EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021H1086

Aanbeveling (EU) 2021/1086 van de Commissie van 23 juni 2021 betreffende de opbouw van een gezamenlijke cybereenheid

C/2021/4520

OJ L 237, 5.7.2021, p. 1–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

ELI: http://data.europa.eu/eli/reco/2021/1086/oj

5.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 237/1


AANBEVELING (EU) 2021/1086 VAN DE COMMISSIE

van 23 juni 2021

betreffende de opbouw van een gezamenlijke cybereenheid

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Cyberbeveiliging is cruciaal voor het welslagen van de digitale transformatie van de economie en de samenleving. De EU heeft ongekende investeringen toegezegd om te zorgen voor vertrouwen van mensen, ondernemingen en overheidsinstanties in digitale instrumenten.

(2)

De COVID-19-pandemie heeft het belang van connectiviteit en de afhankelijkheid van Europa van stabiele netwerk- en informatiesystemen vergroot, en heeft aangetoond dat de hele toeleveringsketen moet worden beschermd. Betrouwbare en veilige netwerk- en informatiesystemen zijn met name belangrijk voor entiteiten die zich in de frontlinie van de strijd tegen de pandemie bevinden, zoals ziekenhuizen, medische instanties en vaccinproducenten. Door middel van coördinatie van de inspanningen van de EU om cyberaanvallen met de meeste impact tegen dergelijke entiteiten te voorkomen, op te sporen, te ontmoedigen en te beletten, alsook de gevolgen ervan te beperken en erop te reageren, kunnen levens worden gered en kunnen pogingen tot ondermijning van het vermogen van de EU om de pandemie zo snel mogelijk te verslaan, worden voorkomen. Bovendien draagt het versterken van het vermogen van de EU om cyberaanvallen doeltreffend te bestrijden bij aan de bevordering van een open, stabiele en veilige wereldwijde cyberspace.

(3)

Aangezien relevante instanties en actoren op het gebied van cyberbeveiliging te maken hebben met de grensoverschrijdende aard van cyberdreigingen en de voortdurende toename van complexere, pervasievere en gerichtere aanvallen (1), moeten zij hun vermogen om op dergelijke dreigingen en aanvallen te reageren, vergroten door bestaande middelen aan te wenden en hun inspanningen beter te coördineren. Alle relevante actoren in de EU moeten voorbereid zijn om samen te reageren en informatie uit te wisselen, op basis van het beginsel van de noodzaak tot uitwisseling in plaats van de noodzaak tot kennisneming.

(4)

Ondanks de aanzienlijke vooruitgang die is geboekt door samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van cyberbeveiliging, en met name door de samenwerkingsgroep voor netwerk- en informatiebeveiliging (hierna “de NIS-samenwerkingsgroep” genoemd) en het netwerk van “Computer Security Incident Response Teams” (hierna “het CSIRT-netwerk” genoemd) zoals opgezet bij Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad (2), is er nog steeds geen gemeenschappelijk EU-platform waarop informatie die in verschillende cyberbeveiligingsgemeenschappen is verzameld efficiënt en veilig kan worden uitgewisseld en operationele vermogens door relevante actoren kunnen worden gecoördineerd en gemobiliseerd. Als gevolg daarvan dreigen cyberdreigingen en -incidenten in minder efficiënte en kwetsbaardere kokers te worden aangepakt. Bovendien ontbreekt er een kanaal op EU-niveau voor technische en operationele samenwerking met de particuliere sector, zowel voor het delen van informatie als voor ondersteuning bij de respons op incidenten.

(5)

Bestaande kaders en structuren, en de beschikbare middelen en deskundigheid in de lidstaten en relevante EU-instellingen, -organen en -agentschappen, bieden een stevige basis voor een gezamenlijke respons op cyberdreigingen, - incidenten en -crises (3). Deze bestaande architectuur omvat aan de operationele kant de blauwdruk voor een gecoördineerde respons op grootschalige cyberincidenten en -crises (hierna “de blauwdruk” genoemd) (4), het CSIRT-netwerk, het Europees Netwerk van verbindingsorganisaties voor cybercrises (EU-CyCLONe) (5), het Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit (EC3) en de gezamenlijke taskforce cybercriminaliteit (J-CAT) bij het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol), en het crisisresponsprotocol van de EU-rechtshandhavingsinstanties (“EU Law Enforcement Emergency Response Protocol” — EU LE ERP). Ook de NIS-samenwerkingsgroep, het Inlichtingen- en situatiecentrum van de Europese Unie (EU-Intcen), het Instrumentarium voor cyberdiplomatie (6) en projecten met betrekking tot cyberdefensie in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) (7) dragen bij aan het beleid en de operationele samenwerking in verschillende cyberbeveiligingsgemeenschappen. Het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa) is op grond van zijn versterkte mandaat belast met het ondersteunen van de operationele samenwerking (8) op het gebied van de cyberbeveiliging van netwerk- en informatiesystemen, de gebruikers van dergelijke systemen en andere personen die door cyberdreigingen en -incidenten worden getroffen. De EU kan door middel van de geïntegreerde regeling politieke crisisrespons (IPCR-regeling) haar politieke respons op grote crises coördineren, ook in geval van grootschalige cyberaanvallen.

(6)

Er bestaat echter nog geen mechanisme om de bestaande middelen aan te wenden en om wederzijdse bijstand te verlenen aan alle cybergemeenschappen die verantwoordelijk zijn voor de beveiliging van netwerken en informatiesystemen, het bestrijden van cybercriminaliteit, en in voorkomend geval voor cyberdefensie bij crises. Ook bestaat er geen omvattend mechanisme op EU-niveau voor technische en operationele samenwerking tussen alle gemeenschappen op het gebied van situatiebewustzijn, paraatheid en respons. Bovendien zouden via Europol respectievelijk Intcen synergieën met de rechtshandhavings- en inlichtingengemeenschappen moeten worden gecreëerd.

(7)

De Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hierna “de hoge vertegenwoordiger” genoemd), de lidstaten en de betrokken EU-instellingen, -organen en -agentschappen erkennen het belang van het analyseren van de sterke punten, zwakke punten, lacunes en overlappingen van de cyberbeveiligingsarchitectuur van de EU zoals die de laatste jaren is opgebouwd. Naar aanleiding van die analyse heeft de Commissie samen met de lidstaten, en met medewerking van de hoge vertegenwoordiger, een concept ontwikkeld voor een gezamenlijke cybereenheid als belangrijk onderdeel van de strategie voor de veiligheidsunie (9), de digitale strategie (10) en de cyberbeveiligingsstrategie (11).

(8)

De lidstaten zouden in gevallen van crisis moeten kunnen rekenen op solidariteit van de EU in de vorm van gecoördineerde bijstand, met inbegrip van bijstand van alle vier de cybergemeenschappen (de civiele, wetshandhavings- (12), diplomatieke en, in voorkomend geval, defensiegemeenschappen). De mate waarin deelnemers uit een of meer gemeenschappen ingrijpen, kan afhangen van de aard van een grootschalig incident of een grootschalige crisis en derhalve van het soort tegenmaatregelen dat daartegen moet worden getroffen. In geval van cyberdreigingen, -incidenten en -crises zijn goed opgeleide deskundigen en technische uitrusting van wezenlijk belang om ernstige schade te kunnen voorkomen en voor daadwerkelijk herstel te kunnen zorgen. Duidelijk omschreven technische en operationele vermogens, met name in de vorm van deskundigen en uitrusting, die in geval van nood direct in de lidstaten kunnen worden ingezet, zullen daarom centraal staan in de gezamenlijke cybereenheid. Binnen dat platform zullen deelnemers zich in een unieke positie bevinden om via snellereactieteams voor cyberbeveiliging van de EU dergelijke vermogens te bevorderen en te coördineren, en tegelijkertijd voor passende synergieën met de reeds bestaande cyberprojecten in het kader van PESCO te zorgen.

(9)

De gezamenlijke cybereenheid voorziet in een virtueel en fysiek platform, en daarom hoeft er geen extra, afzonderlijk orgaan te worden opgericht. De opzet van de gezamenlijke cybereenheid zou geen afbreuk mogen doen aan de competenties en bevoegdheden van nationale cyberbeveiligingsautoriteiten en relevante entiteiten van de Unie. De gezamenlijke cybereenheid zou moeten worden verankerd in memoranda van overeenstemming tussen haar deelnemers. De gezamenlijke cybereenheid zou, als platform voor veilige en snelle operationele en technische samenwerking tussen EU-entiteiten en autoriteiten van de lidstaten, moeten voortbouwen op en een meerwaarde moeten bieden voor bestaande structuren, middelen en vermogens. De gezamenlijke cybereenheid zou ook alle cyberbeveiligingsgemeenschappen — de civiele, wetshandhavings-, diplomatieke en defensiegemeenschappen — moeten samenbrengen. Deelnemers aan het platform zouden ofwel een operationele, ofwel een ondersteunende rol moeten hebben. Enisa, Europol, het computercrisisresponsteam voor de instellingen, organen en instanties van de Europese Unie (CERT-EU), de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (met inbegrip van Intcen), het CSIRT-netwerk en EU-CyCLONe zouden tot de operationele deelnemers moeten behoren. Het Europees Defensieagentschap (EDA), de voorzitter van NIS-samenwerkingsgroep, de voorzitter van de Horizontale Groep cybervraagstukken van de Raad en één vertegenwoordiger voor de relevante PESCO-projecten (13) zouden tot de ondersteunende deelnemers moeten behoren. Aangezien de lidstaten het operationeel vermogen en de operationele bevoegdheden hebben om op grootschalige cyberdreigingen, -incidenten en -crises te reageren, zouden de deelnemers aan het platform vooral op hun capaciteiten moeten vertrouwen om, met hulp van de relevante entiteiten van de Unie, hun doelstellingen te verwezenlijken.

(10)

De gezamenlijke cybereenheid moet een nieuwe impuls geven aan het proces dat in 2017 met de blauwdruk van start is gegaan. De gezamenlijke cybereenheid zou de architectuur van de blauwdruk verder moeten operationaliseren en een beslissende stap moeten zijn in de richting van een Europees kader voor de beheersing van cybercrises, waarbinnen dreigingen en risico’s op gecoördineerde en tijdige wijze worden geïdentificeerd, de gevolgen daarvan worden beperkt en erop wordt gereageerd. Door een dergelijke stap te zetten, zou de gezamenlijke cybereenheid de EU moeten helpen bij de respons op huidige en aanstaande dreigingen.

(11)

Operationele en ondersteunende deelnemers zouden door aan de gezamenlijke cybereenheid deel te nemen in staat moeten zijn samen te werken met een breder scala belanghebbenden als onderdeel van het EU-kader voor respons op cybercrises. Bij het uitoefenen van hun functies binnen de grenzen van hun mandaat zouden de deelnemers gebruik moeten maken van betere paraatheid en een breder situatiebewustzijn van alle aspecten van cyberdreigingen en -incidenten, en van aanvullende deskundigheid op het gebied van cyberbeveiliging. Deelnemers zouden bijvoorbeeld regelmatig moeten worden betrokken bij gemeenschapsoverschrijdende oefeningen, een duidelijk omschreven rol in het EU-crisisresponsplan krijgen, de zichtbaarheid van hun acties vergroten door gezamenlijke communicatie met het publiek, en overeenkomsten voor operationele samenwerking sluiten met de particuliere sector. Tegelijkertijd zouden deelnemers door bij te dragen aan de gezamenlijke cybereenheid bestaande netwerken, zoals het CSIRT-netwerk en EU-CyCLONe, moeten kunnen versterken, waarmee zij veilige instrumenten voor informatie-uitwisseling en betere detectievermogens (bijvoorbeeld operationele beveiligingscentra) krijgen en toegang kunnen krijgen tot beschikbare operationele vermogens van de EU.

(12)

Deelnemers aan de gezamenlijke cybereenheid zouden zich moeten richten op technische en operationele samenwerking, met inbegrip van gezamenlijke operaties. De deelnemers zouden aan dergelijke samenwerking moeten bijdragen voor zover hun mandaat dit toelaat. Samenwerking zou moeten voortbouwen en een aanvulling moeten vormen op lopende inspanningen. Aanvullende entiteiten zouden kunnen deelnemen afhankelijk van de soort samenwerking in kwestie.

(13)

Met het platform zouden technische en operationele crisisbeheersingsdeskundigen van de lidstaten en EU-entiteiten bijeen moeten worden gebracht om de respons op cyberdreigingen, -incidenten en -crises te coördineren door gebruik te maken van de bestaande vermogens en deskundigheid. Deskundigen die deelnemen aan de gezamenlijke cybereenheid zullen een veel breder aanvalsoppervlak kunnen monitoren door gebruik te maken van zowel het fysieke als het virtuele platform. Daarom zouden deelnemers via het platform hun inspanningen bij grensoverschrijdende incidenten en crises moeten coördineren en door incidenten getroffen landen moeten bijstaan.

(14)

Voor de opbouw van de gezamenlijke cybereenheid is een stapsgewijs proces nodig waarin bestaande kaders en structuren, als vermeld in deze aanbeveling, worden aangewend en geconsolideerd, met inbegrip van de samenwerkingsmechanismen die zijn ingesteld in het kader van door lidstaten geleide fora (bijvoorbeeld het CSIRT-netwerk, EU-CyCLONe, de Horizontale Groep cybervraagstukken van de Raad, J-CAT en relevante PESCO-projecten) en vanuit de EU-instellingen, -organen en -agentschappen, de gestructureerde samenwerking tussen Enisa en CERT-EU, en de interinstitutionele groep voor de uitwisseling van cyberbeveiligingsinformatie. Kaders voor hybride dreigingen en civiele bescherming (14) en sectorspecifieke kaders (15) zouden op passende wijze moeten worden betrokken. Er zou op vergelijkbare wijze een gestructureerde koppeling met de IPCR (16) tot stand moeten worden gebracht. Zo kan in geval van een crisis snel en doeltreffend informatie worden uitgewisseld tussen politieke beleidsbepalers die in de Raad zijn verzameld.

(15)

De gezamenlijke cybereenheid zou daarom volgens een geleidelijk en transparant proces, dat over twee jaar moet zijn afgerond, moeten worden opgericht. Daarom zouden de doelstellingen van deze aanbeveling moeten worden verwezenlijkt door middel van een proces in vier stappen, zoals beschreven in de bijlage bij deze aanbeveling. In het kader van de eerste twee stappen zou een door Enisa ondersteund voorbereidingsproces met operationele en ondersteunende deelnemers op het niveau van de EU en de lidstaten moeten worden opgezet, onder een door de Commissie op te richten werkgroep. De beginselen van wederzijdse betrokkenheid, inclusiviteit en consensusvorming zouden leidend moeten zijn bij dit voorbereidingswerk. De betrokkenheid van alle deelnemers zou moeten worden bevorderd zodat verschillende meningen en standpunten naar voren kunnen worden gebracht en ernaar kan worden gestreefd oplossingen te vinden die zo veel mogelijk steun genieten. Afhankelijk van de behoeften en in naar behoren gemotiveerde omstandigheden kan het tijdschema voor de verschillende stappen die in deze aanbeveling zijn aangegeven, worden aangepast.

(16)

Het voorbereidingsproces zou moeten beginnen met de eerste stap: de identificatie van de relevante beschikbare operationele vermogens van de EU en beginnen met de bepaling van de rollen en verantwoordelijkheden van deelnemers aan het platform. De tweede stap zou de ontwikkeling van het EU-plan voor incidenten- en crisisrespons op het gebied van cyberbeveiliging overeenkomstig de blauwdruk (17) en het crisisresponsprotocol van de EU-rechtshandhavingsinstanties, de ontplooiing van activiteiten met betrekking tot paraatheid en situatiebewustzijn overeenkomstig de cyberbeveiligingsverordening en de Europol-verordening (18), en de uiteindelijke bepaling van de rollen en verantwoordelijkheden van deelnemers aan het platform moeten omvatten. De werkgroep zou de resultaten van die bepaling moeten voorleggen aan de Commissie en de hoge vertegenwoordiger, die deze resultaten vervolgens met de Raad zullen delen. De Commissie en de hoge vertegenwoordiger zouden moeten samenwerken om overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden een gezamenlijk verslag op basis van die bepaling op te stellen en de Raad moeten uitnodigen om dat verslag door middel van conclusies van de Raad te bekrachtigen.

(17)

Na die bekrachtiging kan de gezamenlijke cybereenheid operationeel worden gemaakt en kunnen de twee resterende stappen van het proces worden voltooid. Bij de derde stap zouden de deelnemers in staat moeten zijn om de snellereactieteams van de EU in te zetten overeenkomstig de procedures die zijn vastgesteld in het EU-plan voor incidenten- en crisisrespons op het gebied van cyberbeveiliging, daarbij gebruik te maken van zowel het fysieke als het virtuele platform en zo bij te dragen aan verschillende aspecten van de respons op incidenten (van communicatie met het publiek tot herstel achteraf). Ten slotte zullen in het kader van de vierde stap belanghebbenden uit de particuliere sector, met inbegrip van zowel gebruikers als aanbieders van cyberbeveiligingsoplossingen en -diensten, worden uitgenodigd om bij te dragen aan het platform, waardoor deelnemers de informatie-uitwisseling en de gecoördineerde respons van de EU op cyberdreigingen en -incidenten kunnen verbeteren.

(18)

Tegen het einde van het vierstappenproces zouden deelnemers een activiteitenverslag moeten opstellen over de vooruitgang die bij de uitvoering van de vier in de aanbeveling beschreven stappen is geboekt, waarin zij beschrijven welke successen zijn geboekt en welke problemen zij zijn tegengekomen; dit verslag zou moeten worden voorgelegd aan de Commissie en de hoge vertegenwoordiger. Op basis van dat verslag zouden de Commissie en de hoge vertegenwoordiger de resultaten moeten beoordelen en conclusies moeten trekken met het oog op de toekomst van de gezamenlijke cybereenheid.

(19)

De Commissie, Enisa, Europol en CERT-EU zouden, binnen hun budgettaire en personele mogelijkheden, administratieve, financiële en technische bijstand aan de gezamenlijke cybereenheid moeten verlenen, zoals beschreven in hoofdstuk IV van deze aanbeveling. De versterking van de operationele cyberbeveiligingscapaciteiten van de relevante EU-instellingen, -organen en -agentschappen zal essentieel zijn voor de doeltreffende voorbereiding en voor de bestendigheid van de gezamenlijke cybereenheid. De Commissie is voornemens ervoor te zorgen dat de komende verordening betreffende gemeenschappelijke bindende voorschriften inzake cyberbeveiliging voor EU-instellingen, -organen en -agentschappen (oktober 2021) de rechtsgrondslag voor de bijdrage van CERT-EU zal vormen.

(20)

Enisa is, gezien zijn versterkte mandaat overeenkomstig Verordening (EU) 2019/881 (cyberbeveiligingsverordening) bij uitstek in staat de voorbereiding van de gezamenlijke cybereenheid te organiseren en te ondersteunen, en bij te dragen tot het operationeel maken ervan. In overeenstemming met de bepalingen van de cyberbeveiligingsverordening zet Enisa momenteel een kantoor in Brussel op om zijn gestructureerde samenwerking met CERT-EU te ondersteunen. Die gestructureerde samenwerking, onder meer via aangrenzende kantoren, biedt een nuttig kader om de oprichting van de gezamenlijke cybereenheid te faciliteren, met inbegrip van de fysieke ruimte ervan die aan de deelnemers en aan personeel van andere relevante EU-instellingen, -organen en -agentschappen ter beschikking zou moeten worden gesteld als zij daar behoefte aan hebben. Het fysieke platform zou moeten worden gecombineerd met een virtueel platform dat bestaat uit instrumenten voor samenwerking en veilige informatie-uitwisseling. Met die instrumenten zal de schat aan informatie die via het Europees cyberschild (19), met inbegrip van Security Operation Centres (SOC’s) en centra voor informatie-uitwisseling en -analyse (ISAC’s), is verzameld, worden benut.

(21)

In het in 2018 door de Raad goedgekeurde crisisresponsprotocol van de EU-rechtshandhavingsinstanties voor grote grensoverschrijdende cyberaanvallen, wordt in het kader van de “blauwdruk” een centrale rol toegekend aan het Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit (EC3) (20) van Europol. Met dat protocol kunnen EU-rechtshandhavingsautoriteiten 24 uur per dag en zeven dagen per week op grootschalige, vermoedelijk kwaadwillige grensoverschrijdende aanvallen reageren door middel van snelle reactie en beoordeling, en essentiële informatie voor de doeltreffende coördinatie van de respons op grensoverschrijdende incidenten veilig en tijdig uitwisselen. In het protocol wordt nader ingegaan op de samenwerking met andere EU-instellingen en crisisprotocollen voor de hele EU, alsook op samenwerking met de particuliere sector op het gebied van crises. De rechtshandhavingsgemeenschap zou, in voorkomend geval met de steun van Europol, moeten bijdragen aan de gezamenlijke cybereenheid door de nodige stappen te ondernemen binnen de volledige onderzoekscyclus, overeenkomstig de vereisten van het strafrechtelijk kader en de toepasselijke procedures voor de omgang met elektronisch bewijsmateriaal. Sinds de oprichting van EC3 in 2013 verleent Europol operationele steun en faciliteert het de operationele samenwerking tegen cyberdreigingen. Europol zou het platform moeten blijven ondersteunen overeenkomstig zijn mandaat en de benadering van inlichtingengestuurde rechtshandhaving, en daarbij alle interne deskundigheid, producten, instrumenten en diensten inzetten die relevant zijn voor de incident- of crisisrespons.

(22)

Op grond van Richtlijn 2013/40/EU over aanvallen op informatiesystemen moeten de lidstaten er ook voor zorgen dat zij voor de informatie-uitwisseling met betrekking tot in die richtlijn omschreven strafbare feiten beschikken over een operationeel nationaal contactpunt dat 24 uur per dag en zeven dagen per week bereikbaar is. Het netwerk van die operationele nationale contactpunten zou ook moeten bijdragen aan de gezamenlijke cybereenheid door in voorkomend geval voor de betrokkenheid van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten te zorgen.

(23)

De cyberdiplomatiegemeenschap van de EU draagt bij aan de bevordering en bescherming van een wereldwijde, open, stabiele en veilige cyberspace, en in het kader daarvan aan de preventie en opsporing van en de respons op kwaadwillige cyberactiviteiten. De EU heeft in 2017 een kader voor een gezamenlijke diplomatieke EU-respons op kwaadwillige cyberactiviteiten (“Instrumentarium voor cyberdiplomatie”) goedgekeurd. Dit kader maakt deel uit van het bredere cyberdiplomatiebeleid van de EU. Het draagt bij tot het voorkomen van conflicten en tot stabielere internationale betrekkingen. Met dit kader worden de EU en de lidstaten in staat gesteld om, in voorkomend geval in samenwerking met internationale partners, alle maatregelen van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB) overeenkomstig de respectieve procedures voor de uitvoering ervan in te zetten om samenwerking aan te moedigen, dreigingen te ondervangen en huidig en mogelijk toekomstig kwaadwillig gedrag in cyberspace te beïnvloeden. De cyberdiplomatiegemeenschap zou binnen de gezamenlijke cybereenheid moeten samenwerken door het volledige scala aan diplomatieke maatregelen te benutten en ondersteuning te bieden op dat gebied, met name wat betreft communicatie met het publiek, het ondersteunen van gedeeld situatiebewustzijn en de betrokkenheid van derde landen in geval van een crisis.

(24)

De hoge vertegenwoordiger zou, overeenkomstig het kader van de blauwdruk, onder meer via Intcen moeten bijdragen aan de gezamenlijke cybereenheid door doorlopend op inlichtingen gebaseerd en gedeeld situatiebewustzijn over bestaande en opkomende dreigingen te verschaffen, met inbegrip van het nodige strategisch situatiebewustzijn voor ieder voorval.

(25)

De EU en de lidstaten streven er binnen de cyberdefensiegemeenschap naar de cyberdefensievermogens te versterken en synergieën, coördinatie en samenwerking tussen de relevante EU-instellingen, -organen en -agentschappen, alsook met en tussen de lidstaten, verder te verbeteren, ook met betrekking tot de missies en operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB). De gemeenschap functioneert op basis van intergouvernementeel bestuur op EU-niveau, nationale militaire bevelstructuren en vermogens en middelen voor militair of tweeërlei gebruik. Gezien de bijzondere aard van de cyberdefensiegemeenschap, moeten specifieke interfaces met de gezamenlijke cybereenheid worden gebouwd om informatie-uitwisseling daarmee mogelijk te maken (21).

(26)

De permanente gestructureerde samenwerking is een bij het Verdrag van Lissabon (22) ingesteld rechtskader dat in 2017 in het kader van de Unie is opgenomen. Gestructureerde samenwerking heeft geleid tot een aantal PESCO-projecten op cybergebied, die bijdragen tot de naleving van verbintenis 11 (23)“om de inspanningen inzake samenwerking op het gebied van cyberdefensie op te voeren, zoals informatie-uitwisseling, opleiding en operationele ondersteuning”. De EDEO vormt, met inbegrip van de Militaire Staf van de EU en het EDA, het PESCO-secretariaat, dat één contactpunt binnen het Uniekader vormt voor alle PESCO-aangelegenheden, met inbegrip van ondersteunende en coördinerende functies met betrekking tot de PESCO-projecten (bijvoorbeeld de beoordeling van nieuwe projectvoorstellen en het opstellen van de voortgangsverslagen van de projecten). Vertegenwoordigers van relevante PESCO-projecten zouden de gezamenlijke cybereenheid moeten ondersteunen, met name met betrekking tot situatiebewustzijn en paraatheid.

(27)

De deelnemers zouden belanghebbenden uit de particuliere sector, zowel aanbieders als gebruikers van cyberbeveiligingsoplossingen, via de gezamenlijke cybereenheid voldoende moeten integreren om het Europees kader voor de beheersing van cyberbeveiligingscrises te ondersteunen, en daarbij het rechtskader voor het delen en beveiligen van informatie naar behoren in acht moeten nemen. Aanbieders van cyberbeveiliging zouden aan het initiatief moeten bijdragen door inlichtingen over dreigingen te delen en responders op incidenten ter beschikking te stellen, teneinde de capaciteiten van de Unie om op grootschalige aanvallen en crises te reageren snel te verhogen. Gebruikers van goederen en diensten voor cyberbeveiliging zouden, met name als zij onder het toepassingsgebied van de NIS-richtlijn vallen, om hulp en advies moeten kunnen verzoeken via — momenteel ontbrekende — gestructureerde kanalen die aan centra voor informatie-uitwisseling en -analyse (ISAC’s) op EU-niveau (24) zijn gekoppeld. Het platform zou ook kunnen bijdragen tot het versterken van de samenwerking met internationale partners.

(28)

Voor het ontwikkelen en in stand houden van situatiebewustzijn zijn geavanceerde vermogens voor de detectie en het voorkomen van indringing nodig. De gezamenlijke cybereenheid zou moeten steunen op een geavanceerd netwerk waarmee kwaadwillige dreigingen en incidenten die negatieve gevolgen zouden kunnen hebben voor belangrijke communicatie- en informatiesystemen in de hele Unie kunnen worden geanalyseerd. Dit betekent dat kennis van dreigingen afkomstig uit communicatienetwerken die worden gemonitord door nationale, sectorale en grensoverschrijdende SOC’s en andere bronnen bij de gezamenlijke cybereenheid terecht zou moeten komen zodat deelnemers het dreigingslandschap in de EU beter kunnen beoordelen.

(29)

Om de uitwisseling van operationele informatie, die vertrouwelijke informatie kan bevatten, te ondersteunen, zou het platform moeten steunen op naar behoren beveiligde communicatiekanalen. Dergelijke kanalen zouden ook kunnen voortbouwen op bestaande infrastructuur, zoals de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling (Siena), die Europol en de rechtshandhavingsgemeenschap gebruiken. Zoals aangekondigd in de cyberbeveiligingsstrategie zouden de door de EU-instellingen, -organen en -agentschappen gebruikte instrumenten moeten voldoen aan de voorschriften inzake informatiebeveiliging die de Commissie binnenkort zal voorstellen.

(30)

De Commissie zal, met name via het programma Digitaal Europa, de nodige investeringen ondersteunen om het fysieke en het virtuele platform op te zetten, om veilige communicatiekanalen en opleidingsvermogen op te bouwen en in stand te houden, en om detectievermogen op te bouwen en in stand te houden. Het Europees Defensiefonds zou daarnaast kunnen helpen bij de financiering van cruciale cyberdefensietechnologieën en -vermogens om nationale paraatheid op het gebied van cyberdefensie te versterken,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

I.   DOEL VAN DE AANBEVELING

1.

Het doel van deze aanbeveling is de acties te identificeren die nodig zijn om de inspanningen van de EU om grootschalige cyberincidenten en -crises te voorkomen, op te sporen, te ontmoedigen en te beletten, alsook de gevolgen ervan te beperken en erop te reageren, via een gezamenlijke cybereenheid te coördineren. Om dat doel te verwezenlijken, worden in deze aanbeveling ook het proces, de mijlpalen en het tijdschema vastgesteld die de lidstaten en relevante EU-instellingen, -organen en -agentschappen zouden moeten volgen met betrekking tot de oprichting en ontwikkeling van dat platform.

2.

De lidstaten en de relevante EU-instellingen, -organen en -agentschappen zouden ervoor moeten zorgen dat zij in geval van grootschalige cyberincidenten en -crises hun inspanningen coördineren via een gezamenlijke cybereenheid die wederzijdse bijstand (25) in de vorm van deskundigheid van autoriteiten van lidstaten en relevante EU-instellingen, -organen en agentschappen mogelijk maakt. De gezamenlijke cybereenheid zou deelnemers ook in staat moeten stellen samen te werken met de particuliere sector.

II.   DEFINITIES

3.

Voor de toepassing van deze aanbeveling wordt verstaan onder:

a)

“EU-plan voor incidenten- en crisisrespons op het gebied van cyberbeveiliging”: verzameling van rollen, modaliteiten en procedures die leiden tot de voltooiing van het EU-kader voor respons op cybercrises als beschreven in punt 1 van de aanbeveling van de Commissie van 13 september 2017 inzake een gecoördineerde respons op grootschalige cyberincidenten en -crises (hierna “de blauwdruk” genoemd);

b)

“cyberbeveiligingsgemeenschappen”: collaboratieve civiele, rechtshandhavings-, diplomatieke en defensiegroepen die zowel lidstaten als de relevante EU-instellingen, -organen en -agentschappen vertegenwoordigen en die informatie uitwisselen met het oog op gedeelde doelen, belangen en missies op het gebied van cyberbeveiliging;

c)

“deelnemers uit de particuliere sector”: vertegenwoordigers van entiteiten uit de particuliere sector (26) die cyberbeveiligingsoplossingen en -diensten (27) aanbieden of gebruiken;

d)

“grootschalig incident”: incident als gedefinieerd in artikel 4, punt 7, van Richtlijn (EU) 2016/1148 met aanzienlijke gevolgen in ten minste twee lidstaten;

e)

“geïntegreerd verslag van de cyberbeveiligingssituatie in de EU”: verslag waarin input van deelnemers aan de gezamenlijke cybereenheid wordt verzameld en dat voortbouwt op het in artikel 7, punt 6, van Verordening (EU) 2019/881 bedoelde technisch situatieverslag inzake de EU-cyberbeveiliging;

f)

“snellereactieteam voor cyberbeveiliging van de EU”: door Enisa, CERT-EU en Europol ondersteund team van erkende deskundigen op het gebied van cyberbeveiliging, die vooral afkomstig zijn van de CSIRT’s van de lidstaten, dat voorbereid is om deelnemers die worden getroffen door grootschalige incidenten en crises op afstand bij te staan;

g)

“memorandum van overeenstemming”: overeenkomst tussen deelnemers waarin de nodige modaliteiten voor samenwerking zijn vastgesteld, met inbegrip van de middelen en procedures die nodig zijn om snellereactieteams voor cyberbeveiliging van de EU op te richten en te mobiliseren, en om wederzijdse bijstand mogelijk te maken.

III.   DOEL VAN DE GEZAMENLIJKE CYBEREENHEID

4.

De lidstaten en de relevante EU-instellingen, -organen en -agentschappen zouden moeten zorgen voor een gecoördineerde respons van de EU op en herstel van grootschalige cyberincidenten en -crises. Er zou in het bijzonder voor een dergelijke respons moeten worden gezorgd tussen operationele deelnemers, met name Enisa, Europol, CERT-EU, de Commissie, de Europese Dienst voor Extern Optreden (met inbegrip van Intcen), het CSIRT-netwerk, EU-CyCLONe, en ondersteunende deelnemers, met name de voorzitter van de NIS-samenwerkingsgroep, de voorzitter van de Horizontale Groep cybervraagstukken van de Raad, het Europees Defensieagentschap en één vertegenwoordiger voor de relevante PESCO-projecten (28). De operationele deelnemers zouden in staat moeten zijn binnen de gezamenlijke cybereenheid op snelle en doeltreffende wijze operationele middelen voor wederzijdse bijstand te mobiliseren. Daarom zouden mechanismen voor wederzijdse bijstand op aanvraag van een of meerdere lidstaten binnen de gezamenlijke cybereenheid moeten worden gecoördineerd.

5.

Om voor een doeltreffende en gecoördineerde respons te zorgen, zouden de in punt 4 genoemde operationele en ondersteunende deelnemers in staat moeten zijn beste praktijken uit te wisselen, gedeeld situatiebewustzijn te benutten en te zorgen voor de nodige paraatheid voor zover hun mandaat dit toelaat. Die deelnemers zouden rekening moeten houden met bestaande processen en de deskundigheid die in de verschillende cyberbeveiligingsgemeenschappen beschikbaar is.

IV.   WERKING VAN DE GEZAMENLIJKE CYBEREENHEID

6.

De lidstaten en de relevante EU-instellingen, -organen en -agentschappen zouden, voortbouwend op de bijdrage van Enisa als bedoeld in artikel 7, lid 7, van Verordening (EU) 2019/881, moeten zorgen voor een gecoördineerde respons op en een gecoördineerd herstel van grootschalige incidenten en crises, door middel van:

a)

het oprichten, trainen, testen en gecoördineerd inzetten van snellereactieteams voor cyberbeveiliging van de EU, gebruikmakend van artikel 7, lid 4, van Verordening (EU) 2019/881 en de artikelen 3 en 4 van Verordening (EU) 2016/794;

b)

het gecoördineerd inzetten van een virtueel en een fysiek platform, gebruikmakend van de gestructureerde samenwerking tussen Enisa en CERT-EU als vastgelegd in artikel 7, lid 4, van Verordening (EU) 2019/881, die zouden moeten dienen als ondersteunende infrastructuur voor de technische en operationele samenwerking tussen deelnemers en om relevant personeel en andere middelen van de deelnemers bijeen te brengen;

c)

het opstellen en bijhouden van een inventaris van in alle cyberbeveiligingsgemeenschappen in de Unie (29) beschikbare operationele en technische vermogens in de EU die klaar zijn om te worden ingezet in geval van grootschalige cyberincidenten of -crises.

d)

verslaglegging aan de Commissie en de hoge vertegenwoordiger over opgedane ervaring met operationelesamenwerkingsactiviteiten op het gebied van cyberbeveiliging binnen en tussen cyberbeveiligingsgemeenschappen.

7.

De lidstaten en de relevante EU-instellingen, -organen en -agentschappen zouden moeten waarborgen dat de gezamenlijke cybereenheid continu zorgt voor een gezamenlijk situatiebewustzijn en gezamenlijke paraatheid tegen cybercrises tussen en binnen alle cybergemeenschappen, en dat de doelstellingen van artikel 7 van Verordening (EU) 2019/881 en artikel 3 van Verordening (EU) 2016/794 worden nagestreefd. Daartoe zouden de lidstaten en de relevante EU-instellingen, -organen en -agentschappen overeenkomstig Verordening (EU) 2019/881 en Verordening (EU) 2016/794 de uitvoering van de volgende ondersteunende operaties mogelijk moeten maken:

a)

het opstellen van een geïntegreerd verslag van de cyberbeveiligingssituatie in de EU, door alle relevante informatie en inlichtingen over dreigingen te verzamelen en te analyseren;

b)

het gebruiken van passende en veilige instrumenten die in overeenstemming zijn met artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) 2019/881 en waarmee deelnemers snel informatie kunnen uitwisselen met elkaar en met andere entiteiten;

c)

de uitwisseling van de informatie en de deskundigheid die nodig zijn om de Unie voor te bereiden op de beheersing van grootschalige cyberincidenten en -crises, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2019/881 met steun van Enisa;

d)

de goedkeuring en het testen van nationale plannen voor incidenten- en crisisrespons op het gebied van cyberbeveiliging (30) overeenkomstig artikel 7, leden 2, 5 en 7, van Verordening (EU) 2019/881;

e)

het opstellen, beheren en testen, onder meer door middel van gemeenschapsoverschrijdende oefeningen en opleidingen, van het EU-plan voor incidenten- en crisisrespons op het gebied van cyberbeveiliging overeenkomstig de “blauwdrukaanbeveling” en voortbouwend op artikel 7, lid 3, van het voorstel van de Commissie voor de herziene Richtlijn (EU) 2016/1148 betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie (31);

f)

het bijstaan van deelnemers bij het sluiten van overeenkomsten inzake informatie-uitwisseling en operationele samenwerking met entiteiten uit de particuliere sector die onder meer diensten op het gebied van inlichtingen over dreigingen en respons op incidenten verlenen, overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) 2019/881 met steun van Enisa;

g)

het tot stand brengen van gestructureerde synergieën met nationale, sectorale en grensoverschrijdende monitoring- en detectievermogens, met name Security Operation Centres;

h)

het bijstaan van deelnemers bij het beheersen van grootschalige incidenten en crises, in overeenstemming met de ondersteunende rol van Enisa als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) 2019/881. Dit omvat onder meer het bijdragen aan gedeeld situatiebewustzijn, het ondersteunen van diplomatiek optreden, het aanwijzen van de politiek en strafrechtelijk verantwoordelijken, onder meer via Europol (32), het afstemmen van de communicatie met het publiek en het faciliteren van herstel van incidenten.

8.

Om de punten 6 en 7 uit te voeren, zouden de lidstaten en de relevante EU-instellingen, -organen en -agentschappen moeten zorgen voor:

a)

de definitie van de organisatorische aspecten van de gezamenlijke cybereenheid en de vaststelling van de rollen en verantwoordelijkheden van de operationele en ondersteunende deelnemers binnen het platform, waardoor het platform doeltreffend en in overeenstemming met de in de bijlage bij deze aanbeveling uiteengezette beginselen kan functioneren;

b)

de sluiting van memoranda van overeenstemming waarin de nodige modaliteiten voor de samenwerking tussen de in punt 4 genoemde deelnemers worden vastgelegd.

9.

Enisa zou overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) 2019/881 moeten zorgen voor de coördinatie en ondersteuning van de lidstaten en de relevante EU-instellingen, -agentschappen en -organen binnen de gezamenlijke cybereenheid, onder meer door als secretariaat te fungeren, bijeenkomsten te organiseren en bij te dragen aan de uitvoering van maatregelen in de lidstaten en op EU-niveau. Enisa zou zowel een veilig virtueel platform als een fysieke ruimte moeten verschaffen waar bijenkomsten kunnen worden gehouden en waarmee het treffen van de nodige uitvoeringsmaatregelen wordt vergemakkelijkt.

V.   OPBOUW VAN DE GEZAMENLIJKE CYBEREENHEID

10.

De lidstaten en de relevante EU-instellingen, -organen en -agentschappen zouden ervoor moeten zorgen dat de gezamenlijke cybereenheid per 30 juni 2022 de operationele fase ingaat. Operationele deelnemers zouden uiterlijk op die datum hun operationele vermogens en deskundigen ter beschikking moeten stellen, die de basis kunnen vormen van snellereactieteams voor cyberbeveiliging van de EU. De plannen voor een fysiek en een virtueel platform zouden tegen die tijd ver gevorderd moeten zijn.

11.

De lidstaten en de relevante EU-instellingen, -organen en -agentschappen zouden moeten bijdragen aan het functioneren van de gezamenlijke cybereenheid en ervoor moeten zorgen dat deze uiterlijk op 30 juni 2023 volledig operationeel is. Dit zou moeten gebeuren in vier opeenvolgende stappen, gericht op het voltooien van de volgende activiteiten:

a)

stap 1: beoordeling van de organisatieaspecten van de gezamenlijke cybereenheid en vaststelling van de beschikbare operationele vermogens van de EU, uiterlijk op 31 december 2021;

b)

stap 2: opstellen van plannen voor incidenten- en crisisrespons en beginnen met activiteiten voor gezamenlijke paraatheid, uiterlijk op 30 juni 2022;

c)

stap 3: operationeel maken van de gezamenlijke cybereenheid, uiterlijk op 31 december 2022;

d)

stap 4: samenwerking binnen de gezamenlijke cybereenheid uitbreiden tot particuliere entiteiten en verslaglegging over geboekte vooruitgang, uiterlijk op 30 juni 2023.

De in het kader van de vier opeenvolgende stappen te ondernemen acties zijn uitvoeriger omschreven in de bijlage bij deze aanbeveling.

12.

Enisa zou in het kader van de eerste twee stappen de voorbereiding van de gezamenlijke cybereenheid moeten organiseren en ondersteunen. De diensten van de Commissie zouden een werkgroep met operationele en ondersteunende deelnemers bijeen moeten brengen om die voorbereidende werkzaamheden af te ronden. De diensten van de Commissie zouden een vertegenwoordiger moeten aanwijzen en een door de hoge vertegenwoordiger voorgedragen vertegenwoordiger moeten uitnodigen om, naast de door de lidstaten gekozen vertegenwoordiger, als medevoorzitters van de werkgroep op te treden en bij te dragen aan agendapunten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

13.

Als stap 2 op zijn einde loopt, zou de werkgroep haar beoordeling van de organisatorische aspecten van de gezamenlijke cybereenheid en de rollen en verantwoordelijkheden van de operationele deelnemers binnen dat platform moeten afronden. De werkgroep zou de resultaten van die beoordeling moeten voorleggen aan de Commissie en de hoge vertegenwoordiger. De Commissie en de hoge vertegenwoordiger zouden die beoordeling vervolgens met de Raad moeten delen. De Commissie en de hoge vertegenwoordiger zouden op basis van die beoordeling een gezamenlijk verslag moeten opstellen en de Raad uitnodigen om dat verslag door middel van conclusies van de Raad te bekrachtigen.

14.

De gezamenlijke cybereenheid zou vanaf stap 3 operationeel moeten zijn.

15.

Enisa en de Commissie zouden ervoor moeten zorgen dat bestaande middelen in het kader van de EU-financieringsprogramma’s, en met name het programma Digitaal Europa, overeenkomstig de toepasselijke regels voor het opstellen van de respectieve werkprogramma’s, worden gebruikt om de deelnemers van de gezamenlijke cybereenheid te voorzien van aanvullende opleidings- en communicatievermogens en veilige infrastructuur voor het uitwisselen van informatie waarmee de uitwisseling van gerubriceerde informatie mogelijk wordt gemaakt, ook tussen verschillende gemeenschappen.

VI.   TOETSING

16.

De lidstaten zouden met de Commissie en de hoge vertegenwoordiger moeten samenwerken om uiterlijk op 30 juni 2025, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, de doeltreffendheid en efficiëntie van de gezamenlijke cybereenheid te beoordelen, teneinde conclusies te trekken met het oog op de toekomst van de gezamenlijke cybereenheid. Bij die beoordeling zou rekening moeten worden gehouden met de uitvoering van de voornoemde vier stappen.

Gedaan te Brussel, 23 juni 2021.

Voor de Commissie

Thierry BRETON

Lid van de Commissie


(1)  Verslag over het dreigingslandschap (“Threat Landscape Report”) 2020 van Enisa; Europol, dreigingsevaluatie van de georganiseerde internetcriminaliteit (“Internet Organised Crime Threat Assessment” — Iocta) 2020.

(2)  Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (PB L 194 van 19.7.2016, blz. 1).

(3)  Het Netwerk van verbindingsorganisaties voor cybercrises van de EU (EU-CyCLONe) is naar aanleiding van de aanbeveling inzake de blauwdruk opgericht door de lidstaten. De Commissie heeft voorgesteld dit netwerk van nationale operationele en crisisbeheersingsdeskundigen te codificeren bij de in december 2020 voorgestelde richtlijn betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (COM(2020) 823 final, 2020/0359(COD)).

(4)  Aanbeveling (EU) 2017/1584 van de Commissie van 13 september 2017 inzake een gecoördineerde respons op grootschalige cyberincidenten en -crises (PB L 239 van 19.9.2017, blz. 36).

(5)  In deze aanbeveling wordt rekening gehouden met het “After Action Report” van de “Blueprint Operational Level Exercise” (Blue OLEx) van 2020, en met name met de samenvatting van de voorzitter inzake de strategisch beleidsdiscussie over de gezamenlijke cybereenheid.

(6)  Conclusies van de Raad over een kader voor een gezamenlijke diplomatieke EU-respons op kwaadwillige cyberactiviteiten (“Instrumentarium voor cyberdiplomatie”) van 19 juni 2017 (9916/17).

(7)  Met name de PESCO-projecten inzake snellereactieteams bij cyberincidenten en wederzijdse bijstand op het gebied van cyberbeveiliging, gecoördineerd door Litouwen, en inzake het coördinatiecentrum voor het cyber- en informatiedomein, gecoördineerd door Duitsland.

(8)  Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) 2019/881 van het Europees Palrement en de Raad van 17 april 2019 inzake Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging), en inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 526/2013 (de cyberbeveiligingsverordening) (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 15) moet Enisa de operationele samenwerking tussen de lidstaten, de instellingen, organen en instanties van de Unie en tussen belanghebbenden ondersteunen. Dit houdt onder meer in dat Enisa de lidstaten steunt wat hun operationele samenwerking binnen het CSIRT-netwerk betreft, regelmatig een grondig technisch situatieverslag inzake de EU-cyberbeveiliging opstelt met betrekking tot incidenten en cyberdreigingen, en bijdraagt tot de ontwikkeling van een gezamenlijke reactie, op het niveau van de Unie en van de lidstaten, op grootschalige grensoverschrijdende incidenten of crises. Daarnaast draagt Enisa, samen met de Europese Veiligheids- en defensieacademie (EVDA), bij aan opleidingsactiviteiten.

(9)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende de EU-strategie voor de veiligheidsunie (COM(2020) 605 final).

(10)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (COM(2020) 67 final).

(11)  Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad “De EU-strategie inzake cyberbeveiliging voor het digitale tijdperk” (JOIN(2020) 18 final).

(12)  Ook relevant voor justitiële samenwerking.

(13)  Zie voetnoot 5. De EDEO en het EDA zullen via hun rol als PESCO-secretariaat samenwerken met de coördinatoren van de relevante PESCO-projecten.

(14)  De gezamenlijke cybereenheid moet in dit verband synergieën met het Uniemechanisme voor civiele bescherming tot stand brengen om de Europese paraatheid en respons in het geval van meervoudige rampen en noodsituaties met een cyberelement te verbeteren.

(15)  Zoals het kader voor de financiële sector als voorzien bij Verordening (EU) 2021/xx van het Europees Parlement en de Raad* [digitale operationele veerkracht].

(16)  Zie overweging 5.

(17)  Zie voetnoot 3.

(18)  Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).

(19)  JOIN(2020) 18 final, punt 1.2.

(20)  Vastgesteld bij Verordening (EU) 2016/794.

(21)  Met name via de vertegenwoordiging van de EDEO om de passende mate van betrokkenheid van de cyberdefensiegemeenschap, die gebaseerd is op vrijwillige nationale bijdragen, mogelijk te maken.

(22)  Artikel 42, lid 6, artikel 46 van en Protocol nr. 10 bij het VEU.

(23)  Elke lidstaat die deelneemt aan PESCO gaat twintig afzonderlijke verbintenissen aan, die vallen onder een van de vijf kerngebieden als genoemd in artikel 2 van Protocol nr. 10 inzake PESCO bij het Verdrag betreffende de Europese Unie.

(24)  Goede voorbeelden van bestaande ISAC’s die zouden kunnen worden betrokken bij dergelijke informatie-uitwisseling zijn het ISAC voor Europese energie (EE-ISAC) en het ISAC voor Europese financiële instellingen (FI-ISAC).

(25)  In overeenstemming met de aanpak en de beginselen van Richtlijn (EU) 2016/1148 en artikel 222 van het VWEU. Onverminderd artikel 42, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

(26)  Met inbegrip van softwareverkopers.

(27)  Met inbegrip van inlichtingen over dreigingen.

(28)  Het coördinatiecentrum voor het cyber- en informatiedomein (CIDCC) en snellereactieteams bij cyberincidenten en wederzijdse bijstand op het gebied van cyberbeveiliging (CRRT’s).

(29)  In voorkomend geval met inbegrip van de cyberdefensiegemeenschap.

(30)  Voorgesteld bij artikel 7, lid 3, van het voorstel voor een richtlijn betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (COM(2020) 823 final, 2020/0359(COD)).

(31)  COM(2020) 823 final.

(32)  Overeenkomstig Verordening (EU) 2016/794.


BIJLAGE

Stappen voor de opbouw van de gezamenlijke cybereenheid

In deze bijlage worden de hoofd- en ondersteunende acties beschreven die nodig zijn om de gezamenlijke cybereenheid op te richten en operationeel te maken.

1.   Stap 1: beoordeling van de organisatieaspecten van de gezamenlijke cybereenheid en vaststelling van de beschikbare operationele vermogens van de EU

HOOFDACTIES

Operationele deelnemers aan de gezamenlijke cybereenheid zouden, in een door de Commissie opgerichte werkgroep en met steun van Enisa, informatie moeten verzamelen over de bestaande operationele vermogens, met inbegrip van een lijst van beschikbare erkende professionals met vermelding van hun relevante deskundigheid, beschikbare instrumenten, functies en middelen voor de omgang met incidenten, beschikbare opleidings- en oefenportfolio’s, en bestaande producten voor de analyse van informatie en inlichtingen. Op basis van die input zouden operationele deelnemers een lijst moeten opstellen van beschikbare operationele vermogens van de EU die klaar zijn om bij cyberincidenten of -crises te worden ingezet, met name via snellereactieteams voor cyberbeveiliging van de EU.

De werkgroep zou een beoordeling van de organisatorische aspecten van de gezamenlijke cybereenheid en de rollen en verantwoordelijkheden van de operationele deelnemers binnen dat platform moeten uitvoeren.

Om een overzicht te krijgen van de vermogens en afspraken te maken over procedures, zouden de hoofd- en, voor zover mogelijk, ondersteunende acties van stap 1 uiterlijk op 31 december 2021 [6 maanden na goedkeuring] moeten worden voltooid.

2.   Stap 2: opstellen van plannen voor incidenten en crisisrespons en beginnen met activiteiten voor gezamenlijke paraatheid

HOOFDACTIES

De operationele deelnemers aan de werkgroep zouden, in overleg met de ondersteunende deelnemers en op basis van de nationale plannen voor incidenten en crisisrespons op het gebied van cyberbeveiliging, het EU-plan voor incidenten- en crisisrespons op het gebied van cyberbeveiliging moeten opstellen. Het EU-plan voor incidenten- en crisisrespons op het gebied van cyberbeveiliging zou de doelstellingen van paraatheid van de EU, vastgestelde procedures en veilige kanalen voor informatie-uitwisseling moeten bevatten, alsook manieren om informatie te verwerken en criteria voor het activeren van het mechanisme voor wederzijdse bijstand op basis van een overeengekomen taxonomie voor de classificatie van incidenten en de lijst van beschikbare vermogens van de EU.

Als stap 2 op zijn einde loopt, zou de werkgroep haar beoordeling van de organisatorische aspecten van de gezamenlijke cybereenheid en de rollen en verantwoordelijkheden van de operationele deelnemers binnen dat platform moeten afronden. De werkgroep zou de resultaten van die beoordeling moeten voorleggen aan de Commissie en de hoge vertegenwoordiger. De Commissie en de hoge vertegenwoordiger zouden die beoordeling moeten delen met de Raad. De Commissie en de hoge vertegenwoordiger zouden moeten samenwerken om overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden een gezamenlijk verslag op basis van die beoordeling op te stellen en de Raad moeten uitnodigen om dat verslag door middel van conclusies van de Raad te bekrachtigen.

ONDERSTEUNENDE ACTIES

Het EU-plan voor incidenten- en crisisrespons op het gebied van cyberbeveiliging zou moeten voortbouwen op de belangrijkste elementen van de nationale plannen voor incidenten en crisisrespons op het gebied van cyberbeveiliging. Overeenkomstig het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (1), zouden de lidstaten nationale plannen voor incidenten en crisisrespons op het gebied van cyberbeveiliging moeten goedkeuren. In die nationale plannen, die zouden kunnen worden onderworpen aan collegiale toetsing, zouden doelstellingen en modaliteiten voor de beheersing van grootschalige cyberincidenten en -crises moeten worden vastgesteld. In de nationale plannen zouden met name de volgende kwesties aan bod moeten komen:

a)

doelstellingen van nationale paraatheidsmaatregelen en -activiteiten;

b)

rollen en verantwoordelijkheden van de nationale bevoegde autoriteiten op nationaal niveau;

c)

nationale procedures voor crisisbeheersing en nationale kanalen voor informatie-uitwisseling;

d)

identificatie van paraatheidsmaatregelen, met inbegrip van oefeningen en opleidingsactiviteiten;

e)

identificatie van relevante publieke en particuliere belanghebbenden en betrokken infrastructuur;

f)

de nationale procedures en regelingen tussen relevante nationale autoriteiten en organen, met inbegrip van de autoriteiten en organen die verantwoordelijk zijn voor alle cybergemeenschappen, om te zorgen voor doeltreffende deelname aan en ondersteuning door de lidstaten van de gecoördineerde beheersing van grootschalige cyberincidenten en -crises op EU-niveau.

Op basis van de input van de lidstaten en de EU-instellingen, -organen en -agentschappen zouden de operationele deelnemers de volgende ondersteunende acties in het kader van de gezamenlijke cybereenheid moeten uitvoeren:

a)

het eerste geïntegreerde verslag over de situatie in de EU opstellen op basis van de nationale plannen voor incidenten- en crisisrespons op het gebied van cyberbeveiliging;

b)

communicatiecapaciteiten opbouwen en instrumenten voor veilige informatie-uitwisseling opzetten;

c)

de goedkeuring van protocollen voor wederzijdse bijstand tussen de deelnemers faciliteren;

d)

gemeenschapsoverschrijdende oefeningen en opleidingen organiseren voor deskundigen die in de lijst van beschikbare operationele vermogens van de EU zijn opgenomen;

e)

een meerjarenplan voor de coördinatie van oefeningen ontwikkelen.

Operationele deelnemers zouden indien nodig ondersteunende deelnemers moeten raadplegen. Enisa zou, met steun van de Commissie, Europol en CERT-EU, informatie-uitwisseling mogelijk moeten maken door communicatiecapaciteiten op te bouwen en instrumenten voor veilige informatie-uitwisseling op te zetten.

Om ervoor te zorgen dat de nodige plannen worden opgesteld en kan worden begonnen met de gezamenlijke activiteiten, zouden de hoofd- en, voor zover mogelijk, ondersteunende acties in het kader van stap 2 uiterlijk op 30 juni 2022 [6 maanden na het einde van stap 1] moeten worden voltooid.

3.   Stap 3: operationeel maken van de gezamenlijke cybereenheid

HOOFDACTIES

Als de Raad de conclusies van de Commissie over het verslag van stap 2 heeft bekrachtigd, zouden de operationele deelnemers de inzet van de snellereactieteams voor cyberbeveiliging van de EU binnen de gezamenlijke cybereenheid moeten coördineren en een fysiek platform moeten opzetten om de teams in staat te stellen hun technische en operationele activiteiten te ontplooien. Op basis van de voorbereidende werkzaamheden van stap 2 zouden de deelnemers het EU-plan voor incidenten- en crisisrespons op het gebied van cyberbeveiliging moeten afwerken. De operationele deelnemers zouden ervoor moeten zorgen dat de deskundigen en de vermogens in de lijst van beschikbare operationele vermogens beschikbaar zijn en klaar zijn om bij te dragen aan de activiteiten van de snellereactieteams voor cyberbeveiliging van de EU.

Om het EU-plan voor incidenten- en crisisrespons op het gebied van cyberbeveiliging uit te voeren, zouden de deelnemers een jaarlijks werkprogramma moeten vaststellen.

ONDERSTEUNENDE ACTIES

De gezamenlijke cybereenheid zou door de cyberdiplomatiegemeenschap kunnen worden gebruikt om de communicatie met het publiek onderling af te stemmen. Deelnemers zouden met het platform in staat kunnen worden gesteld om bij te dragen aan het op politieel en justitieel niveau aanwijzen van de politiek en strafrechtelijk verantwoordelijken. Bovendien zou het platform het herstel kunnen vergemakkelijken en gestructureerde synergieën met nationale en grensoverschrijdende monitoring- en opsporingscapaciteiten mogelijk kunnen maken.

Om ervoor te zorgen dat de gezamenlijke cybereenheid operationeel wordt gemaakt, zouden de hoofd- en, voor zover mogelijk, ondersteunende acties in het kader van stap 3 uiterlijk op 31 december 2022 [6 maanden na het einde van stap 2] moeten worden voltooid.

4.   Stap 4: samenwerking binnen de gezamenlijke cybereenheid uitbreiden tot particuliere entiteiten en verslaglegging over geboekte vooruitgang

HOOFDACTIE

De deelnemers aan de gezamenlijke cybereenheid zouden een activiteitenverslag moeten opstellen over de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van de vier stappen die in de aanbeveling worden beschreven en daarbij beschrijven welke successen zijn geboekt en welke problemen zij zijn tegengekomen. Dat verslag zou statistische informatie over de in het kader van de vier stappen uitgevoerde operationelesamenwerkingsactiviteiten moeten bevatten. Het verslag zou moeten worden voorgelegd aan de Commissie en de hoge vertegenwoordiger.

ONDERSTEUNENDE ACTIES

Om de vermogens van de snellereactieteams voor cyberbeveiliging van de EU te vergroten en die teams meer informatie te bieden, zouden de deelnemers ervoor moeten zorgen dat de gezamenlijke cybereenheid bijdraagt aan het sluiten van overeenkomsten inzake informatie-uitwisseling en operationele samenwerking tussen deelnemers en entiteiten uit de particuliere sector die onder meer diensten op het gebied van inlichten over dreigingen en respons op incidenten verlenen. De deelnemers zouden er ook voor moeten zorgen dat de gezamenlijke cybereenheid, in aanvulling op andere activiteiten, gebruikers van cyberbeveiligingsoplossingen helpt door middel van regelmatige dialoog en informatie-uitwisseling over dreigingen en kwetsbaarheden, met name gebruikers die onder de NIS-richtlijn vallen of die zijn aangesloten bij centra voor informatie-uitwisseling en -analyse (ISAC’s) op EU-niveau.

De lidstaten zouden entiteiten die op hun grondgebied actief zijn moeten ondersteunen bij het verkrijgen van toegang tot en het bijdragen aan publiek-private dialogen met ISAC’s op EU-niveau, met name als die entiteiten onder de NIS-richtlijn vallen.

Om voor een passende betrokkenheid van de particulier sector te zorgen, zouden de hoofd- en, voor zover mogelijk, ondersteunende acties in het kader van stap 4 uiterlijk op 30 juni 2023 [6 maanden na het einde van stap 3] moeten worden voltooid.

SNELLE MOBILISERING VAN OPERATIONELE VERMOGENS VAN DE EU

WIE VOORZIEN IN VERMOGENS? Operationele deelnemers

WIE BEHEERT DE VERMOGENS? Deelnemers aan de gezamenlijke cybereenheid, overeenkomstig de overeengekomen rollen en verantwoordelijkheden

Stap

Doelstelling

Taak

Hoofdactie

Ondersteunende actie

Stap 1 — Vaststelling

uiterlijk op 31 december 2021 [6 maanden na goedkeuring]

PARAATHEID

Vermogens vaststellen

Operationele deelnemers stellen een lijst van beschikbare operationele vermogens in de EU op

 

Stap 2 —

Voorbereiding

uiterlijk op 30 juni 2022 [6 maanden na het einde van stap 1]

PARAATHEID

Relevante procedures en regelingen aanwijzen voor het activeren van vermogens in geval van nood

Operationele deelnemers stellen het EU-plan voor incidenten- en crisisrespons op het gebied van cyberbeveiliging op (EU-kader voor respons op cybercrises in het kader van de blauwdruk), gebaseerd op goedgekeurde nationale plannen

Operationele deelnemers stellen geïntegreerde verslagen van de situatie in de EU op, gebaseerd op het technisch situatieverslag inzake de EU-cyberbeveiliging

PARAATHEID

Oefenvermogen

 

Deelnemers organiseren gezamenlijke oefeningen en opleiding (gemeenschapsoverschrijdend)

Deelnemers werken aan een meerjarenplan voor de coördinatie van oefeningen

 

SITUATIEBEWUSTZIJN

Opzetten van instrumenten voor informatie-uitwisseling en steunaanvragen

 

Deelnemers ontwikkelen veilige en snelle informatie-uitwisseling

GEZAMENLIJKE CYBEREENHEID IS OPERATIONEEL Gebaseerd op de voorbereidende werkzaamheden van de deelnemers in het kader van een door de Commissie op te richten werkgroep

Stap 3 — Uitvoering

uiterlijk op 31 december 2022 [6 maanden na het einde van stap 2]

PARAATHEID

Relevante procedures en regelingen goedkeuren en memoranda van overeenstemming sluiten om de vermogens in geval van nood te activeren

Operationele deelnemers werken het EU-plan voor incidenten- en crisisrespons op het gebied van cyberbeveiliging af en bepalen door middel van jaarlijkse werkprogramma’s hoe dit wordt uitgevoerd

Deelnemers ondersteunen de totstandbrenging van grensoverschrijdende monitoring- en detectievermogens, met inbegrip van de oprichting van SOC’s

GECOÖRDINEERDE RESPONS

Vermogens inzetten in geval van nood

Operationele deelnemers coördineren operationele snellereactieteams voor cyberbeveiliging van de EU via het virtuele platform en het fysieke platform in Brussel van de gezamenlijke cybereenheid

Deelnemers coördineren communicatie met het publiek en dragen bij aan het aanwijzen van de politiek en strafrechtelijk verantwoordelijken

Stap 4 — Uitbreiding en verslaglegging

uiterlijk op 30 juni 2023 [6 maanden na het einde van stap 3]

SITUATIEBEWUSTZIJN

Zorgen voor schaalbaarheid door de particuliere sector te betrekken, teneinde rekening te houden met opkomende behoeften

Deelnemers dienen activiteitenverslag in over geboekte vooruitgang, waarin zij zowel behaalde successen als problemen beschrijven aan de hand van statistische informatie

Deelnemers sluiten overeenkomsten inzake informatie-uitwisseling en inzake operationele samenwerking met aanbieders van cyberbeveiliging

GECOÖRDINEERDE RESPONS

Deelnemers sluiten overeenkomsten met gebruikers van cyberbeveiliging, met name met entiteiten die onder het toepassingsgebied van de NIS-richtlijn en de EU-ISAC’s vallen.


(1)  COM(2020) 823 final, 2020/0359(COD), Brussel, 16 december 2020.


Top