Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61999CJ0373

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 december 2001.
Helleense Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
EOGFL - Goedkeuring van rekeningen - Begrotingsjaar 1995 - Groenten en fruit - Akkerbouwgewassen.
Zaak C-373/99.

Jurisprudentie 2001 I-09619

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:662

61999J0373

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 december 2001. - Helleense Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - EOGFL - Goedkeuring van rekeningen - Begrotingsjaar 1995 - Groenten en fruit - Akkerbouwgewassen. - Zaak C-373/99.

Jurisprudentie 2001 bladzijde I-09619


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Landbouw - EOGFL - Goedkeuring van rekeningen - Weigering uitgaven ten laste te brengen die gevolg zijn van onregelmatigheden bij toepassing van gemeenschapsregeling - Betwisting door betrokken lidstaat - Bewijslast

(Verordening nr. 729/70 van de Raad)

2. Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Groenten en fruit - Telersverenigingen - Financiering door EOGFL - Erkenning van verenigingen door nationale autoriteiten - Ontbreken van voldoende waarborg ter zake van duur en doelmatigheid van optreden - Weigering, zo niet intrekking, van erkenning door nationale autoriteit

(Verordening nr. 1035/72 van de Raad, art. 13, lid 2)

3. Landbouw - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Financiering door EOGFL - Beginselen - Verplichting van Commissie, te weigeren onregelmatige uitgaven ten laste te brengen - Onregelmatigheden tijdens begrotingsjaar om billijkheidsredenen geduld - Strikte toepassing van regeling tijdens daaropvolgend begrotingsjaar - Schending van rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel - Geen

4. Landbouw - EOGFL - Goedkeuring van rekeningen - Verordeningen nrs. 729/70, 1287/95 en 1663/95 - Werkingssfeer in tijd

(Verordeningen van de Raad nrs. 729/70, art. 5, lid 2, sub c, 1287/95, art. 2, lid 2, en 1663/95, art. 8, lid 1, en 10)

Samenvatting


1. Een lidstaat wiens controles in het kader van de toepassing van de regels van het EOGFL, afdeling Garantie, als onbestaand of ontoereikend zijn aangemerkt door de Commissie, kan de bevindingen van de Commissie niet ontkrachten zonder bij zijn argumentatie het bewijs te leveren van het bestaan van een betrouwbaar en operationeel controlesysteem.

( cf. punt 13 )

2. Volgens artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1035/72 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit, kunnen de lidstaten de betrokken telersverenigingen slechts erkennen wanneer zij voldoende waarborg bieden voor de duur en de doelmatigheid van hun optreden, met name voor de taken waarvoor zij zijn opgericht, en zij vanaf de datum van erkenning een specifieke boekhouding voeren voor de werkzaamheden waarvoor de erkenning plaatsvindt. Hieruit volgt dat een lidstaat de erkenning moet weigeren of zelfs moet intrekken wanneer een telersvereniging bijvoorbeeld niet beschikt over de geschikte technische hulpmiddelen voor verpakking en commercialisatie van de betrokken producten.

( cf. punt 53 )

3. Wanneer de Commissie in een voorgaand begrotingsjaar geen correcties heeft toegepast, maar de onregelmatigheden om billijkheidsredenen heeft geduld, geeft dit de betrokken lidstaat niet het recht om op grond van het rechtszekerheids- of het vertrouwensbeginsel te verlangen dat de Commissie hetzelfde doet met betrekking tot onregelmatigheden in het volgende begrotingsjaar.

( cf. punt 56 )

4. Verordening nr. 1287/95, waarbij artikel 5, lid 2, sub c, vijfde alinea, in verordening nr. 729/70 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is ingevoegd, welk artikel bepaalt dat financiering niet kan worden geweigerd voor uitgaven die meer dan 24 maanden vóór de schriftelijke mededeling door de Commissie van de resultaten van die verificaties aan de betrokken lidstaat zijn gedaan, is volgens artikel 2, lid 1, tweede alinea, ervan in beginsel pas van toepassing met ingang van het begrotingsjaar dat op 16 oktober 1995 begint. In het belang van een nuttige uitlegging van artikel 2, lid 2, van verordening nr. 1287/95, dat bepaalt dat de weigeringen van financiering bedoeld in artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 729/70, zoals gewijzigd, niet de uitgaven kunnen betreffen die zijn aangegeven uit hoofde van een aan 16 oktober 1992 voorafgaand begrotingsjaar, zulks evenwel onverminderd de goedkeuringsbesluiten voor de aan de inwerkingtreding van verordening nr. 1287/95 voorafgaande begrotingsjaren, moet de correctieprocedure evenwel worden geacht van toepassing te zijn op de begrotingsjaren na 16 oktober 1992 waarvoor vóór de inwerkingtreding van die verordening geen goedkeuringsbesluit was vastgesteld. Hieruit volgt dat de Commissie voor de goedkeuring van de rekeningen voor het begrotingsjaar 1995 de procedure moet volgen van artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 729/70, zoals gewijzigd. Uit artikel 10 van verordening nr. 1663/95 volgt evenwel, dat artikel 8, lid 1, van deze verordening, dat onder meer de inhoud preciseert van de schriftelijke mededeling die de Commissie op grond van artikel 5, lid 2, sub c, vijfde alinea, van verordening nr. 729/70, zoals gewijzigd, aan de betrokken lidstaat doet, pas van toepassing is met ingang van het begrotingsjaar dat op 16 oktober 1995 begint, dat wil zeggen met ingang van het begrotingsjaar 1996.

( cf. punten 78-82 )

Partijen


In zaak C-373/99,

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door V. Kontolaimos en I.-K. Chalkias als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Kontou-Durande als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 1999/596/EG van de Commissie van 28 juli 1999 tot wijziging van beschikking 1999/187/EG betreffende de goedkeuring van de rekeningen die de lidstaten voor het begrotingsjaar 1995 hebben ingediend in verband met door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven (PB L 226, blz. 26),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, S. von Bahr, D. A. O. Edward, A. La Pergola en L. Sevón (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: A. Tizzano,

griffier: L. Hewlett, administrateur,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 17 mei 2001,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 juli 2001,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 7 oktober 1999, heeft de Helleense Republiek krachtens artikel 230 EG verzocht om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 1999/596/EG van de Commissie van 28 juli 1999 tot wijziging van beschikking 1999/187/EG betreffende de goedkeuring van de rekeningen die de lidstaten voor het begrotingsjaar 1995 hebben ingediend in verband met door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven (PB L 226, blz. 26).

2 Het beroep van de Helleense Republiek strekte tot nietigverklaring van beschikking 1999/596, voorzover daarbij de volgende bedragen niet ten laste van het EOGFL waren gebracht:

- ter zake van akkerbouwgewassen: 2 281 284 896 GRD (wegens tekortkomingen in het geïntegreerde beheers- en controlesysteem) en 2 333 442 867 GRD (wegens inhouding van administratieve kosten op de steunbedragen);

- ter zake van groenten en fruit: 6 276 374 640 GRD (wegens problemen in verband met de telersverenigingen en de financiële vergoeding voor het uit de markt nemen) en 816 097 399 GRD (wegens problemen in verband met de gratis uitreiking van uit de markt genomen producten);

- ter zake van olijfolie: 6 039 930 084 GRD (wegens problemen met betrekking tot de productiesteun) en 4 140 575 078 GRD (wegens problemen met betrekking tot de consumptiesteun);

- ter zake van katoen: 983 748 583 GRD (wegens problemen met betrekking tot de productiesteun), en

- ter zake van rundvlees: 230 000 000 GRD (wegens inhouding van administratieve kosten op de premiebedragen).

3 De redenen voor de aldus opgelegde financiële correcties zijn samengevat in syntheseverslag VI/6462/98 van 12 januari 1999 over de resultaten van de controles voor de goedkeuring van de rekeningen betreffende het EOGFL, afdeling Garantie, over het begrotingsjaar 1995 (hierna: syntheseverslag 1995"), en in de aanvulling op dit verslag van 7 juni 1999 (hierna: aanvulling op het syntheseverslag 1995").

4 Bij beschikking van 8 maart 2001 (niet gepubliceerd in de Jurisprudentie) is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, waar het strekt tot nietigverklaring van beschikking 1999/596, voorzover daarbij financiële correcties aan de Helleense Republiek zijn opgelegd ter zake van olijfolie (wegens problemen met betrekking tot de productie- en de consumptiesteun), ter zake van katoen (wegens problemen met betrekking tot de productiesteun) en ter zake van rundvlees (wegens inhouding van administratieve kosten op de premiebedragen).

De richtsnoeren van het rapport-Belle en de respectieve verplichtingen van de Commissie en de lidstaten met betrekking tot de goedkeuring van EOGFL-rekeningen

5 Het rapport-Belle van de Commissie (document nr. VI/216/93 van 1 juni 1993) bevat richtsnoeren voor het geval dat jegens een lidstaat financiële correcties moeten worden toegepast.

6 Behalve de drie belangrijkste berekeningstechnieken stelt het rapport-Belle voor moeilijke gevallen drie categorieën forfaitaire correcties voor:

A 2 % van de uitgaven: wanneer de onvolkomenheid minder belangrijke onderdelen van het controlesysteem of de uitvoering van controles die niet onontbeerlijk zijn om zich van de rechtmatigheid van de uitgaven te kunnen vergewissen betreft, zodat redelijkerwijze mag worden aangenomen dat het risico voor financieel verlies ten nadele van het EOGFL gering was.

B 5 % van de uitgaven: wanneer de onvolkomenheid belangrijke onderdelen van het controlesysteem of de uitvoering van controles die van belang zijn om zich van de rechtmatigheid van de uitgaven te kunnen vergewissen betreft, zodat redelijkerwijze mag worden aangenomen dat er een belangrijk risico voor financieel verlies voor het EOGFL bestond.

C 10 % van de uitgaven: wanneer het controlesysteem in zijn geheel wezenlijke gebreken vertoont of wanneer de uitvoering van controles die onontbeerlijk zijn om zich van de rechtmatigheid van de uitgaven te kunnen vergewissen, te wensen overlaat, zodat redelijkerwijze mag worden aangenomen dat er een groot risico bestond voor financieel verlies op ruime schaal voor het EOGFL."

7 Verder wordt in dit rapport vermeld, dat het tevens mogelijk is de uitgave in het geheel niet in aanmerking te nemen en dat dus in buitengewone omstandigheden een hogere correctie nodig kan worden geacht.

8 Zoals het Hof reeds heeft verklaard, financiert het EOGFL enkel interventies die volgens de communautaire regels in het kader van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten plaatsvinden (zie arrest van 28 oktober 1999, Italië/Commissie, C-253/97, Jurispr. blz. I-7529, punt 6).

9 Artikel 8, lid 1, van verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 94, blz. 13), dat de beginselen noemt waaraan de Gemeenschap en de lidstaten zich moeten houden bij de uitvoering van de door het EOGFL gefinancierde communautaire landbouwinterventiemaatregelen en bij de bestrijding van fraude en onregelmatigheden met betrekking tot deze maatregelen, legt de lidstaten de verplichting op, de nodige maatregelen te nemen om zich ervan te vergewissen dat de door het EOGFL gefinancierde maatregelen daadwerkelijk en op regelmatige wijze werden uitgevoerd, om onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen en om de door onregelmatigheden of nalatigheden verloren gegane bedragen terug te vorderen, ook al schrijft de specifieke gemeenschapshandeling het treffen van een bepaalde controlemaatregel niet uitdrukkelijk voor (zie arresten van 6 mei 1982, BayWa e.a., 146/81, 192/81 en 193/81, Jurispr. blz. 1503, punt 13; 12 juni 1990, Duitsland/Commissie, C-8/88, Jurispr. blz. I-2321, punten 16 en 17, en 19 november 1998, Frankrijk/Commissie, C-235/97, Jurispr. blz. I-7555, punt 45).

10 Het staat aan de Commissie om een schending van de regels van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten te bewijzen. Zij moet dus haar beschikking waarbij het ontbreken van controles of tekortkomingen in de door de betrokken lidstaat verrichte controles worden vastgesteld, rechtvaardigen (zie met name arrest van 11 januari 2001, Griekenland/Commissie, C-247/98, Jurispr. blz. I-1, punt 7, en de reeds aangehaalde rechtspraak).

11 De Commissie behoeft evenwel de ontoereikendheid van de door de nationale administraties verrichte controles of de onregelmatigheid van de door hen voorgelegde cijfers niet volledig aan te tonen; zij moet enkel een bewijs leveren voor de ernstige en redelijke twijfel die zij omtrent die controles en cijfers koestert (zie arresten van 21 januari 1999, Duitsland/Commissie, C-54/95, Jurispr. blz. I-35, punt 35; 22 april 1999, Nederland/Commissie, C-28/94, Jurispr. blz. I-1973, punt 40, en Griekenland/Commissie, reeds aangehaald, punt 8).

12 Deze verlichting van de bewijslast voor de Commissie berust op het feit dat de lidstaat zelf het best in staat is de voor de goedkeuring van de EOGFL-rekeningen benodigde gegevens te verzamelen en te verifiëren, zodat dus de lidstaat gedetailleerd en volledig dient te bewijzen dat controles zijn verricht en dat zijn cijfers juist zijn en, in voorkomend geval, de beweringen van de Commissie onjuist (zie reeds aangehaalde arresten van 21 januari 1999, Duitsland/Commissie, punt 35; Nederland/Commissie, punt 41, en Griekenland/Commissie, punt 9).

13 Tevens zij herinnerd aan de rechtspraak van het Hof dat een lidstaat wiens controles in het kader van de toepassing van de regels van het EOGFL, afdeling Garantie, als onbestaand of ontoereikend zijn aangemerkt door de Commissie, de bevindingen van de Commissie niet kan ontkrachten zonder bij zijn argumentatie het bewijs te leveren van het bestaan van een betrouwbaar en operationeel controlesysteem (zie arrest Italië/Commissie, reeds aangehaald, punt 7).

De correcties in de sector akkerbouwgewassen

De tekortkomingen in het geïntegreerde beheers- en controlesysteem

Het syntheseverslag

14 Uit het syntheseverslag 1995 blijkt, dat de Commissie de Helleense Republiek op grond van de vaststellingen bij de controlebezoeken in 1993 en 1994 heeft verzocht, het minimumpercentage van de controles vanaf 1994 te verhogen van 5 % naar 10 %; weliswaar is dit percentage inderdaad verhoogd doch slechts tot 9,3 %.

15 Uit dit verslag komt verder naar voren, dat de diensten van de Commissie zich enerzijds bewust waren van de bijzondere moeilijkheden waarmee de Helleense Republiek te kampen had, doordat er niet overal een kadaster bestaat, en anderzijds van het feit dat het geïntegreerde beheers- en controlesysteem (hierna: geïntegreerd systeem"), zoals ingesteld bij verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 355, blz. 1), pas op 1 januari 1997 moest zijn ingevoerd. Niettemin waren deze diensten van oordeel, dat sommige van de geconstateerde tekortkomingen hoe dan ook onaanvaardbaar waren. Dit gold in de eerste plaats voor de werkwijze met betrekking tot de risico-analyse bij de selectie van ter plaatse te controleren bedrijven, die volgens hen niet in overeenstemming was met artikel 6, lid 4, van verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 391, blz. 36). Voorts waren er problemen om het aantal uitgevoerde controles te bewijzen, omdat geen overzicht was bijgehouden. Bovendien was het voor de regionale bestuursinstanties niet mogelijk om toegang te krijgen tot de databanken van de verenigingen van landbouwcoöperaties (hierna: VLC's"), zodat zij geen toezicht konden uitoefenen op de werkzaamheden van deze coöperaties, die een sleutelrol vervulden bij het beheer van de rechtstreekse steun voor akkerbouwgewassen. Tot slot waren de administratieve controles niet doeltreffend, omdat de kruislingse controles pas na de uitbetaling van de communautaire steun hebben plaatsgevonden en de regionale bestuursinstanties geen toegang hadden tot de databanken van het geïntegreerde stelsel.

16 Deze tekortkomingen hadden volgens het syntheseverslag betrekking op rechtstreeks toepasselijke onderdelen van het controlesysteem die onontbeerlijk zijn voor het doeltreffende beheer van een maatregel van de Gemeenschap. Zij brachten dus een risico op financieel verlies voor de Gemeenschap met zich mee.

17 Bij de vaststelling van de financiële correctie van 2 % van de in totaal door de Helleense Republiek gedeclareerde uitgaven voor akkerbouwgewassen voor het begrotingsjaar 1995 is volgens het syntheseverslag in aanmerking genomen dat, ondanks de grote gebreken bij de toepassing van het geïntegreerde systeem, de door de Commissie tijdens haar bezoeken aan Griekenland ter plaatse gehouden controles geen ernstige problemen aan het licht hadden gebracht en het percentage van de door de bevoegde nationale autoriteiten ter plaatse gehouden controles was gestegen van 5 % naar 9,3 %.

18 Volgens de aanvulling op het syntheseverslag 1995 heeft het bemiddelingsorgaan, dat in het leven is geroepen bij beschikking 94/442/EG van de Commissie van 1 juli 1994 inzake de instelling van een bemiddelingsprocedure in het kader van de goedkeuring van de rekeningen betreffende het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie (PB L 182, blz. 45), geconstateerd dat er onvoldoende bewijzen waren om de voorgestelde forfaitaire financiële correctie, welke gewoonlijk minimaal 2 % bedraagt, te kunnen betwisten.

Argumenten van partijen

19 De Griekse regering stelt dat de correctie van 2 % ter zake van de akkerbouwgewassen ongerechtvaardigd is en gebaseerd is op een onjuiste beoordeling van de feiten, aangezien geen enkel ernstig probleem is geconstateerd en de Griekse autoriteiten alles in het werk hebben gesteld en nog steeds in het werk stellen om het systeem te verbeteren en de lacunes op te vullen.

20 De Commissie had volgens de Griekse regering in aanmerking moeten nemen dat het verkoopseizoen 1994/1995 een overgangsperiode was voor het in toepassing brengen van het geïntegreerde systeem, dat eerst met ingang van 1 januari 1997 volledig zou moeten worden toegepast. Ook had de Commissie rekening moeten houden met de bijzondere moeilijkheden die zich bij de toepassing van dit systeem in Griekenland hebben voorgedaan en die verband hielden met specifieke omstandigheden als het ontbreken van een kadaster in het overgrote deel van het land, het grote aantal producenten, namelijk ongeveer 300 000, en het nog grotere aantal aangegeven oppervlakten.

21 Wat de controles ter plaatse betreft, betoogt de Griekse regering dat het selecteren van de steekproef sinds 1995 op geautomatiseerde wijze geschiedt door de centrale dienst van het ministerie van Landbouw met behulp van een computerprogramma. Een speciaal programma neemt daarbij een veelheid aan gegevens in aanmerking, teneinde het risico voor elk bedrijf te bepalen. De selectie van de steekproef voor deze controles geschiedt op basis van de daaruit resulterende tabellen. Het controlepercentage moet volgens de Griekse regering toereikend worden geacht, gelet op de toename ervan van 5 % naar 9,3 %.

22 Met betrekking tot het verrichten van kruislingse administratieve controles betoogt de Griekse regering, dat een programma van administratieve controles is opgezet. Dit voorziet in de controle op de gegevens in de aanvragen, de openbare bekendmaking ervan, het in ontvangst nemen en onderzoeken van bezwaren en, voorzover mogelijk, de vergelijking van de gegevens betreffende de oppervlakten en de gewassen met elk ander nuttig gegeven.

23 Aangaande het toezicht door de VLC's stelt de Griekse regering, dat er een samenwerking bestaat tussen de VLC's en het ministerie van Landbouw voor wat betreft de procedure van ontvangst, registratie en behandeling van de aanvragen alsook de betaling van de steun aan de producenten. Al deze procedures staan onder toezicht van voornoemd ministerie.

24 De Commissie betoogt dat de betrokken correctie niet is gebaseerd op de niet-toepassing van het geïntegreerde systeem, doch op onvolkomenheden die rechtstreeks van invloed zijn op het controlesysteem en op de ondoeltreffendheid van het beheer van de communautaire steun door de Griekse autoriteiten.

25 Ter precisering van haar bevindingen in het syntheseverslag 1995 stelt de Commissie, dat tijdens bezoeken aan Griekenland allereerst is geconstateerd, dat de dossiers die in aanmerking kwamen voor een controle ter plaatse, op een onmethodische en ondoorzichtige wijze werden geselecteerd. Ook is in heel Griekenland het ontbreken van een methode van risicoanalyse vastgesteld, hetgeen in strijd is met artikel 6, lid 4, van verordening nr. 3887/92. Wat betreft de administratieve controles is tijdens voornoemde bezoeken geconstateerd, dat het niet mogelijk was de gegevens vóór de uitbetaling van de communautaire steun met behulp van een databank aan een kruislingse controle te onderwerpen en dat de regionale bestuursinstanties van het ministerie van Landbouw niettegenstaande de krachtens de Griekse wetgeving op hen rustende verplichting om bepaalde toezichthoudende taken uit te oefenen, deze rol in werkelijkheid niet hadden vervuld. In de derde plaats is naar voren gekomen, dat de VLC's taken van algemeen belang verrichten zonder dat hun activiteiten daadwerkelijk worden gecontroleerd door de regionale bestuursinstanties van het ministerie van Landbouw.

26 Ofschoon de diensten van de Commissie van oordeel waren, dat de tekortkomingen in het systeem aanleiding tot een legitieme twijfel omtrent de regelmatigheid van de betalingen konden zijn, en een correctie van ten minste 5 % konden rechtvaardigen, hebben zij op de hiervoor in het syntheseverslag 1995 vermelde gronden besloten slechts een forfaitaire correctie van 2 % toe te passen.

Beoordeling door het Hof

27 Met betrekking tot het argument van de Griekse regering betreffende de overgangsperiode voor het in toepassing brengen van het geïntegreerde systeem, volstaat de vaststelling dat, zoals de Commissie heeft gepreciseerd en zoals ook uit het syntheseverslag 1995 blijkt, de bij beschikking 1999/596 opgelegde correctie niet is gebaseerd op de niet-toepassing van het geïntegreerde systeem, doch op onvolkomenheden die rechtstreeks van invloed zijn op het controlesysteem en op de ondoeltreffendheid van het beheer van de communautaire steun door de Griekse autoriteiten.

28 Immers, gelijk de advocaat-generaal in punt 84 van zijn conclusie heeft geconstateerd, vloeit met name uit artikel 17, lid 1, van verordening nr. 3887/92, dat volgens artikel 19 van deze verordening van toepassing is met ingang van 1 februari 1993, voort dat elke lidstaat in afwachting van de volledige toepassing van het geïntegreerd systeem gehouden was de nodige maatregelen voor de toepassing van beheers- en controlemaatregelen [te nemen] die de inachtneming van de voorwaarden voor de toekenning van de betrokken steun garanderen".

29 Met betrekking tot het door de Griekse regering gevoerde betoog ten bewijze dat het controlesysteem betrouwbaar was ten aanzien van de controles ter plaatse, de kruiselingse administratieve controles en het toezicht door de VLC's, moet worden geconstateerd dat deze regering, in strijd met de eisen van de in de punten 12 en 13 van dit arrest aangehaalde rechtspraak, geen enkel bewijs aanvoert dat de juistheid van de vaststellingen van de Commissie zou kunnen ontkrachten.

30 Met betrekking tot het betoog dat de Commissie geen rekening zou hebben gehouden met tal van verzachtende omstandigheden, zoals het feit dat er geen ernstige problemen aan het licht zijn getreden, de door de Griekse autoriteiten geleverde inspanningen om het systeem te verbeteren en de bijzondere moeilijkheden die zich bij de toepassing van het geïntegreerde systeem in Griekenland hebben voorgedaan, volstaat de opmerking dat deze omstandigheden uitdrukkelijk in het syntheseverslag 1995 worden vermeld, en dat uit dit verslag blijkt, dat de Commissie met die omstandigheden rekening heeft gehouden door de forfaitaire correctie op 2 % vast te stellen.

31 Uit het voorgaande volgt, dat de argumenten van de Griekse regering ter betwisting van de financiële correctie die is opgelegd wegens tekortkomingen in het geïntegreerde systeem, niet kunnen worden aanvaard.

De inhouding van administratieve kosten op het steunbedrag

Het syntheseverslag

32 Blijkens het syntheseverslag 1995 zijn de VLC's in Griekenland verplicht betrokken bij het beheer en de betaling van de compenserende steun voor akkerbouwgewassen, daar zij zijn belast met de geautomatiseerde verwerking van de aanvragen en met de betalingen aan de begunstigden, ongeacht of deze lid zijn van een VLC. Op grond van een nationale overeenkomst houden de VLC's ongeveer 2 % van het steunbedrag in om hun kosten te dekken, hetgeen indruist tegen artikel 15, lid 3, van verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (PB L 181, blz. 12), en artikel 1, lid 4, van verordening nr. 729/70, volgens hetwelk de steun volledig aan de begunstigden moet worden betaald.

33 Blijkens de aanvulling op het syntheseverslag 1995 heeft het bemiddelingsorgaan vastgesteld dat het de betrokken vragen reeds in het kader van de voorgaande bemiddelingsprocedures had onderzocht, dat het onderhavige geval geen nieuwe gegevens bevatte en dat het standpunt van de diensten van de Commissie hem gerechtvaardigd leek.

Argumenten van partijen

34 De Griekse regering stelt dat de inhoudingen van administratieve kosten onverplicht zijn en niet op alle producenten worden toegepast. Sinds 1993 zijn die inhoudingen trouwens niet langer gebaseerd op artikel 2 van Griekse wet nr. 1409/83, dat in de mogelijkheid van een inhouding van 2 % op de steun voorzag. Deze wet is in 1992 ingetrokken na de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wegens de voorrang van de communautaire wetgeving. Bedoelde inhoudingen vloeien in werkelijkheid voort uit overeenkomsten tussen de VLC's en hun leden. De inhoudingen dienen niet ter dekking van exploitatiekosten of andere uitgaven in verband met de betaling van de premies, maar zijn een vergoeding voor meer algemene diensten van de VLC's. Overigens hebben laatstgenoemden een eigen rechtspersoonlijkheid, los van die van de staat, zodat de Helleense Republiek niet tussenbeide kan komen in de tussen hen en hun leden gesloten overeenkomsten. Derhalve is de financiële correctie gebaseerd op een verkeerde beoordeling van de aard van de toegepaste inhoudingen.

35 Subsidiair betoogt de Griekse regering dat de inhoudingen varieerden van 0,5 % tot 2 %, zodat de correctie zou moeten worden vastgesteld op 1,25 %, dat wil zeggen het gemiddelde van deze twee percentages.

Beoordeling door het Hof

36 Met betrekking tot het argument van de Griekse regering dat de inhoudingen onverplicht waren en niet op alle producenten zijn toegepast, moet om te beginnen worden vastgesteld dat de in het begrotingsjaar 1995 van kracht zijnde nationale wettelijke regeling die inhoudingen toestond. Gelijk het Hof in punt 18 van het arrest Griekenland/Commissie, reeds aangehaald, heeft geconstateerd, is artikel 2 van wet nr. 1409/83 immers pas per 1 december 1997 ingetrokken bij wet nr. 2538/97.

37 Verder moet worden vastgesteld dat, zoals de Griekse regering ter terechtzitting heeft erkend, eveneens inhoudingen plaatsvonden bij de betaling van de steun aan producenten die niet bij een VLC waren aangesloten. Daar die producenten geen partij waren bij de overeenkomsten tussen de VLC's en hun leden, konden die inhoudingen niet het gevolg zijn van die overeenkomsten.

38 Derhalve kan dit argument van de Griekse regering niet worden aanvaard.

39 Wat het percentage van de financiële correctie betreft, uit de bij het verzoekschrift gevoegde notulen van de algemene vergaderingen van de VLC's blijkt, dat de door de VLC's verrichte inhoudingen nooit minder dan 2 % bedroegen. Aangezien de Griekse regering niet heeft aangetoond dat het percentage van de inhoudingen lager kon zijn dan het percentage van de betrokken correctie, moet ook dit tweede argument worden verworpen.

40 Aangezien geen van de argumenten van de Griekse regering ter betwisting van de door de Commissie in de sector akkerbouwgewassen toegepaste correcties kan worden aanvaard, kunnen deze correcties niet meer in geding worden gebracht.

De correcties in de sector groenten en fruit

De problemen in verband met de telersverenigingen en de financiële compensatie voor uit de markt genomen producten

Het syntheseverslag

41 Uit het syntheseverslag 1995 blijkt, dat de diensten van de Commissie het noodzakelijk hebben geacht voor het begrotingsjaar 1995 een forfaitaire correctie analoog aan die voor het begrotingsjaar 1994 toe te passen, te weten een correctie van 10 % op het totale bedrag dat is gedeclareerd voor perziken, nectarines en citrusvruchten, en een correctie van 20 % op de gedeclareerde bedragen voor perziken en nectarines in het departement Pella. Deze diensten waren namelijk van oordeel, dat de redenen voor de correctie als uiteengezet in syntheseverslag nr. VI/7421/97 van 8 juni 1998 over de resultaten van de controles voor de goedkeuring van de rekeningen betreffende het EOGFL, afdeling Garantie, over het begrotingsjaar 1994 (hierna: syntheseverslag 1994"), ook opgingen voor het begrotingsjaar 1995.

42 Blijkens het syntheseverslag 1994 heeft het EOGFL tijdens een aantal inspecties in Griekenland tekortkomingen vastgesteld in het stelsel van controle en beheer van de financiële compensaties voor de verenigingen van groente- en fruittelers.

43 Ten aanzien van perziken en nectarines is bij inspecties in Macedonië in augustus 1994 en augustus 1995 onder andere gebleken, dat verenigingen waren erkend die technisch onvoldoende toegerust waren om de productie van hun leden op de markt te brengen, dat bij de bezochte verenigingen interventiefondsen totaal ontbraken en dat de coëfficiënt die werd gebruikt om de te betalen bodemprijs voor die vruchten te bepalen, onjuist was.

44 Een jaar later zijn ook inspecties uitgevoerd in de departementen Pella en Imathia, bij telersverenigingen waaraan aanvankelijk een erkenning was geweigerd. Bij die inspecties is gebleken, dat de procedure van heronderzoek door de Griekse autoriteiten voor Imathia over het algemeen als aanvaardbaar kon worden beschouwd, maar dat in Pella een groot aantal verenigingen niet had mogen worden erkend wegens een gebrek aan technische voorzieningen.

45 Met betrekking tot citrusvruchten wordt in het syntheseverslag 1994 geconcludeerd, dat het Griekse administratie- en controlesysteem voor de procedure voor de erkenning van telersverenigingen ernstige tekortkomingen vertoont. Een inspectie bij een grote vereniging in het departement Arta, waarop de Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen kritiek had geuit, heeft bovendien een aantal onregelmatigheden aan het licht gebracht.

46 Blijkens de aanvulling op het syntheseverslag 1995 hebben de diensten van de Commissie geconcludeerd, dat de voor het begrotingsjaar 1995 voorgestelde correctie, wat de in het verkoopseizoen 1994/1995 en voorgaande seizoenen uit de markt genomen hoeveelheden betreft, gerechtvaardigd was wegens de ernst van de tekortkomingen die bij tal van inspecties waren geconstateerd.

47 Volgens het bemiddelingsorgaan hadden sommige verbeteringen op het gebied van de controle zonder twijfel belangrijke gevolgen gehad voor het verkoopseizoen 1995. Het kon slechts constateren dat de diensten van de Commissie geweigerd hadden deze verbeteringen in aanmerking te nemen. Volgens de aanvulling op het syntheseverslag 1995 hebben de diensten van de Commissie weliswaar erkend, dat vanaf mei 1995 belangrijke verbeteringen in het systeem waren doorgevoerd, doch deze verbeteringen konden volgens hen enkel van invloed zijn geweest op het uit de markt nemen van producten in het daaropvolgende verkoopseizoen, namelijk het seizoen 1995/1996. Dit was ook tot uiting gekomen in de correctie voor het begrotingsjaar 1995 ter zake van het verkoopseizoen 1994/1995, terwijl de beperkte correctie voor het begrotingsjaar 1996 onder meer rekening hield met de doorgevoerde verbeteringen.

Argumenten van partijen

48 De Griekse regering stelt in de eerste plaats, dat de correcties van de Commissie op een onjuiste beoordeling van de feiten berusten. In antwoord op een brief van 12 oktober 1994, waarbij de Commissie de Griekse regering in kennis stelde van haar voornemen om voor het begrotingsjaar 1994 een correctie van 50 % toe te passen op de uitgaven in verband met het uit de markt nemen van perziken en nectarines en die correctie uit te breiden tot de begrotingsjaren 1992 en 1993 indien in het eerste halfjaar van 1995 geen strenge maatregelen werden getroffen, had zij de Commissie op 1 november 1994 een aantal maatregelen ter verbetering van het stelsel van de telersverenigingen en van het uit de markt nemen van producten meegedeeld, die in 1994 waren getroffen. In antwoord hierop heeft de Commissie bij brief van 13 december 1995 haar reserves met betrekking tot de begrotingsjaren 1992 en 1993 ingetrokken en de financiële correctie beperkt tot 10 % van de uitgaven. Ofschoon voornoemde maatregelen waren vastgesteld en toegepast tijdens het verkoopseizoen 1994 en in die periode tot tastbare resultaten hadden geleid, heeft de Commissie echter niet alleen de financiële correctie voor het begrotingsjaar 1994 gehandhaafd, maar dezelfde correctie ook voor het begrotingsjaar 1995 opgelegd, terwijl tijdens laatstgenoemd jaar het systeem perfect heeft gewerkt en de regelmatigheid van de betalingen aan de echte begunstigden heeft gewaarborgd.

49 De Griekse regering stelt in de tweede plaats, dat de Commissie de grenzen van de beoordelingsbevoegdheid die zij heeft op grond van artikel 5, lid 2, sub c, vierde alinea, van verordening nr. 729/70, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1287/95 van de Raad van 22 mei 1995 (PB L 125, blz. 1; hierna: verordening nr. 729/70, zoals gewijzigd"), heeft overschreden. Ten eerste moet de Commissie op grond van het rapport-Belle terughoudendheid betrachten bij de toepassing van forfaitaire correcties; een correctie van 10 % is slechts gewettigd wanneer er een groot risico voor verlies op ruime schaal voor het EOGFL bestaat. Ten tweede moet de Commissie bij de correctie van de gedeclareerde uitgaven rekening houden met de aard en de ernst van de inbreuk en met de aan de Gemeenschap berokkende financiële schade. Tot slot stelt de regering, dat het onderzoek van de Commissie in de sector sinaasappelen slechts één departement betrof, terwijl het Griekse grondgebied er in totaal 52 telt, en dat het onderzoek in de sector perziken en nectarines slechts betrekking had op twee departementen. Bovendien heeft de Commissie in die twee departementen slechts een beperkt aantal telersverenigingen onderzocht, namelijk verenigingen waarbij eerdere controle door de Griekse autoriteiten reeds tekortkomingen bij de toepassing van de regeling aan het licht had gebracht. Deze controle is dus niet representatief.

50 Wat het functioneren van de telersverenigingen betreft wijst de Griekse regering er in de derde plaats op, dat de nodige richtsnoeren voor een juiste en doeltreffende controle van het beheer van de markt van groenten en fruit zijn meegedeeld aan alle met de uitvoering van die controles belaste hoge ambtenaren. Die richtsnoeren hadden betrekking op de kwaliteitscontrole, het juiste functioneren van de telersverenigingen en de correcte procedure voor het uit de markt nemen en de gratis uitreiking. Het ministerie van Landbouw heeft tevens instructies gegeven met betrekking tot de erkenning, de structuur en de werking van bepaalde telersverenigingen. Bovendien is een databank met gegevens over de leden van de telersverenigingen opgezet, zodat hun activiteiten als producent en handelaar gemakkelijker kunnen worden gecontroleerd.

51 In de vierde plaats stelt de Griekse regering met betrekking tot het gestelde ontbreken van technische voorzieningen en interventiefondsen, dat verordening (EEG) nr. 1035/72 van de Raad van 18 mei 1972 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (PB L 118, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 985/84 van de Raad van 31 maart 1984 (PB L 103, blz. 1; hierna: verordening nr. 1035/72"), niet vereist dat telersverenigingen over eigen technische voorzieningen beschikken, zodat de erkenning niet kan worden geweigerd aan verenigingen die deze installaties huren. Die verordening stelt evenmin een nauwkeurige bovengrens voor de inkomsten van het interventiefonds. Het enkele feit dat sommige fondsen niet over voldoende kapitaal beschikken om het uit de markt nemen van producten te bekostigen, kan de regelmatigheid van de erkenning van de betrokken verenigingen dus niet aantasten.

Beoordeling door het Hof

52 Allereerst zij opgemerkt, dat artikel 13 van verordening nr. 1035/72 bepaalt dat op initiatief van de telers van groenten en fruit verenigingen van telers worden opgericht om voor één of meer van de in deze verordening bedoelde producten de concentratie van het aanbod en de regulering van de prijzen in het stadium van de productie te bevorderen en geschikte technische hulpmiddelen voor verpakking en commercialisatie van de betrokken producten ter beschikking van de aangesloten telers te stellen.

53 Overeenkomstig artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1035/72 kunnen de lidstaten de betrokken verenigingen slechts erkennen, wanneer zij voldoende waarborg bieden voor de duur en de doelmatigheid van hun optreden, met name voor de taken waarvoor zij zijn opgericht, en zij vanaf de datum van erkenning een specifieke boekhouding voeren voor de werkzaamheden waarvoor de erkenning plaatsvindt. Daaruit volgt, dat een lidstaat de erkenning moet weigeren of zelfs moet intrekken wanneer een telersvereniging bijvoorbeeld niet beschikt over de geschikte technische hulpmiddelen voor verpakking en commercialisatie van de betrokken producten (zie arrest Griekenland/Commissie, reeds aangehaald, punt 44).

54 Vervolgens zij eraan herinnerd, dat het om de in punt 12 van dit arrest genoemde redenen aan de lidstaat is om te bewijzen dat de stellingen van de Commissie onjuist zijn. In casu stelt de Griekse regering echter enkel in algemene zin, dat de Commissie een fout heeft gemaakt door voor het begrotingsjaar 1995 dezelfde financiële correctie op te leggen als zij voor het begrotingsjaar 1994 heeft opgelegd, zonder enig concreet bewijs aan te voeren dat de juistheid van de vaststellingen van de Commissie met betrekking tot de onregelmatigheden bij de erkenning van telersverenigingen zou kunnen ontkrachten.

55 Met betrekking tot de vraag vanaf welk begrotingsjaar rekening moest worden gehouden met de ter zake door de Griekse regering genomen maatregelen, zij opgemerkt dat de regering geen enkel bewijs aanvoert dat kan afdoen aan de conclusie van de diensten van de Commissie dat sommige verbeteringen pas vanaf mei 1995 in het systeem zijn doorgevoerd. Voorts betwist de Griekse regering niet de stelling van de Commissie dat perziken en nectarines tussen juni en september worden geoogst en dat de betalingen voor de tijdens deze periode uit de markt genomen producten pas vanaf november worden verricht. Dit betekent, zoals de Commissie heeft gepreciseerd, dat aangezien de begroting voor een bepaald jaar de betalingen tussen 16 oktober van het voorgaande jaar en 15 oktober van het betrokken jaar omvat, de betrokken verbeteringen geen invloed kunnen hebben gehad op de goedkeuringsprocedure van de rekeningen voor het begrotingsjaar 1995. Wat daarentegen het begrotingsjaar 1996 betreft, blijkt uit de aanvulling op het syntheseverslag 1995 dat de correctie rekening houdt met bedoelde verbeteringen.

56 Met betrekking tot het gestelde verschil in beoordeling ten opzichte van de financiële correcties die voor de begrotingsjaren 1992 en 1993 zijn toegepast, volgt uit de rechtspraak dat wanneer de Commissie in een voorgaand begrotingsjaar geen correcties heeft toegepast, maar de onregelmatigheden om billijkheidsredenen heeft geduld, dit de betrokken lidstaat niet het recht geeft om op grond van het rechtszekerheids- of het vertrouwensbeginsel te verlangen, dat de Commissie hetzelfde doet ten aanzien van onregelmatigheden in het volgende begrotingsjaar (zie arrest van 6 oktober 1993, Italië/Commissie, C-55/91, Jurispr. blz. I-4813, punt 67). Zoals uit punt 46 van het arrest Griekenland/Commissie, reeds aangehaald, blijkt, betekent het feit dat de Commissie haar reserves met betrekking tot de uitgaven van de Helleense Republiek in de begrotingsjaren 1992 en 1993 heeft ingetrokken geenszins, dat de handhaving van de correctie voor het begrotingsjaar 1994 en de toepassing van dezelfde correctie voor het begrotingsjaar 1995 niet gerechtvaardigd zijn. Integendeel, zoals uit punt 54 van dit arrest blijkt, leveren de door de Griekse Republiek voor het overige niet betwiste resultaten van de onderzoeken die de Commissie bij de telersverenigingen heeft verricht, daarvoor een afdoende rechtvaardiging.

57 Aangaande de door de Commissie vastgestelde onregelmatigheden met betrekking tot de erkenning van de telersverenigingen, kan niet worden betwist dat zij ernstig waren. Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, beschikten zowel in de sector perziken en nectarines als in de sector citrusvruchten een groot aantal gecontroleerde verenigingen niet over eigen of gehuurde technische hulpmiddelen voor de verpakking en de commercialisatie van de producten van hun leden, noch over interventiefondsen om het uit de markt nemen van bepaalde producten te financieren. Zoals reeds is opgemerkt in punt 54 van dit arrest, heeft de Griekse regering geen enkel bewijs aangevoerd waardoor de juistheid van deze vaststellingen wordt ontkracht.

58 Wat de representativiteit van de controles van de Commissie betreft, moet worden vastgesteld dat deze controles, zoals de Commissie onweersproken heeft gesteld, in de sector perziken en nectarines in Griekenland betrekking hadden op alle telersverenigingen in de departementen Pella en Imathia, die 95 % van de productie en 93,5 % van de compensaties voor uit de markt genomen producten voor hun rekening nemen. In de sector citrusvruchten zijn de departementen Argolida, Arta en Laconië gecontroleerd; 74 % van de compensaties voor uit de markt genomen producten had betrekking op deze departementen. Gelet op deze cijfers kan er geen redelijke twijfel bestaan over de representativiteit van de door de Commissie verrichte controles en de omvang van de onregelmatigheden (zie arrest Griekenland/Commissie, reeds aangehaald, punt 52).

59 Zo kan ook het enkele feit dat de Commissie bij een tweede inspectie in het departement Pella enkel verenigingen heeft gecontroleerd waarvan de erkenning reeds door de Griekse autoriteiten werd betwist, geenszins afdoen aan haar conclusie na afloop van die inspectie, dat 48 % van de telersverenigingen in dat departement niet over technische voorzieningen voor de commercialisatie van de vruchten beschikten (zie arrest Griekenland/Commissie, reeds aangehaald, punt 53).

60 Voorts moet worden geconstateerd, dat de vaststelling van richtsnoeren voor de ambtenaren die zijn belast met de aan de erkenning van de telersverenigingen voorafgaande controles, en de aanleg van geautomatiseerde gegevensbestanden over de leden van de telersverenigingen nog geen waarborg is, dat de erkende verenigingen ten tijde van de erkenning of later feitelijk aan alle criteria voor erkenning voldoen. Deze argumenten kunnen dus niet worden aanvaard (zie arrest Griekenland/Commissie, reeds aangehaald, punt 54).

61 Hier komt nog bij, dat de Commissie niet enkel heeft geconstateerd dat sommige verenigingen niet over eigen technische voorzieningen beschikten, maar dat een groot aantal telersverenigingen over eigen noch over gehuurde installaties" beschikte. Ook heeft zij niet gesteld, dat de interventiefondsen onvoldoende inkomsten hadden, doch onderstreept dat die fondsen vaak niet eens bestonden (zie arrest Griekenland/Commissie, reeds aangehaald, punt 55).

62 Uit het voorgaande blijkt, dat de door de diensten van de Commissie vastgestelde tekortkomingen betrekking hebben op de uitvoering van controles die onontbeerlijk zijn om zich van de regelmatigheid van de ter zake gedane uitgaven te kunnen vergewissen, zodat deze instelling redelijkerwijs mocht concluderen dat er in casu een risico voor financieel verlies op ruime schaal voor het EOGFL bestond (zie arrest Griekenland/Commissie, reeds aangehaald, punt 56).

63 Mitsdien komen de door de Commissie toegepaste correctie van 10 % op de in totaal gedeclareerde bedragen voor perziken, nectarines en citrusvruchten, en de correctie van 20 % op de gedeclareerde bedragen voor perziken en nectarines in het departement Pella niet ongerechtvaardigd voor.

De problemen in verband met de gratis uitreiking van uit de markt genomen producten

Het syntheseverslag

64 Volgens het syntheseverslag 1995 heeft het onderzoek door de diensten van de Commissie van de wijze waarop de uit de markt genomen producten in Griekenland zijn uitgereikt, een aantal tekortkomingen aan het licht gebracht, zoals het feit dat sommige begunstigden niet voor gratis uitreiking in aanmerking kwamen, het ontbreken van controles bij deze begunstigden, het ontbreken van betrouwbare gegevens bij het betalingsorgaan en het accepteren van verpakkings- en sorteerkosten die hoger waren dan de werkelijke kosten. Bijgevolg heeft de Commissie besloten een financiële correctie van 10 % toe te passen op de door de Griekse autoriteiten gedeclareerde uitgaven.

65 Blijkens de aanvulling op het syntheseverslag 1995 is door de diensten van de Commissie geconstateerd, dat het bemiddelingsorgaan deze correctie voor het begrotingsjaar 1995 niet betwist. Dit heeft hen doen concluderen dat de correctie moest worden gehandhaafd.

66 Met betrekking tot het begrotingsjaar 1996, waarvoor dezelfde bemiddelingsprocedure als voor het begrotingsjaar 1995 geldt, heeft het bemiddelingsorgaan een onderscheid gemaakt tussen de uitreiking aan kinderrijke gezinnen en de uitreiking aan scholen. In het eerste geval was het van oordeel, dat de verwijten van de Commissie op grond van de door partijen verstrekte informatie gegrond moesten worden geacht. Wat echter de uitreiking aan scholen betreft, was het bemiddelingsorgaan van oordeel dat de inachtneming van het beginsel van artikel 21, lid 1, sub a, zesde streepje, van verordening nr. 1035/72, volgens hetwelk de uit hoofde van deze bepaling uitgereikte hoeveelheden moeten komen bij de hoeveelheden die door de schoolkantines plegen te worden gekocht, minder belangrijk was omdat in het merendeel van de Griekse scholen geen kantine aanwezig was. Bovendien merkte het op, dat dit beginsel niet voorkwam in de nieuwe basisverordening voor deze sector, te weten verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (PB L 297, blz. 1). De Commissie heeft de voorgestelde financiële correctie gehandhaafd met betrekking tot de uitreiking aan kinderrijke gezinnen, doch niet met betrekking tot de uitreiking aan scholen.

Argumenten van partijen

67 De Griekse regering betoogt dat de gratis aan kinderrijke gezinnen uitgereikte hoeveelheden tot een minimum zijn teruggebracht bij twee circulaires van het ministerie van Landbouw van 18 januari 1996, respectievelijk 11 december 1996, waarvan de eerste in wezen de gangbare praktijk codificeert, en door de wijziging van de overeenkomsten tussen de telersverenigingen en de instellingen die voor gratis uitreiking in aanmerking komen.

68 Tegen de verklaring van de Commissie dat ook kinderrijke gezinnen waarvan de kinderen reeds volwassen waren, van de uitreikingen hebben geprofiteerd, brengt de regering in dat het op zich staande gevallen betrof waar de ten laste komende kinderen studeerden in het hoger onderwijs of aan de universiteit, dan wel hun militaire dienstplicht vervulden.

69 De uitreiking aan scholen, waarmee het doordraaien van citrusvruchten moest worden voorkomen, was van meet af aan volkomen in overeenstemming met de geest en de doelstellingen van dit soort uitreikingen, namelijk vooral het in evenwicht brengen van de markt voor citrusvruchten, omdat de Commissie in de bij verordening nr. 2200/96 ingevoerde nieuwe marktordening het beginsel heeft verlaten dat de uitgereikte hoeveelheden moeten komen bij de hoeveelheden die door de schoolkantines plegen te worden gekocht. Hoe dan ook is dit beginsel in Griekenland moeilijk toe te passen, omdat in geen van de scholen georganiseerde cafetaria's of kantines aanwezig zijn.

70 De Commissie stelt in de eerste plaats, dat de Griekse wetgeving uitreikingen toestaat aan gezinnen die onder de definitie van kinderrijke gezinnen" vallen, ongeacht hun inkomstenpeil. Dit gaat volgens haar verder dan het doel dat wordt nagestreefd door de communautaire bepaling die dit soort uitreikingen regelt, namelijk artikel 21, lid 1, sub a, eerste streepje, van verordening nr. 1035/72; dat doel bestaat er onder meer in, een bijdrage te leveren in de voorziening in het levensonderhoud van personen die over onvoldoende middelen beschikken. Verder is uit de controle die bij vier verenigingen van kinderrijke gezinnen is gehouden, gebleken dat deze verenigingen de betrokken producten soms ook uitreikten aan leden van gezinnen waarvan de kinderen reeds volwassen waren, reeds actief waren op de arbeidsmarkt en in sommige gevallen reeds hun eigen gezin hadden gesticht. Deze situatie, die tot een ongerechtvaardigde toename van de uitgereikte hoeveelheden heeft geleid, is nog verslechterd door het ontbreken van een vooraf vastgesteld plafond per persoon.

71 Met betrekking tot de gratis uitreiking aan scholen stelt de Commissie in de tweede plaats, dat artikel 21, lid 1, sub a, zesde streepje, van verordening nr. 1035/72 een normale afzet van de productie op de markt beoogde te garanderen door voor te schrijven dat de uitgereikte hoeveelheden komen bij die welke door de schoolkantines plegen te worden gekocht.

Beoordeling door het Hof

72 Om te beginnen moet worden vastgesteld, dat noch het syntheseverslag 1995, noch de aanvulling daarop, noch het eindverslag van het bemiddelingsorgaan enig gegeven bevat dat de conclusie wettigt dat de correctie voor het begrotingsjaar 1995 ter zake van de gratis uitreiking van uit de markt genomen producten betrekking heeft op de uitreiking aan kinderrijke gezinnen en/of aan scholen. In voornoemde verslagen wordt namelijk in het geheel niet gepreciseerd, wie de begunstigden van de bestreden uitreiking zijn.

73 Zelfs indien de voor het begrotingsjaar 1995 voorgestelde correctie betrekking heeft op de gratis uitreiking aan de hiervoor genoemde twee groepen, moet met betrekking tot de uitreiking aan kinderrijke gezinnen in elk geval worden vastgesteld dat de door de Griekse regering aangehaalde twee circulaires van het ministerie van Landbouw in 1996 zijn vastgesteld en dus niet van invloed zijn geweest op de uitgaven in het begrotingsjaar 1995. Aangaande de door de Commissie geconstateerde onregelmatigheden volstaat de Griekse regering met te stellen dat dit op zich staande gevallen betrof, zonder dat zij daartoe enig bewijs aanvoert.

74 Met betrekking tot de gratis uitreiking aan de scholen moet worden geconcludeerd, dat artikel 21, lid 1, sub a, zesde streepje, van verordening nr. 1035/72, welk artikel van toepassing is op het begrotingsjaar 1995, duidelijk bepaalt dat de lidstaten er zorg voor [dragen] dat de [aan de kinderen in de scholen] uitgereikte hoeveelheden komen bij de hoeveelheden die door de schoolkantines plegen te worden gekocht".

75 In deze omstandigheden kan de door de Commissie toegepaste financiële correctie van 10 % wegens problemen in verband met de gratis uitreiking in de sector groenten en fruit van uit de markt genomen producten, niet worden betwist.

De onbevoegdheid ratione temporis van de Commissie

Argumenten van partijen

76 De Griekse regering stelt dat de Commissie in strijd met artikel 5, lid 2, sub c, vijfde alinea, van verordening nr. 729/70, zoals gewijzigd, en artikel 8 van verordening (EG) nr. 1663/95 van de Commissie van 7 juli 1995 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 729/70 aangaande de procedure inzake de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL, afdeling Garantie (PB L 158, blz. 6), bij beschikking 1999/596 bepaalde correcties oplegt die betrekking hebben op uitgaven die meer dan 24 maanden voorafgaand aan de schriftelijke mededeling van haar conclusies zijn gedaan. Deze correcties moeten derhalve als nietig worden beschouwd, met name die ter zake van de sector groenten en fruit.

77 De Commissie brengt hiertegen in, dat de schriftelijke mededeling bedoeld in artikel 8 van verordening nr. 1663/95, pas verplicht was met ingang van het begrotingsjaar 1996. Niettemin heeft zij voor het begrotingsjaar 1995 de Griekse autoriteiten bij brief van 8 juli 1996 in kennis gesteld van de resultaten van de tussen 23 en 26 januari 1996 ter plaatse verrichte verificaties en de daaraan te verbinden conclusies. Tevens heeft zij daarin aangegeven, dat de eventuele financiële gevolgen van haar bevindingen na ontvangst van een reactie op haar brief zouden worden geëvalueerd. Mitsdien zijn de betrokken uitgaven gedaan tijdens de periode van 24 maanden voorafgaand aan de schriftelijke mededeling van de resultaten van voornoemde verificaties.

Beoordeling door het Hof

78 Er zij aan herinnerd, dat artikel 5, lid 2, sub c, vijfde alinea, van verordening nr. 729/70, zoals gewijzigd, bepaalt dat [f]inanciering [...] niet [kan] worden geweigerd voor uitgaven die meer dan 24 maanden vóór de schriftelijke mededeling door de Commissie van de resultaten van die verificaties aan de betrokken lidstaat zijn gedaan".

79 Ofschoon verordening nr. 1287/95, waarbij deze bepaling in verordening nr. 729/70 is ingevoegd, volgens artikel 2, lid 1, tweede alinea, ervan in beginsel pas van toepassing is met ingang van het begrotingsjaar dat op 16 oktober 1995 begint, bepaalt artikel 2, lid 2, van die verordening dat de weigeringen van financiering, bedoeld in artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 729/70, zoals gewijzigd, niet de uitgaven kunnen betreffen die zijn aangegeven uit hoofde van een aan 16 oktober 1992 voorafgaand begrotingsjaar, zulks evenwel onverminderd de goedkeuringsbesluiten voor de aan de inwerkingtreding van verordening nr. 1287/95 voorafgaande begrotingsjaren.

80 In zijn arrest van 6 maart 2001, Nederland/Commissie (C-278/98, Jurispr. blz. I-1501, punt 82), heeft het Hof geconstateerd, dat in het belang van een nuttige uitlegging van artikel 2, lid 2, van verordening nr. 1287/95 de correctieprocedure moet worden geacht van toepassing te zijn op de begrotingsjaren na 16 oktober 1992 waarvoor vóór de inwerkingtreding van die verordening geen goedkeuringsbesluit was vastgesteld.

81 Hieruit volgt dat de Commissie in casu voor de goedkeuring van de rekeningen voor het begrotingsjaar 1995 de procedure moest volgen van artikel 5, lid 2, sub c, van verordening nr. 729/70, zoals gewijzigd.

82 Uit artikel 10 van verordening nr. 1663/95 volgt evenwel, dat artikel 8, lid 1, van deze verordening, dat onder meer de inhoud preciseert van de schriftelijke mededeling die de Commissie op grond van artikel 5, lid 2, sub c, vijfde alinea, van verordening nr. 729/70, zoals gewijzigd, aan de betrokken lidstaat doet, pas van toepassing is met ingang van het begrotingsjaar dat op 16 oktober 1995 begint, dat wil zeggen met ingang van het begrotingsjaar 1996.

83 Mitsdien moet worden onderzocht, of de bij beschikking 1999/596 opgelegde financiële correcties die in het onderhavige beroep centraal staan, betrekking hebben op uitgaven die zijn gedaan gedurende de 24 maanden voorafgaand aan de schriftelijke mededeling door de Commissie aan de Helleense Republiek van de resultaten van haar verificaties.

84 In dit verband is van belang, dat het dossier een aantal aanwijzingen bevat, met name de door de Commissie aangehaalde brief van 8 juli 1996 en de door de advocaat-generaal in de punten 96 tot en met 98 van zijn conclusie genoemde brieven, waaruit kan worden opgemaakt dat de Commissie de resultaten van haar verificaties inderdaad voor het verstrijken van de termijn van 24 maanden schriftelijk heeft meegedeeld. Aangezien de Helleense Republiek geen enkel bewijs of aanwijzing heeft geleverd c.q. verstrekt waardoor deze conclusie kan worden weerlegd, moet de Commissie worden geacht te hebben voldaan aan de krachtens artikel 5, lid 2, sub c, vijfde alinea, van verordening nr. 729/70, zoals gewijzigd, op haar rustende verplichtingen.

85 Hieruit volgt dat het middel betreffende de onbevoegdheid ratione temporis van de Commissie niet kan worden aanvaard.

86 Aangezien geen van de door de Griekse regering aangevoerde middelen slaagt, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

87 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Helleense Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende:

1) Verwerpt het beroep.

2) Verwijst de Helleense Republiek in de kosten.

Top