This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61990CJ0007
Judgment of the Court (First Chamber) of 2 October 1991. # Criminal proceedings against Paul Vandevenne, Marc Wilms, Jozef Mesotten and Wilms Transport NV. # Reference for a preliminary ruling: Politierechtbank Hasselt - Belgium. # Road transport - Social legislation - Obligations of the employer. # Case C-7/90.
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 oktober 1991.
Strafzaak tegen Paul Vandevenne, Marc Wilms, Jozef Mesotten en Wilms Transport NV.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Politierechtbank Hasselt - België.
Wegvervoer - Voorschriften van sociale aard - Verplichtingen van werkgever.
Zaak C-7/90.
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 oktober 1991.
Strafzaak tegen Paul Vandevenne, Marc Wilms, Jozef Mesotten en Wilms Transport NV.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Politierechtbank Hasselt - België.
Wegvervoer - Voorschriften van sociale aard - Verplichtingen van werkgever.
Zaak C-7/90.
Jurisprudentie 1991 I-04371
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1991:363
ARREST VAN HET HOF (EERSTE KAMER) VAN 2 OKTOBER 1991. - STRAFZAAK TEGEN PAUL VANDEVENNE, MARC WILMS, JOZEF MESOTTEN EN WILMS TRANSPORT NV. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: POLITIERECHTBANK HASSELT - BELGIE. - WEGVERVOER - VOORSCHRIFTEN VAN SOCIALE AARD - VERPLICHTINGEN VAN WERKGEVER. - ZAAK C-7/90.
Jurisprudentie 1991 bladzijde I-04371
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1. Vervoer - Wegvervoer - Sociale bepalingen - Onderneming - Begrip
(Verordening nr. 3820/85 van de Raad, art. 15)
2. Vervoer - Wegvervoer - Sociale bepalingen - Verplichting voor Lid-Staten, overtredingen van gemeenschapsregeling te bestraffen - Draagwijdte - Verplichting, in nationaal recht strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen in te voeren - Afwezigheid - Verplichting, stelsel van objectieve aansprakelijkheid in te voeren - Afwezigheid
(EEG-Verdrag, art. 5; verordening nr. 3820/85 van de Raad, art. 15 en 17, lid 1)
1. Het begrip "onderneming" in artikel 15 van verordening nr. 3820/85 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, doelt op een zelfstandig rechtssubject - ongeacht de rechtsvorm ervan -, dat op duurzame wijze een vervoeractiviteit uitoefent en bevoegd is het werk van de bestuurders en de bemanningsleden te organiseren en te controleren.
2. Uit artikel 17, lid 1, van verordening nr. 3820/85 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, dat slechts inhoudt dat de Lid-Staten sancties stellen op overtredingen van de voorschriften van de verordening, kan evenmin als uit artikel 5 EEG-Verdrag de verplichting voor de Lid-Staten worden afgeleid, het beginsel van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen in hun nationale recht in te voeren. Overtredingen van artikel 15 van de verordening, dat specifieke eigen inspanningsverplichtingen oplegt aan de onderneming, die losstaan van die voor de bestuurders, kunnen worden bestraft op grond van bepalingen die in overeenstemming zijn met de grondbeginselen van het nationale strafrecht, mits de eruit voortvloeiende sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
Aangezien de Lid-Staten een discretionaire bevoegdheid behouden ten aanzien van de keuze van de sancties, mits deze passend zijn, zijn zij niet verplicht, doch is het hun evenmin verboden, een stelsel van objectieve aansprakelijkheid in te voeren voor de onderneming bij niet-nakoming door haar werknemers van hun verplichtingen.
In zaak C-7/90,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Politierechtbank te Hasselt (België), in de aldaar dienende strafzaak tegen
P. J. F. Vandevenne,
M. G. M. Wilms,
J. J. M. Mesotten,
NV Wilms Transport,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 15 van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB 1985, L 370, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, kamerpresident, Sir Gordon Slynn en R. Joliet, rechters,
advocaat-generaal: W. Van Gerven
griffier: J. A. Pompe, adjunct-griffier
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- de regering van de Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door E. Roeder, Regierungsdirektor bij het Bondsministerie van Economische zaken, en J. Karl, als gemachtigden,
- de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door O. Fiumara, avvocato dello Stato, als gemachtigde,
- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door R. Caudwell van het Treasury Solicitor' s Department als gemachtigde,
- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door Th. van Rijn, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door D. Wyatt als gemachtigde, van de Italiaanse regering en van de Commissie ter terechtzitting van 15 januari 1991,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 februari 1991,
het navolgende
Arrest
1 Bij vonnis van 22 december 1989, ingekomen ten Hove op 9 januari 1990, heeft de Politierechtbank te Hasselt (België) krachtens artikel 177 EEG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 15 van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB 1985, L 370, blz. 1).
2 Deze vragen zijn gerezen in een strafzaak tegen P. Vandevenne, vrachtwagenchauffeur bij NV Wilms Transport, wegens niet-naleving van de rij- en rusttijden die zijn vastgesteld bij de artikelen 6, 7 en 8 van verordening nr. 3820/85, alsmede tegen M. Wilms en J. Mesotten, als werkgever, werknemer of lasthebber van NV Wilms Transport, omdat zij hebben verzuimd de bepalingen van die artikelen door Vandevenne te doen naleven. NV Wilms Transport is gedagvaard als burgerlijk aansprakelijke partij voor Vandevenne en Mesotten.
3 Tijdens de procedure voor de Politierechtbank ontstond discussie over de uitlegging van artikel 15 van verordening nr. 3820/85. Die bepaling luidt als volgt:
"1) De onderneming organiseert het werk van de bestuurders zodanig dat deze de desbetreffende bepalingen van deze verordening en van Verordening (EEG) nr. 3821/85 kunnen naleven.
4 Daarop heeft de Politierechtbank de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:
"1) Welke is de betekenis van het woord 'onderneming' in artikel 15 van verordening (EEG) nr. 3820/85?
Of blijft het de nationale rechter mogelijk de nationale basisbeginselen van het strafrecht te blijven hanteren, nu de penale handhaving der verordening tot stand is gekomen ingevolge een nationale wet?
5 Voor een nadere uiteenzetting van de juridische context en de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
De eerste vraag
6 Om te beginnen dient te worden opgemerkt, dat het begrip "onderneming" in artikel 15 van verordening nr. 3820/85 moet worden bepaald in het licht van het bij de verordening ingevoerde stelsel en de nagestreefde doelstellingen. Blijkens de zevenentwintigste overweging van de considerans van de verordening heeft de Raad "het belang en de noodzaak van de toepassing van de verordeningen door werkgevers en bestuurders" willen accentueren.
7 Zo gezien heeft artikel 15, lid 1, als voornaamste oogmerk, te voorkomen dat een bestuurder door zijn hiërarchieke meerderen wordt gedwongen om bij het verrichten van zijn werk de bepalingen van de verordening te overtreden. Met hetzelfde doel verbiedt artikel 10 van de verordening bepaalde vormen van beloning, zoals de betaling van premies naar gelang van de afgelegde afstand, waardoor de chauffeur zou kunnen worden verleid de verkeersveiligheid in gevaar te brengen. In diezelfde context voorziet artikel 15, lid 2, in een interne controle binnen de vervoeronderneming op de naleving van de bepalingen van de verordening, ter versterking van het overheidstoezicht.
8 De rechtsvorm van de in artikel 15 bedoelde onderneming is derhalve niet van belang, zolang het maar om een zelfstandig rechtssubject gaat dat op duurzame wijze een vervoeractiviteit uitoefent. Bepalend is de organisatorische en controlerende bevoegdheid die de betrokken onderneming uitoefent met betrekking tot de wijze waarop de met het wegvervoer belaste bestuurders en andere bemanningsleden hun werk verrichten.
9 Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat het begrip "onderneming" in artikel 15 van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, doelt op een zelfstandig rechtssubject - ongeacht de rechtsvorm ervan -, dat op duurzame wijze een vervoeractiviteit uitoefent en bevoegd is het werk van de bestuurders en de bemanningsleden te organiseren en te controleren.
De tweede vraag
10 Ingevolge artikel 17, lid 1, van verordening nr. 3820/85 stellen de Lid-Staten de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast die voor de uitvoering ervan nodig zijn. Deze bepalingen dienen onder meer betrekking te hebben op de bij overtredingen toepasselijke sancties.
11 Volgens vaste rechtspraak van het Hof (zie laatstelijk het arrest van 10 juli 1990, zaak C-326/88, Hansen, Jurispr. 1990, blz. I-2911, r.o. 17) zijn de Lid-Staten, wanneer een gemeenschapsverordening geen specifieke sanctie op een overtreding stelt, doch daarvoor naar de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen verwijst, vrij in hun keuze van de op te leggen straffen. Overeenkomstig artikel 5 EEG-Verdrag, volgens hetwelk de Lid-Staten alle passende maatregelen moeten nemen om de doeltreffende toepassing van het gemeenschapsrecht te verzekeren, dienen zij echter erop toe te zien, dat overtredingen van een gemeenschapsverordening onder gelijke materiële en formele voorwaarden worden bestraft als vergelijkbare en even ernstige overtredingen van het nationale recht. De straffen moeten hoe dan ook doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
12 Hieruit volgt, dat noch artikel 5 EEG-Verdrag noch artikel 17, lid 1, van verordening nr. 3820/85 de Lid-Staten dwingt een specifiek strafrechtelijk stelsel, zoals de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen, in hun nationale rechtsorde in te voeren om de naleving van de door artikel 15 van de verordening opgelegde verplichtingen te verzekeren.
13 Mitsdien moet op de tweede vraag van de Politierechtbank worden geantwoord, dat noch artikel 5 EEG-Verdrag noch artikel 17, lid 1, van verordening nr. 3820/85 de Lid-Staten verplicht om in hun nationale rechtsorde het beginsel van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen in te voeren. Overtredingen van artikel 15 van verordening nr. 3820/85 kunnen worden bestraft op grond van bepalingen die in overeenstemming zijn met de grondbeginselen van het nationale strafrecht, mits de eruit voortvloeiende sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
De derde vraag
14 Blijkens het arrest van 10 juli 1990 in de zaak Hansen (reeds aangehaald, r.o. 12) legt artikel 15 van verordening nr. 3820/85 de werkgever specifieke eigen verplichtingen op, naast de verplichtingen die de artikelen 6, 7 en 8 van de verordening aan de bestuurders opleggen.
15 Uit de bewoordingen zelf van artikel 15 volgt, dat die verplichtingen een inspanningsverbintenis vormen: de onderneming dient het werk van haar werknemers zodanig te organiseren, dat dezen de verordening kunnen naleven, alsmede op gezette tijden na te gaan of de verordening wordt nageleefd en eventueel de nodige maatregelen te treffen om herhaling van overtredingen te voorkomen. Hieruit volgt, dat een overtreding van de verordening door een bij de onderneming werkzame bestuurder op zich niet betekent dat de onderneming in haar eigen verplichtingen is tekort geschoten.
16 Artikel 15 van verordening nr. 3820/85 beoogt nochtans niet, de aansprakelijkheid van de onderneming voor inbreuken van haar werknemers op de rij- en rusttijden te beperken. Het staat de Lid-Staten dan ook vrij, de werkgever strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor overtreding door een van zijn werknemers van de voorschriften van de artikelen 6, 7 en 8 van de verordening. Een dergelijke aansprakelijkheid vormt immers een middel om de inachtneming van de door die bepalingen opgelegde maxima te verzekeren.
17 Invoering van een objectieve strafrechtelijke aansprakelijkheid van de werkgever is nochtans niet verplicht. Zoals gezegd, laat artikel 17, lid 1, de Lid-Staten vrij in de keuze van de bij overtreding van de verordening toe te passen sancties, behoudens eerbiediging van de verplichtingen krachtens artikel 5 van het Verdrag. Bijgevolg kan een Lid-Staat ook zonder een objectieve strafrechtelijke aansprakelijkheid van de onderneming in te voeren, aan zijn verplichtingen voldoen.
18 Mitsdien moet op de derde vraag worden geantwoord, dat verordening nr. 3820/85 de Lid-Staten verplicht noch verbiedt, een stelsel van objectieve strafrechtelijke aansprakelijkheid in te voeren om de naleving van de bij de verordening opgelegde verplichtingen te verzekeren.
Kosten
19 De kosten door de Duitse, de Britse en de Italiaanse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
uitspraak doende op de door de Politierechtbank te Hasselt (België) bij vonnis van 22 december 1989 gestelde vragen, verklaart voor recht:
1) Het begrip "onderneming" in artikel 15 van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, doelt op een zelfstandig rechtssubject - ongeacht de rechtsvorm ervan -, dat op duurzame wijze een vervoeractiviteit uitoefent en bevoegd is het werk van de bestuurders en de bemanningsleden te organiseren en te controleren.
3) Verordening (EEG) nr. 3820/85 verplicht noch verbiedt de Lid-Staten, een stelsel van objectieve strafrechtelijke aansprakelijkheid in te voeren om de naleving van de bij de verordening opgelegde verplichtingen te verzekeren.