EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014DC0130
COMMUNICATION FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT, THE COUNCIL, THE EUROPEAN ECONOMIC AND SOCIAL COMMITTEE AND THE COMMITTEE OF THE REGIONS Taking stock of the Europe 2020 strategy for smart, sustainable and inclusive growth
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Tussenopname van de Europa 2020-strategie_x000b_ voor slimme, duurzame en inclusieve groei
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Tussenopname van de Europa 2020-strategie_x000b_ voor slimme, duurzame en inclusieve groei
/* COM/2014/0130 final */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Tussenopname van de Europa 2020-strategie_x000b_ voor slimme, duurzame en inclusieve groei /* COM/2014/0130 final */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET
EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET
COMITÉ VAN DE REGIO'S Tussenopname van de Europa 2020-strategie
voor slimme, duurzame en inclusieve groei Inleiding[1] Begin 2010 presenteerde
de Commissie de Europa 2020-strategie, die van start ging als de EU-strategie
voor slimme, duurzame en inclusieve groei[2].
Het oogmerk was enerzijds het concurrentievermogen van de EU te vergroten
zonder afbreuk te doen aan het Europese model van een sociale markteconomie en
anderzijds de hulpbronnenefficiëntie aanzienlijk te verbeteren. De Europa 2020-strategie
was een van de eerste initiatieven die uitgingen van een groeimodel dat niet
alleen draaide om het verhogen van het bbp. Inmiddels wordt slimme, duurzame en
inclusieve groei in brede kring aanbevolen als cruciaal onderdeel van
economische ontwikkeling. De Europa 2020-strategie
is ontwikkeld in de nasleep van de ergste financiële wereldcrisis waarmee de EU
ooit te maken heeft gehad. De groei- en productiviteitscijfers bleven achter
bij die van andere ontwikkelde landen en ook in economisch en sociaal opzicht
ging de toestand hard achteruit. De nieuwe strategie bouwde voort op de lessen
van de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid, die van kracht was van 2000
tot en met 2010 en tussentijds werd bijgesteld in 2005. Volgens de mededeling
over Europa 2020 moest het "eerste streven (...) zijn de crisis achter ons
te laten", maar moest de EU "voor een duurzame toekomst"
"zijn structurele tekortkomingen verhelpen" en "niet alleen naar
de korte termijn kijken". Het was de bedoeling "sterker uit de crisis
(te) komen en van de EU een slimme, duurzame en inclusieve economie (...) (te)
maken met een hoog niveau van werkgelegenheid, productiviteit en sociale
cohesie"[3]. De strategie was
opgezet als een partnerschap tussen de EU en de lidstaten. Zij omvatte een
aantal doelen die op slimme, duurzame en inclusieve groei betrekking hadden en
voorzag in een speciaal systeem voor de verwezenlijking van die prioriteiten.
Er werden vijf onderling samenhangende centrale doelstellingen geformuleerd die
de EU tegen 2020 moest hebben verwezenlijkt. Deze betroffen werkgelegenheid,
onderzoek en ontwikkeling (O&O), klimaatverandering en energiebeheer,
onderwijs, en de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Deze
doelstellingen waren niet volledig, maar gaven wel aan welk soort dynamische
verandering met de strategie werd beoogd. Om de voortgang op EU-niveau te bevorderen, stelde de Commissie zeven vlaggenschipinitiatieven[4]
voor, waaronder specifieke werkprogramma's op gebieden die werden aangemerkt
als belangrijke hefbomen voor het stimuleren van groei. Verder functioneert de
strategie als referentiekader voor het EU-optreden op het gebied van de interne
markt, het meerjarig financieel kader 2014-2020 en de EU-agenda voor het
externe beleid. Bij de herziening
van de Europa 2020-strategie dient in elk geval rekening te worden gehouden met
de financiële en economische crisis van de afgelopen jaren en de wijze waarop
de EU hierop heeft gereageerd (zie tekstvak 1). Naarmate de crisis om zich heen
greep en nieuwe vormen aannam, werd het vooral een uitdaging voor de EU om de
vicieuze cirkel van oplopende staatsschulden, besmettelijke financiële
instabiliteit en geringe of zelfs negatieve groei te doorbreken. Dit vereiste
zowel kortetermijnmaatregelen als stelselmatig optreden, met name in de
eurozone. Zo moest er een kredietverleningscapaciteit worden opgezet voor
landen met grote financiële moeilijkheden, moesten er strengere regels worden
vastgesteld voor de economische governance en moesten ook de regelgeving voor
en het toezicht op de financiële markten worden verscherpt. Tekstvak 1. EU-optreden om de financiële en economische crisis van 2008-2013 op te lossen In november 2008 startte de Commissie een Europees economisch herstelplan om te zorgen voor meer investeringen in infrastructuur en andere belangrijke sectoren. Zij stelde voor om de lidstaten hun nationale budgettaire stimuleringspakketten te laten coördineren. Het totale pakket kwam overeen met circa 200 miljard EUR, ofwel 1,5 % van het bbp van de EU. Ook de staatssteunregels en de regels voor het gebruik van EU-middelen werden aangepast om de inzet van openbare middelen te vergemakkelijken. Aangezien het herstel van korte duur was en het risico van een volledige financiële, economische en staatsschuldencrisis toenam, werden onder meer de navolgende besluiten genomen: - er werd een crisismechanisme opgezet om het risico van besmetting tussen en de financiële kwetsbaarheid van lidstaten te beperken. In mei 2010 werden twee tijdelijke crisismechanismen ingevoerd: het Europees financieel stabilisatiemechanisme (EFSM) en de Europese faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF). In 2012 besloten de lidstaten van de eurozone om een permanent crisismechanisme te creëren. Verder werd in oktober 2013 het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) ingevoerd, met een financiële vuurkracht van 500 miljard EUR. Aan landen met zware financiële moeilijkheden werden leningen verstrekt; - de EU ondernam een ambitieuze en ingrijpende hervorming van haar financiële systeem. Zij verscherpte het toezicht op de financiële markten door de invoering van een Europees systeem van financiële toezichthouders (ESFT), dat bestaat uit drie sectorspecifieke Europese toezichthoudende autoriteiten (ESA's) en een macroprudentieel toezichtsorgaan, het Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB). Ook werden er belangrijke stappen gezet om tot een bankenunie te komen. Zo treedt in november 2014 een centraal mechanisme voor bankentoezicht in werking en is er overeenstemming over de wijze waarop de herstructurering en afwikkeling van noodlijdende banken moeten worden aangepakt; - het economisch beheer van de EU is aanzienlijk versterkt doordat de verschillende componenten van het economisch en begrotingstoezicht volledig zijn geïntegreerd in het kader van het Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid. In 2011 voorzag een wetgevingspakket[5] in een nieuwe procedure voor macro-economische onevenwichtigheden (PMO), waarmee onevenwichtigheden kunnen worden voorkomen en gecorrigeerd. Ook het stabiliteits- en groeipact (SCP) werd versterkt. In mei 2013 trad een aanvullend pakket regelgeving[6] in werking, dat onder meer bepaalt dat de Commissie toezicht houdt op de ontwerpbegrotingsplannen van de lidstaten van de eurozone. Met het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie (EMU) hebben de ondertekenende landen uit de eurozone (en een aantal lidstaten die geen deel uitmaken van de eurozone) zich ertoe verbonden de centrale beginselen van het stabiliteits- en groeipact in hun nationale rechtsorde te integreren. In december 2013 werd een nieuw scorebord met belangrijke sociale en werkgelegenheidsindicatoren goedgekeurd door de Raad en in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid opgenomen. De crisis van de laatste jaren was zo
grootschalig dat de langetermijndoelstellingen van de Europa 2020-strategie
onmiddellijk moesten worden aangevuld met krachtiger beleidsmaatregelen. Of het
nu gaat om haar jaarlijkse groeianalyses met prioriteiten voor het komend jaar
voor de hele EU, om gerichte wetgevingsvoorstellen of om landspecifieke
richtsnoeren, de Commissie pleit voortdurend voor een mix van maatregelen ter
stabilisering van de financiële sector, in combinatie met herstelstrategieën,
begrotingsconsolidatie en structurele hervormingen die in overeenstemming zijn
met de specifieke kenmerken van de respectieve lidstaten en de verwevenheid van
hun economieën. Om de nationale tenuitvoerlegging van de
Europa 2020-strategie zowel te controleren als te stimuleren, werd de lidstaten
verzocht om in hun nationale hervormingsprogramma's hun eigen streefcijfers en
specifieke maatregelen vast te stellen. Deze programma's worden jaarlijks op
EU-niveau beoordeeld in het kader van het Europees semester voor coördinatie
van het economisch beleid. Het Europees semester is ingevoerd ter verbetering
van het economisch bestuur van de EU. Kort nadat het eerste semester begin 2011
van start ging, is het mechanisme uitgegroeid tot de nieuwe jaarlijkse
beleidscyclus voor economische aansturing en controle op EU-niveau (zie
hieronder en bijlage 1). In overeenstemming met de partnerschapsbenadering is
er een regelmatige dialoog met het Europees Parlement en de Raad in zijn
uiteenlopende samenstellingen. In deze mededeling wordt de stand van zaken
opgemaakt na de eerste vier jaar van de Europa 2020-strategie[7]. Na een eerste
bespreking in de Europese Raad, die waarschijnlijk zal plaatsvinden tijdens de
bijeenkomst in maart 2014, zal de Commissie met het oog op de ontwikkeling van
de strategie voor de periode 2015-2020 een openbare raadpleging organiseren om
de standpunten van alle belanghebbenden te verzamelen. 1. Hoe staat Europa er vier
jaar later voor? In 2009 bereikte de Europese economie met een
krimp van 4,5 % van het bbp een historisch dieptepunt. De onderbreking van de
economische neergang in 2010 bleek van korte duur, waarna de negatieve trend
ook in 2011 en 2012 doorzette. Sinds 2013 tekent zich een geleidelijk herstel
af, dat naar verwachting zal aanhouden en er volgens ramingen toe zal leiden
dat het reële bbp van de EU in 2014 en 2015 weer met 1,5 % respectievelijk
2,0 % zal toenemen[8].
Achter het EU-gemiddelde gaan uiteenlopende groeitrajecten en heel
verschillende crisiservaringen schuil: sommige lidstaten werden bijzonder zwaar
getroffen, terwijl andere er mettertijd beter voor zijn komen te staan. Bij de start van de Europa 2020-strategie in 2010
waren de duur en omvang van de crisis nog grotendeels onbekend. Voor de tien
jaar die zouden volgen, werd rekening gehouden met verschillende scenario's. Zo
zou de sterke groei zich kunnen herstellen, maar werden een moeizaam herstel en
het risico van een verloren decennium evenmin uitgesloten. Veel hing af van de
mate waarin de EU in staat was om zowel snel als sterk uit de recessie van 2009
te komen.[9]
Grafiek 1. Reëel bbp in de EU en de eurozone in 2000-2020 (index 2010 =
100) Vier jaar later is het duidelijk dat de groei
van de EU in de periode 2010-2020 waarschijnlijk nog het meest op het tweede
scenario zal lijken (nl. circa 1,3 % per jaar). Uit grafiek 1 blijkt dat de
economische productie van de EU in 2014 naar verwachting gelijk zal zijn aan
die van 2008 (X %), doordat de verliezen die het gevolg zijn van de recessie
inmiddels worden gecompenseerd door het voortschrijdend herstel. De gevolgen
van de crisis zijn echter zowel onmiddellijk als op de langere termijn
merkbaar: Europa is er wat welvaart betreft al op achteruitgegaan en ook het groeipotentieel
is aangetast doordat banen, bedrijven en expertise verloren zijn gegaan. Volgens de meest recente prognoses[10] zou de jaarlijkse
groei van het bbp van de EU in de periode 2014-2020 ongeveer 1,6 % kunnen
bedragen, tegenover 2,3 % in de periode 2001-2007 (vóór de crisis).
Uitgedrukt als bbp per hoofd van de bevolking zou de gemiddelde jaarlijkse
groei in de EU in de periode 2014-2020 in dat geval ongeveer 0,9 %
bedragen, tegenover 1,8 % in de periode 2001-2007. De ontwikkeling van een EU-groeistrategie voor
na de crisis vereist allereerst duidelijkheid over de volledige omvang van de
crisis en een gemeenschappelijke diagnose van de staat waarin Europa verkeert.
Daarbij moet goed voor ogen worden gehouden dat een terugkeer naar het
groeimodel van het vorige decennium uitgesloten is en het nastreven ervan
schadelijk. Begrotingsonevenwichtigheden, vastgoedbubbels, de groeiende sociale
ongelijkheid, het gebrek aan ondernemerschap en innovatie, disfunctionele
financiële systemen, de toenemende energieafhankelijkheid, de diverse vormen
van druk op het gebruik van hulpbronnen en het milieu, een sterke toename van
de werkloosheid, tekortkomingen in de onderwijs- en opleidingssystemen, slecht
presterende overheden – het was wel duidelijk dat deze problemen bestonden,
maar ze werden niet opgelost. Zij hebben ertoe bijgedragen dat een deel van
onze economieën instortte toen de crisis uitbrak.
Maar er is meer dan de algemene bbp-cijfers. Ook de onderliggende trends en de
structurele veranderingen die bepalend zijn voor de groeicapaciteit van Europa
verdienen (hernieuwde) aandacht. Het is dan ook van kritiek belang om de
factoren die bijdragen tot de verwezenlijking van Europa 2020-streefcijfers te
begrijpen en te bevorderen. 1.1. Gevolgen
van de crisis De houdbaarheid van de particuliere en
overheidsfinanciën In 2010 waren de overheidstekorten in de EU
gemiddeld opgelopen tot 6,5 % van het bbp; tegen 2015 zullen zij naar
verwachting zijn afgenomen tot 2,7 %[11].
Dit is het gevolg van de enorme inspanningen die verscheidene lidstaten, met
name in 2011 en 2012, hebben geleverd om de houdbaarheid van hun
overheidsfinanciën te herstellen[12].
Door de oplopende tekorten en de stagnerende groei zijn de overheidsschulden
echter sterk toegenomen, van gemiddeld 60 % vóór de crisis tot 80 % in 2010.
Naar verwachting zullen zij in 2015 tot 89,5 % zijn opgelopen[13]. Nu de groei weer
aantrekt en de tekorten teruglopen, zal de bruto overheidsschuld in 2015 naar
verwachting afnemen. Het wordt voor het veiligstellen en vormgeven van de
toekomst van de Europese sociale en groeimodellen steeds belangrijker om de
overheidsuitgaven te verbeteren, de efficiëntie van de overheidsdiensten te
bevorderen en de belastingstelsels groeivriendelijker te maken. Dit kan onder
meer door de belastingdruk van arbeid te verschuiven naar andere
belastinggrondslagen, die samenhangen met consumptie, eigendom en vervuiling. Ook de particuliere schuldenlasten – van
huishoudens en bedrijven – waren in bepaalde landen al bijzonder groot en zijn
door de crisis nog gegroeid. Het terugdringen van financiële risico's geniet
bij veel private actoren prioriteit. Dit heeft als nadeel dat de groei enige
tijd kan worden afgeremd, met name bij geringe groei en lage inflatie. De financiële sector stabiliseert
enigszins, maar de toegang tot financiering is in bepaalde delen van de EU nog
steeds beperkt Over het geheel genomen vertonen de financiële
markten al enige maanden bemoedigende ontwikkelingen, maar deze moeten nog
doorwerken in de reële economie en de financiële sector is in een aantal
opzichten nog steeds kwetsbaar. Nadat de bancaire kredietverlening aan kmo's
sinds 2008 24 opeenvolgende kwartalen was teruggelopen, zijn er in het eerste
kwartaal van 2014 voor het eerst aanwijzingen dat de kredietverlening
versoepelt[14]. De
toegang tot financiering is in grote delen van de EU echter nog steeds een
probleem en verschilt per lidstaat, wat op marktfragmentatie duidt. Stijgende
werkloosheid en armoede De werkloosheid in Europa is door de crisis
sterk toegenomen: van 7,1 % in 2008 tot een piek van 10,9 % in 2013.
Aangezien er enige tijd verstrijkt voordat herstel tot netto banengroei leidt,
zal de werkloosheid in de nabije toekomst naar verwachting slechts langzaam
afnemen (10,4 % in 2015[15]).
De situatie heeft een chronisch karakter
gekregen. De langdurige werkloosheid – d.w.z. het aantal mensen dat langer dan
een jaar werkloos is – is tussen 2008 en 2012 met 2.1 procentpunt gestegen (van
2,6 % tot 4,7 %). Dit kan op een toename van de structurele
werkloosheid duiden, die vérstrekkende gevolgen voor de beroepsbevolking en het
groeipotentieel van de economie heeft, maar een en ander heeft ook zijn
weerslag op het politieke en sociale weefsel van de EU. Daarbij gaat het met
name om toenemende armoede en sociale uitsluiting (zie hieronder). Deze situatie verschilt sterk per land en per
regio. Zo bedroeg de werkloosheid in 2013 slechts 5,0 % in Oostenrijk en
maar liefst 27,6 % in Griekenland. Werkloosheid treft alle
leeftijdsgroepen, maar de situatie is met name moeilijk voor 55-plussers en
jongeren. De jeugdwerkloosheid – het percentage werklozen van 15-24 jaar –
bedroeg in 2013 gemiddeld 23,3 % in de EU, en maar liefst 59,2 % in
Griekenland en 55,7 % in Spanje. Een andere bron van zorg is het stijgende
percentage jongeren dat geen werk heeft en evenmin onderwijs of een opleiding
volgt (13,2 % in 2012). Verschillen
binnen de EU Hoewel er voorheen ook al forse verschillen
bestonden binnen de EU, heeft deze ernstige crisis een aantal door de jaren
heen gegroeide onevenwichtigheden aan het licht gebracht en ertoe geleid dat de
verschillen tussen en vaak ook binnen de lidstaten nog groter worden. Hoewel
het in tijden van extreme tegenspoed bijzonder is moeilijk om cyclische en
structurele trends van elkaar te onderscheiden, dreigt een aantal effecten van
de crisis lang aan te houden. Zo zijn de verschillen binnen de EU toegenomen
wat betreft de economische situatie en prestaties. Deze diversiteit blijkt ook
uit de mate waarin de doelstellingen van Europa 2020 worden verwezenlijkt. 1.2. Langetermijntrends die van
invloed zijn op de groei De Europa 2020-strategie werd gestart met het
oog op de langetermijnproblemen van de EU. Sommige problemen stonden tijdens de
crisis volop in de belangstelling, andere zijn soms over het hoofd gezien
doordat er nog zoveel andere dringende kwesties op de politieke agenda stonden.
De meeste problemen die in 2010 zijn vastgesteld, doen zich nog steeds voor en
een deel daarvan is zelfs groter geworden. Maatschappelijke
veranderingen De Europese samenleving ondergaat interne en
mondiale krachten en is volop in beweging. Dat vergt aanpassing van iedereen,
of het nu gaat om nieuwe stedelijke en landelijke levenswijzen, nieuwe
consumptie- en mobiliteitspatronen, nieuwe en meer diverse gezinsmodellen of de
grotere rol van technologie in het dagelijks leven. Er zijn met name twee
ontwikkelingen waar de Europa 2020-strategie op moet inspelen. Ten eerste zorgt de vergrijzing van de
Europese bevolking voor nieuwe kansen en problemen. Vergrijzing is een
geleidelijk maar zeer concreet proces: de mediane leeftijd in Europa – de
leeftijd die de bevolking in twee gelijke helften verdeelt – is van 35,7 jaar
in 1992 toegenomen tot 41,5 jaar in 2012 en zou tegen 2050 kunnen oplopen tot 52,3
jaar. In de periode 1990-2050 zal de populatie 65-plussers in de EU
waarschijnlijk verdubbelen. Vergrijzing heeft ingrijpende gevolgen voor de
Europese maatschappij en economie. Door de demografische ontwikkelingen blijft
netto migratie noodzakelijk. Sinds 1992 overstijgt de netto migratie de natuurlijke
bevolkingsaanwas (het verschil tussen het geboorte- en sterftecijfer);
inmiddels is migratie goed voor twee derde van de bevolkingsaanwas in Europa.
Economische afhankelijkheid – de verhouding tussen het aantal mensen zonder en
met werk – zal van 1,32 in 2010 waarschijnlijk oplopen tot 1,47 in 2030.
Bij een dergelijke grijze druk wordt het moeilijker dan ooit om te waarborgen
dat onze welzijnszorg zowel sociaal adequaat als financieel houdbaar blijft. De
beroepsgeschikte bevolking zal krimpen en verouderen. Dit beperkt het Europese
groeipotentieel, tenzij de EU erin slaagt meer mensen aan werk te helpen en
ervoor zorgt dat er productiever en langer, overeenkomstig de toegenomen
levensverwachting en gezonde levensjaren, wordt gewerkt. Ten tweede heeft de crisis eens temeer de
aandacht gevestigd op de vraag in hoeverre de door groei gegenereerde welvaart doeltreffend
en eerlijk wordt verdeeld. Terwijl het bbp en de welvaart over de hele linie
zijn blijven toenemen, is ook de ongelijkheid in Europa – evenals in andere
ontwikkelde landen – sinds het midden van de jaren '80 steeds groter geworden.
Momenteel worden de inkomsten in de EU erg ongelijk verdeeld: gemiddeld
ontvingen de 20 % topverdieners in 2012 5,1 maal meer dan de 20 % met de
laagste inkomsten. Deze verhouding verschilde sterk per lidstaat: zo bedroeg
zij 3,4 in Slovenië en 3,5 Tsjechië, en 6,0 of meer in Griekenland,
Roemenië, Letland en Bulgarije. De ongelijkheid was het grootst in Spanje (7,2).
Door de crisis is de ongelijkheid waarschijnlijk nog toegenomen en zijn de
stelsels voor herverdeling nog verder onder druk komen te staan. De kwestie van
rechtvaardige verdeling maakt het nog lastiger om de problemen van de Europese
economieën te verhelpen. Mondialisering
van de handel De EU is 's werelds grootste exporteur van en
handelaar in goederen. De Unie is ook de grootste handelaar in diensten, met
bovendien nog een sterk groeipotentieel. Volgens schattingen zal in de komende 10
tot 15 jaar 90% van de mondiale groei buiten de EU worden gegenereerd. De EU
heeft er dan ook alle belang bij ervoor te zorgen dat haar bedrijfsleven
bijzonder concurrerend blijft en nieuwe markten kan betreden om haar voordeel
te doen met deze groeibronnen. Mondialisering draait niet alleen om het
bevorderen van handel en uitwisselingen. Het gaat erom deel van wereldwijde
waardeketens uit te maken en producten, diensten en technologieën te leveren
die geen enkel land zelfstandig zou kunnen produceren. Het gaat er ook om de
voorwaarden tot stand te brengen voor een evenwichtig partnerschap en een
evenwichtige ontwikkeling tussen landen, te beginnen in Europa's buurlanden. Het internationale concurrentievermogen van de
EU begint in Europa. De EU profiteert enorm van de op haar eigen interne markt
gebaseerde integratie in de wereldeconomie: twee derde van de goederenhandel
van de EU vindt momenteel binnen de grenzen van de Unie plaats. Het wereldwijde
succes van Europese bedrijven op het gebied van de internationale handel berust
niet alleen op nationale troeven, maar is ook het gevolg van de rol die
leveranciers in andere EU-landen spelen in het kader van grensoverschrijdende
waardeketens. Deze vormen een krachtige stimulans voor het
concurrentievermogen. Overigens is gebleken dat kmo's die actief zijn op
internationale markten sneller groeien en innovatiever zijn dan kmo's die
alleen de lokale markt bedienen. Tijdens de crisis profiteerde de EU
rechtstreeks van handel als aanjager van groei, waardoor zij haar sterke
positie op de wereldmarkt kon behouden. Hoewel de economie van de EU sterk
afhankelijk is van ingevoerde energie, wordt ervan uitgegaan dat de lopende
rekening in 2015 een overschot van circa 1,5 % van het bbp zal vertonen
(rekening houdend met handel binnen de EU), tegenover een tekort van 0,5 %
van het bbp in 2010. Deze trend duidt er ook op dat veel lidstaten erin slagen
hun concurrentievermogen te herstellen en hun uitvoer te vergroten. Productiviteitsontwikkelingen en het
gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ITC) De groei van Europa loopt al dertig jaar
achter bij die van andere ontwikkelde economieën en deze steeds grotere
achterstand is voor een groot deel het gevolg van de geringe
productiviteitsgroei. De productie van de eurozone bedroeg in 1980 90 % van het
bbp per hoofd van de bevolking in de VS, maar beloopt inmiddels circa 70 % en
in verscheidene economieën van de eurozone minder dan 60 %[16]. Er wordt dikwijls
gesuggereerd dat gefaseerde en zorgvuldig op de economie afgestemde
hervormingen op de producten-, diensten- en arbeidsmarkten op de lange termijn
aanzienlijke productiviteitsgroei zouden kunnen opleveren. De voordelen zouden
groter zijn in landen in de periferie, omdat er daar meer hervormingen mogelijk
zijn, maar ook door de positieve spillovereffecten vanuit het centrum van de
eurozone. Voor de productiviteit is het verder van belang dat het menselijk
kapitaal wordt verbeterd en dat de onderzoeks-, onderwijs- en
opleidingssystemen zowel beter gaan presteren als nadrukkelijker tot innovatie
aanzetten. Nu de Europese populatie in de beroepsgeschikte leeftijd veroudert
en krimpt, komt het er des te meer op aan om productiviteitswinst krachtig te
stimuleren als groeibron. Moderne elektronische communicatie- en
onlinediensten, waaronder e-overheid, zijn op zich al belangrijke economische
sectoren, maar als hefboom voor groei en productiviteit ook van cruciaal belang
voor de economie als geheel. Dat Europa minder in ICT investeert en er ook
minder gebruik van maakt, draagt in hoge mate bij tot de
arbeidsproductiviteitskloof tussen de EU en de VS. Ook wat investeringen in
geavanceerde communicatie-infrastructuur betreft, loopt de EU achter bij haar
belangrijkste concurrenten, met name waar het gaat om mobiele infrastructuur.
De gemiddelde snelheid voor mobiele data in de EU bedraagt de helft van die in
de VS[17],
en mondiaal gezien telt Europa slechts 6 % van de mobiele 4G-abonnementen.
Terwijl in Zuid-Korea 58 % van de huishoudens op een glasvezelnetwerk is
aangesloten, gaat het in Europa om slechts 5 %. Van de Europese
huishoudens heeft 54 % toegang tot nieuwegeneratienetwerken van meer dan 30
Mbps. In de nieuwe gegevenseconomie telt de
waardeketen nauwelijks Europese ondernemingen. Druk op
middelen en zorgen om milieu In de loop van de twintigste eeuw is het
gebruik van fossiele brandstoffen wereldwijd met een factor 12 toegenomen; de
materiële hulpbronnen worden 34 maal intensiever aangesproken. Momenteel
verbruikt iedereen in de EU 15 ton materiaal per jaar. Daarvan is 5 ton afval,
waarvan de helft naar de stortplaats gaat. Ondernemingen worden geconfronteerd
met stijgende kosten van essentiële grondstoffen, energie en mineralen. Het
ontbreken van voorzieningszekerheid en de prijsvolatiliteit van deze
hulpbronnen hebben een nadelige invloed op de economie. De bronnen van
mineralen, metalen en energie, alsook de voorraden vis, hout, water, vruchtbare
bodem, zuivere lucht en biomassa en de biodiversiteit staan onder druk, net als
de stabiliteit van het klimaatsysteem. De vraag naar levensmiddelen,
diervoeders en vezels zal tegen 2050 wellicht met 70 % zijn gestegen,
terwijl 60 % van 's werelds grootste ecosystemen die deze hulpbronnen
produceren, al is afgebroken of niet duurzaam wordt gebruikt[18]. De water- en
luchtkwaliteit is in vele delen van Europa nog steeds problematisch. Door
niet-duurzaam landgebruik wordt vruchtbare bodem uitgeteerd, terwijl de
bodemaantasting doorgaat en het gebruik van groene infrastructuur nog altijd
suboptimaal is. Evenzo bedreigt het niet-duurzame gebruik van zeeën het
kwetsbare evenwicht van mariene ecosystemen. Dit heeft ook zijn weerslag op
economische sectoren als visserij en toerisme. Ons economisch systeem moedigt het inefficiënt
gebruik van hulpbronnen nog steeds aan door een aantal ervan onder de
werkelijke kostprijs te verkopen. De World Business Council for Sustainable
Development schat dat er tegen 2050 4 tot 10 keer efficiënter zal moeten worden
omgegaan met natuurlijke hulpbronnen en dat tegen 2020 al een aanzienlijke
verbetering nodig is. Ook vanuit bedrijfsoogpunt is het aanmoedigen van
efficiënter gebruik van hulpmiddelen zeker zinvol; het kan bedrijven
concurrerender en winstgevender maken. Het kan ook de werkgelegenheid en
economische groei bevorderen: tijdens de crisis is gebleken dat maatregelen om
de energie-efficiëntie van woningen te verbeteren de lokale werkgelegenheid
krachtig stimuleerden. Bovendien zullen ze mettertijd besparingen opleveren. 1.3. Vorderingen met betrekking
tot de Europa 2020-doelstellingen Uiteraard verschilt als gevolg van de
hierboven beschreven ontwikkelingen de mate waarin de doelstellingen van Europa
2020 tot dusver zijn verwezenlijkt (zie bijlage 2). De crisis heeft duidelijk
gevolgen gehad, met name voor de werkgelegenheids- en armoedecijfers. Ook de
verwezenlijking van de andere doelstellingen is onder druk komen te staan. De
crisis heeft alleen een positief effect gehad op de vermindering van de CO2-uitstoot.
Ook zijn de prestatieverschillen tussen de lidstaten op gebieden als
werkgelegenheid en O&O groter geworden. Daarnaast zijn de verschillen in
beleidsrespons van de lidstaten van invloed geweest op de vorderingen. Ondanks de crisis zijn er ook positieve
structurele ontwikkelingen, bijvoorbeeld met betrekking tot het
onderwijsniveau, de totstandbrenging van een duurzamer energiemix en de
vermindering van de koolstofintensiteit van de economie. Dat de
arbeidsparticipatie in een aantal landen gedurende de crisis betrekkelijk
veerkrachtig bleek te zijn, zou er in samenhang met de in de voorgaande periode
geboekte vooruitgang ook op kunnen wijzen dat de arbeidsmarkt er beter
voorstaat dan voorheen. Onder het volgende kopje worden de
belangrijkste ontwikkelingen behandeld op elk van de vijf gebieden waarop de
streefcijfers betrekking hebben. De arbeidsparticipatie van de
bevolking tussen 20 en 64 jaar optrekken tot minstens 75 % De arbeidsparticipatie in de EU bedroeg 68,4 %
in 2012, tegenover 68,5 % in 2010 en 70,3 % in het topjaar 2008. Op
grond van de recente trends wordt ervan uitgegaan dat de participatie tegen 2020
zal zijn toegenomen tot zo'n 72%. Als de nationale streefcijfers worden
gehaald, zou de participatie oplopen tot 74%, iets minder dan de 2020-doelstelling.
De nationale prestaties lopen sterk uiteen: in
Zweden en Duitsland is de arbeidsparticipatie hoog en komen de nationale
streefcijfers in zicht, terwijl Spanje, Griekenland, Bulgarije en Hongarije het
verst achterlopen. De meeste topscoorders op het gebied van arbeidsparticipatie
zijn er sinds 2000 opmerkelijk op vooruitgegaan. De arbeidsparticipatie is
tussen 2000 en 2012 het sterkst teruggelopen in de meeste landen waar de
participatiegraad momenteel het laagst is. De situatie op de arbeidsmarkt
varieert ook sterk per regio, wat duidt op een gebrek aan juiste vaardigheden
en op een beperkte geografische mobiliteit binnen de EU. Tijdens de crisis zijn
veel lidstaten begonnen aan hervormingen waardoor de arbeidsmarkten in de
toekomst veerkrachtiger zullen zijn, ook al laten de resultaten voorlopig op zich
wachten. Om de doelstelling van 75 % te halen,
moeten nog circa 16 miljoen mannen en vrouwen aan een baan worden geholpen.
Hoewel een groot contingent hoogopgeleide jongeren inzetbaar zal zijn, moet er
om de doelstelling te kunnen verwezenlijken ook een beroep worden gedaan op het
grote arbeidspotentieel dat goeddeels bestaat uit vrouwen, ouderen en inactief
gebleven volwassenen, onder wie migranten. De laatste twee groepen zijn
dikwijls lager opgeleid dan de rest van de beroepsgeschikte bevolking. Dit
betekent dat het wellicht lastiger is om hen aan het werk te krijgen, maar ook
dat zij waarschijnlijk zullen toetreden tot het lager opgeleide deel van de
werkzame beroepsbevolking, terwijl er aanwijzingen zijn dat er in de toekomst
juist meer behoefte aan hoogopgeleide arbeidskrachten zal zijn. Het blijft voor
de doelstellingen inzake arbeidsparticipatie dan ook van cruciaal belang om een
actief arbeidsmarktbeleid te voeren, gekoppeld aan strategieën voor een leven
lang leren en brede integratiemaatregelen. Gecombineerde
publieke en private investeringen in O&O optrekken tot 3% van het bbp Aangezien het percentage investeringen in
onderzoek en ontwikkeling in 2012 slechts 2,06 % bedroeg en sindsdien
nauwelijks is gestegen, wordt de doelstelling om in 2020 tot 3 % te komen
waarschijnlijk niet gehaald. Naar verwachting zal het percentage investeringen
in O&O tegen 2020 zijn toegenomen tot 2,2 %.
Als de lidstaten hun nationale streefcijfers alsnog halen, kan dit oplopen tot 2,6 %. Sinds 2000 hebben de meeste lidstaten het
percentage publieke en private investeringen in O&O al opgevoerd (met
uitzonderingen van enkele landen als Kroatië, Luxemburg, het Verenigd
Koninkrijk en Zweden). Estland heeft zijn O&O-investeringen in de periode 2000-2012
het sterkst opgevoerd en besteedt hier inmiddels meer aan dan het
EU-gemiddelde. De uitstoot van
broeikasgassen met ten minste 20 % verminderen ten opzichte van 1990, het
aandeel van duurzame energiebronnen in het finaal energieverbruik verhogen tot
20 % en streven naar een verhoging van de energie-efficiëntie met 20 % Het is zeker haalbaar om deze doelstellingen
tegen 2020 te verwezenlijken en de vooruitgang is reeds merkbaar. § De EU was er in 2012 al in geslaagd om de uitstoot van
broeikasgassen met 18 % te verminderen. Het huidige klimaat- en
energiebeleid heeft zoden aan de dijk gezet en ook de economische neergang
heeft in belangrijke mate bijgedragen tot de vermindering van de uitstoot.
Hoewel de economie momenteel weer aantrekt, ligt het dankzij structurele
verbeteringen in de rede dat er tegen 2020 verdere vooruitgang zal zijn geboekt
en dat de uitstoot van broeikasgassen daardoor terug zou kunnen worden gebracht
tot 24 % van de uitstoot in 1990, waarmee het streefcijfer zelfs wordt
overtroffen[19].
Volgens nationale ramingen zou het huidige beleid in 13 lidstaten echter niet
volstaan om de nationale streefcijfers tegen 2020 te halen. § Het aandeel hernieuwbare energiebronnen is al toegenomen van 7,5 %
in 2000[20] tot 14,4 % in 2012[21]. De
doelstelling om tegen 2020 tot 20 % te komen lijkt zeker haalbaar en wordt
wellicht nog overtroffen (ca. 21 %). Door deze vooruitgang is de EU wereldwijd
de grootste investeerder in hernieuwbare energie. Zo beschikte de EU eind 2012
over ca. 44 % van alle elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen (met
uitzondering van waterkracht). § Het primaire energieverbruik daalde tussen het piekjaar 2006 en 2012
met ongeveer 8 %. Om het streefcijfer in 2020 te halen, moet het verbruik
met nog eens 6,3 % worden verminderd. De afname van het verbruik is
grotendeels het gevolg van de economische neergang. Herstel zou de mate waarin
de doelstelling wordt verwezenlijkt dan ook kunnen beperken. Maar er vinden ook
structurele verschuivingen plaats: de energie-intensiteit van de EU-economie is
tussen 1995 en 2011 met 24 % afgenomen, terwijl de verbetering in de
industrie ongeveer 30 % was. Afgezien van de kortetermijngevolgen van de
crisis slaagt de EU er over het geheel genomen in om economische groei en de
uitstoot van broeikasgassen geleidelijk aan te ontkoppelen – tussen 1990 en 2012
is het bbp van de EU met 45 % gestegen, terwijl de uitstoot met 18 % is
verminderd. De schooluitval onder 10 % brengen en het
percentage van de bevolking in de leeftijdsgroep van 30-34 jaar met een
hogeronderwijsdiploma verhogen tot ten minste 40 % Het is zeker haalbaar om deze doelstellingen
tegen 2020 te verwezenlijken. §
Het percentage voortijdige schoolverlaters is
gedaald van 15,7 % in 2005 tot 12,7 % in 2012 en de helft van de
lidstaten heeft zijn streefcijfers al bereikt of nadert deze. Hoewel deze
daling wellicht voor een deel moet worden toegeschreven aan de krappe
arbeidsmarkt, zijn er ook tekenen die wijzen op structurele verbeteringen en
deze trend zet naar verwachting door, zij het wat trager. §
Het percentage jongeren met een
hogeronderwijsdiploma is gestegen van 27,9 % in 2005 tot 35,7 % in 2012.
Hoewel de cijfers per land verschillen, wordt er van uitgegaan dat deze trend
structureel is en dat de 2020-doelstelling zal worden gehaald. Het risico van
armoede en sociale uitsluiting voor ten minste 20 miljoen mensen wegnemen Het aantal mensen in de EU voor wie armoede en
sociale uitsluiting dreigen (met inbegrip van mensen die moeten vrezen voor financiële
armoede, kampen met materiële deprivatie of deel uitmaken van een huishouden
zonder inkomsten uit arbeid) is toegenomen van 114 miljoen in 2009[22] tot 124 miljoen in 2012.
De EU is dus verder verwijderd geraakt van
haar streefcijfer – dat overeenkomt met 96,4 miljoen mensen tegen 2020 – en er
is niets dat erop wijst dat hier snel verbetering in zal komen – tegen 2020
verkeren wellicht nog steeds om en nabij de 100 miljoen mensen op de rand van
armoede. De situatie is met name in bepaalde lidstaten sterk verslechterd: meer
mensen kampen met ernstige materiële deprivatie en het percentage huishoudens
zonder inkomsten uit arbeid is opgelopen. De crisis heeft duidelijk gemaakt dat
doeltreffende socialebeschermingsstelsels nodig zijn. 2. Werkt de Europa
2020-strategie? Of en zo ja, in hoeverre de Europa 2020-strategie
heeft bijgedragen tot de bovenstaande ontwikkelingen staat nog te bezien. Later
dit jaar zal een belangrijke openbare raadpleging worden gehouden om
aanwijzingen en input voor de beoordeling te verzamelen. Niettemin kan een
aantal voorlopige lessen worden getrokken wat de hoofdlijnen van de strategie
betreft. 2.1. De rol van doelstellingen De vijf algemene doelstellingen werden in 2010
vastgesteld als ambitieuze, doch haalbare EU-beleidsdoelstellingen. Ook zijn de
indicatoren van belang voor het volgen van trends in de lidstaten. Afgezien van
kwantificeerbare grootheden zijn de streefcijfers ook van invloed op de
kwaliteit en aard van het Europese groeimodel. Zoals hierboven is uitgelegd, is
de tot dusver geboekte voortgang gemengd. Het gebruik van streefcijfers en indicatoren
wordt regelmatig op EU-niveau besproken. Recentelijk is er met name aandacht
aan besteed in het kader van de verbetering van de economische governance van
de EU en de verdieping van de Economische en Monetaire Unie (EMU). De Commissie
heeft verslag uitgebracht over de reikwijdte van de indicatoren die momenteel
worden gebruikt en op EU-niveau beschikbaar zijn. De centrale doelstellingen van Europe 2020
kennen echter een aantal beperkingen: § de
doelstellingen zijn niet volledig. Op EU-niveau worden tal van gekwantificeerde
doelstellingen en indicatoren gebruikt om prestaties bij te houden en
verschillende landen en beleidsterreinen te vergelijken. Indicatoren waarnaar
vaak wordt verwezen, hebben onder meer betrekking op de overheidsfinanciën in
het kader van het stabiliteits- en groeipact. Ook zijn er twee nieuwe
scoreborden ontwikkeld. Het ene moet bijdragen tot preventie en correctie in
het kader van de nieuwe EU-procedure voor macro-economische onevenwichtigheden
en het andere heeft betrekking op sociale en werkgelegenheidsindicatoren. Maar
er zijn meer beleidsterreinen waarop andere beleidsdoelstellingen worden
gehanteerd, die dikwijls in de loop der jaren door Raadsformaties zijn
overeengekomen. Wat het vlaggenschipinitiatief "Een digitale agenda voor
Europa" betreft, gaat het bijvoorbeeld om de dekking van
breedbandinternet. Er is dus een tendens om gaandeweg voor te stellen
indicatoren toe te voegen of te vervangen. Het is echter zaak om – net als bij
de Lissabonstrategie – vast te houden aan de oorspronkelijke prioriteiten en de
hoofdzaak niet uit het oog te verliezen; § de
doelstellingen zijn politiek bindend. Anders dan het stabiliteits- en groeipact
en de nieuwe EU-procedure voor macro-economische onevenwichtigheden, waarbij
referentiewaarden of benchmarks zijn vervat in een juridisch bindend kader dat
ook in mogelijke sancties voorziet, zijn de Europa 2020-doelstellingen
wezenlijk politiek van aard. Er zijn echter twee nadrukkelijke uitzonderingen:
de doelstellingen inzake de uitstoot van broeikasgassen en het gebruik van
hernieuwbare energie. Deze zijn namelijk op EU-niveau vastgelegd in een
juridisch bindend kader, waarin de waarden zijn vastgesteld die de lidstaten
tegen 2020 moeten halen. De politieke aard van de doelstellingen hangt samen
met de primaire rol die de nationale overheden overeenkomstig het
subsidiariteitsbeginsel worden geacht te spelen bij de uitvoering van de
strategie. Zo bleek het moeilijk om op EU-niveau overeenstemming te bereiken
over onderwijsdoelstellingen en slaagden de lidstaten er niet in het eens te
worden over één indicator voor armoedebestrijding, zodat er thans een uit drie
componenten samengestelde indicator gangbaar is; § er is
nog altijd behoefte aan een kwalitatieve beoordeling. Elke doelstelling heeft
zijn beperkingen. Zo is de doelstelling inzake O&O vooral gericht op
"input", dat wil zeggen de betrokken publieke en private uitgaven.
Daarom ontwikkelt de Europese Commissie op verzoek van de Europese Raad een
aanvullende indicator, die ook de output op innovatiegebied in aanmerking neemt[23]. Evenzo zeggen de
doelstellingen inzake arbeidsparticipatie en onderwijs niet veel over de
kwaliteit van de banen of over het niveau dan wel de adequaatheid van de
verworven vaardigheden. Bovendien verhullen de gemiddelden op nationaal of
EU-niveau dikwijls aanzienlijke verschillen tussen leeftijdsgroepen, mannen en
vrouwen, en regio's. Het is dus van belang om de doelstellingen en de
feitelijke situatie in de lidstaten te bezien in het licht van aanvullende
indicatoren, meer specifieke analyses en kwalitatieve informatie. Ook zij erop
gewezen dat sommige doelstellingen – zoals die inzake onderwijs – meer
rechtstreeks onder de bevoegdheid van de overheid vallen, terwijl andere –
zoals die inzake werkgelegenheid en de uitgaven voor O&O – bredere
economische trends weerspiegelen. Aan de centrale
doelstellingen zijn echter duidelijke voordelen verbonden:
de doelstellingen
zijn kenmerkend voor de dynamische verandering die de Europa 2020-stategie
beoogt. Het ontbreekt de EU niet aan indicatoren, maar het huidige pakket
doelstellingen leidt ertoe dat de aandacht meer gericht is op de drie
aspecten van het slimme, duurzame en inclusieve groeimodel van de
strategie.
De doelstellingen geven de richting aan die op de langere termijn moet
worden aangehouden om Europa's toekomst veilig te stellen; zij dienen als
benchmarks voor het beleid. Bovendien hangen zij onderling nauw samen en
versterken zij elkaar: als er voortgang wordt geboekt met betrekking tot
één aspect, komt dat ook een ander aspect ten goede;
de doelstellingen
verankeren het beleid. Zoals blijkt uit de bijlage, hebben de lidstaten de
EU-doelstellingen omgezet in eigen nationale streefcijfers. Deze cijfers
maken het mogelijk om thema's en landen op doorzichtige wijze te
vergelijken, hoewel er niet altijd evenveel bekendheid aan de cijfers
wordt gegeven en zij ook niet altijd even ambitieus zijn. Zo hebben
bepaalde lidstaten (België, Tsjechië, Duitsland, Spanje, Frankrijk en
Litouwen) naast een algemene doelstelling inzake arbeidsparticipatie ook
nationale streefcijfers voor beide geslachten vastgesteld. Gecumuleerd
blijven de nationale doelstellingen echter achter bij de ambitie op
EU-niveau. Zij dragen ook bij tot de controle en de bespreking van de
voortgang op EU-niveau. Zo zijn zij al bijzonder nuttig gebleken voor de
analyse die ten grondslag ligt aan de landspecifieke aanbevelingen en bij
de bespreking van de prioriteiten voor de programmering van het Europese
Investeringsfonds en de Structuurfondsen voor de periode 2014-2020 (zie
hieronder);
de doelstellingen
zijn gemakkelijk controleerbaar. De feiten en cijfers over de
doelstellingen zijn – evenals een schat aan gerelateerde indicatoren – eenvoudig
beschikbaar op de portaalsite van Eurostat. Ook andere internationale
instellingen hebben ontdekt dat gerichte analyses doeltreffende
communicatiemiddelen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan de OESO met haar
rapporten over levenskwaliteit en haar PISA-enquête over alfabetisering,
en aan de Wereldbank met haar publicaties over het gemak van zakendoen.
De doelstellingen staan
niet op zichzelf. De centrale doelstellingen van Europa 2020 hebben weliswaar
de nodige beperkingen, maar dragen er niettemin toe bij dat de verschillende
aspecten van de strategie kunnen worden gemeten. Zij geven de richting aan en
zorgen ervoor dat politici en beleidsmakers op nationaal en EU-niveau bij de
les blijven. 2.2. De rol van de
vlaggenschipinitiatieven en daarmee samenhangende EU-hefbomen De
vlaggenschipinitiatieven die in 2010 werden gepresenteerd, waren beknopte
werkprogramma's voor de belangrijkste gebieden van de strategie. Zij omvatten
een aantal specifieke maatregelen op nationaal en EU-niveau met betrekking tot
thematische gebieden (zie bijlage 3). Het merendeel van de aanvankelijk
geplande initiatieven is inmiddels door de Commissie gepresenteerd en een groot
aantal is goedgekeurd, maar het is nog te vroeg om de follow-up en de impact
ervan te beoordelen. De Commissie heeft in
het kader van haar jaarlijkse werkprogramma belangrijke beleids- en
wetgevingsmaatregelen op EU-niveau voorgesteld en met de andere instellingen
besproken. Uiteraard was er daardoor enige tijd gemoeid met de vaststelling en
tenuitvoerlegging ervan. Er zijn nog andere zachte-wetgevingsinitiatieven
ontwikkeld, soms met EU-financiering en dikwijls in nauwe samenwerking met de
ministeries in de betreffende sectoren en de belanghebbenden op de betrokken
beleidsterreinen. Deze initiatieven hebben in de praktijk wellicht een meer
directe impact gehad. Bij de raadpleging zal de Commissie hier meer gegevens
over verzamelen. De
vlaggenschipinitiatieven hebben niet alleen als katalysator voor EU-optreden
gewerkt, maar ook in andere opzichten een blijvende bijdrage geleverd:
zij bevorderen het
onderlinge leren en de thematische kennis op EU-niveau, onder meer door
netwerken en het verzamelen van gegevens. Zo is er een speciaal
toezichtmechanisme ontwikkeld ter beoordeling van de voortgang die de
lidstaten boeken bij de tenuitvoerlegging van de Europese
onderzoeksruimte. Verder zijn er bijvoorbeeld de "digitale
vergadering" van belanghebbenden en het jaarlijkse scorebord van de
digitale agenda. Op verschillende beleidsterreinen wordt inmiddels meer
aandacht besteed aan het industriële concurrentievermogen;
ook hebben de
vlaggenschipinitiatieven soms als leidraad voor het gebruik van
EU-financiering in de periode 2007-2013 gediend en in een kader voor de
planning van de EU-middelen voor de periode 2014-2020 voorzien. Zo heeft
de Commissie in januari 2012 jeugdactieteams opgezet om de lidstaten waar
de jeugdwerkloosheid het snelst steeg, te helpen om EU-middelen met het
oog op deze prioriteit te herprogrammeren. Andere voorbeelden zijn de
nieuwe, geïntegreerde aanpak van Erasmus+ en het nieuwe Horizon 2020-programma
– voor EU-financiering van onderzoek en ontwikkeling – dat de nadruk legt
op topwetenschap, industrieel leiderschap en het oplossen van maatschappelijke
problemen en zo een aanvulling vormt op de doelstellingen van de
innovatiepartnerschappen van de vlaggenschipinitiatieven.
Verder is een deel van de middelen uit het Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling toegewezen aan investeringen in een koolstofarme economie;
verscheidene
vlaggenschipinitiatieven hebben in de lidstaten, zowel op regionaal als
nationaal niveau, tot beleidsmaatregelen geleid die een aanvulling vormen
op de EU-initiatieven, bijvoorbeeld op gebieden als de digitale economie
of O&O. Zo draagt de ontwikkeling van slimme specialisatiestrategieën
op nationaal en regionaal niveau bij tot lokale groei. Verder hebben meer
dan 20 lidstaten, evenals een aantal regio's, programma's opgestart in het
kader van de digitale agenda.
Naast de vlaggenschipinitiatieven zijn er
drie belangrijke beleidslijnen op EU-niveau die de doelen en middelen van de
Europa 2020-strategie bevorderen:
de Europese interne
markt vormt met zijn 500 miljoen consumenten nog altijd de sterkste
hefboom voor groei op EU-niveau en er zijn nieuwe stappen genomen om dit
potentieel verder te ontsluiten. De Single Market Act I en II voorzagen in
24 kernacties op het gebied van onder meer de digitale economie, energie,
transport, openbare aanbestedingen en consumentenbescherming, die de
wetgever inmiddels heeft vastgesteld of binnenkort zal vaststellen.
Jaarlijks wordt een verslag over de stand van de integratie opgesteld
waarin zowel de geboekte vorderingen worden gemeld als de gebieden waarop
nadere actie geboden is. Ook het concurrentiebeleid heeft bijgedragen tot
de verwezenlijking van de doelstellingen van de interne markt. Verder is
de aanzet gegeven tot strategische bezinning op en overleg over zaken als
de langetermijnfinanciering van de economie;
hoewel de EU-begroting
overeenkomt met slechts ongeveer 1 % van het bbp van de EU, kan er
een belangrijk stimulerend effect op de groei van uitgaan. Het nieuwe
meerjarig financiële kader voor de periode 2014-2020 is nauw afgestemd op
de prioriteiten van de Europa 2020-strategie, zoals blijkt uit de nieuwe
opzet van de EU-programma's en de prioriteiten die zijn vastgesteld voor
het investeren van EU-middelen in de lidstaten, ook wat de voorwaarden
voor EU-steun betreft;
de buitenlandagenda
van de EU is een belangrijke bron van potentiële groei en werkgelegenheid.
Wel zouden de interne en externe agenda's van de EU nog beter op elkaar
kunnen worden afgestemd om te waarborgen dat Europa met één stem spreekt.
Handel is een belangrijke hefboom voor groei en banen geworden door de rol
van de externe vraag en de reikwijdte van de EU-agenda. Onderhandelingen
met de Verenigde Staten en Japan zouden tot ambitieuze akkoorden moeten
leiden en aanzienlijke economische winst moeten opleveren. Op gebieden als
ontwikkelingsbeleid, mondiale normen, rampenrisicovermindering en de
bestrijding van klimaatverandering is en blijft de EU als bijzonder
actieve partner op het wereldtoneel opkomen voor haar doelen, waarden en
belangen.
2.3. De rol van het Europees
semester Sinds de Europa 2020-strategie
werd vastgesteld, is de economische governance van de EU aanzienlijk versterkt
(zie tekstvak 1). Het Europees semester is een belangrijk mechanisme gebleken
voor hervormingen op nationaal en EU-niveau: het zorgt ervoor dat de EU en de
lidstaten hun economisch beleid en hun inspanningen voor meer groei en
werkgelegenheid coördineren. De belangrijkste
stappen van het Europees semester worden beschreven in bijlage 1: de
cyclus begint telkens met de jaarlijkse groeianalyse, waarin de Commissie de
prioriteiten van de EU vaststelt. Vervolgens buigen de lidstaten zich hierover
in de aanloop naar de voorjaarsbijeenkomst van de Raad en wordt er gebruik van
gemaakt bij het ontwikkelen van de nationale hervormingsprogramma's en
stabiliteits- of convergentieprogramma's, die in april moeten worden
gepresenteerd. De beoordeling van de programma's door de Commissie komt tot
uitdrukking in de landspecifieke aanbevelingen en wordt vervolgens bekrachtigd
door de Raad en de Europese Raad.
Het Europees Parlement is inmiddels ook actief bij het proces betrokken,
bijvoorbeeld via zijn parlementaire week begin januari, waarin de algemene
prioriteiten worden besproken, alsook via de geregelde economische dialogen die
het organiseert met belangrijke partijen op nationaal en EU-niveau. Ook de
sociale partners zijn inmiddels nauwer betrokken bij het Europees semester[24]. De doelen van de Europa
2020-strategie worden in het kader van het Europees semester besproken en zijn
ingebed in de verschillende stappen ervan. Zo dragen zij bij tot de
vaststelling van de prioriteiten van de jaarlijkse groeianalyse, maken zij
integrerend onderdeel uit van de analyse waarop de jaarlijkse landspecifieke
aanbevelingen berusten, en wordt de lidstaten verzocht om verslag uit te
brengen over de voortgang die zij hebben geboekt met betrekking tot de
doelstellingen in hun nationale programma's. De eerste resultaten
kunnen inmiddels worden geïnventariseerd:
het Europees semester
is een betrouwbaar kader voor beleidsuitvoering gebleken en inmiddels zijn
naar aanleiding van de jaarlijkse landspecifieke aanbevelingen de eerste
beleidshervormingen ingevoerd, zoals uit de jaarlijkse groeianalyse 2014
blijkt.[25]
De combinatie van EU-prioriteiten en landspecifieke aanbevelingen is van
belang om recht te doen aan de bijzondere omstandigheden van elke
lidstaat. Hoewel gemeenschappelijke doelstellingen richtinggevend zijn en
kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van een gezamenlijke hervormings-
en moderniseringsagenda, volgt de EU geen uniforme aanpak. De richtsnoeren
worden afgestemd op de betrokken lidstaat en mettertijd bijgesteld;
het Europees semester
voorziet in geïntegreerd toezicht en helpt de economische en
begrotingsprioriteiten op elkaar af te stemmen. Het maakt duidelijk hoe
belangrijk het is de overheidsfinanciën blijvend gezond te maken, het
economisch groeipotentieel optimaal te benutten, en daarbij rekening te
houden met aandachtspunten op nationaal en EU-niveau;
het semester heeft
zowel de contacten tussen de EU en de lidstaten als de interactie tussen
de lidstaten onderling bevorderd en er zo toe bijgedragen dat de EU bijeen
blijft. Het tijdschema en de procedures van het Europees semester zijn
bijgesteld en liggen nu min of meer vast. Het semester zet aan tot
proactief overleg op EU-niveau om te voorkomen dat problemen ontstaan of
groter worden (voordat er nationale beslissingen worden genomen) en tot
regelmatige voortgangscontrole (met richtsnoeren en eventuele sancties
voor het geval corrigerende maatregelen nodig zijn);
de analytische en
toezichtcapaciteit op EU-niveau is versterkt. De nieuwe economische
governance van de EU berust op een krachtiger en sterker geïntegreerde
feitenbasis voor de uitvoering. Zo wordt er beter gebruik gemaakt van
gedeelde analytische kaders, indicatoren en beleidsevaluaties. De ervaring
van landen waarop een macro-economisch aanpassingsprogramma van toepassing
is, dat losstaat van de formele procedures van het Europees semester, zijn
daarvan een extreem, doch veelzeggend voorbeeld: de Commissie en veel
lidstaten hebben aanzienlijke middelen moeten inzetten, ook in het veld,
om deze lidstaten rechtstreekse en concrete ondersteuning te bieden, door
middel van beleidsadviezen en technische bijstand op administratief
niveau. Dit is exemplarisch voor de schaal waarop ervaring binnen de EU
kan worden gedeeld;
bepaalde ideeën voor
de voltooiing van de EMU-architectuur worden nog besproken. Het gaat onder
meer om een mechanisme ter vereenvoudiging van de coördinatie vooraf van
plannen voor grote economische hervormingen die belangrijke gevolgen voor
andere lidstaten zouden kunnen hebben, en om onderlinge contractuele
afspraken en de daarmee samenhangende solidariteitsmechanismen (zoals
financiële prikkels).
Ook tekent zich een
aantal startproblemen en -beperkingen af:
door de urgentie van
de crisis viel het niet altijd mee om een evenwicht te vinden tussen de
zaken die onmiddellijk moesten worden aangepakt en de
langetermijnbehoeften. Landspecifieke aanbevelingen zijn altijd op slechts
enkele geselecteerde gebieden gericht en suggereren concrete stappen voor
het daaropvolgende jaar: Rome is niet op één dag gebouwd. Wel is het van
essentieel belang dat dergelijke stappen worden ingegeven door een
duidelijke visie op de langere termijn. In een aantal gevallen benadrukken
de landspecifieke aanbevelingen van 2013 dat de begrotingsdoelstellingen
er niet toe moeten leiden dat aan bepaalde groeibevorderende uitgaven
wordt getornd. Nu Europa van de crisis herstelt, zal er steeds minder
prioriteit aan noodsituaties hoeven te worden gegeven;
het welslagen van het
semester is niet alleen afhankelijk van de inzet van de lidstaten, met
name wat de uitvoering van de aanbevelingen betreft, maar ook van de
collectieve capaciteit van de EU-actoren om deze problemen als zaken van
gemeenschappelijk belang aan te pakken en een scherp multilateraal
toezicht te waarborgen. Daartoe zou de rol van de verschillende actoren
kunnen worden verduidelijkt en versterkt. Zo zijn de verschillende
Raadsformaties de wederzijdse beoordeling en het multilaterale toezicht
bijvoorbeeld ten goede gekomen;
succes is alleen
haalbaar als alle relevante actoren – regeringen, parlementen, regionale
en lokale overheden, sociale partners en alle belanghebbenden – zich alert
en betrokken betonen. In veel lidstaten zouden de verschillende
belanghebbenden nauwer bij de uitvoering van de strategie kunnen worden
betrokken. In dit kader zou de rol van de nationale hervormingsprogramma's
moeten worden herzien. Op Europees niveau hebben het Europees Economische
en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's de tenuitvoerlegging van de
Europa 2020-strategie bijzonder actief en nauwlettend gevolgd. In de
lidstaten hebben zij tot actie aangezet, ook op regionaal en lokaal
niveau, overeenkomstig de gelaagde bestuursstructuur van de EU. De Commissie
heeft ook haar vertegenwoordigingen in de lidstaten versterkt om de
contacten met de autoriteiten en belanghebbenden in de lidstaten te
verbeteren;
de stapeling van
procedures, documenten en juridische maatregelen op EU-niveau dreigt een
al te zware wissel te trekken op het proces en ten koste te gaan van de
duidelijkheid. Ook kunnen veranderingen in het tijdschema hun weerslag
hebben op de betrokkenheid van bepaalde actoren. Het komt er de komende
jaren dus op aan om de institutionele en administratieve infrastructuur
waarop het Europees semester stoelt, te versterken en te waarborgen dat
het een gericht en politiek aangestuurd proces blijft (en geen
bureaucratische wending neemt).
Het komt dan ook goed
uit dat zowel het Europees semester als de Europa 2020-strategie dit jaar wordt
beoordeeld. Conclusie De Europa 2020-strategie
is in 2014 niet minder nodig dan in 2010 het geval was. De EU staat al
tientallen jaren voor verdere economische integratie en dus voor steeds grotere
stromen goederen, diensten, arbeid en financiën binnen de EU. Dit heeft ertoe
bijgedragen dat de verschillen tussen de inkomens en levensstandaarden van de
verschillende lidstaten kleiner worden. De EU wordt dan ook wel aangeduid als
een unieke "convergentiemachine"[26].
Als gevolg van de opeenstappeling van onevenwichtigheden en de druk van de
crisis is dit convergentieproces in bepaalde delen van Europa wel vertraagd of
zelfs omgekeerd. Nu de EU de zwaarste
economische en financiële crisis van een hele generatie achter zich laat, moet
zij haar strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei versterken, zodat
zij aan de verwachtingen van haar burgers kan voldoen en haar rol in de wereld
kan behouden. De tweede periode van vijf jaar vóór 2020 nadert: een uitgelezen
moment om de strategie te herzien en ervoor te zorgen dat de EU de juiste
beleidsprioriteiten kan vaststellen voor na de crisis. De analyse in deze
mededeling wijst uit dat de doelstellingen en vlaggenschipinitiatieven van de
Europa 2020-strategie gemengde ervaringen hebben opgeleverd. De EU is op weg om
de streefcijfers voor onderwijs, klimaat en energie te halen of zeer dicht te
benaderen. Voor arbeidsparticipatie, O&O en armoedebestrijding ligt dat
anders. Toch hebben de EU-streefcijfers geholpen om de achterliggende
langere-termijnaspecten voor ogen te houden die in maatschappelijk en
economisch opzicht van cruciaal belang zijn voor de toekomst van de EU. De
toetsing van nationale gegevens aan deze centrale streefcijfers vestigt de
aandacht op meerdere pijnlijke trends – een groeiende kloof tussen de best en
de minst presterende landen, en een steeds bredere kloof tussen regio's binnen
en buiten de lidstaten. De crisis heeft ook duidelijk gemaakt dat rijkdom en
inkomen steeds ongelijker worden verdeeld. De ervaring wijst ook uit dat de
actieve betrokkenheid en deelname van regio's en steden – die verantwoordelijk
zijn voor de uitvoering van veel EU-beleid – van cruciaal belang is voor de
verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen. Aan dit soort problemen moet
aandacht worden besteed bij de beoordeling en de daaropvolgende herziening van
de strategie. De economische
governance van de EU, die ieder jaar plaatsvindt via het Europees semester, is
de laatste jaren aanzienlijk verbeterd en kan uitgroeien tot een krachtig
instrument voor het nastreven van de prioriteiten die na de crisis in acht
moeten worden genomen om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te
kunnen verwezenlijken. Op grond van de lessen die zijn geleerd in het kader van
het Europees semester is een aantal belangrijke EU-beleidsinitiatieven
ontwikkeld, zoals het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 en
de bijbehorende programma's. Deze initiatieven moeten bijdragen tot de
verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen en een basis leggen waarop de
EU en de lidstaten nieuw beleid kunnen vaststellen. In deze mededeling
analyseert de Commissie wat er tot dusver tot stand is gebracht in het kader
van de Europa 2020-strategie. In menig opzicht is deze eerste periode gebruikt
om de grondslag te leggen voor de resultaten die de komende jaren zichtbaar
moeten worden. Ook heeft de Commissie geprobeerd duidelijk te maken welke
gevolgen de crisis heeft gehad voor de beoogde resultaten. De Commissie heeft
vooralsnog geen beleidsconclusies of -aanbevelingen geformuleerd. Gelet op de
enorme veranderingen die de EU, de lidstaten, de steden en de regio's hebben
ondergaan als gevolg van de crisis, acht de Commissie het noodzakelijk om alle
belanghebbenden in de EU te raadplegen over de lessen die moeten worden
getrokken en over de belangrijkste uitgangspunten voor de volgende fasen van de
EU-groeistrategie voor na de crisis. De Commissie zal op basis van de analyse
in deze mededeling een openbare raadpleging organiseren waarbij alle
belanghebbende partijen worden uitgenodigd om hun standpunten kenbaar te maken.
Na de raadpleging zal de Commissie begin 2015 voorstellen indienen voor het
vervolg van de strategie. [1] Tenzij anders wordt vermeld, zijn de cijfers in deze
mededeling afkomstig van het bureau voor statistiek van de EU (Eurostat) en
hebben de EU-gemiddelden betrekking op de EU-28. [2] Mededeling van de Commissie, COM(2010) 2020 van 3 maart 2010.
De algemene strategie en de streefcijfers werden besproken door het Europees
Parlement en vervolgens bekrachtigd op de bijeenkomsten van de Europese Raad in
maart en juni 2010. Nadere informatie vindt u op: http://ec.europa.eu/europe2020/index_nl.htm
[3] COM(2010) 2020 van 3 maart 2010. [4] "Een digitale agenda voor Europa",
"Innovatie-Unie", "Jeugd in beweging", "Efficiënt
gebruik van hulpbronnen", "Industriebeleid in een tijd van
mondialisering", "Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen",
"Europees platform tegen armoede". [5] PB L 306 van 23 november 2011. [6] PB L 140 van 27 mei 2013. [7] Meer
informatie over de Europa 2020-doelstelligen en vlaggenschipinitiatieven van
Europa 2020 is opgenomen in de bijlage. [8] Zie de economische winterprognose 2014 van de Commissie
voor de meest recente en gedetailleerde gegevens, "Winter 2014 - European
Economy 2/2014". [9] Zie
de presentatie van J.M. Barroso tijdens de informele Europese Raad van 11
februari 2010, die beschikbaar is op: http://ec.europa.eu/europe2020/documents/documents-and-reports/subject/europe-2020-presentations/index_en.htm#top
[10] Zie de economische winterprognose 2014 van de Commissie
voor de meest recente en gedetailleerde gegevens, "Winter 2014 - European
Economy 2/2014". [11] Zie de economische winterprognose 2014 van de Commissie
voor de meest recente en gedetailleerde gegevens, "Winter 2014 - European
Economy 2/2014". [12] COM(2013) 800. [13] Zie de economische winterprognose 2014 van de Commissie
voor de meest recente en gedetailleerde gegevens, "Winter 2014 - European
Economy 2/2014". [14] Europese Centrale Bank, Bank Lending Survey, januari 2014. [15] Zie de economische winterprognose 2014 van de Commissie
voor de meest recente en gedetailleerde gegevens, Winter 2014 - European
Economy 2/2014. [16] IMF, "Jobs and Growth: supporting European
Recovery", 2014. [17] "The state of the Internet", Akamai (vierde
kwartaal 2012), Cisco VNI Mobile Forecast (2013). [18] COM(2011) 571. [19] In januari 2014 bracht de Commissie een kader tot stand
voor het energie- en klimaatbeleid tot en met 2030. Een vermindering van de
uitstoot van broeikasgassen met 40 % ten opzichte van 1990, een bindende
EU-brede doelstelling inzake hernieuwbare energie van ten minste 27 %, en
hernieuwde ambities voor het energie-efficiëntiebeleid behoren tot de
belangrijkste doelstellingen van het nieuwe kader – COM(2014) 15. [20] Studie uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie. [21] EurObserv'ER. [22] Gegevens van de EU-27. [23] COM(2013) 624. [24] COM(2013) 690, Versterking van de sociale dimensie van de
Economische en Monetaire Unie, 2.10.2013. [25] COM(2013) 800. [26] Wereldbank, "Golden growth – restoring the lustre
of the European economic model", 2012.