EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009IP0387

Gevolgen van het Verdrag van Lissabon voor de ontwikkeling van het institutioneel evenwicht van de Europese Unie Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2009 over de gevolgen van het Verdrag van Lissabon voor de ontwikkeling van het institutioneel evenwicht van de Europese Unie (2008/2073(INI)

OJ C 212E, 5.8.2010, p. 82–93 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

5.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 212/82


Donderdag, 7 mei 2009
Gevolgen van het Verdrag van Lissabon voor de ontwikkeling van het institutioneel evenwicht van de Europese Unie

P6_TA(2009)0387

Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2009 over de gevolgen van het Verdrag van Lissabon voor de ontwikkeling van het institutioneel evenwicht van de Europese Unie (2008/2073(INI)

2010/C 212 E/12

Het Europees Parlement,

naar aanleiding van het besluit van de Conferentie van Voorzitters van 6 maart 2008,

gelet op het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, van 13 december 2007,

naar aanleiding van de resolutie van 20 februari 2008 over het Verdrag van Lissabon (1),

gezien de conclusies van de Europese Raad van 11 en 12 december 2008,

gelet op artikel 45 van het Reglement,

naar aanleiding van het verslag van de Commissie Constitutionele Zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0142/2009),

A.

overwegende dat het Verdrag van Lissabon het interinstitutionele evenwicht van de Unie versterkt, voor zover het de centrale bevoegdheden van elk der politieke instellingen vergroot, en hun rol binnen een interinstitutioneel kader, waarin samenwerking tussen de instellingen een kernelement is van het succes van het integratieproces van de Unie, wordt versterkt,

B.

overwegende dat het Verdrag van Lissabon de voormalige „Communautaire methode” aanpast en versterkt tot een „Uniemethode”, waarvan de essentie is dat:

de Europese Raad de algemene beleidslijnen en -prioriteiten vaststelt,

de Commissie het algemeen belang van de Unie behartigt en de daartoe strekkende initiatieven neemt,

het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk de wetgevings- en begrotingsbevoegdheden uitoefenen op grond van voorstellen van de Commissie,

C.

overwegende dat het Verdrag van Lissabon deze specifieke methode van besluitvorming door de Unie uitbreidt tot nieuwe terreinen van wetgevende en begrotingsactiviteiten,

D.

overwegende dat in het Verdrag van Lissabon wordt bepaald dat de Europese Raad, met eenparigheid van stemmen en de instemming van het Europees Parlement, de stemming bij gekwalificeerde meerderheid en de gebruikelijke wetgevingsprocedure mag uitbreiden, waarbij de Uniemethode wordt versterkt,

E.

overwegende dat, hoewel het doel van het Verdrag van Lissabon is de coherentie van het voorzitterschap van de Europese Raad en van de Raad te vereenvoudigen en te verbeteren, het naast-elkaar-bestaan van een afzonderlijk voorzitterschap van de Europese Raad en de Raad Buitenlandse Zaken (en van de Eurogroep) plus de voortzetting van het rotatiesysteem bij het voorzitterschap van de andere Raadsconfiguraties, het functioneren van de Unie waarschijnlijk ingewikkelder zal maken, tenminste in de beginfase,

F.

overwegende dat het beginsel van gelijkheid van vrouwen en mannen impliceert dat ook bij de procedure voor het invullen van de belangrijkste politieke functies in de Unie vrouwen en mannen gelijk moeten zijn vertegenwoordigd,

G.

overwegende dat de nieuwe procedure voor de verkiezing van de Voorzitter van de Commissie het meewegen van de resultaten van de verkiezingen en intensief overleg tussen vertegenwoordigers van de Europese Raad en het Europees Parlement noodzakelijk maakt, alvorens de Raad zijn kandidaat voorstelt,

H.

overwegende dat de organisatie van de interinstitutionele samenwerking bij het besluitvormingsproces de sleutel is tot het welslagen van het optreden van de Unie,

I.

overwegende dat in het Verdrag van Lissabon het toenemende belang wordt erkend van een strategische meerjarenplanning en een strategisch jaarlijks beleidsprogramma voor de totstandbrenging van soepele betrekkingen tussen de instellingen en een doeltreffende uitvoering van de besluitvormingsprocedures, en beklemtoont de rol van de Commissie als initiatiefneemster van de belangrijkste programmeringswerkzaamheden,

J.

overwegende dat het huidige financiële zevenjarenprogramma inhoudt dat het van tijd tot tijd kan voorkomen dat het Europees Parlement en de Commissie in hun gehele zittingsperiode geen ingrijpende financiële beleidsbesluiten kunnen nemen tijdens hun mandaat en gebonden zijn aan een kader dat door hun voorgangers werd goedgekeurd en zal gelden tot aan het eind van hun mandaat, dat hieraan evenwel het hoofd geboden kan worden indien de in het Verdrag van Lissabon opgenomen mogelijkheid tot een vijfjarige begrotingsplanning, waarvan de periode zou kunnen samenvallen met het mandaat van het Parlement en de Commissie, wordt verwezenlijkt,

K.

overwegende dat het Verdrag van Lissabon een nieuwe en alomvattende aanpak invoert van het externe optreden van de Unie - weliswaar met specifieke instrumenten voor de besluitvorming in zaken die betrekking hebben op het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) - en tevens de dubbelpost creëert van Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) die ondersteund wordt door een speciale externe dienst en het kernelement is van het in de praktijk brengen van deze nieuwe integrale aanpak,

L.

overwegende dat het Verdrag van Lissabon een nieuw systeem van externe vertegenwoordiging invoert, dat op verschillende niveaus vooral in handen komt van de Voorzitter van de Europese Raad, de Voorzitter van de Commissie en de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger), wat een nauwkeurige taakverdeling en een krachtige coördinatie vereist tussen de diverse partijen die voor de vertegenwoordiging verantwoordelijk zijn, zodat schadelijke competentiegeschillen en nutteloze overlapping worden vermeden,

M.

overwegende dat de Europese Raad van 11 en 12 december 2008 is overeengekomen dat in het geval het Verdrag van Lissabon tegen het einde van het jaar in werking treedt, hij de nodige wettelijke maatregelen zou nemen om de Commissie in haar huidige samenstelling van één commissaris per lidstaat te handhaven,

Algemene evaluatie

1.

Is ingenomen met de institutionele vernieuwingen in het Verdrag van Lissabon die de voorwaarden scheppen voor een nieuw en sterker institutioneel evenwicht in de Unie, zodat haar instellingen doeltreffender, democratischer en met meer openheid kunnen functioneren en de Unie betere resultaten kan laten zien die meer voldoen aan de verwachtingen van haar burgers en haar rol als volwaardige speler op het wereldtoneel kan vervullen;

2.

Beklemtoont dat de kernelementen van de taken van de instellingen worden versterkt, zodat iedere instelling doeltreffender vorm kan geven aan haar rol, maar wijst er met klem op het nieuwe institutionele kader van iedere instelling vergt dat zij haar rol speelt in permanent overleg met de andere instellingen, zodat gunstige resultaten kunnen worden geboekt voor de Unie als geheel;

Versterking van de specifieke „Uniemethode” voor besluitvorming als basis voor het interinstitutionele evenwicht

3.

Is ermee ingenomen dat de hoofdbestanddelen van de „Communautaire methode” - het initiatiefrecht van de Commissie en de gemeenschappelijke besluitvorming van Europees Parlement en de Raad - in stand zijn gehouden en zelfs zijn versterkt door het Verdrag van Lissabon, zodat:

de Europese Raad als instelling die als specifieke taak heeft impuls en richting aan de Unie te geven, wordt versterkt, en zijn strategische doelen en prioriteiten vaststelt zonder zich te mengen in de normale gang van zaken bij de uitoefening van de wetgevings- en begrotingsbevoegdheden van de Unie;

de Commissie de drijvende kracht achter het Europees optreden blijft, en haar monopolie op het initiatief op wetgevingsterrein onaangetast blijft en zelfs wordt versterkt, met name in de begrotingsprocedure;

de bevoegdheden van het Europees Parlement als tak van de wetgevende macht worden versterkt, aangezien de gewone wetgevingsprocedure (zoals de bestaande medebeslissingsprocedure genoemd zal worden) regel wordt, tenzij het Verdrag bepaalt dat een bijzondere wetgevingsprocedure van toepassing is, en wordt uitgebreid tot bijna alle terreinen van Europese wetgeving, met inbegrip van justitie en binnenlandse zaken;

de rol van de Raad als andere tak van de wetgevende autoriteit wordt bevestigd en in stand gehouden - echter met een zeker overwicht op enkele belangrijke terreinen - met name door de precisering in het Verdrag van Lissabon dat de Europese Raad geen wetgevingsactiviteiten zal ontplooien;

de nieuwe begrotingsprocedure eveneens gebaseerd zal zijn op een proces van gemeenschappelijke besluitvorming, op voet van gelijkheid, door het Europees Parlement en de Raad, voor alle soorten uitgaven en het Europees Parlement en de Raad ook gemeenschappelijk een besluit nemen over het financieel meerjarenkader, in beide gevallen op initiatief van de Commissie;

het onderscheid tussen wetgevingsbesluiten en gedelegeerde handelingen en de erkenning van de specifieke uitvoerende rol van de Commissie onder het gelijkberechtigde toezicht van de twee takken van de wetgevende macht, de kwaliteit van de Europese wetgeving zal verbeteren; het Europees Parlement speelt een nieuwe rol bij de overdracht van gedelegeerde bevoegdheden aan de Commissie en bij de controle op gedelegeerde handelingen;

wat betreft de bevoegdheid van de Unie tot het sluiten van verdragen, de rol van de Commissie (in nauwe samenwerking met de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger)) wordt erkend op het punt van de bevoegdheid tot het voeren van onderhandelingen, terwijl de instemming van het Europees Parlement vereist is voor het sluiten van bijna alle internationale overeenkomsten door de Raad;

4.

juicht het toe dat het Verdrag van Lissabon bepaalt dat de Europese Raad, met eenparigheid van stemmen en met instemming van het Europees Parlement, en op voorwaarde dat er geen verzet is door een nationaal parlement, het stemmen met gekwalificeerde meerderheid alsmede de gebruikelijke wetgevingsprocedure mag uitbreiden tot terreinen, waarop zij tot nu toe niet van toepassing zijn;

5.

beklemtoont dat over het algemeen deze overbruggingsclausules blijk geven van een tendens naar een zo ruim mogelijk toepassing van de „Uniemethode”, en dringt er dan ook bij de Europese Raad op aan de mogelijkheden die het Verdrag biedt, ten volle te benutten;

6.

is van mening dat het volledig gebruikmaken van alle institutionele en procedurele innovaties die het Verdrag van Lissabon invoert, een intense en permanente samenwerking vereist tussen de instellingen die participeren in de diverse procedures en die daarbij de nieuwe mechanismen die in het Verdrag zijn opgenomen en met name de insterinstitutionele overeenkomsten, ten volle dienen te benutten;

Het Europees Parlement

7.

is er bijzonder mee ingenomen dat in het Verdrag van Lissabon het Europees Parlement volledig erkend wordt als één van de takken van de wetgevingsautoriteit en van de begrotingsautoriteit, terwijl voorts zijn rol bij de goedkeuring van veel beleidsbesluiten die van belang zijn voor het bestaan van de Unie, wordt erkend, en voorts zijn optreden op het vlak van het politiek toezicht versterkt wordt en zelfs, in bescheiden mate weliswaar, uitgebreid wordt tot het terrein van het GBVB;

8.

beklemtoont dat de erkenning van de rol van het Europees Parlement de volledige medewerking vereist van de andere instellingen, met name als het erom gaat het Parlement tijdig te voorzien van alle documenten die voor de uitoefening van zijn taak, op voet van gelijkheid met de Raad, vereist zijn; alsmede de toegang tot en de participatie van het Parlement in de desbetreffende werkgroepen en vergaderingen die in de andere instellingen plaatsvinden, op voet van gelijkheid met de andere deelnemers in het besluitvormingsproces; doet een beroep op de drie instellingen het sluiten van interinstitutionele overeenkomsten te overwegen die de beste methodes op deze terreinen kunnen structureren, zodat de samenwerking zo optimaal mogelijk wordt;

9.

is van mening dat het Europees Parlement ook zelf de nodige interne hervormingen moet uitvoeren om structuren, procedures en werkmethodes aan te passen aan zijn nieuwe bevoegdheden en aan de grotere behoefte aan planning en interinstitutionele samenwerking die voortvloeit uit het Verdrag van Lissabon (2); wacht met belangstelling de conclusies af van de werkgroep voor parlementaire hervorming en wijst erop dat de bevoegde commissie van het Parlement recentelijk de herziening van het Reglement behandeld heeft om dit aan te passen aan het Verdrag van Lissabon (3);

10.

juicht het toe dat in het Verdrag van Lissabon ook het Europees Parlement het recht van initiatief wordt toegekend bij herziening van de Verdragen en erkend wordt dat het Parlement het recht heeft deel te nemen aan de Conventie en dat de instemming van het Parlement vereist is in het geval de Europese Raad van mening is dat er geen reden is de Conventie bijeen te roepen; is van mening dat deze erkenning een pleidooi is voor de erkenning dat het Europees Parlement het recht heeft als volwaardige partner deel te nemen aan de Intergouvernementele Conferentie (GC), op vergelijkbare voorwaarden als die van de Commissie; is van mening dat een interinstitutionele regeling, voortbordurend op de ervaring die bij de twee vorige IGC's is opgedaan, richtsnoeren zou kunnen opstellen voor de organisatie van IGC's, met name waar het betreft de participatie van het Europees Parlement en zaken als transparantie;

11.

neemt kennis van de overgangsregelingen betreffende de samenstelling van het Europees Parlement; is van oordeel dat voor de toepassing van dergelijke regelingen een wijziging van het primair recht vereist is; verzoekt de lidstaten alle nodige nationale wettelijke maatregelen te nemen om de voorverkiezing in juni 2009 van de 18 aanvullende leden van het Europees Parlement mogelijk te maken zodat zij vanaf de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon als waarnemers aan de zittingen van het Parlement kunnen deelnemen; herinnert er evenwel aan dat de aanvullende leden uitsluitend, allen tegelijkertijd en op een vooraf overeengekomen tijdstip, in het genot komen van hun volledige prerogatieven zodra alle procedures voor de ratificatie van de wijziging van het primair recht zijn afgerond; herinnert de Raad aan het feit dat het Parlement krachtens het Verdrag van Lissabon (artikel 14, lid 2, van EU-Verdrag) belangrijke initiatief- en instemmingsrechten zullen worden verleend met betrekking tot de samenstelling van het Parlement, en dat het voornemens is volledig van deze rechten gebruik te maken;

De rol van de Europese Raad

12.

is van mening dat formele erkenning van de Europese Raad als een individuele en zelfstandige instelling, met specifieke bevoegdheden die duidelijk in de Verdragen zijn vastgelegd, betekent dat een heroriëntatie van de rol van de Europese Raad moet plaatsvinden op de fundamentele taak de nodige beleidsimpulsen te geven en de algemene richtsnoeren en doeleinden van het optreden van de Unie vast te leggen;

13.

is ook ingenomen met de specificatie in het Verdrag van Lissabon van de essentiële rol die de Europese Raad speelt bij de herziening van de Verdragen en bij bepaalde besluiten van fundamentele betekenis voor het politieke leven van de Unie - bijvoorbeeld bij benoemingen op de belangrijkste politieke posten, de oplossing van politieke blokkades in diverse besluitvormingsprocedures en de toepassing van flexibiliteitsinstrumenten - en die worden goedgekeurd door of met participatie van de Europese Raad;

14.

is tevens van mening dat, aangezien de Europese Raad nu is geïntegreerd in de institutionele architectuur van de EU, de plichten van de Europese Raad duidelijker en specifieker moeten worden omschreven, met inbegrip van een mogelijke juridische toetsing van zijn handelingen, met name in het licht van artikel 265 VWEU;

15.

beklemtoont de wel zeer leidende rol die de Europese Raad speelt bij het externe optreden en met name in het GBVB, waarbij de diverse terreinen zoals vaststelling van strategische belangen, bepalen van doelstellingen en opstelling van algemene richtsnoeren van dat beleid, van doorslaggevend belang zijn; beklemtoont in dat verband de noodzaak van nauwere betrokkenheid van de Raad, de Voorzitter van de Commissie en van de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) bij de voorbereiding van de werkzaamheden van de Europese Raad op dit gebied;

16.

is van mening dat de noodzaak van een betere institutionele samenwerking tussen het Europees Parlement en de Europese Raad betekent dat de voorwaarden waaronder de Voorzitter van het Europees Parlement deelneemt aan het overleg binnen de Europese Raad geoptimaliseerd dienen te worden; hiervoor kan eventueel een oplossing worden gevonden in het kader van een politieke overeenkomst over de betrekkingen tussen beide instellingen; is van mening dat het nuttig zou zijn indien de Europese Raad van zijn kant die voorwaarden in zijn interne reglement zou formaliseren;

Het vaste voorzitterschap van de Europese Raad

17.

is ingenomen met de instelling van een vast voorzitterschap van de Europese Raad op langere termijn, wat kan bijdragen aan een grotere continuïteit, doeltreffendheid en samenhang in de werkzaamheden van die instelling en daarmee in het optreden van de Unie; onderstreept dat de benoeming van de Voorzitter van de Europese Raad zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moet plaatsvinden, teneinde te waarborgen dat diens ambtstermijn gekoppeld is aan de zittingsperiode van het nieuw gekozen Parlement en de mandaatsperiode van de nieuwe Commissie;

18.

beklemtoont de vitale plaats die de Voorzitter van de Europese Raad zal innemen in het institutionele leven van de Unie, niet als president van de Europese Unie - wat hij of zij niet is - maar als Voorzitter van de Europese Raad die een impuls moet geven aan de werkzaamheden van de Europese Raad, de voorbereiding en de continuïteit van de werkzaamheden moet garanderen, consensus tussen de leden moet zoeken, verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en op zijn of haar niveau de Unie extern in relatie met het GBVB moet vertegenwoordigen, zonder zich op het terrein van de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) te begeven;

19.

wijst erop dat de Voorzitter van de Europese Raad, in samenwerking met de Voorzitter van de Commissie en op grond van de werkzaamheden van de Raad Algemene Zaken verantwoordelijk is voor de voorbereiding van de vergaderingen van de Europese Raad en de continuïteit van de werkzaamheden van de Europese Raad, dit vereist wederzijds contact en nauwe samenwerking tussen de Voorzitter van de Europese Raad en het voorzitterschap van de Raad Algemene Zaken;

20.

overweegt in dit verband dat een evenwichtige en soepele relatie tussen de Voorzitter van de Europese Raad en de Voorzitter van de Commissie, het roterende voorzitterschap en, wat de externe vertegenwoordiging van de Unie in GBVB-aangelegenheden betreft, de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) van vitaal belang is;

21.

wijst erop dat, hoewel het Verdrag van Lissabon bepaalt dat de Europese Raad wordt bijgestaan door het Algemeen secretariaat van de Raad, de specifieke uitgaven van de Europese Raad moeten worden weergeven in een aparte sector van de begroting die specifieke toewijzingen moet bevatten voor de Voorzitter van de Europese Raad, die moet worden bijgestaan door zijn of haar eigen kabinet, dat onder redelijke voorwaarden moet worden ingericht;

De Raad

22.

is ingenomen met de stappen die in het Verdrag van Lissabon worden gezet naar de rol van de Raad als een tweede tak van de wetgevings- en begrotingsautoriteit van de Unie, die de overgrote meerderheid van de besluit neemt met het Europees Parlement samen, hoewel de Raad op een aantal terreinen nog de doorslaggevende rol speelt, en binnen een institutioneel stelsel dat zich geleidelijk heeft ontwikkeld overeenkomstig een parlementair tweekamerstelsel;

23.

beklemtoont dat in het Verdrag van Lissabon een cruciale rol is weggelegd voor de Raad Algemene zaken - en dus voor de Voorzitter ervan - die de consistentie en de continuïteit van de werkzaamheden van de Raad in diverse samenstellingen, alsmede de voorbereiding en de continuïteit van de werkzaamheden van de Europese Raad (in samenwerking met de Voorzitter van de Europese Raad en de Voorzitter van de Commissie) moet waarborgen;

24.

beklemtoont dat de bijzondere rol van de Raad bij de voorbereiding, vaststelling en tenuitvoerlegging van het GBVB een betere coördinatie vergt tussen de Voorzitter van de Raad Algemene Zaken en de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) als Voorzitter van de Raad Buitenlandse zaken, en tussen hen en de Voorzitter van de Europese Raad;

25.

is ervan overtuigd dat de door het Verdrag van Lissabon voorziene scheiding tussen de rol van de Raad Algemene Zaken en die van de Raad Buitenlandse Zaken een verschillende samenstelling vergt van deze twee Raadsconfiguraties, vooral omdat de ruimere opvatting van de externe betrekkingen van de Unie door de Verdragen, zoals gewijzigd door het Verdrag van Lissabon, het steeds moeilijker maakt om een cumulatie van mandaten in beide Raden te aanvaarden; acht het dan ook wenselijk is dat de ministers van buitenlandse zaken zich hoofdzakelijk concentreren op de werkzaamheden van de Raad Buitenlandse Zaken;

26.

is in dit verband dan ook van mening dat het noodzakelijk kan blijken dat de premier of het staatshoofd van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad bekleedt, de Raad Algemene Zaken als het orgaan dat verantwoordelijk is voor de coördinatie van de diverse Raadsconfiguraties persoonlijk voorzit en voor de goede werking ervan zorgt en de knoop doorhakt op het punt van prioriteiten en de oplossing van geschillen, die momenteel al te gemakkelijk worden doorverwezen naar de Europese Raad;

27.

erkent dat er zich grote moeilijkheden voordoen op het vlak van de coördinatie tussen de diverse Raadsconfiguraties als gevolg van het nieuwe stelsel van voorzitterschappen, en beklemtoont, met het oog op het vermijden van deze risico's, het belang van de „nieuwe”, op 18 maanden vastgestelde „trojka's” (groepen van drie voorzitterschappen), die de voorzitterschappen van de diverse configuraties van Raad en Coreper gezamenlijk uitoefenen (afgezien van de Raad Buitenlandse Zaken en de Eurogroep) om de samenhang, consistentie en continuïteit van de werkzaamheden van de Raad als geheel te waarborgen en te zorgen voor een soepel verloop van de interinstitutionele samenwerking bij de wetgevings- en begrotingsprocedure, in gezamenlijke besluitvorming met het Europees Parlement;

28.

acht het cruciaal dat de trojka's tijdens hun gehele mandaat intensief en permanent samenwerken, wijst op het belang van het gemeenschappelijke operationele programma van elke 18 maanden durende trojka voor de goede werking van de Unie, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 51 van deze resolutie, verzoekt de trojka's hun gemeenschappelijke operationele programma - met daarin in het bijzonder hun voorstellen inzake het tijdschema voor de wetgevende beraadslagingen - in de plenaire vergadering aan het Parlement voor te leggen, aan het begin van hun gezamenlijk mandaat;

29.

is van mening dat het staats- of regeringshoofd dat het voorzitterschap van de Raad bekleedt een fundamentele rol speelt bij de waarborging van de cohesie van de groep voorzitterschappen als geheel en de coherentie van de werkzaamheden van de diverse Raadsconfiguraties, alsook bij de vereiste coördinatie met de Europese Raad, met name in verband met de voorbereiding en de continuïteit van de werkzaamheden van de Europese Raad;

30.

beklemtoont voorts dat het staats- of regeringshoofd dat het roterende voorzitterschap van de Raad bekleedt de belangrijkste gesprekspartner moet zijn van het Europees Parlement wat betreft de werkzaamheden van het voorzitterschap; is van mening dat hij of zij moet worden uitgenodigd zich in de plenaire vergadering tot het Parlement te richten, om het respectieve programma te presenteren van de werkzaamheden van het voorzitterschap en verslag uit te brengen over de ontwikkelingen tijdens de halfjaarlijkse termijn en de geboekte resultaten, en voorts alle andere politieke zaken van belang, die zich tijdens de duur van zijn of haar voorzitterschap hebben voorgedaan, ter discussie moet voorleggen;

31.

beklemtoont dat volgens de huidige stand van zaken in de ontwikkeling van de Unie, kwesties van veiligheid en verdediging nog altijd een integraal onderdeel vormen van het GBVB, en is van mening dat zij als zodanig onder de bevoegdheid dienen te blijven van de Raad Buitenlandse Zaken, waarvan de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) voorzitter is, zonodig met deelname van de minister van defensie;

De Commissie

32.

is ingenomen met de cruciale rol die de Commissie blijft spelen als „motor” die de werkzaamheden van de Unie voortstuwt, wat tot uiting komt door:

de erkenning dat zij een bijna-monopolie bezit op wetgevingsinitiatieven, dat wordt uitgebreid tot alle terrein waarop de Unie actief is, met uitzondering van het GBVB, en met name sterker wordt in financiële aangelegenheden;

de versterking van haar rol bij het faciliteren van overeenkomsten tussen de twee takken van de wetgevings- en de begrotingsautoriteit;

de versterking van haar rol als „uitvoerend orgaan” van de Unie wanneer de tenuitvoerlegging van de bepalingen van het Gemeenschapsrecht een gemeenschappelijke aanpak vergt, terwijl de Raad een dergelijke rol alleen op zich neemt in GBVB-zaken en in naar behoren gemotiveerde gevallen die in rechtsbesluiten zijn gespecificeerd;

33.

is ingenomen met de versterking van de positie van de Voorzitter binnen het college van Commissarissen, met name ten aanzien van de institutionele verantwoording die de Commissarissen en de interne organisatie van de Commissie aan hem of haar moeten afleggen, wat de voorwaarden schept voor versterking van zijn of haar leiderschap van de Commissie en voor de samenhang van de Commissie; is van oordeel dat de positie van de Voorzitter verder kan worden versterkt gezien de afspraak tussen de staatshoofden en regeringsleiders om een Commissie met een commissaris per lidstaat te behouden;

Verkiezing van de Commissievoorzitter

34.

beklemtoont dat de verkiezing van de Commissievoorzitter door het Europees Parlement op voordracht van de Europese Raad zijn of haar benoeming een sterker politiek karakter zal geven;

35.

beklemtoont dat een dergelijke verkiezing de democratische legitimiteit van de Voorzitter van de Commissie zal vergroten en zijn of haar positie zowel intern binnen de Commissie (wat betreft zijn of haar gewicht in de interne betrekkingen met andere Commissarissen) als in de interinstitutionele betrekkingen in het algemeen, zal versterken;

36.

is van mening dat de toegenomen legitimiteit van de Commissievoorzitter ook ten goede zal komen aan de Commissie als geheel, en haar vermogen om op te treden als een zelfstandige promotor van het algemene Europese belang en als stuwende kracht achter het Europese optreden, zal versterken;

37.

wijst er in dit verband op dat het feit dat kandidaten voor het ambt van Voorzitter van de Commissie door de Europese Raad met gekwalificeerde meerderheid kunnen worden voorgedragen en dat voor de verkiezing door het Europees Parlement de stemmen van een meerderheid van de samenstellende leden vereist is, een verdere aansporing vormt voor allen die bij het proces betrokken zijn om een dialoog op gang te brengen die voor een geslaagde uitkomst van het proces onontbeerlijk is;

38.

wijst erop dat de Europese Raad door het Verdrag van Lissabon verplicht wordt rekening te houden met de verkiezingen voor het Europees Parlement en alvorens de kandidaat aan te wijzen, naar behoren overleg dient te voeren door middel van informele institutionele contacten tussen beide instellingen; herinnert er voorts aan dat in Verklaring 11 die is aangehecht aan de slotbepalingen van de intergouvernementele conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft goedgekeurd (4) in dit verband wordt gesproken over „raadplegingen in het daartoe meest geschikt geachte kader” tussen vertegenwoordigers van het Europees Parlement en de Europese Raad;

39.

stelt voor dat de Voorzitter van de Europese Raad van de Europese Raad het mandaat ontvangt (alleen of met een delegatie) die raadplegingen te houden, dat hij of zij overleg voert met de Voorzitter van het Europees Parlement voor het organiseren van de nodige vergaderingen met alle fractievoorzitters in het Europees Parlement afzonderlijk, eventueel begeleid door de leiders (of een delegatie) van de Europese politieke partijen en dat de Voorzitter van de Europese Raad daarna verslag uitbrengt aan de Europese Raad;

Benoemingsprocedure

40.

is van mening dat bij de keuze van personen voor de ambten van Voorzitter van de Europese Raad, Voorzitter van de Commissie en Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) rekening moet worden gehouden met de inhoudelijke competenties van de kandidaten; erkent daarnaast dat, zoals bepaald in Verklaring 6 die is aangehecht aan de bovengenoemde slotbepaling (5), ook rekening moet worden gehouden met de geografische en demografische verscheidenheid van de Unie en de lidstaten;

41.

is voorts van mening dat bij de benoemingen voor de belangrijkste politieke posten in de Europese Unie, de lidstaten en de politieke families in Europa niet alleen rekening moeten houden met criteria als geografisch en demografisch evenwicht, maar ook met criteria als politiek evenwicht en genderevenwicht;

42.

is in dit verband van mening dat de benoemingsprocedure zou moeten plaatsvinden na de verkiezingen voor het Europees Parlement, zodat rekening kan worden gehouden met de verkiezingsuitslag, die een hoofdrol zal spelen bij de keuze van Voorzitter van de Commissie; wijst erop dat pas na zijn of haar verkiezing gezorgd kan worden voor het vereiste evenwicht;

43.

stelt als eventueel model de volgende procedure en het volgende tijdpad voor de benoemingen voor, waarover het Europees Parlement en de Europese Raad overeenstemming zouden moeten bereiken:

week 1 en 2 na de Europese verkiezingen: installatie van de fracties in het Europees Parlement;

week 3 na de verkiezingen: overleg tussen de Voorzitter van de Europese Raad en de Voorzitter van het Europees Parlement, gevolgd door vergaderingen van de Voorzitter van de Europese Raad met elk van de fractievoorzitters afzonderlijk (eventueel ook met de voorzitters van de politieke partijen in Europa of kleine delegaties);

week 4 na de verkiezingen: bekendmaking door de Europese Raad van de kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie, rekening houden met de resultaten van het in vorig visum bedoelde overleg;

week 5 en 6 na de verkiezingen: contacten tussen de kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie en de fracties; verklaringen door de kandidaat en presentatie van zijn of haar politieke beginselen ten overstaan van het Europees Parlement; stemming in het Europees Parlement over de kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie;

juli/augustus/september: de gekozen Voorzitter van de Commissie moet met de Europese Raad overeenstemming bereiken over de benoeming van de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) en stelt een lijst van kandidaat-commissarissen voor (waaronder de Ondervoorzitter van de Commissie/Hoge Vertegenwoordiger);

september: de Raad hecht zijn goedkeuring aan de lijst van kandidaat-commissarissen (waaronder de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger));

september/oktober: hoorzittingen in het Europees Parlement met de kandidaat-commissarissen en de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger);

oktober: presentatie van het College van commissarissen en hun programma ten overstaan van het Europees Parlement; stemming over het college als geheel (met inbegrip van de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger); de Europese Raad hecht zijn goedkeuring aan de nieuwe Commissie; de nieuwe Commissie begint met haar werkzaamheden;

november: de Europese Raad benoemt de Voorzitter van de Europese Raad;

44.

beklemtoont dat het voorgestelde scenario in ieder geval vanaf 2014 toegepast zou moeten worden;

45.

is van mening dat de mogelijke inwerkintreding van het Verdrag van Lissabon tegen het eind van 2009 een politiek akkoord tussen de Europese Raad en het Europees Parlement vereist om er in ieder geval voor te zorgen dat de procedure voor de keuze van de Voorzitter van de volgende Commissie en voor de benoeming van de toekomstige Commissie zodanig is dat de nieuwe bevoegdheden die het Verdrag van Lissabon het Europees Parlement hieromtrent toekent worden geëerbiedigd;

46.

is van mening dat indien de Europese Raad de procedure voor de nominatie van de Voorzitter van de nieuwe Commissie direct na de Europese verkiezingen van juni 2009 introduceert (6), hij naar behoren rekening dient te houden met de tijd die benodigd is om de in het Verdrag van Lissabon bedoelde politieke overlegprocedure met de nieuwgekozen vertegenwoordigers van de politieke fracties informeel af te ronden; is van mening dat zijn nieuwe prerogatieven onder deze omstandigheden volledig zouden worden gerespecteerd en dat het Europees Parlement vervolgens zou kunnen overgaan tot de goedkeuring van de nominatie van de Commissievoorzitter;

47.

beklemtoont dat, wat betreft de benoeming van het nieuwe College, de procedure pas zou moeten worden begonnen nadat de resultaten van het tweede referendum in Ierland bekend zijn; wijst erop dat de instellingen op die manier volledig op de hoogte zijn van het toekomstige wettelijke kader waarin de nieuwe Commissie haar mandaat zal gaan uitoefenen en dus naar behoren rekening kan worden gehouden met hun respectieve bevoegdheden binnen de procedure, alsmede met de samenstelling, structuur en bevoegdheden van de nieuwe Commissie; indien het referendum een positief resultaat heeft, zou de formele goedkeuring van het nieuwe College, inclusief de Voorzitter en de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger), door het Europees Parlement pas moeten plaatsvinden na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon;

48.

wijst erop dat wanneer het tweede referendum in Ierland geen positief resultaat mocht hebben, het Verdrag van Nice nog wel geheel van toepassing is en dat de volgende Commissie gevormd dient te worden volgens dusdanige bepalingen dat het aantal leden ervan kleiner is dan het aantal lidstaten; beklemtoont dat de Raad dan zal moeten besluiten over het feitelijke aantal leden van die beperkte Commissie; beklemtoont de politieke wil van het Europees Parlement om erop toe te zien dat de betreffende bepalingen volledig worden geëerbiedigd;

Programmering

49.

is van mening dat programmering, zowel op strategisch als op operationeel niveau van essentieel belang is voor de doeltreffendheid en de samenhang van het optreden van de Unie;

50.

is dan ook ingenomen met het feit dat in het Verdrag van Lissabon specifiek wordt aangedrongen op programmering als middel om het vermogen van de instellingen tot treden te verhogen en stelt voor een aantal parallel lopende planningexercities te houden, langs de volgende lijnen:

het Europees Parlement, de Raad en de Commissie moeten overeenstemming bereiken over een „contract” of een „programma” voor de zittingsperiode, gebaseerd op brede strategische doelstellingen en prioriteiten die de Commissie aan het begin van haar mandaat moet voorleggen, en waarover zij met Europees Parlement en Raad zal debatteren, met het doel tot een vergelijk te komen (wellicht in de vorm van een specifieke interinstitutionele overeenkomst, zelfs als die juridisch niet bindend is) tussen de drie instellingen over gemeenschappelijke doeleinden en prioriteiten voor de vijfjarige zittingsperiode;

op grond van dit contract of programma zou de Commissie dan verder haar ideeën kunnen ontwikkelen over de financiële programmering en eind juni van het jaar volgend op de verkiezingen haar voorstellen voor een meerjarig financieel kader voor vijf jaar kunnen voorleggen, met een lijst van wetgevingsvoorstellen om de diverse programma's in daden om te zetten; vervolgens moet over deze voorstellen worden gediscussieerd en moeten ze, aan het eind van hetzelfde jaar (of in ieder geval aan het eind van het eerste trimester van het volgende jaar), worden goedgekeurd door de Raad en het Europees Parlement, overeenkomstig de procedure die is vastgelegd in de Verdragen;

op deze wijze zou de Unie over een meerjarig financieel kader voor vijf jaar beschikken dat in werking kan treden aan het begin van het jaar N+2 (of N+3) (7), zodat ieder Europees Parlement en iedere Commissie een besluit kunnen nemen over hum „eigen” programma;

51.

is van mening dat de overgang naar dit systeem van een vijfjarig financieel en politiek programma verlenging en aanpassing noodzakelijk maakt van het lopende financiële kader dat is opgenomen in het Interinstitutioneel Akkoord over begrotingsdiscipline en gezond financieel beheer (8), tot eind 2015/2016, terwijl het volgende aan het begin van 2016/2017 in werking zou treden (9);

52.

stelt, op grond van het contract/programma voor de zittingsperiode en rekening houdend met het meerjarig financiële kader, voor dat:

de Commissie haar jaarlijkse werk- en wetgevingprogramma aan het Europees Parlement en de Raad voorlegt in verband met een gezamenlijk debat, zodat de Commissie in de gelegenheid wordt gesteld de nodige aanpassingen aan te brengen;

de Raad Algemene Zaken, in overleg met het Europees Parlement, instemt met een gemeenschappelijk operationeel programma voor de werkzaamheden van iedere groep van drie voorzitterschappen voor hun mandaat dat 18 maanden duurt, en dat zal dienen als een kader voor de respectieve programma's voor de werkzaamheden van ieder voorzitterschap voor hun mandaat van zes maanden;

Externe betrekkingen

53.

beklemtoont het belang van de nieuwe dimensie die het Verdrag van Lissabon toevoegt aan het externe optreden van de Unie als geheel, met inbegrip van het GBVB, die met de rechtspersoonlijkheid van de Unie en de institutionele innovaties die op dit terrein relevant zijn (met name de benoeming van de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) met een dubbelfunctie en de oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)), een doorslaggevende factor kan zijn voor de samenhang en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie op dit terrein en haar zichtbaarheid als speler op het wereldtoneel aanzienlijk kan vergroten;

54.

herinnert eraan dat bij alle besluiten in kwesties van extern optreden de rechtsgrondslag moet worden gespecificeerd op grond waarvan ze zijn genomen, zodat het eenvoudiger wordt de procedure die voor de goedkeuring gevolgd is en de procedure die voor de tenuitvoerlegging gevolgd moet worden, te identificeren;

Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger)

55.

beschouwt de instelling van de dubbelfunctie Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) als een fundamentele stap om de samenhang, de efficiëntie en de zichtbaarheid van het externe optreden van de Unie als geheel te garanderen;

56.

beklemtoont dat de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) met gekwalificeerde meerderheid door de Europese Raad benoemd moet worden, met instemming van de Voorzitter van de Commissie en dat het Europees Parlement aan hem of haar zijn goedkeuring moet hechten als Ondervoorzitter van de Commissie bij de stemming over het college van Commissarissen als geheel; dringt er bij de Voorzitter van de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de Commissie haar verantwoordelijkheden in dit verband ten volle uitoefent, overwegende dat de Hoge Vertegenwoordiger als Ondervoorzitter van de Commissie een doorslaggevende rol zal spelen bij het garanderen van de samenhang en de goede prestaties van het college en dat de Voorzitter van de Commissie de politieke en institutionele plicht heeft ervoor te zorgen dat hij of zij de capaciteiten heeft om als lid van het college te kunnen functioneren; beklemtoont voorts dat de Europese Raad zich bewust dient te zijn van dit aspect van de rol van de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) en vanaf het begin van de procedure het nodige overleg moet voeren met de Voorzitter van de Commissie zodat de procedure met succes kan worden afgesloten; wijst erop dat het, binnen het kader van zijn bevoegdheden inzake de benoeming van een nieuwe Commissie, zijn recht om een oordeel uit te spreken over de politieke en institutionele capaciteiten van de kandidaat-ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger), uitputtend zal benutten;

57.

beklemtoont dat de EDEO een cruciale rol zal spelen in de ondersteuning van de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) en een vitaal aandeel zal hebben in het welslagen van de nieuwe geïntegreerde aanpak van het externe optreden van de Unie; beklemtoont dat voor de oprichting van de nieuwe dienst een formeel voorstel nodig is van de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger), wat pas mogelijk is als hij of zij zijn of haar werkzaamheden is begonnen en waaraan de Raad pas zijn goedkeuring kan hechten na het advies van het Europees Parlement en de instemming door de Commissie; is van plan in verband met de oprichting van de EDEO, zijn bevoegdheden op het terrein van de begroting ten volle te benutten;

58.

beklemtoont dat de taken van de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) een omvangrijk terrein bestrijken wat uitgebreide coördinatie vergt met de andere instellingen, maar vooral met de Voorzitter van de Commissie, aan wie hij of zij politieke verantwoording verschuldigd is op de terreinen van het externe beleid die binnen de opdracht van de Commissie vallen, met het roterende voorzitterschap van de Raad en met de Voorzitter van de Europese Raad;

59.

beklemtoont dat het bereiken van de doelstellingen die ten grondslag liggen aan de instelling van de post van Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) in hoge mate zal afhangen van het politieke vertrouwen tussen de Voorzitter van de Commissie en de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) en van het vermogen van de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) tot vruchtbare samenwerking met de Voorzitter van de Europese Raad, het roterende voorzitterschap van de Raad en met de andere Commissarissen, die onder zijn of haar coördinatie belast zijn met de uitoefening van specifieke taken op het gebied van het externe optreden van de Unie;

60.

dringt er bij de Commissie en de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) op aan gebruik te maken van de mogelijkheid gemeenschappelijke initiatieven voor te leggen op het terrein van de buitenlandse betrekkingen, ter versterking van de samenhang van de diverse activiteiten van de Unie in de externe sfeer en vergroting van de kans dat deze initiatieven, met name voor wat betreft het GBVB, worden overgenomen door de Raad; wijst in dit verband op de noodzaak van een parlementaire controle op het buitenlands en veiligheidsbeleid;

61.

is van mening dat het van vitaal belang is dat bepaalde praktische maatregelen worden genomen om de werkzaamheden van de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) te verlichten:

de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) dient de benoeming voor te stellen van bijzondere vertegenwoordigers met een helder mandaat dat overeenkomstig het Verdrag van Lissabon (artikel 33 van het EU-Verdrag) is vastgesteld, om hem of haar bij te staan op specifieke terreinen van zijn of haar bevoegdheden in GBVB-aangelegenheden (deze bijzondere vertegenwoordigers die door de Raad worden benoemd, dienen door het Europees Parlement te worden gehoord en het Europees Parlement regelmatig op de hoogte te houden van hun werkzaamheden);

hij of zij moet zijn of haar werkzaamheden op andere terreinen dan het GBVB afstemmen met de Commissarissen die voor de portefeuilles op die gebieden verantwoordelijk zijn en zou hun zijn of haar taken met betrekking tot de internationale vertegenwoordiging van de Europese Unie op die terreinen, zonodig, moeten kunnen delegeren;

de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) moet, van geval tot geval en met inachtneming van de bij elke gelegenheid te verrichten werkzaamheden, beslissen wie hem of haar in geval van afwezigheid vervangt;

Vertegenwoordiging

62.

is van opvatting dat het Verdrag van Lissabon een doeltreffend, alhoewel ingewikkeld, operationeel systeem creëert voor de externe vertegenwoordiging van de Unie en stelt voor dit door middel van een aantal richtsnoeren aan te scherpen:

de Voorzitter van de Europese Raad vertegenwoordigt de Unie op het niveau van staats- en regeringsleiders in zaken die verband houden met het GBVB, maar is niet bevoegd politieke onderhandelingen te voeren namens de Unie, dit is de opdracht van de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger); hem of haar kan ook verzocht worden de Europese Raad te vertegenwoordigen bij bepaalde internationale gebeurtenissen;

de Voorzitter van de Commissie vertegenwoordigt de Unie op het hoogste niveau bij alle externe aangelegenheden van de Unie, met uitzondering van zaken die verband houden met het GBVB, of in specifieke beleidssectoren die op het terrein van het externe optreden van de Unie liggen (buitenlandse handel, enz.); de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) of de bevoegde of daartoe aangewezen Commissaris kan deze rol ook op zich nemen, onder het gezag van de Commissie;

de Ondervoorzitter van de Commissie (Hoge Vertegenwoordiger) vertegenwoordigt de Unie op ministersniveau of in internationale organisaties op gebieden die betrekking hebben op de algemene externe activiteiten van de Unie; hij of zij treedt ook op als externe vertegenwoordiger in zijn of haar hoedanigheid als Voorzitter van de Raad Buitenlandse zaken;

63.

is van mening dat het niet langer wenselijk is dat de Voorzitter van de Raad Algemene Zaken (met name de eerste minister van de lidstaat die het voorzitterschap bekleedt) of de voorzitter van een specifieke, sectoriële Raadsconfiguratie optreedt als externe vertegenwoordiging van de Unie;

64.

beklemtoont het belang van coördinatie en samenwerking tussen de diverse partijen die verantwoordelijk zijn voor deze verschillende taken met betrekking tot de externe vertegenwoordiging van de Unie, zodat bevoegdheidsconflicten worden vermeden en de coherentie en de zichtbaarheid van de Unie op extern gebied, gewaarborgd zijn;

*

* *

65.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de Commissie Constitutionele zaken te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen van de lidstaten.


(1)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0055.

(2)  Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2009 over de nieuwe rol en bevoegdheden van het Parlement bij de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon (Verslag Leinen), P6_TA(2009)0373.

(3)  Besluit van het Parlement van 6 mei 2009 over de algemene herziening van het Reglement, P6_TA(2009)0359, en het verslag over de aanpassing van het Reglement aan het Verdrag van Lissabon (A6-0277/2009) (Corbett-verslagen).

(4)  Verklaring 11 met betrekking tot artikel 17, leden 6 en 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

(5)  Verklaring 6 met betrekking tot artikel 15, leden 5 en 6, artikel 17, leden 6 en 7, en artikel 18 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

(6)  Zoals aangegeven in de Verklaring over de benoeming van de toekomstige Commissie, conclusies van de Europese Raad van 11 en 12 december 2008.

(7)  N betekent: Europees verkiezingsjaar.

(8)  Interinstitutioneel akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1).

(9)  Overeenkomstig de resolutie van het Parlement van 25 maart 2009 over de tussentijdse herziening van het financiële kader 2007-2013 (Verslag Böge), Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0174 en de resolutie van het Parlement van 7 mei 2009 over de financiële aspecten van het Verdrag van Lissabon (Verslag Guy-Quint), P6_TA(2009)0374.


Top