Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61996CJ0389

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 juli 1998.
Aher-Waggon GmbH tegen Bundesrepublik Deutschland.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesverwaltungsgericht - Duitsland.
Maatregelen van gelijke werking - Richtlijnen over geluidshinder van luchtvaartuigen - Strengere nationale geluidsnormen - Belemmering van invoer van luchtvaartuig - Milieubescherming.
Zaak C-389/96.

Jurisprudentie 1998 I-04473

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1998:357

61996J0389

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 juli 1998. - Aher-Waggon GmbH tegen Bundesrepublik Deutschland. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesverwaltungsgericht - Duitsland. - Maatregelen van gelijke werking - Richtlijnen over geluidshinder van luchtvaartuigen - Strengere nationale geluidsnormen - Belemmering van invoer van luchtvaartuig - Milieubescherming. - Zaak C-389/96.

Jurisprudentie 1998 bladzijde I-04473


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Geluidshinder van subsonische luchtvaartuigen - Nationale regeling volgens welke vliegtuigen voor registratie aan strengere geluidsnormen moeten voldoen dan bepaald in richtlijn 83/206 - Belemmering van invoer van luchtvaartuigen - Rechtvaardiging - Bescherming van volksgezondheid en milieu

(EG-Verdrag, art. 30; richtlijnen 80/51 en 83/206 van de Raad)

Samenvatting


Artikel 30 van het Verdrag verzet zich niet tegen een nationale regeling volgens welke vliegtuigen die tevoren in een andere lidstaat geregistreerd zijn geweest, voor hun eerste registratie op het nationale grondgebied moeten voldoen aan strengere geluidsnormen dan die bepaald in richtlijn 80/51 inzake de beperking van geluidshinder door subsonische luchtvaartuigen, zoals gewijzigd bij richtlijn 83/206, terwijl vliegtuigen die vóór de uitvoering van die richtlijn reeds aldaar waren geregistreerd, niet aan die normen hoeven te voldoen.

Zelfs indien een dergelijke regeling het intracommunautaire handelsverkeer beperkt, kan zij immers worden gerechtvaardigd door overwegingen van volksgezondheid en de bescherming van het milieu en is zij niet onevenredig aan het beoogde doel, namelijk de geluidsoverlast van vliegtuigen tegen te gaan.

Partijen


In zaak C-389/96,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Bundesverwaltungsgericht, in het aldaar aanhangig geding tussen

Aher-Waggon GmbH

en

Bondsrepubliek Duitsland,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 30 EG-Verdrag,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, M. Wathelet (rapporteur), J. C. Moitinho de Almeida, P. Jann en L. Sevón, rechters,

advocaat-generaal: G. Cosmas

griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Aher-Waggon GmbH, vertegenwoordigd door M. en B. Schroeder, advocaten te Keulen,

- de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Röder, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, als gemachtigde,

- de Deense regering, vertegenwoordigd door P. Biering, juridisch adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Schmidt, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Aher-Waggon GmbH en de Commissie ter terechtzitting van 4 december 1997,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 januari 1998,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 25 september 1996, ingekomen bij het Hof op 29 november daaraanvolgend, heeft het Bundesverwaltungsgericht krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 30 van dit Verdrag.

2 Die vraag is gerezen in een geding dat door Aher-Waggon GmbH (hierna: "Aher-Waggon") is aangespannen tegen het Luftfahrtbundesamt (hierna: "Bundesamt") naar aanleiding van de afwijzing van haar registratieverzoek voor een schroefvliegtuig dat eerder in Denemarken was geregistreerd.

3 Om de geluidsoverlast van het luchtverkeer tegen te gaan heeft de Raad op 20 december 1979 richtlijn 80/51/EEG vastgesteld inzake de beperking van geluidshinder door subsonische luchtvaartuigen (PB 1980, L 18, blz. 26), zoals gewijzigd bij richtlijn 83/206/EEG van de Raad van 21 april 1983 (PB L 117, blz. 15; hierna: "richtlijn"). In de richtlijn zijn grenswaarden bepaald op basis van normen die ter zake zijn opgesteld door de Organisatie van de Internationale Burgerluchtvaart en die zijn opgenomen in bijlage 16/5 bij het Verdrag inzake de Internationale Burgerluchtvaart, dat in 1944 te Chicago is ondertekend (hierna: "verdrag").

4 De relevante bepaling van de richtlijn is artikel 3, lid 1, dat bepaalt:

"Iedere lidstaat ziet erop toe dat alle civiele schroefvliegtuigen met een toegelaten maximumstartmassa van niet meer dan 5 700 kg en alle civiele subsonische straalvliegtuigen, indien zij niet behoren tot een van de categorieën die worden genoemd in titel I van bijlage 16/5 en die gebruik maken van in een lidstaat gelegen vliegvelden, voldoen aan voorschriften die op zijn minst gelijk zijn aan de normen omschreven in deel II, hoofdstuk 2 of 6, van titel I van bijlage 16/5, wanneer deze vliegtuigen voor de eerste maal op zijn grondgebied worden ingeschreven."

5 Op grond van hoofdstuk 6, punt 6.3, van bijlage 16/5 bij het verdrag mag het maximale geluidsniveau van schroefvliegtuigen met een massa tot en met 600 kg ten hoogste 68 dB(A) bedragen; voor schroefvliegtuigen met een massa tussen 1 500 en 9 000 kg is dit ten hoogste 80 dB(A). Tussen 600 en 1 500 kg varieert de maximale geluidsgrens van 68 tot 80 dB(A), afhankelijk van de massa.

6 In 1992 kocht Aher-Waggon in Denemarken een schroefvliegtuig van het merk Piper PA 28-140, dat sinds 1974 in die staat was geregistreerd.

7 In juli 1992 verzocht zij het Bundesamt om het vliegtuig in Duitsland te registreren. Dit werd geweigerd, op grond dat het vliegtuig de in Duitsland toegestane geluidsgrenzen overschreed.

8 Het betrokken vliegtuig voldeed weliswaar aan de communautaire voorschriften ter zake [73 dB(A)], doch het overschreed met een geluidsniveau van 72,2 dB(A) voor een maximumstartmassa van 976 kg de Duitse grenswaarden [69 dB(A)].

9 Noch het beroep bij het Verwaltungsgericht noch het hoger beroep slaagde.

10 In het beroep in Revision voor het Bundesverwaltungsgericht betoogde Aher-Waggon, dat de weigering het vliegtuig in Duitsland te registreren in strijd was met het gemeenschapsrecht. Zij baseerde zich op het feit dat vliegtuigen van hetzelfde type en met hetzelfde geluidsniveau die in Duitsland reeds waren geregistreerd, hun registratie behielden.

11 Vliegtuigen die voor de uitvoering van de richtlijn in Duitsland waren geregistreerd, zouden op grond van § 8, lid 1, sub 7, van de Luftverkehrszulassungsordnung, die op 13 maart 1979 is bekendgemaakt (BGBl. I, blz. 308) en onder meer is gewijzigd bij artikel 2 van de Unterschallverordnung van 21 juli 1986 (BGBl. I, blz. 1097), immers hun registratie behouden, zelfs indien zij niet aan de nieuwe nationale voorschriften voldoen.

12 Het Bundesverwaltungsgericht merkte in de eerste plaats op, dat de relevante bepalingen van de richtlijn enkel minimumvoorschriften bevatten, zodat uit de strengere Duitse geluidsnormen voortvloeiende handelsbelemmeringen in beginsel niet in strijd met het gemeenschapsrecht zijn.

13 Het stelde echter vast, dat de verscherpte Europese minimumnormen enkel voor uit andere lidstaten van de Gemeenschap afkomstige vliegtuigen golden. Omdat het twijfelde, of een dergelijk verschil in behandeling om redenen van "bescherming van de verworven rechten" van eigenaren van reeds in Duitsland geregistreerde vliegtuigen toelaatbaar is, heeft het het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:

"Is het met de beginselen van het vrije verkeer van goederen in de zin van artikel 30 EG-Verdrag verenigbaar, dat het Duitse recht op basis van de bij richtlijn 80/51/EEG, zoals gewijzigd bij richtlijn 83/206/EEG, als minimumeisen geformuleerde beperkingen van de geluidshinder door vliegtuigen, de registratie van vliegtuigen in de Bondsrepubliek Duitsland afhankelijk stelt van strengere geluidsnormen, zodat vliegtuigen die vóór de vaststelling van genoemde richtlijn reeds in een andere lidstaat waren geregistreerd, doch die de Duitse geluidsnormen overschrijden, niet in de Bondsrepubliek Duitsland mogen worden geregistreerd, terwijl vliegtuigen van hetzelfde type die daarvoor reeds in Duitsland waren geregistreerd, hun registratie onbeperkt behouden?"

14 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 30 van het Verdrag zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke vliegtuigen die tevoren in een andere lidstaat geregistreerd zijn geweest, voor hun eerste registratie op het nationale grondgebied moeten voldoen aan strengere geluidsnormen dan die van de richtlijn, terwijl vliegtuigen die vóór de uitvoering van die richtlijn reeds aldaar waren geregistreerd, niet aan die normen hoeven te voldoen.

15 Om te beginnen moet worden vastgesteld, dat de richtlijn blijkens de in artikel 3, lid 1, gebezigde bewoordingen "voorschriften die op zijn minst gelijk zijn aan de normen", enkel minimumeisen stelt. Zij staat de lidstaten dus toe, strengere geluidsnormen te formuleren.

16 Onderzocht moet echter worden, of een lidstaat die, zoals de Bondsrepubliek Duitsland, strengere geluidsnormen heeft vastgesteld, bij de uitoefening van die bevoegdheid geen andere gemeenschapsrechtelijke bepalingen, in het bijzonder artikel 30 van het Verdrag, heeft geschonden. Ook al is de richtlijn vastgesteld op de grondslag van artikel 84, lid 2, EG-Verdrag, dat de Raad de bevoegdheid verleent passende bepalingen voor de luchtvaart vast te stellen, dit neemt niet weg dat deze bepaling volgens vaste rechtspraak niet aldus kan worden uitgelegd, dat zij het luchtvervoer aan de algemene regels van het Verdrag onttrekt (zie arresten van 4 april 1974, Commissie/Frankrijk, 167/73, Jurispr. blz. 359, punt 31, en 30 april 1986, Asjes e.a., 209/84-213/84, Jurispr. blz. 1425, punten 44 en 45).

17 Volgens vaste rechtspraak is iedere maatregel die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren, een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking (arrest van 11 juli 1974, Dassonville, 8/74, Jurispr. blz. 837, punt 5).

18 Vastgesteld moet worden, dat een nationale regeling als in het hoofdgeding aan de orde is, het intracommunautaire handelsverkeer beperkt, aangezien vliegtuigen die tevoren in een lidstaat geregistreerd zijn geweest, voor hun eerste registratie op het nationale grondgebied moeten voldoen aan strengere geluidsnormen dan die van de richtlijn, terwijl vliegtuigen die vóór de uitvoering van deze richtlijn reeds aldaar waren geregistreerd, niet aan die normen hoeven te voldoen.

19 Een dergelijke belemmering kan echter worden gerechtvaardigd door overwegingen van volksgezondheid en milieubescherming als die welke door de Duitse regering zijn aangevoerd. Laatstgenoemde heeft er met name op gewezen, dat de Bondsrepubliek Duitsland, een zeer dichtbevolkt land, er bijzonder belang aan hecht, dat haar bevolking tegen extreme geluidsbelasting wordt beschermd.

20 Nochtans is volgens vaste rechtspraak vereist, dat een nationale regeling die een beperkende werking op het intracommunautaire handelsverkeer heeft of kan hebben, evenredig is aan het ermee beoogde doel en dat dit doel niet kan worden bereikt met maatregelen die het intracommunautaire handelsverkeer minder beperken (zie arresten van 9 juli 1997, De Agostini en TV-Shop, C-34/95, C-35/95 en C-36/95, Jurispr. blz. I-3843, punt 45, en 23 oktober 1997, Franzén, C-189/95, Jurispr. blz. I-5909, punt 75).

21 Wat de invoering van strengere normen dan die van de richtlijn betreft, volstaat de vaststelling dat, gelijk de Duitse regering heeft aangevoerd, de beperking van de geluidshinder door vliegtuigen het meest efficiënte en het geschiktste middel is ter bestrijding van de geluidsoverlast die zij veroorzaken. Zonder zeer hoge investeringen is het in het algemeen immers moeilijk, de geluidshinder door middel van voorzieningen in de omgeving van luchthavens merkbaar te verminderen.

22 Voorts moet worden opgemerkt, dat de beperking die de strengere regels inzake de geluidsemissie van vliegtuigen betekent voor de mogelijkheden een vliegtuig in Duitsland te registreren, voor elk nieuw of tweedehands vliegtuig geldt, ongeacht zijn herkomst, en dat een en ander niet belet, dat in een andere lidstaat geregistreerde vliegtuigen in Duitsland worden gebruikt.

23 Wat meer in het bijzonder de vliegtuigen betreft die vóór de uitvoering van de richtlijn in de betrokken lidstaat zijn geregistreerd en die niet aan die strengere normen hoeven te voldoen, moet worden opgemerkt, dat, gelijk de Duitse regering heeft uiteengezet, die vliegtuigen eveneens aan die strengere geluidsnormen moeten voldoen wanneer zij technische wijzigingen ondergaan, ook indien deze niet in verband staan met de geluidshinder, of na tijdelijk buiten dienst gesteld te zijn geweest. Bovendien kunnen de Duitse autoriteiten hun aantal nagaan.

24 De Duitse autoriteiten hebben derhalve op goede gronden aangenomen, dat het aantal vliegtuigen dat niet aan de strengere geluidsnormen voldoet, noodzakelijkerwijs zal dalen en dat de totale omvang van de geluidsbelasting dus geleidelijk zal afnemen. Overigens zou de doeltreffendheid van dit beleid van geleidelijke opruiming van de nationale vloot van vliegtuigen die niet aan de strengere geluidsnormen voldoen in gevaar worden gebracht, indien hun aantal door de invoer van vliegtuigen uit andere lidstaten kon stijgen in een mate die de nationale autoriteiten niet kunnen voorzien.

25 Een regeling als in het hoofdgeding aan de orde is, is daarom niet onevenredig.

26 Gelet op het voorgaande moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 30 van het Verdrag zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke vliegtuigen die tevoren in een andere lidstaat geregistreerd zijn geweest, voor hun eerste registratie op het nationale grondgebied moeten voldoen aan strengere geluidsnormen dan die van de richtlijn, terwijl vliegtuigen die vóór de uitvoering van die richtlijn reeds aldaar waren geregistreerd, niet aan die normen hoeven te voldoen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

27 De kosten door de Duitse en de Deense regering alsmede door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Bundesverwaltungsgericht bij beschikking van 25 september 1996 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 30 EG-Verdrag verzet zich niet tegen een nationale regeling volgens welke vliegtuigen die tevoren in een andere lidstaat geregistreerd zijn geweest, voor hun eerste registratie op het nationale grondgebied moeten voldoen aan strengere geluidsnormen dan die bepaald in richtlijn 80/51/EEG van de Raad van 20 december 1979 inzake de beperking van geluidshinder door subsonische luchtvaartuigen, zoals gewijzigd bij richtlijn 83/206/EEG van de Raad van 21 april 1983, terwijl vliegtuigen die vóór de uitvoering van die richtlijn reeds aldaar waren geregistreerd, niet aan die normen hoeven te voldoen.

Top