EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CJ0568

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 20 juni 2013.
Agroferm A/S tegen Ministeriet for Fødevarer, Landbrug og Fiskeri.
Verzoek van het Vestre Landsret om een prejudiciële beslissing.
Tariefindeling – Gecombineerde nomenclatuur – Product op basis van suiker dat bestaat uit 65 % lysinesulfaat en 35 % onzuiverheden uit vervaardigingsproces – Verordening (EG) nr. 1719/2005 – Verordening (EG) nr. 1265/2001 – Productierestitutie voor bepaalde in chemische industrie gebruikte producten – Communautaire steun die ten onrechte is uitbetaald – Terugbetaling – Vertrouwensbeginsel.
Zaak C‑568/11.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2013:407

Partijen
Overwegingen van het arrest
Dictum

Partijen

In zaak C-568/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Vestre Landsret (Denemarken) bij beslissing van 9 november 2011, ingekomen bij het Hof op 14 november 2011, in de procedure

Agroferm A/S

tegen

Ministeriet for Fødevarer, Landbrug og Fiskeri,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, G. Arestis (rapporteur), J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev en J. L. da Cruz Vilaça, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 november 2012,

gelet op de opmerkingen van:

– Agroferm A/S, vertegenwoordigd door J. Lentz, advokat,

– de Deense regering, vertegenwoordigd door V. Pasternak Jørgensen als gemachtigde, bijgestaan door J. Pinborg, advokat,

– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Barslev en P. Rossi als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 januari 2013,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest

1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de posten 2309, 2922 en 3824 van de gecombineerde nomenclatuur, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1719/2005 van de Commissie van 27 oktober 2005 (PB L 286, blz. 1; hierna: „GN”), en van de Unierechtelijke beginselen inzake de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen.

2. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Agroferm A/S (hierna: „Agroferm”) en het Ministerium for Fødevarer, Landbrug og Fiskeri (ministerie van Voedselvoorziening, Landbouw en Visserij; hierna: „Ministerium”) over de terugbetaling door Agroferm van restituties voor de productie van lysinesulfaat die haar ten onrechte zijn verleend.

Toepasselijke bepalingen

Internationaal recht

3. Het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS”) is opgesteld door de Internationale Douaneraad (thans de Werelddouaneorganisatie), en is ingevoerd bij het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, dat op 14 juni 1983 te Brussel is gesloten en, met het daarbij behorende protocol van wijziging van 24 juni 1986, namens de Europese Economische Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB L 198, blz. 1).

4. Volgens de GS-toelichting op hoofdstuk 29 hiervan ziet de term „onzuiverheden” enkel op stoffen waarvan de aanwezigheid in de specifieke chemische verbinding uitsluitend voortvloeit uit het vervaardigingsproces. Deze stoffen worden volgens deze toelichting niet als toegelaten onzuiverheden aangemerkt wanneer zij bewust in het product zijn behouden om het eerder voor bijzondere toepassingen, en niet zozeer voor het gebruik ervan in het algemeen, geschikt te maken.

5. In de GS-toelichtingen op GN-post 2309 is bepaald dat deze post ziet op bereidingen die worden gebruikt bij de productie van „volledige” of „aanvullende” voeders. Deze bereidingen zijn in het algemeen complexe verbindingen die een aantal elementen bevatten – soms „additieven” genoemd – waarvan de aard en de verhoudingen worden vastgesteld met het oog op een welbepaalde zoötechnische productie. Deze elementen, waartoe aminozuren behoren, bevorderen met name de vertering en meer in het algemeen het gebruik van voeders bij dieren en stellen de gezondheid van dieren veilig.

Unierecht

Tariefindeling

6. De GN is gebaseerd op het GS. Het tweede deel van de GN bevat een indeling van de goederen in afdelingen, hoofdstukken, posten en onderverdelingen.

7. Hoofdstuk 23 van de GN heeft als opschrift „Resten en afval van de voedselindustrie; bereid voedsel voor dieren”. Volgens aantekening 1 op dat hoofdstuk omvat GN-post 2309 mede „producten van de soort gebruikt voor het voederen van dieren, elders genoemd noch elders onder begrepen, verkregen door het behandelen van plantaardige of dierlijke zelfstandigheden, en wel zodanig dat het wezenlijk karakter van die zelfstandigheden verloren is gegaan. Plantaardige afval, plantaardige residuen en bijproducten van vorenbedoelde behandeling vallen echter niet onder deze post”. GN-post 2309 heeft als opschrift „Bereidingen van de soort gebruikt voor het voederen van dieren”.

8. Hoofdstuk 29 van de GN heeft als opschrift „Organische chemische producten”. Aantekening 1, sub a en b, op dit hoofdstuk bepaalt:

„De posten van dit hoofdstuk hebben, voor zover uit de context niet het tegendeel blijkt, uitsluitend betrekking op:

a) geïsoleerde chemisch welbepaalde organische verbindingen, ook indien zij onzuiverheden bevatten;

b) mengsels van isomeren van eenzelfde organische verbinding (ook indien deze mengsels onzuiverheden bevatten), met uitzondering van mengsels van isomeren (andere dan stereo-isomeren) van al dan niet verzadigde acyclische koolwaterstoffen (hoofdstuk 27)”.

9. GN-post 2922 heeft als opschrift „Aminoverbindingen met zuurstofhoudende groepen”.

10. Hoofdstuk 38 van de GN heeft als opschrift „Diverse producten van de chemische industrie”. GN-post 3824 heeft betrekking op „[b]ereide bindmiddelen voor gietvormen of voor gietkernen; chemische producten en preparaten van de chemische of van aanverwante industrieën (mengsels van natuurlijke producten daaronder begrepen), elders genoemd noch elders onder begrepen”.

Restituties bij de productie

– Verordening (EG) nr. 1260/2001

11. Artikel 7, lid 3, van verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 178, blz. 1) bepaalt:

„Er wordt besloten restituties bij de productie te verlenen voor de in artikel 1, lid 1, sub a en f, genoemde producten, voor de in artikel 1, lid 1, sub d, genoemde stropen en voor chemisch zuivere fructose (levulose) van GN-code 1702 50 00 als tussenproduct, die zich in een van de in artikel 23, lid 2, [EG] bedoelde situaties bevinden, indien deze producten worden gebruikt bij de vervaardiging van bepaalde producten van de chemische industrie.

[...]”

– Verordening (EG) nr. 1265/2001

12. Artikel 1 van verordening (EG) nr. 1265/2001 van de Commissie van 27 juni 2001 houdende vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1260/2001 van de Raad, wat de productierestitutie voor bepaalde in de chemische industrie gebruikte producten van de sector suiker betreft (PB L 178, blz. 63), bepaalt:

„1. Voor de doeleinden van deze verordening wordt onder ‚basisproducten’ het volgende verstaan:

a) de in artikel 1, lid 1, sub a en f, van verordening [...] nr. 1260/2001 bedoelde producten; en

b) de in artikel 1, lid 1, sub d, van verordening [...] nr. 1260/2001 bedoelde suikerstropen van de GN-codes ex 1702 60 95 en ex 1702 90 99, met een zuiverheid van ten minste 85 %,

die worden gebruikt voor de vervaardiging van de in bijlage I bij deze verordening genoemde producten van de chemische industrie.

[...]”

13. Artikel 2 van verordening nr. 1265/2001 luidt:

„1. De productierestitutie wordt verleend door de lidstaat op het grondgebied waarvan de verwerking van de basisproducten plaatsvindt.

2. De lidstaat mag de restitutie slechts verlenen indien door een douanecontrole of door een administratieve controle die gelijkwaardige garanties biedt, de zekerheid wordt verschaft dat de basisproducten worden gebruikt overeenkomstig de bestemming die is aangegeven in de in artikel 3 bedoelde aanvraag.”

14. Artikel 10 van deze verordening bepaalt:

„1. De aanvraag voor het productierestitutiedocument wordt schriftelijk ingediend bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het basisproduct moet worden verwerkt.

In de aanvraag worden vermeld:

[...]

c) de tariefpost en de omschrijving van het chemische product waarvoor het basisproduct moet worden gebruikt;

[...]

3. Voor de toepassing van lid 2 wordt:

[...]

b) de productierestitutie slechts toegekend als de verwerker vooraf is erkend door de lidstaat op het grondgebied waarvan de verwerker het tussenproduct in een chemisch product als bedoeld in bijlage I moet verwerken.

De in de tweede alinea bedoelde erkenningen worden door de betrokken lidstaat verleend indien de betrokkene de lidstaat alle faciliteiten verleent om de noodzakelijke controles mogelijk te maken.

[...]”

15. Uit bijlage I bij verordening nr. 1265/2001 volgt dat productierestituties worden verleend voor de vervaardiging van producten van de hoofdstukken 29 (organische chemische producten) en 38 (diverse producten van de chemische industrie) van de GN.

Financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

16. Artikel 8 van verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid bepaalde:

„1. De lidstaten treffen, overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, de nodige maatregelen om:

a) zich ervan te vergewissen dat de door het Fonds gefinancierde maatregelen daadwerkelijk en op regelmatige wijze werden uitgevoerd;

b) onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen,

c) de ingevolge onregelmatigheden of nalatigheden verloren gegane bedragen terug te vorderen.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de daartoe getroffen maatregelen en met name van de stand van de administratieve en gerechtelijke procedures.

2. Bij gebreke van volledige terugvordering draagt de Gemeenschap de financiële gevolgen van de onregelmatigheden of nalatigheden, met uitzondering van die welke voortvloeien uit onregelmatigheden of nalatigheden die aan de overheidsdiensten of andere instanties van de lidstaten te wijten zijn.

De teruggevorderde bedragen worden overgemaakt aan de erkende betaalorganen en worden door deze in mindering gebracht op de door het Fonds gefinancierde uitgaven. De rente over teruggevorderde of te laat gestorte bedragen wordt overgemaakt aan het Fonds.

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

17. Agroferm is een Deense onderneming die tot en met juni 2006 in een fabriek te Esbjerg (Denemarken) lysinesulfaat heeft vervaardigd. Lysineproducten worden vervaardigd op basis van suiker, het basisproduct daarvan.

18. Op 19 mei 2004 heeft Agroferm bij de Deense douaneautoriteiten een verzoek ingediend tot voorafgaande goedkeuring van de toekenning van restituties voor de productie van lysinesulfaat. In dit verzoek heeft zij aangegeven dat het product dat zij wou vervaardigen lysinesulfaat betrof, dat volgens haar onder GN-post 2922 viel. Genoemde autoriteiten hebben dit verzoek toegewezen, waarop Agroferm op regelmatige tijdstippen productierestituties heeft ontvangen voor de hoeveelheden suiker die zij voor de vervaardiging van lysinesulfaat gebruikte.

19. Na analyses door Force Technology – een particuliere onderneming die in opdracht van de Deense douaneautoriteiten monsters van producten analyseert met het oog op de tariefindeling daarvan – werd voorgesteld om het door Agroferm vervaardigde product in hoofdstuk 23 van de GN in te delen en niet in hoofdstuk 29 ervan. Bij advies van 5 april 2006 heeft Force Technology aangegeven dat het geanalyseerde monster door gisting was geproduceerd en dat het betrokken product lysinesulfaat en gistingsnevenproducten bevatte. Deze onderneming heeft erop gewezen dat een voor slechts 66 % (percentage lysinesulfaat in de droge stof) zuiver product niet kon worden ingedeeld in hoofdstuk 29 van de GN.

20. Het door de Deense douaneautoriteiten geadieerde Comité Douanewetboek heeft gepreciseerd dat de benadering per geval de voorkeur moest krijgen om het toegestane gehalte aan onzuiverheden en de indeling van chemische producten vast te stellen, en dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bereiding in hoofdstuk 23 van de GN en niet in hoofdstuk 29 ervan moest worden ingedeeld.

21. Bij besluit van 10 augustus 2006 heeft het Direktorat for FødevareErhverv (Deens levensmiddelenagentschap; hierna: „Direktorat”) Agroferm ervan in kennis gesteld dat, na raadpleging van de Europese Commissie en het Comité Douanewetboek, voortaan vaststond dat de door deze onderneming vervaardigde producten niet als lysineproducten in de zin van GN-post 2922 mochten worden inge deeld en dat deze onderneming dan ook geen aanspraak kon maken op productierestituties.

22. Op 22 november 2006 heeft het Direktorat beslist dat Agroferm een totaalbedrag van ongeveer 86,6 miljoen DKK, vermeerderd met rente, moest terugbetalen, dat volgens hem overeenstemde met de productierestituties die tussen augustus 2004 en maart 2006 waren ontvangen, en waarover partijen in het hoofdgeding het oneens zijn.

23. Op 18 december 2006 heeft Agroferm bij het Ministerium bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Direktorat. Bij besluit van 18 juli 2008 heeft het Ministerium de besluiten van het Direktorat op alle punten gevolgd en heeft het overwogen dat Agroferm niet te goeder trouw had gehandeld toen zij om de toekenning van productierestituties had verzocht.

24. Bij verzoekschrift van 23 september 2009 heeft Agroferm de zaak aanhangig gemaakt bij het Ret i Esbjerg (rechtbank te Esbjerg), dat de zaak bij beslissing van 4 november 2009 en op eensluidend verzoek van partijen naar het Vestre Landsret heeft verwezen, stellende dat het hoofdgeding een principiële kwestie in de zin van het Deense burgerlijk procesrecht was, aangezien zij de uitlegging betrof van vragen betreffende het Unierecht en er werd overwogen om een verzoek om een prejudiciële beslissing in te dienen.

25. In deze omstandigheden heeft de verwijzende rechter de behandeling van de zaak geschorst en het Hof om een prejudiciële beslissing verzocht over de volgende vragen:

„1) Valt een product dat is vervaardigd op basis van suiker door gisting met behulp van Corynebacterium glutamicum en dat – als nader omschreven in bijlage 1 bij de verwijzingsbeslissing – bestaat uit ongeveer 65 % lysinesulfaat en uit onzuiverheden uit het gistingsproces (ongetransformeerde basisstoffen, reagentia die zijn gebruikt in het gistingsproces, en bijproducten), onder post 2309, post 2922 of post 3824 van de [GN]?

Is het dienaangaande van belang dat de onzuiverheden behouden blijven juist om het product speciaal geschikt te maken of de geschiktheid ervan te verbeteren voor voederproductie, of dat de onzuiverheden worden behouden omdat verwijdering ervan niet noodzakelijk of nuttig is? Volgens welke richtsnoeren moet zulks in een gegeven geval worden beoordeeld?

Is het voor het antwoord van belang dat het mogelijk is andere producten met lysine, waaronder ‚zuivere’ lysine (≥ 98 %) en lysine-HCl-producten met een hoger lysinegehalte, dan het hiervoor omschreven lysinesulfaatproduct te vervaardigen en is het dienaangaande van belang dat het lysinesulfaatgehalte en de onzuiverheden in het hiervoor omschreven lysinesulfaatproduct beantwoorden aan wat geldt voor de lysinesulfaatproducten van andere fabrikanten? Volgens welke richtsnoeren moet zulks in een gegeven geval worden beoordeeld?

2) Indien ervan moet worden uitgegaan dat de productie krachtens het legaliteitsbeginsel buiten de restitutieregeling viel, is het dan in strijd met het Unierecht wanneer de nationale autoriteiten met inachtneming van het nationale rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel in een zaak als de onderhavige het door de producent te goeder trouw ontvangen restitutiebedrag niet terugvorderen?

3) Indien ervan moet worden uitgegaan dat de productie krachtens het legaliteitsbeginsel buiten de restitutieregeling viel, is het dan in strijd met het Unierecht wanneer de nationale autoriteiten met inachtneming van het nationale rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel in een zaak als de onderhavige door de producent te goeder trouw verkregen tijdsbegrensde toezeggingen (restitutiecertificaten) nakomen?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

26. Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een product als dat van het hoofdgeding, dat uit lysinesulfaat en onzuiverheden uit het vervaardigingsproces bestaat, onder de GN-posten 2309, 2922 of 3824 valt.

27. In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen, in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, in het algemeen moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de GN-post en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven (zie met name arresten van 25 mei 1989, Weber, 40/88, Jurispr. blz. 1395, punt 13; 18 juli 2007, Olicom, C-142/06, Jurispr. blz. I-6675, punt 16, en 28 juli 2011, Pacific World en FDD International, C-215/10, Jurispr. blz. I-7255, punt 28).

28. Ook zij erop gewezen dat de toelichtingen op het GS belangrijke instrumenten zijn om een uniforme toepassing van het gemeenschappelijke douanetarief te verzekeren en als dusdanig waardevolle elementen zijn voor de uitlegging ervan (zie in die zin arresten van 19 mei 1994, Siemens Nixdorf, C-11/93, Jurispr. blz. I-1945, punt 12, en 27 april 2006, Kawasaki Motors Europe, C-15/05, Jurispr. blz. I-3657, punt 36, en arrest Pacific World en FDD International, reeds aangehaald, punt 29).

29. Wat in de eerste plaats GN-post 2922 betreft, is in aantekening 1, sub a, op hoofdstuk 29 van de GN bepaald dat de posten van dit hoofdstuk uitsluitend betrekking hebben op geïsoleerde chemisch welbepaalde organische verbindingen, ook indien zij onzuiverheden bevatten.

30. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat het litigieuze lysinesulfaatproduct een chemisch welbepaalde organische verbinding was die ongeveer 65 % lysinesulfaat en 35 % uit het toegepaste gistingsproces afkomstige celmassa bevatte. Naar oordeel van de verwijzende rechter was deze celmassa, die voedingsstoffen met een hoge biologische waarde bevatte, bovendien doelbewust in dat product behouden om het geschikter te maken voor gebruik als additief in de diervoeding en om te verhinderen dat lysinesulfaat het vocht zou absorberen.

31. Bijgevolg rijst de vraag of deze celmassa kan worden aangemerkt als een onzuiverheid waarvan de aanwezigheid volgens aantekening 1, sub a, op hoofdstuk 29 van de GN niet afdoet aan de indeling in de posten van dit hoofdstuk.

32. In dit verband zij geconstateerd dat er volgens aantekening 1 op hoofdstuk 29 van de GN weliswaar onzuiverheden mogen voorkomen, doch dat deze noodzakelijkerwijs een residueel karakter hebben, zodat zij niet afdoen aan het „geïsoleerde” voorkomen van de betrokken organische verbinding. Zoals de advocaat-generaal namelijk in punt 31 van haar conclusie heeft opgemerkt, is deze tolerantie gebaseerd op het feit dat het in de regel technisch onmogelijk is om een zuiverheidsgraad van 100 % te bereiken.

33. Bovendien blijkt uit aantekening 1, sub f en g, op hoofdstuk 29 van de GN, dat de posten van dit hoofdstuk met name betrekking kunnen hebben op de in deze aantekening 1, sub a, bedoelde producten, waaraan verschillende stoffen zijn toegevoegd die voor de bewaring of het transport ervan noodzakelijk zijn of die de identificatie ervan kunnen vergemakkelijken, of waarbij de toevoeging uit veiligheidsoverwegingen is ingegeven, voor zover deze toevoegingen het product niet eerder geschikt maken voor bijzondere toepassingen dan voor het algemene gebruik ervan.

34. Waar in aantekening 1, sub f en g, van dat hoofdstuk 29 is bepaald dat de toevoeging van andere stoffen aan mogelijkerwijs in dit hoofdstuk in te delen producten aan bepaalde specifieke voorwaarden inzake met name veiligheid of identificatie moet voldoen en daarbij het algemene gebruik van het betrokken product moet worden gehandhaafd, moet worden geconstateerd dat dit a fortiori geldt voor de in aantekening 1, sub a, van dat hoofdstuk genoemde onzuiverheden.

35. Een product dat uit het vervaardigingsproces resulterende onzuiverheden bevat die het geschikt maken voor bijzondere toepassingen die verschillen van het algemene gebruik ervan, kan immers niet meer als „geïsoleerd” in de zin van aantekening 1, sub a, van hoofdstuk 29 van de GN worden beschouwd, aangezien dergelijke onzuiverheden beslissend zijn voor het gebruik ervan.

36. Deze beoordeling vindt overigens tevens steun in de in punt 4 van dit arrest in herinnering gebrachte GS-toelichting op hoofdstuk 29 van de GN.

37. In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de onzuiverheden na de gisting in het litigieuze product worden behouden om het geschikt te maken voor een bijzonder gebruik, als toevoegingsmiddel voor volledige diervoeders die een bepaald aantal voedingsstoffen met een hoge biologische waarde bevatten, en niet zozeer voor het gebruik ervan in het algemeen.

38. Bijgevolg kan een lysinesulfaatproduct als dat van het hoofdgeding niet in GN-post 2922 worden ingedeeld.

39. Wat GN-post 2309 betreft, zij erop gewezen dat zij ziet op „[b]ereidingen van de soort gebruikt voor het voederen van dieren”. Aantekening 1 op hoofdstuk 23 van de GN bepaalt dat deze post mede producten omvat van de soort gebruikt voor het voederen van dieren, elders genoemd noch elders onder begrepen, verkregen door het behandelen van plantaardige of dierlijke zelfstandigheden, en wel zodanig dat het wezenlijk karakter van die zelfstandigheden verloren is gegaan, maar dat plantaardige afval, plantaardige residuen en bijproducten van vorenbedoelde behandeling niet onder deze post vallen.

40. Voorts blijkt uit de in punt 5 van dit arrest in herinnering gebrachte GS-toelichtingen op GN-post 2309 dat deze post met name ziet op additieven, waarvan de aard en de verhoudingen worden vastgesteld met het oog op een welbepaalde zoötechnische productie, zoals aminozuren.

41. In dit verband zij erop gewezen dat het beoogde gebruik van het product een objectief indelingscriterium kan vormen, voor zover dit gebruik inherent is aan dat product, en waarbij de inherentie moet kunnen worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product (zie arrest van 15 februari 2007, RUMA, C-183/06, Jurispr. blz. I-1559, punt 36; arrest Olicom, reeds aangehaald, punt 18, en arrest van 29 april 2010, Roeckl Sporthandschuhe, C-123/09, Jurispr. blz. I-4065, punt 28).

42. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt evenwel dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde lysinesulfaatproduct was bestemd om als additief bij de productie van diervoeders te worden gebruikt. Het bestond uit een bepaald aantal elementen, waaronder aminozuren, die dieren een aantal nutritieve voordelen bieden.

43. Aldus was een dergelijk product ten gevolge van de objectieve kenmerken ervan en met name de elementen van de uit het vervaardigingsproces resulterende celmassa die daarin bewust waren behouden, bestemd om als additief bij de productie van diervoeders te worden gebruikt. Hieruit volgt dat dit product voldeed aan de voorwaarden om in GN-post 2309 te worden ingedeeld.

44. Wat GN-post 3824 betreft, volstaat de opmerking dat dit een restpost betreft, die uitsluitend geldt wanneer het betrokken product in geen enkele andere post kan worden ingedeeld. Aangezien dit in casu niet het geval is, behoeft niet te worden onderzocht of deze post relevant is.

45. Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de GN aldus moet worden uitgelegd dat een product dat bestaat uit lysinesulfaat en uit het vervaardigingsproces resulterende onzuiverheden, als bereiding van de soort gebruikt voor het voederen van dieren in post 2309 moet worden ingedeeld.

Tweede en derde vraag

46. Met zijn tweede en derde vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het recht van de Unie eraan in de weg staat dat de nationale douaneautoriteiten gelet op het overeenkomstig het nationale recht in acht te nemen rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, enerzijds, een door de producent te goeder trouw ontvangen onverschuldigd bedrag aan productierestituties voor lysinesulfaat terugvorderen, en anderzijds, de betaling van productierestituties voor dat product, die zij aan deze producent hadden toegezegd, weigeren.

47. Om te beginnen zij herinnerd aan de vaste rechtspraak naar luid waarvan het niet in strijd met het Unierecht kan worden geacht dat het nationale recht inzake de intrekking van bestuurshandelingen en de terugvordering van door de overheid ten onrechte betaalde bedragen, naast het wettigheidsbeginsel tevens rekening houdt met het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien deze beginselen deel uitmaken van de rechtsorde van de Unie. Deze beginselen moeten bijzonder streng worden toegepast in geval van een regeling die financiële consequenties kan hebben (zie arrest van 13 maart 2008, Vereniging Nationaal Overlegorgaan Sociale Werkvoorziening e.a., C-383/06–C-385/06, Jurispr. blz. I-1561, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48. Evenwel zij erop gewezen dat verordening nr. 1265/2001, op grond waarvan Agroferm productierestituties voor lysinesulfaat heeft ontvangen, de bepalingen vaststelt voor de uitvoering van verordening nr. 1260/2001, die de gemeenschappelijke ordening van de markten in de suikersector in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid regelt.

49. Bijgevolg vindt de terugvordering van de bedragen die de Unie op grond van genoemde verordening nr. 1265/2001 ten onrechte heeft betaald, haar rechtsgrondslag in verordening nr. 1258/1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (zie naar analogie, wat de terugvordering van ten onrechte uit de structurele fondsen betaalde subsidies betreft, arrest Vereniging Nationaal Overlegorgaan Sociale Werkvoorziening e.a., reeds aangehaald, punt 39).

50. Met name schept artikel 8, lid 1, sub c, van laatstgenoemde verordening voor de lidstaten een verplichting, zonder dat een bevoegdheidsattributie door het nationale recht noodzakelijk is, om de als gevolg van onregelmatigheden of nalatigheden verloren gegane bedragen terug te vorderen (zie in die zin arrest van 21 september 1983, Deutsche Milchkontor e.a., 205/82–215/82, Jurispr. blz. 2633, punt 22).

51. In deze context moet aan het vertrouwensbeginsel toepassing worden gegeven overeenkomstig de voorschriften van het recht van de Unie (zie naar analogie arrest Vereniging Nationaal Overlegorgaan Sociale Werkvoorziening e.a., reeds aangehaald, punt 53).

52. Dienaangaande zij benadrukt dat het vertrouwensbeginsel niet tegen een duidelijke Unierechtelijke bepaling kan worden aangevoerd, en dat een daarmee strijdige gedraging van een met de toepassing van het Unierecht belaste nationale autoriteit bij een marktdeelnemer geen gewettigd vertrouwen op een met het Unierecht strijdige behandeling kan wekken [zie arresten van 1 april 1993, Lageder e.a., C-31/91–C-44/91, Jurispr. blz. I-1761, punt 35; 16 maart 2006, Emsland-Stärke, C-94/05, Jurispr. blz. I-2619, punt 31, en 7 april 2011, Sony Supply Chain Solutions (Europa), C-153/10, Jurispr. blz. I-2775, punt 47].

53. Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1265/2001 bepaalt dat de voor productierestituties in aanmerking komende „basisproducten” met name suiker omvatten die wordt gebruikt voor de vervaardiging van in bijlage I bij deze verordening opgesomde producten van de chemische industrie. Deze bijlage gewaagt uitdrukkelijk van de producten die onder de hoofdstukken 29 en 38 van de GN vallen. Bovendien blijkt uit artikel 10, lid 1, sub c, van deze verordening dat de tariefpost en de omschrijving van het chemische product waarvoor het basisproduct moet worden gebruikt, in de aanvraag voor productierestituties moeten worden gespecificeerd.

54. In dit verband zij erop gewezen dat een marktdeelnemer, zoals de advocaat-generaal in punt 63 van haar conclusie heeft opgemerkt, slechts gewettigd erop kan vertrouwen dat hij een productierestitutie zal krijgen wanneer het door hem vervaardigde product valt onder de post of het hoofdstuk van de GN als in het restitutiedocument is aangegeven.

55. Zoals uit het antwoord op de eerste prejudiciële vraag blijkt, had het in het hoofdgeding aan de orde zijnde product in het onderhavige geval effectief in GN-post 2309 moeten worden ingedeeld en niet in GN-post 2922, zoals de marktdeelnemer die de productierestituties heeft ontvangen, ten onrechte had verklaard.

56. Bijgevolg druisten de productierestituties voor dat product in tegen het recht van de Unie. Geconstateerd moet dan ook worden dat de Deense douaneautoriteiten bij de betrokken marktdeelnemer – ongeacht of hij te goeder trouw was – geen gewettigd vertrouwen op een met het Unierecht strijdige behandeling konden wekken. Dit geldt ook wanneer, enerzijds, deze restituties op grond van een voorafgaande goedkeuring door die autoriteiten zouden zijn toegekend, en anderzijds, die autoriteiten nieuwe restituties zouden hebben toegezegd vooraleer zij in kennis waren gesteld van de fout die de marktdeelnemer in zijn aangifte had gemaakt.

57. Uit een en ander volgt dat op de tweede en de derde vraag moet worden geantwoord dat het vertrouwensbeginsel aldus moet worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de nationale douaneautoriteiten in een situatie als die van het hoofdgeding, enerzijds, het reeds door de producent ontvangen onverschuldigde bedrag aan productierestituties voor lysinesulfaat terugvorderen, en anderzijds, de betaling van productierestituties voor dat product, die zij aan deze producent hadden toegezegd, weigeren.

Kosten

58. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Dictum

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1) De gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1719/2005 van de Commissie van 27 oktober 2005, moet aldus worden uitgelegd dat een product dat bestaat uit lysinesulfaat en uit het vervaardigingsproces resulterende onzuiverheden, als bereiding van de soort gebruikt voor het voederen van dieren in post 2309 moet worden ingedeeld.

2) Het vertrouwensbeginsel moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de nationale douaneautoriteiten in een situatie als die van het hoofdgeding, enerzijds, het reeds door de producent ontvangen onverschuldigde bedrag aan productierestituties voor lysinesulfaat terugvorderen, en anderzijds, de betaling van productierestituties voor dat product, die zij aan deze producent hadden toegezegd, weigeren.

Top

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

20 juni 2013 ( *1 )

„Tariefindeling — Gecombineerde nomenclatuur — Product op basis van suiker dat bestaat uit 65 % lysinesulfaat en 35 % onzuiverheden uit vervaardigingsproces — Verordening (EG) nr. 1719/2005 — Verordening (EG) nr. 1265/2001 — Productierestitutie voor bepaalde in chemische industrie gebruikte producten — Ten onrechte verleende communautaire steun — Terugbetaling — Vertrouwensbeginsel”

In zaak C-568/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Vestre Landsret (Denemarken) bij beslissing van 9 november 2011, ingekomen bij het Hof op 14 november 2011, in de procedure

Agroferm A/S

tegen

Ministeriet for Fødevarer, Landbrug og Fiskeri,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, G. Arestis (rapporteur), J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev en J. L. da Cruz Vilaça, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 november 2012,

gelet op de opmerkingen van:

Agroferm A/S, vertegenwoordigd door J. Lentz, advokat,

de Deense regering, vertegenwoordigd door V. Pasternak Jørgensen als gemachtigde, bijgestaan door J. Pinborg, advokat,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Barslev en P. Rossi als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 januari 2013,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de posten 2309, 2922 en 3824 van de gecombineerde nomenclatuur, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1719/2005 van de Commissie van 27 oktober 2005 (PB L 286, blz. 1; hierna: „GN”), en van de Unierechtelijke beginselen inzake de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen.

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Agroferm A/S (hierna: „Agroferm”) en het Ministerium for Fødevarer, Landbrug og Fiskeri (ministerie van Voedselvoorziening, Landbouw en Visserij; hierna: „Ministerium”) over de terugbetaling door Agroferm van restituties voor de productie van lysinesulfaat die haar ten onrechte zijn verleend.

Toepasselijke bepalingen

Internationaal recht

3

Het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS”) is opgesteld door de Internationale Douaneraad (thans de Werelddouaneorganisatie), en is ingevoerd bij het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, dat op 14 juni 1983 te Brussel is gesloten en, met het daarbij behorende protocol van wijziging van 24 juni 1986, namens de Europese Economische Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB L 198, blz. 1).

4

Volgens de GS-toelichting op hoofdstuk 29 hiervan ziet de term „onzuiverheden” enkel op stoffen waarvan de aanwezigheid in de specifieke chemische verbinding uitsluitend voortvloeit uit het vervaardigingsproces. Deze stoffen worden volgens deze toelichting niet als toegelaten onzuiverheden aangemerkt wanneer zij bewust in het product zijn behouden om het eerder voor bijzondere toepassingen, en niet zozeer voor het gebruik ervan in het algemeen, geschikt te maken.

5

In de GS-toelichtingen op GN-post 2309 is bepaald dat deze post ziet op bereidingen die worden gebruikt bij de productie van „volledige” of „aanvullende” voeders. Deze bereidingen zijn in het algemeen complexe verbindingen die een aantal elementen bevatten – soms „additieven” genoemd – waarvan de aard en de verhoudingen worden vastgesteld met het oog op een welbepaalde zoötechnische productie. Deze elementen, waartoe aminozuren behoren, bevorderen met name de vertering en meer in het algemeen het gebruik van voeders bij dieren en stellen de gezondheid van dieren veilig.

Unierecht

Tariefindeling

6

De GN is gebaseerd op het GS. Het tweede deel van de GN bevat een indeling van de goederen in afdelingen, hoofdstukken, posten en onderverdelingen.

7

Hoofdstuk 23 van de GN heeft als opschrift „Resten en afval van de voedselindustrie; bereid voedsel voor dieren”. Volgens aantekening 1 op dat hoofdstuk omvat GN-post 2309 mede „producten van de soort gebruikt voor het voederen van dieren, elders genoemd noch elders onder begrepen, verkregen door het behandelen van plantaardige of dierlijke zelfstandigheden, en wel zodanig dat het wezenlijk karakter van die zelfstandigheden verloren is gegaan. Plantaardige afval, plantaardige residuen en bijproducten van vorenbedoelde behandeling vallen echter niet onder deze post”. GN-post 2309 heeft als opschrift „Bereidingen van de soort gebruikt voor het voederen van dieren”.

8

Hoofdstuk 29 van de GN heeft als opschrift „Organische chemische producten”. Aantekening 1, sub a en b, op dit hoofdstuk bepaalt:

„De posten van dit hoofdstuk hebben, voor zover uit de context niet het tegendeel blijkt, uitsluitend betrekking op:

a)

geïsoleerde chemisch welbepaalde organische verbindingen, ook indien zij onzuiverheden bevatten;

b)

mengsels van isomeren van eenzelfde organische verbinding (ook indien deze mengsels onzuiverheden bevatten), met uitzondering van mengsels van isomeren (andere dan stereo-isomeren) van al dan niet verzadigde acyclische koolwaterstoffen (hoofdstuk 27)”.

9

GN-post 2922 heeft als opschrift „Aminoverbindingen met zuurstofhoudende groepen”.

10

Hoofdstuk 38 van de GN heeft als opschrift „Diverse producten van de chemische industrie”. GN-post 3824 heeft betrekking op „[b]ereide bindmiddelen voor gietvormen of voor gietkernen; chemische producten en preparaten van de chemische of van aanverwante industrieën (mengsels van natuurlijke producten daaronder begrepen), elders genoemd noch elders onder begrepen”.

Restituties bij de productie

– Verordening (EG) nr. 1260/2001

11

Artikel 7, lid 3, van verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 178, blz. 1) bepaalt:

„Er wordt besloten restituties bij de productie te verlenen voor de in artikel 1, lid 1, sub a en f, genoemde producten, voor de in artikel 1, lid 1, sub d, genoemde stropen en voor chemisch zuivere fructose (levulose) van GN-code 1702 50 00 als tussenproduct, die zich in een van de in artikel 23, lid 2, [EG] bedoelde situaties bevinden, indien deze producten worden gebruikt bij de vervaardiging van bepaalde producten van de chemische industrie.

[...]”

– Verordening (EG) nr. 1265/2001

12

Artikel 1 van verordening (EG) nr. 1265/2001 van de Commissie van 27 juni 2001 houdende vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1260/2001 van de Raad, wat de productierestitutie voor bepaalde in de chemische industrie gebruikte producten van de sector suiker betreft (PB L 178, blz. 63), bepaalt:

„1.   Voor de doeleinden van deze verordening wordt onder ‚basisproducten’ het volgende verstaan:

a)

de in artikel 1, lid 1, sub a en f, van verordening [...] nr. 1260/2001 bedoelde producten; en

b)

de in artikel 1, lid 1, sub d, van verordening [...] nr. 1260/2001 bedoelde suikerstropen van de GN-codes ex 1702 60 95 en ex 1702 90 99, met een zuiverheid van ten minste 85 %,

die worden gebruikt voor de vervaardiging van de in bijlage I bij deze verordening genoemde producten van de chemische industrie.

[...]”

13

Artikel 2 van verordening nr. 1265/2001 luidt:

„1.   De productierestitutie wordt verleend door de lidstaat op het grondgebied waarvan de verwerking van de basisproducten plaatsvindt.

2.   De lidstaat mag de restitutie slechts verlenen indien door een douanecontrole of door een administratieve controle die gelijkwaardige garanties biedt, de zekerheid wordt verschaft dat de basisproducten worden gebruikt overeenkomstig de bestemming die is aangegeven in de in artikel 3 bedoelde aanvraag.”

14

Artikel 10 van deze verordening bepaalt:

„1.   De aanvraag voor het productierestitutiedocument wordt schriftelijk ingediend bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het basisproduct moet worden verwerkt.

In de aanvraag worden vermeld:

[...]

c)

de tariefpost en de omschrijving van het chemische product waarvoor het basisproduct moet worden gebruikt;

[...]

3.   Voor de toepassing van lid 2 wordt:

[...]

b)

de productierestitutie slechts toegekend als de verwerker vooraf is erkend door de lidstaat op het grondgebied waarvan de verwerker het tussenproduct in een chemisch product als bedoeld in bijlage I moet verwerken.

De in de tweede alinea bedoelde erkenningen worden door de betrokken lidstaat verleend indien de betrokkene de lidstaat alle faciliteiten verleent om de noodzakelijke controles mogelijk te maken.

[...]”

15

Uit bijlage I bij verordening nr. 1265/2001 volgt dat productierestituties worden verleend voor de vervaardiging van producten van de hoofdstukken 29 (organische chemische producten) en 38 (diverse producten van de chemische industrie) van de GN.

Financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

16

Artikel 8 van verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid bepaalde:

„1.   De lidstaten treffen, overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, de nodige maatregelen om:

a)

zich ervan te vergewissen dat de door het Fonds gefinancierde maatregelen daadwerkelijk en op regelmatige wijze werden uitgevoerd;

b)

onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen,

c)

de ingevolge onregelmatigheden of nalatigheden verloren gegane bedragen terug te vorderen.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de daartoe getroffen maatregelen en met name van de stand van de administratieve en gerechtelijke procedures.

2.   Bij gebreke van volledige terugvordering draagt de Gemeenschap de financiële gevolgen van de onregelmatigheden of nalatigheden, met uitzondering van die welke voortvloeien uit onregelmatigheden of nalatigheden die aan de overheidsdiensten of andere instanties van de lidstaten te wijten zijn.

De teruggevorderde bedragen worden overgemaakt aan de erkende betaalorganen en worden door deze in mindering gebracht op de door het Fonds gefinancierde uitgaven. De rente over teruggevorderde of te laat gestorte bedragen wordt overgemaakt aan het Fonds.

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

17

Agroferm is een Deense onderneming die tot en met juni 2006 in een fabriek te Esbjerg (Denemarken) lysinesulfaat heeft vervaardigd. Lysineproducten worden vervaardigd op basis van suiker, het basisproduct daarvan.

18

Op 19 mei 2004 heeft Agroferm bij de Deense douaneautoriteiten een verzoek ingediend tot voorafgaande goedkeuring van de toekenning van restituties voor de productie van lysinesulfaat. In dit verzoek heeft zij aangegeven dat het product dat zij wou vervaardigen lysinesulfaat betrof, dat volgens haar onder GN-post 2922 viel. Genoemde autoriteiten hebben dit verzoek toegewezen, waarop Agroferm op regelmatige tijdstippen productierestituties heeft ontvangen voor de hoeveelheden suiker die zij voor de vervaardiging van lysinesulfaat gebruikte.

19

Na analyses door Force Technology – een particuliere onderneming die in opdracht van de Deense douaneautoriteiten monsters van producten analyseert met het oog op de tariefindeling daarvan – werd voorgesteld om het door Agroferm vervaardigde product in hoofdstuk 23 van de GN in te delen en niet in hoofdstuk 29 ervan. Bij advies van 5 april 2006 heeft Force Technology aangegeven dat het geanalyseerde monster door gisting was geproduceerd en dat het betrokken product lysinesulfaat en gistingsnevenproducten bevatte. Deze onderneming heeft erop gewezen dat een voor slechts 66 % (percentage lysinesulfaat in de droge stof) zuiver product niet kon worden ingedeeld in hoofdstuk 29 van de GN.

20

Het door de Deense douaneautoriteiten geadieerde Comité Douanewetboek heeft gepreciseerd dat de benadering per geval de voorkeur moest krijgen om het toegestane gehalte aan onzuiverheden en de indeling van chemische producten vast te stellen, en dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bereiding in hoofdstuk 23 van de GN en niet in hoofdstuk 29 ervan moest worden ingedeeld.

21

Bij besluit van 10 augustus 2006 heeft het Direktorat for FødevareErhverv (Deens levensmiddelenagentschap; hierna: „Direktorat”) Agroferm ervan in kennis gesteld dat, na raadpleging van de Europese Commissie en het Comité Douanewetboek, voortaan vaststond dat de door deze onderneming vervaardigde producten niet als lysineproducten in de zin van GN-post 2922 mochten worden ingedeeld en dat deze onderneming dan ook geen aanspraak kon maken op productierestituties.

22

Op 22 november 2006 heeft het Direktorat beslist dat Agroferm een totaalbedrag van ongeveer 86,6 miljoen DKK, vermeerderd met rente, moest terugbetalen, dat volgens hem overeenstemde met de productierestituties die tussen augustus 2004 en maart 2006 waren ontvangen, en waarover partijen in het hoofdgeding het oneens zijn.

23

Op 18 december 2006 heeft Agroferm bij het Ministerium bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Direktorat. Bij besluit van 18 juli 2008 heeft het Ministerium de besluiten van het Direktorat op alle punten gevolgd en heeft het overwogen dat Agroferm niet te goeder trouw had gehandeld toen zij om de toekenning van productierestituties had verzocht.

24

Bij verzoekschrift van 23 september 2009 heeft Agroferm de zaak aanhangig gemaakt bij het Ret i Esbjerg (rechtbank te Esbjerg), dat de zaak bij beslissing van 4 november 2009 en op eensluidend verzoek van partijen naar het Vestre Landsret heeft verwezen, stellende dat het hoofdgeding een principiële kwestie in de zin van het Deense burgerlijk procesrecht was, aangezien zij de uitlegging betrof van vragen betreffende het Unierecht en er werd overwogen om een verzoek om een prejudiciële beslissing in te dienen.

25

In deze omstandigheden heeft de verwijzende rechter de behandeling van de zaak geschorst en het Hof om een prejudiciële beslissing verzocht over de volgende vragen:

„1)

Valt een product dat is vervaardigd op basis van suiker door gisting met behulp van Corynebacterium glutamicum en dat – als nader omschreven in bijlage 1 bij de verwijzingsbeslissing – bestaat uit ongeveer 65 % lysinesulfaat en uit onzuiverheden uit het gistingsproces (ongetransformeerde basisstoffen, reagentia die zijn gebruikt in het gistingsproces, en bijproducten), onder post 2309, post 2922 of post 3824 van de [GN]?

Is het dienaangaande van belang dat de onzuiverheden behouden blijven juist om het product speciaal geschikt te maken of de geschiktheid ervan te verbeteren voor voederproductie, of dat de onzuiverheden worden behouden omdat verwijdering ervan niet noodzakelijk of nuttig is? Volgens welke richtsnoeren moet zulks in een gegeven geval worden beoordeeld?

Is het voor het antwoord van belang dat het mogelijk is andere producten met lysine, waaronder ‚zuivere’ lysine (≥ 98 %) en lysine-HCl-producten met een hoger lysinegehalte, dan het hiervoor omschreven lysinesulfaatproduct te vervaardigen en is het dienaangaande van belang dat het lysinesulfaatgehalte en de onzuiverheden in het hiervoor omschreven lysinesulfaatproduct beantwoorden aan wat geldt voor de lysinesulfaatproducten van andere fabrikanten? Volgens welke richtsnoeren moet zulks in een gegeven geval worden beoordeeld?

2)

Indien ervan moet worden uitgegaan dat de productie krachtens het legaliteitsbeginsel buiten de restitutieregeling viel, is het dan in strijd met het Unierecht wanneer de nationale autoriteiten met inachtneming van het nationale rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel in een zaak als de onderhavige het door de producent te goeder trouw ontvangen restitutiebedrag niet terugvorderen?

3)

Indien ervan moet worden uitgegaan dat de productie krachtens het legaliteitsbeginsel buiten de restitutieregeling viel, is het dan in strijd met het Unierecht wanneer de nationale autoriteiten met inachtneming van het nationale rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel in een zaak als de onderhavige door de producent te goeder trouw verkregen tijdsbegrensde toezeggingen (restitutiecertificaten) nakomen?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

26

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een product als dat van het hoofdgeding, dat uit lysinesulfaat en onzuiverheden uit het vervaardigingsproces bestaat, onder de GN-posten 2309, 2922 of 3824 valt.

27

In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen, in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, in het algemeen moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de GN-post en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven (zie met name arresten van 25 mei 1989, Weber, 40/88, Jurispr. blz. 1395, punt 13; 18 juli 2007, Olicom, C-142/06, Jurispr. blz. I-6675, punt 16, en 28 juli 2011, Pacific World en FDD International, C-215/10, Jurispr. blz. I-7255, punt 28).

28

Ook zij erop gewezen dat de toelichtingen op het GS belangrijke instrumenten zijn om een uniforme toepassing van het gemeenschappelijke douanetarief te verzekeren en als dusdanig waardevolle elementen zijn voor de uitlegging ervan (zie in die zin arresten van 19 mei 1994, Siemens Nixdorf, C-11/93, Jurispr. blz. I-1945, punt 12, en 27 april 2006, Kawasaki Motors Europe, C-15/05, Jurispr. blz. I-3657, punt 36, en arrest Pacific World en FDD International, reeds aangehaald, punt 29).

29

Wat in de eerste plaats GN-post 2922 betreft, is in aantekening 1, sub a, op hoofdstuk 29 van de GN bepaald dat de posten van dit hoofdstuk uitsluitend betrekking hebben op geïsoleerde chemisch welbepaalde organische verbindingen, ook indien zij onzuiverheden bevatten.

30

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat het litigieuze lysinesulfaatproduct een chemisch welbepaalde organische verbinding was die ongeveer 65 % lysinesulfaat en 35 % uit het toegepaste gistingsproces afkomstige celmassa bevatte. Naar oordeel van de verwijzende rechter was deze celmassa, die voedingsstoffen met een hoge biologische waarde bevatte, bovendien doelbewust in dat product behouden om het geschikter te maken voor gebruik als additief in de diervoeding en om te verhinderen dat lysinesulfaat het vocht zou absorberen.

31

Bijgevolg rijst de vraag of deze celmassa kan worden aangemerkt als een onzuiverheid waarvan de aanwezigheid volgens aantekening 1, sub a, op hoofdstuk 29 van de GN niet afdoet aan de indeling in de posten van dit hoofdstuk.

32

In dit verband zij geconstateerd dat er volgens aantekening 1 op hoofdstuk 29 van de GN weliswaar onzuiverheden mogen voorkomen, doch dat deze noodzakelijkerwijs een residueel karakter hebben, zodat zij niet afdoen aan het „geïsoleerde” voorkomen van de betrokken organische verbinding. Zoals de advocaat-generaal namelijk in punt 31 van haar conclusie heeft opgemerkt, is deze tolerantie gebaseerd op het feit dat het in de regel technisch onmogelijk is om een zuiverheidsgraad van 100 % te bereiken.

33

Bovendien blijkt uit aantekening 1, sub f en g, op hoofdstuk 29 van de GN, dat de posten van dit hoofdstuk met name betrekking kunnen hebben op de in deze aantekening 1, sub a, bedoelde producten, waaraan verschillende stoffen zijn toegevoegd die voor de bewaring of het transport ervan noodzakelijk zijn of die de identificatie ervan kunnen vergemakkelijken, of waarbij de toevoeging uit veiligheidsoverwegingen is ingegeven, voor zover deze toevoegingen het product niet eerder geschikt maken voor bijzondere toepassingen dan voor het algemene gebruik ervan.

34

Waar in aantekening 1, sub f en g, van dat hoofdstuk 29 is bepaald dat de toevoeging van andere stoffen aan mogelijkerwijs in dit hoofdstuk in te delen producten aan bepaalde specifieke voorwaarden inzake met name veiligheid of identificatie moet voldoen en daarbij het algemene gebruik van het betrokken product moet worden gehandhaafd, moet worden geconstateerd dat dit a fortiori geldt voor de in aantekening 1, sub a, van dat hoofdstuk genoemde onzuiverheden.

35

Een product dat uit het vervaardigingsproces resulterende onzuiverheden bevat die het geschikt maken voor bijzondere toepassingen die verschillen van het algemene gebruik ervan, kan immers niet meer als „geïsoleerd” in de zin van aantekening 1, sub a, van hoofdstuk 29 van de GN worden beschouwd, aangezien dergelijke onzuiverheden beslissend zijn voor het gebruik ervan.

36

Deze beoordeling vindt overigens tevens steun in de in punt 4 van dit arrest in herinnering gebrachte GS-toelichting op hoofdstuk 29 van de GN.

37

In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de onzuiverheden na de gisting in het litigieuze product worden behouden om het geschikt te maken voor een bijzonder gebruik, als toevoegingsmiddel voor volledige diervoeders die een bepaald aantal voedingsstoffen met een hoge biologische waarde bevatten, en niet zozeer voor het gebruik ervan in het algemeen.

38

Bijgevolg kan een lysinesulfaatproduct als dat van het hoofdgeding niet in GN-post 2922 worden ingedeeld.

39

Wat GN-post 2309 betreft, zij erop gewezen dat zij ziet op „[b]ereidingen van de soort gebruikt voor het voederen van dieren”. Aantekening 1 op hoofdstuk 23 van de GN bepaalt dat deze post mede producten omvat van de soort gebruikt voor het voederen van dieren, elders genoemd noch elders onder begrepen, verkregen door het behandelen van plantaardige of dierlijke zelfstandigheden, en wel zodanig dat het wezenlijk karakter van die zelfstandigheden verloren is gegaan, maar dat plantaardige afval, plantaardige residuen en bijproducten van vorenbedoelde behandeling niet onder deze post vallen.

40

Voorts blijkt uit de in punt 5 van dit arrest in herinnering gebrachte GS-toelichtingen op GN-post 2309 dat deze post met name ziet op additieven, waarvan de aard en de verhoudingen worden vastgesteld met het oog op een welbepaalde zoötechnische productie, zoals aminozuren.

41

In dit verband zij erop gewezen dat het beoogde gebruik van het product een objectief indelingscriterium kan vormen, voor zover dit gebruik inherent is aan dat product, en waarbij de inherentie moet kunnen worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product (zie arrest van 15 februari 2007, RUMA, C-183/06, Jurispr. blz. I-1559, punt 36; arrest Olicom, reeds aangehaald, punt 18, en arrest van 29 april 2010, Roeckl Sporthandschuhe, C-123/09, Jurispr. blz. I-4065, punt 28).

42

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt evenwel dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde lysinesulfaatproduct was bestemd om als additief bij de productie van diervoeders te worden gebruikt. Het bestond uit een bepaald aantal elementen, waaronder aminozuren, die dieren een aantal nutritieve voordelen bieden.

43

Aldus was een dergelijk product ten gevolge van de objectieve kenmerken ervan en met name de elementen van de uit het vervaardigingsproces resulterende celmassa die daarin bewust waren behouden, bestemd om als additief bij de productie van diervoeders te worden gebruikt. Hieruit volgt dat dit product voldeed aan de voorwaarden om in GN-post 2309 te worden ingedeeld.

44

Wat GN-post 3824 betreft, volstaat de opmerking dat dit een restpost betreft, die uitsluitend geldt wanneer het betrokken product in geen enkele andere post kan worden ingedeeld. Aangezien dit in casu niet het geval is, behoeft niet te worden onderzocht of deze post relevant is.

45

Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de GN aldus moet worden uitgelegd dat een product dat bestaat uit lysinesulfaat en uit het vervaardigingsproces resulterende onzuiverheden, als bereiding van de soort gebruikt voor het voederen van dieren in post 2309 moet worden ingedeeld.

Tweede en derde vraag

46

Met zijn tweede en derde vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het recht van de Unie eraan in de weg staat dat de nationale douaneautoriteiten gelet op het overeenkomstig het nationale recht in acht te nemen rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, enerzijds, een door de producent te goeder trouw ontvangen onverschuldigd bedrag aan productierestituties voor lysinesulfaat terugvorderen, en anderzijds, de betaling van productierestituties voor dat product, die zij aan deze producent hadden toegezegd, weigeren.

47

Om te beginnen zij herinnerd aan de vaste rechtspraak naar luid waarvan het niet in strijd met het Unierecht kan worden geacht dat het nationale recht inzake de intrekking van bestuurshandelingen en de terugvordering van door de overheid ten onrechte betaalde bedragen, naast het wettigheidsbeginsel tevens rekening houdt met het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien deze beginselen deel uitmaken van de rechtsorde van de Unie. Deze beginselen moeten bijzonder streng worden toegepast in geval van een regeling die financiële consequenties kan hebben (zie arrest van 13 maart 2008, Vereniging Nationaal Overlegorgaan Sociale Werkvoorziening e.a., C-383/06-C-385/06, Jurispr. blz. I-1561, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48

Evenwel zij erop gewezen dat verordening nr. 1265/2001, op grond waarvan Agroferm productierestituties voor lysinesulfaat heeft ontvangen, de bepalingen vaststelt voor de uitvoering van verordening nr. 1260/2001, die de gemeenschappelijke ordening van de markten in de suikersector in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid regelt.

49

Bijgevolg vindt de terugvordering van de bedragen die de Unie op grond van genoemde verordening nr. 1265/2001 ten onrechte heeft betaald, haar rechtsgrondslag in verordening nr. 1258/1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (zie naar analogie, wat de terugvordering van ten onrechte uit de structurele fondsen betaalde subsidies betreft, arrest Vereniging Nationaal Overlegorgaan Sociale Werkvoorziening e.a., reeds aangehaald, punt 39).

50

Met name schept artikel 8, lid 1, sub c, van laatstgenoemde verordening voor de lidstaten een verplichting, zonder dat een bevoegdheidsattributie door het nationale recht noodzakelijk is, om de als gevolg van onregelmatigheden of nalatigheden verloren gegane bedragen terug te vorderen (zie in die zin arrest van 21 september 1983, Deutsche Milchkontor e.a., 205/82-215/82, Jurispr. blz. 2633, punt 22).

51

In deze context moet aan het vertrouwensbeginsel toepassing worden gegeven overeenkomstig de voorschriften van het recht van de Unie (zie naar analogie arrest Vereniging Nationaal Overlegorgaan Sociale Werkvoorziening e.a., reeds aangehaald, punt 53).

52

Dienaangaande zij benadrukt dat het vertrouwensbeginsel niet tegen een duidelijke Unierechtelijke bepaling kan worden aangevoerd, en dat een daarmee strijdige gedraging van een met de toepassing van het Unierecht belaste nationale autoriteit bij een marktdeelnemer geen gewettigd vertrouwen op een met het Unierecht strijdige behandeling kan wekken [zie arresten van 1 april 1993, Lageder e.a., C-31/91-C-44/91, Jurispr. blz. I-1761, punt 35; 16 maart 2006, Emsland-Stärke, C-94/05, Jurispr. blz. I-2619, punt 31, en 7 april 2011, Sony Supply Chain Solutions (Europa), C-153/10, Jurispr. blz. I-2775, punt 47].

53

Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1265/2001 bepaalt dat de voor productierestituties in aanmerking komende „basisproducten” met name suiker omvatten die wordt gebruikt voor de vervaardiging van in bijlage I bij deze verordening opgesomde producten van de chemische industrie. Deze bijlage gewaagt uitdrukkelijk van de producten die onder de hoofdstukken 29 en 38 van de GN vallen. Bovendien blijkt uit artikel 10, lid 1, sub c, van deze verordening dat de tariefpost en de omschrijving van het chemische product waarvoor het basisproduct moet worden gebruikt, in de aanvraag voor productierestituties moeten worden gespecificeerd.

54

In dit verband zij erop gewezen dat een marktdeelnemer, zoals de advocaat-generaal in punt 63 van haar conclusie heeft opgemerkt, slechts gewettigd erop kan vertrouwen dat hij een productierestitutie zal krijgen wanneer het door hem vervaardigde product valt onder de post of het hoofdstuk van de GN als in het restitutiedocument is aangegeven.

55

Zoals uit het antwoord op de eerste prejudiciële vraag blijkt, had het in het hoofdgeding aan de orde zijnde product in het onderhavige geval effectief in GN-post 2309 moeten worden ingedeeld en niet in GN-post 2922, zoals de marktdeelnemer die de productierestituties heeft ontvangen, ten onrechte had verklaard.

56

Bijgevolg druisten de productierestituties voor dat product in tegen het recht van de Unie. Geconstateerd moet dan ook worden dat de Deense douaneautoriteiten bij de betrokken marktdeelnemer – ongeacht of hij te goeder trouw was – geen gewettigd vertrouwen op een met het Unierecht strijdige behandeling konden wekken. Dit geldt ook wanneer, enerzijds, deze restituties op grond van een voorafgaande goedkeuring door die autoriteiten zouden zijn toegekend, en anderzijds, die autoriteiten nieuwe restituties zouden hebben toegezegd vooraleer zij in kennis waren gesteld van de fout die de marktdeelnemer in zijn aangifte had gemaakt.

57

Uit een en ander volgt dat op de tweede en de derde vraag moet worden geantwoord dat het vertrouwensbeginsel aldus moet worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de nationale douaneautoriteiten in een situatie als die van het hoofdgeding, enerzijds, het reeds door de producent ontvangen onverschuldigde bedrag aan productierestituties voor lysinesulfaat terugvorderen, en anderzijds, de betaling van productierestituties voor dat product, die zij aan deze producent hadden toegezegd, weigeren.

Kosten

58

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

 

1)

De gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1719/2005 van de Commissie van 27 oktober 2005, moet aldus worden uitgelegd dat een product dat bestaat uit lysinesulfaat en uit het vervaardigingsproces resulterende onzuiverheden, als bereiding van de soort gebruikt voor het voederen van dieren in post 2309 moet worden ingedeeld.

 

2)

Het vertrouwensbeginsel moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de nationale douaneautoriteiten in een situatie als die van het hoofdgeding, enerzijds, het reeds door de producent ontvangen onverschuldigde bedrag aan productierestituties voor lysinesulfaat terugvorderen, en anderzijds, de betaling van productierestituties voor dat product, die zij aan deze producent hadden toegezegd, weigeren.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Deens.

Top