This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61991CJ0169
Judgment of the Court of 16 December 1992. # Council of the City of Stoke-on-Trent and Norwich City Council v B & Q plc. # Reference for a preliminary ruling: House of Lords - United Kingdom. # Interpretation of Article 30 of the EEC Treaty - Prohibition of Sunday trading. # Case C-169/91.
Arrest van het Hof van 16 december 1992.
Council of the City of Stoke-on-Trent en Norwich City Council tegen B & Q plc.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: House of Lords - Verenigd Koninkrijk.
Uitlegging van de artikelen 30 en 63 EEG-Verdrag - Verbod van detailhandel op zondag.
Zaak C-169/91.
Arrest van het Hof van 16 december 1992.
Council of the City of Stoke-on-Trent en Norwich City Council tegen B & Q plc.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: House of Lords - Verenigd Koninkrijk.
Uitlegging van de artikelen 30 en 63 EEG-Verdrag - Verbod van detailhandel op zondag.
Zaak C-169/91.
Jurisprudentie 1992 I-06635
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1992:519
ARREST VAN HET HOF VAN 16 DECEMBER 1992. - COUNCIL OF THE CITY OF STOKE-ON-TRENT EN NORWICH CITY COUNCIL TEGEN B & Q PLC. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: HOUSE OF LORDS - VERENIGD KONINKRIJK. - UITLEGGING VAN ARTIKEL 30 VAN HET EEG-VERDRAG - VERBOD VAN HANDEL OP ZONDAG. - ZAAK C-169/91.
Jurisprudentie 1992 bladzijde I-06635
Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00227
Finse bijz. uitgave bladzijde I-00239
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
Vrij verkeer van goederen ° Kwantitatieve beperkingen ° Maatregelen van gelijke werking ° Regeling die openstelling van winkels op zondag verbiedt ° Toelaatbaarheid
(EEG-Verdrag, art. 30)
Artikel 30 van het Verdrag moet aldus worden uitgelegd dat het daarin vervatte verbod niet van toepassing is op een nationale regeling die detailhandelaren verbiedt hun winkels op zondag open te stellen.
Een dergelijke regeling, die niet tot doel heeft het handelsverkeer te regelen en die de verkoop van nationale produkten evenzeer raakt als die van ingevoerde produkten, streeft een doel na dat naar gemeenschapsrecht gerechtvaardigd is. Er komen immers bepaalde keuzen in tot uitdrukking die verband houden met nationale of regionale sociaal-culturele eigenheden, en het staat aan de Lid-Staten om die keuzen te maken met inachtneming van de uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende vereisten en met name van het evenredigheidsbeginsel. Wat dit laatste betreft, lijken de beperkende gevolgen voor het handelsverkeer, die mogelijkerwijs uit een dergelijke regeling kunnen voortvloeien, niet buitensporig in verhouding tot het nagestreefde doel.
In zaak C-169/91,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het House of Lords, in de aldaar aanhangige gedingen tussen
Council of the City of Stoke-on-Trent,
Norwich City Council
en
B & Q plc,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 30 EEG-Verdrag,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: O. Due, president, C. N. Kakouris, G. C. Rodriguez Iglesias en J. L. Murray, kamerpresidenten, G. F. Mancini, R. Joliet, M. Diez de Velasco, P. J. G. Kapteyn en D. A. O. Edward, rechters,
advocaat-generaal: W. Van Gerven
griffier: D. Triantafyllou, administrateur,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
° de Council of the City of Stoke-on-Trent en de Norwich City Council, vertegenwoordigd door S. Isaacs, QC, N. Calver, Barrister, en J. Barnecutt, Solicitor;
° B & Q plc, vertegenwoordigd door G. Barling, QC, D. Vaughan, QC, D. Anderson, Barrister, N. Davidson, Barrister, en A. Askham, Solicitor;
° het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. L. Hudson van het Treasury Solicitor' s Department, bijgestaan door N. Paines, Barrister, als gemachtigden;
° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur R. Wainwright en A. Ridout, nationaal ambtenaar, gedetacheerd bij de juridische dienst van de Commissie, als gemachtigden;
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van de Council of the City of Stoke-on-Trent en de Norwich City Council, B & Q plc, het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. L. Hudson, bijgestaan door Sir Nicholas Lyell, QC, Attorney General, als gemachtigden, en de Commissie ter terechtzitting van 2 juni 1992,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 juli 1992,
het navolgende
Arrest
1 Bij beschikking van 20 mei 1991, ingekomen bij het Hof op 1 juli daaraanvolgend, heeft het House of Lords krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een aantal prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 30 EEG-Verdrag.
2 Deze vragen zijn gerezen in twee geschillen tussen de Council of the City of Stoke-on-Trent respectievelijk de Norwich City Council en B & Q plc (hierna: "B & Q").
3 B & Q wordt door de twee betrokken gemeentes vervolgd ter zake van overtreding van de Sections 47 en 59 van de Shops Act 1950, doordat zij haar winkels op zondag openstelt voor andere handelstransacties dan vermeld in de vijfde bijlage bij de Shops Act.
4 In de vijfde bijlage bij de Shops Act worden de artikelen opgesomd die, in afwijking van de hoofdregel, op zondag in winkels mogen worden verkocht. Dit zijn onder meer alcoholhoudende dranken, bepaalde levensmiddelen, tabak, kranten en andere goederen voor dagelijks gebruik.
5 Voor het House of Lords, waar de gedingen in laatste instantie dienen, werd duidelijk, dat partijen verdeeld waren over de uitlegging die moet worden gegeven aan enerzijds het arrest van het Hof van 23 november 1989 (zaak C-145/88, Torfaen Borough Council, Jurispr. 1989, blz. 3851) en anderzijds de arresten van 28 februari 1991 (zaak C-312/89, Conforama, en zaak C-332/89, Marchandise, Jurispr. 1991, blz. I-997 resp. blz. I-1027).
6 Gezien dit meningsverschil over de juiste uitlegging van genoemde arresten heeft het House of Lords de behandeling van de zaken geschorst en het Hof de volgende vragen ter prejudiciële beslissing voorgelegd:
"1) Volgt uit de arresten van het Hof in de zaken C-312/89, Conforama, en C-332/89, Marchandise, dat het in artikel 30 EEG-Verdrag neergelegde verbod niet geldt voor nationale regelingen als die welke in geding waren in zaak C-145/88, B & Q, die het detailhandelaren verbieden hun winkel op zondag te openen voor de verkoop van bepaalde artikelen aan klanten?
2) Zo nee, is het dan niettemin onmiddellijk duidelijk, ongeacht of daarvoor bewijs wordt geleverd, dat de eventueel door een als in vraag 1 bedoelde nationale regeling veroorzaakte belemmeringen van het intracommunautaire handelsverkeer niet verder gaan dan 'in het kader van een dergelijke regeling is beoogd' , in de betekenis waarin deze zinsnede in het arrest van het Hof in zaak C-145/88 wordt gebruikt?
3) Zo nee, op grond van welke criteria en aan de hand van welke eventuele feitelijke of andersoortige gegevens moet de nationale rechter dan de vraag beantwoorden, of de eventueel door een als in vraag 1 bedoelde nationale regeling veroorzaakte belemmeringen van het intracommunautaire handelsverkeer niet verder gaan dan 'in het kader van een dergelijke regeling is beoogd' , in de betekenis waarin deze zinsnede in het arrest van het Hof in zaak C-145/88 wordt gebruikt?"
7 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten, de toepasselijke bepalingen, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
De eerste vraag
8 Met zijn eerste vraag wenst de nationale rechter te vernemen, of uit voornoemde arresten Conforama en Marchandise volgt, dat het verbod van artikel 30 EEG-Verdrag niet geldt voor een nationale regeling als de litigieuze. Deze zelfde regeling was ook in geding in voormeld arrest Torfaen Borough Council.
9 In bovengenoemde drie arresten heeft het Hof erop gewezen, dat de verschillende nationale wettelijke regelingen betreffende de winkelsluiting op zondag niet ten doel hadden het handelsverkeer te regelen.
10 Uit deze arresten blijkt voorts, dat een dergelijke regeling weliswaar een negatieve uitwerking kan hebben op de verkoopcijfers van bepaalde winkels, maar dat zij de verkoop van nationale produkten evenzeer raakt als die van ingevoerde produkten. De handel in produkten uit andere Lid-Staten wordt dus niet moeilijker gemaakt dan die in nationale produkten.
11 Bovendien heeft het Hof in genoemde arresten erkend, dat de betrokken wettelijke regelingen een doel nastreefden dat naar gemeenschapsrecht gerechtvaardigd was. Immers, in nationale regelingen die de openstelling van winkels op zondag beperken, komen bepaalde keuzen tot uiting die verband houden met nationale of regionale sociaal-culturele eigenheden. Het staat aan de Lid-Staten om die keuzen te maken met inachtneming van de uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende vereisten en met name van het evenredigheidsbeginsel.
12 Met betrekking tot dat beginsel merkte het Hof in het arrest Torfaen Borough Council op, dat artikel 30 EEG-Verdrag een dergelijke regeling niet verbiedt wanneer de eventuele invloed ervan op de intracommunautaire handel niet meer beperkend is dan in het kader van een dergelijke regeling is beoogd, en dat de vraag of de werking van die regeling daadwerkelijk binnen dat kader blijft, een feitelijke vraag is die ter beoordeling van de nationale rechter staat.
13 In de arresten Conforama en Marchandise achtte het Hof naar aanleiding van vergelijkbare regelingen het echter noodzakelijk, te preciseren dat de beperkende gevolgen voor het handelsverkeer, die eventueel uit een dergelijke regeling kunnen voortvloeien, niet buitensporig lijken in verhouding tot het nagestreefde doel.
14 Het Hof meende over alle gegevens te beschikken die het nodig had om zich over de evenredigheid van dergelijke regelingen te kunnen uitspreken, en meende dit ook te moeten doen teneinde de nationale rechters in staat te stellen de verenigbaarheid van deze regelingen met het gemeenschapsrecht op eenvormige wijze te beoordelen. Het kan immers niet worden aanvaard dat die beoordeling verschillend uitvalt, afhankelijk van de feitelijke vaststellingen van elke rechterlijke instantie in concrete gedingen.
15 De beoordeling van de evenredigheid van een nationale regeling die een naar gemeenschapsrecht gerechtvaardigd doel nastreeft, impliceert een afweging van het nationale belang bij het bereiken van dat doel enerzijds en het communautaire belang bij de verzekering van het vrije verkeer van goederen anderzijds. Om te kunnen bepalen of de beperkende gevolgen van de betrokken regeling op het intracommunautaire handelsverkeer niet verder gaan dan wat ter bereiking van het beoogde doel noodzakelijk is, moet worden onderzocht of het daarbij gaat om directe, indirecte of enkel hypothetische gevolgen en of de verhandeling van ingevoerde produkten er niet sterker door wordt belemmerd dan die van binnenlandse produkten.
16 Op grond van deze overwegingen heeft het Hof in de arresten Conforama en Marchandise vastgesteld, dat de beperkende gevolgen voor het handelsverkeer van een nationale regeling die de tewerkstelling van werknemers op zondag in bepaalde takken van de detailhandel verbiedt, niet buitensporig lijken in verhouding tot het nagestreefde doel. Het Hof dient om dezelfde redenen tot dezelfde conclusie te komen met betrekking tot een nationale regeling die detailhandelaren verbiedt hun winkels op zondag open te stellen.
17 Op de eerste vraag moet daarom worden geantwoord, dat artikel 30 EEG-Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat het daarin vervatte verbod niet van toepassing is op een nationale regeling die detailhandelaren verbiedt hun winkels op zondag open te stellen.
De tweede en de derde vraag
18 Gezien het antwoord op de eerste vraag, behoeven de tweede en de derde vraag niet te worden beantwoord.
Kosten
19 De kosten door het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE,
uitspraak doende op de door het House of Lords bij beschikking van 20 mei 1991 gestelde vragen, verklaart voor recht:
Artikel 30 EEG-Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat het daarin vervatte verbod niet van toepassing is op een nationale regeling die detailhandelaren verbiedt hun winkels op zondag open te stellen.