EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52020AE4915
Opinion of the European Economic and Social Committee on ‘Report from the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions — 2020 report on the State of the Energy Union pursuant to Regulation (EU) 2018/1999 on Governance of the Energy Union and Climate Action’ (COM(2020) 950 final) and on ‘Communication from the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions — An EU-wide assessment of National Energy and Climate Plans: Driving forward the green transition and promoting economic recovery through integrated energy and climate planning’ (COM(2020) 564 final)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Verslag over de stand van de energie-unie 2020 overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie [COM(2020) 950 final] en inzake de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een EU-brede beoordeling van de nationale energie- en klimaatplannen: de groene transitie een impuls geven en het economisch herstel bevorderen via geïntegreerde energie- en klimaatplanning [COM(2020) 564 final]
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Verslag over de stand van de energie-unie 2020 overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie [COM(2020) 950 final] en inzake de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een EU-brede beoordeling van de nationale energie- en klimaatplannen: de groene transitie een impuls geven en het economisch herstel bevorderen via geïntegreerde energie- en klimaatplanning [COM(2020) 564 final]
EESC 2020/04915
OJ C 220, 9.6.2021, p. 38–46
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
9.6.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 220/38 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Verslag over de stand van de energie-unie 2020 overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie
[COM(2020) 950 final]
en inzake de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een EU-brede beoordeling van de nationale energie- en klimaatplannen: de groene transitie een impuls geven en het economisch herstel bevorderen via geïntegreerde energie- en klimaatplanning
[COM(2020) 564 final]
(2021/C 220/04)
Rapporteur:TBL
Lutz RIBBE
Raadplegingen |
Europese Commissie, 11.11.2020 en 27.11.2020 |
Rechtsgrondslag |
Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
Bevoegde afdeling |
Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij |
Goedkeuring door de afdeling |
9.3.2021 |
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
24.3.2021 |
Zitting nr. |
559 |
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
236/4/6 |
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is onder de indruk van de uiterste nauwgezetheid en nauwkeurigheid waarmee de Commissie de ontwikkeling van de energie-unie heeft gedocumenteerd en geëvalueerd. De manier waarop de nationale energie- en klimaatplannen (NECP’s) zijn uitgewerkt en geanalyseerd, laat duidelijk zien dat de governance van de energie-unie functioneert. |
1.2. |
Het EESC stelt tot zijn opluchting vast dat de energie- en klimaatdoelstellingen voor 2020 in grote lijnen zijn verwezenlijkt, al loopt een aantal lidstaten daarmee duidelijk achter. Dit mag echter niet leiden tot tevredenheid. De doelstellingen voor de komende dertig jaar, te beginnen met de jaren twintig van deze eeuw, zijn een stuk ambitieuzer. Het is duidelijk dat het transformatietempo moet worden opgevoerd, maar daarbij mag de sociale en economische situatie in de afzonderlijke lidstaten niet uit het oog worden verloren. Anders komt het maatschappelijk draagvlak voor de investeringen en hervormingen om de energietransitie te versnellen, in gevaar. De energietransitie zelf komt in gevaar als de politiek belooft grote delen van de samenleving erbij te betrekken maar deze belofte in werkelijkheid niet serieus neemt en niet nakomt. |
1.3. |
Daarom is het des te belangrijker om niet alleen uit te gaan van de mondiale (klimaat)doelstellingen, maar ook van de specifieke doelstellingen die de Commissie zich zelf heeft gesteld met de kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie en met het pakket “Schone energie voor alle Europeanen”. In het licht daarvan vallen de resultaten een stuk negatiever uit. |
1.4. |
Volgens de Commissie was de belangrijkste doelstelling van de kaderstrategie dat de burger centraal moet staan in de energie-unie. In haar verslag over de stand van de energie-unie zwijgt de Commissie in alle toonaarden over de vraag hoe het met de verwezenlijking van deze doelstelling staat en welke strategieën in de toekomst voor de verwezenlijking ervan moeten worden ingezet. Het EESC vindt dit volstrekt onaanvaardbaar. |
1.5. |
Bij de beoordeling van de NECP’s is de Commissie van oordeel dat in de NECP’s van de lidstaten te weinig aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van gemeenschapsenergie (d.w.z. door burgers opgewekte energie). Dat is zorgwekkend. Het is echter teleurstellend dat de Commissie hier niets anders mee doet dan een zeer algemene oproep aan de lidstaten formuleren. Als de ambitieuze doelstellingen, zoals die in het pakket “Schone energie voor alle Europeanen” en in de kaderstrategie voor een energie-unie zijn geformuleerd, niet serieus worden nagestreefd, is dat niet alleen schadelijk voor de energie-unie, maar ook voor de geloofwaardigheid van het Europese beleid in zijn geheel. |
1.6. |
Het EESC acht het daarom noodzakelijk dat de Commissie in toekomstige verslagen nauwkeuriger nagaat in welke mate en op welke wijze het derde energiepakket in de lidstaten ten uitvoer wordt gelegd, wordt nageleefd en wordt gehandhaafd, met name wat betreft de wijze waarop de lidstaten van plan zijn de burger centraal te stellen. In het verleden heeft de uitvoering van voorschriften in de energiesector vertraging opgelopen en dit is vaak niet in het voordeel van de burgers geweest. |
1.7. |
Een kritische blik is eveneens gerechtvaardigd in het licht van de drie overige doelstellingen van de energie-unie: het terugdringen van de energieafhankelijkheid door vermindering van de energie-invoer, het afschaffen van subsidies voor energiedragers die schadelijk zijn voor het klimaat en het milieu, en het vervullen van een leidende rol op het gebied van duurzame energie, energie-efficiëntie en elektromobiliteit. Deze drie doelstellingen zijn stuk voor stuk niet gehaald, zoals in het verslag van de Commissie is te lezen. Redenen daarvoor worden echter niet genoemd. Evenmin wordt er gewag gemaakt van de lering die uit dit falen zou kunnen worden getrokken en wat de gevolgen ervan zijn voor de verdere aanpak, bijvoorbeeld voor het herstelfonds. |
1.8. |
Uit de NECP’s van de lidstaten blijkt volgens het EESC een gebrek aan samenhang in het Europese energiebeleid. Verder vindt het EESC de meeste NECP’s niet gedetailleerd genoeg, vooral ten aanzien van de belangrijke thema’s energiezekerheid en een rechtvaardige transitie. |
1.9. |
Daarom verzoekt het EESC de Commissie om er bij de beoordeling van de NECP’s ook meer op te letten of sprake is van doeltreffende strategieën voor een rechtvaardige transitie, met name wat betreft de verwezenlijking van de volgende doelstellingen:
|
2. Algemene opmerkingen over de documenten van de Commissie
2.1. |
Op 25 februari 2015 presenteerde de Commissie een mededeling getiteld “Een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering” (1). Deze strategie bevatte de volgende doelstellingen:
|
2.2. |
De Commissie verklaarde in haar mededeling destijds ook het volgende: “En het allerbelangrijkste: in onze visie van de energie-unie staat de burger centraal, heeft hij inspraak in en controle over de transitie, plukt hij de vruchten van de nieuwe technologieën in de vorm van een lagere energiefactuur, is hij een actieve marktdeelnemer en krijgen kwetsbare groepen bescherming.”. Daarnaast werd de betrokkenheid van alle belanghebbenden bij de vormgeving van de energie-unie tot prioriteit bestempeld en werd een sociaal rechtvaardige transitie tot grondbeginsel van de verwezenlijking van de energietransitie gemaakt. |
2.3. |
Ook gaf de Commissie aan dat de energie-unie een geïntegreerd governance- en monitoringsproces nodig had. De bijbehorende rechtsgrondslag daarvoor is vervat in de governanceverordening (Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (2)). Op grond van deze verordening zijn de lidstaten verplicht regelmatig nationale energie- en klimaatplannen (NECP’s) voor te leggen, waarin zij ook hun bijdragen aan de verwezenlijking van de energie-unie moeten beschrijven. |
2.4. |
In haar verslag over de stand van de energie-unie van 2020 bespreekt de Commissie de geboekte voortgang en maakt daarbij een indeling in vijf categorieën:
Daarnaast wordt er ingegaan op het thema “de energie-unie in een ruimer Green Deal-perspectief”. |
2.5. |
In dit kader laat de Commissie ook haar licht schijnen over het “streven naar groen herstel en een duurzame economie”. Daarbij gaat zij allereerst in op de bestaande strategieën voor de integratie van de energiesystemen en de ontwikkeling van waterstof in Europa. |
2.6. |
De Commissie wijst bovendien op de noodzaak om de doelstelling voor vermindering van de CO2-uitstoot ten opzichte van 1990 te verhogen naar minstens 55 % en kondigt een strategie aan om methaangerelateerde emissies te verminderen, evenals een “visie voor offshore-energie”. In dit verband bekritiseert de Commissie de in het kader van de NECP’s door de lidstaten voorgestelde strategieën als veelal onduidelijk en te weinig concreet. |
2.7. |
Al met al betitelt de Commissie de situatie nog niet als bevredigend, hoewel zij opmerkt dat in de hele EU de streefcijfers voor 2020 ten aanzien van de uitrol van hernieuwbare energie in grote lijnen zijn verwezenlijkt. Sommige lidstaten moeten echter nog “meer vooruitgang” boeken. |
2.8. |
Zij dringt er sterk op aan om op het gebied van energie-efficiëntie meer inspanningen te leveren. Met name ten aanzien van de renovatie van gebouwen constateert zij nog grote gebreken. |
2.9. |
Het verslag gaat voor het eerst vergezeld van een uitvoerige analyse van de energiesubsidies (3), waarin ondubbelzinnig wordt vastgesteld dat a) er nog altijd betere gegevens nodig zijn over de energiesubsidies (4) en b) er “duidelijk meer inspanningen [moeten] worden geleverd” om de subsidies voor fossiele brandstoffen te verminderen. Van de op dit moment op EU-niveau bestaande rechtsinstrumenten wordt gezegd dat deze niet toereikend zijn. |
2.10. |
Verder wordt het “niet bemoedigend” genoemd dat de EU-27 de laatste jaren steeds minder uitgeeft aan onderzoek en innovatie in de sector, en dat Europa op dat gebied vergeleken met andere economische regio’s een enorme achterstand heeft opgelopen. De Commissie kondigt onder meer aan zich te zullen inspannen op het vlak van batterijopslag en waterstof, teneinde onderzoek en innovatie nieuw leven in te blazen en de op nationaal niveau vastgestelde terugloop van investeringen tegen te gaan. |
2.11. |
Vastgesteld wordt dat de kosten voor energie-invoer de laatste jaren weer zijn gestegen (tot meer dan 330 miljard EUR per jaar). Dat betekent dat de voorheen dalende trend is gekeerd. |
2.12. |
De Commissie sluit haar verslag af met de constatering dat er voor Europa als gevolg van de coronacrisis ook unieke kansen voor investeringen ontstaan, waarmee het herstel van de EU-economie kan worden ondersteund en tegelijkertijd de groene en de digitale transitie kunnen worden versneld. |
2.13. |
In haar mededeling over de EU-brede beoordeling van de NECP’s komt de Commissie tot de positieve conclusie dat de vooruitgang op het vlak van broeikasgasreductie en hernieuwbare energie het mogelijk heeft gemaakt de overeenkomstige doelstellingen voor 2030 in 2021 aanzienlijk op te trekken. Aan de andere kant erkent de Commissie ook de enorme inhaalslag die nodig is op het gebied van energie-efficiëntie, investeringen in onderzoek en innovatie. Om de desbetreffende tekortkomingen weg te werken zou het verstandig zijn als de lidstaten hiervoor de nieuwe financieringsmogelijkheden in het kader van het meerjarig financieel kader en de faciliteit voor herstel en veerkracht in aanmerking nemen. |
3. Algemene opmerkingen van het EESC
3.1. |
Allereerst verdient de Commissie uitdrukkelijk lof: de nauwgezetheid waarmee zij de governance van de energie-unie behandelt en die tot uitdrukking komt in de omvangrijke documenten (inclusief bijlagen), geeft blijk van haar serieuze bedoelingen. Dit is ook absoluut op zijn plaats, omdat de tot nu toe vastgestelde klimaatdoelstellingen, die aangescherpt moeten worden, maar net gehaald zullen worden, als ze al gehaald zullen worden. Het doel om de Europese Unie uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te maken, is van het allergrootste belang en vergt een historisch mogelijk unieke strategische planning en coördinatie van zeer uiteenlopende beleidsmaatregelen, die veel verder moet gaan dan wat tot nu toe is besloten. |
3.2. |
Tegen deze achtergrond is het EESC het uitdrukkelijk met de Commissie eens wanneer zij benadrukt dat de lidstaten duidelijkere strategieën moeten ontwikkelen en deze onverwijld moeten uitvoeren. Daarbij moeten ze beter rekening houden met de maatschappelijke gevolgen, de gevolgen voor werkgelegenheid en vaardigheden en andere verdelingseffecten van de energietransitie, en moeten ze uiteenzetten hoe ze de desbetreffende uitdagingen gaan aanpakken. |
3.3. |
De uiteindelijke conclusies van de Commissie zijn in hoofdzaak goed te volgen en verdienen steun. Dat geldt in het bijzonder voor de constatering dat de vorderingen bij de verwezenlijking van de doelstelling van de reductie van broeikasgasemissies alsook de toegenomen energie-efficiëntie en de groeiende inzet van hernieuwbare energie een springplank vormen voor nog verdergaande doelstellingen. |
3.4. |
Het EESC is het ook met de Commissie eens dat nieuwe impulsen nodig zijn. Het zou echter wenselijk zijn als de Commissie concreet zou maken waaruit die nieuwe impulsen zouden moeten bestaan. |
3.5. |
Ook lijkt het logisch dat de Commissie de ontwikkeling van de energie-unie koppelt aan de Europese Green Deal en het beleid voor wederopbouw na de pandemie. In beide gevallen gaat het namelijk om beleidsmaatregelen waarvan op het moment dat het strategisch kader voor de energie-unie en de governanceverordening werden opgesteld, nog geen sprake was. Het EESC benadrukt dat de Europese energie-unie een ideaal uitgangspunt voor maatregelen voor de Green Deal vormt. Daarom was het des te belangrijker geweest als in de huidige herziening dieper zou zijn ingegaan op de opdoemende tekortkomingen en er tegenmaatregelen zouden zijn geformuleerd. Dat is in ten minste drie gevallen niet gebeurd. Deze zullen in het onderstaande nader worden toegelicht. |
Gebrek aan uitvoering van de doelstelling dat de burger in de energie-unie centraal moet staan
3.6. |
Zoals reeds opgemerkt in paragraaf 2.2 heeft de Commissie in haar kaderstrategie voor een energie-unie het belang van een door de burgers gedragen en op hen gericht beleid tot allerbelangrijkste (!) doelstelling bestempeld. Om die reden zou deze doelstelling ook in het verslag over de stand van de energie-unie speciale aandacht moeten krijgen, met name aan de hand van concrete voorstellen over de vraag hoe transparante en actieve deelname en betrokkenheid van burgers, sociale partners en overige belanghebbenden in en bij de besluitvormingsprocessen, bijvoorbeeld t.a.v. de NECP’s, alsook hun actieve deelname en betrokkenheid bij de markt tot stand moeten worden gebracht. Echter, het aspect van betrokkenheid wordt feitelijk niet eenmaal in het verslag genoemd. Daarnaast wordt op geen enkele manier nagedacht over de vraag of de voor de toekomst voorgestelde maatregelen ook werkelijk bijdragen aan de verwezenlijking van deze doelstelling. |
3.7. |
Deze kwestie heeft zich recent onder andere ook gemanifesteerd bij de door de Commissie gepresenteerde strategie voor een geïntegreerd energiesysteem, waarin burgers slechts worden genoemd als consumenten en niet als actieve marktdeelnemers. Ook bij de door de Commissie (5) beschreven kernpunten, namelijk de waterstofstrategie en de aangekondigde “visie voor offshore-energie”, is het moeilijk voor te stellen dat de betrokkenheid van burgers überhaupt mogelijk dan wel overwogen is. Daarom verdient het felle kritiek dat de Commissie in haar mededeling over een beoordeling van de NECP’s schrijft dat zij het recent opgerichte EU-financieringsmechanisme voor hernieuwbare energie in het bijzonder wil inzetten voor de bevordering van offshoretechnologieën. |
3.8. |
De Commissie gaat op deze manier voorbij aan toepasselijke Europese wetgeving: immers, in overweging 43 van Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad (6) betreffende de interne markt voor elektriciteit wordt het volgende gesteld: “van gemeenschapsenergie [is] een doeltreffende en kostenefficiënte manier gemaakt om aan de behoeften en verwachtingen van burgers […] te voldoen. […] Door consumenten rechtstreeks te betrekken tonen gemeenschapsenergie-initiatieven hun potentieel om de introductie van nieuwe technologieën en verbruikspatronen, met inbegrip van slimme distributienetten en vraagrespons, op een geïntegreerde manier ingang te doen vinden. Gemeenschapsenergie kan ook de energie-efficiëntie op het niveau van huishoudens bevorderen en energiearmoede helpen bestrijden via beperking van het verbruik en lagere leveringstarieven. […] Waar dergelijke initiatieven succesvol zijn geweest, hebben zij economische, sociale en een milieuwinsten opgeleverd voor de gemeenschap.” Gemeenschapsenergie kan dus ook naar het oordeel van de Europese wetgever een aantal van de in de documenten van de Commissie betreurde tekortkomingen verhelpen. Dat maakt het des te onbegrijpelijker dat de Commissie daar in haar eigen documenten geen oog voor heeft. Tussen ambitie en werkelijkheid gaapt een enorme kloof en een werkelijke strategie van de Commissie waarbij de burger tot actieve partner wordt gemaakt, is voor het EESC vooralsnog niet waarneembaar. |
3.9. |
Deze kritiek treft echter ook de meeste lidstaten, aangezien deze ingevolge artikel 20 van Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie gemeenschapsenergie moeten opnemen in hun NECP’s. In haar beoordeling wijst de Commissie erop dat de lidstaten dit niet of niet in toereikende mate hebben gedaan. Het EESC roept de Commissie op om bij de aanstaande herziening van de richtlijn hernieuwbare energie concrete richtsnoeren ter bevordering van gemeenschapsenergie voor te stellen. |
Gebrek aan uitvoering van de doelstellingen van energiezekerheid en vermindering van de energie-invoer
3.10. |
Een van de strategische doelstellingen van de energie-unie is om de energiezekerheid op te schroeven, onder andere door een vermindering van de energie-invoer. De Commissie stelt min of meer terloops vast dat er geen duidelijk zichtbare vorderingen zijn gemaakt: integendeel, de uitgaven voor energie-invoer zijn weer toegenomen. Het toenemende belang van waterstof kan er zelfs aan bijdragen dat de invoer in de toekomst alleen maar verder toeneemt, aangezien de Commissie in haar waterstofstrategie bewust inzet op invoer! Het EESC verwacht van de Commissie dat zij hierover ondubbelzinnig opheldering verschaft. |
3.11. |
Het EESC dringt er tevens op aan dat bij het veiligstellen van de onvermijdelijke energie-invoer het basisbeginsel van Europese solidariteit in acht wordt genomen. Als lidstaten op eigen houtje opereren, zoals bij het gaspijpleidingproject Nord Stream 2, kan dat niet alleen de klimaatbescherming maar ook de voorzieningszekerheid in gevaar brengen. Dit soort acties, die de Europese solidariteit ondergraven, zijn schadelijk voor het vertrouwen van de burgers in de EU en voor het imago van de EU in derde landen. |
Gebrek aan uitvoering van de doelstelling van innovatie en wereldwijd leider op het gebied van hernieuwbare energie worden
3.12. |
Ook ten aanzien van innovatie is de situatie niet rooskleurig. De in het kader van de energie-unie volmondig uitgesproken ambitie om de wereldwijde nummer één op het gebied van hernieuwbare energie te worden, wordt doorkruist door het in het verslag over de stand van de energie-unie geschetste beeld van de investeringen in onderzoek en innovatie en octrooiactiviteiten. Die verontrustende stand van zaken vraagt om een nauwkeurige en grondige foutenanalyse om de oorzaak van deze verkeerde ontwikkeling op een gedifferentieerde en zorgvuldige wijze vast te stellen. Op basis daarvan moeten concrete tegenmaatregelen worden uitgewerkt. |
3.13. |
Tegen de achtergrond van wat is beschreven in de paragrafen 3.6 tot en met 3.11, moet duidelijk worden gesteld: het volstaat niet om altijd maar dezelfde frasen te bezigen als deze niet worden gevolgd door concrete actie. Anders zal de geloofwaardigheid van het Europees beleid in het geding komen. Feitelijk bevat geen van de onderhavige documenten van de Commissie, met inbegrip van de strategie voor een geïntegreerd energiesysteem en de waterstofstrategie, concrete maatregelen die ertoe kunnen bijdragen voornoemde doelstellingen te verwezenlijken. |
Belang van de energie-unie op het gebied van sociaal en regionaal beleid
3.14. |
In de paragrafen 2.6 en 3.3 van haar verslag over de stand van de energie-unie noemt de Commissie ook een aantal sociaalpolitieke overwegingen. Het EESC sluit zich hierbij aan en ondersteunt met name de gedachte dat de steun in verband met het herstel na de coronacrisis kan worden verweven met beleidsdoelstellingen op het gebied van klimaat en energie. Ook de voorgenomen maatregelen voor een rechtvaardige transitie (just transition) krijgen de steun van het EESC en vormen een goede basis om de bevolking te winnen voor de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen op het gebied van klimaat en energie. Of op deze manier het beginsel van “niemand in de kou laten staan” daadwerkelijk kan worden verwezenlijkt, zal concreet afhangen van de operationalisering en de financiering van de afzonderlijke instrumenten alsook de concrete uitvoering op nationaal niveau. |
3.15. |
Het EESC herinnert in dat opzicht aan de in eerdere adviezen geformuleerde overtuiging (7) dat niet alleen middelen voor sociale en regionale cohesie maar ook herstelsteun moet worden ingezet om de klimaatactie en de energietransitie te ondersteunen. Veeleer echter moet (en kan) het klimaat- en energiebeleid zodanig worden ingericht dat het de sociale en regionale cohesie bevordert. Hiertoe zijn reeds eerste aanzetten gegeven, waarvan sommige zelfs zijn opgenomen in de mededeling over een beoordeling van de NECP’s, bijvoorbeeld projecten voor de aanleg van zonnepanelen op de plek van voormalige bruinkoolmijnen in Portugal en Griekenland of de zeer strategisch gerichte steun aan prosumenten in Litouwen. Deze voorbeelden zijn echter alles behalve gangbare praktijk of mainstream. |
3.16. |
En zo ontstaat het gevaar dat de energietransitie de sociale en regionale verschillen vergroot, bijvoorbeeld wanneer de Commissie de integratie van energiesystemen, de uitrol van de waterstofinfrastructuur en de bevordering van offshore-energie uitvoert zoals gepland, en op deze manier gecentraliseerde concepten bevoordeelt ten nadele van decentrale concepten. |
3.17. |
De parallelle opbouw van gecentraliseerde en decentrale infrastructuren is hoe dan ook problematisch en brengt een groot risico van onrendabele investeringen met zich mee. Tussen een waterstofpijpleidingsnet dat zich uitstrekt over het gehele EU-gebied en de aanleg van lagetemperatuursystemen voor stadsverwarming, die volgens de mededeling van de Commissie over een beoordeling van de NECP’s moeten worden gepromoot, bestaat bijvoorbeeld een bepaalde concurrentie bij het gebruik. Het EESC heeft er dan ook op aangedrongen dat in het belang van de investeringszekerheid passende fundamentele besluiten worden genomen (8). Deze zijn ook van strategisch belang voor het slagen van de energie-unie, maar komen in de hier besproken documenten niet aan de orde. |
3.18. |
Zoals in bijna alle energiebeleidsdocumenten van de Commissie van de laatste tijd, speelt ook in het verslag over de stand van de energie-unie digitalisering geen rol. Toch opent digitalisering de deur naar interessante concepten zoals slimme micro-elektriciteitsnetten en intelligente markten (“smart markets”), microhandel (“micro trading”), virtuele krachtcentrales enz. Deze kunnen stuk voor stuk bijdragen aan een grotere efficiëntie en betere prestaties van de interne energiemarkt, mede omdat hierdoor de rol van de actieve consument wordt versterkt. In de kaderstrategie voor een energie-unie ging de Commissie hier nog wel op in, zij het enigszins beperkt (9). Het is onverstandig dat in het verslag over de stand van de energie-unie aan dit aspect voorbij wordt gegaan, temeer daar het gebruik van digitale technologieën met het oog op hun nut en eventuele ethische problemen, met name in de zin van datasoevereiniteit, zorgvuldig moet worden beoordeeld. |
3.19. |
Hoe dan ook moet er in ieder geval op worden toegezien dat de digitalisering ten gunste van de eindverbruiker wordt vormgegeven. Burgers wachten nog altijd op betere dienstverlening op basis van de toenemende digitalisering, zoals de mogelijkheid om dagelijks van leverancier te veranderen, onmiddellijke waarschuwingen over foutieve meters of verdachte gebruikspatronen, en naadloze procedures voor de aansluiting van eigen productie op het net. |
4. Specifieke opmerkingen
Over het hoofdstuk “Koolstofarm maken van de economie” in het verslag over de stand van de energie-unie
4.1. |
De Commissie geeft terecht aan dat het gebruik van hernieuwbare energie talrijke voordelen met zich meebrengt. De vraag wie van deze voordelen profiteert, hangt echter in hoge mate ervan af of de energietransitie in principe decentraal of gecentraliseerd wordt vormgegeven (10). Over deze vraag zwijgt de Commissie in haar verslag. |
Over het hoofdstuk “Energiezekerheid” in het verslag over de stand van de energie-unie
4.2. |
De Commissie besteedt terecht veel aandacht aan het thema voorzieningszekerheid en in die context de energiezekerheid. Die is immers van onschatbaar belang voor de binnenlandse economie. Behalve de aloude kwestie van de afhankelijkheid van invoer moet hierbij ook worden gedacht aan weerbaarheid tegen aanvallen van buitenaf, bijvoorbeeld in de vorm van cybercriminaliteit. Uit recent onderzoek (11) blijkt dat in dit opzicht de beste strategie voor een grote weerbaarheid het versterken van de decentrale structuren is, hetgeen kan zorgen voor een indeling in kleine eilandjes. De Commissie zou dieper moeten ingaan op dit onderzoeksresultaat. |
4.3. |
Het staat buiten kijf dat groene waterstof in de toekomst een bijdrage zal leveren aan een voorzieningszeker Europees energiesysteem. Het EESC verwijst in dit verband naar zijn adviezen over de waterstofstrategie (12) en over de strategie voor een geïntegreerd energiesysteem (13). |
4.4. |
Ook hier mag er niet alleen oog zijn voor grootschalige technologie, zoals de ontwikkeling van infrastructuur voor de invoer van waterstof. Er bestaan diverse innovatieve, milieuvriendelijke en vooral regionale en lokale oplossingen die direct ter plaatse kunnen worden toegepast, onder meer voor de regionale productie van waterstof en synthetische e-brandstoffen. Zulke oplossingen maken het mogelijk de energiezekerheid te vergroten, minder afhankelijk van invoer te worden en de plaatselijke werkgelegenheid (in de vorm van groene banen) en de regionale waardecreatie te bevorderen. Micro-, kleine en middelgrote ondernemingen moeten eveneens de kans krijgen om mee te doen aan de Green Deal en daarvan te profiteren, wat ook het draagvlak voor de Green Deal en de energietransitie zal vergroten. |
Over het hoofdstuk “Interne energiemarkten” in het verslag over de stand van de energie-unie en over het voortgangsverslag over de interne energiemarkt
4.5. |
De Commissie zet uiteen dat met het pakket “Schone energie” betere voorwaarden zijn geschapen om de deelname van consumenten aan de energiemarkten te bevorderen en een gelijk speelveld te creëren voor nieuwe marktdeelnemers. Feitelijk hebben alleen de bepalingen van de richtlijn betreffende de interne markt voor elektriciteit hierop betrekking. In hoeverre de lidstaten deze bepalingen effectief hebben omgezet, is nog niet vast te stellen. De gevolgtrekking van de Commissie is derhalve voorbarig. Het EESC vraagt met klem om een serieuze evaluatie van de belangrijke doelstelling van consumentenparticipatie, ook met het oog op de effecten van het distributiebeleid op de participatie van huishoudens met een laag inkomen. |
4.6. |
De Commissie benadrukt het belang van de prijssignalen van de markt, onder andere voor investeerders. Dit is zonder twijfel een belangrijk aspect, dat hoe dan ook vraagt om een gedifferentieerde blik. De meeste groothandelsmarkten voor elektriciteit laten kortetermijnprijzen zien. Of daarvan überhaupt signalen voor investeerders uitgaan, is binnen de energie-economie een omstreden vraag. Daarop heeft het EESC in eerdere adviezen al gewezen (14). Het is daarom niet dienstig dat de Commissie in deze context ongedifferentieerd van een “interne energiemarkt” spreekt. Om de energie-unie te laten slagen is een nieuwe opzet van de markt vereist, in ieder geval op het gebied van elektriciteit. Alleen een volledige balanceringsverantwoordelijkheid voor hernieuwbare energie is niet voldoende. Het EESC roept de Commissie dan ook op om zo snel mogelijk met haar ideeën voor een nieuwe marktopzet te komen. Daarbij moet er ook op worden gelet dat voor alle marktdeelnemers dezelfde voorwaarden op de vereffenings- en balanceringsmarkten gelden. Ook dit is voor het slagen van de integratie van de energiesystemen absoluut noodzakelijk (15). |
4.7. |
Tegelijk mag niet uit het oog worden verloren dat de doelstellingen van voorzieningszekerheid en klimaatneutraliteit niet door prijssignalen alleen kunnen worden bereikt. |
4.8. |
De Commissie benadrukt in haar voortgangsverslag over de interne energiemarkt zeer terecht dat het een prioriteit moet blijven van het nationale energiebeleid en het energiebeleid van de EU om concurrentie op het niveau van energieproductie en -levering mogelijk te maken. Wat dat concreet betekent, laat zij echter open. Het is niet juist en stemt ook niet overeen met het in het pakket “Schone energie” verankerde Europees recht om te stellen dat concurrentie alleen kan worden bevorderd door marktkoppeling. Als de beginselen voor capaciteitstoewijzing en congestiebeheer overeenkomstig artikel 16 van de verordening betreffende de interne markt voor elektriciteit worden gehanteerd, moet rekening worden gehouden met de geografische ligging van de lidstaten. Dit zou bij de regeling van de capaciteit ook een verlenging van de termijn kunnen rechtvaardigen. In ieder geval is het voor actieve mededinging bovenal van belang dat met name kleinere spelers toegang hebben tot de markt. Onder meer digitalisering kan hierbij van groot nut zijn. |
4.9. |
De Commissie zet in haar voortgangsverslag over de interne energiemarkt tevens uiteen dat thermische centrales, zoals gasgestookte centrales, weliswaar een belangrijke flexibiliteit aan het systeem kunnen bieden, maar dat slecht geconcipieerde capaciteitsmechanismen de interne markt ook sterk kunnen verstoren. Het EESC verwijst in dit verband naar zijn standpunt in advies TEN/625. Het EESC roept de Commissie op een kritische evaluatie te verrichten van de in de lidstaten aanwezige capaciteitsmechanismen, ook in het licht van de naleving van de voorschriften op grond van artikel 22 van de verordening betreffende de interne markt voor elektriciteit, waarin onder andere een grenswaarde van 550 g CO2/kWh is vervat. |
4.10. |
De Commissie brengt in haar voortgangsverslag over de interne energiemarkt in herinnering dat transmissie- of distributiesysteembeheerders algemeen zijn uitgesloten van het bezit en de exploitatie van elektriciteitsopslagsystemen. Het EESC heeft dit besluit in beginsel toegejuicht (16), hoewel het van mening is dat distributiesysteembeheerders wel toestemming moeten kunnen krijgen om elektriciteitsopslagsystemen in bezit te hebben en te exploiteren ten behoeve van het net. Het EESC is ook van mening dat een en ander gepaard moet gaan met de versterking van intelligente markten, zodat opslagbeheerders worden gestimuleerd om signalen van netwerkbeheerders op te volgen en hun opslagfaciliteiten zo te ontwerpen dat zij het systeem dienen. Netwerkbeheerders hebben passende stimulansen nodig om signalen uit te zenden. |
4.11. |
Distributienetten zijn van fundamenteel belang voor de ontwikkeling van slimme markten en voor een succesvolle energietransitie in het algemeen. In de toekomst moet het energiebeleid van de Unie daarom meer op de modernisering ervan zijn gericht. |
4.12. |
Het EESC sluit zich aan bij de zienswijze van de Commissie dat het prioritaire doel van de energiebelastingrichtlijn (Richtlijn 2003/96/EG van de Raad (17)) niet meer wordt gehaald. Het ondersteunt daarom het voorstel van de Commissie en pleit voor een ambitieuze herziening van de richtlijn en andere mechanismen voor de afbouw van subsidies voor fossiele energiedragers alsook de internalisering van externe kosten. |
4.13. |
Het EESC onderstreept nogmaals de problematiek van energiearmoede en roept de Commissie op concrete maatregelen te treffen die verder gaan dan abstracte richtsnoeren voor de definitie en een waarnemingscentrum. Het EESC heeft er veelvuldig op gewezen dat een zo ruim mogelijke participatie van burgers op energiegebied een van de vele manieren is waarmee dit probleem kan worden verholpen. |
4.14. |
Er zij in dit verband verwezen naar het standpunt van het EESC dat een tweedeling in de samenleving op energiegebied dringend moet worden voorkomen. Het kan niet zo zijn dat alleen huishoudens die over voldoende financiële en technische middelen beschikken hun voordeel doen met de energietransitie en alle andere huishoudens met de kosten worden opgezadeld. Door energiearmoede getroffen burgers zijn over het algemeen niet diegenen met de meeste politieke invloed. Daarom moet de Commissie zich meer inspannen om de lidstaten ertoe aan te zetten actief te streven naar bestrijding van de energiearmoede: zowel de beoogde energierenovatiegolf op het gebied van gebouwen als een actieve betrokkenheid van burgers bij de productie van hernieuwbare energie kan bijdragen aan verlichting van de energiearmoede. Voorts zij er op gewezen dat een eventuele uitbreiding van de emissiehandel tot de verwarmings- en vervoersector gevolgen kan hebben voor een rechtvaardige verdeling. |
Over het hoofdstuk “Onderzoek en innovatie en concurrentievermogen” in het verslag over de stand van de energie-unie
4.15. |
Het EESC is bevreesd dat een van de redenen voor de achterstand van de EU op bepaalde vlakken, zoals zonne- en lithium-ionbatterijen, gelegen is in de geringe vraag. Daarom roept het EESC de Commissie op de strategie te verbreden: de EU heeft behoefte aan actieve initiatieven op het vlak van energiebeleid, wil zij de marktdominantie van China kunnen doorbreken. Het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake batterijen is een voorbeeld van een stap in de goede richting. Daarnaast zouden in het toekomstige energiesysteem decentrale systemen kracht moeten worden bijgezet. Hierdoor wordt bijvoorbeeld de vraag naar batterijen aangezwengeld, ontstaan er schaalvoordelen en worden batterijen qua prijs aantrekkelijk. |
Over het hoofdstuk “De energie-unie in een ruimer Green Deal-perspectief” in het verslag over de stand van de energie-unie
4.16. |
Het EESC steunt de Commissie in haar inspanningen om wereldwijd tot ambitieuze afspraken inzake klimaatactie te komen. Hiervoor is de invoering van een compenserend recht aan de grens in combinatie met een ambitieuze en concrete integratie van klimaatmaatregelen (en andere duurzaamheidsdoelstellingen) in internationale handelsakkoorden vereist (18). |
Over de mededeling over de EU-brede beoordeling van de NECP’s
4.17. |
Het EESC kan niet begrijpen dat de Commissie haar kritiek op de ontoereikende waardering voor het potentieel van hernieuwbare energiebronnen beperkt tot hernieuwbare offshore-energiebronnen. Het spoort de Commissie daarom aan haar eigen eenzijdige voorkeur voor offshoretechnologieën ten opzichte van fotovoltaïsche zonnepanelen en windenergie op land te laten varen en voor deze laatstgenoemde technologieën eigen ontwikkelingsstrategieën te presenteren. |
4.18. |
Het EESC neemt met instemming kennis van het feit dat de Commissie het potentieel van hernieuwbare energie voor het scheppen van nieuwe banen op waarde schat. Toch zou het EESC erop willen wijzen dat het volledig aanboren van dit potentieel geen vanzelfsprekendheid is: hiervoor is actief beleid nodig, in het bijzonder ten aanzien van de kwaliteit van de banen. In deze context is het volkomen onbegrijpelijk dat de Commissie zo weinig aandacht heeft voor de sector fotovoltaïsche zonnepanelen, te meer daar deze, zoals ook aangegeven in de mededeling, de meest werkgelegenheidbevorderende sector is. |
4.19. |
Het EESC roept de Commissie op bij de aanstaande herziening van de richtlijn hernieuwbare energie de regels voor aanbestedingen zodanig op te stellen dat deelname van hernieuwbare-energiegemeenschappen en kleine en middelgrote ondernemingen eenvoudiger wordt. |
4.20. |
Het EESC is het met de Commissie eens dat investeringen in lagetemperatuursystemen voor stadsverwarming uitermate wenselijk zijn. Daarom moet dienovereenkomstig een initiatief worden genomen. |
4.21. |
Koolstofputten zijn een belangrijk instrument om de klimaatverandering tegen te gaan. De in de NECP’s van de lidstaten verwoorde zorgen over toenemende natuurlijke verstoringen moeten beslist serieus worden genomen. Daarom moeten LULUCF-kredieten altijd slechts worden gezien als een aanvulling op andere middelen tegen de klimaatverandering. |
Brussel, 24 maart 2021.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) COM(2015) 80 final.
(2) PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1.
(3) COM(2020) 950 final, bijlage 2.
(4) Wonderlijk genoeg wordt al ruim 30 jaar in de EU gesproken over de noodzaak om subsidies die schadelijk zijn voor het milieu, af te bouwen.
(5) En de Duitse voorzitter van de Raad.
(6) PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125.
(7) PB C 47 van 11.2.2020, blz. 30, PB C 62 van 15.2.2019, blz. 269.
(8) PB C 429 van 11.12.2020, blz. 85.
(9) COM(2015) 80 final, blz. 13.
(10) PB C 429 van 11.12.2020, blz. 85.
(11) Vgl.Hirschl, B., Aretz, A., Bost, M., Tapia, M., en Gößling-Reisemann, S. (2018): Vulnerabilität und Resilienz des digitalen Stromsystems. Schlussbericht (Eindrapport over de kwetsbaarheid en veerkracht van het digitale elektriciteitssysteem). Berlijn, Bremen, te downloaden op: www.strom-resilienz.de
(12) PB C 123 van 9.4.2021, blz. 30.
(13) PB C 123 van 9.4.2021, blz. 22.
(14) PB C 82 van 3.3.2016, blz. 13.
(15) PB C 364 van 28.10.2020, blz. 158.
(16) PB C 288 van 31.8.2017, blz. 91.