This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62017CJ0287
Judgment of the Court (Ninth Chamber) of 13 September 2018.#Česká pojišťovna a.s. v WCZ spol. s r.o.#Request for a preliminary ruling from the Okresní soud v Českých Budějovicích.#Reference for a preliminary ruling — Company law — Combating late payments in commercial transactions — Directive 2011/7/EU — Article 6(1) and (3) — Reimbursement of debt recovery costs — Costs resulting from reminders sent on account of late payment by a debtor.#Case C-287/17.
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 13 september 2018.
Česká pojišťovna a.s. tegen WCZ, spol. s r.o.
Verzoek van de Okresní soud v Českých Budějovicích om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Ondernemingsrecht – Bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties – Richtlijn 2011/7/EU – Artikel 6, leden 1 en 3 – Terugbetaling van de kosten voor invordering van een schuld – Kosten voor aanmaningen wegens betalingsachterstand van de schuldenaar.
Zaak C-287/17.
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 13 september 2018.
Česká pojišťovna a.s. tegen WCZ, spol. s r.o.
Verzoek van de Okresní soud v Českých Budějovicích om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Ondernemingsrecht – Bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties – Richtlijn 2011/7/EU – Artikel 6, leden 1 en 3 – Terugbetaling van de kosten voor invordering van een schuld – Kosten voor aanmaningen wegens betalingsachterstand van de schuldenaar.
Zaak C-287/17.
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2018:707
ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)
13 september 2018 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing – Ondernemingsrecht – Bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties – Richtlijn 2011/7/EU – Artikel 6, leden 1 en 3 – Terugbetaling van de kosten voor invordering van een schuld – Kosten voor aanmaningen wegens betalingsachterstand van de schuldenaar”
In zaak C‑287/17,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Okresní soud v Českých Budějovicích (rechter voor het district České Budějovice, Tsjechië) bij beslissing van 10 maart 2017, ingekomen bij het Hof op 19 mei 2017, in de procedure
Česká pojišťovna a.s.
tegen
WCZ, spol. s r.o.,
wijst
HET HOF (Negende kamer),
samengesteld als volgt: C. Vajda, kamerpresident, K. Jürimäe en C. Lycourgos (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: M. Wathelet,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door Z. Malůšková, M. Patakia en D. Kukovec als gemachtigden, |
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 mei 2018,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6, leden 1 en 3, van richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PB 2011, L 48, blz. 1). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Česká pojišťovna a.s. en WCZ, spol. s r.o. over de vergoeding voor de kosten van de aanmaningen die Česká pojišťovna WCZ heeft gestuurd wegens vertraging in de betaling van de door WCZ verschuldigde verzekeringspremies, alvorens beroep tot betaling van deze premies in te stellen. |
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 |
In de overwegingen 12, 19 en 20 van richtlijn 2011/7 wordt verklaard:
[...]
|
4 |
Artikel 6 van deze richtlijn, met als opschrift „Vergoeding van invorderingskosten”, luidt: „1. De lidstaten zorgen ervoor dat de schuldeiser wanneer bij handelstransacties interest voor betalingsachterstand overeenkomstig de artikelen 3 of 4 verschuldigd wordt, minstens een vast bedrag van 40 EUR mag invorderen. 2. De lidstaten zorgen ervoor dat het in lid 1 bedoelde vaste bedrag zonder aanmaning verschuldigd is als vergoeding voor de eigen invorderingskosten van de schuldeiser. 3. Naast het in lid 1 bedoelde vaste bedrag kan de schuldeiser aanspraak maken op een redelijke schadeloosstelling door de schuldenaar voor alle door diens betalingsachterstand ontstane invorderingskosten welke dat vaste bedrag te boven gaan. Daartoe kunnen onder meer de kosten worden gerekend die worden gemaakt voor het inschakelen van een advocaat of incassobureau.” |
Tsjechisch recht
5 |
§ 369, lid 1, laatste zin, van wet nr. 513/1991 tot vaststelling van het wetboek van koophandel, zoals gewijzigd bij wet nr. 179/2013, bepaalt: „Naast de interest voor betalingsachterstand, heeft de schuldeiser recht op de terugbetaling van een minimumbedrag voor de kosten voor invordering van de schuld, waarvan de hoogte en de voorwaarden bij regeringsbesluit zijn vastgesteld.” |
6 |
§ 3 van regeringsbesluit nr. 351/2013 tot vaststelling van het bedrag van de vertragingsrente en de kosten voor invordering van een schuld, tot vaststelling van de vergoeding van de door de rechter aangestelde vereffenaars en leden van het bestuursorgaan van een rechtspersoon en tot verduidelijking van enkele aspecten van het officieel bulletin van burgerlijke en handelsaankondigingen en de openbare registers van natuurlijke personen en rechtspersonen bepaalt: „In geval van wederzijdse verbintenissen van de ondernemers [...], bedraagt het minimumbedrag van de kosten voor het geldend maken van elke schuldvordering 1200 [Tsjechische kroon (CZK) (ongeveer 46 EUR)] [...].” |
7 |
§ 121, lid 3, van wet nr. 40/1964 tot vaststelling van het burgerlijk wetboek luidt: „De toebehoren van een schuldvordering zijn de interesten, de vertragingsinteresten, de vertragingsboetes en de invorderingskosten.” |
8 |
§ 142, lid 1, van wet nr. 99/1963 tot vaststelling van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering luidt: „De rechter kent aan de partij die volledig in het gelijk is gesteld de terugbetaling toe van de kosten voor de effectieve uitoefening of verdediging van een recht tegenover de in het ongelijk gestelde partij.” |
9 |
§ 142a, lid 1, van dit wetboek luidt: „De verzoeker die in het gelijk is gesteld in een tenuitvoerleggingsprocedure heeft slechts recht op terugbetaling van de kosten van de procedure tegen de verweerder, indien hij minstens [zeven] dagen vóór de indiening van het stuk dat het geding inleidt een aanmaning heeft verstuurd aan de verweerder, op diens domicilieadres of, in voorkomend geval, diens laatste bekende adres.” |
Feiten in het hoofdgeding en prejudiciële vraag
10 |
Česká pojišťovna en WCZ hebben op 7 november 2012 een verzekeringsovereenkomst gesloten met ingang van diezelfde datum. |
11 |
Bij brief van 10 maart 2015 heeft Česká pojišťovna WCZ meegedeeld dat de overeenkomst per 25 februari 2015 werd opgezegd wegens niet-betaling van de verzekeringspremies door WCZ, en van WCZ betaling gevorderd van de verschuldigde premies over de periode van 7 november 2014 tot 25 februari 2015 voor een bedrag van 1160 CZK (ongeveer 44 EUR). In totaal heeft Česká pojišťovna WCZ vier aanmaningen gestuurd alvorens zich tot de verwijzende rechter te wenden. |
12 |
Česká pojišťovna vraagt deze rechter WCZ te veroordelen tot betaling van, ten eerste, dit bedrag van 1160 CZK (ongeveer 44 EUR), vermeerderd met de wettelijke vertragingsinterest vanaf 25 februari 2015 tot aan betaling van de verschuldigde premies, en, ten tweede, de kosten voor invordering van haar schuldvordering ten bedrage van 1200 CZK (ongeveer 46 EUR). Verder eist Česká pojišťovna van WCZ terugbetaling van de procedurekosten. |
13 |
De verwijzende rechter benadrukt dat artikel 6 van richtlijn 2011/7 is omgezet in § 3 van regeringsbesluit nr. 351/2013 en dat naar Tsjechisch recht de toebehoren van een schuldvordering bestaan uit de interesten, de vertragingsinteresten en de kosten voor het geldend maken van deze vordering. |
14 |
Na te hebben vastgesteld dat de rechter naar nationaal recht de kosten van een eenmalige aanmaning die vóór instelling van een beroep in rechte naar de verweerder wordt verstuurd, moet aanmerken als gerechtskosten, vraagt de verwijzende rechter zich af of naast de vaste vergoeding voor de invorderingskosten als bedoeld in artikel 6 van richtlijn 2011/7, overeenkomstig de nationale procedureregels een vergoeding voor de aanmaningskosten moet worden toegekend. Hij merkt namelijk op dat, volgens overweging 19 van deze richtlijn, de vaste vergoeding als bedoeld in artikel 6 van diezelfde richtlijn precies dient om de aanmaningkosten van de schuldeiser te dekken. Daaruit volgt naar zijn oordeel dat, indien het uit dat artikel 6 voortvloeiende recht op vergoeding en het uit de nationale procedurevoorschriften voortvloeiende recht op vergoeding cumulatief worden toegekend, de verzoekende partij dezelfde schadeloosstelling tweemaal zou ontvangen. |
15 |
Het antwoord op deze vraag is van essentieel belang in de bij de verwijzende rechter aanhangige zaak, aangezien Česká pojišťovna de vaste vergoeding van 1200 CZK (ongeveer 46 EUR) eist op grond van § 3 van regeringsbesluit nr. 351/2013 en van artikel 6 van richtlijn 2011/7, en daarnaast, overeenkomstig het nationale recht, de vergoeding voor de kosten van juridische vertegenwoordiging, met inbegrip van de aanmaningskosten die zijn gemaakt vóór instelling van het beroep in rechte. |
16 |
Daarom heeft de Okresní soud v Českých Budějovicích (rechter voor het district České Budějovice, Tsjechië) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag: „Dient artikel 6, leden 1 en 3, van richtlijn [2011/7] aldus te worden uitgelegd dat de rechterlijke instantie verplicht is, een in een geding betreffende de invordering van een schuld uit een handelstransactie in de zin van artikel 3 of 4 van die richtlijn in het gelijk gestelde verzoekende partij het bedrag van 40 EUR (of het gelijkwaardige bedrag in de nationale valuta) toe te kennen naast schadeloosstelling voor de kosten van de procedure in rechte, daaronder begrepen schadeloosstelling voor de kosten van aanmaning van de verwerende partij vóór de instelling van het beroep, ten belope van het bedrag waarin de procedurele bepalingen van de lidstaat voorzien?” |
Beantwoording van de prejudiciële vraag
17 |
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 6 van richtlijn 2011/7 aldus moet worden uitgelegd dat de schuldeiser die vergoeding vordert van de kosten voor de aanmaningen die hij de schuldenaar heeft gestuurd wegens diens betalingsachterstand, op grond van die bepaling recht heeft op zowel het in lid 1 van dat artikel bedoelde vaste bedrag als een redelijke schadeloosstelling in de zin van lid 3 van datzelfde artikel. |
18 |
Vooraf zij opgemerkt dat artikel 6 van richtlijn 2011/7 ertoe strekt te verzekeren dat de schuldeiser wordt vergoed voor de door hem gemaakte invorderingskosten wanneer krachtens deze richtlijn interest voor betalingsachterstand verschuldigd wordt. Overigens blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat artikel 6 van richtlijn 2011/7 in Tsjechisch recht is omgezet in § 3 van regeringsbesluit nr. 351/2013, waarbij het in artikel 6, lid 1, van deze richtlijn bedoelde vaste bedrag is vastgesteld op 1200 CZK (ongeveer 46 EUR). |
19 |
In de eerste plaats zij opgemerkt dat uit de bewoordingen van artikel 6 van richtlijn 2011/7 niet blijkt dat de aanmaningskosten die de schuldeiser heeft gemaakt om betaling van zijn schuldvordering te krijgen, niet voor vergoeding in aanmerking komen voor meer dan het in lid 1 van dat artikel 6 bedoelde vaste bedrag van 40 EUR. |
20 |
In dat lid 1 wordt immers enkel gesproken van het recht van de schuldeiser op betaling van minstens een vast bedrag van 40 EUR. Bovendien moeten de lidstaten krachtens lid 2 van dat artikel 6 ervoor zorgen dat dit vaste bedrag automatisch verschuldigd wordt, ook al is geen aanmaningsbrief naar de schuldenaar gestuurd, en strekt tot vergoeding van de schuldeiser voor de door hem gemaakte invorderingskosten. Zodoende maken deze bepalingen geen onderscheid tussen deze kosten. |
21 |
Lid 3 van datzelfde artikel 6 bepaalt dat de schuldeiser het recht heeft van de schuldenaar, naast het in lid 1 van dat artikel bedoelde vaste bedrag, een redelijke schadeloosstelling te eisen voor alle invorderingskosten die dat bedrag te boven gaan. |
22 |
Dienaangaande zij opgemerkt dat de Uniewetgever, door in artikel 6, lid 3, van richtlijn 2011/7 de uitdrukking „welke dat vaste bedrag te boven gaan” te gebruiken, heeft willen benadrukken dat een redelijke schadeloosstelling mogelijk is voor welke invorderingskosten ook die het bedrag van 40 EUR te boven gaan. |
23 |
Ook al wordt in de Franse taalversie van artikel 6, lid 3, van richtlijn 2011/7 verwezen naar de andere invorderingskosten (autres frais de recouvrement), zodat deze precisering de indruk kan wekken dat het gaat om andere invorderingskosten dan de in lid 1 van dat artikel bedoelde invorderingskosten, bovendien zij evenwel opgemerkt dat met name de Griekse, Engelse, Italiaanse en Nederlandse taalversie van deze bepalingen geen steun bieden voor deze uitlegging, aangezien daarin respectievelijk de woorden „opoiadipote schetika ypoloipomena”, „any”, „ogni” en „alle” in plaats van „andere” worden gebruikt. |
24 |
Volgens vaste rechtspraak kan de in een van de taalversies van een Unierechtelijke bepaling gebruikte formulering niet als enige grondslag voor de uitlegging van die bepaling dienen of voorrang hebben boven de andere taalversies. De Unierechtelijke bepalingen moeten immers uniform worden uitgelegd en toegepast tegen de achtergrond van de tekst in alle talen van de Europese Unie (arrest van 6 juni 2018, Tarragó da Silveira, C‑250/17, EU:C:2018:398, punt 20). |
25 |
In de tweede plaats zij aangaande de doelstelling van richtlijn 2011/7 benadrukt dat deze richtlijn beoogt betalingsachterstand bij handelstransacties tegen te gaan, aangezien die achterstand, volgens overweging 12 van die richtlijn, een vorm van contractbreuk is die, met name doordat een lage of geen interest op achterstallige betalingen in rekening wordt gebracht, financieel aantrekkelijk is geworden voor de schuldenaars (arrest van 16 februari 2017, IOS Finance EFC, C‑555/14, EU:C:2017:121, punt 24). |
26 |
Hieruit volgt dat deze richtlijn tot doel heeft schuldeisers doeltreffend te beschermen tegen betalingsachterstand (zie in die zin arrest van 15 december 2016, Nemec, C‑256/15, EU:C:2016:954, punt 50). Een dergelijke bescherming impliceert dat deze schuldeiser een zo volledig mogelijke vergoeding wordt geboden voor de door hem gemaakte invorderingskosten, zodat betalingsachterstand wordt ontmoedigd. |
27 |
Derhalve zou het in strijd zijn met deze doelstelling om artikel 6 van richtlijn 2011/7 aldus uit te leggen dat het zich ertegen verzet dat de kosten voor de aanmaningen die de schuldenaar zijn gestuurd wegens diens betalingsachterstand, in aanmerking komen voor schadeloosstelling van meer dan 40 EUR, ook wanneer die kosten dit vaste bedrag te boven gaan. |
28 |
Verder dient nog eraan te worden herinnerd dat richtlijn 2011/7 in de plaats is gekomen van richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PB 2000, L 200, blz. 35), waarvan artikel 3, lid 1, onder e), bepaalde dat de schuldeiser aanspraak had op een redelijke schadeloosstelling door de schuldenaar voor alle relevante invorderingskosten ontstaan door diens betalingsachterstand. |
29 |
Aangezien niets erop wijst dat de Uniewetgever met de vaststelling van richtlijn 2011/7 de bij richtlijn 2000/35 aan de schuldeiser geboden bescherming heeft willen afzwakken, zou het niet rijmen om te oordelen dat de schuldeiser onder de regeling van richtlijn 2011/7 slechts ter hoogte van 40 EUR schadeloosstelling kan krijgen voor de kosten van de aanmaningen die hij de schuldenaar heeft gestuurd wegens diens betalingsachterstand, ook wanneer die kosten meer bedragen, terwijl hij onder de regeling van richtlijn 2000/35 een redelijke schadeloosstelling en, in voorkomend geval, voor een hoger bedrag had kunnen krijgen. |
30 |
Evenwel zij gepreciseerd dat de in artikel 6, lid 3, van richtlijn 2011/7 bedoelde schadeloosstelling, die redelijk moet zijn, noch het gedeelte van die kosten dat reeds is begrepen in het in lid 1 van dat artikel bedoelde vaste bedrag, noch kosten die, gelet op alle omstandigheden van het concrete geval, buitensporig blijken, kan omvatten. |
31 |
Derhalve volgt uit zowel de bewoordingen van artikel 6 van richtlijn 2011/7 als de doelstelling van deze richtlijn dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat een schuldeiser die vergoeding vordert voor de kosten van de aanmaningen die hij de schuldenaar heeft gestuurd wegens diens betalingsachterstand, naast het vaste bedrag van 40 EUR recht heeft op een redelijke schadeloosstelling voor het gedeelte van die kosten dat dit vaste bedrag te boven gaat. |
32 |
Aan deze conclusie kan niet worden afgedaan door hetgeen in de overwegingen 19 en 20 van richtlijn 2011/7 is verklaard. |
33 |
De considerans van een Unierechtelijke handeling heeft immers geen bindende rechtskracht en kan niet worden aangevoerd om van de bepalingen zelf van die handeling af te wijken, en evenmin om deze bepalingen uit te leggen in een zin die kennelijk in strijd is met de bewoordingen ervan (arrest van 19 juni 2014, Karen Millen Fashions, C‑345/13, EU:C:2014:2013, punt 31). |
34 |
Bovendien blijkt hoe dan ook noch uit overweging 19 noch uit overweging 20 van richtlijn 2011/7 dat het in artikel 6, lid 1, ervan bedoelde vaste bedrag moet worden beschouwd als het maximumbedrag dat de schuldeiser kan worden toegekend als schadeloosstelling voor de kosten van de aanmaningen die hij de schuldenaar heeft gestuurd wegens diens betalingsachterstand of, meer in het algemeen, voor de interne of administratieve invorderingskosten. |
35 |
Meer in het bijzonder zij dienaangaande opgemerkt, zoals de advocaat-generaal heeft gedaan in punt 40 van zijn conclusie, dat, ook al lijkt volgens de Engelse en Franse taalversie van overweging 20 van richtlijn 2011/7 het recht op een vaste vergoeding uitsluitend te gelden voor de interne invorderingskosten (fixed sum to cover internal recovery costs respectievelijk un montant forfaitaire pour les frais internes de recouvrement), in tegenstelling tot de „andere” invorderingskosten (other recovery costs they incur respectievelijk autres frais de recouvrement encourus), een dergelijk formeel onderscheid tussen de interne kosten en de „andere” invorderingskosten niet blijkt uit andere taalversies van diezelfde overweging, zoals de Italiaanse taalversie (diritto al pagamento di un importo forfettario per coprire i costi intern [...] esigere anche il risarcimento delle restanti spese di recupero sostenute) of de Nederlandse taalversie (het recht op betaling van een vast bedrag ter dekking van interne invorderingskosten [...] recht hebben op terugbetaling van de overige invorderingskosten die ontstaan). |
36 |
Het gegeven dat in overweging 19 van richtlijn 2011/7 wordt verklaard dat deze richtlijn moest voorzien in een vast minimumbedrag als vergoeding voor de administratieve kosten en de interne kosten die als gevolg van de betalingsachterstand worden gemaakt, sluit bovendien evenmin uit dat de schuldeiser een redelijke schadeloosstelling voor deze kosten kan krijgen voor zover dit vaste minimumbedrag ontoereikend is. |
37 |
Weliswaar wordt in deze overweging verduidelijkt dat de toekenning van een schadeloosstelling in de vorm van een vast bedrag tot doel moest hebben de aan invordering verbonden administratieve en interne kosten te beperken, maar deze verklaring moet bovendien worden gelezen tegen de achtergrond van de overweging in haar geheel beschouwd. Met deze verduidelijking heeft de Uniewetgever bijgevolg enkel benadrukt dat de automatische toekenning van de vaste schadeloosstelling ten bedrage van 40 EUR voor de schuldeiser een aanmoediging vormt om zijn invorderingskosten tot dat bedrag te beperken, zonder daarom uit te sluiten dat deze schuldeiser in voorkomend geval aanspraak kan maken op een hogere schadeloosstelling, die evenwel niet automatisch wordt toegekend. |
38 |
Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 6 van richtlijn 2011/7 aldus moet worden uitgelegd dat de schuldeiser die vergoeding vordert van de kosten voor de aanmaningen die hij de schuldenaar heeft gestuurd wegens diens betalingsachterstand, op grond van die bepaling recht heeft op zowel het in lid 1 van dat artikel bedoelde vaste bedrag van 40 EUR als een redelijke schadeloosstelling, in de zin van lid 3 van datzelfde artikel, voor het gedeelte van die kosten dat dit vaste bedrag te boven gaat. |
Kosten
39 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht: |
Artikel 6 van richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties moet aldus worden uitgelegd dat de schuldeiser die vergoeding vordert van de kosten voor de aanmaningen die hij de schuldenaar heeft gestuurd wegens diens betalingsachterstand, op grond van die bepaling recht heeft op zowel het in lid 1 van dat artikel bedoelde vaste bedrag van 40 EUR als een redelijke schadeloosstelling, in de zin van lid 3 van datzelfde artikel, voor het gedeelte van die kosten dat dit vaste bedrag te boven gaat. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Tsjechisch.