Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CA0396

Zaak C-396/07: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 27 november 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus — Finland) — Mirja Juuri/Fazer Amica Oy (Sociale politiek — Richtlijn 2001/23/EG — Behoud van rechten van werknemers — Overgang van ondernemingen — Artikel 4, lid 2 — Aanmerkelijke wijziging van arbeidsvoorwaarden bij overgang — Collectieve arbeidsovereenkomst — Verbreking van arbeidsovereenkomst door werknemer — Verbreking geacht door toedoen van werkgever te hebben plaatsgevonden — Gevolgen — Financiële vergoeding door werkgever)

PB C 19 van 24.1.2009, p. 7–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

24.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 19/7


Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 27 november 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein oikeus — Finland) — Mirja Juuri/Fazer Amica Oy

(Zaak C-396/07) (1)

(Sociale politiek - Richtlijn 2001/23/EG - Behoud van rechten van werknemers - Overgang van ondernemingen - Artikel 4, lid 2 - Aanmerkelijke wijziging van arbeidsvoorwaarden bij overgang - Collectieve arbeidsovereenkomst - Verbreking van arbeidsovereenkomst door werknemer - Verbreking geacht door toedoen van werkgever te hebben plaatsgevonden - Gevolgen - Financiële vergoeding door werkgever)

(2009/C 19/11)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein oikeus

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Mirja Juuri

Verwerende partij: Fazer Amica Oy

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Korkein oikeus — Uitlegging van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82, blz. 16) — Verantwoordelijkheid van de werkgever jegens een werknemer die zelf zijn arbeidsovereenkomst heeft beëindigd wegens aanzienlijk verslechterde arbeidsvoorwaarden ten gevolge van een overgang van onderneming die tot de toepassing van een andere collectieve arbeidsovereenkomst leidde

Dictum

Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, moet aldus worden uitgelegd dat het, in geval van een verbreking van de arbeidsovereenkomst of de arbeidsbetrekking op grond dat aan de toepassingsvoorwaarden van deze bepaling is voldaan en zonder dat de verkrijger daarbij op enigerlei wijze de uit die richtlijn voor hem voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen, de lidstaten niet ertoe verplicht, te waarborgen dat de werknemer recht heeft op een financiële vergoeding door deze verkrijger onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor het recht waarop een werknemer zich kan beroepen wanneer zijn werkgever de arbeidsovereenkomst of de arbeidsbetrekking onrechtmatig beëindigt. De nationale rechter moet in het kader van zijn bevoegdheden echter waarborgen dat de verkrijger in een dergelijk geval ten minste de gevolgen draagt die het toepasselijke nationale recht aan de verbreking van de arbeidsovereenkomst of de arbeidsbetrekking door toedoen van de werkgever verbindt, zoals de uitbetaling van het loon en van andere voordelen die krachtens dit nationale recht zijn verbonden aan de opzegtermijn die deze werkgever moet eerbiedigen.

Het staat aan de nationale rechter om de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie te beoordelen in het licht van de uitlegging van artikel 3, lid 3, van richtlijn 2001/23, volgens welke de handhaving van de arbeidsvoorwaarden die zijn vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst welke afloopt op het tijdstip van de overgang van onderneming, na dit tijdstip niet wordt gewaarborgd.


(1)  PB C 269 van 10.11.2007.


Top