING OP HET GEBIED VAN FINANCIËLE DIENSTEN TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN HET VERENIGD KONINKRIJK

1.

De Unie en het Verenigd Koninkrijk komen overeen gestructureerde regelgevingssamenwerking op het gebied van financiële diensten vast te stellen teneinde duurzame en stabiele betrekkingen tussen autonome rechtsgebieden tot stand te brengen. Die regelingen zijn gebaseerd op een gedeeld engagement om de financiële stabiliteit, marktintegriteit en bescherming van investeerders en consumenten te bewaren, en maken het volgende mogelijk:

de bilaterale uitwisseling van standpunten en analyses met betrekking tot regelgevingsinitiatieven en andere belangrijke kwesties;

transparantie en een goede dialoog in het proces van de vaststelling, schorsing en intrekking van gelijkwaardigheidsbesluiten; alsmede

betere samenwerking en coördinatie, onder meer in internationale organisaties, voor zover noodzakelijk.

2.

Beide partijen zullen tegen maart 2021 een memorandum van overeenstemming over de instelling van een kader voor die samenwerking overeenkomen. De partijen zullen onder meer bespreken hoe zij vorderingen moeten maken met gelijkwaardigverklaringen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk, onverminderd het unilaterale en autonome besluitvormingsproces aan beide zijden.

GEZAMENLIJKE POLITIEKE VERKLARING BETREFFENDE DE BESTRIJDING VAN SCHADELIJKE BELASTINGREGELINGEN

De Europese Unie (1)en het Verenigd Koninkrijk (de "deelnemers") onderschrijven de volgende politieke verklaring betreffende de bestrijding van schadelijke belastingregelingen.

De deelnemers bevestigen, in overeenstemming met de mondiale beginselen van eerlijke belastingconcurrentie, hun verbintenis om schadelijke belastingregelingen tegen te gaan, met name die welke grondslaguitholling en winstverschuiving in de hand kunnen werken, overeenkomstig actie 5 van het OESO-actieplan inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS). In die context bevestigen de deelnemers hun verbintenis om de beginselen inzake de bestrijding van schadelijke belastingregelingen toe te passen, overeenkomstig deze gezamenlijke politieke verklaring.

Schadelijke belastingregelingen omvatten belastingregelingen voor ondernemingen die de locatie van bedrijfsactiviteiten, met inbegrip van de locatie van groepen ondernemingen, binnen de deelnemers aanzienlijk beïnvloeden of kunnen beïnvloeden. Belastingregelingen omvatten zowel wet- en regelgeving als administratieve praktijken.

Als een belastingregeling voldoet aan het primaire criterium, zijnde het opleggen van een daadwerkelijk belastingniveau dat beduidend lager is, inclusief belasting tegen nultarief, dan de niveaus die doorgaans in de deelnemers van toepassing zijn, moet de belastingregeling als potentieel schadelijk worden beschouwd. Een dergelijk belastingniveau kan worden bewerkstelligd door middel van het nominale belastingtarief, de belastinggrondslag of enige andere relevante factor.

In dit verband en rekening houdend met de op mondiaal niveau bepaalde aanpak, moet bij de beoordeling of een voor ondernemingen geldende belastingregeling schadelijk is, worden nagegaan of een dan wel meer van de volgende sleutelfactoren van toepassing zijn:

a)

de voordelen staan los van de binnenlandse economie, zodat zij geen gevolgen hebben voor de nationale belastinggrondslag of alleen aan niet-ingezetenen worden toegekend;

b)

de regeling waarbij de voordelen worden toegekend, vereist geen aanzienlijke economische activiteit en aanzienlijke economische aanwezigheid binnen de deelnemer die dergelijke belastingvoordelen toekent;

c)

de regels voor het bepalen van de winst uit de activiteiten binnen een multinationale groep van ondernemingen wijken af van de internationaal aanvaarde beginselen, met name van de in OESO-verband goedgekeurde regels;

d)

het belastingstelsel is niet transparant, onder meer als wettelijke bepalingen op administratief niveau op niet-transparante wijze worden versoepeld of als er geen effectieve uitwisseling van informatie met betrekking tot de regeling plaatsvindt.

De deelnemers moeten aanmoedigen dat die beginselen, in het kader van hun grondwettelijke regelingen, worden toegepast op de gebieden waarvoor zij bijzondere verantwoordelijkheden of fiscale voorrechten hebben.

De deelnemers moeten een jaarlijkse dialoog organiseren om kwesties in verband met de toepassing van die beginselen te bespreken.

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE EUROPESE UNIE EN HET VERENIGD KONINKRIJK BETREFFENDE MONETAIR BELEID EN TOEZICHT OP SUBSIDIES

De partijen bevestigen dat zij onderling zijn overeengekomen dat activiteiten van een centrale bank in het kader van monetair beleid niet binnen het toepassingsgebied vallen van hoofdstuk 3 [Toezicht op subsidies] van titel XI [Gelijk speelveld voor open en eerlijke concurrentie en duurzame ontwikkeling] van rubriek een [Handel] van deel twee van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk.

GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE HET BELEID INZAKE TOEZICHT OP SUBSIDIES

De Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk (de "deelnemers") onderschrijven de volgende politieke verklaring betreffende het beleid inzake het toezicht op subsidies.

De richtsnoeren in deze gezamenlijke verklaring vertegenwoordigen het gedeelde begrip van de deelnemers van het toepasselijke subsidiebeleid in de hieronder vermelde gebieden.

Hoewel ze niet bindend zijn, kunnen de deelnemers de richtsnoeren in overweging nemen voor hun respectieve systemen voor toezicht op subsidies.

De deelnemers kunnen ermee instemmen die richtsnoeren te actualiseren.

Subsidies voor de ontwikkeling van achtergebleven gebieden

1.

Subsidies kunnen worden verleend voor de ontwikkeling van achtergebleven of achtergestelde gebieden of regio's. Bij de vaststelling van het subsidiebedrag kan rekening worden gehouden met:

de sociaal-economische situatie van het desbetreffende achtergebleven gebied;

de omvang van de begunstigde; alsmede

de omvang van het investeringsproject.

2.

De begunstigde levert zelf een substantiële bijdrage aan de investeringskosten. De subsidie mag niet als voornaamste doel of gevolg hebben dat de begunstigde ertoe wordt aangezet dezelfde of een soortgelijke activiteit te verplaatsen van het grondgebied van de ene partij naar het grondgebied van de andere partij.

Vervoer

1.

Bij de toekenning van subsidies aan luchthavens voor investeringen in infrastructuur en werkingskosten moet rekening worden gehouden met de omvang van de luchthaven in termen van het jaarlijkse aantal passagiers. Om subsidies voor werkingskosten te ontvangen, moeten andere dan kleine regionale luchthavens bewijzen dat zij in de toekomst kunnen overleven gedurende een periode waarin de subsidie geleidelijk kan worden afgebouwd.

2.

Subsidies voor weginfrastructuurprojecten mogen worden toegekend als zij niet zijn ontworpen om selectief ten goede te komen aan een bepaalde economische actor of sector, maar de samenleving in het algemeen ten goede komen. Bij de toekenning van de subsidie moet worden gewaarborgd dat alle gebruikers op niet-discriminerende basis open toegang hebben tot de infrastructuur (2).

3.

Subsidies aan havens kunnen worden toegekend voor bagger- of infrastructuurprojecten als die beperkt blijven tot het noodzakelijke minimumbedrag om het project te beginnen.

Onderzoek en ontwikkeling

Subsidies kunnen worden toegekend voor onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten (3). Het gaat onder meer om fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling, met name de ontwikkeling van nieuwe en zeer innovatieve technologie die de productiviteitsgroei en het concurrentievermogen stimuleert, op voorwaarde dat de subsidies noodzakelijk en evenredig zijn en niet als voornaamste doel of gevolg hebben dat dergelijke activiteiten op het grondgebied van de andere partij worden verplaatst of beëindigd. Ook voor andere initiatieven kunnen subsidies worden toegekend, zoals nieuwe productieprocessen, belangrijke infrastructuur, innovatieclusters en digitale hubs. Het subsidiebedrag moet een weerspiegeling zijn van, onder andere, het risico en de mate van technologische innovatie van het project, hoe dicht het project bij de markt staat, en de bijdrage tot het genereren van kennis.

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE UNIE EN HET VERENIGD KONINKRIJK BETREFFENDE BIJLAGE ENER-4

De partijen zijn het erover eens dat de doelstelling om de voordelen van handel als bedoeld in bijlage ENER-4 te maximaliseren, inhoudt dat, binnen de in die bijlage genoemde beperkingen, de handelsregelingen:

zo efficiënt mogelijk moeten zijn; alsmede

er onder normale omstandigheden toe moeten leiden dat stromen tussen elektriciteitsinterconnectoren in overeenstemming zijn met de prijzen op de day-aheadmarkten van de partijen.

GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL EXC.1 [ALGEMENE UITZONDERINGEN] EN ARTIKEL EXC.4 [UITZONDERINGEN INZAKE VEILIGHEID]

De partijen bevestigen hun gezamenlijke opvatting dat:

1.

artikel EXC.1 [Algemene uitzonderingen] en artikel EXC.4 [Uitzonderingen inzake veiligheid] elkaar niet uitsluiten. Het is met name niet uitgesloten dat een veiligheidsbelang van een partij tegelijk als "essentieel veiligheidsbelang" in de zin van artikel EXC.4 [Uitzonderingen inzake veiligheid] en als kwestie van "openbare veiligheid" of "openbare orde" in de zin van artikel EXC.1 [Algemene uitzonderingen] wordt aangemerkt;

2.

artikel EXC.1 [Algemene uitzonderingen] en artikel EXC.4 [Uitzonderingen inzake veiligheid], met inbegrip van met name de termen "essentiële veiligheidsbelangen", "openbare veiligheid", "openbare zeden" en "openbare orde", moeten worden uitgelegd in overeenstemming met de interpretatieregels van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, zoals bepaald in artikel COMPROV.13 [Uitlegging] en artikel OTH.[4a] [WTO-jurisprudentie].

GEZAMENLIJKE POLITIEKE VERKLARING BETREFFENDE WEGVERVOERDERS

De partijen nemen er nota van dat hoewel de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk geen betrekking heeft op visum- of grensregelingen voor wegvervoerders die actief zijn op het grondgebied van de andere partij, een goed en efficiënt beheer van de visum- en grensregelingen voor wegvervoerders belangrijk is voor het vervoer van goederen, met name over de grens van het Verenigd Koninkrijk.

Onverminderd de rechten van elke partij om de toegang tot of het tijdelijke verblijf op haar grondgebied van natuurlijke personen te regelen, komen de partijen daartoe overeen om binnen hun eigen wetgeving op passende wijze de toegang en het verblijf te vergemakkelijken van bestuurders die de activiteiten uitvoeren die zijn toegestaan volgens deel twee [Handel, vervoer en visserij], rubriek drie [Wegvervoer], titel I [Goederenvervoer over de weg], van die overeenkomst.

GEZAMENLIJK POLITIEKE VERKLARING BETREFFENDE ASIEL EN TERUGKEER

Hoewel de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk geen bepalingen inzake asiel, terugkeer, gezinshereniging van niet-begeleide minderjarigen of irreguliere migratie bevat, nemen de partijen nota van het belang van een goed beheer van migratiestromen en erkennen zij de bijzondere omstandigheden als gevolg van de aangrenzende controleregelingen, ro-ro-veerbootdiensten, de Kanaaltunnel en het gemeenschappelijk reisgebied.

Daartoe nemen de partijen nota van het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om met de meest betrokken lidstaten bilaterale gesprekken aan te gaan over geschikte praktische regelingen voor asiel, gezinshereniging van niet-begeleide minderjarigen of irreguliere migratie, in overeenstemming met de respectieve wetten en voorschriften van de partijen.

GEZAMENLIJKE POLITIEKE VERKLARING BETREFFENDE TITEL III [PNR] VAN DEEL DRIE [RECHTSHANDHAVING EN JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN]

De partijen erkennen dat het doeltreffende gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) betreffende andere vervoerswijzen dan vluchten, zoals zee-, spoor- en wegvervoerders, operationele waarde heeft voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terrorisme en zware criminaliteit, en verklaren voornemens te zijn de in titel III van deel drie van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bereikte overeenkomst te herzien en, zo nodig, uit te breiden als de Unie een intern rechtskader vaststelt voor de doorgifte en verwerking van PNR-gegevens voor andere vervoerswijzen.

De overeenkomst doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk om bilaterale overeenkomsten te sluiten en uit te voeren ten aanzien van een systeem voor het verzamelen en verwerken van PNR-gegevens van andere vervoerders dan die welke in de overeenkomst zijn gespecificeerd, mits de lidstaten handelen in overeenstemming met het recht van de Unie.

GEZAMENLIJKE POLITIEKE VERKLARING BETREFFENDE TITEL VII [UITLEVERING] VAN DEEL DRIE [RECHTSHANDHAVING EN JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN]

In artikel LAW.SURR.77 [Evenredigheidsbeginsel] van titel VII [Uitlevering] van deel drie [Rechtshandhaving en justitiële samenwerking in strafzaken] is bepaald dat samenwerking bij uitlevering noodzakelijk en evenredig moet zijn, rekening houdend met de rechten van de gezochte persoon en de belangen van de slachtoffers, en rekening houdend met de ernst van het feit, de te verwachten straf die zou worden opgelegd en de mogelijkheid dat een staat minder dwingende maatregelen neemt dan de uitlevering van de gezochte persoon, met name om onnodig lange perioden van voorlopige hechtenis te vermijden.

Het evenredigheidsbeginsel is relevant gedurende de gehele procedure die leidt tot de in titel VII [Uitlevering] bedoelde beslissing over de uitlevering. Als de uitvoerende rechterlijke autoriteit twijfels heeft over het evenredigheidsbeginsel, verzoekt zij om de nodige aanvullende informatie teneinde de uitvaardigende rechterlijke autoriteit in staat te stellen haar standpunt over de toepassing van het evenredigheidsbeginsel kenbaar te maken.

Beide partijen merken op dat artikel LAW.SURR 77 [Evenredigheidsbeginsel] en artikel 93 [Beslissing over de uitlevering] de bevoegde rechterlijke autoriteiten van de staten in staat stellen bij de uitvoering van titel VII [Uitlevering] evenredigheid en de mogelijke duur van voorlopige hechtenis in aanmerking te nemen, en merken op dat dit in overeenstemming is met hun respectieve nationale wetgeving.

GEZAMENLIJKE POLITIEKE VERKLARING BETREFFENDE TITEL IX [UITWISSELING VAN STRAFREGISTERGEGEVENS] VAN DEEL DRIE [RECHTSHANDHAVING EN JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN]

De partijen erkennen dat het belangrijk is dat werkgevers beschikken over informatie over het bestaan van strafrechtelijke veroordelingen en over eventuele uit dergelijke veroordelingen voortvloeiende relevante ontzettingen uit een recht met betrekking tot personen die zij aanwerven voor professionele of georganiseerde vrijwilligersactiviteiten die rechtstreekse en regelmatige contacten met kwetsbare volwassenen inhouden. De partijen verklaren voornemens te zijn titel IX [Uitwisseling van strafregistergegevens] van deel drie [Rechtshandhaving en justitiële samenwerking in strafzaken] te herzien en indien nodig uit te breiden indien de Unie haar rechtskader op dit gebied wijzigt.

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE EUROPESE UNIE EN HET VERENIGD KONINKRIJK BETREFFENDE DE UITWISSELING EN BESCHERMING VAN GERUBRICEERDE INFORMATIE

De partijen erkennen dat het belangrijk is om zo snel mogelijk regelingen te treffen voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk. In dat opzicht zullen de partijen hun uiterste best doen om de onderhandelingen over de uitvoeringsregeling van de informatiebeveiligingsovereenkomst zo snel als redelijkerwijze mogelijk is, af te ronden, zodat de informatiebeveiligingsovereenkomst van toepassing kan worden als vereist op grond van artikel 19, lid 2, van de overeenkomst. Ondertussen kunnen de partijen gerubriceerde informatie uitwisselen overeenkomstig hun respectieve wetten en voorschriften.

GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE DE DEELNAME AAN PROGRAMMA'S VAN DE UNIE EN DE TOEGANG TOT PROGRAMMADIENSTEN

De partijen erkennen het wederzijdse voordeel van samenwerking op gebieden met gemeenschappelijk belang, zoals wetenschap, onderzoek en innovatie, nucleair onderzoek en ruimtevaart. Om toekomstige samenwerking op die gebieden aan te moedigen, zijn de partijen voornemens om een formele basis voor toekomstige samenwerking te leggen in de vorm van de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan de overeenkomstige programma's van de Unie onder eerlijke en toepasselijke voorwaarden en, indien nodig, in de vorm van toegang tot bepaalde diensten die in het kader van de programma's van de Unie worden verleend.

De partijen erkennen dat de tekst van protocol I "Programma's en activiteiten waaraan het Verenigd Koninkrijk deelneemt", tot vaststelling van een associatie met het Verenigd Koninkrijk voor deelname aan bepaalde programma's en activiteiten van de Unie, en van protocol II "betreffende toegang van het Verenigd Koninkrijk tot bepaalde diensten die in het kader van programma's en activiteiten van de Unie worden verleend", niet kon worden afgewerkt tijdens de onderhandelingen over de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, omdat het meerjarig financieel kader en de overeenkomstige rechtshandelingen van de Unie nog niet zijn vastgesteld op het moment dat de overeenkomst wordt ondertekend.

De partijen bevestigen dat de hieronder beschreven ontwerpprotocollen in principe zijn goedgekeurd en ter bespreking en vaststelling zullen worden voorgelegd aan het gespecialiseerd comité voor deelname aan programma's van de Unie. Het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie behouden zich het recht voor om deelname aan de in de protocollen [I en II] opgenomen programma's, activiteiten en diensten te herzien voordat die protocollen worden vastgesteld, omdat de juridische instrumenten die op de programma's en activiteiten van de Unie van toepassing zijn, kunnen worden gewijzigd. Het is ook mogelijk dat de ontwerpprotocollen moeten worden gewijzigd om te verzekeren dat zij voldoen aan die instrumenten, zoals vastgesteld.

De partijen zijn vastberaden om de protocollen zo snel mogelijk te laten vaststellen door het gespecialiseerd comité voor deelname aan programma's van de Unie, zodat zij zo snel mogelijk kunnen worden toegepast, met name omdat entiteiten van het Verenigd Koninkrijk vanaf het begin zouden kunnen deelnemen aan de vastgestelde programma's en activiteiten en de desbetreffende regelingen en akkoorden zouden gelden, voor zover mogelijk en in overeenkomst met de wetgeving van de Unie.

De partijen herhalen ook hun verbintenis om uitvoering te geven aan het PEACE+-programma, dat zal worden opgenomen in een afzonderlijke financieringsovereenkomst.

ONTWERPPROTOCOL I

Programma's en activiteiten waaraan het Verenigd Koninkrijk deelneemt

Artikel 1: Reikwijdte van de deelname van het Verenigd Koninkrijk

1.

Vanaf 1 januari 2021 neemt het Verenigd Koninkrijk deel aan en draagt het bij tot de programma's en activiteiten van de Unie, of delen daarvan, die zijn vastgesteld bij de volgende handelingen:

a)

Verordening XXX van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma, en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2020, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit 541/2014/EU (4), in zoverre die betrekking heeft op de regels die van toepassing zijn op de in artikel 3, punt c), van die verordening bedoelde component; [Copernicus]

b)

Verordening XXX van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van Horizon Europa - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding (5), in zoverre die betrekking heeft op de regels die van toepassing zijn op de in artikel 1, lid 3, punten a) en aa), van die verordening bedoelde componenten;

c)

Besluit XXX van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifiek programma tot uitvoering van Horizon Europa - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (6);

d)

Verordening XXX van de Raad tot vaststelling van het programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, Euratom, voor de periode 2021-2025 ter aanvulling van Horizon Europa - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (7) (het "Euratom-programma);

e)

2007/198/Euratom: Beschikking van de Raad tot oprichting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie en tot toekenning van gunsten daaraan ("Besluit van de Raad inzake F4E") (8).

Artikel 2: Duur van de deelname van het Verenigd Koninkrijk

1.

Het Verenigd Koninkrijk neemt met ingang van [1 januari 2021] deel aan de programma's en activiteiten van de Unie, of delen daarvan, als bedoeld in artikel 1 [Reikwijdte van de deelname van het Verenigd Koninkrijk], voor de duur ervan of voor de duur van het meerjarig financieel kader 2021-2027, als dat korter is.

2.

Het Verenigd Koninkrijk of de entiteiten van het Verenigd Koninkrijk komen in aanmerking onder de voorwaarden van artikel UNPRO.1.4 [Naleving van de programmaregels], met betrekking tot de toekenningsprocedures van de Unie, die de in artikel 1 [Reikwijdte van de deelname van het Verenigd Koninkrijk] bedoelde begrotingsvastleggingen van de programma's en activiteiten of delen daarvan uitvoeren binnen de in het eerste lid van dit artikel vastgestelde termijnen.

3.

Dit protocol wordt voor de periode 2026-2027 onder dezelfde voorwaarden verlengd en toegepast op de opvolger van het programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, Euratom ("Euratom-programma"), tenzij een van de partijen binnen drie maanden na de bekendmaking van dat vervolgprogramma in het Publicatieblad van de Europese Unie kennis geeft van haar besluit om dit protocol niet tot dat vervolgprogramma uit te breiden. In geval van een dergelijke kennisgeving is dit protocol niet met ingang van 1 januari 2026 van toepassing op de opvolger van het Euratom-programma. Dat laat de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan andere programma's en activiteiten van de Unie, of delen daarvan, onverlet.

Artikel 3: Specifieke voorwaarden voor deelname aan het ruimtevaartprogramma

1.

Onverminderd de bepalingen van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, en met name artikel UNPRO.1.4 [Naleving van de programmaregels], neemt het Verenigd Koninkrijk deel aan de Copernicuscomponent van het ruimtevaartprogramma en profiteert het van Copernicusdiensten en -producten op dezelfde wijze als andere deelnemende landen (9).

2.

Het Verenigd Koninkrijk heeft volledige toegang tot de dienst van Copernicus voor het beheer van noodsituaties. Over de wijze van activering en gebruik moet een specifieke overeenkomst worden gesloten.

Nadere regels voor de toegang tot dergelijke diensten worden vastgelegd in de respectieve overeenkomsten, onder meer met betrekking tot de specifieke werking van de artikelen UNPRO.3.1, lid 4, UNPRO.3.2, lid 4, en UNPRO.3.3, lid 5.

3.

Het Verenigd Koninkrijk heeft als gemachtigde gebruiker toegang tot de componenten van de veiligheidsdienst van Copernicus voor zover de samenwerking tussen de partijen op de relevante beleidsgebieden is overeengekomen. Over de wijze van activering en gebruik moet een specifieke overeenkomst worden gesloten.

Nadere regels voor de toegang tot dergelijke diensten worden vastgelegd in de respectieve overeenkomsten, onder meer met betrekking tot de specifieke werking van de artikelen UNPRO.3.1, lid 4, UNPRO.3.2, lid 4, en UNPRO.3.3, lid 5.

4.

Voor de toepassing van lid 3 beginnen de onderhandelingen tussen het Verenigd Koninkrijk of entiteiten van het Verenigd Koninkrijk en het betrokken orgaan van de Unie zo spoedig mogelijk nadat de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan Copernicus is vastgesteld in dit protocol en in overeenstemming met de bepalingen inzake de toegang tot dergelijke diensten.

Als een dergelijke overeenkomst aanzienlijk wordt vertraagd of onmogelijk blijkt, onderzoekt het gespecialiseerd comité voor deelname aan programma's van de Unie hoe de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan Copernicus en de financiering ervan in het licht van die situatie kunnen worden aangepast.

5.

Voor deelname van vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk aan de vergaderingen van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie gelden de regels en procedures voor deelname aan die raad, rekening houdend met de status van het Verenigd Koninkrijk als derde land.

Artikel 4: Specifieke voorwaarden voor deelname aan het programma Horizon Europa

1.

Onder voorbehoud van artikel 6 neemt het Verenigd Koninkrijk als geassocieerd land deel aan alle onderdelen van Horizon Europa als bedoeld in artikel 4 van Verordening XXX, uitgevoerd door middel van het specifieke programma dat is vastgesteld bij Besluit XXX tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en door middel van een financiële bijdrage aan het Europees Instituut voor innovatie en technologie, dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 294/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008.

2.

Onverminderd de bepalingen van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, en met name artikel UNPRO.1.4 [Naleving van de programmaregels], kunnen entiteiten van het Verenigd Koninkrijk deelnemen aan eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek en aan acties onder contract onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op entiteiten uit de Unie.

3.

Als de Unie maatregelen vaststelt voor de uitvoering van de artikelen 185 en 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, kunnen het Verenigd Koninkrijk en entiteiten van het Verenigd Koninkrijk deelnemen aan de krachtens die bepalingen opgerichte juridische structuren, in overeenstemming met de rechtshandelingen van de Unie betreffende de oprichting van die juridische structuren.

4.

Verordening (EG) nr. 294/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (10), als gewijzigd, en Besluit XXX betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 2021-2027: Het innovatietalent en de innovatiecapaciteit van Europa (11) stimuleren, als gewijzigd, zijn van toepassing op de deelname van entiteiten van het Verenigd Koninkrijk aan kennis- en innovatiegemeenschappen conform artikel UNPRO.1.4 [Naleving van de programmaregels].

5.

Als entiteiten van het Verenigd Koninkrijk deelnemen aan eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, hebben vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk het recht om als waarnemer deel te nemen aan de raad van beheer van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, zonder stemrecht. Onder die voorwaarde gelden voor die deelname dezelfde regels en procedures als die welke gelden voor vertegenwoordigers van de lidstaten, met inbegrip van de spreekrechten en de procedures voor de ontvangst van informatie en documentatie met betrekking tot een punt dat betrekking heeft op het Verenigd Koninkrijk.

6.

Voor de berekening van de operationele bijdrage overeenkomstig artikel UNPRO.2.1, lid 5, worden de initiële vastleggingskredieten die definitief in de begroting van de Unie voor het toepasselijke jaar zijn vastgesteld ter financiering van Horizon Europa, met inbegrip van de ondersteunende uitgaven van het programma, verhoogd met de kredieten die overeenstemmen met externe bestemmingsontvangsten uit hoofde van [artikel XXX ] van Verordening [XXX] van de Raad tot instelling van een herstelinstrument van de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel in de nasleep van de COVID-19-pandemie (12).

7.

De rechten van het Verenigd Koninkrijk om te worden vertegenwoordigd in en deel te nemen aan het Comité Europese Onderzoeksruimte en zijn subgroepen, zijn die welke van toepassing zijn op geassocieerde landen.

8.

Het Verenigd Koninkrijk kan deelnemen aan een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur ("ERIC") overeenkomstig de rechtshandelingen waarbij dat consortium is opgericht, en rekening houdend met zijn deelname aan Horizon 2020 overeenkomstig de voorwaarden die onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van dit protocol op die deelname van toepassing zijn en met zijn deelname aan Horizon Europa zoals vastgesteld in dit protocol.

Artikel 5: Modaliteiten voor de toepassing van een automatisch correctiemechanisme voor Horizon Europa uit hoofde van artikel UNPRO.2.2 [Programma's waarop een automatisch correctiemechanisme van toepassing is]

1.

Artikel UNPRO.2.2 [Programma's waarvoor een automatisch correctiemechanisme geldt] is van toepassing op Horizon Europa.

2.

De volgende bepalingen zijn van toepassing:

a)

voor de berekening van de automatische correctie wordt onder "subsidies op basis van mededinging" verstaan, subsidies die worden toegekend via oproepen tot het indienen van voorstellen waarbij de eindbegunstigden kunnen worden geïdentificeerd op het moment van de berekening van de automatische correctie, met uitzondering van financiële steun aan derden als gedefinieerd in artikel 204 van het Financieel Reglement (13) van toepassing op de algemene begroting van de Unie;

b)

als een juridische verbintenis wordt ondertekend met een coördinator van een consortium, zijn de bedragen die worden gebruikt voor het vaststellen van de initiële bedragen van de juridische verbintenis als bedoeld in het eerste lid van artikel UNPRO.2.2 [Programma's waarop een automatisch correctiemechanisme van toepassing is] de cumulatieve initiële bedragen die in de juridische verbintenis zijn toegewezen aan leden van een consortium die entiteiten van het Verenigd Koninkrijk zijn;

c)

alle bedragen van juridische verbintenissen worden vastgesteld met behulp van het elektronische systeem eCorda van de Europese Commissie;

d)

"niet-interventiekosten" zijn andere kosten van het operationele programma dan subsidies op basis van mededinging, met inbegrip van ondersteunende uitgaven, programmaspecifiek beheer, andere acties (14);

e)

de bedragen die aan internationale organisaties worden toegewezen als juridische entiteiten die de eindbegunstigde zijn (15), worden beschouwd als niet-interventiekosten.

3.

Het mechanisme wordt als volgt toegepast:

a)

automatische correcties voor jaar N in verband met de uitvoering van vastleggingskredieten voor jaar N worden toegepast op basis van gegevens over jaar N en jaar N+1 uit eCorda als bedoeld in lid 2, punt c), in jaar N+2, nadat eventuele aanpassingen overeenkomstig artikel UNPRO.2.1, lid 8, zijn toegepast op de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan Horizon Europa. Het in aanmerking genomen bedrag is het bedrag van subsidies op basis van mededinging waarvoor gegevens beschikbaar zijn;

b)

Het bedrag van de automatische correctie wordt berekend door het verschil te nemen tussen:

i)

het totale bedrag van de subsidies op basis van mededinging dat aan entiteiten van het Verenigd Koninkrijk is toegewezen als vastleggingen voor begrotingskredieten van jaar N; alsmede

ii)

het bedrag van de aangepaste bijdrage van het Verenigd Koninkrijk voor jaar N, vermenigvuldigd met de verhouding tussen:

A)

het bedrag aan subsidies op basis van mededinging uit vastleggingskredieten van jaar N voor dat programma, en

B)

het totaal van alle juridische verbintenissen die zijn aangegaan met betrekking tot vastleggingskredieten van jaar N, met inbegrip van ondersteunende uitgaven.

Als een correctie wordt toegepast voor situaties waarin entiteiten van het Verenigd Koninkrijk zijn uitgesloten, overeenkomstig de toepassing van artikel UNPRO.2.1, lid 8, worden de overeenkomstige bedragen van subsidies op basis van mededinging niet in de berekening opgenomen.

Artikel 6: Uitsluiting van het Fonds van de Europese Innovatieraad

1.

Het Verenigd Koninkrijk en entiteiten van het Verenigd Koninkrijk nemen niet deel aan het in het kader van Horizon Europa opgerichte Fonds van de Europese Innovatieraad (EIC). Het EIC-fonds is het financiële instrument dat deel uitmaakt van de EIC-Accelerator van Horizon Europa, die investeringen verstrekt in de vorm van eigen vermogen of een andere terugbetaalbare vorm (16).

2.

Vanaf 2021 en tot en met 2027 wordt de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan Horizon Europa jaarlijks aangepast met een bedrag dat wordt verkregen door de in het kader van het programma aan begunstigden van het EIC-fonds toe te wijzen geraamde bedragen, exclusief het bedrag afkomstig van terugbetalingen en terugvloeiende middelen, te vermenigvuldigen met de bijdragesleutel als gedefinieerd in artikel UNPRO.2.1, lid 6.

3.

Na elk jaar N waarin overeenkomstig lid 2 een aanpassing is verricht, wordt de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk in de daaropvolgende jaren naar boven of naar beneden bijgesteld door het verschil tussen het geraamde bedrag dat is toegewezen aan de begunstigden van het EIC-fonds, als bedoeld in artikel 6, lid 2, en het bedrag dat in jaar N aan de begunstigden van het EIC-fonds is toegewezen, te vermenigvuldigen met de bijdragesleutel als gedefinieerd in artikel UNPRO 2.1, lid 6.

Artikel 7: Specifieke voorwaarden voor deelname aan het Euratom-programma

1.

Het Verenigd Koninkrijk neemt als geassocieerd land deel aan alle onderdelen van het Euratom-programma.

2.

Onverminderd de bepalingen van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, en met name artikel UNPRO.1.4 [Naleving van de programmaregels], kunnen entiteiten van het Verenigd Koninkrijk deelnemen aan alle aspecten van het Euratom-programma onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op juridische entiteiten van Euratom.

3.

Entiteiten van het Verenigd Koninkrijk kunnen deelnemen aan eigen acties van het JRC overeenkomstig artikel 4, lid 2, van dit protocol.

Artikel 8: Specifieke voorwaarden voor deelname aan activiteiten van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie, de ITER-overeenkomst en de Overeenkomst inzake de bredere aanpak

1.

Het Verenigd Koninkrijk neemt als lid deel aan de gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie (F4E) overeenkomstig het F4E-besluit van de Raad en de daaraan gehechte statuten (de "F4E-statuten"), zoals laatstelijk gewijzigd of in de toekomst te wijzigen, en draagt bij tot de toekomstige wetenschappelijke en technologische samenwerking op het gebied van beheerste kernfusie via de associatie van het Verenigd Koninkrijk met het Euratom-programma.

2.

Onverminderd de bepalingen van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, en met name artikel UNPRO.1.4 [Naleving van de programmaregels], kunnen entiteiten van het Verenigd Koninkrijk deelnemen aan alle activiteiten van F4E onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op juridische entiteiten van Euratom.

3.

Vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk nemen deel aan de vergaderingen van F4E overeenkomstig de statuten van F4E.

4.

Overeenkomstig artikel 7 van het F4E-besluit van de Raad past het Verenigd Koninkrijk het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen toe op de gemeenschappelijke onderneming, haar directeur en personeel in verband met hun activiteiten overeenkomstig het F4E-besluit van de Raad. Overeenkomstig artikel 8 van het F4E-besluit van de Raad verleent het Verenigd Koninkrijk ook alle voordelen waarin bijlage III bij het Euratom-Verdrag voorziet, aan de Gemeenschappelijke Onderneming F4E binnen het kader van haar officiële activiteiten.

5.

De partijen komen het volgende overeen:

a)

de Overeenkomst tot oprichting van de Internationale ITER-Organisatie voor fusie-energie voor de gezamenlijke uitvoering van het ITER-project (ITER-overeenkomst) is van toepassing op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk, en voor de toepassing van dit artikel wordt dit protocol beschouwd als een relevante overeenkomst voor de toepassing van artikel 21 van de ITER-Overeenkomst;

b)

de Overeenkomst inzake de voorrechten en immuniteiten van de Internationale ITER-Organisatie voor fusie-energie voor de gezamenlijke uitvoering van het ITER-project (Overeenkomst inzake de voorrechten en immuniteiten) is van toepassing op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk, en voor de toepassing van dit artikel wordt dit protocol beschouwd als een relevante overeenkomst voor de toepassing van artikel 24 van de Overeenkomst inzake voorrechten en immuniteiten; alsmede

c)

de Overeenkomst tussen Euratom en de regering van Japan voor de gezamenlijke uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten op het gebied van fusie-energie (Overeenkomst inzake de bredere aanpak) is van toepassing op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk, met name de voorrechten en immuniteiten uit hoofde van artikel 13 en artikel 14, lid 5, en voor de toepassing van dit artikel wordt dit protocol beschouwd als een relevante overeenkomst voor de toepassing van artikel 26 van de Overeenkomst inzake de bredere aanpak.

6.

Het Verenigd Koninkrijk wordt door Euratom in kennis gesteld als de ITER-Overeenkomst, de Overeenkomst inzake de bredere aanpak of de Overeenkomst betreffende de voorrechten en immuniteiten moet worden gewijzigd. Elke wijziging die gevolgen zou hebben voor de rechten of verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk, wordt in dat verband besproken in het gespecialiseerd comité voor deelname aan programma's van de Unie, teneinde de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan de nieuwe situatie aan te passen. Elke wijziging die gevolgen zou hebben voor de rechten en verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk, vereist de formele instemming van het Verenigd Koninkrijk alvorens ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk van kracht te worden.

7.

Euratom en het Verenigd Koninkrijk kunnen in een specifieke overeenkomst overeenkomen dat in de Unie gevestigde juridische entiteiten in aanmerking kunnen komen voor deelname aan activiteiten van het Verenigd Koninkrijk in verband met de door F4E uitgevoerde activiteiten.

Artikel 9: Wederkerigheid

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "entiteit van de Unie" verstaan, elk type entiteit, ongeacht of het een natuurlijke persoon, rechtspersoon of een ander type entiteit betreft, die in de Unie verblijft of is gevestigd.

Subsidiabele entiteiten uit de Unie kunnen deelnemen aan programma's van het Verenigd Koninkrijk die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in artikel 1 [Reikwijdte van de deelname van het Verenigd Koninkrijk], punt b), c) en d), van dit protocol, overeenkomstig de wetgeving en regels van het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 10: Intellectuele eigendom

Voor de in artikel 1 [Reikwijdte van de deelname van het Verenigd Koninkrijk] genoemde programma's en activiteiten en behoudens de bepalingen van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, en met name artikel UNPRO.1.4 [Naleving van de programmaregels], hebben entiteiten van het Verenigd Koninkrijk die deelnemen aan programma's die onder dit protocol vallen, wat betreft eigendom, exploitatie en verspreiding van informatie en intellectuele eigendom die uit die deelname voortvloeien, dezelfde rechten en verplichtingen als in de Unie gevestigde entiteiten die aan de desbetreffende programma's en activiteiten deelnemen. Deze bepaling is niet van toepassing op resultaten van projecten die vóór de toepassing van dit protocol begonnen waren.

ONTWERPPROTOCOL II

betreffende de toegang van het Verenigd Koninkrijk tot diensten die zijn vastgesteld in het kader van bepaalde programma's en activiteiten van de Unie waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt

Artikel 1: Reikwijdte van de toegang

Het Verenigd Koninkrijk heeft toegang tot de volgende diensten onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, de basishandelingen en alle andere regels met betrekking tot de uitvoering van de desbetreffende programma's en activiteiten van de Unie:

a)

diensten voor ruimtebewaking en -monitoring (SST) zoals gedefinieerd in artikel 54 van Verordening XXX (17) [de ruimtevaartverordening].

In afwachting van de inwerkingtreding van de uitvoeringshandelingen tot vaststelling van de voorwaarden voor derde landen voor de drie algemeen beschikbare SST-diensten, worden de in artikel 5, lid 1, van Besluit 541/2014/EU bedoelde SST-diensten verleend aan het Verenigd Koninkrijk en aan publieke en particuliere eigenaren en exploitanten van ruimtevaartuigen die in of vanuit het Verenigd Koninkrijk actief zijn, overeenkomstig artikel 5, lid 2, van dit besluit (of wetgeving die deze met of zonder wijziging vervangt).

Artikel 2: Duur van de toegang

Het Verenigd Koninkrijk heeft toegang tot de in artikel 1 bedoelde diensten voor de gehele duur ervan of voor de gehele duur van het meerjarig financieel kader 2021-2027, als dat korter is.

Artikel 3: Specifieke voorwaarden voor toegang tot SST-diensten

De toegang tot algemeen beschikbare SST-diensten als bedoeld in artikel 54, lid 1, punt a), b) en c), van die verordening wordt aan het Verenigd Koninkrijk verleend (18) overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening XXX, op verzoek en onder voorwaarden die gelden voor derde landen.

De toegang van het Verenigd Koninkrijk tot de in artikel 54, lid 1, punt d), van de basishandeling bedoelde SST-diensten wordt, indien beschikbaar (19), onderworpen aan voorwaarden die gelden voor derde landen.

VERKLARING BETREFFENDE DE VASTSTELLING VAN ADEQUAATHEIDSBESLUITEN MET BETREKKING TOT HET VERENIGD KONINKRIJK

De partijen nemen nota van het voornemen van de Europese Commissie om onverwijld de procedure in te leiden voor de vaststelling van adequaatheidsbesluiten met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk in het kader van de algemene verordening gegevensbescherming en de richtlijn wetshandhaving, en van haar voornemen om daartoe nauw samen te werken met de andere organen en instellingen die betrokken zijn bij de desbetreffende besluitvormingsprocedure.


(1)  Wat betreft de verbintenissen in deze verklaring wordt, ten aanzien van de Europese Unie, onder "deelnemers" de Europese Unie en/of haar lidstaten verstaan, al naargelang het geval.

(2)  In dit geval wordt met "discriminatie" bedoeld dat vergelijkbare situaties op verschillende wijze worden behandeld en dat die differentiatie niet objectief gerechtvaardigd is.

(3)  Onderzoek en ontwikkeling zoals gedefinieerd in het Frascati-handboek van de OESO.

(4)  [publicatiegegevens PB]

(5)  [publicatiegegevens PB]

(6)  [publicatiegegevens PB]

(7)  [publicatiegegevens PB]

(8)  [publicatiegegevens PB] (als gewijzigd)

(9)  Verwijzingen naar "deelnemende landen" moeten worden afgerond in overeenstemming met de terminologie van basisbesluiten wanneer zij worden vastgesteld.

(10)   PB L 97 van 9.4.2008.

(11)  [PB L …]

(12)  [PB L …; COM(2020) 441]

(13)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB EU L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(14)   "Andere acties" kunnen prijzen, financiële instrumenten, verlening van technische/wetenschappelijke diensten door het JRC, bijdragen (OESO, Eureka, IPEEC, IEA, ...), delegatieovereenkomsten, deskundigen (beoordelaars, toezicht op projecten) omvatten.

(15)  Internationale organisaties zouden alleen als niet-interventiekosten worden beschouwd als zij eindbegunstigden zijn. Dat is niet van toepassing als een internationale organisatie een project coördineert (toewijzing van middelen aan andere coördinatoren).

(16)  Die definitie wordt vervangen door de definitie uit een wetgevingshandeling met een verwijzing in een voetnoot naar die wetgevingshandeling in de definitieve versie van het protocol (de recentste definitie van het EIC-fonds in Horizon 2020 is Besluit C(2020) 4001 van de Commissie tot wijziging van Besluit C(2019) 5323). Als er op het moment van de voltooiing van het protocol geen definitie met betrekking tot Horizon Europa beschikbaar is, kan het nodig zijn de definitie te herzien.

(17)  Verordening XXX van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit 541/2014/EU [COM/2018/447 final] [PB L ...].

(18)  Dit is onderworpen aan de laatste voorwaarde van de basishandeling en op voorwaarde dat beide partijen overeenstemming bereiken over de voorwaarde voor de verlening van de SST-dienst.

(19)  Dit is onderworpen aan de laatste voorwaarde van de basishandeling en op voorwaarde dat beide partijen overeenstemming bereiken over de voorwaarde voor de verlening van de SST-dienst.


Top