This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32022D2071
Decision (EU) 2022/2071 of the European Central Bank of 20 October 2022 on transitional provisions for the application of minimum reserves by the European Central Bank following the introduction of the euro in Croatia (ECB/2022/36)
Besluit (EU) 2022/2071 van de Europese Centrale Bank van 20 oktober 2022 betreffende overgangsbepalingen voor de toepassing van reserveverplichtingen door de Europese Centrale Bank na de invoering van de euro in Kroatië (ECB/2022/36)
Besluit (EU) 2022/2071 van de Europese Centrale Bank van 20 oktober 2022 betreffende overgangsbepalingen voor de toepassing van reserveverplichtingen door de Europese Centrale Bank na de invoering van de euro in Kroatië (ECB/2022/36)
ECB/2022/36
PB L 277 van 27.10.2022, p. 215–217
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force
27.10.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 277/215 |
BESLUIT (EU) 2022/2071 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 20 oktober 2022
betreffende overgangsbepalingen voor de toepassing van reserveverplichtingen door de Europese Centrale Bank na de invoering van de euro in Kroatië (ECB/2022/36)
DE DIRECTIE VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 19.1 en artikel 46.2, eerste streepje,
Gezien Verordening (EG) nr. 2531/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot de toepassing van reserveverplichtingen door de Europese Centrale Bank (1),
Gezien Verordening (EG) nr. 2532/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot de bevoegdheid van de Europese Centrale Bank om sancties op te leggen (2),
Gezien Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (3), en met name artikel 5, lid 1, en artikel 6, lid 4,
Gezien Verordening (EU) 2021/378 van de Europese Centrale Bank van 22 januari 2021 betreffende de toepassing van minimumreserveverplichtingen (ECB/2021/1) (4),
Gezien Verordening (EU) 2021/379 van de Europese Centrale Bank van 22 januari 2021 betreffende de balansposten van kredietinstellingen en van de sector monetaire financiële instellingen (ECB/2021/2) (5),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De aanneming van de euro door Kroatië op 1 januari 2023 betekent dat in Kroatië gevestigde instellingen vanaf die datum onderworpen zullen zijn aan minimumreserveverplichtingen overeenkomstig Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1). |
(2) |
De integratie van deze entiteiten in het stelsel van reserveverplichtingen van het Eurosysteem noopt tot het aannemen van overgangsbepalingen om een soepele integratie te waarborgen, zonder onevenredige belasting van de instellingen in de lidstaten die de euro als munt hebben, met inbegrip van Kroatië. |
(3) |
Uit artikel 5 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank volgt dat de ECB, bijgestaan door de nationale centrale banken, de benodigde statistische gegevens bij de bevoegde nationale autoriteiten of rechtstreeks bij de economische subjecten verzamelt, mede om een tijdige voorbereiding op het gebied van statistieken te verzekeren met oog op de aanneming van de euro door een lidstaat, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Definities
Voor de toepassing van dit besluit gelden de definities van artikel 2 van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1).
Artikel 2
Overgangsbepalingen voor in Kroatië gevestigde instellingen
1. In afwijking van artikel 8 van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1), geldt van 1 januari 2023 tot en met 7 februari 2023 een overgangsaanhoudingsperiode voor in Kroatië gevestigde instellingen.
2. De reservebasis van elke in Kroatië gevestigde instelling voor de overgangsaanhoudingsperiode wordt vastgesteld op basis van haar balans op 31 oktober 2022. Hrvatska narodna banka verzoekt de Kroatië gevestigde instellingen hun reservebasis aan haar te rapporteren overeenkomstig Verordening (EU) 2021/379 (ECB/2021/2). Hrvatska narodna banka verzoekt de in Kroatië gevestigde instellingen die in aanmerking komen voor de afwijking uit hoofde van artikel 9, lid 1 of lid 2, of artikel 9, lid 5, punt a), van Verordening (EU) 2021/379 (ECB/2021/2), de reservebasis voor de overgangsaanhoudingsperiode op basis van hun balans op 30 september 2022 te berekenen.
3. Met betrekking tot de overgangsaanhoudingsperiode berekent hetzij een in Kroatië gevestigde instelling, hetzij Hrvatska narodna banka de minimumreserves van die instelling. De partij die de minimumreserves berekent, legt haar berekening aan de andere partij voor, en gunt de laatste voldoende tijd voor de verificatie van de berekening en indiening van herzieningen. De twee partijen bevestigen de berekende minimumreserves, inclusief eventuele herzieningen ervan, uiterlijk op 20 december 2022. Indien partij die de kennisgeving heeft ontvangen op 20 december 2022 het bedrag aan minimumreserves niet heeft bevestigd, wordt ze geacht te hebben ingestemd met het berekende bedrag voor de betreffende overgangsaanhoudingsperiode.
4. Artikel 3, lid 2 tot en met 4, van dit besluit is van overeenkomstige toepassing op in Kroatië gevestigde instellingen waardoor deze instellingen voor hun initiële aanhoudingsperiode verplichtingen ten opzichte van instellingen in Kroatië van hun reservebases mogen aftrekken, ook al worden die instellingen bij de berekening van de minimumreserves niet opgenomen op de lijst van reserveplichtige instellingen als bedoeld in artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1).
Artikel 3
Overgangsbepalingen voor instellingen gevestigd in andere lidstaten die de euro als munt hebben
1. De overgangsreserveperiode voor in Kroatië gevestigde instellingen laat de aanhoudingsperiode die krachtens artikel 8 van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1) van toepassing is op instellingen gevestigd in andere lidstaten die de euro als munt hebben, onverlet.
2. Instellingen gevestigd in andere lidstaten die de euro als munt hebben kunnen besluiten voor de aanhoudingsperiodes van 21 december 2022 tot en met 7 februari 2023 en van 8 februari tot en met 21 maart 2023 verplichtingen aan in Kroatië gevestigde instellingen van hun reservebasis af te trekken, ofschoon die instellingen ten tijde van de berekening van de minimumreserves niet zullen voorkomen op de lijst van instellingen die onderworpen zijn aan de minimumreserveverplichtingen van artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) 2021/378 (ECB/2021/1).
3. Instellingen gevestigd in andere lidstaten die de euro als munt hebben en die besluiten verplichtingen aan in Kroatië gevestigde instellingen af te trekken krachtens lid 2 kunnen, berekenen voor de aanhoudingsperioden van 21 december 2022 tot en met 7 februari 2023 en van 8 februari tot en met 21 maart 2023, hun minimumreserves op basis van hun balans op respectievelijk 31 oktober 2022 en 31 december 2022 en rapporteren statistische gegevens overeenkomstig bijlage III, deel I, bij Verordening (EU) 2021/379 (ECB/2021/2), waarin in Kroatië gevestigde instellingen reeds in het stelsel van reserveverplichtingen van de ECB zijn opgenomen.
Dit doet geen afbreuk aan de verplichting voor instellingen om voor de betrokken periodes overeenkomstig bijlage I, deel 2, tabel 1, bij Verordening (EU) 2021/379 (ECB/2021/2) statistische gegevens te rapporteren, waarin in Kroatië gevestigde instellingen nog steeds worden vermeld als in de “rest van de wereld” gevestigde banken.
De tabellen worden overeenkomstig de in Verordening (EU) 2021/379 (ECB/2021/2) neergelegde termijnen en procedures gerapporteerd.
4. Voor de aanhoudingsperioden die aanvangen in december 2022 en februari 2023 berekenen instellingen gevestigd in andere lidstaten die de euro als munt hebben en die een vrijstelling genieten uit hoofde van artikel 9, lid 1 of lid 2, of artikel 9, lid 5, punt a), van Verordening (EU) 2021/379 (ECB/2021/2), en die besluiten om verplichtingen aan in Kroatië gevestigde instellingen af te trekken krachtens lid 2, hun minimumreserves op basis van hun balans op 30 september 2022 en rapporteren statistische gegevens overeenkomstig bijlage III, deel 1, bij Verordening (EU) 2021/379 (ECB/2021/2), waarin in Kroatië gevestigde instellingen reeds in het stelsel van reserveverplichtingen van de ECB zijn opgenomen.
Voor de aanhoudingsperioden die aanvangen in maart en mei 2023 berekenen instellingen gevestigd in andere lidstaten die de euro als munt hebben en die een vrijstelling genieten uit hoofde van artikel 9, lid 1 of lid 2, of artikel 9, lid 5, punt a), van Verordening (EU) 2021/379 (ECB/2021/2), en die besluiten om verplichtingen aan in Kroatië gevestigde instellingen af te trekken, hun minimumreserves op basis van hun balans op 31 december 2022 en rapporteren statistische gegevens overeenkomstig bijlage III, deel 1, bij Verordening (EU) 2021/379 (ECB/2021/2), waarin in Kroatië gevestigde instellingen reeds in het stelsel van reserveverplichtingen van de ECB zijn opgenomen.
Dit doet geen afbreuk aan de verplichting voor instellingen om voor de betrokken periodes overeenkomstig bijlage I, deel 2, tabel 1, bij Verordening (EU) 2021/379 (ECB/2021/2) statistische gegevens te rapporteren, waarin in Kroatië gevestigde instellingen nog steeds worden vermeld als in de “rest van de wereld” gevestigde banken.
De statistische gegevens worden overeenkomstig de in Verordening (EU) 2021/379 (ECB/2021/1) neergelegde termijnen en procedures gerapporteerd.
Artikel 4
Slotbepalingen
1. Dit besluit wordt van kracht op de dag van kennisgeving aan de geadresseerden.
2. Dit besluit wordt toegepast met ingang van 1 november 2022.
3. Bij gebreke van specifieke bepalingen in dit besluit, gelden de bepalingen van de Verordening (EU) 2021/378 (ECB 2021/1) en Verordening (EU) 2021/379 (ECB/ 2021/2).
Artikel 5
Geadresseerden
Dit besluit is gericht tot Hrvatska narodna banka, in Kroatië gevestigde instellingen en instellingen gevestigd in andere lidstaten die de euro als munt hebben.
Gedaan te Frankfurt am Main, 20 oktober 2022.
De president van de ECB
Christine LAGARDE
(1) PB L 318 van 27.11.1998, blz. 1.
(2) PB L 318 van 27.11.1998, blz. 4.
(3) PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.