EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CA0094
Case C-94/18: Judgment of the Court (Grand Chamber) of 10 September 2019 (request for a preliminary ruling from the High Court (Ireland) — Ireland) — Nalini Chenchooliah v Minister for Justice and Equality (Reference for a preliminary ruling – Citizenship of the Union – Article 21 TFEU – Right of Union citizens and their family members to move and reside freely in the territory of a Member State – Directive 2004/38/EC – Article 3(1) and Articles 15, 27, 28, 30 and 31 – Definition of ‘beneficiary’ – Third-country national, the spouse of a Union citizen who has exercised his right to freedom of movement – Return of the Union citizen to the Member State of which he is a national, where he is serving a prison sentence – Requirements imposed on the host Member State under Directive 2004/38/EC when making a decision to remove such a third-country national)
Zaak C-94/18: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 september 2019 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland)] – Nalini Chenchooliah/Minister for Justice and Equality (Prejudiciële verwijzing – Burgerschap van de Unie – Artikel 21 VWEU – Recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van een lidstaat voor de burgers van de Unie en hun familieleden – Richtlijn 2004/38/EG – Artikel 3, lid 1, en artikelen 15, 27, 28, 30 en 31 – Begrip „begunstigde” – Onderdaan van een derde land die de echtgenoot is van een burger van de Unie die zijn vrijheid van verkeer heeft uitgeoefend – Terugkeer van de burger van de Unie naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit en waar hij een gevangenisstraf uitzit – Vereisten die krachtens richtlijn 2004/38/EG voor het gastland gelden bij het nemen van een besluit tot verwijdering van deze onderdaan van een derde land)
Zaak C-94/18: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 september 2019 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland)] – Nalini Chenchooliah/Minister for Justice and Equality (Prejudiciële verwijzing – Burgerschap van de Unie – Artikel 21 VWEU – Recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van een lidstaat voor de burgers van de Unie en hun familieleden – Richtlijn 2004/38/EG – Artikel 3, lid 1, en artikelen 15, 27, 28, 30 en 31 – Begrip „begunstigde” – Onderdaan van een derde land die de echtgenoot is van een burger van de Unie die zijn vrijheid van verkeer heeft uitgeoefend – Terugkeer van de burger van de Unie naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit en waar hij een gevangenisstraf uitzit – Vereisten die krachtens richtlijn 2004/38/EG voor het gastland gelden bij het nemen van een besluit tot verwijdering van deze onderdaan van een derde land)
OJ C 383, 11.11.2019, p. 18–19
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
11.11.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/18 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 september 2019 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland)] – Nalini Chenchooliah/Minister for Justice and Equality
(Zaak C-94/18) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Burgerschap van de Unie - Artikel 21 VWEU - Recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van een lidstaat voor de burgers van de Unie en hun familieleden - Richtlijn 2004/38/EG - Artikel 3, lid 1, en artikelen 15, 27, 28, 30 en 31 - Begrip „begunstigde” - Onderdaan van een derde land die de echtgenoot is van een burger van de Unie die zijn vrijheid van verkeer heeft uitgeoefend - Terugkeer van de burger van de Unie naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit en waar hij een gevangenisstraf uitzit - Vereisten die krachtens richtlijn 2004/38/EG voor het gastland gelden bij het nemen van een besluit tot verwijdering van deze onderdaan van een derde land)
(2019/C 383/18)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
High Court (Ierland)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Nalini Chenchooliah
Verwerende partij: Minister for Justice and Equality
Dictum
Artikel 15 van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op een besluit tot verwijdering dat ten aanzien van een onderdaan van een derde land wordt genomen op grond dat hij niet langer over een verblijfsrecht uit hoofde van deze richtlijn beschikt, in een situatie als in het hoofdgeding, waarin die onderdaan met een burger van de Unie in het huwelijk is getreden op een tijdstip waarop die Unieburger gebruikmaakte van zijn vrijheid van verkeer door zich naar het gastland te begeven en er te verblijven met die onderdaan, waarna die Unieburger is teruggekeerd naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit. Hieruit volgt dat de door de artikelen 30 en 31 van richtlijn 2004/38 voorgeschreven toepasselijke waarborgen gelden bij de vaststelling van een dergelijk verwijderingsbesluit, dat in geen geval kan worden verbonden aan een verbod om het grondgebied binnen te komen.