This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31992L0085
Council Directive 92/85/EEC of 19 October 1992 on the introduction of measures to encourage improvements in the safety and health at work of pregnant workers and workers who have recently given birth or are breastfeeding (tenth individual Directive within the meaning of Article 16 (1) of Directive 89/391/EEC)
Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)
Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)
PB L 348 van 28.11.1992, p. 1–7
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)
In force: This act has been changed. Current consolidated version: 26/07/2019
Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)
Publicatieblad Nr. L 348 van 28/11/1992 blz. 0001 - 0008
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 5 Deel 6 blz. 0003
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 5 Deel 6 blz. 0003
RICHTLIJN 92/85/EEG VAN DE RAAD van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 118 A, Gezien het voorstel van de Commissie, opgesteld na raadpleging van het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats (1), In samenwerking met het Europese Parlement (2), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3), Overwegende dat in artikel 118 A van het Verdrag is bepaald dat de Raad door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vaststelt om de verbetering van met name de werkomgeving te bevorderen ten einde de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen; Overwegende dat de onderhavige richtlijn geen rechtvaardiging mag zijn voor een eventuele verlaging van de in iedere Lid-Staat reeds bereikte beschermingsniveaus en dat de Lid-Staten zich krachtens het Verdrag erop toeleggen de verbetering van de op dit gebied bestaande omstandigheden te bevorderen en zich ten doel stellen deze geleidelijk te harmoniseren; Overwegende dat volgens artikel 118 A van het Verdrag in de richtlijn vermeden wordt zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat zij de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen zouden kunnen hinderen; Overwegende dat krachtens Besluit 74/325/EEG (4), laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1985, het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats met het oog op het uitwerken van voorstellen op dit gebied door de Commissie geraadpleegd wordt; Overwegende dat in het Gemeenschapshandvest van sociale grondrechten van de werkenden, dat op 9 december 1989 in de Europese Raad van Straatsburg door de Staatshoofden en Regeringsleiders is aangenomen, wordt verklaard, met name in punt 19: "Aan alle werkenden moeten in hun arbeidsmilieu bevredigende voorwaarden worden geboden ten aanzien van de bescherming van hun gezondheid en hun veiligheid. Er dienen adequate maatregelen te worden getroffen om de situatie op dit gebied verder in opwaartse zin te harmoniseren."; Overwegende dat de Commissie zich in haar actieprogramma tot uitvoering van het Gemeenschapshandvest van sociale grondrechten van de werkenden onder meer tot taak heeft gesteld bij de Raad een richtlijn inzake de bescherming op het werk van de zwangere vrouw ter vaststelling in te dienen; Overwegende dat in artikel 15 van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (5) is bepaald dat bijzonder kwetsbare risicogroepen tegen voor hen specifieke gevaren moeten worden beschermd; Overwegende dat werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie in vele opzichten moeten worden beschouwd als een groep met bijzondere risico's en dat maatregelen moeten worden getroffen inzake hun gezondheid en veiligheid; Overwegende dat de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie geen afbreuk mag doen aan de plaats van de vrouw op de arbeidsmarkt en evenmin afbreuk mag doen aan de richtlijnen van de Raad op het gebied van gelijke behandeling van mannen en vrouwen; Overwegende dat zich bij bepaalde werkzaamheden een specifiek risico kan voordoen van blootstelling van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie aan gevaarlijke agentia, procédés of arbeidsomstandigheden; dat deze risico's derhalve moeten worden geëvalueerd en dat de werkneemsters en/of hun vertegenwoordigers over het resultaat van deze evaluatie moeten worden geïnformeerd; Overwegende dat voorts, ingeval uit het resultaat van deze evaluatie een risico voor de veiligheid of de gezondheid van de werkneemsters blijkt, maatregelen met het oog op de bescherming van de werkneemsters moeten worden genomen; Overwegende dat werkneemsters tijdens de zwangerschap of de lactatie geen werkzaamheden mogen verrichten waarvan de evaluatie heeft uitgewezen dat zij het risico met zich brengen van een blootstelling aan bepaalde bijzonder gevaarlijke agentia of arbeidsomstandigheden die hun veiligheid of gezondheid in gevaar brengt; Overwegende dat maatregelen moeten worden getroffen opdat werkneemsters tijdens de zwangerschap of de lactatie niet worden verplicht nachtarbeid te verrichten, indien dit met het oog op hun veiligheid of gezondheid noodzakelijk is; Overwegende dat het in verband met de kwetsbaarheid van de werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie noodzakelijk is hun recht te geven op een vóór en/of na de bevalling te nemen zwangerschapsverlof van ten minste veertien aaneengesloten weken, en hun de verplichting op te leggen vóór en/of na de bevalling een zwangerschapsverlof van ten minste twee weken te nemen; Overwegende dat het risico van ontslag om redenen in verband met hun toestand een nadelige uitwerking kan hebben op de lichamelijke en geestelijke toestand van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie en dat ontslag moet worden verboden; Overwegende dat de maatregelen inzake de arbeidsorganisatie ter bescherming van de gezondheid van de werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie geen nuttige werking zouden hebben indien zij niet gepaard gaan met de handhaving van de rechten verbonden aan de arbeidsovereenkomst, met inbegrip van het behoud van een bezoldiging en/of het genot van een adequate uitkering; Overwegende dat voorts de bepalingen met betrekking tot het zwangerschapsverlof eveneens geen nuttige werking zouden hebben indien zij niet gepaard gaan met de handhaving van de rechten verbonden aan de arbeidsovereenkomst en met het behoud van een bezoldiging en/of met het genot van een bepaalde uitkering; Overwegende dat het begrip adequate uitkering bij zwangerschapsverlof moet worden beschouwd als een technisch referentiepunt dat dient om het niveau van de minimale bescherming te bepalen en in geen geval in die zin mag worden uitgelegd dat zwangerschap gelijk wordt gesteld met ziekte, HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: AFDELING I DOEL EN DEFINITIES Artikel 1 Doel 1. Deze richtlijn, die de tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG is, heeft ten doel maatregelen ten uitvoer te leggen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie. 2. Richtlijn 89/391/EEG, met uitzondering van artikel 2, lid 2, geldt ten volle voor het gehele in lid 1 bedoelde terrein, onverminderd meer dwingende en/of specifieke bepalingen die in de onderhavige richtlijn zijn opgenomen. 3. Deze richtlijn mag geen verlaging tot gevolg hebben van het niveau van de bescherming van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie ten opzichte van de situatie die op het moment van de aanneming van de richtlijn in iedere Lid-Staat bestaat. Artikel 2 Definities In deze richtlijn wordt verstaan onder: a) zwangere werkneemster of werkneemster tijdens de zwangerschap: elke zwangere werkneemster die de werkgever in kennis stelt van haar toestand, overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken; b) werkneemster na de bevalling: elke werkneemster die is bevallen in de zin van de nationale wetten en/of praktijken, en die de werkgever in kennis stelt van haar toestand, overeenkomstig deze wetten en/of praktijken; c) werkneemster tijdens de lactatie: elke werkneemster tijdens de lactatie in de zin van de nationale wetten en/of praktijken die de werkgever in kennis stelt van haar toestand, overeenkomstig deze wetten en/of praktijken. AFDELING II ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 3 Richtsnoeren 1. De Commissie, bijgestaan door het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats, stelt in overleg met de Lid-Staten richtsnoeren op voor de evaluatie van de chemische, fysische en biologische agentia alsmede van de industriële procédés welke geacht worden een risico te vormen voor de veiligheid of de gezondheid van de werkneemsters in de zin van artikel 2. De in de eerste alinea bedoelde richtsnoeren hebben ook betrekking op bewegingen en houdingen, geestelijke en lichamelijke vermoeidheid en de overige lichamelijke en geestelijke belastingen in verband met de werkzaamheden van de werkneemsters in de zin van artikel 2. 2. Het is de bedoeling dat in de lid 1 bedoelde richtsnoeren als leidraad dienen voor de in artikel 4, lid 1, bedoelde evaluatie. Daartoe brengen de Lid-Staten die richtsnoeren ter kennis van de werkgevers en de werkneemsters en/of hun vertegenwoordigers in hun land. Artikel 4 Evaluatie en informatie 1. Voor alle werkzaamheden waarbij zich een specifiek risico kan voordoen van blootstelling aan de agentia, procédés of arbeidsomstandigheden waarvan een niet-limitatieve lijst in bijlage I is opgenomen, moeten de aard, de mate en de duur van de blootstelling in de betrokken onderneming en/of inrichting van de werkneemsters in de zin van artikel 2 rechtstreeks door de werkgever of door bemiddeling van de in artikel 7 van Richtlijn 89/391/EEG bedoelde beschermings- en preventiediensten worden geëvalueerd, ten einde: - ieder risico voor de veiligheid of de gezondheid, alsmede iedere terugslag op de zwangerschap of de lactatie van de werkneemster in de zin van artikel 2 te kunnen beoordelen; - te kunnen vaststellen welke maatregelen moeten worden genomen. 2. Onverminderd artikel 10 van Richtlijn 89/391/EEG worden in de betrokken onderneming en/of inrichting de werkneemster in de zin van artikel 2 en de werkneemsters die zich in een van de in artikel 2 bedoelde toestanden zouden kunnen bevinden en/of hun vertegenwoordigers geïnformeerd over de resultaten van de in lid 1 bedoelde evaluatie en over alle maatregelen op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk. Artikel 5 Consequenties van de resultaten van de evaluatie 1. Onverminderd artikel 6 van Richtlijn 89/391/EEG neemt de werkgever, indien uit de resultaten van de in artikel 4, lid 1, bedoelde evaluatie een risico voor de veiligheid of de gezondheid, alsmede een terugslag op de zwangerschap of de lactatie van een werkneemster in de zin van artikel 2 blijkt, de nodige maatregelen opdat door tijdelijke aanpassing van de arbeidsomstandigheden en/of werktijden van de betrokken werkneemster de blootstelling van deze werkneemster aan dit risico wordt vermeden. 2. Indien aanpassing van de arbeidsomstandigheden en/of werktijden technisch en/of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd, neemt de werkgever de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de betrokken werkneemster een andere arbeidsplaats krijgt. 3. Indien overplaatsing technisch en/of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd, wordt de betrokken werkneemster gedurende de gehele voor de bescherming van haar veiligheid of gezondheid noodzakelijke periode, overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken, vrijgesteld van arbeid. 4. Het bepaalde in dit artikel is mutatis mutandis van toepassing wanneer een werkneemster die een werkzaamheid uitoefent die uit hoofde van artikel 6 verboden is, zwanger wordt of met de lactatie begint en haar werkgever hiervan in kennis stelt. Artikel 6 Blootstellingsverboden Afgezien van de algemene bepalingen betreffende de bescherming van werknemers en met name die met betrekking tot de grenswaarden van beroepsblootstelling: 1. mogen zwangere werkneemsters in de zin van artikel 2, onder a), in geen enkel geval worden verplicht werkzaamheden te verrichten waarbij zij volgens de evaluatie het risico lopen van een blootstelling aan de in bijlage II, afdeling A, bedoelde agentia of arbeidsomstandigheden die hun veiligheid of gezondheid in gevaar brengt; 2. mogen werkneemsters tijdens de lactatie in de zin van artikel 2, onder c), in geen enkel geval worden verplicht werkzaamheden te verrichten waarbij zij volgens de evaluatie het risico van een blootstelling lopen aan de in bijlage II, afdeling B, bedoelde agentia of arbeidsomstandigheden die hun veiligheid of gezondheid in gevaar brengt. Artikel 7 Nachtarbeid 1. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen opdat de werkneemsters in de zin van artikel 2 niet verplicht worden nachtarbeid te verrichten gedurende hun zwangerschap en tijdens een op de bevalling volgende periode die wordt bepaald door de nationale instantie bevoegd voor veiligheid en gezondheid, mits onder de door de Lid-Staten vastgestelde voorwaarden een medisch attest wordt overgelegd waarin de noodzaak daarvan in verband met de veiligheid of de gezondheid van de werkneemster wordt bevestigd. 2. De in lid 1 bedoelde maatregelen dienen de mogelijkheid te omvatten overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken: a) van overplaatsing naar werk overdag, of b) van vrijstelling van arbeid of verlenging van het zwangerschapsverlof wanneer overplaatsing naar werk overdag technisch en/of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd. Artikel 8 Zwangerschapsverlof 1. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen opdat de werkneemsters in de zin van artikel 2 recht hebben op een overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken vóór en/of na de bevalling te nemen zwangerschapsverlof van ten minste veertien aaneengesloten weken. 2. Het in lid 1 bedoelde zwangerschapsverlof moet een overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken vóór en/of na de bevalling te nemen verplicht zwangerschapsverlof van ten minste twee weken omvatten. Artikel 9 Vrijstelling van arbeid voor zwangerschapsonderzoek De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen opdat zwangere werkneemsters in de zin van artikel 2, onder a), overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken recht hebben op vrijstelling van arbeid zonder loonderving om zwangerschapsonderzoek te kunnen ondergaan indien dit onderzoek gedurende de werktijd moet plaatsvinden. Artikel 10 Ontslagverbod Ten einde werkneemsters in de zin van artikel 2 te waarborgen dat zij de in het onderhavige artikel erkende rechten inzake de bescherming van haar veiligheid en gezondheid kunnen doen gelden, wordt het volgende bepaald: 1. de Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om ontslag van werkneemsters in de zin van artikel 2 te verbieden gedurende de periode vanaf het begin van hun zwangerschap tot het einde van het in artikel 8, lid 1, bedoelde zwangerschapsverlof, behalve in uitzonderingsgevallen die geen verband houden met hun toestand en overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken zijn toegestaan en, in voorkomend geval, voor zover de bevoegde instantie hiermee heeft ingestemd; 2. wanneer een werkneemster in de zin van artikel 2 wordt ontslagen gedurende de in punt 1 bedoelde periode, dient de werkgever schriftelijk gegronde redenen op te geven voor het ontslag; 3. de Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om werkneemsters in de zin van artikel 2 te beschermen tegen de gevolgen van ontslag, indien dit op grond van punt 1 onwettig is. Artikel 11 Rechten verbonden aan de arbeidsovereenkomst Ten einde de werkneemsters in de zin van artikel 2 te waarborgen dat zij de in dit artikel erkende rechten inzake de bescherming van hun veiligheid en gezondheid kunnen doen gelden, wordt het volgende bepaald: 1. in de in de artikelen 5, 6 en 7 bedoelde gevallen moeten de rechten verbonden aan de arbeidsovereenkomst, met inbegrip van het behoud van een bezoldiging en/of het genot van een adequate uitkering, van de werkneemsters in de zin van artikel 2 overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken worden gewaarborgd; 2. in het in artikel 8 bedoelde geval moeten worden gewaarborgd: a) de andere dan de in onderstaand punt b) bedoelde rechten verbonden aan de arbeidsovereenkomst van de werkneemsters in de zin van artikel 2; b) het behoud van een bezoldiging en/of het genot van een adequate uitkering van de werkneemsters in de zin van artikel 2; 3. de in punt 2, onder b), bedoelde uitkering wordt als adequaat beschouwd, wanneer zij een inkomen waarborgt dat gelijk is aan het inkomen dat de betrokken werkneemster zou ontvangen in geval van een onderbreking van haar werkzaamheden om gezondheidsredenen, binnen de grenzen van een eventueel, door de nationale wetten bepaald maximum; 4. de Lid-Staten hebben de mogelijkheid om aan het in de punten 1 en 2, onder b), bedoelde recht op bezoldiging of uitkering de voorwaarde te verbinden dat de betrokken werkneemster voldoet aan de door de nationale wetgevingen gestelde voorwaarden voor de opening van het recht op deze inkomsten. In deze voorwaarden mag in geen geval worden bepaald dat meer dan twaalf maanden, onmiddellijk voorafgaand aan de vermoedelijke datum van de bevalling, moet zijn gewerkt. Artikel 12 Verdediging van rechten De Lid-Staten nemen in hun interne rechtsorde de nodige voorschriften op om iedere werkneemster die meent te zijn benadeeld door het niet naleven te haren aanzien van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen de mogelijkheid te bieden om haar rechten voor de gerechten en/of, overeenkomstig de respectieve nationale wetgevingen en/of praktijken, voor andere bevoegde instanties te doen gelden. Artikel 13 Aanpassing van de bijlagen 1. De strikt technische aanpassingen van bijlage I in verband met de technische vooruitgang, de ontwikkeling van internationale voorschriften of specificaties en kennis op het door deze richtlijn bestreken gebied worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 17 van Richtlijn 89/391/EEG. 2. Bijlage II mag uitsluitend overeenkomstig de procedure van artikel 118 A van het Verdrag worden gewijzigd. Artikel 14 Slotbepalingen 1. De Lid-Staten doen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk twee jaar na de aanneming ervan aan deze richtlijn te voldoen of zorgen ervoor, uiterlijk twee jaar na de aanneming van deze richtlijn, dat de sociale partners via overeenkomsten de nodige maatregelen nemen, waarbij de Lid-Staten de nodige maatregelen moeten treffen om te allen tijde te kunnen garanderen dat de met deze richtlijn opgelegde resultaten worden bereikt. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. 2. Wanneer de Lid-Staten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten. 3. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mede van de belangrijke bepalingen van intern recht die op het onder deze richtlijn vallende gebied reeds zijn vastgesteld of die zij op dat gebied vaststellen. 4. De Lid-Staten brengen om de vijf jaar bij de Commissie verslag uit over de praktische tenuitvoerlegging van de bepalingen van deze richtlijn, met vermelding van de standpunten van de sociale partners. De Lid-Staten brengen evenwel voor de eerste maal vier jaar na de aanneming van de richtlijn bij de Commissie verslag uit over de praktische tenuitvoerlegging van de bepalingen van deze richtlijn, met vermelding van de standpunten van de sociale partners. De Commissie stelt het Europese Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats daarvan in kennis. 5. De Commissie legt het Europese Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité op gezette tijden een verslag voor over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, daarbij rekening houdend met de leden 1, 2 en 3. 6. De Raad onderwerpt deze richtlijn aan een nieuw onderzoek aan de hand van een evaluatie op grond van de in lid 4, tweede alinea, bedoelde verslagen en, in voorkomend geval, van een voorstel dat de Commissie uiterlijk vijf jaar na de aanneming van de richtlijn zal indienen. Artikel 15 Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten. Gedaan te Luxemburg, 19 oktober 1992. Voor de Raad De Voorzitter D. CURRY (1) PB nr. C 281 van 9. 11. 1990, blz. 3, en PB nr. C 25 van 1. 2. 1991, blz. 9. (2) PB nr. C 19 van 28. 1. 1991, blz. 177, en PB nr. C 150 van 15. 6. 1992, blz. 99. (3) PB Nr. C 41 van 18. 2. 1991, blz. 29. (4) PB nr. L 185 van 9. 7. 1974, blz. 15. (5) PB nr. L 183 van 29. 6. 1989, blz. 1. BIJLAGE I NIET-LIMITATIEVE LIJST VAN AGENTIA, PROCÉDÉS EN ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 1 A. Agentia 1. Fysische agentia waarvan wordt aangenomen dat zij embryonaal/foetaal letsel en/of loslating van de placenta tot gevolg kunnen hebben, met name: a) schokken, trillingen of bewegingen, b) tillen van zware lasten dat met name voor rug en lendenen risico's kan opleveren, c) lawaai, d) ioniserende straling (*), e) niet-ioniserende straling, f) extreme kou of hitte, g) bewegingen, houdingen en verplaatsingen (hetzij binnen, hetzij buiten de inrichting), geestelijke en lichamelijke vermoeidheid en andere lichamelijke belastingen in verband met de werkzaamheden van de werkneemster in de zin van artikel 2. 2. Biologische agentia Biologische agentia van de groepen 2, 3 en 4 in de zin van artikel 2, onder d), van Richtlijn 90/679/EEG (¹), voor zover bekend is dat deze agentia of de door deze agentia noodzakelijk geworden therapeutische maatregelen de gezondheid van zwangere vrouwen en ongeboren kinderen in gevaar brengen en voor zover zij nog niet in bijlage II voorkomen. 3. Chemische agentia De volgende chemische agentia voor zover bekend is dat zij de gezondheid van zwangere vrouwen en van het ongeboren kind in gevaar brengen en voor zover zij nog niet in bijlage II voorkomen: a) de bij Richtlijn 67/548/EEG (²) als R40, R45, R46 en R47 geëtiketteerde stoffen, voor zover zij nog niet in bijlage II voorkomen, b) de chemische agentia van bijlage I bij Richtlijn 90/394/EEG (³), c) kwik en kwikderivaten, d) antimitotische geneesmiddelen, e) koolmonoxide, f) gevaarlijke chemische agentia die via de huid worden opgenomen. B. Procédés In bijlage I van Richtljn 90/394/EEG opgenomen industriële procédés. C. Arbeidsomstandigheden Ondergrondse werkzaamheden in de mijnen. (*) Zie Richtlijn 80/836/Euratom (PB nr. L 246 van 17. 9. 1980, blz. 1). (¹) PB nr. L 374 van 31. 12. 1990, blz. 1. (²) PB nr. L 196 van 6. 8. 1967, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/517/EEG (PB nr. L 287 van 19. 10. 1990, blz. 37). (³) PB nr. L 196 van 26. 7. 1990, blz. 1. BIJLAGE II NIET-LIMITATIEVE LIJST VAN AGENTIA EN ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 6 A. Zwangere vrouwen in de zin van artikel 2, onder a) 1. Agentia a) Fysische agentia Arbeid in een atmosfeer van aanzienlijke overdruk, b.v. in hoge-drukruimten of bij diepzeeduiken. b) Biologische agentia De volgende biologische agentia: - toxoplasma, - rubeolavirus, behalve indien aantoonbaar is dat de zwangere werkneemster door immunisatie voldoende tegen deze agentia beschermd is. c) Chemische agentia Lood en loodderivaten, voor zover deze agentia door het menselijk organisme kunnen worden geabsorbeerd 2. Arbeidsomstandigheden Ondergrondse werkzaamheden in de mijnen. B. Vrouwen tijdens de lactatie in de zin van artikel 2, onder c) 1. Agentia a) Chemische agentia Lood en loodderivaten, voor zover deze agentia door het menselijk organisme kunnen worden opgenomen. 2. Arbeidsomstandigheden Ondergrondse werkzaamheden in de mijnen. Verklaring van de Raad en de Commissie ad artikel 11, punt 3, van Richtlijn 92/85/EEG, opgenomen in de notulen van de 1608e zitting van de Raad (Luxemburg, 19 oktober 1992) DE RAAD EN DE COMMISSIE hebben de volgende verklaring afgelegd: "Bij de vaststelling van de hoogte van de in artikel 11, punt 2, onder b), en punt 3, bedoelde uitkering wordt om zuiver technische redenen verwezen naar de uitkering die de betrokken werkneemster zou ontvangen in geval van een onderbreking van haar werkzaamheden om gezondheidsredenen. Met deze verwijzing wordt geenszins beoogd zwangerschap en bevalling gelijk te stellen met ziekte. In alle Lid-Staten moet krachtens de nationale sociale-zekerheidswetgeving bij ziekteverzuim een uitkering worden uitbetaald. Dat in de gekozen formulering naar deze uitkering wordt verwezen, heeft slechts ten doel de Lid-Staten een concreet, vast referentiebedrag te geven voor de vaststelling van het minimumbedrag van de uitkering dat tijdens het zwangerschapsverlof moet worden uitbetaald. Mochten er in bepaalde Lid-Staten hogere bedragen worden uitgekeerd dan in de richtlijn is voorzien, dan blijven deze uiteraard gehandhaafd. Zulks blijkt duidelijk uit artikel 1, lid 3, van de richtlijn.".