Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document JOL_2012_112_R_0006_01

Besluit van de Raad van de Europese Unie van 5 december 2011 betreffende de toelating van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie
Inhoud
Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (lidstaten van de Europese Unie) en de Republiek Kroatië betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie
Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië en de aanpassing van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
BIJLAGE I Lijst van verdragen, overeenkomsten en protocollen waartoe de Republiek Kroatië bij toetreding toetreedt (bedoeld in artikel 3, lid 4, van de Toetredingsakte)
BIJLAGE II Lijst van de bepalingen van het Schengenacquis zoals dat in het kader van de Europese Unie is opgenomen en van de daarop voortbouwende of anderszins daarmee verband houdende rechtsbesluiten die voor de Republiek Kroatië vanaf de toetreding bindend en toepasselijk zijn (bedoeld in artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte)
BIJLAGE III Lijst bedoeld in artikel 15 van de Toetredingsakte: aanpassingen van de door de instellingen vastgestelde handelingen
BIJLAGE IV Lijst bedoeld in artikel 16 van de Toetredingsakte: andere permanente bepalingen
BIJLAGE V Lijst bedoeld in artikel 18 van de Toetredingsakte: overgangsmaatregelen
BIJLAGE VI Plattelandsontwikkeling (bedoeld in artikel 35, lid 2, van de Toetredingsakte)
BIJLAGE VII Specifieke toezeggingen van de Republiek Kroatië tijdens de toetredingsonderhandelingen (als bedoeld in artikel 36, lid 1, tweede alinea, van de Toetredingsakte)
BIJLAGE VIII Toezeggingen van de Republiek Kroatië over de herstructurering van de Kroatische scheepsbouwindustrie (als bedoeld in artikel 36, lid 1, derde alinea, van de Toetredingsakte)
BIJLAGE IX Toezeggingen van de Republiek Kroatië over de herstructurering van de staalsector (als bedoeld in artikel 36, lid 1, derde alinea, van de Toetredingsakte)
Protocol betreffende bepaalde regelingen voor de mogelijke eenmalige overdracht aan de Republiek Kroatië van uit hoofde van het Protocol van Kyoto bij de Kaderovereenkomst van de Verenigde Naties over klimaatverandering, alsmede de compensatie daarvoor
Slotakte
I. Tekst van de Slotakte
II. Verklaringen
III. Briefwisseling tussen de Europese Unie en de Republiek Kroatië betreffende een informatie- en overlegprocedure voor de vaststelling van bepaalde besluiten en andere maatregelen die moeten worden genomen tijdens de periode die aan de toetreding voorafgaat

PB L 112 van 24.4.2012, p. 6–110 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

24.4.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 112/6


BESLUIT VAN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

van 5 december 2011

betreffende de toelating van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 49,

Gezien het advies van de Europese Commissie (1),

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (2),

Overwegende dat de Republiek Kroatië heeft gevraagd lid te mogen worden van de Europese Unie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Enig artikel

De Raad willigt dit verzoek om toelating in; de voorwaarden voor de toelating en de uit de toelating voortvloeiende aanpassingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, moeten het voorwerp vormen van een akkoord tussen de lidstaten en de Republiek Kroatië.

Gedaan te Brussel, 5 december 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  Zie bladzijde 3 van dit Publicatieblad.

(2)  Zie bladzijde 5 van dit Publicatieblad.


INHOUD

A.

Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (lidstaten van de Europese Unie), en de Republiek Kroatië betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie

B.

Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië en de aanpassing van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

Eerste deel:

Beginselen

Tweede deel:

Aanpassing van de verdragen

Titel I:

Institutionele bepalingen

Titel II:

Andere aanpassingen

Derde deel:

Permanente bepalingen

Vierde deel:

Tijdelijke bepalingen

Titel I:

Overgangsmaatregelen

Titel II:

Institutionele bepalingen

Titel III:

Financiële bepalingen

Titel IV:

Overige bepalingen

Vijfde deel:

Bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van deze Akte

Titel I:

Aanpassingen van het reglement van orde van de instellingen en de statuten en het reglement van orde van de comités

Titel II:

Toepassing van de handelingen van de instellingen

Titel III:

Slotbepalingen

BIJLAGEN

BIJLAGE I:

Lijst van verdragen, overeenkomsten en protocollen waartoe de Republiek Kroatië bij toetreding toetreedt (bedoeld in artikel 3, lid 4, van de Toetredingsakte)

BIJLAGE II:

Lijst van de bepalingen van het Schengenacquis zoals dat in het kader van de Europese Unie is opgenomen en van de daarop voortbouwende of anderszins daarmee verband houdende rechtsbesluiten die voor de Republiek Kroatië vanaf de toetreding bindend en toepasselijk zijn (bedoeld in artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte)

BIJLAGE III:

Lijst bedoeld in artikel 15 van de Toetredingsakte: aanpassingen van de door de instellingen vastgestelde handelingen

1.

Vrij verrichten van diensten

2.

Recht inzake intellectuele eigendom

I.

Gemeenschapsmerk

II.

Aanvullend beschermingscertificaat

III.

Gemeenschapsmodellen

3.

Financiële diensten

4.

Landbouw

5.

Visserij

6.

Belasting

7.

Regionaal beleid en coördinatie van structuurinstrumenten

8.

Milieu

BIJLAGE IV:

Lijst bedoeld in artikel 16 van de Toetredingsakte: andere permanente bepalingen

1.

Recht inzake Intellectuele eigendom

2.

Mededingingsbeleid

3.

Landbouw

4.

Visserij

5.

Douane-unie

Aanhangsel bij bijlage IV

BIJLAGE V:

Lijst bedoeld in artikel 18 van de Toetredingsakte: overgangsmaatregelen:

1.

Vrij verkeer van goederen

2.

Vrij verkeer van personen

3.

Vrij verkeer van kapitaal

4.

Landbouw

I.

Overgangsmaatregelen voor Kroatië

II.

Overgangsregeling met tariefcontingenten voor ruwe rietsuiker voor raffinage

III.

Tijdelijke aanvullende maatregelen inzake rechtstreekse betalingen voor Kroatië

5.

Voedselveiligheid, veterinair en fytosanitair beleid

I.

Leghennen

II.

Inrichtingen (vlees, melk en vis en dierlijke bijproducten)

III.

In de handel brengen van zaden

IV.

Neum

6.

Visserij

7.

Vervoersbeleid

8.

Belastingen

9.

Vrijheid, veiligheid en recht

10.

Milieu

I.

Horizontale wetgeving

II.

Luchtkwaliteit

III.

Afvalbeheer

IV.

Waterkwaliteit

V.

Geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC)

VI.

Chemische stoffen

Aanhangsel bij bijlage V

BIJLAGE VI:

Plattelandsontwikkeling (bedoeld in artikel 35, lid 2, van de Toetredingsakte)

BIJLAGE VII:

Specifieke toezeggingen van de Republiek Kroatië tijdens de toetredingsonderhandelingen (bedoeld in artikel 36, lid 1, tweede alinea, van de Toetredingsakte)

BIJLAGE VIII:

Toezeggingen van de Republiek Kroatië over de herstructurering van de Kroatische scheepsbouw (bedoeld in artikel 36, lid 1, derde alinea, van de Toetredingsakte)

BIJLAGE IX:

Toezegging van de Republiek Kroatië over de herstructurering van de staalsector (bedoeld in artikel 36, lid 1, derde alinea, van de Toetredingsakte)

PROTOCOL

Protocol betreffende bepaalde regelingen voor de mogelijke eenmalige overdracht aan de Republiek Kroatië van toegewezen eenheden die zijn verleend uit hoofde van het Protocol van Kyoto bij de Kaderovereenkomst van de Verenigde Naties over klimaatverandering, alsmede de compensatie daarvoor

SLOTAKTE

I.

Tekst van de Slotakte

II.

Verklaringen

A.

Gezamenlijke verklaring van de huidige lidstaten

Gezamenlijke verklaring over de volledige toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis

B.

Gezamenlijke verklaring van diverse huidige lidstaten

Gezamenlijke verklaring van de Bondsrepubliek Duitsland en de Republiek Oostenrijk over het vrije verkeer van werknemers: Kroatië

C.

Gezamenlijke verklaring van de huidige lidstaten en de Republiek Kroatië

Gezamenlijke verklaring over het Europees Ontwikkelingsfonds

D.

Verklaring van de Republiek Kroatië

Verklaring van de Republiek Kroatië betreffende de overgangsregelingen voor de liberalisering van de Kroatische markt voor landbouwgrond

III.

Briefwisseling tussen de Europese Unie en de Republiek Kroatië betreffende een informatie- en overlegprocedure voor de vaststelling van bepaalde besluiten en andere maatregelen die moeten worden genomen tijdens de periode die aan de toetreding voorafgaat

VERDRAG

TUSSEN

HET KONINKRIJK BELGIË, DE REPUBLIEK BULGARIJE, DE TSJECHISCHE REPUBLIEK, HET KONINKRIJK DENEMARKEN, DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, DE REPUBLIEK ESTLAND, DE HELLEENSE REPUBLIEK, HET KONINKRIJK SPANJE, DE FRANSE REPUBLIEK, IERLAND, DE ITALIAANSE REPUBLIEK, DE REPUBLIEK CYPRUS, DE REPUBLIEK LETLAND, DE REPUBLIEK LITOUWEN, HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG, DE REPUBLIEK HONGARIJE, DE REPUBLIEK MALTA, HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN, DE REPUBLIEK OOSTENRIJK, DE REPUBLIEK POLEN, DE PORTUGESE REPUBLIEK, ROEMENIË, DE REPUBLIEK SLOVENIË, DE SLOWAAKSE REPUBLIEK, DE REPUBLIEK FINLAND, HET KONINKRIJK ZWEDEN, HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND

(LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE)

EN

DE REPUBLIEK KROATIË

BETREFFENDE DE TOETREDING VAN DE REPUBLIEK KROATIË TOT DE EUROPESE UNIE

ZIJNE MAJESTEIT DE KONING DER BELGEN,

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK BULGARIJE,

DE PRESIDENT VAN DE TSJECHISCHE REPUBLIEK,

HARE MAJESTEIT DE KONINGIN VAN DENEMARKEN,

DE PRESIDENT VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK ESTLAND,

DE PRESIDENT VAN IERLAND,

DE PRESIDENT VAN DE HELLEENSE REPUBLIEK,

ZIJNE MAJESTEIT DE KONING VAN SPANJE,

DE PRESIDENT VAN DE FRANSE REPUBLIEK,

DE REPUBLIEK KROATIË,

DE PRESIDENT VAN DE ITALIAANSE REPUBLIEK,

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK CYPRUS,

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK LETLAND,

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK LITOUWEN,

ZIJNE KONINKLIJKE HOOGHEID DE GROOTHERTOG VAN LUXEMBURG,

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK HONGARIJE,

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK MALTA,

HARE MAJESTEIT DE KONINGIN DER NEDERLANDEN,

DE FEDERALE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK POLEN,

DE PRESIDENT VAN DE PORTUGESE REPUBLIEK,

DE PRESIDENT VAN ROEMENIË,

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK SLOVENIË,

DE PRESIDENT VAN DE SLOWAAKSE REPUBLIEK,

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK FINLAND,

DE REGERING VAN HET KONINKRIJK ZWEDEN,

HARE MAJESTEIT DE KONINGIN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND,

VERENIGD in de wil de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Unie voort te zetten,

VASTBESLOTEN op de reeds gelegde grondslagen een steeds hechtere eenheid tussen de Europese volkeren tot stand te brengen,

OVERWEGENDE dat artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aan de Europese Staten de mogelijkheid biedt lid van de Unie te worden,

OVERWEGENDE dat de Republiek Kroatië heeft verzocht lid te worden van de Unie,

OVERWEGENDE dat de Raad, na advies van de Commissie te hebben ingewonnen en na de instemming van het Europees Parlement te hebben verkregen, zich heeft uitgesproken voor toelating van de Republiek Kroatië,

ZIJNE MAJESTEIT DE KONING DER BELGEN,

Elio DI RUPO

eerste minister

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK BULGARIJE,

Boyko BORISSOV

minister-president

DE PRESIDENT VAN DE TSJECHISCHE REPUBLIEK,

Petr NECAS

minister-president

HARE MAJESTEIT DE KONINGIN VAN DENEMARKEN,

Helle THORNING-SCHMIDT

minister-president

DE PRESIDENT VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,

Dr. Angela MERKEL

Bondskanselier

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK ESTLAND,

Andrus ANSIP

minister-president

DE PRESIDENT VAN IERLAND,

Enda KENNY

minister-president (Taoiseach)

DE PRESIDENT VAN DE HELLEENSE REPUBLIEK,

Lucas PAPADEMOS

minister-president

ZIJNE MAJESTEIT DE KONING VAN SPANJE,

José Luis RODRIGUEZ ZAPATERO

minister-president

DE PRESIDENT VAN DE FRANSE REPUBLIEK,

Jean LEONETTI

minister, belast met Europese Zaken

DE REPUBLIEK KROATIË,

Ivo JOSIPOVIĆ,

president

Jadranka KOSOR

minister-president

DE PRESIDENT VAN DE ITALIAANSE REPUBLIEK,

Sen. Prof. Mario MONTI

minister-president

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK CYPRUS,

Demetris CHRISTOFIAS

president

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK LETLAND,

Valdis DOMBROVSKIS

minister-president

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK LITOUWEN,

Dalia GRYBAUSKAITĖ

president

ZIJNE KONINKLIJKE HOOGHEID DE GROOTHERTOG VAN LUXEMBURG,

Jean-Claude JUNCKER

minister-president, minister van staat

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK HONGARIJE,

Viktor ORBÁN

minister-president

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK MALTA,

Lawrence GONZI

minister-president

HARE MAJESTEIT DE KONINGIN DER NEDERLANDEN,

Mark RUTTE

minister-president, minister van Algemene Zaken

DE FEDERALE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,

Werner FAYMANN

bondskanselier

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK POLEN,

Donald TUSK

minister-president

DE PRESIDENT VAN DE PORTUGESE REPUBLIEK,

Pedro PASSOS COELHO

minister-president

DE PRESIDENT VAN ROEMENIË,

Traian BĂSESCU

president

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK SLOVENIË,

Borut PAHOR

minister-president

DE PRESIDENT VAN DE SLOWAAKSE REPUBLIEK,

Iveta RADICOVA

minister-president

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK FINLAND,

Jyrki KATAINEN

minister-president

DE REGERING VAN HET KONINKRIJK ZWEDEN,

Fredrik REINFELDT

minister-president

HARE MAJESTEIT DE KONINGIN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND,

The Rt. Hon. David CAMERON

minister-president

OVEREENSTEMMING HEBBEN BEREIKT:

Artikel 1

1.   De Republiek Kroatië wordt lid van de Europese Unie en van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

2.   De Republiek Kroatië wordt partij bij het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, zoals deze Verdragen zijn gewijzigd of aangevuld.

3.   De voorwaarden voor de toelating en de daaruit voortvloeiende aanpassingen van de in lid 2 genoemde Verdragen zijn neergelegd in de bij dit Verdrag gevoegde Akte. De bepalingen van deze Akte maken een integrerend deel van dit Verdrag uit.

Artikel 2

De bepalingen betreffende de rechten en verplichtingen van de lidstaten, alsmede de algemene en bijzondere bevoegdheden van de instellingen van de Unie, zoals die zijn neergelegd in de Verdragen waarbij de Republiek Kroatië uit hoofde van artikel 1, lid 2, partij wordt, zijn van toepassing ten aanzien van dit Verdrag.

Artikel 3

1.   Dit Verdrag zal door de hoge verdragsluitende partijen worden bekrachtigd overeenkomstig hun onderscheidene grondwettelijke bepalingen. De akten van bekrachtiging zullen uiterlijk op 30 juni 2013 worden neergelegd bij de regering van de Italiaanse Republiek.

2.   Door middel van het bekrachtigen van dit Verdrag wordt de Republiek Kroatië tevens geacht alle wijzigingen van de in artikel 1, lid 2, genoemde Verdragen die op het moment waarop de Republiek Kroatië dit Verdrag bekrachtigt open staan voor bekrachtiging of goedkeuring door de lidstaten volgens artikel 48 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, alsmede de besluiten van de instellingen die op dat moment worden of reeds eerder zijn vastgesteld en pas in werking treden nadat zij door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheidene grondwettelijke bepalingen zijn goedgekeurd, te hebben bekrachtigd of goedgekeurd.

3.   Dit Verdrag treedt in werking op 1 juli 2013, mits alle akten van bekrachtiging voor die datum zijn neergelegd.

4.   Onverminderd lid 3, kunnen de instellingen van de Unie vóór de toetreding de maatregelen vaststellen als bedoeld in artikel 3, lid 7, artikel 6, lid 2, tweede alinea, artikel 6, lid 3, tweede alinea, artikel 6, lid 6, tweede en derde alinea, artikel 6, lid 7, tweede alinea, artikel 6, lid 8, derde alinea, artikel 17, artikel 29, lid 1, artikel 30, lid 5, artikel 31, lid 5, artikel 35, leden 3 en 4, de artikelen 38, 39, 41, 42, 43, 44, 49, 50 en 51, en bijlagen IV tot en met VI van de in artikel 1, lid 3, bedoelde Akte.

Deze maatregelen treden slechts in werking onder voorbehoud en op de datum van inwerkingtreding van het onderhavige Verdrag.

5.   Onverminderd lid 3, is artikel 36 van de in artikel 1, lid 3, bedoelde Akte van toepassing bij de ondertekening van het onderhavige Verdrag.

Artikel 4

Dit Verdrag, opgesteld in één exemplaar, in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, zijnde de teksten in elk van deze talen gelijkelijk authentiek, zal worden nedergelegd in het archief van de regering van de Italiaanse Republiek die een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toezendt aan de regeringen der andere ondertekenende staten.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit Verdrag hebben gesteld.

Съставено в Брюксел на девети декември две хиляди и единадесета година.

Hecho en Bruselas, el nueve de diciembre de dos mil once.

V Bruselu dne devátého prosince dva tisíce jedenáct.

Udfærdiget i Bruxelles den niende december to tusind og elleve.

Geschehen zu Brüssel am neunten Dezember zweitausendelf.

Kahe tuhande üheteistkümnenda aasta detsembrikuu üheksandal päeval Brüsselis.

Έγινε στις Βρυξέλλες, στις εννέα Δεκεμβρίου δύο χιλιάδες έντεκα.

Done at Brussels on the ninth day of December in the year two thousand and eleven.

Fait à Bruxelles, le neuf décembre deux mille onze.

Arna dhéanamh sa Bhruiséil, an naoú lá de mhí na Nollag an bhliain dhá mhíle agus a haon déag.

Sastavljeno u Bruxellesu dana devetog prosinca godine dvije tisuće jedanaeste.

Fatto a Bruxelles, addì nove dicembre duemilaundici.

Briselē, divtūkstoš vienpadsmitā gada devītajā decembrī.

Priimta du tūkstančiai vienuoliktų metų gruodžio devintą dieną Briuselyje.

Kelt Brüsszelben, a kétezer-tizenegyedik év december havának kilencedik napján.

Magħmul fi Brussell, fid-disa jum ta’ Diċembru tas-sena elfejn u ħdax.

Gedaan te Brussel, de negende december tweeduizend elf.

Sporządzono w Brukseli dnia dziewiątego grudnia roku dwa tysiące jedenastego.

Feito em Bruxelas, em nove de Dezembro de dois mil e onze.

Întocmit la Bruxelles la nouă decembrie două mii unsprezece.

V Bruseli dňa deviateho decembra dvetisícjedenásť.

V Bruslju, dne devetega decembra leta dva tisoč enajst.

Tehty Brysselissä yhdeksäntenä päivänä joulukuuta vuonna kaksituhattayksitoista.

Som skedde i Bryssel den nionde december tjugohundraelva.

Voor Zijne Majesteit de Koning der Belgen

Pour Sa Majesté le Roi des Belges

Für Seine Majestät den König der Belgier

Image

Deze handtekening verbindt eveneens de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Cette signature engage également la Communauté française, la Communauté flamande, la Communauté germanophone, la Région wallonne, la Région flamande et la Région de Bruxelles-Capitale.

Diese Unterschrift bindet zugleich die Deutschsprachige Gemeinschaft, die Flämische Gemeinschaft, die Französische Gemeinschaft, die Wallonische Region, die Flämische Region und die Region Brüssel-Hauptstadt.

За Република България

Image

Za prezidenta České republiky

Image

For Hendes Majestæt Danmarks Dronning

Image

Für den Präsidenten der Bundesrepublik Deutschland

Image

Eesti Vabariigi Presidendi nimel

Image

Thar ceann Uachtarán na hÉireann

For the President of Ireland

Image

Για τον Пρόεδρο της Еλληνικής Δημοκρατίας

Image

Por Su Majestad el Rey de España

Image

Pour le Président de la République française

Image

Za Republiku Hrvatsku

Image

Per il Presidente della Repubblica italiana

Image

Για τον Пρόεδρο της Кνπριαкής Δημοκρατίας

Image

Latvijas Republikas Valsts prezidenta vārdā –

Image

Image

Lietuvos Respublikos Prezidentės vardu

Image

Pour Son Altesse Royale le Grand-Duc de Luxembourg

Image

A Magyar Köztársaság Elnöke részéről

Image

Għall-President ta' Malta

Image

Voor Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden

Image

Für den Bundespräsidenten der Republik Österreich

Image

Za Prezydenta Rzeczypospolitej Polskiej

Image

Pelo Presidente da República Portuguesa

Image

Pentru Președintele României

Image

Za predsednika Republike Slovenije

Image

Za prezidenta Slovenskej republiky

Image

Suomen Tasavallan Presidentin puolesta

För Republiken Finlands President

Image

För Konungariket Sveriges regering

Image

For Her Majesty the Queen of the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland

Image

AKTE

betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië en de aanpassing van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

EERSTE DEEL

BEGINSELEN

Artikel 1

In de zin van deze Akte:

worden met de uitdrukking „oorspronkelijke Verdragen” bedoeld:

a)

het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zoals aangevuld of gewijzigd bij verdragen of andere rechtshandelingen die vóór de toetreding van de Republiek Kroatië in werking zijn getreden;

b)

het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA-Verdrag), zoals aangevuld of gewijzigd bij verdragen of andere rechtshandelingen die vóór de toetreding van de Republiek Kroatië in werking zijn getreden;

worden met de uitdrukking „huidige lidstaten” bedoeld, het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland;

wordt met de uitdrukking „de Unie” bedoeld de Europese Unie zoals tot stand gebracht bij het VEU en het VWEU en/of, in voorkomend geval, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie;

worden met de uitdrukking „instellingen” bedoeld de bij het VEU opgerichte instellingen.

Artikel 2

Onmiddellijk na de toetreding zijn de oorspronkelijke Verdragen en de door de instellingen vóór de toetreding genomen besluiten verbindend voor Kroatië en in Kroatië toepasselijk onder de voorwaarden voorzien in deze Verdragen en in deze Akte.

Wanneer wijzigingen in de oorspronkelijke Verdragen door de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten overeenkomstig artikel 48, lid 4 VEU zijn overeengekomen nadat Kroatië het Toetredingsverdrag heeft bekrachtigd en deze wijzigingen op het moment van toetreding nog niet in werking zijn getreden, bekrachtigt Kroatië deze wijzigingen overeenkomstig zijn grondwettelijke bepalingen.

Artikel 3

1.   Kroatië treedt toe tot de door de regeringsleiders en de staatshoofden van de lidstaten, in het kader van de Europese Raad bijeen, genomen besluiten en gesloten overeenkomsten.

2.   Kroatië treedt toe tot de door de Vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, genomen besluiten en gesloten overeenkomsten.

3.   Kroatië bevindt zich ten aanzien van de verklaringen, resoluties of andere standpuntbepalingen van de Europese Raad of de Raad, alsmede ten aanzien van die welke betrekking hebben op de Unie en in onderling overleg tussen de lidstaten zijn aanvaard, in dezelfde situatie als de huidige lidstaten; Kroatië zal derhalve de beginselen en beleidslijnen die hieruit voortvloeien eerbiedigen en de maatregelen treffen die nodig zouden kunnen blijken ter verzekering van de toepassing daarvan.

4.   Kroatië treedt toe tot de in bijlage I opgesomde verdragen, overeenkomsten en protocollen. Deze verdragen, overeenkomsten en protocollen treden in werking ten aanzien van Kroatië op de datum die door de Raad wordt bepaald in de in lid 5 bedoelde besluiten.

5.   De Raad besluit op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen de ingevolge de toetreding vereiste aanpassingen aan te brengen in de verdragen, overeenkomsten en protocollen als bedoeld in lid 4, en de aangepaste tekst bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.

6.   Kroatië verbindt zich ertoe om met betrekking tot de verdragen, overeenkomsten en protocollen als bedoeld in lid 4 administratieve en andere regelingen in te voeren zoals de regelingen die de huidige lidstaten of de Raad voor de datum van toetreding hebben vastgesteld, en de praktische samenwerking tussen de instellingen en organisaties van de lidstaten te faciliteren.

7.   De Raad kan op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen bijlage I aanvullen met de verdragen, overeenkomsten en protocollen die vóór de datum van toetreding zijn ondertekend.

Artikel 4

1.   De bepalingen van het Schengenacquis als bedoeld in het aan het VEU en het VWEU gehechte Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis (hierna het „Schengenprotocol” genoemd), en de daarop voortbouwende of op een andere wijze daaraan gerelateerde rechtsbesluiten die zijn opgesomd in bijlage II, evenals alle andere dergelijke rechtsbesluiten die eventueel worden vastgesteld vóór de toetredingsdatum, zijn vanaf de datum van toetreding verbindend voor en toepasselijk in Kroatië.

2.   De bepalingen van het Schengenacquis zoals dat in het kader van de Europese Unie is opgenomen, en de daarop voortbouwende of op een andere wijze daaraan gerelateerde rechtsbesluiten welke niet in lid 1 bedoeld worden, zijn vanaf de datum van toetreding verbindend voor Kroatië, maar zijn in Kroatië slechts toepasselijk op grond van een daartoe strekkend besluit van de Raad, nadat overeenkomstig de toepasselijke Schengenevaluatieprocedures is geconstateerd dat in Kroatië aan de nodige voorwaarden voor de toepassing van alle onderdelen van het betreffende acquis is voldaan, inclusief de effectieve toepassing van alle Schengenvoorschriften overeenkomstig de overeengekomen gemeenschappelijke normen en de grondbeginselen. De Raad besluit overeenkomstig de toepasselijke Schengenprocedures en houdt rekening met het verslag van de Commissie waarin wordt bevestigd dat Kroatië de in de toetredingsonderhandelingen aangegane verbintenissen die relevant zijn voor het Schengenacquis blijft nakomen.

De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen van de leden die de regeringen vertegenwoordigen van de lidstaten ten aanzien waarvan de bepalingen van dit lid reeds van kracht zijn en van de vertegenwoordiger van de regering van de Republiek Kroatië. De leden van de Raad die de regeringen van Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vertegenwoordigen, nemen aan dit besluit deel voor zover het verband houdt met de bepalingen van het Schengenacquis en de daarop voortbouwende of op een andere wijze daaraan gerelateerde handelingen waaraan deze lidstaten deelnemen.

Artikel 5

Vanaf de datum van toetreding neemt Kroatië aan de Economische en Monetaire Unie deel als lidstaat met een derogatie in de zin van artikel 139 van het VWEU.

Artikel 6

1.   De door de Unie met een of meer derde staten, met een internationale organisatie of met een onderdaan van een derde staat gesloten of voorlopig toegepaste overeenkomsten, zijn verbindend voor Kroatië, en wel onder de in de oorspronkelijke Verdragen en in deze Akte neergelegde voorwaarden.

2.   Kroatië verbindt zich ertoe onder de in deze Akte neergelegde voorwaarden toe te treden tot de door de huidige lidstaten en de Unie met een of meer derde landen of met een internationale organisatie gezamenlijk gesloten of ondertekende overeenkomsten.

Behoudens in de gevallen waarin bij specifieke overeenkomsten anders is bepaald, wordt de toetreding van Kroatië tot de in de eerste alinea genoemde overeenkomsten geregeld door de sluiting van een protocol bij die overeenkomsten door de Raad, handelend met eenparigheid van stemmen namens de lidstaten, en het (de) betrokken derde land(en) of internationale organisatie. De Commissie of, indien de overeenkomst uitsluitend of hoofdzakelijk betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (de hoge vertegenwoordiger), voert namens de lidstaten onderhandelingen over deze protocollen, op basis van door de Raad met eenparigheid van stemmen goedgekeurde onderhandelingsrichtsnoeren en in overleg met een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten. De Commissie of, in voorkomend geval, de hoge vertegenwoordiger, dient een ontwerp van de te sluiten protocollen in bij de Raad.

Deze procedure geldt onverminderd de uitoefening van de eigen bevoegdheden van de Unie en laat de verdeling van bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten op het gebied van de sluiting van dergelijke overeenkomsten in de toekomst dan wel andere, niet met de toetreding verband houdende, wijzigingen onverlet.

3.   Vanaf de datum van toetreding, en in afwachting van de inwerkingtreding van de nodige protocollen als bedoeld in de tweede alinea van lid 2, past Kroatië de bepalingen toe van de in lid 2, eerste alinea, bedoelde overeenkomsten die vóór de toetreding door de Unie gesloten of voorlopig toegepast zijn, met uitzondering van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (1).

In afwachting van de inwerkingtreding van de protocollen als bedoeld in de tweede alinea van lid 2 nemen de Unie en de lidstaten, gezamenlijk optredend als dat passend is binnen hun respectieve bevoegdheden, de passende maatregelen.

4.   Kroatië treedt toe tot de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (2), alsmede tot de twee overeenkomsten tot wijziging van die overeenkomst ondertekend in Luxemburg op 25 juni 2005 (3) en voor ondertekening opengesteld in Ouagadougou op 22 juni 2010 (4).

5.   Kroatië verbindt zich ertoe onder de in deze Akte neergelegde voorwaarden toe te treden tot de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (5), zulks overeenkomstig artikel 128 van die Overeenkomst.

6.   Vanaf de datum van toetreding worden de tussen de Unie en derde landen gesloten bilaterale textielovereenkomsten en -regelingen door Kroatië toegepast.

De door de Unie toegepaste kwantitatieve beperkingen op de invoer van textielproducten en kleding worden aangepast om rekening te houden met de toetreding van Kroatië tot de Unie. Te dien einde kan door de Unie met de betrokken derde landen nog voor de toetreding worden onderhandeld over wijzigingen van de in de eerste alinea genoemde bilaterale textielovereenkomsten en -regelingen.

Indien de wijzigingen van de bilaterale textielovereenkomsten en -regelingen op de datum van toetreding nog niet in werking zijn getreden, verricht de Unie de nodige aanpassingen van haar regels betreffende de invoer van textielproducten en kleding uit derde landen om rekening te kunnen houden met de toetreding van Kroatië.

7.   De door de Unie toegepaste kwantitatieve beperkingen op de invoer van staal en staalproducten worden aangepast op basis van de invoer van Kroatië, over de afgelopen jaren, van staal en staalproducten van oorsprong uit de betrokken leverancierlanden.

Te dien einde wordt nog voor de toetreding onderhandeld over de nodige wijzigingen in de tussen de Unie en derde landen gesloten bilaterale overeenkomsten en regelingen op het gebied van staal.

Indien de wijzigingen van de bilaterale staalovereenkomsten en regelingen op de datum van toetreding nog niet in werking zijn getreden, is de eerste alinea van toepassing.

8.   Vanaf de datum van toetreding worden visserijovereenkomsten die tussen Kroatië en derde landen werden gesloten vóór die datum, beheerd door de Unie.

De rechten en plichten die voor Kroatië uit deze overeenkomsten voortvloeien, blijven onverlet gedurende de periode waarin de bepalingen van deze overeenkomsten voorlopig worden gehandhaafd.

Zo spoedig mogelijk, en in ieder geval vóór het verstrijken van de in de eerste alinea bedoelde overeenkomsten, stelt de Raad, in elk apart geval, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de passende besluiten vast voor het voortzetten van de daaruit voortvloeiende visserijactiviteiten, met inbegrip van de mogelijkheid om bepaalde van deze overeenkomsten met ten hoogste één jaar te verlengen.

9.   Kroatië zegt elke vrijhandelsovereenkomst met derde landen, inclusief de Midden-Europese Vrijhandelsovereenkomst, zoals gewijzigd, op.

Voor zover de overeenkomsten tussen Kroatië enerzijds, en één of meer derde landen anderzijds, niet verenigbaar zijn met de verplichtingen die voortvloeien uit deze Akte, treft Kroatië alle passende maatregelen om de geconstateerde onverenigbaarheden weg te werken. Indien Kroatië moeilijkheden ondervindt om een overeenkomst aan te passen die vóór de toetreding is gesloten met één of meer derde landen, zegt het die overeenkomst op.

Kroatië neemt de nodige maatregelen om te zorgen voor de naleving van de verplichtingen van dit lid vanaf de datum van toetreding.

10.   Kroatië treedt onder de in deze Akte neergelegde voorwaarden toe tot de interne overeenkomsten welke door de huidige lidstaten werden gesloten met het oog op de toepassing van de in lid 2 en lid 4 bedoelde overeenkomsten.

11.   Kroatië treft, zo nodig, passende maatregelen om zijn positie ten aanzien van internationale organisaties en internationale overeenkomsten waarbij de Unie of andere lidstaten eveneens partij zijn, aan te passen aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit zijn toetreding tot de Unie.

Met name zegt Kroatië de internationale visserijovereenkomsten en zijn lidmaatschap van de internationale visserijorganisaties op waarbij ook de Unie partij is, tenzij zijn lidmaatschap geen verband houdt met visserijzaken.

Kroatië neemt de nodige maatregelen om te zorgen voor de naleving van de verplichtingen van dit lid vanaf de datum van toetreding.

Artikel 7

1.   De bepalingen van deze Akte kunnen, tenzij anders is bepaald, uitsluitend worden geschorst, gewijzigd of ingetrokken door middel van de procedures voorzien in de oorspronkelijke Verdagen die het mogelijk maken tot een herziening van die Verdragen te komen.

2.   De door de instellingen genomen besluiten waarop de in deze Akte vastgestelde overgangsmaatregelen zijn gebaseerd, behouden hun eigen rechtskarakter; met name blijven de voor deze besluiten geldende wijzigingsprocedures van toepassing.

3.   De bepalingen van deze Akte waarvan het doel of het gevolg is dat besluiten van de instellingen worden ingetrokken of gewijzigd, tenzij deze bepalingen overgangsmaatregelen zijn, verkrijgen hetzelfde rechtskarakter als de daardoor ingetrokken of gewijzigde bepalingen en zijn onderworpen aan dezelfde regels als laatstgenoemde bepalingen.

Artikel 8

Ten aanzien van de toepassing van de oorspronkelijke Verdragen en van de door de instellingen genomen besluiten gelden, bij wijze van overgang, de in deze Akte neergelegde afwijkende bepalingen.

TWEEDE DEEL

AANPASSING VAN DE VERDRAGEN

TITEL I

INSTITUTIONELE BEPALINGEN

Artikel 9

Het aan het VEU, het VWEU en het EGA-Verdrag gehechte protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 9, lid 1, wordt vervangen door:

„De gedeeltelijke vervanging van de rechters, die om de drie jaar plaatsvindt, heeft betrekking op veertien rechters.”.

2)

Artikel 48 wordt vervangen door:

„Artikel 48

Het Gerecht bestaat uit achtentwintig rechters.”.

Artikel 10

Het aan het VEU en het VWEU gehechte Protocol betreffende de statuten van de Europese Investeringsbank wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 4, lid 1, eerste alinea,

a)

wordt de inleidende zin vervangen door:

„1.   Het kapitaal van de Bank bedraagt 233 247 390 000 EUR, waarin door de lidstaten voor de volgende bedragen wordt deelgenomen:”;

b)

wordt tussen de tekst voor Roemenië en Slowakije het volgende ingevoegd:

„Kroatië

854 400 000.”.

2)

In artikel 9, lid 2, worden de eerste, tweede en derde alinea's, vervangen door:

„2.   De Raad van bewind bestaat uit negenentwintig bewindvoerders en negentien plaatsvervangers.

De bewindvoerders worden voor de tijd van vijf jaar door de Raad van gouverneurs benoemd; door elke lidstaat en door de Commissie wordt een bewindvoerder aangewezen.

De plaatsvervangende bewindvoerders worden door de Raad van gouverneurs voor een periode van vijf jaar benoemd, en wel als volgt:

twee plaatsvervangers aangewezen door de Bondsrepubliek Duitsland;

twee plaatsvervangers aangewezen door de Franse Republiek;

twee plaatsvervangers aangewezen door de Italiaanse Republiek;

twee plaatsvervangers aangewezen door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland;

een plaatsvervanger aangewezen in onderlinge overeenstemming door het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek;

een plaatsvervanger in onderlinge overeenstemming aangewezen door het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden;

twee plaatsvervangers in onderlinge overeenstemming aangewezen door het Koninkrijk Denemarken, de Helleense Republiek, Ierland en Roemenië;

twee plaatsvervangers in onderlinge overeenstemming aangewezen door de Republiek Estland, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden;

vier plaatsvervangers aangewezen in onderlinge overeenstemming door de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, de Republiek Kroatië, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek;

een plaatsvervanger aangewezen door de Commissie.”.

Artikel 11

Artikel 134, lid 2, eerste alinea, van het EGA-Verdrag, betreffende de samenstelling van het Wetenschappelijk en Technische Comité, wordt vervangen door:

„2.   Het comité bestaat uit tweeënveertig leden, benoemd door de Raad na raadpleging van de Commissie.”.

TITEL II

ANDERE AANPASSINGEN

Artikel 12

Aan artikel 64, lid 1, van het VWEU wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor beperkingen uit hoofde van nationaal recht in Kroatië geldt als datum 31 december 2002.”.

Artikel 13

Artikel 52, lid 1, van het VEU wordt vervangen door:

„1.   De Verdragen zijn van toepassing op het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Republiek Kroatië, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.”.

Artikel 14

1.   Artikel 55, lid 1, van het VEU wordt vervangen door:

„1.   Dit Verdrag, opgesteld in één exemplaar, in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, zijnde de teksten in elk van deze talen gelijkelijk authentiek, zal worden nedergelegd in het archief van de regering van de Italiaanse Republiek die een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toezendt aan de regeringen der andere ondertekenende staten.”.

2.   Artikel 225, tweede alinea, van het EGA-Verdrag wordt vervangen door:

„Krachtens de Toetredingsverdragen zijn de teksten van dit Verdrag in de Bulgaarse, de Deense, de Engelse, de Estse, de Finse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Slowaakse, de Sloveense, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal eveneens gelijkelijk authentiek.”.

DERDE DEEL

PERMANENTE BEPALINGEN

Artikel 15

Ten aanzien van de besluiten genoemd in bijlage III vinden de aanpassingen plaats die in die bijlage worden omschreven.

Artikel 16

De in bijlage IV opgesomde maatregelen worden toegepast op de in die bijlage bepaalde voorwaarden.

Artikel 17

De Raad kan, met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement besluiten tot de aanpassingen van de bepalingen van deze Akte betreffende het gemeenschappelijk landbouwbeleid welke nodig kunnen blijken ten gevolge van een wijziging van de voorschriften van de Unie.

VIERDE DEEL

TIJDELIJKE BEPALINGEN

TITEL I

OVERGANGSMAATREGELEN

Artikel 18

De in bijlage V vermelde maatregelen zijn ten aanzien van Kroatië van toepassing onder de in die bijlage neergelegde voorwaarden.

TITEL II

INSTITUTIONELE BEPALINGEN

Artikel 19

1.   In afwijking van artikel 2, van het aan het VEU, het VWEU en het EGA-Verdrag gehechte Protocol betreffende de overgangsbepalingen en in afwijking van het in artikel 14, lid 2, eerste alinea, van het VEU vastgestelde maximumaantal zetels, wordt het aantal leden van het Europees Parlement, om rekening te houden met de toetreding van Kroatië, voor de periode vanaf de datum van toetreding tot de aanvang van de zittingsperiode 2009-2014 van het Europees Parlement verhoogd met 12 leden uit Kroatië.

2.   In afwijking van artikel 14, lid 3, van het VEU, houdt Kroatië voor de datum van toetreding ad hoc verkiezingen van het in lid 1 van dit artikel vastgestelde aantal leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, overeenkomstig het acquis van de Unie. Indien de datum van toetreding echter minder dan zes maanden vóór de volgende verkiezingen voor het Europees Parlement valt, mogen de leden van het Europees Parlement die de burgers van Kroatië vertegenwoordigen door het nationale parlement van Kroatië uit zijn leden worden aangewezen, waarbij de betrokken personen bij rechtstreekse algemene verkiezingen verkozen moeten zijn.

Artikel 20

Artikel 3, lid 3, van het aan het VEU, het VWEU en het EGA-Verdrag gehechte Protocol betreffende de overgangsbepalingen wordt vervangen door:

„3.   Tot en met 31 oktober 2014 zijn de volgende bepalingen van kracht, onverminderd artikel 235, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie:

Vóór de besluiten van de Europese Raad en de Raad waarvoor een gekwalificeerde meerderheid van stemmen vereist is, worden de stemmen van de leden als volgt gewogen:

België

12

Bulgarije

10

Tsjechië

12

Denemarken

7

Duitsland

29

Estland

4

Ierland

7

Griekenland

12

Spanje

27

Frankrijk

29

Kroatië

7

Italië

29

Cyprus

4

Letland

4

Litouwen

7

Luxemburg

4

Hongarije

12

Malta

3

Nederland

13

Oostenrijk

10

Polen

27

Portugal

12

Roemenië

14

Slovenië

4

Slowakije

7

Finland

7

Zweden

10

Verenigd Koninkrijk

29

De besluiten komen tot stand wanneer zij ten minste 260 stemmen hebben verkregen en de meerderheid van de leden voor stemt, indien zij krachtens de Verdragen op voorstel van de Commissie moeten worden genomen. In de overige gevallen komen de besluiten tot stand wanneer zij ten minste 260 stemmen hebben verkregen en ten minste twee derde van de leden voor stemt.

Een lid van de Europese Raad of van de Raad kan verlangen dat, in de gevallen waarin de Europese Raad of de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een handeling vaststelt, wordt nagegaan of de lidstaten welke die gekwalificeerde meerderheid vormen ten minste 62 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen. Indien blijkt dat niet aan deze voorwaarde is voldaan, is de handeling niet vastgesteld.”.

Artikel 21

1.   Op de datum van toetreding wordt een onderdaan van Kroatië benoemd tot lid van de Commissie voor de periode vanaf de datum van toetreding tot en met 31 oktober 2014. Het nieuwe lid van de Commissie wordt, na raadpleging van het Europees Parlement en conform de criteria van artikel 17, lid 3, van het VEU, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen en in overeenstemming met de voorzitter van de Commissie door de Raad benoemd.

2.   De ambtstermijn van het overeenkomstig lid 1 benoemde lid eindigt tegelijk met die van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.

Artikel 22

1.   De ambtstermijnen van de overeenkomstig artikel 19, lid 2, derde alinea, van het VEU door Kroatië benoemde rechter bij het Hof van Justitie en de rechter bij het Gerecht lopen respectievelijk af op 6 oktober 2015 en 31 augustus 2013.

2.   Voor het wijzen van het vonnis in zaken die op de datum van toetreding bij het Hof of het Gerecht aanhangig zijn en waarvoor de mondelinge procedure vóór deze datum is ingeleid, komen het Hof en het Gerecht in voltallige zitting of de Kamers bijeen in de samenstelling van voor de toetreding, en passen zij het reglement voor de procesvoering toe zoals dit op de dag vóór de toetredingsdatum gold.

Artikel 23

1.   In afwijking van artikel 301, eerste alinea, van het VWEU waarbij het maximumaantal leden van het Economisch en Sociaal Comité wordt vastgesteld, wordt artikel 7, van het aan het VEU, het VWEU en het EGA-Verdrag gehechte Protocol betreffende de overgangsbepalingen, vervangen door:

„Artikel 7

Tot aan de inwerkingtreding van het in artikel 301 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde besluit is de zetelverdeling van de leden van het Economisch en Sociaal Comité als volgt:

België

12

Bulgarije

12

Tsjechië

12

Denemarken

9

Duitsland

24

Estland

7

Ierland

9

Griekenland

12

Spanje

21

Frankrijk

24

Kroatië

9

Italië

24

Cyprus

6

Letland

7

Litouwen

9

Luxemburg

6

Hongarije

12

Malta

5

Nederland

12

Oostenrijk

12

Polen

21

Portugal

12

Roemenië

15

Slovenië

7

Slowakije

9

Finland

9

Zweden

12

Verenigd Koninkrijk

24”.

2.   Het aantal leden van het Economisch en Sociaal Comité wordt tijdelijk verhoogd tot 353 om rekening te houden met de toetreding van Kroatië, voor de periode vanaf de datum van toetreding tot het verstrijken van de ambtstermijn tijdens welke Kroatië toetreedt tot de Europese Unie, of tot de inwerkingtreding van het in artikel 301, tweede alinea, van het VWEU bedoelde besluit, naargelang welk criterium eerst is vervuld.

3.   Indien het in artikel 301, tweede alinea, van het VWEU bedoelde besluit op de datum van toetreding reeds is vastgesteld, wordt aan Kroatië in afwijking van het in artikel 301, eerste alinea, van het VWEU vastgestelde maximumaantal leden van het Economisch en Sociaal Comité tijdelijk een passend aantal leden toegekend tot het verstrijken van de ambtstermijn tijdens welke de toetreding tot de Unie plaatsvindt.

Artikel 24

1.   In afwijking van artikel 305, eerste alinea, van het VWEU waarbij het maximumaantal leden van het Comité van de Regio's wordt vastgesteld, wordt artikel 8 van het aan het VEU, het VWEU en het EGA-Verdrag gehechte Protocol betreffende de overgangsbepalingen, vervangen door:

„Artikel 8

Tot aan de inwerkingtreding van het in artikel 305 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde besluit is de zetelverdeling van de leden van het Comité van de Regio's als volgt:

België

12

Bulgarije

12

Tsjechië

12

Denemarken

9

Duitsland

24

Estland

7

Ierland

9

Griekenland

12

Spanje

21

Frankrijk

24

Kroatië

9

Italië

24

Cyprus

6

Letland

7

Litouwen

9

Luxemburg

6

Hongarije

12

Malta

5

Nederland

12

Oostenrijk

12

Polen

21

Portugal

12

Roemenië

15

Slovenië

7

Slowakije

9

Finland

9

Zweden

12

Verenigd Koninkrijk

24”.

2.   Het aantal leden van het Comité van de Regio's wordt tijdelijk verhoogd tot 353 om rekening te houden met de toetreding van Kroatië, voor de periode vanaf de datum van toetreding tot het verstrijken van de ambtstermijn tijdens welke Kroatië toetreedt tot de Unie, of tot de inwerkingtreding van het in artikel 305, tweede alinea, van het VWEU bedoelde besluit, naargelang welk criterium eerst is vervuld.

3.   Indien het in artikel 305, tweede alinea, van het VWEU bedoelde besluit op de datum van toetreding reeds is vastgesteld, wordt aan Kroatië in afwijking van artikel 305, eerste alinea, van het VWEU waarbij het maximumaantal leden van het Comité van de Regio's wordt vastgesteld, tijdelijk een passend aantal leden toegekend tot het verstrijken van de ambtstermijn tijdens welke de toetreding tot de Unie plaatsvindt.

Artikel 25

De ambtstermijn van de bewindvoerder in de Raad van bewind van de Europese Investeringsbank die door Kroatië is voorgedragen en bij de toetreding is benoemd overeenkomstig artikel 9, lid 2, tweede alinea, van het Protocol betreffende de Statuten van de Europese Investeringsbank, verstrijkt aan het einde van de jaarvergadering van de Raad van gouverneurs tijdens welke het jaarverslag over het boekjaar 2017 wordt behandeld.

Artikel 26

1.   Nieuwe leden van de bij de oorspronkelijke Verdragen of bij een besluit van de instellingen opgerichte comités, groepen, agentschappen of andere organen, worden benoemd op de voorwaarden en volgens de procedures voor de benoeming van leden van deze comités, groepen, agentschappen of andere organen. De ambtstermijn van de nieuw benoemde leden eindigt tegelijk met die van de leden die op het tijdstip van toetreding in functie zijn.

2.   De bij de oorspronkelijke Verdragen of bij een besluit van de instellingen opgerichte comités, groepen, agentschappen of andere organen met een vast aantal leden dat is vastgesteld ongeacht het aantal lidstaten, worden bij de toetreding volledig vernieuwd, tenzij de ambtstermijn van de huidige leden binnen 12 maanden vanaf de toetreding verstrijkt.

TITEL III

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 27

1.   Vanaf de datum van toetreding stort Kroatië het volgende bedrag overeenkomende met zijn aandeel in het kapitaal gestort voor het geplaatste kapitaal als gedefinieerd in artikel 4 van de statuten van de Europese Investeringsbank:

Kroatië

42 720 000 EUR

Deze bijdrage wordt gestort in acht gelijke termijnen die vervallen op 30 november 2013, 30 november 2014, 30 november 2015, 31 mei 2016, 30 november 2016, 31 mei 2017, 30 november 2017 en 31 mei 2018.

2.   Kroatië draagt, in acht gelijke termijnen die vervallen op de in lid 1 genoemde data, bij tot de reserves, de met reserves gelijk te stellen voorzieningen, alsmede tot het nog naar de reserves en voorzieningen over te boeken saldo verlies-en-winstrekening, zoals deze aan het einde van de maand voorafgaande aan de toetreding zijn vastgesteld en in de balans van de Europese Investeringsbank voorkomen, door storting van bedragen die overeenkomen met het volgende percentage van de reserves en voorzieningen:

Kroatië

0,368 %

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde stortingen worden door Kroatië verricht in contanten in euro's, behoudens een door de Raad van gouverneurs van de Europese Investeringsbank met eenparigheid van stemmen besloten afwijking.

4.   De in lid 1 en in artikel 10, punt 1, bedoelde cijfers voor Kroatië kunnen bij besluit van de bestuursorganen van de Europese Investeringsbank worden aangepast op basis van de laatste definitieve bbp-gegevens die Eurostat vóór de toetreding heeft bekendgemaakt.

Artikel 28

1.   Kroatië betaalt de volgende bijdrage aan het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal bedoeld in Besluit 2002/234/EGKS van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 februari 2002 betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (6):

(EUR, huidige prijzen)

Kroatië

494 000

2.   De bijdragen aan het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal worden in vier termijnen betaald, te beginnen in 2015, volgens het onderstaande schema, steeds op de eerste werkdag van de eerste maand van elk jaar:

2015: 15 %,

2016: 20 %,

2017: 30 %,

2018: 35 %.

Artikel 29

1.   Vanaf de datum van toetreding worden overheidsopdrachten, subsidies en de betaling met betrekking tot pretoetredingsmiddelen uit hoofde van de afdelingen Omschakeling en institutionele opbouw en Grensoverschrijdende samenwerking van het Instrument voor pretoetredingssteun (IPA), opgericht bij Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 (7) betreffende vóór de toetreding vastgelegde middelen, behoudens de grensoverschrijdende programma's Kroatië-Hongarije en Kroatië-Slovenië, alsmede de overgangsfaciliteit als bedoeld in artikel 30 beheerd door uitvoeringsinstanties in Kroatië.

Van de voorafgaande goedkeuring door de Commissie van overheidsopdrachten en subsidies zal worden afgezien bij een besluit van de Commissie te dien einde nadat de Commissie zich ervan heeft vergewist dat de beheer- en controlesystemen doeltreffend functioneren overeenkomstig de criteria en voorwaarden in artikel 56, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (8) en in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 718/2007 van de Commissie van 12 juni 2007 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (9).

Indien het besluit van de Commissie om af te zien van voorafgaande goedkeuring niet is vastgesteld vóór de toetreding, heeft dat tot gevolg dat overeenkomsten die zijn ondertekend tussen de toetredingsdatum en de datum waarop de Commissie haar besluit vaststelt, niet in aanmerking komen voor de in de eerste alinea genoemde financiële pretoetredingssteun en overgangsfaciliteit.

2.   Begrotingsverplichtingen die vóór de datum van toetreding zijn aangegaan in het kader van de in lid 1 bedoelde financiële pretoetredingssteun en overgangsfaciliteit, met inbegrip van de afsluiting en registratie van latere individuele vastleggingen en betalingen die na de toetreding zijn verricht, blijven vallen onder de regels en voorschriften van de financiële pretoetredingsinstrumenten en blijven ten laste van de desbetreffende begrotingshoofdstukken tot de betrokken programma's en projecten worden afgesloten.

3.   De bepalingen inzake de uitvoering van begrotingsverplichtingen in het kader van financieringsovereenkomsten betreffende de in lid 1, eerste alinea bedoelde financiële pretoetredingssteun en de IPA-afdeling plattelandsontwikkeling, die betrekking hebben op vóór de toetreding genomen financiële besluiten, blijven na de datum van toetreding van toepassing. Zij vallen onder de regels en voorschriften van de financiële pretoetredingsinstrumenten. Desalniettemin worden na de toetreding ingeleide procedures inzake overheidsopdrachten uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke richtlijnen van de Unie.

4.   Pretoetredingsmiddelen ter dekking van administratieve uitgaven als bedoeld in artikel 44 kunnen gedurende de eerste twee jaar na de toetreding worden vastgelegd. Voor audit- en evaluatiekosten kunnen tot vijf jaar na de toetreding pretoetredingsmiddelen worden vastgelegd.

Artikel 30

1.   Voor het eerste jaar na de toetreding verstrekt de Unie tijdelijke financiële bijstand, hierna de „overgangsfaciliteit” genoemd, aan Kroatië voor de ontwikkeling en versterking van zijn administratieve en justitiële capaciteit om de wetgeving van de Unie uit te voeren en te handhaven, en om de uitwisseling van beste praktijken met overeenkomstige instanties in verschillende landen te bevorderen. Uit deze bijstand zullen projecten voor institutionele ontwikkeling en daarmee samenhangende beperkte, kleinschalige investeringen worden gefinancierd.

2.   Deze bijstand is gericht op de permanente noodzaak om de institutionele capaciteit op bepaalde terreinen te versterken door een optreden dat niet door de structuurfondsen of door de fondsen voor plattelandsontwikkeling kan worden gefinancierd.

3.   Voor samenwerkingsverbanden tussen overheidsinstanties met het oog op institutionele ontwikkeling blijft de procedure met betrekking tot het doen van voorstellen via het netwerk van contactpunten in de lidstaten van toepassing.

4.   De vastleggingskredieten voor de overgangsfaciliteit voor Kroatië bedragen, in huidige prijzen, 29 miljoen EUR in 2013 en zijn bestemd voor nationale en horizontale prioriteiten.

5.   Over de bijstand uit hoofde van de overgangsfaciliteit wordt besloten en de uitvoering ervan wordt bepaald overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad, of op basis van de door de Commissie vast te stellen technische bepalingen die noodzakelijk zijn voor de werking van de overgangsfaciliteit.

6.   Er zal in het bijzonder op worden toegezien dat er een passende complementariteit ontstaat met de beoogde bijstand van het Europees Sociaal Fonds voor administratieve hervorming en institutionele capaciteit.

Artikel 31

1.   Hierbij wordt een Schengenfaciliteit (hierna: de tijdelijke Schengenfaciliteit) als tijdelijk instrument ingesteld om Kroatië vanaf de toetredingsdatum tot eind 2014 te helpen bij de financiering van acties aan de nieuwe buitengrenzen van de Unie met het oog op de uitvoering van het Schengenacquis en de controle aan de buitengrenzen.

2.   Voor de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 december 2014 worden de volgende bedragen (huidige prijzen) voor Kroatië beschikbaar gesteld in de vorm van forfaitaire betalingen in het kader van de tijdelijke Schengenfaciliteit:

(miljoen EUR — huidige prijzen)

 

2013

2014

Kroatië

40

80

3.   Het jaarlijks bedrag voor 2013 wordt op 1 juli 2013 aan Kroatië uitgekeerd en het jaarlijks bedrag voor 2014 wordt beschikbaar gesteld op de eerste werkdag na 1 januari 2014.

4.   De forfaitaire steunbetalingen worden binnen drie jaar na de eerste betaling gebruikt. Kroatië dient, uiterlijk zes maanden na deze periode van drie jaar, een overzichtsverslag in over de wijze waarop de betalingen uit hoofde van de tijdelijke Schengenfaciliteit zijn gebruikt, met een verklaring waarin de uitgaven worden gerechtvaardigd. Eventuele ongebruikte of ten onrechte uitgegeven middelen worden teruggevorderd door de Commissie.

5.   De Commissie kan de voor de werking van de tijdelijke Schengenfaciliteit noodzakelijke technische bepalingen vaststellen.

Artikel 32

1.   Hierbij wordt een cashflowfaciliteit (hierna: de tijdelijke cashflowfaciliteit) als tijdelijk instrument ingesteld om Kroatië vanaf de datum van toetreding tot eind 2014 te helpen bij het verbeteren van de cashflow in de nationale begroting.

2.   Voor de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 december 2014 worden de volgende bedragen (huidige prijzen) voor Kroatië beschikbaar gesteld in de vorm van forfaitaire betalingen in het kader van de tijdelijke cashflowfaciliteit:

(miljoen EUR — huidige prijzen)

 

2013

2014

Kroatië

75

28,6

3.   Het bedrag voor elk jaar wordt verdeeld in twaalf gelijke, op de eerste werkdag van iedere maand te betalen bedragen.

Artikel 33

1.   Er wordt voorzien in een bedrag van 449,4 miljoen EUR (huidige prijzen) aan vastleggingskredieten voor Kroatië in het kader van de structuurfondsen en het cohesiefonds in 2013.

2.   Een derde van de in lid 1 bedoelde bedrag wordt gereserveerd voor het cohesiefonds.

3.   Voor de looptijd van het volgende financieel kader worden de bedragen die ter beschikking moeten worden gesteld bij wijze van vastleggingskredieten uit de structuurfondsen en het cohesiefonds aan Kroatië berekend op basis van het dan vigerende acquis van de Unie. De bedragen worden aangepast overeenkomstig het volgende schema voor geleidelijke invoering:

70 % in 2014

90 % in 2015

100 % vanaf 2016.

4.   Er komt een aanpassing om, voor zover dat binnen de grenzen van het nieuwe acquis van de Unie mogelijk is, de aan Kroatië toe te wijzen middelen in 2014 te doen toenemen met 2,33 keer het bedrag voor 2013, en in 2015 met 3 keer het bedrag voor 2013.

Artikel 34

1.   Het totale bedrag waarover Kroatië in 2013 uit het Europees Visserijfonds kan beschikken beloopt 8,7 miljoen EUR (huidige prijzen) aan vastleggingskredieten.

2.   De voorfinanciering in het kader van het Europees Visserijfonds moet 25 % zijn van het totale in lid 1 bedoelde bedrag en wordt in één keer uitbetaald.

3.   Voor de looptijd van het volgende financieel kader worden de bedragen die ter beschikking moeten worden gesteld bij wijze van toewijzingen aan Kroatië berekend op basis van het dan vigerende acquis van de Unie. De bedragen worden aangepast overeenkomstig het volgende schema voor geleidelijke invoering:

70 % in 2014

90 % in 2015

100 % vanaf 2016.

4.   Voor zover dat binnen de grenzen van het nieuwe acquis van de Unie mogelijk is, wordt een aanpassing doorgevoerd om ervoor te zorgen dat de aan Kroatië toe te wijzen bedragen in 2014 toenemen met 2,33 keer het bedrag voor 2013, en in 2015 met 3 keer het bedrag voor 2013.

Artikel 35

1.   Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (10) is niet van toepassing op Kroatië gedurende de gehele programmeringsperiode 2007-2013.

In 2013 wordt aan Kroatië 27,7 miljoen EUR (huidige prijzen) toegewezen uit hoofde van de afdeling Plattelandsontwikkeling als bedoeld in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad.

2.   De tijdelijke aanvullende plattelandsontwikkelingsmaatregelen voor Kroatië staan in bijlage VI.

3.   De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, de regels vaststellen die nodig zijn voor de toepassing van bijlage VI. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 90, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad, samen met artikel 13, lid 1, onder b) van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (11), of de desbetreffende procedure in de toepasselijke wetgeving.

4.   Indien nodig past de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, bijlage VI aan teneinde voor samenhang met de verordeningen betreffende plattelandsontwikkeling te zorgen.

TITEL IV

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 36

1.   De Commissie ziet nauwlettend toe op alle verplichtingen die Kroatië tijdens de toetredingsonderhandelingen is aangegaan, waaronder die welke het vóór of uiterlijk op de datum van toetreding moet nakomen. Het door de Commissie uitgeoefende toezicht zal bestaan uit regelmatig geactualiseerde monitoringtabellen, de dialoog in het kader van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kroatië, anderzijds (12) (SAO), collegiale toetsingen, het economische pretoetredingsprogramma, begrotingskennisgevingen en, indien nodig, schriftelijke waarschuwingen aan de Kroatische autoriteiten. In het najaar van 2011 en 2012 legt de Commissie een voortgangsverslag voor aan het Europees Parlement en de Raad. In het najaar van 2012 legt zij een uitgebreid monitoringverslag voor aan het Europees Parlement en de Raad. De Commissie maakt tijdens het gehele monitoringproces ook gebruik van inbreng van de lidstaten en houdt, in voorkomend geval, rekening met de bijdrage van internationale en maatschappelijke organisaties.

Het toezicht door de Commissie heeft in het bijzonder betrekking op de door Kroatië aangegane verplichtingen op het gebied van rechterlijke macht en grondrechten (bijlage VII), waarbij het land ook resultaten moet blijven voorleggen op het gebied van justitiële hervorming en efficiëntie, de onpartijdige behandeling van rechtszaken betreffende oorlogsmisdaden en de bestrijding van corruptie.

Daarnaast zal de Commissie haar monitoring toespitsen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, waaronder de implementatie en handhaving van de Unie-voorschriften inzake beheer van de buitengrenzen, politiële samenwerking, bestrijding van georganiseerde criminaliteit en justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken, alsmede op de verplichtingen op het gebied van het mededingingsbeleid, waaronder de herstructurering van de scheepsbouw (bijlage VIII) en van de staalsector (bijlage IX).

Als integrerend deel van haar regelmatige monitoringtabellen en -verslagen maakt de Commissie tot de datum van toetreding van Kroatië halfjaarlijkse beoordelingen bekend van de door Kroatië aangegane verplichtingen op deze gebieden.

2.   De Raad kan, op voorstel van de Commissie met een gekwalificeerde meerderheid, alle passende maatregelen nemen indien tijdens het monitoringproces punten van zorg aan het licht komen. Deze maatregelen worden niet langer gehandhaafd dan strikt noodzakelijk is, en zij worden in elk geval door de Raad volgens dezelfde procedure ingetrokken indien de betrokken punten van zorg daadwerkelijk zijn aangepakt.

Artikel 37

1.   Indien zich voor het einde van een periode van ten hoogste drie jaar na de toetreding ernstige en mogelijk aanhoudende moeilijkheden voordoen in een sector van het economische leven, dan wel moeilijkheden die de economische toestand van een bepaalde streek ernstig kunnen verstoren, kan Kroatië machtiging vragen om beschermingsmaatregelen te nemen, zodat de toestand weer in evenwicht kan worden gebracht en de betrokken sector kan worden aangepast aan de economie van de interne markt.

Onder dezelfde voorwaarden kan een van de huidige lidstaten verzoeken gemachtigd te worden beschermingsmaatregelen te nemen ten opzichte van Kroatië.

2.   Op verzoek van de betrokken staat stelt de Commissie door middel van een spoedprocedure onverwijld de beschermingsmaatregelen vast welke zij noodzakelijk acht, waarbij zij de voorwaarden en praktische regels voor de toepassing ervan aangeeft.

In geval van ernstige economische moeilijkheden spreekt de Commissie zich op uitdrukkelijk verzoek van de betrokken lidstaat uit binnen een termijn van vijf werkdagen na de ontvangst van het met redenen omkleed verzoek. De aldus getroffen maatregelen zijn onmiddellijk van toepassing, houden rekening met de belangen van alle betrokken partijen en leiden niet tot grenscontroles.

3.   De overeenkomstig dit artikel toegestane maatregelen kunnen afwijkingen van de regels van het VEU, het VWEU en deze Akte inhouden, voor zover en voor zolang zij strikt noodzakelijk zijn om de doelstellingen van deze vrijwaring te verwezenlijken. Bij voorrang moeten die maatregelen worden gekozen die de werking van de interne markt het minst verstoren.

Artikel 38

Bij niet-naleving door Kroatië van in het kader van de toetredingsonderhandelingen aangegane verplichtingen, met inbegrip van verplichtingen inzake sectoraal beleid betreffende economische activiteiten met grensoverschrijdende gevolgen, waardoor de werking van de interne markt ernstig wordt verstoord of de financiële belangen van de Unie worden bedreigd, dan wel bij onmiddellijk gevaar voor een dergelijke verstoring of bedreiging, kan de Commissie voor het einde van een periode van ten hoogste drie jaar na toetreding op een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat dan wel op eigen initiatief passende maatregelen treffen.

Deze maatregelen moeten evenredig zijn en er moet voorrang worden gegeven aan maatregelen die de werking van de interne markt het minst verstoren en, in voorkomend geval, aan de toepassing van de bestaande sectorale vrijwaringsmechanismen. Deze vrijwaringsmaatregelen van dit artikel mogen echter niet worden gebruikt als middel tot willekeurige discriminatie, noch als verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten. Op een vrijwaringsclausule kan zelfs vóór de toetreding een beroep gedaan worden op basis van de bevindingen van het toezicht, en de vastgestelde maatregelen worden op de datum van toetreding van kracht, tenzij bij deze maatregelen in een latere datum is voorzien. De maatregelen worden niet langer gehandhaafd dan strikt noodzakelijk is, en zij worden in elk geval ingetrokken wanneer de betrokken verplichting is nagekomen. Zij kunnen evenwel tot na de in de eerste alinea bedoelde periode worden toegepast indien de betrokken verplichtingen niet zijn nagekomen. In antwoord op de vooruitgang die door Kroatië bij het nakomen van zijn verplichtingen is geboekt, kan de Commissie in voorkomend geval de maatregelen aanpassen. De Commissie stelt de Raad tijdig in kennis alvorens zij vrijwaringsmaatregelen intrekt, en zij houdt terdege rekening met de desbetreffende opmerkingen van de Raad.

Artikel 39

Indien er zich in Kroatië ernstige tekortkomingen of directe risico's op dergelijke tekortkomingen voordoen bij de omzetting of de stand van uitvoering van handelingen die door de instellingen zijn vastgesteld uit hoofde van het derde deel, titel V, van het VWEU, alsook van handelingen die vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon door de instellingen zijn vastgesteld uit hoofde van titel VI van het VEU of het derde deel, titel IV, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, kan de Commissie voor het einde van een periode van ten hoogste drie jaar na de toetreding, op een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat dan wel op eigen initiatief en na overleg met de lidstaten, passende maatregelen vaststellen, waarbij zij de voorwaarden en praktische regels voor de toepassing ervan aangeeft.

Deze maatregelen kunnen de vorm aannemen van een tijdelijke schorsing van de toepassing van de betrokken bepalingen en besluiten in de betrekkingen tussen Kroatië en een andere lidstaat of andere lidstaten, zonder afbreuk te doen aan de verdere nauwe justitiële samenwerking. Op een vrijwaringsclausule kan zelfs vóór de toetreding een beroep gedaan worden op basis van de bevindingen van het toezicht, en de vastgestelde maatregelen worden op de datum van toetreding van kracht, tenzij bij deze maatregelen in een latere datum is voorzien. De maatregelen worden niet langer gehandhaafd dan strikt noodzakelijk is en zij worden in elk geval ingetrokken wanneer de betrokken tekortkomingen zijn verholpen. Zij kunnen evenwel tot na de in de eerste alinea bedoelde periode worden toegepast zo lang de betrokken tekortkomingen blijven bestaan. In antwoord op de vooruitgang die door Kroatië bij het verhelpen van de aangegeven tekortkomingen is geboekt, kan de Commissie in voorkomend geval de maatregelen aanpassen na overleg met de lidstaten. De Commissie stelt de Raad tijdig in kennis voordat zij vrijwaringsmaatregelen intrekt, en zij houdt terdege rekening met de desbetreffende opmerkingen van de Raad.

Artikel 40

Teneinde de goede werking van de interne markt niet te verstoren mag de uitvoering van de nationale voorschriften van Kroatië gedurende de in bijlage V bedoelde overgangsperioden niet leiden tot grenscontroles tussen de lidstaten.

Artikel 41

Indien overgangsmaatregelen nodig zijn ter vergemakkelijking van de overgang van de in Kroatië bestaande regeling naar die welke voortvloeit uit de toepassing van het gemeenschappelijk landbouwbeleid overeenkomstig het bepaalde in deze Akte, worden deze door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 195, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (13), in samenhang met artikel 13, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (14), of de desbetreffende procedure zoals die is vastgesteld in de toepasselijke wetgeving. Deze kunnen worden vastgesteld binnen een tijdvak dat drie jaar vanaf de datum van toetreding verstrijkt; de toepassing ervan is beperkt tot dat tijdvak. De Raad kan dit tijdvak met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement verlengen.

Indien nodig kunnen reeds voor de datum van toetreding in de eerste alinea bedoelde overgangsmaatregelen worden vastgesteld. Die overgangsmaatregelen worden door de Raad op voorstel van de Commissie met een gekwalificeerde meerderheid vastgesteld of, indien die maatregelen gevolgen hebben voor oorspronkelijk door de Commissie vastgestelde instrumenten, door de Commissie volgens de in de eerste alinea bedoelde procedure.

Artikel 42

Indien er overgangsmaatregelen nodig zijn om de overgang te vergemakkelijken van de in Kroatië bestaande regeling naar de regeling die voortvloeit uit de toepassing van de veterinaire en fytosanitaire wetgeving en de wetgeving inzake voedselveiligheid van de Unie, dienen deze maatregelen door de Commissie te worden vastgesteld volgens de in de toepasselijke wetgeving vastgestelde procedure. Deze maatregelen worden vastgesteld binnen een tijdvak dat drie jaar vanaf de datum van toetreding verstrijkt; de toepassing ervan is beperkt tot dat tijdvak.

Artikel 43

De Raad bepaalt, op voorstel van de Commissie met een gekwalificeerde meerderheid, de voorwaarden waaronder:

a)

vrijstelling kan worden verleend van de vereiste inzake een summiere aangifte bij uitgang voor de producten als bedoeld in artikel 28, lid 2, van het VWEU die het grondgebied Kroatië verlaten voor doorreis over het grondgebied van Bosnië en Herzegovina bij Neum („corridor van Neum”);

b)

vrijstelling kan worden verleend van de vereiste inzake een summiere aangifte bij binnenkomst voor de producten in de situatie genoemd onder a) wanneer zij opnieuw het grondgebied van Kroatië binnenkomen na doorreis over het grondgebied van Bosnië en Herzegovina bij Neum.

Artikel 44

De Commissie kan alle passende maatregelen treffen om in Kroatië het nodige statutaire personeel te handhaven gedurende een periode van maximaal achttien maanden na de toetreding. Tijdens die periode genieten de ambtenaren, het tijdelijk personeel en de arbeidscontractanten die vóór de toetreding in Kroatië gedetacheerd waren en die in dat land in dienst moeten blijven na de toetreding dezelfde financiële en materiële voorwaarden als die welke vóór de toetreding werden toegepast overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Gemeenschappen zoals die zijn vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (15). De administratieve uitgaven, met inbegrip van de salarissen van andere personeelsleden, worden gefinancierd uit de algemene begroting van de Europese Unie.

VIJFDE DEEL

BEPALINGEN BETREFFENDE DE TENUITVOERLEGGING VAN DEZE AKTE

TITEL I

AANPASSINGEN VAN HET REGLEMENT VAN ORDE VAN DE INSTELLINGEN EN DE STATUTEN EN HET REGLEMENT VAN ORDE VAN DE COMITÉS

Artikel 45

De instellingen van de Unie brengen overeenkomstig de in de oorspronkelijke Verdragen vastgelegde desbetreffende procedure in hun Reglement van Orde de aanpassingen aan die door de toetreding noodzakelijk zijn geworden.

Door de toetreding noodzakelijk geworden aanpassingen van de statuten en van de reglementen van orde van de bij de oorspronkelijke Verdragen ingestelde comités geschieden zo spoedig mogelijk na de toetreding.

TITEL II

TOEPASSING VAN DE HANDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN

Artikel 46

Vanaf de toetreding wordt ervan uitgegaan dat de richtlijnen en besluiten in de zin van artikel 288 van het VWEU overeenkomstig de oorspronkelijke Verdragen eveneens tot Kroatië zijn gericht. Behoudens wat betreft richtlijnen en besluiten die in werking treden overeenkomstig artikel 297, lid 1, derde alinea, en lid 2, tweede alinea, van het VWEU, wordt ervan uitgegaan dat van deze richtlijnen en besluiten aan Kroatië kennis is gegeven bij de toetreding.

Artikel 47

1.   Kroatië stelt de maatregelen in werking die nodig zijn om vanaf de datum van toetreding uitvoering te geven aan de richtlijnen en besluiten in de zin van artikel 288 van het VWEU, tenzij in deze Akte een andere termijn is vastgesteld. Kroatië stelt de Commissie uiterlijk op de datum van toetreding of, indien later, binnen de in de onderhavige Akte vastgestelde termijn, van deze maatregelen in kennis.

2.   Voor zover wijzigingen die door de onderhavige Akte zijn aangebracht in de richtlijnen in de zin van artikel 288 van het VWEU, een wijziging van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de huidige lidstaten vereisen, stellen de huidige lidstaten de maatregelen in werking die nodig zijn om vanaf het tijdstip van toetreding van Kroatië uitvoering te geven aan de gewijzigde richtlijnen, tenzij in de onderhavige Akte een andere termijn is vastgesteld. Uiterlijk op de datum van toetreding of, indien later, binnen de in de onderhavige Akte vastgestelde termijn, stellen zij de Commissie van deze maatregelen in kennis.

Artikel 48

De wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voor de bescherming van de gezondheid van de werknemers en van de bevolking op het grondgebied van Kroatië tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren worden, overeenkomstig artikel 33 van het EGA-Verdrag, door Kroatië aan de Commissie medegedeeld binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de toetreding.

Artikel 49

Naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van Kroatië dat uiterlijk op de datum van toetreding aan de Commissie is gericht, kan de Raad, op voorstel van de Commissie, of de Commissie, indien het oorspronkelijke besluit door de Commissie was vastgesteld, maatregelen nemen houdende tijdelijke afwijking van de besluiten van de instellingen die tussen 1 juli 2011 en de datum van toetreding zijn vastgesteld. De maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de stemregels die gelden voor de aanneming van de besluiten waarvoor om een tijdelijke afwijking is verzocht. Als deze afwijkingen na de toetreding worden vastgesteld, kunnen zij vanaf de datum van toetreding worden toegepast.

Artikel 50

Indien besluiten van de instellingen van vóór de toetreding in verband met de toetreding moeten worden aangepast, en in deze Akte of de bijlagen daarvan niet in de noodzakelijke aanpassingen is voorzien, past de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen‚ op voorstel van de Commissie, of de Commissie, indien het oorspronkelijke besluit door de Commissie was vastgesteld, daartoe de nodige besluiten aan. Als deze besluiten na de toetreding worden vastgesteld, kunnen zij vanaf de datum van toetreding worden toegepast.

Artikel 51

Behoudens andersluidende bepalingen, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, de bepalingen vast die nodig zijn ter uitvoering van de bepalingen van deze Akte.

Artikel 52

De teksten van de besluiten van de instellingen die vóór de toetreding zijn vastgesteld en door de instellingen in de Kroatische taal zijn opgesteld, zijn vanaf het tijdstip van toetreding op gelijke wijze authentiek als de in de huidige officiële talen opgestelde teksten. Zij worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt, wanneer de teksten in de huidige officiële talen aldus zijn bekendgemaakt.

TITEL III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 53

Bijlagen I tot en met IX, de aanhangsels en het Protocol maken een integrerend deel van deze Akte uit.

Artikel 54

De regering van de Italiaanse Republiek zendt aan de regering van de Republiek Kroatië een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift in de in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal toe van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Verdragen tot wijziging of aanvulling daarvan, met inbegrip van de Verdragen betreffende de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, van de Helleense Republiek, van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek, van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden, het verdrag betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek, alsmede het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië.

De teksten van de in de eerste alinea genoemde Verdragen die zijn opgesteld in de Kroatische taal worden aan de onderhavige Akte gehecht. Deze teksten zijn op gelijke wijze authentiek als de teksten van deze Verdragen die zijn opgesteld in de huidige officiële talen.

Artikel 55

De secretaris-generaal van de Raad zendt een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de internationale overeenkomsten die zijn nedergelegd in het archief van het secretariaat-generaal, aan de regering van de Republiek Kroatië toe.


(1)  PB L 114 van 30.4.2002, blz. 6.

(2)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(3)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27, PB L 287 van 28.10.2005, blz. 4 en PB L 168 M van 21.6.2006, blz. 33.

(4)  PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3.

(5)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(6)  PB L 79 van 22.3.2002, blz. 42.

(7)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82.

(8)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(9)  PB L 170 van 29.6.2007, blz. 1.

(10)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1 en PB L 286 M van 4.11.2010, blz. 26.

(11)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(12)  PB L 26 van 28.1.2005, blz. 3.

(13)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(14)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(15)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

BIJLAGE I

Lijst van verdragen, overeenkomsten en protocollen waartoe de Republiek Kroatië bij toetreding toetreedt (bedoeld in artikel 3, lid 4, van de Toetredingsakte)

1.

Verdrag van 23 juli 1990 ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (PB L 225 van 20.8.1990, blz. 10)

Verdrag van 21 december 1995 betreffende de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (PB C 26 van 31.1.1996, blz. 1)

Protocol van 25 mei 1999 tot wijziging van het Verdrag van 23 juli 1990 ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (PB C 202 van 16.7.1999, blz. 1)

Verdrag van 8 december 2004 betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (PB C 160 van 30.6.2005, blz. 1)

2.

Overeenkomst van 26 juli 1995, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB C 316 van 27.11.1995, blz. 49)

Protocol van 27 september 1996, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB C 313 van 23.10.1996, blz. 2)

Protocol van 29 november 1996, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB C 151 van 20.5.1997, blz. 2)

Tweede Protocol van 19 juni 1997, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB C 221 van 19.7.1997, blz. 12)

3.

Overeenkomst van 26 mei 1997, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn (PB C 195 van 25.6.1997, blz. 2)

4.

Overeenkomst van 18 december 1997, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties (PB C 24 van 23.1.1998, blz. 2)

5.

Overeenkomst van 17 juni 1998, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de ontzegging van de rijbevoegdheid (PB C 216 van 10.7.1998, blz. 2)

6.

Overeenkomst van 29 mei 2000, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (PB C 197 van 12.7.2000, blz. 3)

Protocol van 16 oktober 2001, vastgesteld door de Raad overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (PB C 326 van 21.11.2001, blz. 2).

BIJLAGE II

Lijst van de bepalingen van het Schengenacquis zoals dat in het kader van de Europese Unie is opgenomen en van de daarop voortbouwende of anderszins daarmee verband houdende rechtsbesluiten die voor de Republiek Kroatië vanaf de toetreding bindend en toepasselijk zijn (bedoeld in artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte)

1.

Het op 14 juni 1985 ondertekende Akkoord tussen de regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (1).

2.

De volgende bepalingen van de op 19 juni 1990 te Schengen ondertekende Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen ondertekende Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, de bijbehorende Slotakte en desbetreffende gemeenschappelijke verklaringen (2), zoals die zijn gewijzigd bij een aantal van de in punt 8 van deze bijlage vermelde rechtsbesluiten:

artikel 1, voor zover het betrekking heeft op het bepaalde in dit punt; artikel 26; artikel 39; de artikelen 44 tot en met 49 (met uitzondering van artikel 47, lid 4, en artikel 49, onder a)), artikel 51, de artikelen 54 tot en met 58; artikel 62, lid 3, de artikelen 67 tot en met 69; de artikelen 71 en 72; de artikelen 75 en 76; artikel 82; artikel 91; de artikelen 126 tot en met 130, voor zover zij betrekking hebben op het bepaalde in dit punt; en artikel 136; de gemeenschappelijke verklaringen 1 en 3 van de Slotakte.

3.

De volgende bepalingen van de Overeenkomsten betreffende de toetreding tot de op 19 juni 1990 te Schengen ondertekende Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen ondertekende Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, de Slotakten daarvan en de desbetreffende verklaringen, zoals die zijn gewijzigd bij een aantal van de in punt 8 van de bijlage vermelde rechtsbesluiten:

a)

de op 19 december 1996 ondertekende Overeenkomst betreffende de toetreding van het Koninkrijk Denemarken:

artikel 5, lid 2, en artikel 6;

b)

de op 19 december 1996 ondertekende Overeenkomst betreffende de toetreding van de Republiek Finland:

artikel 5,

Verklaring van de regering van de Republiek Finland betreffende de Åland-eilanden in deel III van de Slotakte;

c)

de op 19 december 1996 ondertekende Overeenkomst betreffende de toetreding van het Koninkrijk Zweden:

artikel 5.

4.

De volgende overeenkomsten en regelingen die voortbouwen op het Schengenacquis of die daar anderszins verband mee houden:

de Overeenkomst die op 18 mei 1999 is gesloten tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, met inbegrip van de daaraan gehechte bijlagen, slotakte, verklaringen en briefwisseling, goedgekeurd bij Besluit 1999/439/EG van de Raad (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 35);

de Overeenkomst die op 30 juni 1999 is gesloten door de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de vaststelling van de rechten en verplichtingen tussen enerzijds Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en anderzijds de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen, op de gebieden van het Schengenacquis die op deze staten van toepassing zijn, goedgekeurd bij Besluit 2000/29/EG van de Raad (PB L 15 van 20.1.2000, blz. 1);

de op 26 oktober 2004 ondertekende Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, goedgekeurd bij Besluit 2008/146/EG van de Raad en Besluit 2008/149/JBZ van de Raad (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1 en blz. 50);

het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis dat is ondertekend op 28 februari 2008 en goedgekeurd bij Besluit 2011/349/EU van de Raad en Besluit 2011/350/EU van de Raad (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 1 en blz. 19);

de op 1 februari 2007 ondertekende regeling tussen de Europese Gemeenschap enerzijds en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen anderzijds inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, met inbegrip van de daaraan gehechte gemeenschappelijke verklaring, goedgekeurd bij Besluit 2007/511/EG van de Raad (PB L 188 van 20.7.2007, blz. 15);

de op 30 september 2009 ondertekende Regeling tussen enerzijds de Europese Gemeenschap en anderzijds de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein inzake de wijze waarop deze staten worden betrokken bij het Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, met inbegrip van de daaraan gehechte bijlage en gezamenlijke verklaringen, goedgekeurd bij Besluit 2010/490/EU van de Raad (PB L 243 van 16.9.2010, blz. 2);

de op 19 maart 2010 ondertekende Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek IJsland, het Koninkrijk Noorwegen, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein over extra voorschriften in verband met het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013, met inbegrip van de daaraan gehechte verklaringen, goedgekeurd bij Besluit 2011/305/EU van de Raad (PB L 137 van 25.5.2011, blz. 1) (3).

5.

Het bepaalde in de volgende besluiten (zie PB L 239 van 22.9.2000, blz. 1) van het Uitvoerend Comité dat is ingesteld bij de op 19 juni 1990 te Schengen ondertekende Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen ondertekende Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, zoals die zijn gewijzigd bij een aantal van de in punt 8 van deze bijlage vermelde rechtsbesluiten:

SCH/Com-ex (93) 10 Besluit van het Uitvoerend Comité van 14 december 1993 betreffende de verklaringen van de ministers en staatssecretarissen

SCH/Com-ex (93) 14 Besluit van het Uitvoerend Comité van 14 december 1993 betreffende de verbetering van de praktijk inzake de justitiële samenwerking op het gebied van de bestrijding van sluikhandel in verdovende middelen

SCH/Com-ex (94) 16 herz. Besluit van het Uitvoerend Comité van 21 november 1994 betreffende de aanschaf van gemeenschappelijke in- en uitreisstempels

SCH/Com-ex (94) 28 herz. Besluit van het Uitvoerend Comité van 22 december 1994 betreffende de verklaring voor het met zich meevoeren van verdovende middelen en psychotrope stoffen als bedoeld in artikel 75

SCH/Com-ex (94) 29 2e herz. Besluit van het Uitvoerend Comité van 22 december 1994 betreffende de inwerkingstelling van de Schengenuitvoeringsovereenkomst van 19 juni 1990

SCH/Com-ex (95) 21 Besluit van het Uitvoerend Comité van 20 december 1995 betreffende de snelle uitwisseling tussen de Schengenstaten van statistische en concrete gegevens welke wijzen op een eventuele disfunctionaliteit aan de buitengrenzen

SCH/Com-ex (98) 1 2e herz. Besluit van het Uitvoerend Comité van 21 april 1998 betreffende de rapportage door de Task Force, voor zover het betrekking heeft op het bepaalde in punt 2 van deze bijlage

SCH/Com-ex (98) 26 def. Besluit van het Uitvoerend Comité van 16 september 1998 betreffende de oprichting van de Permanente Commissie Schengenuitvoeringsovereenkomst

SCH/Com-ex (98) 37 def. 2 Besluit van het Uitvoerend Comité van 27 oktober 1998 betreffende het actieplan ter bestrijding van illegale immigratie, voor zover het betrekking heeft op het bepaalde in punt 2 van deze bijlage

SCH/Com-ex (98) 52 Besluit van het Uitvoerend Comité van 16 december 1998 betreffende de leidraad voor de grensoverschrijdende politiële samenwerking, voor zover het betrekking heeft op het bepaalde in punt 2 van deze bijlage

SCH/Com-ex (98) 59 herz. Besluit van het Uitvoerend Comité van 16 december 1998 betreffende de gecoördineerde inzet van documentenadviseurs

SCH/Com-ex (99) 1 2e herz. Besluit van het Uitvoerend Comité van 28 april 1999 betreffende het acquis inzake verdovende middelen

SCH/Com-ex (99) 6 Besluit van het Uitvoerend Comité van 28 april 1999 betreffende het Schengenacquis op het gebied van telecommunicatie

SCH/Com-ex (99) 7 2e herz. Besluit van het Uitvoerend Comité van 28 april 1999 betreffende de verbindingsfunctionarissen

SCH/Com-ex (99) 8 2e herz. Besluit van het Uitvoerend Comité van 28 april 1999 betreffende de algemene beginselen voor betaling van informanten en vertrouwenspersonen

SCH/Com-ex (99) 10 Besluit van het Uitvoerend Comité van 28 april 1999 betreffende de illegale vuurwapenhandel.

6.

De volgende verklaringen (zie PB L 239 van 22.9.2000, blz. 1) van het Uitvoerend Comité dat is ingesteld bij de op 19 juni 1990 te Schengen ondertekende Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen ondertekende Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, voor zover zij betrekking hebben op de in punt 2 van deze bijlage vermelde bepalingen:

SCH/Com-ex (96) decl. 6 2e herz. Verklaring van het Uitvoerend Comité van 26 juni 1996 inzake de uitlevering

SCH/Com-ex (97) decl. 13 2e herz. Verklaring van het Uitvoerend Comité van 9 februari 1998 inzake de ontvoering van minderjarigen.

7.

De volgende besluiten (zie PB L 239 van 22.9.2000, blz. 1) van de Centrale Groep die is ingesteld bij de op 19 juni 1990 te Schengen ondertekende Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen ondertekende Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, voor zover zij betrekking hebben op de in punt 2 van deze bijlage vermelde bepalingen:

SCH/C (98) 117 Besluit van de Centrale Groep van 27 oktober 1998 betreffende het actieplan ter bestrijding van illegale immigratie

SCH/C (99) 25 Besluit van de Centrale Groep van 22 maart 1999 betreffende de algemene beginselen voor de betaling van informanten en vertrouwenspersonen.

8.

De volgende rechtsbesluiten die voortbouwen op het Schengenacquis of die daar anderszins verband mee houden:

Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad van 29 mei 1995 betreffende de invoering van een uniform visummodel (PB L 164 van 14.7.1995, blz. 1)

Beschikking 1999/307/EG van de Raad van 1 mei 1999 tot vaststelling van de wijze waarop het Schengensecretariaat in het secretariaat-generaal van de Raad wordt opgenomen (PB L 119 van 7.5.1999, blz. 49)

Besluit 1999/435/EG van de Raad van 20 mei 1999 tot vaststelling, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de rechtsgrondslag van elk van de bepalingen of besluiten die het Schengenacquis vormen (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 1)

Besluit 1999/436/EG van de Raad van 20 mei 1999 tot vaststelling, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de rechtsgrondslagen van elk van de bepalingen of besluiten die het Schengenacquis vormen (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 17)

Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31)

Besluit 1999/848/EG van de Raad van 13 december 1999 betreffende de volledige toepassing van het Schengenacquis in Griekenland (PB L 327 van 21.12.1999, blz. 58)

Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43)

Besluit 2000/586/JBZ van de Raad van 28 september 2000 tot vaststelling van een procedure voor de wijziging van artikel 40, leden 4 en 5, artikel 41, lid 7, en artikel 65, lid 2, van de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord van 14 juni 1985 betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB L 248 van 3.10.2000, blz. 1)

Besluit 2000/777/EG van de Raad van 1 december 2000 inzake de inwerkingstelling van het Schengenacquis in Denemarken, Finland en Zweden, alsmede in IJsland en Noorwegen (PB L 309 van 9.12.2000, blz. 24)

Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1)

Richtlijn 2001/51/EG van de Raad van 28 juni 2001 tot aanvulling van het bepaalde in artikel 26 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 (PB L 187 van 10.7.2001, blz. 45)

Verordening (EG) nr. 333/2002 van de Raad van 18 februari 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor een blad waarop een visum kan worden aangebracht dat door lidstaten wordt afgegeven aan houders van een reisdocument dat door de lidstaat die het blad opstelt niet wordt erkend (PB L 53 van 23.2.2002, blz. 4)

Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20)

Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1)

Kaderbesluit 2002/946/JBZ van de Raad van 28 november 2002 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (PB L 328 van 5.12.2002, blz. 1)

Richtlijn 2002/90/EG van de Raad van 28 november 2002 tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (PB L 328 van 5.12.2002, blz. 17)

Besluit 2003/170/JBZ van de Raad van 27 februari 2003 betreffende het gezamenlijk gebruik van verbindingsofficieren die gedetacheerd zijn door de rechtshandhavende autoriteiten van de lidstaten (PB L 67 van 12.3.2003, blz. 27)

Besluit 2003/725/JBZ van de Raad van 2 oktober 2003 houdende wijziging van artikel 40, leden 1 en 7, van de Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten Akkoord van 14 juni 1985 betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB L 260 van 11.10.2003, blz. 37)

Richtlijn 2003/110/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van maatregelen tot verwijdering door de lucht (PB L 321 van 6.12.2003, blz. 26)

Verordening (EG) nr. 377/2004 van de Raad van 19 februari 2004 betreffende de oprichting van een netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen (PB L 64 van 2.3.2004, blz. 1)

Richtlijn 2004/82/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verplichting voor vervoerders om passagiersgegevens door te geven (PB L 261 van 6.8.2004, blz. 24)

Beschikking 2004/573/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake het organiseren van gezamenlijke vluchten voor de verwijdering van onderdanen van derde landen tegen wie individuele verwijderingsmaatregelen zijn genomen van het grondgebied van twee of meer lidstaten (PB L 261 van 6.8.2004, blz. 28)

Beschikking 2004/512/EG van de Raad van 8 juni 2004 betreffende het opzetten van het Visuminformatiesysteem (VIS) (PB L 213 van 15.6.2004, blz. 5 en PB L 142 M van 30.5.2006, blz. 60)

Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1 en PB L 153 M van 7.6.2006, blz. 136)

Verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385 van 29.12.2004, blz. 1 en PB L 153 M van 7.6.2006, blz. 375)

Besluit 2004/926/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 395 van 31.12.2004, blz. 70).

Beschikking 2005/267/EG van de Raad van 16 maart 2005 betreffende de totstandbrenging van een beveiligd op internet gebaseerd informatie- en coördinatienetwerk voor de migratiebeheersdiensten van de lidstaten (PB L 83 van 1.4.2005, blz. 48 en PB L 159 M van 13.6.2006, blz. 288)

Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1), met uitzondering van de eerste zin van artikel 1, artikel 5, lid 4, onder a), titel III en de bepalingen van titel II en de bijlagen daarbij die betrekking hebben op het Schengeninformatiesysteem (SIS)

Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 89).

Verordening (EG) nr. 1931/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van regels inzake klein grensverkeer aan de landbuitengrenzen van de lidstaten en tot wijziging van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (PB L 405 van 30.12.2006, blz. 1), met uitzondering van artikel 4, onder b), en artikel 9, onder c)

Besluit 2007/471/EG van de Raad van 12 juni 2007 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis die betrekking hebben op het Schengeninformatiesysteem in de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek (PB L 179 van 7.7.2007, blz. 46)

Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot instelling van een mechanisme voor de oprichting van snelle-grensinterventieteams en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad wat betreft dat mechanisme en de regeling van de taken en bevoegdheden van uitgezonden functionarissen (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 30), met uitzondering van artikel 6, leden 8 en 9, voor zover zij betrekking hebben op het verschaffen van toegang tot het Schengeninformatiesysteem

Besluit 2007/801/EG van de Raad van 6 december 2007 betreffende de volledige toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis in de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek (PB L 323 van 8.12.2007, blz. 34)

Besluit 2008/421/EG van de Raad van 5 juni 2008 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis die betrekking hebben op het Schengeninformatiesysteem in de Zwitserse Bondsstaat (PB L 149 van 7.6.2008, blz. 74)

Artikel 6 van Besluit 2008/633/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 over de toegang tot het Visuminformatiesysteem (VIS) voor raadpleging door aangewezen autoriteiten van de lidstaten en door Europol, met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van terroristische misdrijven en andere ernstige strafbare feiten (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 129)

Besluit 2008/903/EG van de Raad van 27 november 2008 betreffende de volledige toepassing van het Schengenacquis in de Zwitserse Bondsstaat (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 15)

Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60)

Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348, 24.12.2008, blz. 98)

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1)

Besluit 2010/252/EU van de Raad van 26 april 2010 houdende aanvulling van de Schengengrenscode op het gebied van de bewaking van de maritieme buitengrenzen in het kader van de operationele samenwerking die wordt gecoördineerd door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 111 van 4.5.2010, blz. 20)

Besluit 2010/365/EU van de Raad van 29 juni 2010 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis die betrekking hebben op het Schengeninformatiesysteem in de Republiek Bulgarije en Roemenië (PB L 166 van 1.7.2010, blz. 17)


(1)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 13.

(2)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

(3)  Zolang genoemde overeenkomst nog niet gesloten is, en alleen voor zover zij voorlopig wordt toegepast.

BIJLAGE III

Lijst bedoeld in artikel 15 van de Toetredingsakte: aanpassingen van de door de instellingen vastgestelde handelingen

1.   VRIJ VERRICHTEN VAN DIENSTEN

32005 L 0036: Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).

a)

Artikel 23, lid 5, wordt vervangen door:

„5.   Onverminderd artikel 43, onder b), erkennen de lidstaten, wat betreft de toegang tot de beroepswerkzaamheden van arts met een basisopleiding en van medische specialist, alsmede tot die van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, tandheelkundige, tandheelkundig specialist, dierenarts, verloskundige, apotheker (ten aanzien van apotheker wat betreft de in artikel 45, lid 2, bedoelde werkzaamheden) en architect (ten aanzien van architect wat betreft de in artikel 48 bedoelde werkzaamheden), alsook wat betreft de uitoefening van deze werkzaamheden, de opleidingstitels van arts die toegang geven tot de beroepswerkzaamheden van arts met een basisopleiding en medische specialist, alsmede die van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, tandheelkundige, tandheelkundig specialist, dierenarts, verloskundige, apotheker en architect waarvan onderdanen van de lidstaten houder zijn en welke door de voormalig Joegoslavië zijn afgegeven of die het resultaat zijn van een opleiding die

a)

vóór 25 juni 1991 is aangevangen, wat Slovenië betreft, en

b)

vóór 8 oktober 1991 is aangevangen, wat Kroatië betreft,

voor zover de autoriteiten van deze lidstaten officieel bevestigen dat deze opleidingstitels op hun grondgebied dezelfde juridische waarde hebben als de opleidingstitels die door hen worden afgegeven en, ten aanzien van architecten, als de in bijlage VI, punt 6, voor deze lidstaten opgenomen opleidingstitels.

Bedoelde bevestiging dient vergezeld te gaan van een door dezelfde autoriteiten afgegeven verklaring, waarin wordt bevestigd dat de houders ervan de betrokken werkzaamheden tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van deze verklaring voorafgaan, gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk en op wettige wijze op het grondgebied van deze autoriteiten hebben uitgeoefend.”;

b)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 43, b)

Verworven rechten op het gebied van verloskunde gelden niet voor de volgende opleidingstitels die in Kroatië zijn behaald vóór 1 juli 2013: viša medicinska sestra ginekološko- opstetričkog smjera (verpleegkundige met diploma hoger onderwijs gynaecologie en obstetrie), medicinska sestra ginekološko-opstetričkog smjera (verpleegkundige gynaecologie en obstetrie), viša medicinska sestra primaljskog smjera (verpleegkundige met diploma hoger onderwijs verloskunde), medicinska sestra primaljskog smjera (verpleegkundige verloskunde), ginekološko-opstetrička primalja (verloskundige gynaecologie en obstetrie) en primalja (verloskundige).”.

2.   RECHT INZAKE INTELLECTUELE EIGENDOM

I.   GEMEENSCHAPSMERK

32009 R 0207: Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (PB L 78 van 24.3.2009, blz. 1).

Artikel 165, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Vanaf de datum van toetreding van Bulgarije, Tsjechië, Estland, Kroatië, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije, hierna „de nieuwe lidstaten” te noemen, wordt de geldigheid van een voor de desbetreffende datum van toetreding uit hoofde van deze verordening ingeschreven of aangevraagd Gemeenschapsmerk uitgebreid tot het grondgebied van de nieuwe lidstaten, waardoor het dezelfde rechtsgevolgen in de gehele Gemeenschap krijgt.”.

II.   AANVULLEND BESCHERMINGSCERTIFICAAT

1.

31996 R 1610: Verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen (PB L 198 van 8.8.1996, blz. 30).

a)

Aan artikel 19 bis wordt het volgende punt toegevoegd:

„m)

In Kroatië kan een certificaat worden verkregen voor alle gewasbeschermingsmiddelen die in Kroatië door een geldig basisoctrooi worden beschermd en waarvoor de eerste vergunning voor het in de handel brengen als gewasbeschermingsmiddel in Kroatië na 1 januari 2003 is verleend, op voorwaarde dat de aanvraag voor een certificaat wordt ingediend binnen zes maanden vanaf de datum van toetreding.”;

b)

artikel 20, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Deze verordening is van toepassing op de aanvullende beschermingscertificaten die voor de desbetreffende datum van toetreding worden verleend op grond van de nationale wetgeving in Tsjechië, Estland, Kroatië, Cyprus, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije.”.

2.

32009 R 0469: Verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 1).

a)

Aan artikel 20 wordt het volgende punt toegevoegd:

„m)

In Kroatië kan een certificaat worden verkregen voor alle geneesmiddelen die in Kroatië door een geldig basisoctrooi worden beschermd en waarvoor de eerste vergunning voor het in de handel brengen als geneesmiddel in Kroatië na 1 januari 2003 is verleend, op voorwaarde dat de aanvraag voor een certificaat wordt ingediend binnen zes maanden na de datum van toetreding.”;

b)

artikel 21, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Deze verordening is van toepassing op de aanvullende beschermingscertificaten die voor de desbetreffende datum van toetreding worden verleend op grond van de nationale wetgeving in Tsjechië, Estland, Kroatië, Cyprus, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije.”.

III.   GEMEENSCHAPSMODELLEN

32002 R 0006: Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (PB L 3 van 5.1.2002, blz. 1).

Artikel 110 bis, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Vanaf de datum van toetreding van Bulgarije, Tsjechië, Estland, Kroatië, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije, hierna „de nieuwe lidstaten” te noemen, wordt een voor de desbetreffende datum van toetreding uit hoofde van deze verordening aangevraagd of beschermd Gemeenschapsmodel uitgebreid tot het grondgebied van die lidstaten, zodat dat model dezelfde rechtsgevolgen heeft in de gehele Gemeenschap.”.

3.   FINANCIËLE DIENSTEN

32006 L 0048: Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1).

In artikel 2, wordt na de tekst voor Frankrijk het volgende toegevoegd:

„—

in Kroatië, the „kreditne unije” en de „Hrvatska banka za obnovu i razvitak”,”.

4.   LANDBOUW

1.

31991 R 1601: Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad van 10 juni 1991 tot vaststelling van de algemene voorschriften betreffende de definitie, de aanduiding en de aanbiedingsvorm van gearomatiseerde wijnen, gearomatiseerde dranken op basis van wijn en gearomatiseerde cocktails van wijnbouwproducten (PB L 149 van 14.6.1991, blz. 1).

In bijlage II wordt het volgende ingevoegd na de geografische benaming „Nürnberger Glühwein”:

„Samoborski bermet”.

2.

32007 R 1234: Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

a)

In artikel 66 wordt het volgende lid ingevoegd:

„4 bis.   Voor Kroatië wordt een speciale herstructureringsreserve ingevoerd zoals vastgesteld in bijlage IX, punt 2. Deze reserve wordt met ingang van 1 april van het eerste quotumjaar na de toetreding vrijgegeven in de mate waarin de consumptie op het bedrijf van melk en zuivelproducten in Kroatië in de periode 2008-2012 is gedaald.

Het besluit tot vrijgave van de reserve en inzake de verdeling ervan over de quota voor de leveringen en de rechtstreekse verkoop wordt door de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 195, lid 2, genomen op basis van de beoordeling van een uiterlijk op 31 december 2013 door Kroatië aan de Commissie voor te leggen verslag. Dit verslag moet de resultaten en trends van het lopende herstructureringsproces in de zuivelsector van Kroatië, en met name de verschuiving van productie voor verbruik op het eigen bedrijf naar productie voor de markt, gedetailleerd weergeven.”;

b)

aan artikel 103 duodecies, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Deze alinea is niet van toepassing op Kroatië voor het begrotingsjaar 2013. Kroatië dient bij de Commissie een ontwerp van een steunprogramma in voor de programmeringsperiode 2014-2018.”;

c)

in bijlage III, deel II, wordt punt 13 vervangen door:

„13.

„voltijdraffinaderij”: een productie-eenheid

waarvan de enige activiteit bestaat in de raffinage van ingevoerde ruwe rietsuiker,

of

die in het verkoopseizoen 2004/2005 ten minste 15 000 ton ingevoerde ruwe rietsuiker heeft geraffineerd. Met het oog op de toepassing van dit streepje geldt in het geval van Kroatië het verkoopseizoen 2007/2008.”;

d)

bijlage VI wordt vervangen door:

„BIJLAGE VI

NATIONALE EN REGIONALE QUOTA

vanaf het verkoopseizoen 2010/2011

(in ton)

Lidstaat of regio

Suiker

Isoglucose

Inulinestroop

België

676 235,0

114 580,2

0

Bulgarije

0

89 198,0

 

Tsjechië

372 459,3

 

 

Denemarken

372 383,0

 

 

Duitsland

2 898 255,7

56 638,2

 

Ierland

0

 

 

Griekenland

158 702,0

0

 

Spanje

498 480,2

53 810,2

 

Frankrijk

(continentaal Frankrijk)

3 004 811,15

 

0

Franse overzeese departementen

432 220,05

 

 

Kroatië

192 877,0

 

 

Italië

508 379,0

32 492,5

 

Letland

0

 

 

Litouwen

90 252,0

 

 

Hongarije

105 420,0

220 265,8

 

Nederland

804 888,0

0

0

Oostenrijk

351 027,4

 

 

Polen

1 405 608,1

42 861,4

 

Portugal

(vasteland)

0

12 500,0

 

Autonome regio Azoren

9 953,0

 

 

Roemenië

104 688,8

0

 

Slovenië

0

 

 

Slowakije

112 319,5

68 094,5

 

Finland

80 999,0

0

 

Zweden

293 186,0

 

 

Verenigd Koninkrijk

1 056 474,0

0

 

TOTAAL

13 529 618,20

690 440,8

0”

e)

in bijlage IX, punt 1, wordt na de tekst voor Frankrijk het volgende ingevoegd:

„Lidstaat

2008/09

2009/10

2010/11

2011/12

2012/13

2013/14

2014/15

Kroatië

 

 

 

 

 

765 000

765 000”

f)

in bijlage IX, punt 2, wordt de tabel vervangen door:

„Lidstaat

(In ton)

Bulgarije

39 180

Kroatië

15 000

Roemenië

188 400”

g)

in bijlage X wordt het volgende ingevoegd na de tekst voor Frankrijk:

„Kroatië

40,70”

h)

in bijlage X ter wordt de volgende tabel ingevoegd:

(in 1 000 EUR)

„Begrotingsjaar

2013

2014

2015

2016

2017 en daarna

HR

0

11 885

11 885

11 885

10 832”;

i)

aan punt 2 van het aanhangsel bij bijlage XI ter wordt het volgende punt toegevoegd:

„h)

in Kroatië: de met wijnstokken beplante oppervlakten in de volgende subregio's: Moslavina, Prigorje-Bilogora, Plešivica, Pokuplje en Zagorje-Međimurje.”;

j)

aan punt 3 van het aanhangsel bij bijlage XI ter wordt het volgende punt toegevoegd:

„h)

in Kroatië: de met wijnstokken beplante oppervlakten in de volgende subregio's: Hrvatsko Podunavlje en Slavonija.”;

k)

aan punt 4 van het aanhangsel bij bijlage XI ter wordt het volgende punt toegevoegd:

„g)

in Kroatië: de met wijnstokken beplante oppervlakten in de volgende subregio's: Hrvatska Istra, Hrvatsko primorje, Dalmatinska zagora, Sjeverna Dalmacija en Srednja i Južna Dalmacija.”.

3.

32008 R 0110: Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16).

a)

In artikel 20 wordt onderstaand lid toegevoegd:

„4.   De in lid 1 bedoelde termijn voor de indiening van technische dossiers geldt ook voor de geografische aanduidingen van Kroatië in bijlage III.”;

b)

in bijlage III, punt , worden de volgende geografische aanduidingen toegevoegd:

 

„Hrvatska loza

Kroatië

 

Hrvatska stara šljivovica

Kroatië

 

Slavonska šljivovica

Kroatië”

c)

in bijlage III, punt 32, wordt de volgende geografische aanduiding toegevoegd:

 

„Hrvatski pelinkovac

Kroatië”

d)

in bijlage III wordt het volgende punt ingevoegd:

„39.

Maraschino/ Marrasquino/ Maraskino

Zadarski maraschino

Kroatië”

e)

in bijlage III, onder de productcategorie „Andere gedistilleerde dranken”, wordt de volgende geografische aanduiding toegevoegd:

 

„Hrvatska travarica

Kroatië”.

4.

32009 R 0073: Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16).

a)

Artikel 2, punt g), wordt vervangen door:

„g)

„nieuwe lidstaten”: Bulgarije, Tsjechië, Estland, Kroatië, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije;”;

b)

artikel 6, lid 2, eerste alinea, wordt vervangen door:

„2.   De andere dan de nieuwe lidstaten zien erop toe dat grond die op de voor de aanvragen van oppervlaktesteun voor 2003 vastgestelde datum blijvend grasland was, als blijvend grasland wordt gehandhaafd. De nieuwe lidstaten, behoudens Bulgarije, Kroatië en Roemenië, zien erop toe dat grond die op 1 mei 2004 blijvend grasland was, als blijvend grasland wordt gehandhaafd. Bulgarije en Roemenië zien erop toe dat grond die op 1 januari 2007 blijvend grasland was, als blijvend grasland wordt gehandhaafd. Kroatië ziet erop toe dat grond die op 1 juli 2013 blijvend grasland was, als blijvend grasland wordt gehandhaafd.”;

c)

artikel 33, lid 1, onder b), punt iv), wordt vervangen door:

„iv)

krachtens artikel 47, lid 2, artikel 57, punt a), artikel 59, artikel 64, lid 2, derde alinea, artikel 65 en artikel 68, lid 4, punt c).”;

d)

in artikel 51, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Kroatië kan besluiten gebruik te maken van de opties waarin artikel 52 en artikel 53, lid 1, van deze verordening voorzien. Dat besluit wordt uiterlijk 15 juli 2013 ter kennis van de Commissie gebracht.”;

e)

in artikel 51, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„In afwijking van de tweede alinea wordt dit maximum in het geval van Kroatië bepaald op basis van de in artikel 104, lid 4, en artikel 112, lid 5, vastgestelde nationale maxima die van toepassing zijn op de betalingen voor schapenvlees en geitenvlees, respectievelijk rundvlees en kalfsvlees, bedoeld in de artikelen 52 en 53, rekening houdend met de in artikel 121 vastgestelde regeling voor de invoering van rechtstreekse betalingen.”;

f)

in artikel 52 wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:

„In afwijking van de eerste alinea mag Kroatië tot 50 % van het bedrag van het in artikel 51, lid 2, derde alinea, van deze verordening bedoelde maximum behouden om jaarlijks een extra betaling aan landbouwers te doen.”;

g)

in artikel 53, lid 1, wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:

„In afwijking van de eerste alinea mag Kroatië het bedrag van het in artikel 51, lid 2, derde alinea, van de verordening bedoelde maximum geheel of gedeeltelijk behouden om jaarlijks een extra betaling aan landbouwers te doen.”;

h)

de titel van hoofdstuk 3 van titel III wordt vervangen door:

i)

de titel van artikel 55 wordt vervangen door:

„Invoering van de bedrijfstoeslagregeling in de lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast, en in Kroatië”;

j)

in artikel 55, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

„1.   Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, is deze titel van toepassing op de nieuwe lidstaten die de in titel V, hoofdstuk 2, bedoelde regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast, en op Kroatië.”;

k)

aan artikel 57, lid 1, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Voor Kroatië bedraagt deze verlaging niet meer dan 20 % van het jaarlijkse maximum zoals aangegeven in tabel 3 van bijlage VIII.”;

l)

aan artikel 57, lid 3, wordt de volgende zin toegevoegd:

„In het geval van Kroatië moet het gebruik van de nationale reserve door de Commissie worden goedgekeurd, middels een uitvoeringshandeling en zonder de assistentie van het in artikel 141 bedoelde comité. De Commissie gaat in het bijzonder na of er vóór de datum van toetreding een nationale regeling inzake rechtstreekse betalingen van toepassing was en onder welke voorwaarden die regeling in voorkomend geval werd toegepast. Kroatië zal het verzoek tot goedkeuring om de nationale reserve te gebruiken uiterlijk 15 juli 2013 aan de Commissie toezenden.”;

m)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 57 bis

Speciale nationale reserve voor mijnen ruimen in Kroatië

1.   Kroatië legt een speciale nationale reserve voor mijnenruimen aan die wordt gebruikt om gedurende een periode van tien jaar na de toetreding op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, toeslagrechten toe te wijzen aan landbouwers met ontmijnde landbouwgronden welke opnieuw voor landbouwactiviteiten worden gebruikt.

2.   Landbouwgrond die in aanmerking komt voor de toewijzing van toeslagrechten op grond van dit artikel, komt niet in aanmerking voor de toewijzing van toeslagrechten op grond van artikel 59 en artikel 61.

3.   De waarde van de toeslagrechten die op grond van dit artikel worden vastgesteld, mag niet hoger liggen dan de waarde van de toeslagrechten die op grond van respectievelijk artikel 59 en artikel 61 worden vastgesteld.

4.   Het maximumbedrag dat kan worden toegewezen aan de speciale nationale ontmijningsreserve is 9 600 000 EUR en is onderworpen aan de in artikel 121 vastgestelde regeling voor de invoering van de rechtstreekse betalingen. De maximumbedragen per jaar zijn als volgt:

(in 1000 EUR)

Kroatië

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Maximumbedrag voor de speciale nationale reserve voor mijnenruimen

2 400

2 880

3 360

3 840

4 800

5 760

6 720

7 680

8 640

9 600

5.   Gedurende het eerste jaar van de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling wijst Kroatië aan de landbouwers toeslagrechten toe op basis van de ontmijnde landbouwgrond en door de landbouwers is aangegeven in de steunaanvragen welke gedurende het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling zijn ingediend, en opnieuw voor landbouwactiviteiten in gebruik is genomen tussen 1 januari 2005 en 31 december 2012.

6.   In de jaren 2013 tot en met 2022, worden aan landbouwers toeslagrechten toegewezen op basis van de ontmijnde landbouwgrond die door de landbouwers in het betrokken jaar wordt aangegeven, op voorwaarde dat die landbouwgrond in de loop van het voorgaande kalenderjaar opnieuw in gebruik is genomen voor landbouwactiviteiten en dat zulks overeenkomstig lid 9 ter kennis van de Commissie is gebracht.

7.   Om een passend gebruik van middelen van de Unie te waarborgen, wijzigt de Commissie overeenkomstig de procedure in artikel 141, lid 2, het maximum in tabel 3 van bijlage VIII, teneinde daaraan de bedragen van de speciale nationale reserve voor mijnen ruimen toe te voegen die per 31 december 2022 zijn toegewezen.

8.   De landbouwgrond die voor de toepassing van dit artikel wordt aangegeven, moet voldoen aan de definitie van „subsidiabele hectare” in artikel 34, lid 2.

9.   Kroatië brengt de Commissie uiterlijk 15 juli 2013 ter kennis welke landbouwgronden op grond van lid 5 in aanmerking komen, en geeft daarbij aan welke gronden in aanmerking komen voor de in artikel 59 bepaalde steunniveaus, en welke gronden in aanmerking komen voor de in artikel 61 bepaalde steunniveaus. Die kennisgeving bevat tevens informatie over de daarmee samenhangende begrotingsmiddelen en de niet-gebruikte bedragen. Vanaf 2014 wordt telkens uiterlijk 31 januari aan de Commissie een soortgelijke kennisgeving toegezonden met informatie over de grond die gedurende het afgelopen kalenderjaar opnieuw voor landbouwactiviteiten in gebruik is genomen en over de daarmee samenhangende begrotingsmiddelen.

10.   Uiterlijk 31 december 2012 moet alle bemijnde en ontmijnde grond waarvoor landbouwers toeslagrechten van de speciale nationale reserve voor mijnenruimen kunnen ontvangen, geïdentificeerd zijn in het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat krachtens hoofdstuk 4 van titel II is opgezet.”;

n)

aan artikel 59 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Met het oog op een efficiënt beheer van de toeslagrechten door de lidstaten, neemt de Commissie overeenkomstig de procedure in artikel 141, lid 2, voorschriften aan betreffende de initiële toewijzing van toeslagrechten in Kroatië.”;

o)

in artikel 61 onderstaande alinea toegevoegd:

„Voor Kroatië geldt in plaats van de in de punten a) en b) van de eerste alinea bedoelde data telkens 30 juni 2011.”;

p)

aan artikel 69, lid 1, eerste alinea, wordt de volgende volzin toegevoegd:

„Kroatië kan op de datum van toetreding besluiten om met ingang van het eerste toepassingsjaar van de bedrijfstoeslagregeling als bedoeld in artikel 59, lid 2, tot 10 % van zijn in artikel 40 bedoelde en in tabel 3 van bijlage VIII vermelde nationale maximum te gebruiken.”;

q)

aan artikel 69, lid 9, eerste alinea, wordt het volgende punt ingevoegd na punt a):

„aa)

voor het jaar 2022 in het geval van Kroatië.”;

r)

artikel 104, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   De volgende nationale maxima zijn van toepassing:

Lidstaat

Nationale maxima

Bulgarije

2 058 483

Tsjechië

66 733

Denemarken

104 000

Estland

48 000

Spanje

19 580 000

Frankrijk

7 842 000

Kroatië

542 651

Cyprus

472 401

Letland

18 437

Litouwen

17 304

Hongarije

1 146 000

Polen

335 880

Portugal

2 690 000

Roemenië

5 880 620

Slovenië

84 909

Slowakije

305 756

Finland

80 000

Totaal

41 273 174”

s)

in artikel 112, lid 5, wordt het volgende ingevoegd na de tekst voor Frankrijk:

„Kroatië

105 270”

t)

artikel 121 wordt vervangen door:

„Artikel 121

Invoering van rechtstreekse betalingen

In de nieuwe lidstaten, behoudens Bulgarije, Kroatië en Roemenië, worden de rechtstreekse betalingen ingevoerd overeenkomstig de volgende regeling inzake toename, uitgedrukt als percentage van het dan geldende niveau van deze betalingen in andere dan de nieuwe lidstaten:

60 % in 2009,

70 % in 2010,

80 % in 2011,

90 % in 2012,

100 % vanaf 2013.

In Bulgarije en Roemenië worden de rechtstreekse betalingen ingevoerd overeenkomstig de volgende regeling inzake toename, uitgedrukt als percentage van het dan geldende niveau van deze betalingen in andere dan de nieuwe lidstaten:

35 % in 2009,

40 % in 2010,

50 % in 2011,

60 % in 2012,

70 % in 2013,

80 % in 2014,

90 % in 2015,

100 % vanaf 2016.

In Kroatië worden de rechtstreekse betalingen ingevoerd overeenkomstig de volgende regeling inzake toename, uitgedrukt als percentage van het dan geldende niveau van deze betalingen in andere dan de nieuwe lidstaten:

25 % in 2013,

30 % in 2014,

35 % in 2015,

40 % in 2016,

50 % in 2017,

60 % in 2018,

70 % in 2019,

80 % in 2020,

90 % in 2021,

100 % vanaf 2022.”;

u)

in artikel 132, lid 2, wordt de volgende alinea ingevoegd na de tweede alinea:

„in afwijking van de punten a) en b) van de eerste alinea, kan Kroatië rechtstreekse betalingen aanvullen tot 100 % van het niveau dat geldt in andere dan de nieuwe lidstaten.”;

v)

in bijlage VII wordt het volgende ingevoegd na de tekst voor Frankrijk:

„Kroatië

100

1”

w)

aan bijlage VIII wordt de volgende tabel toegevoegd:

Tabel 3  (1)

Lidstaat

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Kroatië

93 250

111 900

130 550

149 200

186 500

223 800

261 100

298 400

335 700

373 000

5.   VISSERIJ

1.

32002 R 2371: Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visserijbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59).

Aan bijlage I worden de volgende punten toegevoegd:

„11.   KROATISCHE KUSTWATEREN (2)

Geografisch gebied

Lidstaat

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

12 mijl beperkt tot het zeegebied onder de soevereiniteit van Kroatië benoorden 45°10' NB langs de westkust van Istrië, van de buitengrens van de territoriale zee van Kroatië, waar deze breedtelijn de westkust van Istrië raakt (kaap Grgatov rt Funtana)

Slovenië

Demersale en kleine pelagische soorten, inclusief sardine en ansjovis

100 ton voor ten hoogste 25 vissersvaartuigen, daaronder begrepen 5 met trawlnetten uitgeruste vaartuigen


12.   SLOVEENSE KUSTWATEREN (3)

Geografisch gebied

Lidstaat

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

12 mijl beperkt tot het zeegebied onder de soevereiniteit van Slovenië benoorden 45°10' NB langs de westkust van Istrië, van de buitengrens van de territoriale zee van Kroatië, waar deze breedtelijn de westkust van Istrië raakt (kaap Grgatov rt Funtana)

Kroatië

Demersale en kleine pelagische soorten, inclusief sardine en ansjovis

100 ton voor ten hoogste 25 vissersvaartuigen, daaronder begrepen 5 met trawlnetten uitgeruste vaartuigen

2.

32006 R 1198: Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1).

a)

Aan artikel 27 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   Het EVF kan bijdragen aan de financiering van een regeling van individuele premies voor vissers die gebruik zullen kunnen maken van de toegangsregeling die is vastgesteld in punt 11 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2371/2002, zoals gewijzigd door de Toetredingsakte van Kroatië. De regeling geldt enkel gedurende de periode 2014 tot en met 2015 of, indien dit eerder gebeurt, tot de datum waarop de arbitrale uitspraak die voortvloeit uit de op 4 november 2009 in Stockholm ondertekende arbitrageovereenkomst tussen de regering van de Republiek Slovenië en de regering van de Republiek Kroatië, volledig ten uitvoer is gelegd.”;

b)

artikel 29, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   In afwijking van lid 2 kan in de ultraperifere regio's en op de perifere Griekse eilanden, alsook op de Kroatische eilanden Dugi Otok, Vis, Mljet en Lastovo de steun aan alle ondernemingen worden toegekend.”;

c)

artikel 35, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   In afwijking van lid 3 kan in de ultraperifere regio's en op de perifere Griekse eilanden, alsook op de Kroatische eilanden Dugi Otok, Vis, Mljet en Lastovo de steun aan alle ondernemingen worden toegekend.”;

d)

in artikel 53, lid 9, wordt de eerste alinea vervangen door:

„9.   Met betrekking tot uit het EVF gefinancierde concrete acties op de perifere Griekse eilanden waarvan de afgelegenheid een belemmering vormt en in de ultraperifere regio's, alsook op de Kroatische eilanden Dugi Otok, Vis, Mljet en Lastovo wordt het maximumbedrag van de bijdrage uit het EVF per prioritair zwaartepunt verhoogd met maximaal 10 procentpunten in de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen en met maximaal 35 procentpunten in de regio's die niet onder de convergentiedoelstelling vallen.”;

e)

in bijlage II, onder a), wordt de tabel vervangen door:

 

Groep 1

Groep 2

Groep 3

Groep 4

„Regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, Griekse perifere eilanden en de Kroatische eilanden Dugi Otok, Vis, Mljet en Lastovo

A ≤ 100 %

B ≥ 0 %

A ≤ 40 %

B ≥ 60 % (4)  (5)

A ≤ 80 %

B ≥ 20 %

A ≤ 60 %

B ≥ 40 % (6)

Regio's die niet onder de convergentiedoelstelling vallen

A ≤ 100 %

B ≥ 0 %

A ≤ 40 %

B ≥ 60 % (4)  (5)

A ≤ 60 %

B ≥ 40 %

A ≤ 40 %

B ≥ 60 % (6)

Ultraperifere regio's

A ≤ 100 %

B ≥ 0 %

A ≤ 50 %

B ≥ 50 % (4)  (5)

A ≤ 80 %

B ≥ 20 %

A ≤ 75 %

B ≥ 25 %

f)

in bijlage II, onder a), wordt onder subtitel „Groep 2” de tweede alinea vervangen door:

„Overeenkomstig de toepassing van (*) en (**) is — wanneer het EVF ten behoeve van kleinschalige kustvissersvaartuigen acties financiert als bedoeld in artikel 25, lid 3 — B in groep 2:

voor de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, de perifere Griekse eilanden, de Kroatische eilanden Dugi Otok, Vis, Mljet en Lastovo en de regio's die niet onder de convergentiedoelstelling vallen, gelijk aan of groter dan 60 procentpunten (B ≥ 60 %),

en

voor de ultraperifere gebieden, gelijk aan of meer dan 50 procentpunten (B ≥ 50 %).”.

6.   BELASTINGEN

1.

32006 L 0112: Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

In artikel 287 wordt het volgende punt toegevoegd:

„19)

Kroatië: 35 000 EUR.”.

2.

32008 L 0118: Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 12).

Artikel 46, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Onverminderd artikel 32 kunnen de niet in artikel 2, lid 2, derde en vierde alinea, van Richtlijn 92/79/EEG genoemde lidstaten vanaf 1 januari 2014 een maximum van ten minste 300 sigaretten opleggen ten aanzien van sigaretten die zonder verdere betaling van accijns hun grondgebied mogen worden binnengebracht vanuit een lidstaat welke overeenkomstig artikel 2, lid 2, derde en vierde alinea, van die richtlijn lagere accijnzen toepast dan die welke voortvloeien uit artikel 2, lid 2, eerste alinea, van die richtlijn.

In artikel 2, lid 2, derde en vierde alinea, van Richtlijn 92/79/EEG genoemde lidstaten die ongeacht de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs een accijns van ten minste 77 EUR per 1 000 sigaretten heffen, kunnen vanaf 1 januari 2014 een maximum van ten minste 300 sigaretten opleggen ten aanzien van sigaretten die zonder verdere betaling van accijns hun grondgebied worden binnengebracht vanuit een lidstaat welke overeenkomstig artikel 2, lid 2, derde alinea, van die richtlijn een lagere accijns toepast.

De lidstaten die overeenkomstig de eerste en de tweede alinea van dit lid een maximum opleggen, stellen de Commissie daarvan in kennis. Zij kunnen de nodige controles verrichten mits deze de goede werking van de interne markt niet in het gedrang brengen.”.

7.   REGIONAAL BELEID EN COÖRDINATIE VAN STRUCTUURINSTRUMENTEN

1.

32006 R 1083: Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999 (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25).

a)

In artikel 15, lid 4, wordt de onderstaande zin toegevoegd na de tweede alinea:

„Voor Kroatië is de datum van deze verificatie 31 december 2017.”;

b)

in artikel 18, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

„1.   Voor vastlegging ten laste van de Fondsen is voor de periode 2007 tot en met 2013 een bedrag van 308 417 037 817 EUR, uitgedrukt in prijzen van 2004, beschikbaar, dat over de betrokken jaren wordt verdeeld overeenkomstig bijlage I.”;

c)

artikel 19 wordt vervangen door:

„Artikel 19

Middelen voor de convergentiedoelstelling

De totale middelen voor de convergentiedoelstelling bedragen 81,56 % van de in artikel 18, lid 1, genoemde middelen (dat wil zeggen in totaal 251 529 800 379 EUR) en worden als volgt over de verschillende onderdelen verdeeld:

a)

70,50 % (dat wil zeggen in totaal 177 324 921 223 EUR) voor de in artikel 5, lid 1, bedoelde financiering, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de in aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart, de nationale welvaart en het werkloosheidspercentage;

b)

4,98 % (dat wil zeggen in totaal 12 521 289 405 EUR) voor de in artikel 8, lid 1, bedoelde specifieke overgangssteun, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de in aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart, de nationale welvaart en het werkloosheidspercentage;

c)

23,23 % (dat wil zeggen in totaal 58 433 589 750 EUR) voor de in artikel 5, lid 2, bedoelde financiering, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de bevolking, de nationale welvaart en de oppervlakte;

d)

1,29 % (dat wil zeggen in totaal 3 250 000 000 EUR) voor de in artikel 8, lid 3, bedoelde specifieke overgangssteun.”;

d)

in artikel 20, eerste alinea, wordt de inleidende zin vervangen door:

„De totale middelen voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” bedragen 15,93 % van de in artikel 18, lid 1, genoemde middelen (dat wil zeggen in totaal 49 127 784 318 EUR) en worden als volgt over de verschillende onderdelen verdeeld.”;

e)

in artikel 21 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.   De totale middelen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” bedragen 2,52 % van de in artikel 18, lid 1, genoemde middelen (zijnde 7 759 453 120 EUR). Deze middelen, met uitsluiting van het in punt 22 van bijlage II genoemde bedrag, worden als volgt over de verschillende onderdelen verdeeld:

a)

73,86 % (zijnde 5 583 386 893 EUR) voor de financiering van de in artikel 7, lid 1, bedoelde grensoverschrijdende samenwerking, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van het criterium van de in aanmerking komende bevolking;

b)

20,95 % (zijnde 1 583 594 654 EUR) voor de financiering van de in artikel 7, lid 2, bedoelde transnationale samenwerking, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van het criterium van de in aanmerking komende bevolking;

c)

5,19 % (zijnde 392 471 574 EUR) voor de financiering van interregionale samenwerking, de samenwerkingsnetwerken en de uitwisseling van ervaringen als bedoeld in artikel 7, lid 3.

2.   De bijdrage van het EFRO aan de grensoverschrijdende programma's en de zeebekkenprogramma's uit hoofde van het Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument en de grensoverschrijdende programma's uit hoofde van het pretoetredingsinstrument voor bijstand overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1085/2006, beloopt 817 691 234 EUR, gezien de opgaven van elke betrokken lidstaat, en wordt in mindering gebracht op hun bijdragen in lid 1, onder a). Deze EFRO-bijdragen worden niet tussen de betrokken lidstaten herverdeeld.”;

f)

aan artikel 22 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„In afwijking van de eerste alinea kan Kroatië zijn financiële toewijzing uit hoofde van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” verdelen onder de drie onderdelen die genoemd worden in artikel 21, lid 1, onder a), b) en c), met het oog op efficiëntie en vereenvoudiging.”;

g)

artikel 23 wordt vervangen door:

„Artikel 23

Middelen voor de prestatiereserve

3,0 % van de in artikel 19, lid 1, onder a) en b), en in artikel 20 bedoelde middelen kan overeenkomstig artikel 50 worden toegewezen door de lidstaten, met uitzondering van Kroatië.”;

h)

artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in lid 1 wordt de volgende alinea ingevoegd na de tweede alinea:

„Het nationaal strategisch referentiekader van Kroatië betreft de periode tussen de datum van toetreding en 31 december 2013.”;

ii)

in lid 2 wordt de volgende alinea ingevoegd na de eerste alinea:

„Kroatië zendt zijn nationale strategische referentiekader binnen drie maanden vanaf de datum van toetreding naar de Commissie.”;

i)

aan artikel 29 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   De leden 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing op Kroatië.”;

j)

aan lid 3 van artikel 32 wordt een alinea toegevoegd:

„De Commissie neemt voor Kroatië uiterlijk 31 december 2013 het besluit aan ter goedkeuring van een operationeel programma dat moet worden gefinancierd tijdens de programmeringsperiode 2007-2013. Kroatie verwerkt in dit operationele programma de door de Commissie gemaakte opmerkingen en zij dient het binnen drie maanden vanaf de datum van toetreding in bij de Commissie.”;

k)

in artikel 33, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„In het geval van Kroatië kunnen operationele programma's die voor de datum van toetreding zijn vastgesteld, worden herzien met als enig doel ze beter af te stemmen op deze verordening.”;

l)

aan artikel 49, lid 3, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De ex post-evaluatie van de operationele programma's van Kroatië wordt uiterlijk 31 december 2016 afgerond.”;

m)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 51 bis

De artikelen 50 en 51 zijn niet van toepassing op Kroatië.”;

n)

artikel 53, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Voor operationele programma's in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” waarbij ten minste één deelnemer aan het operationele programma behoort tot de lidstaten waarvan het bbp per hoofd van de bevolking voor de periode van 2001 tot en met 2003 lager was dan 85 % van het gemiddelde van de EU-25 tijdens dezelfde periode, of voor dergelijke programma's waaraan Kroatië deelneemt, mag de bijdrage uit het EFRO niet hoger zijn dan 85 % van de subsidiabele uitgaven. Voor alle andere operationele programma's mag de bijdrage uit het EFRO niet hoger zijn dan 75 % van de door het EFRO gecofinancierde subsidiabele uitgaven.”;

o)

aan artikel 56, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De uitgaven van Kroatië komen in aanmerking voor een bijdrage uit de fondsen tussen de begindatum van de subsidiabiliteit van de uitgaven overeenkomstig de uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1085/2006 vastgestelde instrumenten op 31 december 2016. Voor operationele programma's die na de toetreding zijn vastgesteld, komen de uitgaven echter vanaf de toetredingsdatum in aanmerking voor een bijdrage uit de fondsen, tenzij in het besluit over het betreffende operationele programma een andere datum is genoemd.”;

p)

aan artikel 56, lid 3, is de volgende alinea toegevoegd:

„Ongeacht de specifieke bepalingen inzake subsidiabiliteit zoals neergelegd in artikel 105 bis, gelden de door het Comité van toezicht op de operationele programma's van Kroatië vastgestelde criteria niet voor activiteiten waarvan het goedkeuringsbesluit vóór de datum van toetreding is vastgesteld en die onderdeel zijn van de op grond van Verordening (EG) nr. 1085/2006 vastgestelde instrumenten.”;

q)

artikel 62, lid 1, wordt vervangen door:

i)

onder c) wordt de volgende alinea ingevoegd na de eerste alinea:

„In het geval van Kroatië legt de auditautoriteit van een operationeel programma, vanaf de datum van toetreding, de Commissie een bijgewerkt jaarlijks controlewerkplan voor als bedoeld in artikel 29, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 718/2007 van de Commissie van 12 juni 2007 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (7).

ii)

onder d), punt i), wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Voor Kroatië wordt het eerste jaarlijkse controleverslag, dat de periode van 1 oktober 2012 tot en met 30 juni 2013 bestrijkt, ingediend uiterlijk op 31 december 2013. De daaropvolgende verslagen, die de periode van 1 juli 2013 tot en met 30 juni 2014, van 1 juli 2014 tot en met 30 juni 2015, en van 1 juli 2015 tot en met 30 juni 2016 bestrijken, worden bij de Commissie ingediend uiterlijk op respectievelijk 31 december 2014, 31 december 2015 en 31 december 2016. De informatie over de na 1 juli 2016 verrichte audits wordt opgenomen in het laatste controleverslag dat bij de onder e) bedoelde verklaring van afsluiting gaat;”;

iii)

aan punt e) wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Voor Kroatië wordt uiterlijk 31 maart 2018 een verklaring van afsluiting aan de Commissie overgelegd, tezamen met het laatste controleverslag.”;

r)

aan artikel 67, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Voor Kroatië dient de beheersautoriteit uiterlijk op 31 maart 2018 een eindverslag over de uitvoering van het operationele programma in.”;

s)

artikel 71 wordt als volgt gewijzigd:

i)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„1 bis.   Onverminderd lid 1 dient Kroatië zo spoedig mogelijk na de datum van toetreding, of uiterlijk voordat er door de Commissie een betaling wordt gedaan, bij de Commissie een beschrijving van de systemen in, die betrekking heeft op de in lid 1, onder a) en b), genoemde elementen.”;

ii)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„2 bis.   Lid 2 is van overeenkomstige toepassing op Kroatië. Het in de eerste alinea van lid 2 bedoelde verslag wordt geacht aanvaard te zijn onder dezelfde voorwaarden als vermeld in de tweede alinea van lid 2. Die aanvaarding is echter een randvoorwaarde voor de in artikel 82 bedoelde voorfinanciering.”;

t)

aan artikel 75 wordt het volgende lid toegevoegd:

„1 bis.   Voor Kroatië worden de respectieve vastleggingen uit het EFRO, het Cohesiefonds en het ESF voor 2013 verricht op basis van het in artikel 28, lid 3, bedoelde besluit, zolang de Commissie geen besluit over de herziening van een vastgesteld operationeel programma heeft genomen. Voor vastleggingen ten behoeve van Kroatië vormt het in artikel 28, lid 3, bedoelde besluit een financieringsbesluit in de zin van artikel 75 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.”;

u)

aan artikel 78, lid 2, onder c), wordt de volgende zin toegevoegd:

„Wat Kroatië betreft, moeten zij worden gebruikt voor de uitgaven van de begunstigden voor de uitvoering van het project en moeten zij binnen drie jaar na het jaar waarin het voorschot is betaald en uiterlijk op 31 december 2016 worden verantwoord door gekwiteerde rekeningen of boekhoudkundige stukken met gelijkwaardige bewijskracht; zo niet moet de volgende uitgavenstaat dienovereenkomstig worden gecorrigeerd.”;

v)

in artikel 82 wordt het volgende lid 1 bis toegevoegd:

„1 bis.   Voor Kroatië wordt na de aanvaarding van het verslag bedoeld in artikel 71, lid 2 bis, en na de respectieve vastleggingen bedoeld in artikel 75, lid 1 bis, één voorfinanciering voor de rest van de periode 2007-2013 in één keer uitgekeerd, ten belope van 30 % van de bijdrage uit het structuurfonds en 40 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het operationeel programma.”;

w)

aan artikel 89, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Kroatië zendt uiterlijk op 31 maart 2018 een betalingsaanvraag toe, die de in punt a), i) tot en met iii), genoemde documenten bevat.”;

x)

in artikel 93 wordt het volgende lid ingevoegd:

„3 bis.   In afwijking van de leden 1 tot en met 3, past de Commissie voor Kroatië de in lid 1 omschreven doorhalingsregeling als volgt toe:

i)

de termijn voor openstaande gedeelten van de vastlegging voor 2010 is 31 december 2013;

ii)

de termijn voor openstaande gedeelten van de vastlegging voor 2011 is 31 december 2014;

iii)

de termijn voor openstaande gedeelten van de vastlegging voor 2012 is 31 december 2015;

iv)

gedeelten van de vastlegging die op 31 december 2016 nog openstaan, worden ambtshalve doorgehaald indien de Commissie daarvoor uiterlijk 31 maart 2018 geen ontvankelijke betalingsaanvraag heeft ontvangen.”;

y)

in artikel 95 wordt na de tweede alinea de volgende alinea ingevoegd:

„In afwijking van de eerste en tweede alinea, worden voor Kroatië de in artikel 93, lid 3 bis, bedoelde termijnen onder de in de eerste alinea van dit artikel omschreven voorwaarden geschorst voor het bedrag dat met de betrokken concrete acties overeenkomt.”;

z)

aan artikel 98, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Kroatië mag de aldus vrijgekomen middelen uit de fondsen tot en met 31 december 2016 opnieuw gebruiken.”;

za)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 105 bis

Specifieke bepalingen naar aanleiding van de toetreding van Kroatië

1.   Programma's en grote projecten die op de datum van toetreding van Kroatië zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1085/2006 en die op die datum nog niet volledig zijn uitgevoerd, worden geacht door de Commissie te zijn goedgekeurd uit hoofde van onderhavige verordening, met uitzondering van de programma's die zijn goedgekeurd uit hoofde van de in artikel 3, lid 1, onder a) en e), van Verordening (EG) nr. 1085/2006 genoemde afdelingen.

Voor de volgende tot de in artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1085/2006 genoemde afdeling behorende programma's geldt eveneens een uitzondering:

a)

het „grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma van het IPA voor de Adriatische Zee”;

b)

het grensoverschrijdende programma „Kroatië — Bosnië en Herzegovina”;

c)

het grensoverschrijdende programma „Kroatië — Montenegro”;

d)

het grensoverschrijdende programma „Kroatië — Servië”.

Onverminderd de leden 2 tot en met 7, zijn de bepalingen met betrekking tot de uitvoering van activiteiten en grote projecten die uit hoofde van onderhavige verordening zijn goedgekeurd, op die activiteiten en grote projecten van toepassing.

2.   Elke aanbestedingsprocedure in verband met activiteiten in het kader van de programma's, of in verband met grote projecten als bedoeld in lid 1, waarvoor op de datum van toetreding al een uitnodiging tot inschrijving is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, wordt uitgevoerd overeenkomstig de in die uitnodiging tot inschrijving vastgestelde voorschriften. Artikel 165 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 is niet van toepassing.

Elke aanbestedingsprocedure in verband met activiteiten in het kader van de programma's, of in verband met grote projecten als bedoeld in lid 1, waarvoor op de datum van toetreding nog geen uitnodiging tot inschrijving is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, wordt uitgevoerd in overeenstemming met de Verdragen of de op basis daarvan vastgestelde besluiten, en artikel 9 van onderhavige verordening.

Andere operaties dan die bedoeld in de eerste en tweede alinea, waarvoor uitnodigingen tot inschrijving zijn verzonden overeenkomstig artikel 158 van Verordening (EG) nr. 718/2007 of waarvoor inschrijvingen bij de bevoegde autoriteiten zijn binnengekomen vóór de datum van toetreding, en waarvoor de contracten pas na die datum konden worden afgerond, worden uitgevoerd volgens de voorwaarden en subsidiabiliteitsregels die in de betreffende uitnodiging tot inschrijving zijn opgenomen of vooraf aan potentiële begunstigden zijn meegedeeld.

3.   De betalingen die door de Commissie worden verricht in het kader van de in lid 1 bedoelde programma's, worden beschouwd als een bijdrage uit de fondsen uit hoofde van onderhavige verordening, en worden gekoppeld aan de vroegste openstaande betalingsverplichting die IPA-betalingsverplichtingen omvat.

Op gedeelten van vastleggingen die door de Commissie zijn verricht in het kader van de in lid 1 bedoelde programma's en nog openstaan op de datum van toetreding, is deze verordening van toepassing vanaf de datum van toetreding.

4.   Voor de activiteiten waarvoor uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1085/2006 goedkeuring is verleend, of waarvoor vóór de datum van toetreding respectieve financieringsovereenkomsten met de eindbegunstigden zijn ondertekend, blijven de regels inzake de subsidiabiliteit van de uitgaven overeenkomstig of krachtens Verordening (EG) nr. 718/2007 van de Commissie van toepassing, behalve in behoorlijk gemotiveerde gevallen waarover de Commissie op verzoek van Kroatië een besluit moet nemen.

De in de eerste alinea vastgestelde subsidiabiliteitsregel is ook van toepassing op grote projecten als bedoeld in lid 1 ten aanzien waarvan vóór de datum van toetreding bilaterale projectovereenkomsten zijn ondertekend.

5.   Wat Kroatië betreft, wordt elke verwijzing naar de fondsen als omschreven in artikel 1, tweede alinea, tevens als een verwijzing naar het bij Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad vastgestelde instrument voor pretoetredingssteun beschouwd.

6.   Specifieke termijnen die gelden voor Kroatië, gelden ook voor de volgende grensoverschrijdende programma's uit hoofde van de in artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1085/2006 genoemde afdeling, waaraan Kroatië deelneemt:

a)

het grensoverschrijdende programma „Hongarije — Kroatië”, en

b)

het grensoverschrijdende programma „Slovenië — Kroatië”.

Specifieke termijnen die uit hoofde van deze verordening gelden voor Kroatië, zijn niet van toepassing op operationele programma's uit hoofde van de transnationale en interregionale afdelingen van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”, waaraan Kroatië deelneemt.

7.   De Commissie neemt zo nodig de vereiste maatregelen om de overgang van Kroatië van de pretoetredingsregeling naar die welke voortvloeit uit de toepassing van dit artikel te vergemakkelijken.”;

zb)

bijlage I wordt vervangen door:

„BIJLAGE I

Jaarlijkse verdeling van de vastleggingskredieten 2007-2013

(bedoeld in artikel 18)

(EUR — prijzen van 2004)

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

42 863 000 000

43 318 000 000

43 862 000 000

43 860 000 000

44 073 000 000

44 723 000 000

45 718 037 817”

zc)

bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

i)

in punt 5, worden de volgende punten toegevoegd:

„c)

voor Kroatië bedragen de middelen voor de financiering van de grensoverschrijdende samenwerking 7 028 744 EUR tegen prijzen van 2004;

d)

voor Kroatië bedragen de middelen voor de financiering van de transnationale samenwerking 1 874 332 EUR tegen prijzen van 2004;”;

ii)

het volgende punt wordt ingevoegd:

„7 bis.

Voor Kroatië bedraagt het plafond voor overdrachten uit de fondsen 3,5240 % van het bbp.”;

iii)

het volgende punt wordt ingevoegd:

„9bis.

Voor Kroatië worden de berekeningen van het bbp door de Commissie gebaseerd op de statistieken en ramingen die in mei 2011 zijn gepubliceerd.”;

zd)

bijlage III wordt vervangen door:

„BIJLAGE III

Voor de medefinancieringspercentages geldende maxima

(bedoeld in artikel 53)

Criteria

Lidstaat

EFRO en ESF

Percentage van subsidiabele uitgaven

Cohesiefonds

Percentage van subsidiabele uitgaven

1.

Lidstaten waarvan het bbp over de periode 2001-2003 lager was dan 85 % van het gemiddelde van de EU-25 over dezelfde periode

Bulgarije, Tsjechië, Estland, Griekenland, Spanje, Kroatië, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië en Slowakije.

85 % voor de convergentiedoelstelling en voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”

85 %

2.

Andere dan de in punt 1 genoemde lidstaten die op 1 januari 2007 in aanmerking komen voor de overgangsregeling van het Cohesiefonds.

Spanje

80 % voor regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen alsmede voor infaseringsregio's in het kader van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”

50 % voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” buiten infaseringsregio's

85 %

3.

Andere dan de in de punten 1 en 2 genoemde lidstaten

België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk

75 % voor de convergentiedoelstelling

4.

Andere dan de in de punten 1 en 2 genoemde lidstaten

België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk

50 % voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”

5.

Ultraperifere regio's als bedoeld in artikel 349 VWEU uit de aanvullende toewijzing voor de ultraperifere regio's als bedoeld in punt 20 van bijlage II

Spanje, Frankrijk en Portugal

50 %

6.

Ultraperifere regio's als bedoeld in artikel 349 VWEU

Spanje, Frankrijk en Portugal

85 % voor de convergentiedoelstelling en voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”

—”.

2.

32006 R 1084: Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad van 11 juli 2006 tot oprichting van het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1164/94 (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 79).

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 5 bis

Specifieke bepalingen naar aanleiding van de toetreding van Kroatië

1.   Maatregelen waarvoor op de dag van toetreding van Kroatië een besluit van de Commissie inzake bijstand uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1267/1999 van 21 juni 1999 tot instelling van een pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid (8) van toepassing is, en die op die datum nog niet volledig zijn uitgevoerd, worden geacht door de Commissie te zijn goedgekeurd uit hoofde van onderhavige verordening.

Onverminderd de leden 2, 3, 4 en 5, zijn de bepalingen betreffende de uitvoering van maatregelen die uit hoofde van onderhavige verordening en Verordening (EG) nr. 1083/2006 zijn goedgekeurd, op de in de eerste alinea van dit lid bedoelde maatregelen van toepassing.

2.   Elke aanbestedingsprocedure in verband met een in lid 1 bedoelde maatregel waarvoor op de datum van toetreding al een uitnodiging tot inschrijving is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, wordt uitgevoerd overeenkomstig de in die uitnodiging tot inschrijving vastgestelde voorschriften. Artikel 165 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van 25 juni 2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (9) is niet van toepassing.

Elke aanbestedingsprocedure in verband met een in lid 1 bedoelde maatregel waarvoor op de datum van toetreding nog geen uitnodiging tot inschrijving is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, wordt uitgevoerd in overeenstemming met de Verdragen of de op basis daarvan vastgestelde besluiten, en artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1083/2006.

3.   De betalingen die door de Commissie worden verricht uit hoofde van een in lid 1 bedoelde maatregel, worden beschouwd als een bijdrage uit het fonds op grond van onderhavige verordening.

De betalingen die door de Commissie worden verricht uit hoofde van een in lid 1 bedoelde maatregel, worden gekoppeld aan de vroegste openstaande betalingsverplichting die in eerste instantie is uitgevoerd krachtens Verordening (EG) nr. 1267/1999 en vervolgens krachtens onderhavige verordening en Verordening (EG) nr. 1083/2006.

De voorwaarden voor de tussentijdse betalingen en de betaling van het eindsaldo zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 1164/94, bijlage II, artikel D, lid 2, onder b), c) en d), en leden 3, 4 en 5.

4.   Voor de in lid 1 bedoelde maatregelen blijven de regels inzake de subsidiabiliteit van de uitgaven die zijn vervat in Verordening (EG) nr. 1267/1999 of die specifiek zijn vastgesteld in de desbetreffende financieringsovereenkomsten, van toepassing, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen waarover de Commissie op verzoek van Kroatië een besluit moet nemen.

5.   De Commissie neemt zo nodig de vereiste maatregelen om de overgang van Kroatië van de pretoetredingsregeling naar die welke voortvloeit uit de toepassing van dit artikel te vergemakkelijken.

8.   MILIEU

1.

32003 L 0087: Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

a)

In artikel 9 wordt aan de eerste alinea de volgende zin toegevoegd:

„De hoeveelheid emissierechten voor de hele Gemeenschap wordt ten gevolge van de toetreding van Kroatië alleen verhoogd met de hoeveelheid emissierechten die Kroatië overeenkomstig artikel 10, lid 1, veilt.”;

b)

in bijlage II bis wordt het volgende ingevoegd na de tekst voor Spanje:

„Kroatië

26 %”.

2.

32009 D 0406: Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136).

In bijlage II bis wordt het volgende ingevoegd na de tekst voor Frankrijk:

„Kroatië

11 %”.


(1)  De maxima zijn berekend met inachtneming van de in artikel 121 vastgestelde toenameregeling.”.

(2)  Deze regeling is van toepassing vanaf het moment dat de arbitrale uitspraak die voortvloeit uit de op 4 november 2009 in Stockholm ondertekende arbitrageovereenkomst tussen de regering van de Republiek Slovenië en de regering van de Republiek Kroatië, volledig ten uitvoer is gelegd.

(3)  Deze regeling is van toepassing vanaf het moment dat de arbitrale uitspraak die voortvloeit uit de op 4 november 2009 in Stockholm ondertekende arbitrageovereenkomst tussen de regering van de Republiek Slovenië en en de regering van de Republiek Kroatië, volledig ten uitvoer is gelegd.”.

(4)  Voor concrete acties waarin wordt voorzien door artikel 25, lid 3, wordt B in groep 2 met 20 % vermeerderd. A wordt dienovereenkomstig verminderd.

(5)  Voor concrete acties waarin wordt voorzien door artikel 26, lid 2 (investeringen in de zin van artikel 25 aan boord van kleinschalige kustvissersvaartuigen), kan B in groep 2 met 20 % worden verminderd. A wordt dienovereenkomstig vermeerderd.

(6)  In het geval van concrete acties als bedoeld in de artikelen 29 en 35, die worden uitgevoerd door ondernemingen die niet vallen onder de definitie van artikel 3, onder f), en die minder dan 750 werknemers of een omzet van minder dan 200 miljoen EUR hebben, wordt B met 30 procentpunten vermeerderd in de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, met uitzondering van de perifere Griekse eilanden en de Kroatische eilanden Dugi Otok, Vis, Mljet en Lastovo, en met 20 procentpunten in de regio's die niet onder de convergentiedoelstelling vallen. A wordt dienovereenkomstig verminderd.”;

(7)  PB L 170 van 29.6.2007, blz. 1.”;

(8)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 73.

(9)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.”.

BIJLAGE IV

Lijst bedoeld in artikel 16 van de Toetredingsakte: andere permanente bepalingen

1.   RECHT INZAKE INTELLECTUEEL EIGENDOM

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, derde deel, titel II, Het vrije verkeer van goederen

SPECIFIEK MECHANISME

Wat Kroatië betreft, kan de houder, of de begunstigde van de houder, van een octrooi of een aanvullend beschermingscertificaat (ABC) voor een geneesmiddel waarvoor in een lidstaat een aanvraag werd ingediend toen een dergelijke bescherming voor dat product in Kroatië niet kon worden verkregen, zich beroepen op de bij dat octrooi of ABC verleende rechten om de invoer en het in de handel brengen van dat product in de lidstaat of lidstaten waar het product octrooi- of ABC-bescherming geniet, te voorkomen, zelfs indien dat product door de houder of met instemming van de houder voor het eerst in Kroatië in de handel is gebracht.

Iedereen die een geneesmiddel waarop de bovenstaande alinea van toepassing is, wil invoeren of in de handel brengen in een lidstaat waar een octrooi of een ABC-bescherming voor dat geneesmiddel geldt, moet ten genoegen van de bevoegde autoriteiten in de aanvraag aantonen dat de houder of begunstigde van die bescherming een maand tevoren daarvan in kennis is gesteld.

2.   MEDEDINGINGSBELEID

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, derde deel, titel VII, hoofdstuk 1, Regels betreffende de mededinging

1.

Bij de toetreding worden de volgende steunregelingen en individuele steun die in Kroatië vóór de toetredingsdatum ten uitvoer zijn gebracht en na die datum nog steeds van toepassing zijn, als bestaande steun in de zin van artikel 108, lid 1, VWEU aangemerkt:

a)

vóór 1 maart 2002 ten uitvoer gebrachte steunmaatregelen;

b)

in het aanhangsel bij deze bijlage opgenomen steunmaatregelen;

c)

steunmaatregelen die vóór de toetredingsdatum door de Kroatische mededingingsautoriteit zijn beoordeeld en verenigbaar met het acquis van de Unie zijn bevonden, waartegen de Commissie geen bezwaar heeft aangetekend vanwege ernstige twijfel aan de verenigbaarheid van de maatregel met de interne markt overeenkomstig de procedure van punt 2.

Alle na de datum van toetreding nog toepasselijke maatregelen die overheidssteun vormen en niet aan de hierboven genoemde voorwaarden voldoen, worden voor de toepassing van artikel 108, lid 3, VWEU bij de toetreding als nieuwe steun aangemerkt.

Het voorgaande is niet van toepassing op steun voor activiteiten die verband houden met de productie, de behandeling of het op de markt brengen van de in bijlage I bij het VEU en het VWEU opgenomen producten.

2.

Indien Kroatië wenst dat de Commissie een steunmaatregel onderzoekt volgens de procedure van punt 1, onder c), verstrekt hij de Commissie regelmatig:

a)

een lijst van bestaande steunmaatregelen die door de Kroatische mededingingsautoriteit zijn beoordeeld en door die autoriteit verenigbaar met het acquis van de Unie zijn bevonden, en

b)

alle overige informatie die essentieel is om te beoordelen of de te onderzoeken steunmaatregel verenigbaar is,

overeenkomstig de door de Commissie voor gegevensverstrekking voorgeschreven concrete vorm.

Indien de Commissie binnen de drie maanden na ontvangst van de volledige informatie over de bestaande steunmaatregel, of na ontvangst van de verklaring van Kroatië waarin het de Commissie meedeelt dat het de verstrekte gegevens als volledig beschouwt omdat de gevraagde extra informatie niet beschikbaar is of reeds is verstrekt, geen bezwaar aantekent tegen die maatregel vanwege ernstige twijfel aan de verenigbaarheid van de maatregel met de interne markt, wordt zij geacht geen bezwaar te hebben aangetekend.

Op alle volgens de in punt 1, onder c), vóór de datum van toetreding aan de Commissie voorgelegde steunmaatregelen is de bovengenoemde procedure van toepassing, ongeacht het feit dat Kroatië in de onderzoeksperiode al lid van de Unie is geworden.

3.

Een besluit van de Commissie om bezwaar aan te tekenen tegen een maatregel in de zin van punt 1, onder c), wordt aangemerkt als een besluit tot het inleiden van de formele onderzoeksprocedure in de zin van Verordening (EG) nr. 659/1999 (1) van 22 maart 1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (nu artikel 108 VWEU).

Indien zulk een besluit vóór de toetredingsdatum wordt genomen, wordt het pas op de datum van toetreding van kracht.

3.   LANDBOUW

a)   Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, derde deel, titel III, Landbouw en visserij

1.

De op de datum van toetreding in Kroatië bestaande openbare voorraden die het gevolg zijn van het marktondersteuningsbeleid van Kroatië, worden door de Unie overgenomen tegen de waarde die voortvloeit uit de toepassing van artikel 4, lid 1, onder d), en bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 884/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de financiering van de maatregelen voor interventie in de vorm van openbare opslag door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en de boeking van de verrichtingen in verband met openbare opslag door de betaalorganen van de lidstaten (2). Die voorraden worden alleen overgenomen op voorwaarde dat in de Unie een openbare interventie plaatsvindt voor de desbetreffende producten en dat de voorraden voldoen aan de interventievoorschriften van de Unie.

2.

Voor alle voorraden, zowel particuliere als openbare, die zich op de datum van toetreding in Kroatië in het vrije verkeer bevinden en die het niveau overschrijden van wat als normale overdrachthoeveelheden kan worden beschouwd, moet Kroatië een betaling aan de algemene begroting van de Europese Unie verrichten.

Het bedrag van die betaling wordt vastgesteld op een niveau dat overeenstemt met de kosten die voortvloeien uit het effect van de overschotvoorraad op de markten voor landbouwproducten.

Voor ieder product dient het niveau van de overschotvoorraad te worden vastgesteld rekening houdend met zijn kenmerken en de betrokken markten en de toepasselijke wetgeving van de Unie.

3.

De in lid 1 bedoelde voorraden worden in mindering gebracht op de hoeveelheid die de normale overdrachtshoeveelheid overschrijdt.

4.

De Commissie voert in de leden 1 tot en met 3 omschreven regelingen uit en past deze toe volgens de procedure van artikel 41, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (3), of, waar passend, volgens de procedure van artikel 195, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007, of de desbetreffende comitologieprocedure zoals die is vastgesteld in de toepasselijke wetgeving.

b)   Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, derde deel, titel VII, hoofdstuk 1, Regels betreffende de mededinging

Onverminderd de procedures betreffende bestaande steunmaatregelen waarin artikel 108 van het VWEU voorziet, worden steunregelingen en individuele steunmaatregelen voor activiteiten in verband met de productie van of de handel in de in bijlage I bij het VEU en het VWEU vermelde producten, met uitzondering van visserijproducten en daarvan afgeleide producten, die in Kroatië in werking treden vóór de datum van toetreding en na die datum van toepassing blijven, onder de onderstaande voorwaarde beschouwd als bestaande steunmaatregelen in de zin van artikel 108, lid 1, van het VWEU:

van de steunmaatregelen wordt binnen een periode van vier maanden vanaf de datum van toetreding kennis gegeven aan de Commissie. Die kennisgeving omvat ook informatie over de rechtsgrondslag van elke maatregel. Bestaande steunmaatregelen en plannen om steunmaatregelen in te voeren of te wijzigen, welke vóór de datum van toetreding ter kennis van de Commissie zijn gebracht, worden beschouwd als steunmaatregelen en plannen waarvan op de datum van toetreding kennis is gegeven. De Commissie maakt de lijst van die steunmaatregelen bekend.

Deze steunmaatregelen worden gedurende een periode van drie jaar vanaf de datum van toetreding beschouwd als bestaande steun in de zin van artikel 108, lid 1, van het VWEU.

Kroatië wijzigt waar nodig die steunmaatregelen, om zich binnen een periode van drie jaar vanaf de datum van toetreding te conformeren aan de door de Commissie toegepaste richtsnoeren. Nadien worden steunmaatregelen die onverenigbaar blijken te zijn met deze richtsnoeren als nieuwe steunmaatregelen aangemerkt.

4.   VISSERIJ

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, derde deel, titel VII, hoofdstuk 1, Regels betreffende de mededinging

Onverminderd de procedures betreffende bestaande steunmaatregelen waarin artikel 108 van het VWEU voorziet, worden steunregelingen en individuele steunmaatregelen voor activiteiten in verband met de productie van en de handel in visserijproducten en daarvan afgeleide producten als vermeld in bijlage I bij het VEU en het VWEU, die in Kroatië in werking treden vóór de datum van toetreding en na die datum van toepassing blijven, onder de onderstaande voorwaarden beschouwd als bestaande steunmaatregelen in de zin van artikel 108, lid 1, van het VWEU:

van de steunmaatregelen wordt binnen een periode van vier maanden vanaf de datum van toetreding kennis gegeven aan de Commissie. Die kennisgeving omvat ook informatie over de rechtsgrondslag van elke maatregel. Bestaande steunmaatregelen en plannen om steunmaatregelen in te voeren of te wijzigen, welke vóór de datum van toetreding ter kennis van de Commissie zijn gebracht, worden beschouwd als steunmaatregelen en plannen waarvan op de datum van toetreding kennis is gegeven. De Commissie maakt de lijst van die steunmaatregelen bekend.

Deze steunmaatregelen worden voor een periode van drie jaar vanaf de datum van toetreding beschouwd als bestaande steun in de zin van artikel 108, lid 1, van het VWEU.

Kroatië wijzigt waar nodig deze steunmaatregelen, om zich binnen een periode van drie jaar vanaf de datum van toetreding te conformeren aan de door de Commissie toegepaste richtsnoeren. Na die termijn worden steunmaatregelen die onverenigbaar blijken te zijn met die richtsnoeren als nieuwe steunmaatregelen aangemerkt.

5.   DOUANE-UNIE

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, derde deel, titel II, Het vrije verkeer van goederen, hoofdstuk I, De douane-unie

31992 R 2913: Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).

31993 R 2454: Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/93 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).

Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie zijn in Kroatië van toepassing onder de volgende specifieke voorwaarden.

BEWIJS VAN DE UNIESTATUS (HANDEL IN DE UITGEBREIDE UNIE)

1.

Niettegenstaande artikel 20 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad zijn goederen die op de datum van toetreding zich in tijdelijke opslag bevinden of vallen onder één van de hieronder in artikel 4, punt 15, onder b), en punt 16, onder b) tot en met h), van die verordening vermelde douaneregelingen en -procedures in de uitgebreide Unie, dan wel in de uitgebreide Unie worden vervoerd na aan uitvoerformaliteiten te zijn onderworpen, vrijgesteld van douanerechten en andere douanemaatregelen wanneer zij voor het vrije verkeer in de uitgebreide Unie worden aangegeven, mits de volgende bewijzen zijn geleverd:

a)

bewijs van preferentiële oorsprong dat naar behoren vóór de datum van toetreding is afgegeven of opgesteld overeenkomstig de stabilisatie- en associatieovereenkomst;

b)

een van de bewijzen van uniestatus, bedoeld in artikel 314 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93;

c)

een carnet ATA dat vóór de datum van toetreding in een huidige lidstaat of in Kroatië is afgegeven.

2.

Voor de afgifte van de in punt 1, onder b), bedoelde bewijzen met betrekking tot de situatie op de datum van toetreding en in aanvulling op het bepaalde in artikel 4, lid 7, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 wordt onder „communautaire goederen” verstaan:

goederen die op het grondgebied van Kroatië zijn verkregen onder voorwaarden die identiek zijn aan die van artikel 23 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad en waarin geen goederen zijn verwerkt die uit andere landen of gebieden zijn ingevoerd, of

goederen die zijn ingevoerd uit andere landen of gebieden dan Kroatië, en die in dat land in het vrije verkeer zijn gebracht, of

goederen die in Kroatië zijn vervaardigd, hetzij uitsluitend uit de in het tweede streepje bedoelde goederen, hetzij uit de in het eerste en tweede streepje bedoelde goederen.

3.

Voor de controle van de in lid 1, onder a), hierboven bedoelde bewijzen zijn de bepalingen betreffende de definitie van „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking uit hoofde van de stabilisatie- en associatieovereenkomst van toepassing. Verzoeken om controle achteraf van bewijzen van oorsprong worden door de bevoegde douaneautoriteiten van de huidige lidstaten en Kroatië aanvaard gedurende een periode van drie jaar na de afgifte of opstelling van het betrokken bewijs van oorsprong en kunnen door die autoriteiten nog worden gedaan tijdens een periode van drie jaar vanaf de aanvaarding van het bewijs van oorsprong ter rechtvaardiging van een aangifte voor het in het vrije verkeer brengen.

BEWIJS VAN PREFERENTIËLE OORSPRONG (HANDEL MET DERDE LANDEN, WAARONDER TURKIJE, IN HET KADER VAN DE PREFERENTIËLE OVEREENKOMSTEN BETREFFENDE LANDBOUWPRODUCTEN EN KOLEN- EN STAALPRODUCTEN)

4.

Onverminderd de toepassing van eventuele maatregelen in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek worden bewijzen van oorsprong die door derde landen naar behoren zijn afgegeven of opgesteld in het kader van door Kroatië met die derde landen gesloten preferentiële overeenkomsten in Kroatië aanvaard mits:

a)

de verkrijging van die oorsprong aanleiding geeft tot een preferentiële tariefbehandeling op grond van de preferentiële tariefmaatregelen vervat in overeenkomsten of regelingen die de Unie heeft gesloten met of getroffen ten aanzien van die derde landen of groepen van derde landen, als bedoeld in artikel 20, lid 3, onder d) en e), van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad;

b)

het bewijs van oorsprong en de vervoersdocumenten uiterlijk op de dag voor de toetreding zijn afgegeven of opgesteld, en

c)

het bewijs van oorsprong binnen vier maanden vanaf de datum van toetreding bij de douaneautoriteiten is ingediend.

Indien goederen vóór de datum van toetreding voor het vrije verkeer in Kroatië zijn aangegeven, kunnen bewijzen van oorsprong die a posteriori zijn afgegeven of opgesteld uit hoofde van preferentiële regelingen die in Kroatië golden op het tijdstip van het aangeven voor het vrije verkeer, ook in Kroatië worden aanvaard, op voorwaarde dat de bewijzen van oorsprong binnen vier maanden vanaf de datum van toetreding aan de douaneautoriteiten worden voorgelegd.

5.

Kroatië mag de vergunningen waarmee de status van „toegelaten exporteur” in het kader van met derde landen gesloten overeenkomsten is toegekend, behouden op voorwaarde dat:

a)

een dergelijke bepaling ook is opgenomen in de overeenkomsten of regelingen die de Unie vóór de toetredingsdatum met de Unie met die derde landen of groepen van derde landen heeft gesloten of ten aanzien van hen heeft vastgesteld, en

b)

de toegelaten exporteurs de regels van oorsprong toepassen waarin die overeenkomsten of regelingen voorzien.

Deze vergunningen worden door Kroatië uiterlijk één jaar vanaf de toetreding vervangen door nieuwe, overeenkomstig de voorwaarden van de wetgeving van de Unie afgegeven vergunningen.

6.

Voor de controle van de in punt 4 bedoelde bewijzen zijn de bepalingen betreffende de definitie van „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking uit hoofde van de relevante overeenkomsten of regelingen van toepassing. Verzoeken om controle achteraf van bewijzen van oorsprong worden door de bevoegde douaneautoriteiten van de huidige lidstaten en Kroatië aanvaard gedurende een periode van drie jaar na de afgifte of opstelling van het betrokken bewijs van oorsprong en kunnen door die autoriteiten nog worden gedaan tijdens een periode van drie jaar vanaf de aanvaarding van het bewijs van oorsprong ter rechtvaardiging van een aangifte voor het in het vrije verkeer brengen.

7.

Onverminderd de toepassing van eventuele maatregelen in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek worden bewijzen van oorsprong die door derde landen a posteriori zijn afgegeven of opgesteld in het kader van preferentiële overeenkomsten of regelingen die de Unie heeft gesloten met, of vastgesteld met betrekking tot die derde landen, in Kroatië aanvaard voor de aangifte voor het vrije verkeer van goederen die op de datum van toetreding vervoerd worden of zich in tijdelijke opslag, in een douane-entrepot of in een vrije zone in een van die derde landen of in Kroatië bevinden, mits in Kroatië op het tijdstip waarop de vervoersdocumenten werden afgegeven voor de betrokken producten geen vrijhandelsovereenkomst met het derde land gold en mits:

a)

de verkrijging van die oorsprong aanleiding geeft tot een preferentiële tariefbehandeling op grond van de preferentiële tariefmaatregelen vervat in overeenkomsten of regelingen die de Unie heeft gesloten met of getroffen ten aanzien van derde landen of groepen van derde landen, als bedoeld in artikel 20, lid 3, onder d) en e), van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad;

b)

de vervoersdocumenten uiterlijk op de dag vóór de toetreding zijn afgegeven, en

c)

het a posteriori afgegeven of opgestelde bewijs van oorsprong binnen een periode van 4 maanden vanaf de datum van toetreding bij de douaneautoriteiten is ingediend.

8.

Voor de controle van de in punt 7 bedoelde bewijzen zijn de bepalingen betreffende de definitie van „producten van oorsprong” en de methoden van administratieve samenwerking uit hoofde van de relevante overeenkomsten of regelingen van toepassing.

BEWIJS VAN STATUS OVEREENKOMSTIG DE BEPALINGEN INZAKE VRIJ VERKEER VAN INDUSTRIEPRODUCTEN BINNEN DE DOUANE-UNIE EU-TURKIJE

9.

Bewijzen van oorsprong die door Turkije of Kroatië op de juiste wijze zijn afgegeven of zijn opgesteld in het kader van tussen die landen toegepaste preferentiële handelsovereenkomsten en die een verbod van „drawback” of vrijstelling van douanerechten op de betrokken goederen bevatten, worden in de respectieve landen aanvaard als bewijs van status overeenkomstig de bepalingen inzake vrij verkeer van industrieproducten van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie (4) („Besluit nr. 1/95”), mits:

a)

het bewijs van oorsprong en de vervoersdocumenten uiterlijk op de dag voor de toetreding zijn afgegeven of opgesteld, en

b)

het bewijs van oorsprong binnen een periode van vier maanden vanaf de datum van toetreding bij de douaneautoriteiten is ingediend.

Indien goederen in Turkije of in Kroatië vóór de datum van toetreding voor het vrije verkeer zijn aangegeven in het kader van de in de eerste alinea genoemde preferentiële handelsovereenkomsten, kunnen bewijzen van oorsprong die a posteriori zijn afgegeven of opgesteld uit hoofde van die overeenkomsten ook worden aanvaard, op voorwaarde dat zij binnen vier maanden vanaf de datum van toetreding aan de douaneautoriteiten worden voorgelegd.

10.

Voor de controle van de in punt 9 bedoelde bewijzen zijn de bepalingen betreffende de definitie van „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking uit hoofde van de relevante preferentiële overeenkomsten van toepassing. Verzoeken om controle achteraf van bewijzen van oorsprong worden door de bevoegde douaneautoriteiten van de huidige lidstaten en Kroatië aanvaard gedurende een periode van drie jaar na de afgifte of opstelling van het betrokken bewijs van oorsprong en kunnen door die autoriteiten nog worden gedaan tijdens een periode van drie jaar vanaf de aanvaarding van het bewijs van oorsprong ter rechtvaardiging van een aangifte voor het in het vrije verkeer brengen.

11.

Onverminderd de toepassing van eventuele maatregelen in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek wordt een certificaat inzake goederenverkeer A.TR. dat is afgegeven overeenkomstig de bepalingen inzake vrij verkeer van industrieproducten van Besluit nr. 1/95 in Kroatië aanvaard voor de aangifte voor het vrije verkeer van goederen die op de datum van toetreding worden vervoerd na aan uitvoerformaliteiten te zijn onderworpen binnen de Unie of in Turkije, of zich in tijdelijke opslag bevinden of vallen onder één van de in artikel 4, punt 16, onder b) tot en met h), van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad vermelde douaneprocedures in Turkije of in Kroatië, mits:

a)

geen bewijs van oorsprong als bedoeld in punt 9 voor de betrokken goederen wordt voorgelegd;

b)

de goederen voldoen aan de voorwaarden voor de toepassing van de bepalingen inzake het vrij verkeer van industrieproducten;

c)

de vervoersdocumenten uiterlijk op de dag vóór de toetreding zijn afgegeven, en

d)

het certificaat inzake goederenverkeer A.TR. binnen vier maanden vanaf de toetreding bij de douaneautoriteiten is ingediend.

12.

Voor de controle van het in punt 11 bedoelde certificaat inzake goederenverkeer A.TR. zijn de bepalingen betreffende de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer A.TR. en de methoden van administratieve samenwerking van Besluit nr. 1/2006 van het Comité douanesamenwerking EG-Turkije van 26 juli 2006 houdende wijziging van Besluit nr. 1/96 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije (5) van toepassing.

DOUANEPROCEDURES

13.

De tijdelijke opslag en de in artikel 4, punt 16, onder b) tot en met h), van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad bedoelde douaneprocedures waarmee vóór de toetreding een aanvang is gemaakt, worden beëindigd of afgewikkeld onder de voorwaarden van de wetgeving van de Unie.

Indien de beëindiging of afwikkeling aanleiding geeft tot een douaneschuld, is het te betalen bedrag aan invoerrechten het bedrag dat van kracht is op het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat overeenkomstig het gemeenschappelijk douanetarief; het betaalde bedrag wordt beschouwd als eigen middelen van de Unie.

14.

De procedures betreffende de regeling douane-entrepot van de artikelen 84 tot en met 90 en 98 tot en met 113 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 en de artikelen 496 tot en met 535 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie zijn in Kroatië van toepassing onder de volgende specifieke voorwaarden:

indien het bedrag van een douaneschuld wordt bepaald op basis van de aard van de ingevoerde goederen en de aangifte tot plaatsing onder de regeling was aanvaard vóór de datum van toetreding, worden de tariefindeling, de hoeveelheid, de douanewaarde en de oorsprong van de ingevoerde goederen op het tijdstip van de plaatsing onder de regeling, bepaald aan de hand van de wetgeving die op de datum van de aanvaarding van de aangifte door de douaneautoriteiten van toepassing was in Kroatië.

15.

De procedures betreffende de regeling actieve veredeling van de artikelen 84 tot en met 90 en 114 tot en met 129 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad en de artikelen 496 tot en met 523 en 536 tot en met 550 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie zijn in Kroatië van toepassing onder de volgende specifieke voorwaarden:

indien het bedrag van een douaneschuld wordt bepaald op basis van de aard van de ingevoerde goederen en de aangifte tot plaatsing onder de regeling was aanvaard vóór de datum van toetreding, worden de tariefindeling, de hoeveelheid, de douanewaarde en de oorsprong van de ingevoerde goederen op het tijdstip van de plaatsing onder de regeling, bepaald aan de hand van de wetgeving die op de datum van de aanvaarding van de aangifte door de douaneautoriteiten van toepassing was in Kroatië;

om, ingeval de afwikkeling leidt tot een douaneschuld, de gelijkheid van de in de huidige lidstaten en in Kroatië gevestigde vergunninghouders te waarborgen, moet met ingang van de toetredingsdatum compensatierente worden betaald over de krachtens de wetgeving van de Unie toepasselijke invoerrechten;

indien de aangifte tot actieve veredeling aanvaard is in het kader van een teruggavenregeling, vindt teruggave plaats onder de voorwaarden van de wetgeving van de Unie, door en op kosten van Kroatië, waar de douaneschuld in verband waarmee teruggave wordt gevraagd, vóór de toetreding was ontstaan.

16.

De procedures betreffende de regeling tijdelijke invoer van de artikelen 84 tot en met 90 en 137 tot en met 144 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad en de artikelen 496 tot en met 523 en 553 tot en met 584 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie zijn in Kroatië van toepassing onder de volgende specifieke voorwaarden:

indien het bedrag van een douaneschuld wordt bepaald op basis van de aard van de ingevoerde goederen en de aangifte tot plaatsing onder de regeling was aanvaard vóór de datum van toetreding, worden de tariefindeling, de hoeveelheid, de douanewaarde en de oorsprong van de ingevoerde goederen op het tijdstip van de plaatsing onder de regeling, bepaald aan de hand van de wetgeving die op de datum van de aanvaarding van de aangifte door de douaneautoriteiten van toepassing was in Kroatië;

om, ingeval de afwikkeling leidt tot een douaneschuld, de gelijkheid van de in de huidige lidstaten en in Kroatië gevestigde vergunninghouders te waarborgen, moet met ingang van de toetredingsdatum compensatierente worden betaald over de krachtens de wetgeving van de Unie toepasselijke invoerrechten.

17.

De procedures betreffende de regeling passieve veredeling van de artikelen 84 tot en met 90 en 145 tot en met 160 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad en de artikelen 496 tot en met 523 en 585 tot en met 592 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie zijn in Kroatië van toepassing onder de volgende specifieke voorwaarden:

artikel 591, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie is mutatis mutandis van toepassing op tijdelijk uitgevoerde goederen die vóór de datum van toetreding tijdelijk uit Kroatië waren uitgevoerd.

OVERIGE BEPALINGEN

18.

Vergunningen voor de in artikel 4, punt 16, onder d), e) en g), van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad bedoelde douaneregelingen of een status van geautoriseerde marktdeelnemer als bedoeld in artikel 5 bis, lid 2, van genoemde verordening, die door Kroatië verleend zijn vóór de datum van toetreding, zijn geldig tot het einde van hun geldigheidsduur, maar uiterlijk tot één jaar vanaf de datum van toetreding.

19.

De procedures betreffende het ontstaan van een douaneschuld, de boeking van de bedragen van de rechten en navordering van de rechten van de artikelen 201 tot en met 232 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad en de artikelen 859 tot en met 876 bis van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie zijn in Kroatië van toepassing onder de volgende specifieke voorwaarden:

de navordering geschiedt onder de voorwaarden van de wetgeving van de Unie. Indien de douaneschuld echter vóór de toetredingsdatum is ontstaan, geschiedt de navordering door en ten bate van Kroatië onder de daar vóór de toetreding geldende voorwaarden.

20.

De procedures betreffende de terugbetaling en de kwijtschelding van rechten van de artikelen 235 tot en met 242 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad en de artikelen 877 tot en met 912 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie zijn in Kroatië van toepassing onder de volgende specifieke voorwaarden:

terugbetaling en kwijtschelding van rechten geschieden onder de voorwaarden van de wetgeving van de Unie. Indien de rechten waarvan terugbetaling of kwijtschelding wordt gevraagd, betrekking hebben op een douaneschuld die vóór de toetredingsdatum is ontstaan, geschieden de terugbetaling en kwijtschelding van rechten evenwel door en ten laste van Kroatië onder de daar vóór de toetreding geldende voorwaarden.


(1)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(2)  PB L 171 van 23.6.2006, blz. 35 en PB L 326 M van 10.12.2010, blz. 70.

(3)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

(4)  PB L 35 van 13.2.1996, blz. 1.

(5)  PB L 265 van 26.9.2006, blz. 18.

Aanhangsel van BIJLAGE IV

Lijst van bestaande steunmaatregelen als bedoeld in punt 1, onder b), van het bestaande steunmechanisme zoals vastgesteld in hoofdstuk 2 („Mededingingsbeleid”)

Noot:

De in dit aanhangsel vermelde maatregelen worden, wat de toepassing van de bestaande steunregeling van hoofdstuk 2 betreft, slechts beschouwd als bestaande steun voor zover zij vallen binnen de werkingssfeer van lid 1 van dat artikel.

Registratienummer

Titel (origineel)

Datum van goedkeuring door de Kroatische mededingingsautoriteit

Looptijd

LS

Aantal

Jaar

HR

1

2011

Zakon o slobodnim zonama (NN 44/96, 92/05 i 85/08)

17.6.2008

31.12.2016

HR

3

2011

Zakon o Hrvatskoj radioteleviziji (NN 137/10)

21.10.2010

Onbeperkt

HR

4

2011

Odluka o otvorenosti Zračne luke Osijek d.o.o. u razdoblju od 2009. do 2013. godine, od 20. veljače 2009. i 24. travnja 2009

25.5.2009

31.12.2013

HR

5

2011

Program financiranja nakladništva od 2011. do 2013

10.2.2011

31.12.2013

HR

6

2011

Naknadno odobrenje državnih potpora poduzetniku Rockwool Adriatic d.o.o.

30.12.2010

31.12.2015

HV

9

2011

Zakon o znanstvenoj djelatnosti i visokom obrazovanju

(NN 123/03, 198/03, 105/04, 174/04, 46/07)

1.2.2007

31.12.2014

HR

10

2011

Odluka o obvezi otvorenosti Zračne luke Rijeka d.o.o. za javni zračni promet u razdoblju od 2010. do 2014., od 25. siječnja 2010. i 3. studenoga 2010

10.3.2011

31.12.2014

BIJLAGE V

Lijst bedoeld in artikel 18 van de Toetredingsakte: overgangsmaatregelen

1.   VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN

32001 L 0083: Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).

In afwijking van de vereisten inzake kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid in Richtlijn 2001/83/EG, blijven vergunningen voor het in de handel brengen voor geneesmiddelen, die niet vallen onder artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (1) en die op de lijst staan (in aanhangsel bij deze bijlage als vastgesteld door Kroatië) die uit hoofde van de Kroatische wetgeving nog voor de datum van toetreding zijn afgegeven, geldig totdat zij worden vernieuwd overeenkomstig het acquis van de Unie, of tot vier jaar vanaf de datum van toetreding, als laatstgenoemde datum eerder valt.

Voor de vergunningen voor het in de handel brengen die onder deze afwijking vallen, bestaat in de lidstaten geen wederzijdse erkenning zolang voor die producten geen vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG.

De vergunningen voor het in de handel brengen die nog voor de toetreding zijn verleend en niet onder deze afwijking vallen en alle nieuwe vergunningen voor het in de handel brengen voldoen met ingang van de datum van toetreding, aan Richtlijn 2001/83/EG.

2.   VRIJ VERKEER VAN PERSONEN

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

31996 L 0071: Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).

32004 L 0038: Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).

32011 R 0492: Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB L 141 van 27.5.2011,blz. 1).

1.

Wat betreft het vrij verkeer van werknemers en het vrij verrichten van diensten dat gepaard gaat met tijdelijk verkeer van werknemers als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 96/71/EG tussen Kroatië enerzijds en elk van de huidige lidstaten anderzijds, zijn artikel 45 en de eerste alinea van artikel 56 VWEU slechts volledig van toepassing onder voorbehoud van de overgangsregelingen van de punten 2 tot en met 13.

2.

In afwijking van de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EU) nr. 492/2011 zullen de huidige lidstaten tot het einde van het tweede jaar na de datum van toetreding van Kroatië nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen toepassen om de toegang van Kroatische onderdanen tot hun arbeidsmarkten te regelen. De huidige lidstaten mogen dergelijke maatregelen blijven toepassen tot het einde van het vijfde jaar na de datum van toetreding.

Kroatische onderdanen die op de datum van toetreding legaal in een huidige lidstaat werken, en wier toelating tot de arbeidsmarkt van die lidstaat voor een ononderbroken periode van 12 maanden of meer geldt, hebben toegang tot de arbeidsmarkt van die lidstaat, maar niet tot de arbeidsmarkt van andere lidstaten die nationale maatregelen toepassen.

Kroatische onderdanen die na de toetreding gedurende een ononderbroken periode van 12 maanden of meer tot de arbeidsmarkt van een huidige lidstaat zijn toegelaten, genieten dezelfde rechten.

De in de tweede en derde alinea bedoelde Kroatische onderdanen verliezen de aldaar bedoelde rechten als zij de arbeidsmarkt van de betrokken huidige lidstaat vrijwillig verlaten.

Kroatische onderdanen die op de datum van toetreding of gedurende een periode waarin nationale maatregelen worden toegepast, legaal werkten in een huidige lidstaat, en die voor minder dan 12 maanden tot de arbeidsmarkt van die lidstaat waren toegelaten, genieten de in de tweede en derde alinea bedoelde rechten niet.

3.

Voor het einde van de periode van twee jaar vanaf de datum van toetreding wordt het functioneren van de overgangsmaatregelen van punt 2 door de Raad geëvalueerd op basis van een verslag van de Commissie.

Na afronding van deze evaluatie en niet later dan aan het einde van de periode van vanaf de datum van toetreding delen de huidige lidstaten de Commissie mee of zij de nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen blijven toepassen, dan wel of zij voortaan de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EU) nr. 492/2011 toepassen. Bij gebreke van een dergelijke kennisgeving zijn de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EU) nr. 492/2011 van toepassing.

4.

Op verzoek van Kroatië kan de evaluatie eenmaal worden herhaald. De in punt 3 bedoelde procedure is van toepassing en wordt binnen zes maanden vanaf de datum van ontvangst van het verzoek van Kroatië voltooid.

5.

Een lidstaat die aan het einde van de in punt 2 bedoelde periode van vijf jaar de nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen handhaaft, mag in geval van ernstige verstoringen van zijn arbeidsmarkt of het dreigen daarvan en na kennisgeving aan de Commissie deze maatregelen tot aan het einde van het zevende jaar na de datum van toetreding blijven toepassen. Bij gebreke van een dergelijke kennisgeving zijn de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EU) nr. 492/2011 van toepassing.

6.

De lidstaten waar gedurende de periode van zeven jaar na de datum van toetreding, krachtens punt 3, 4 of 5, de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EU) nr. 492/2011 van toepassing zijn ten aanzien van Kroatische onderdanen en die gedurende deze periode om redenen van toezicht arbeidsvergunningen aan Kroatische onderdanen afgeven, doen zulks automatisch.

7.

De lidstaten waar, krachtens de punten 3, 4 of 5, ten aanzien van Kroatische onderdanen de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EU) nr. 492/2011 van toepassing zijn, mogen tot het einde van het zevende jaar na de datum van toetreding, de in de tweede en derde alinea van dit lid omschreven procedures toepassen.

Wanneer een in de eerste alinea bedoelde lidstaat verstoringen van de arbeidsmarkt ondervindt of voorziet die een serieuze bedreiging kunnen vormen voor de levensstandaard of het werkgelegenheidspeil in een bepaalde regio of binnen een bepaalde beroepsgroep, stelt deze de Commissie en de overige lidstaten daarvan in kennis en verstrekt hun alle relevante gegevens. Op basis van deze informatie kan de lidstaat de Commissie verzoeken te bepalen dat de toepassing van de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EU) nr. 492/2011 geheel of gedeeltelijk wordt opgeschort om in die regio of beroepsgroep de normale toestand te herstellen. Uiterlijk twee weken na de ontvangst van het verzoek neemt de Commissie een besluit over de opschorting en over de duur en de werkingssfeer ervan en stelt zij de Raad in kennis van dit besluit. Binnen twee weken na de datum van het besluit van de Commissie kan elke lidstaat de Raad verzoeken dat besluit te vernietigen of te wijzigen. Binnen twee weken na dat verzoek neemt de Raad een besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Een in de eerste alinea bedoelde lidstaat kan in dringende en uitzonderlijke gevallen de toepassing van de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EU) nr. 492/2011 opschorten, waarna een met redenen omklede kennisgeving aan de Commissie wordt gedaan.

8.

Zolang de toepassing van de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EU) nr. 492/2011, krachtens de punten 2 tot en met 5 en punt 7, is opgeschort, blijft artikel 23 van Richtlijn 2004/38/EG van toepassing ten aanzien van onderdanen van de huidige lidstaten in Kroatië en ten aanzien van Kroatische onderdanen in de huidige lidstaten, onder de volgende voorwaarden en in zoverre het gaat om het recht van gezinsleden van werknemers om werk aan te nemen:

de echtgeno(o)t(e) van een werknemer en hun nakomelingen die jonger zijn dan 21 jaar of afhankelijk zijn en op de datum van toetreding met de werknemer legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven, hebben vanaf de toetreding onmiddellijk toegang tot de arbeidsmarkt van die lidstaat. Dit geldt niet voor de leden van het gezin van een werknemer die legaal tot de arbeidsmarkt van die lidstaat is toegelaten voor een periode van minder dan twaalf maanden;

de echtgeno(o)t(e) van een werknemer en hun nakomelingen die jonger zijn dan 21 jaar of afhankelijk zijn en die vanaf een datum na de datum van toetreding, doch gedurende de periode van toepassing van de boven bepaalde overgangsregelingen, met de werknemer legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven, hebben toegang tot de arbeidsmarkt van de betrokken lidstaat nadat zij gedurende ten minste achttien maanden in de betrokken lidstaat hebben verbleven of, indien dit eerder is, vanaf het derde jaar na de datum van toetreding van Kroatië.

Deze bepalingen doen geen afbreuk aan gunstiger nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen.

9.

Voor zover sommige bepalingen van Richtlijn 2004/38/EG, waarin bepalingen van Richtlijn 68/360/EEG van de Raad van 15 oktober 1968 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van de werknemers der lidstaten en van hun familie binnen de Gemeenschap (2) zijn overgenomen, onlosmakelijk verbonden zijn met de bepalingen van Verordening (EU) nr. 492/2011 waarvan de toepassing uit hoofde van de punten 2 tot en met 5 en de punten 7 en 8 wordt opgeschort, mogen Kroatië en de huidige lidstaten van eerstgenoemde bepalingen afwijken voor zover zulks voor de toepassing van de punten 2 tot en met 5 en de punten 7 en 8 nodig is.

10.

Als de huidige lidstaten krachtens de bovenstaande overgangsregelingen nationale maatregelen of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen toepassen, mag Kroatië ten aanzien van de onderdanen van de bewuste lidstaat of lidstaten gelijkwaardige maatregelen handhaven.

11.

Elke huidige lidstaat die overeenkomstig de punten 2 tot en met 5 en de punten 7 tot en met 9 nationale maatregelen toepast, kan krachtens de nationale wetgeving een vrijer verkeer van werknemers invoeren dan op de datum van toetreding het geval is, met inbegrip van volledige toegang tot de arbeidsmarkt. Vanaf het derde jaar na de datum van toetreding kan elke huidige lidstaat die nationale maatregelen toepast, te allen tijde besluiten in de plaats daarvan de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EU) nr. 492/2011 toe te passen. Van dit besluit wordt kennis gegeven aan de Commissie.

12.

Teneinde in te spelen op ernstige verstoringen of dreigende verstoringen in specifieke, gevoelige dienstensectoren op de arbeidsmarkten van Duitsland en Oostenrijk, die in bepaalde regio's als gevolg van de in artikel 1 van Richtlijn 96/71/EG bedoelde transnationale dienstverrichtingen zouden kunnen ontstaan, en zolang zij uit hoofde van bovenstaande overgangsregelingen, nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen op het vrij verkeer van Kroatische werknemers toepassen, mogen Duitsland en Oostenrijk na kennisgeving aan de Commissie afwijken van artikel 56, lid 1, VWEU, teneinde in de context van dienstverrichting door in Kroatië gevestigde ondernemingen, het tijdelijk verkeer van werknemers wier recht om in Duitsland en Oostenrijk werk aan te nemen onder nationale maatregelen valt, te beperken.

De lijst van dienstensectoren die onder deze afwijkende regeling kunnen vallen, is als volgt:

in Duitsland:

Sector

NACE (3)-code, tenzij anders aangegeven

Bouwnijverheid en aanverwante activiteiten

45.1 tot en met 4;

Activiteiten vermeld in de bijlage bij Richtlijn 96/71/EG

Industriële reiniging

74.70 Industriële Reiniging

Overige diensten

74.87 Uitsluitend de activiteiten van binnenhuisarchitecten

in Oostenrijk:

Sector

NACE (4)-code, tenzij anders aangegeven

Diensten in verband met de tuinbouw

01.41

Houwen, bewerken en afwerken van natuursteen

26.7

Vervaardiging van metalen constructiewerken en delen daarvan

28.11

Bouwnijverheid en aanverwante activiteiten

45.1 tot en met 4;

Activiteiten vermeld in de bijlage bij Richtlijn 96/71/EG

Beveiligingsdiensten

74.60

Industriële reiniging

74.70

Thuisverpleging

85.14

Maatschappelijke dienstverlening waarbij geen onderdak wordt verschaft

85.32

Voor zover Duitsland en Oostenrijk in overeenstemming met de eerste en de tweede alinea van dit lid afwijken van artikel 56, lid 1, van het VWEU, mag Kroatië, na kennisgeving hiervan aan de Commissie, gelijkwaardige maatregelen treffen.

De toepassing van deze alinea mag niet leiden tot strengere voorwaarden voor het tijdelijk verkeer van werknemers in de context van transnationale dienstverrichtingen tussen Duitsland of Oostenrijk en Kroatië dan de op de datum van ondertekening van het toetredingsverdrag geldende voorwaarden.

13.

De toepassing van de punten 2 tot en me 5 en 7 tot en met 11 mag niet leiden tot strengere voorwaarden voor de toegang van Kroatische onderdanen tot de arbeidsmarkten van de huidige lidstaten dan de op de datum van ondertekening van het toetredingsverdrag geldende voorwaarden.

Niettegenstaande de toepassing van het bepaalde in de punten 1 tot en met 12 geven de huidige lidstaten, wat de toegang tot hun arbeidsmarkt betreft, gedurende eender welke periode tijdens welke nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen worden toegepast, voorrang aan werknemers die onderdaan van de lidstaten zijn boven werknemers die onderdaan van een derde land zijn.

Legaal in een andere lidstaat verblijvende en werkende Kroatische migrerende werknemers en hun gezinnen, en legaal in Kroatië verblijvende en werkende migrerende werknemers van andere lidstaten en hun gezinnen worden niet restrictiever behandeld dan in de betrokken lidstaat, respectievelijk Kroatië verblijvende en werkende migrerende werknemers en hun gezinnen uit derde landen. Voorts mogen in Kroatië verblijvende en werkende migrerende werknemers uit derde landen uit hoofde van het beginsel van de Unie-preferentie geen gunstiger behandeling krijgen dan Kroatische onderdanen.

3.   VRIJ VERKEER VAN KAPITAAL

Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, kan Kroatië de op de datum van ondertekening van het Toetredingsverdrag krachtens zijn Wet op landbouwgrond (Staatsblad 152/08) geldende beperkingen inzake het verwerven van landbouwgrond door onderdanen van een andere lidstaat, door onderdanen van staten die partij zijn bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte (EER) en door rechtspersonen die overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat of een EER-staat zijn opgericht, handhaven gedurende een periode van zeven jaar te rekenen vanaf de datum van de toetreding. Onder geen beding mag een onderdaan van een lidstaat of een rechtspersoon die overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat is opgericht, bij het verwerven van landbouwgrond minder gunstig worden behandeld dan een dergelijke onderdaan of rechtspersoon op de datum van ondertekening van het Toetredingsverdrag zou zijn behandeld, of restrictiever worden behandeld dan een onderdaan of rechtspersoon van een derde land.

Zelfstandige landbouwers die onderdaan zijn van een andere lidstaat en die zich in Kroatië wensen te vestigen en er wensen te wonen, vallen niet onder het bepaalde in de eerste alinea en worden niet onderworpen aan andere voorschriften of procedures dan die welke gelden voor de onderdanen van Kroatië.

Voor het eind van het derde jaar na de datum van toetreding vindt er een algemene evaluatie van deze overgangsmaatregel plaats. De Commissie brengt daartoe verslag uit bij de Raad. De Raad kan op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen besluiten om de in de eerste alinea vermelde overgangsperiode in te korten of te beëindigen.

Als er voldoende aanwijzingen zijn dat er na het verstrijken van de overgangsperiode ernstige verstoringen zullen optreden of dreigen te zullen optreden op de Kroatische markt voor landbouwgrond, zal de Commissie op verzoek van Kroatië besluiten de overgangsperiode met drie jaar te verlengen. Deze verlenging kan worden beperkt tot bepaalde geografische gebieden die in het bijzonder worden getroffen.

4.   LANDBOUW

I.   OVERGANGSMAATREGELEN VOOR KROATIË

1.

32001 LO 113: Richtlijn 2001/113/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtenjam of -confituur, -gelei en -marmelade, alsmede kastanjepasta (PB L 10 van 12.1.2002, blz. 67).

In afwijking van de bij artikel 8 opgelegde verplichting is het in de handel brengen van producten onder de benamingen „domaća marmelada” en „ekstra domaća marmelada” op de Kroatische markt toegestaan tot de op de datum van toetreding bestaande voorraad is opgebruikt.

2.

32006 R 0510: Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12 en PB L 335 M van 13.12.2008, blz. 213).

a)

In artikel 5, lid 8, wordt de tweede alinea vervangen door:

„Bulgarije, Kroatië en Roemenië doen deze wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen uiterlijk één jaar na de datum van hun toetreding in werking treden.”;

b)

artikel 5, lid 11, wordt de eerste alinea vervangen door:

„11.   In het geval van Bulgarije, Kroatië en Roemenië mag de nationale bescherming van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen die op de datum van hun toetreding bestaan, worden verlengd tot twaalf maanden na de datum van hun toetreding.”.

3.

32007 R 1234: Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

a)

Aan artikel 118 quaterdecies wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   In afwijking van de leden 1 tot en met 4, mag Kroatië wijnen met de benaming „Mlado vino portugizac” in de handel brengen in Kroatië of uitvoeren naar derde landen tot de voorraden die op de datum van toetreding beschikbaar waren, zijn opgebruikt. Kroatië zal een geautomatiseerde gegevensbank opzetten met informatie over de voorraden die op de datum van toetreding bestaan, en zal erop toezien dat deze voorraden worden gecontroleerd en bij de Commissie worden aangegeven.”;

b)

aan artikel 118 vicies wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   Wat betreft Kroatië worden de wijnnamen die zijn bekendgemaakt in PB C 116 van 14 april 2011 beschermd uit hoofde van deze verordening, onder voorbehoud van een gunstig resultaat van de bezwaarprocedure. De Commissie neemt deze namen op in het in artikel 118 quindecies bedoelde register.

De leden 2 tot en met 4 van dit artikel zijn van toepassing, onder de volgende voorbehouden: de in lid 3 bedoelde termijn beloopt een jaar na de datum van toetreding van Kroatië; de in lid 4 bedoelde termijn beloopt vier jaar na de datum van toetreding van Kroatië.”.

4.

32009 R 0073: Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16).

a)

In afwijking van de in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bepaalde verplichting om de in bijlage II van die verordening genoemde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen in acht te nemen, voldoen landbouwers in Kroatië die rechtstreekse betalingen ontvangen, in het kader van de randvoorwaarden, aan de in de punten A, B en C van bijlage II bepaalde, uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen, volgens het hiernavolgende tijdschema: met ingang van 1 januari 2014 wat betreft punt A, met ingang van 1 januari 2016 wat betreft punt B, en met ingang van 1 januari 2018 wat betreft punt C;

b)

na hoofdstuk 1 in titel V van Verordening (EG) nr. 73/2009 worden een hoofdstuktitel en artikel ingevoegd:

HOOFDSTUK 1 bis

Bedrijfstoeslagregeling

Artikel 121 bis

Bedrijfstoeslagregeling in Kroatië

Voor Kroatië is de toepassing van de artikelen 4, 5, 23, 24 en 25 facultatief tot en met 31 december 2013, voor zover deze bepalingen verband houden met uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen. Met ingang van 1 januari 2014 moet een landbouwer die in Kroatië betalingen in het kader van de bedrijfstoeslagregeling ontvangt, aan de in bijlage II bedoelde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen voldoen overeenkomstig het volgende tijdschema:

a)

de in bijlage II, punt A, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2014;

b)

de in bijlage II, punt B, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2016;

c)

de in bijlage II, punt C, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2018.”.

II.   OVERGANGSREGELING MET TARIEFCONTINGENTEN VOOR RUWE RIETSUIKER VOOR RAFFINAGE

Voor Kroatië wordt een jaarlijks autonoom erga omnes invoerquota van 40 000 ton ruwe rietsuiker voor raffinage gereserveerd voor een periode van ten hoogste drie verkoopseizoenen na toetreding, tegen een invoerheffing van 98,00 EUR per ton. Als de onderhandelingen met andere WTO-leden overeenkomstig artikel XXIV.6 van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT) over compenserende aanpassing na de toetreding van Kroatië leiden tot het openen van compenserende suikerquota voor het eind van de overgangsperiode, zal het aan Kroatië toegekende quotum van 40 000 ton geheel of gedeeltelijk worden beëindigd op het moment van opening van de compenserende suikerquota. De Commissie neemt de nodige uitvoeringsmaatregelen aan volgens de procedure van artikel 195, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007, in samenhang met artikel 13, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 182/2011.

III.   TIJDELIJKE AANVULLENDE MAATREGELEN INZAKE RECHTSTREEKSE BETALINGEN VOOR KROATIË

Voorwaarde voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers voor het jaar 2013 is dat Kroatië voor de toetreding dezelfde regels toepast als de regels voor rechtstreekse betalingen van Verordening (EG) nr. 73/2009 en van de Verordeningen (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij titel III van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (5), Verordening (EG) nr. 1121/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en V van die verordening ingestelde steunregelingen (6) en Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (7).

5.   VOEDSELVEILIGHEID, VETERINAIR EN FYTOSANITAIR BELEID

I.   LEGHENNEN

31999 L 0074: Richtlijn 1999/74/EEG van de Raad van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van legkippen (PB L 203 van 3.8.1999, blz. 31).

In afwijking van artikel 6 van Richtlijn 1999/74/EG van de Raad mogen, waar het Kroatie betreft, legkippen die op de datum van de toetreding van Kroatië aan de leg zijn, worden gehouden in kooien die niet overeenstemmen met de structurele voorschriften van artikel 6. Kroatië zorgt ervoor dat het gebruik van die kooien uiterlijk 12 maanden na toetreding ophoudt.

Eieren uit deze niet-aangepaste kooien mogen alleen in Kroatië in de handel worden gebracht. De eieren en de verpakkingen moeten duidelijk onderscheiden worden met een speciaal merkteken zodat de nodige controles kunnen worden uitgevoerd. Uiterlijk een jaar voor de datum van toetreding moet de Commissie een duidelijke beschrijving van dit merkteken ontvangen.

II.   INRICHTINGEN (VLEES, MELK EN VIS EN DIERLIJKE BIJPRODUCTEN)

32004 R 0852: Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1).

32004 R 0853: Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55).

32009 R 1069: Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

1.

De structurele voorschriften in:

a)

Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad:

bijlage II, hoofdstuk II;

b)

Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad:

bijlage III, afdeling I, hoofdstukken II en III,

bijlage III, afdeling II, hoofdstukken II en III,

bijlage III, afdeling V, hoofdstuk I;

c)

Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (8):

bijlage IV, hoofdstuk I,

bijlage IX, hoofdstukken I, II en III,

bijlage X, hoofdstukken I en II, en

bijlage XIII;

gelden in Kroatië tot en met 31 december 2015 niet voor bepaalde inrichtingen in de sectoren vlees, melk, vis en dierlijke bijproducten, op onderstaande voorwaarden.

2.

Zolang punt a) van toepassing is op de in dat punt bedoelde inrichtingen, worden producten afkomstig van die inrichtingen uitsluitend op de nationale markt in Kroatië in de handel gebracht of op markten in derde landen overeenkomstig wetgeving van de Unie ter zake, of gebruikt voor verdere verwerking in inrichtingen in Kroatië waarvoor punt a) eveneens geldt, ongeacht de datum waarop zij in de handel worden gebracht.

3.

Levensmiddelen uit inrichtingen bedoeld onder a) dragen een gezondheids- of identificatiemerk dat verschilt van het merk dat in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 853/2004 is voorgeschreven. Uiterlijk een jaar voor de datum van toetreding moet de Commissie een duidelijke beschrijving van de verschillende gezondheids- of identificatiemerken ontvangen.

4.

De punten b) en c) gelden ook voor alle producten die afkomstig zijn uit geïntegreerde vleesinrichtingen waarvan een gedeelte onder punt a) valt.

5.

Kroatië volgt de uitvoering van het nationaal programma voor de verbetering van de inrichtingen voortdurend en legt de Commissie in dit verband een jaarlijks voortgangsplan voor. Kroatië ziet erop toe dat er voor ieder van de betrokken inrichtingen een verbeteringsplan wordt opgesteld met een tijdschema voor de aanpassing aan de structurele voorschriften en stelt deze plannen op verzoek ter beschikking van de Commissie.

6.

De Commissie stelt ruim voor de datum van toetreding een lijst op van de onder a) bedoelde inrichtingen. De lijst wordt bekendgemaakt en omvat de naam en het adres van elke inrichting.

7.

Kroatië zorgt ervoor dat inrichtingen die bij de toetreding niet volledig voldoen aan het acquis van de Unie op het gebied van de voedselveiligheid, hun activiteiten stopzetten, behalve wanneer zij onder de bepalingen van deze overgangsmaatregel vallen.

8.

Overeenkomstig respectievelijk artikel 12, lid 2, en artikel 9, lid 2, kunnen er uitvoeringsvoorschriften worden vastgesteld voor een soepele werking van de overgangsregeling met betrekking tot de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en nr. 853/2004.

9.

Overeenkomstig artikel 52, lid 4, kunnen er uitvoeringsvoorschriften worden vastgesteld voor een soepele werking van de overgangsregeling met betrekking tot Verordening (EG) nr. 1069/2009.

III.   IN DE HANDEL BRENGEN VAN ZADEN

32002 L 0053: Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 1).

32002 L 0055: Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33).

Kroatië mag tot en met 31 december 2014 de toepassing van de artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2002/53/EG en artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2002/55/EG uitstellen met betrekking tot het op zijn grondgebied in de handel brengen van zaadrassen die voorkomen op zijn nationale rassenlijsten van landbouwgewassen, respectievelijk groentegewassen die niet officieel zijn aanvaard overeenkomstig die richtlijnen. Gedurende die periode mag dergelijk zaad niet in de handel worden gebracht op het grondgebied van andere lidstaten.

IV.   NEUM

31997 L 0078: Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9).

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

1.   De lidstaten verrichten de veterinaire controles voor producten uit derde landen die op een van de in bijlage I vermelde grondgebieden worden binnengebracht, overeenkomstig het bepaalde in deze richtlijn en in Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (9).

2.   Bij wijze van afwijking van lid 1 mogen zendingen producten afkomstig van het grondgebied van Kroatië die in Neum (de corridor van Neum) over het grondgebied van Bosnië en Herzegovina worden vervoerd, voordat zij bij de toegangspunten Klek of Zaton weer het grondgebied van Kroatië worden binnengebracht, worden vrijgesteld van veterinaire controles, op onderstaande voorwaarden:

a)

Kroatië heeft vanaf de dag van toetreding of eerder aan de noord- en aan de zuidkant van de corridor van Neum toegangspunten die zijn uitgerust en bemand en voorbereid zijn op het doen naleven van de voorschriften van dit lid;

b)

Kroatië zorgt ervoor dat:

i)

er voor het vervoer van de zendingen uitsluitend gesloten voertuigen worden gebruikt;

ii)

de voertuigen die de zendingen vervoeren met genummerde zegels worden verzegeld voordat zij door de corridor van Neum reizen;

iii)

er een register wordt opgesteld waarin staat welk zegelnummer aan welk voertuig zit, zodat de noodzakelijke controles kunnen worden uitgevoerd;

iv)

de datum en het tijdstip waarop de voertuigen die de zendingen vervoeren het grondgebied van Kroatië verlaten of er weer binnenkomen, worden vastgelegd zodat kan worden berekend hoelang de gehele doorreis duurt;

c)

Kroatië zorgt ervoor dat een zending niet opnieuw op het grondgebied van Kroatië wordt toegelaten als:

i)

de verzegeling van het voertuig tijdens de doorreis door de corridor van Neum is verbroken of vervangen, en/of

ii)

de totale duur van de doorreis de aanvaardbare totale duur van de doorreis verre overschrijdt, gelet op de totale lengte van de doorreis tenzij de bevoegde autoriteit een evaluatie heeft gemaakt van de risico's voor de gezondheid van mens en dier en op basis van deze evaluatie doeltreffende, evenredige en gerichte maatregelen heeft genomen;

d)

Kroatië moet de Commissie regelmatig en wanneer dat nodig is op de hoogte brengen van niet-naleving van de voorschriften onder b) en van de overeenkomstig c) getroffen maatregelen;

e)

Zo nodig wordt overeenkomstig de procedure van artikel 29 een besluit vastgesteld om de afwijking van lid 1 op te schorten of in te trekken;

f)

Waar nodig worden uitvoeringsbepalingen voor dit lid vastgesteld volgens de procedure van artikel 29.

6.   VISSERIJ

32006 R 1967: Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11), (Gerectificeerde versie in PB L 36 van 8.2.2007, blz. 6).

a)

In afwijking van artikel 13, leden 1 en 2, is het voor vaartuigen die uitsluitend geregistreerd en actief zijn in het gebied ten westen van Istrië, tot en met 30 juni 2014 toegestaan bodemtrawls te gebruiken op een diepte van minder dan 50 meter op een minimumafstand van 1,5 zeemijl uit de kust.

Deze afwijking is van toepassing op het deel dat „gebied ten westen van Istrië” wordt genoemd en dat wordt afgebakend vanaf het punt met de geografische coördinaten φ=44,52135 en λ=14,29244, volgens een lijn pal naar het noorden en een lijn pal naar het westen.

Voor schepen met een lengte over alles van minder dan 15 meter is het Kroatië tot en met 30 juni 2014 toegestaan op een diepte van meer dan 50 meter bodemtrawls te gebruiken mits een minimumafstand van 1 zeemijl uit de kust in acht wordt genomen en alle andere beperkingen in ruimte en tijd die op de datum van toetreding worden toegepast, worden nageleefd.

b)

In afwijking van artikel 17, lid 1, is het een beperkt aantal en niet meer dan 2 000 vaartuigen in de specifieke categorie van niet-beroepsmatige visserijactiviteiten, genaamd „kleinschalige ambachtelijke visserij voor persoonlijke behoeften”, tot en met 31 december 2014 toegestaan ten hoogste 200 meter kieuwnet te gebruiken, op voorwaarde dat alle andere op de datum van toetreding geldende beperkingen van toepassing blijven. Kroatië legt uiterlijk op de datum van toetreding de lijst van onder deze overgangsperiode vallende vaartuigen voor aan de Commissie, onder opgaaf van hun kenmerken en hun, in GT en kW uitgedrukte, vermogen.

7.   VERVOERBELEID

1.

31992 R 3577: Verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer) (PB L 364 van 12.12.1992, blz. 7).

Aan artikel 6 worden de volgende leden toegevoegd:

„4.   In afwijking van artikel 4, lid 1, tweede alinea, kunnen openbaredienstcontracten die vóór de toetreding van Kroatië tot de EU zijn gesloten, tot en met 31 december 2016 worden toegepast.

5.   In afwijking van artikel 1, lid 1, worden cruisediensten die tussen Kroatische havens worden verricht door schepen van minder dan 650 bruto ton, tot en met 31 december 2014 voorbehouden voor in Kroatië geregistreerde en onder Kroatische vlag varende schepen die worden geëxploiteerd door scheepvaartmaatschappijen die overeenkomstig het Kroatische recht zijn opgericht en waarvan het hoofdkantoor zich bevindt in Kroatië en waarvan de daadwerkelijke controle wordt uitgeoefend in Kroatië.

6.   In afwijking van artikel 1, lid 1, kan de Commissie gedurende de overgangsperiode tot en met 31 december 2014 op grond van een gemotiveerd verzoek van een lidstaat, binnen 30 werkdagen na ontvangst van het verzoek in kwestie, besluiten dat schepen die in aanmerking komen voor de in lid 5 bedoelde afwijking, geen cruisediensten verrichten tussen havens van bepaalde zones van andere lidstaten dan Kroatië, indien wordt aangetoond dat deze diensten de binnenlandse vervoersmarkt in die zones ernstig verstoren of dreigen te verstoren. Indien de Commissie na 30 werkdagen geen besluit heeft genomen, heeft de betrokken lidstaat het recht vrijwaringsmaatregelen toe te passen totdat de Commissie haar besluit heeft genomen. In noodgevallen kunnen de lidstaten unilateraal passende voorlopige maatregelen nemen, die niet langer dan drie maanden van kracht mogen blijven. Die lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk op de hoogte. De Commissie mag de maatregelen afschaffen of bevestigen totdat zij haar uiteindelijk besluit neemt. De lidstaten worden op de hoogte gehouden.”.

2.

32009 R 1072: Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (herschikking) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72).

In afwijking van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1072/2009 geldt het volgende:

gedurende een periode van twee jaar vanaf de datum van toetreding van Kroatië mogen in Kroatië gevestigde ondernemingen geen cabotagevervoer verrichten in de andere lidstaten;

gedurende een periode van twee jaar vanaf de datum van toetreding van Kroatië kunnen de andere lidstaten de Commissie ervan in kennis stellen dat zij voornemens zijn de in het eerste streepje bedoelde overgangsperiode met maximaal twee jaar te verlengen, dan wel artikel 8 met betrekking tot in Kroatië gevestigde ondernemingen toe te passen. Bij ontbreken van een dergelijke kennisgeving is artikel 8 van toepassing;

elk van de huidige lidstaten kan de Commissie gedurende een periode van twee jaar vanaf de toetreding van Kroatië te allen tijde in kennis stellen van zijn voornemen artikel 8 met betrekking tot in Kroatië gevestigde ondernemingen toe te passen;

alleen vervoerders die gevestigd zijn in lidstaten waar artikel 8 op in Kroatië gevestigde ondernemingen van toepassing is, kunnen in Kroatië cabotage verrichten;

gedurende een periode van vier jaar vanaf de datum van toetreding van Kroatië kan elke lidstaat die artikel 8 toepast, bij een ernstige verstoring van de nationale markt of delen daarvan die wordt veroorzaakt of verergerd door cabotage, zoals een ernstig overaanbod of een bedreiging van de financiële stabiliteit of het voortbestaan van een aanzienlijk aantal ondernemingen in het goederenvervoer, de Commissie verzoeken de toepassing van artikel 8 met betrekking tot in Kroatië gevestigde ondernemingen geheel of gedeeltelijk op te schorten. In dat geval is artikel 10 van toepassing.

Lidstaten die de in het eerste en het tweede streepje van lid 1 bedoelde overgangsmaatregel toepassen, kunnen op basis van bilaterale overeenkomsten met Kroatië geleidelijk cabotagevergunningen uitwisselen.

De in lid 1 en lid 2 bedoelde overgangsregelingen mogen niet leiden tot een toegang voor Kroatische vervoerders tot de nationale cabotagemarkten die beperkter is dan ten tijde van de ondertekening van het toetredingsverdrag.

8.   BELASTING

1.

31992 L 0079: Richtlijn 92/79/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de onderlinge aanpassing van de belastingen op sigaretten (PB L 316 van 31.10.1992, blz. 8).

In artikel 2, lid 2, is de volgende alinea toegevoegd:

„Aan Kroatië wordt een overgangsperiode tot en met 31 december 2017 toegestaan om te voldoen aan de voorschriften van de eerste en tweede alinea van dit lid. Vanaf 1 januari 2014 bedraagt de accijns echter niet minder dan 77 EUR per 1 000 sigaretten, ongeacht de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs.”.

2.

32006 L 0112: Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

a)

Artikel 13, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De lidstaten kunnen werkzaamheden van publiekrechtelijke lichamen die uit hoofde van de artikelen 132, 135, 136 en 371, de artikelen 374 tot en met 377, artikel 378, lid 2, artikel 379, lid 2, en de artikelen 380 tot en met 390 quater zijn vrijgesteld, als werkzaamheden van de overheid beschouwen.”;

b)

artikel 80, lid 1, onder b), wordt vervangen door:

„b)

wanneer de tegenprestatie lager is dan de normale waarde, degene die de handeling verricht geen volledig recht op aftrek uit hoofde van de artikelen 167 tot en met 171 en 173 tot en met 177 heeft en de handeling uit hoofde van de artikelen 132, 135, 136, 371, 375, 376 en 377, artikel 378, lid 2, artikel 379, lid 2, en de artikelen 380 tot en met 390 quater, is vrijgesteld;”;

c)

artikel 136, onder a), wordt vervangen door:

„a)

leveringen van goederen die uitsluitend zijn gebruikt voor een activiteit die krachtens de artikelen 132, 135, 371, 375, 376 en 377, artikel 378, lid 2, artikel 379, lid 2, en de artikelen 380 tot en met 390 quater is vrijgesteld, wanneer voor deze goederen geen recht op aftrek is genoten;”;

d)

artikel 221, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   De lidstaten kunnen de belastingplichtige van de in artikel 220, lid 1, of in artikel 220 bis vastgestelde factureringsplicht ontheffen voor de op hun grondgebied verrichte goederenleveringen of diensten die, al dan niet met recht op aftrek van voorbelasting, overeenkomstig de artikelen 110 en 111, artikel 125, lid 1, artikel 127, artikel 128, lid 1, de artikelen 132, punten h) tot en met l), artikel 135, lid 1, de artikelen 136, 371, 375, 376 en 377, artikel 378, lid 2, en artikel 379, lid 2, en de artikelen 380 tot en met 390 quater vrijgesteld zijn.”;

e)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 390 quater

Kroatië mag, onder de voorwaarden die in deze lidstaat op de datum van zijn toetreding bestonden, vrijstelling blijven verlenen voor de volgende handelingen:

a)

de levering van bebouwde of onbebouwde bouwterreinen als omschreven in artikel 135, lid 1, punt j), en bijlage X, deel B, punt 9, tot en met 31 december 2014, niet verlengbaar;

b)

internationaal personenvervoer omschreven in bijlage X, deel B, punt 10, zolang dezelfde vrijstelling wordt toegepast in één van de lidstaten die voor de toetreding van Kroatië lid van de Unie waren.”;

f)

artikel 391 wordt vervangen door:

„Artikel 391

De lidstaten die vrijstelling verlenen voor de in de artikelen 371, 375, 376 en 377, artikel 378, lid 2, artikel 379, lid 2, en de artikelen 380 tot en met 390 quater bedoelde handelingen, mogen de belastingplichtigen het recht verlenen voor belastingheffing ter zake van deze handelingen te kiezen.”;

g)

de titel van bijlage X wordt (ook in de inhoudstafel) vervangen door:

„LIJST VAN HANDELINGEN WAARVOOR DE IN DE ARTIKELEN 370 EN 371 EN DE ARTIKELEN 375 TOT EN MET 390 QUATER BEDOELDE AFWIJKINGEN GELDEN”.

9.   VRIJHEID, VEILIGHEID EN RECHT

32006 R 0562: Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1).

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 19 bis

In afwijking van de bepalingen van deze verordening aangaande de instelling van grensdoorlaatposten mag Kroatië, tot de inwerkingtreding van een besluit van de Raad over de volledige toepassing van het Schengenacquis in Kroatië overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte of tot de invoeging in deze verordening van bepalingen inzake het toezicht aan gemeenschappelijke grensdoorlaatposten, indien dat eerder is, de gemeenschappelijke grensdoorlaatposten met Bosnië en Herzegovina handhaven. Bij deze gemeenschappelijke grensdoorlaatposten kunnen grenswachters van de ene partij in- of uitreiscontroles uitvoeren op het grondgebied van de andere partij. Alle in- en uitreiscontroles door Kroatische grenswachters worden volgens het acquis van de Unie verricht, met inbegrip van de verplichtingen van de lidstaten inzake internationale bescherming en non-refoulement. De bilaterale overeenkomsten waarbij bovenbedoelde gemeenschappelijke grensdoorlaatposten worden ingesteld, worden, zo nodig, dienovereenkomstig gewijzigd.”.

10.   MILIEU

I.   HORIZONTALE WETGEVING

1.

32003 L 0087: Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

a)

Met betrekking tot alle vluchten tussen twee op Kroatisch grondgebied gelegen vliegvelden en alle vluchten tussen een op Kroatisch grondgebied gelegen vliegveld en een in een land buiten de EER gelegen vliegveld (hierna: „bijkomende luchtvaartactiviteiten”) is het volgende van toepassing:

i)

in afwijking van artikel 3 quater, lid 2, neemt de in artikel 13, lid 1, bedoelde periode, die op 1 januari 2013 begint, een aanvang op 1 januari 2014 voor de aanvullende luchtvaartdiensten;

ii)

in afwijking van artikel 3 quater, lid 4, beslist de Commissie, overeenkomstig de procedure van dat artikel, binnen 6 maanden vanaf de datum van toetreding over de historische emissies van de luchtvaartactiviteiten voor de bijkomende luchtvaartactiviteiten;

iii)

in afwijking van artikel 3 quinquies, lid 2, is, vanaf 1 januari 2014, het percentage aan emissierechten dat moet worden geveild gelijk aan de verhouding tussen de resterende emissierechten na de berekening van het aantal kosteloos toe te wijzen rechten uit hoofde van punt d) van artikel 3 sexies, lid 3, en de emissierechten die volgens de berekeningen moeten worden opzijgezet in een speciale reserve uit hoofde van artikel 3 septies;

iv)

in afwijking van artikel 3 quinquies, lid 3, zal de Commissie over de toewijzing van emissierechten voor bijkomende luchtvaartdiensten voor het referentiejaar 2010 beslissen op basis van de beste beschikbare gegevens. Het aantal rechten dat moet worden geveild door de lidstaten waarvan de totale toegewezen emissies van luchtvaartactiviteiten emissies omvatten van vluchten met vertrek op een Kroatisch vliegveld, zal worden aangepast vanaf 1 juli 2013, met het oog op de hertoewijzing van de op deze emissie betrekking hebbende veilingrechten aan Kroatië;

v)

in afwijking van artikel 3 sexies, lid 1, is 2012 het controlejaar voor de bijkomende luchtvaartactiviteiten, en worden alle aanvragen voor toewijzing van rechten vóór 31 maart 2013 gericht aan de bevoegde Kroatische autoriteiten;

vi)

in afwijking van artikel 3 sexies, lid 2, zal Kroatië de aanvragen voor bijkomende luchtvaartdiensten vóór 1 juli 2013 bij de Commissie indienen;

vii)

in afwijking van artikel 3 sexies, lid 3, neemt de Commissie, in verband met de aanvullende luchtvaartactiviteiten, vóór 30 september 2013 een besluit over de in de punten a) tot en met e) bedoelde aangelegenheden;

viii)

in afwijking van artikel 3 sexies, lid 3, onder d), wordt, voor de bijkomende luchtvaartactiviteiten, het percentage kosteloos toe te wijzen emissierechten berekend door de in punt e) bepaalde benchmark te vermenigvuldigen met de som van de tonkilometergegevens in de overeenkomstig artikel 3 sexies, lid 2, bij de Commissie ingediende aanvragen, aangepast om rekening te houden met de gemiddelde verandering in de in tonkilometer uitgedrukte activiteit die onder de EU ETS voor 2010 valt. De benchmark kan indien nodig onderworpen worden aan een door de Commissie toe te passen uniforme correctiecoëfficiënt;

ix)

in afwijking van artikel 3 sexies, lid 3, is de in punt e) bedoelde benchmark voor de bijkomende luchtvaartactiviteiten dezelfde als die welke is berekend voor de luchtvaartactiviteiten die onder de EU ETS vallen vanaf 1 januari 2012;

x)

in afwijking van artikel 3 sexies, lid 5, is 28 februari 2014 de datum voor het verlenen van de emissierechten voor de bijkomende luchtvaartactiviteiten;

xi)

in afwijking van artikel 3 septies moet, met betrekking tot de bijkomende luchtvaartactiviteiten, iedere verwijzing naar het tweede kalenderjaar van de periode die begint in 2013 worden gelezen als 2014 en moeten verwijzingen naar het derde kalenderjaar van die periode worden gelezen als 2015;

xii)

in afwijking van artikel 14, lid 3, is de in dat artikel vastgestelde datum, voor de bijkomende luchtvaartactiviteiten, 1 januari 2013;

xiii)

in afwijking van artikel 18 bis, lid 1, wordt de hertoewijzing van verantwoordelijkheden inzake beheer voor vliegtuigexploitanten aan Kroatië verricht in 2014, nadat de exploitant zijn verplichtingen voor 2013 is nagekomen, tenzij tussen de voormalige beheersautoriteit en Kroatië een andere datum wordt overeengekomen ingevolge een verzoek van de vliegtuigexploitant dat wordt gedaan binnen 6 maanden na de datum waarop de Commissie de bijgewerkte versie van de lijst van vliegtuigexploitanten publiceert waarin rekening wordt gehouden met de toetreding van Kroatië. In dat geval zal de hertoewijzing uiterlijk in 2020 plaatsvinden met betrekking tot de in 2021 beginnende handelsperiode;

xiv)

in afwijking van punt 6 van bijlage I worden bijkomende luchtvaartdiensten opgenomen met ingang van 1 januari 2014.

b)

Onverminderd bovenbedoelde afwijkingen doet Kroatië de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vanaf de toetreding het hele jaar 2013 aan de richtlijn te voldoen.

2.

32010 R 0920: Verordening (EU) nr. 920/2010 van de Commissie van 7 oktober 2010 inzake een gestandaardiseerd en beveiligd registersysteem overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 270 van 14.10.2010, blz. 1).

De artikelen 16, 29, 41, 46 en 54 en bijlage VIII betreffende de luchtvaartactiviteiten zijn in Kroatië van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

II.   LUCHTKWALITEIT

32008 L 0050: Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1).

a)

In afwijking van bijlage XIV, is het referentiejaar onder punt A, eerste alinea, het tweede jaar na het einde van het jaar waarin Kroatië toetreedt. De gemiddelde-blootstellingsindex voor dat referentiejaar is het gemiddelde van de concentratie in het toetredingsjaar en het eerste en het tweede jaar na het jaar van de toetreding.

b)

In afwijking van bijlage XIV, punt B, wordt de streefwaarde inzake vermindering van de blootstelling berekend op basis van de gemiddelde-blootstellingsindex in het referentiejaar, d.w.z. het tweede jaar na het einde van het jaar waarin Kroatië toetreedt.

III.   AFVALBEHEER

31999 L 0031: Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1).

a)

In afwijking van artikel 5, lid 2, eerste alinea, punten a), b) en c), gelden de volgende termijnen voor de verplichting het naar stortplaatsen over te brengen biologisch afbreekbaar stedelijk afval te verminderen tot respectievelijk 75, 50 en 35 gewichtsprocent van de totale hoeveelheid in 1997 geproduceerd biologisch afbreekbaar stedelijk afval in Kroatië.

Kroatië zorgt voor een geleidelijke vermindering van het naar stortplaatsen over te brengen biologisch afbreekbaar stedelijk afval overeenkomstig het volgende tijdschema:

i)

uiterlijk 31 december 2013 wordt het aandeel van het naar stortplaatsen over te brengen biologisch afbreekbaar stedelijk afval verminderd tot 75 gewichtsprocent van de totale hoeveelheid in 1997 geproduceerd biologisch afbreekbaar stedelijk afval;

ii)

uiterlijk 31 december 2016 wordt het aandeel van het naar stortplaatsen over te brengen biologisch afbreekbaar stedelijk afval verminderd tot 50 gewichtsprocent van de totale hoeveelheid in 1997 geproduceerd biologisch afbreekbaar stedelijk afval;

iii)

uiterlijk 31 december 2020 wordt het aandeel van het naar stortplaatsen over te brengen biologisch afbreekbaar stedelijk afval verminderd tot 35 gewichtsprocent van de totale hoeveelheid in 1997 geproduceerd biologisch afbreekbaar stedelijk afval.

b)

In afwijking van artikel 14, onder c), voldoen alle bestaande stortplaatsen in Kroatië op uiterlijk 31 december 2018 aan de voorschriften van de richtlijn, behoudens de voorschriften van bijlage I, punt 1.

Kroatië zorgt voor een geleidelijke vermindering van het naar niet-conforme stortplaatsen overgebrachte afval, met inachtneming van de volgende jaarlijkse maximumhoeveelheden:

uiterlijk 31 december 2013: 1 710 000 ton,

uiterlijk 31 december 2014: 1 410 000 ton,

uiterlijk 31 december 2015: 1 210 000 ton,

uiterlijk 31 december 2016: 1 010 000 ton,

uiterlijk 31 december 2017: 800 000 ton.

Kroatië zendt de Commissie ieder jaar uiterlijk 31 december, te beginnen met het jaar van toetreding, een verslag toe betreffende de geleidelijke toepassing van de richtlijn en de naleving van de tussentijdse doelstellingen.

IV.   WATERKWALITEIT

1.

31991 L 0271: Richtlijn 91/271/EG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

In afwijking van de artikelen 3, 4, 5, 6 en 7, zijn de voorschriften inzake opvangsystemen en zuivering van stedelijk afvalwater vanaf 1 januari 2024 van toepassing in Kroatië, met inachtneming van de volgende tussentijdse doelstellingen:

a)

voor agglomeraties met een inwonerequivalent van meer dan 15 000 ton, behalve de volgende kustagglomeraties, dient uiterlijk 31 december 2018 aan de richtlijn te zijn voldaan:

 

Bibinje — Sukošan,

 

Biograd,

 

Jelsa — Vrboska,

 

Makarska,

 

Mali Lošinj,

 

Malinska — Njivice,

 

Nin,

 

Pirovac — Tisno — Jezera,

 

Pula — Sjever,

 

Vela Luka,

 

Vir;

b)

voor agglomeraties met een inwonerequivalent van meer dan 10 000 waarvan het afvalwater wordt geloosd in kwetsbare gebieden, en voor in het afwateringsgebied van kwetsbare gebieden gelegen zuiveringsinstallaties die bijdragen tot de vervuiling van de Donau en andere kwetsbare gebieden en in de 11 onder punt a) genoemde kustagglomeraties, dient uiterlijk 31 december 2020 aan de richtlijn te zijn voldaan;

c)

voor agglomeraties met een inwonerequivalent van meer dan 2 000, dient uiterlijk 31 december 2023 aan de richtlijn te zijn voldaan.

2.

31998 L 0083: Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32).

Bij wijze van afwijking zijn de in bijlage I, deel A en deel C, genoemde microbiologische parameters, respectievelijk indicatorparameters vanaf 1 januari 2019 in Kroatië van toepassing voor de volgende waterleveringsgebieden:

Leveringsgebied

Gebiedsnr.

Bevolking

NUTS-code

DA BJELOVAR

107

51 921

HR02

DA DARUVAR

125

25 608

HR02

DA ĐURĐEVAC

204

30 079

HR01

DA GORSKI KOTAR

306

26 430

HR03

DA HRVATSKO ZAGORJE

101

143 093

HR01

DA ISTOČNA SLAVONIJA-SLAVONSKI BROD

129

124 349

HR02

DA ISTRIA

301

97 046

HR03

DA JASTREBARSKO-KLINČA SELA

114

23 213

HR01

DA KARLOVAC-DUGA RESA

116

91 511

HR02

DA KNIN

404

17 187

HR03

DA KOPRIVNICA

203

58 050

HR01

DA KRIŽEVCI

103

36 338

HR01

DA LAPAC

311

1 880

HR03

DA LIČKA JESENICA

118

13 893

HR02

DA NAŠICE

210

37 109

HR02

DA NERETVA-PELJEŠAC-KORČULA-LASTOVO-MLJET

407

58 246

HR03

DA OGULIN

117

25 192

HR02

DA OPATIJA-RIJEKA-KRK

304

238 088

HR03

DA OTOČAC

309

15 434

HR03

DA OZALJ

113

11 458

HR02

DA PETRINJA-SISAK

121

84 528

HR02

DA PISAROVINA

115

3 910

HR01

DA PITOMAČA

205

10 465

HR02

DA POŽEŠTINE

128

70 302

HR02

DA SVETI IVAN ZELINA

102

17 790

HR01

DA UDBINA-KORENICA

310

6 747

HR03

DA VARAŽDIN

201

184 769

HR01

DA VELIKA GORICA

503

75 506

HR01

DA ZAGREB

501

831 047

HR01

DA ZAPREŠIĆ

502

50 379

HR01

DA ZRMANJA-ZADAR

401

158 122

HR03

DA ŽRNOVNICA

307

20 160

HR03

V.   GEÏNTEGREERDE PREVENTIE EN CONTROLE VAN VERONTREINIGING (IPPC)

1.

31999 L 0013: Richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties (PB L 85 van 29.3.1999, blz. 1).

a)

In afwijking van artikel 5 en bijlagen IIA en IIB zijn de grenswaarden voor de emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties in Kroatië vanaf de genoemde datum van toepassing voor de volgende installaties:

i)

vanaf 1 januari 2014:

1.

ČATEKS, dioničko društvo za proizvodnju tkanine, umjetne kože, kućanskog rublja i proizvoda za šport i rekreaciju (ČATEKS d.d.), Čakovec, Ulica Zrinsko-Frankopanska 25

2.

Drvna industrija KLANA d.d. (DI KLANA d.d.), Klana, Klana 264;

ii)

vanaf 1 januari 2015:

1.

HEMPEL društvo s ograničenom odgovornošću Prerađivačka kemijska industrija (HEMPEL d.o.o.), Umag, Novigradska ulica 32

2.

ALUFLEXPACK, proizvodno, trgovačko, export-import društvo s ograničenom odgovornošću (ALUFLEXPACK, d.o.o.), Zadar, Murvica bb — pogon Zadar (installatie van Zadar, plaats: Zadar, Murvica bb)

3.

ALUFLEXPACK, proizvodno, trgovačko, export-import društvo s ograničenom odgovornošću (ALUFLEXPACK, d.o.o.), Zadar, Murvica bb — pogon Umag (installatie van Umag, plaats: Umag, Ungarija bb);

iii)

vanaf 1 januari 2016:

1.

PALMA društvo s ograničenom odgovornošću za proizvodnju pogrebnih potrepština (PALMA d.o.o.), Jastrebarsko, Donja Reka 24

2.

FERRO-PREIS društvo s ograničenom odgovornošću za proizvodnju ljevanih, kovanih i prešanih metalnih proizvoda (FERRO-PREIS d.o.o.), Čakovec, Dr. Tome Bratkovića 2

3.

AD PLASTIK dioničko društvo za proizvodnju dijelova i pribora za motorna vozila i proizvoda iz plastičnih masa (AD PLASTIK d.d.), Solin, Matoševa ulica 8 — plaats: Zagreb, Jankomir 5

4.

REMONT ŽELJEZNIČKIH VOZILA BJELOVAR društvo s ograničenom odgovornošću (RŽV d.o.o.), Bjelovar, Trg kralja Tomislava 2

5.

FEROKOTAO d.o.o. za proizvodnju transformatorskih kotlova i ostalih metalnih konstrukcija (FEROKOTAO d.o.o.), Kolodvorska bb, Donji Kraljevec

6.

SAME DEUTZ-FAHR Žetelice, društvo s ograničenom odgovornošću za proizvodnju i usluge (SAME DEUTZ-FAHR Žetelice d.o.o.), Županja, Industrijska 5

7.

CMC Sisak d.o.o. za proizvodnju i usluge (CMC Sisak d.o.o.), Sisak, Braće Kavurića 12

8.

METALSKA INDUSTRIJA VARAŽDIN dioničko društvo (MIV d.d.), Varaždin, Fabijanska ulica 33

9.

CHROMOS BOJE I LAKOVI, dioničko društvo za proizvodnju boja i lakova (CHROMOS BOJE I LAKOVI, d.d.), Zagreb, Radnička cesta 173/d

10.

CHROMOS-SVJETLOST, Tvornica boja i lakova, društvo s ograničenom odgovornošću (CHROMOS-SVJETLOST d.o.o.), Lužani, Mijata Stojanovića 13

11.

MURAPLAST društvo s ograničenom odgovornošću za proizvodnju i preradu plastičnih masa (MURAPLAST d.o.o.), Kotoriba, Industrijska zona bb

12.

ISTRAPLASTIKA dioničko društvo za proizvodnju ambalaže (ISTRAPLASTIKA d.d.), Pazin, Dubravica 2/a

13.

GRUDINA društvo s ograničenom odgovornošću za proizvodnju i usluge (GRUDINA d.o.o.), Županja, Aleja Matice hrvatske 21

14.

SLAVICA - KEMIJSKA ČISTIONICA, vlasnik Slavica Hinek, Beli Manastir, J. J. Strossmayera 17

15.

MIDA d.o.o. za usluge i ugostiteljstvo (MIDA d.o.o.), Osijek, Ivana Gundulića 206

16.

EXPRESS KEMIJSKA ČISTIONA, vlasnik Ivanka Drćec, Križevci, Ulica Petra Preradovića 14

17.

Kemijska čistionica „BISER”, vlasnik Gojko Miletić, Dubrovnik, Nikole Tesle 20

18.

Kemijska čistionica „ELEGANT”, vlasnik Frane Miletić, Dubrovnik, Andrije Hebranga 106

19.

KOLAR obrt za kemijsko čišćenje odjeće, vlasnik Svjetlana Kolar, Žakanje, Kamanje 70/a

20.

MM d.o.o. za trgovinu i usluge (MM d.o.o.), Draganić, Lug 112

21.

KEMIJSKA ČISTIONA „AGATA”, vlasnik Branko Szabo, Virovitica, S. Radića 66

22.

Obrt za kemijsko čišćenje odjeća „KEKY”, vlasnik Jovita Malek-Milovanović, Pula, Dubrovačke bratovštine 29

23.

LORNA d.o.o. za pranje i kemijsko čišćenje tekstila i krznenih proizvoda (LORNA d.o.o.), Pula, Valdebečki put 3

24.

KEMIJSKA ČISTIONICA I KOPIRANJE KLJUČEVA „ŠUPER”, vlasnik Ivan Šuper, Virovitica, J.J. Strossmayera 5