Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61990CO0294

Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 30 november 1994.
British Aerospace Public Ltd Company tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Begroting van kosten.
Zaak C-294/90 - DEPE.

Jurisprudentie 1994 I-05423

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1994:395

61990O0294

BESCHIKKING VAN HET HOF (TWEEDE KAMER) VAN 30 NOVEMBER 1994. - BRITISH AEROSPACE PUBLIC LTD COMPANY TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - BEGROTING VAN DE KOSTEN. - ZAAK C-294/90 - DEPE.

Jurisprudentie 1994 bladzijde I-05423


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Dictum

Trefwoorden


++++

Procedure ° Kosten ° Begroting ° Invorderbare kosten ° Begrip ° In aanmerking te nemen factoren

(Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 73)

Samenvatting


Het staat niet aan het Hof, in het kader van artikel 74 van het Reglement voor de procesvoering de honoraria vast te stellen die partijen aan hun eigen advocaten zijn verschuldigd, doch te bepalen tot welk bedrag deze honoraria kunnen worden teruggevorderd van de in de kosten verwezen partij. Luidens artikel 73 van het Reglement voor de procesvoering worden als invorderbare kosten aangemerkt de door partijen in verband met de procedure gemaakte kosten; zoals met name blijkt uit artikel 72 van dit Reglement wordt met deze bewoordingen de procedure voor het Hof ° en niet de precontentieuze fase ° bedoeld.

Omdat een tariefregeling in het gemeenschapsrecht ontbreekt, moet het Hof voorts de gegevens van de zaak vrijelijk beoordelen, daarbij rekening houdend met het onderwerp en de aard van het geschil, het belang ervan vanuit het oogpunt van het gemeenschapsrecht, de moeilijkheid van de zaak, de hoeveelheid werk die de gemachtigden of de raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad, en het economisch belang van het geschil voor de partijen.

Aangezien het Hof bij de vaststelling van de invorderbare kosten rekening houdt met alle omstandigheden van de zaak tot aan het tijdstip van de vaststelling, behoeft niet afzonderlijk te worden beslist over de door partijen in verband met de procedure inzake begroting van kosten gemaakte kosten.

Partijen


In zaak C-294/90 DEP,

British Aerospace plc, vennootschap naar Engels recht, gevestigd te Farnborough (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door J. E. Flynn, Solicitor, Luxemburgstraat 47-51, Brussel,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur T. F. Cusack als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot begroting van de invorderbare kosten,

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: F. A. Schockweiler (rapporteur), kamerpresident, G. F. Mancini en G. Hirsch, rechters,

advocaat-generaal: G. Cosmas

griffier: R. Grass

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 24 september 1990, hebben British Aerospace plc (hierna: "BAe") en Rover Group Holdings plc krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag het Hof verzocht om nietigverklaring van een beschikking van de Commissie van 17 juli 1990, voor zover daarin het Verenigd Koninkrijk wordt gelast, een als staatssteun aangemerkt bedrag van 44,4 miljoen UKL terug te vorderen.

2 Bij 's Hofs arrest van 4 februari 1992 (zaak C-294/90, British Aerospace en Rover, Jurispr. 1992, blz. I-493) is die beschikking nietig verklaard en de Commissie in de kosten verwezen.

3 Na dat arrest verzocht BAe de Commissie bij brief van 24 november 1993 om terugbetaling, als invorderbare kosten, van een bedrag van 208 725,09 UKL aan kosten en honoraria van raadslieden, alsmede van 37 370 LFR aan kosten voor domiciliekeuze.

4 Bij brief van 6 december 1993 liet de Commissie BAe weten, dat zij niet bereid was dit bedrag te betalen, dat haar buitensporig hoog leek.

5 Op 7 maart 1994 zond BAe de Commissie een specificatie van de geëiste invorderbare kosten, inzonderheid een gedetailleerde opstelling van de arbeidsuren van de advocaten.

6 Bij brief van 15 maart 1994 betwistte de Commissie de door BAe verstrekte cijfers, met name die betreffende het aantal uren. Zij stelde daarentegen voor, het totale bedrag van de invorderbare kosten vast te stellen op 39 217 UKL aan kosten en honoraria van de raadslieden, en 20 000 LFR aan kosten van domiciliekeuze.

7 Daar er geen akkoord was over de invorderbare kosten, heeft verzoekster bij memorie, neergelegd ter griffie van het Hof op 15 april 1994, het Hof krachtens artikel 74 van het Reglement voor de procesvoering verzocht de invorderbare kosten vast te stellen op 208 725,09 UKL en 37 370 LFR.

8 Het bedrag aan gevorderde kosten bestaat uit de honoraria van de junior counsel en de senior counsel alsmede van de solicitors, de honoraria van boekhoudkundige, fiscale en financiële raadslieden en de kosten van domiciliekeuze.

9 In haar schriftelijke opmerkingen, neergelegd ter griffie van het Hof op 6 mei 1994, betwist de Commissie inzonderheid de kosten voor de verrichtingen van de raadslieden vóór de kennisgeving van de nietigverklaarde beschikking en na de terechtzitting van het Hof, de kosten voor de raadpleging van de boekhoudkundige, fiscale en financiële raadslieden, de kosten voor bepaalde specifieke verrichtingen van de advocaten, bepaalde reiskosten en het bedrag van de kosten van domiciliekeuze. Over het geheel genomen stelt de Commissie, dat aanzienlijk meer werk in rekening is gebracht dan de zaak vereiste.

10 Volgens vaste rechtspraak staat het niet aan het Hof, in het kader van artikel 74 van het Reglement voor de procesvoering de honoraria vast te stellen die partijen aan hun eigen advocaten zijn verschuldigd, doch te bepalen tot welk bedrag deze honoraria kunnen worden teruggevorderd van de in de kosten verwezen partij (zie onder meer beschikking van 4 februari 1993, zaak C-191/86 DEP, Tokyo Electric, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, r.o. 8).

11 Luidens artikel 73 van het Reglement voor de procesvoering "worden als invorderbare kosten aangemerkt (...) de door partijen in verband met de procedure gemaakte kosten".

12 Waar in deze bepaling van "procedure" sprake is, is alleen de procedure voor het Hof ° en niet de precontentieuze fase ° bedoeld. Zulks blijkt met name uit artikel 72 van het Reglement voor de procesvoering, alwaar sprake is van "de procedure voor het Hof" (zie beschikking van 21 oktober 1970, zaak 75/69, Hake, Jurispr. 1970, blz. 901).

13 Omdat een tariefregeling in het gemeenschapsrecht ontbreekt, moet het Hof voorts de gegevens van de zaak vrijelijk beoordelen, daarbij rekening houdend met het onderwerp en de aard van het geschil, het belang ervan vanuit het oogpunt van het gemeenschapsrecht, de moeilijkheid van de zaak, de hoeveelheid werk die de gemachtigden of de raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad, en het economisch belang van het geschil voor de partijen (zie onder meer beschikking van 4 februari 1993, reeds aangehaald, Tokyo Electric, r.o. 8).

14 Aangezien het Hof bij de vaststelling van de invorderbare kosten rekening houdt met alle omstandigheden van de zaak tot aan het tijdstip van de vaststelling, behoeft niet afzonderlijk te worden beslist over de door partijen in verband met de onderhavige procedure gemaakte noodzakelijke kosten (beschikking van 26 november 1985, zaak 318/82, Leeuwarder Papierwarenfabriek, Jurispr. 1985, blz. 3727, r.o. 5).

15 Gelet op deze beoordelingscriteria dient het bedrag van de invorderbare kosten in redelijkheid te worden bepaald op 52 000 UKL.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer)

beschikt:

Het bedrag van de door de Commissie aan verzoekster te vergoeden kosten wordt bepaald op 52 000 UKL.

Luxemburg, 30 november 1994.

Top