EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32015R0478

Verordening (EU) 2015/478 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer (codificatie)

OJ L 83, 27.3.2015, p. 16–33 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2015/478/oj

27.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 83/16


VERORDENING (EU) 2015/478 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 maart 2015

betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer

(codificatie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad (3) is ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

(2)

Het gemeenschappelijk handelsbeleid dient op eenvormige beginselen te berusten.

(3)

De Europese Gemeenschap was betrokken bij de sluiting van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie („WTO”). Bijlage I A bij die overeenkomst omvat onder meer de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 („GATT 1994”) en een Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen.

(4)

De Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen is erop gericht de disciplines van de GATT 1994 te verduidelijken en te versterken, en met name die van artikel XIX. Deze overeenkomst voorziet in de afschaffing van vrijwaringsmaatregelen die niet aan de regels voldoen, zoals maatregelen tot zelfbeperking van de uitvoer, marktordeningsregelingen en andere soortgelijke regelingen bij in- of uitvoer.

(5)

De Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen is eveneens van toepassing op kolen- en staalproducten. De gemeenschappelijke regeling voor de invoer, met name wat de vrijwaringsmaatregelen betreft, geldt derhalve ook voor die producten, onverminderd eventuele maatregelen om een overeenkomst toe te passen die specifiek op kolen- en staalproducten betrekking heeft.

(6)

Een speciale behandeling geldt, zowel op Unieniveau als op internationaal niveau, voor textielproducten, waarop Verordening (EG) nr. 517/94 van de Raad (5), van toepassing is. Het is derhalve dienstig deze producten van het toepassingsgebied van deze verordening uit te sluiten.

(7)

De Commissie dient door de lidstaten in kennis te worden gesteld van risico's die door de ontwikkeling van de invoer ontstaan en die de instelling van Unietoezicht en de toepassing van vrijwaringsmaatregelen noodzakelijk zouden kunnen maken.

(8)

De Commissie dient in dat geval de voorwaarden en de ontwikkeling van de invoer, alsmede de verschillende aspecten van de economische en commerciële situatie en de eventueel te nemen maatregelen te onderzoeken.

(9)

Het in het vrije verkeer brengen van onder voorafgaand Unietoezicht geplaatste producten moet afhankelijk worden gesteld van de overlegging van een toezichtsdocument dat aan uniforme criteria beantwoordt. Dit document moet, op verzoek van de importeur, binnen een bepaalde termijn door de autoriteiten van de lidstaten worden afgegeven zonder dat de importeur hierdoor evenwel een recht van invoer verkrijgt. Het toezichtsdocument mag derhalve slechts gebruikt worden zolang de invoerregeling niet wordt gewijzigd.

(10)

De lidstaten en de Commissie dienen elkaar zo volledig mogelijk op de hoogte te houden van de informatie die in het kader van het Unietoezicht is verkregen.

(11)

Het is de taak van de Commissie de nodige maatregelen vast te stellen ter bescherming van de belangen van de Unie. Deze belangen, en met name die van de producenten, de gebruikers en consumenten in de Unie, moeten als een geheel worden bezien.

(12)

Tegen leden van de WTO kunnen slechts vrijwaringsmaatregelen genomen worden indien het betrokken product in dermate toegenomen hoeveelheden en onder zulke omstandigheden en voorwaarden in de Unie wordt ingevoerd dat de producenten in de Unie van het soortgelijke of rechtstreeks concurrerende product hierdoor ernstige schade lijden of dreigen te lijden, tenzij de internationale verplichtingen een afwijking op deze regel toestaan.

(13)

Het is dienstig de begrippen „ernstige schade”, „dreigende ernstige schade” en „producenten in de Unie” te definiëren en de criteria voor de vaststelling van de schade nader te bepalen.

(14)

Een onderzoek moet worden ingesteld voordat vrijwaringsmaatregelen worden toegepast, doch de Commissie moet de mogelijkheid hebben in geval van nood voorlopige maatregelen te nemen.

(15)

Het is dienstig meer gedetailleerde bepalingen op te stellen inzake de opening van een onderzoek, de vereiste controles en inspecties, de toegang van exportlanden en belanghebbenden tot de verkregen inlichtingen, het horen van belanghebbenden en de mogelijkheid die dezen hebben opmerkingen te maken.

(16)

De bepalingen inzake onderzoek in deze verordening doen geen afbreuk aan de Unie en nationale voorschriften inzake het beroepsgeheim.

(17)

Tevens moeten termijnen worden vastgesteld voor de opening van een onderzoek en de vaststelling van de eventueel te nemen maatregelen met het oog op een snelle afhandeling van de procedures, hetgeen de rechtszekerheid voor de betrokken ondernemingen zal vergroten.

(18)

Indien vrijwaringsmaatregelen de vorm van een contingent aannemen, mag het niveau daarvan in principe niet lager zijn dan de gemiddelde invoer in een representatieve periode van ten minste drie jaar.

(19)

Indien het contingent tussen leverancierslanden wordt verdeeld, kan het deel van elk van deze landen in overeenstemming met deze landen worden vastgesteld of met inachtneming van de invoer in een representatieve periode. Er moet echter van deze regels kunnen worden afgeweken in geval van ernstige schade en van een onevenredige toename van de invoer, mits aan de verplichting tot overleg in het kader van het Vrijwaringscomité van de WTO wordt voldaan.

(20)

Een maximumduur dient te worden vastgesteld voor de toepassing van de vrijwaringsmaatregelen, alsmede specifieke bepalingen voor de verlenging van de geldigheidsduur, de progressieve liberalisering en de herziening van deze maatregelen.

(21)

Bepaald dient te worden onder welke voorwaarden vrijwaringsmaatregelen niet mogen worden toegepast op producten uit een ontwikkelingsland dat lid is van de WTO.

(22)

Toezicht- of vrijwaringsmaatregelen ten behoeve van slechts een of meer regio's van de Unie kunnen soms de voorkeur verdienen boven maatregelen die in de gehele Unie van toepassing zijn. Dergelijke maatregelen mogen echter slechts bij wijze van uitzondering vastgesteld worden indien er geen alternatieven zijn. Er moet op toegezien worden dat deze maatregelen van tijdelijke aard zijn en de werking van de interne markt zo min mogelijk verstoren.

(23)

Met het oog op de eenvormigheid van de regeling voor de invoer, moeten de door de importeurs te vervullen formaliteiten eenvoudig en identiek zijn, ongeacht waar de goederen worden ingeklaard. Het is derhalve dienstig te bepalen dat alle formaliteiten worden vervuld met behulp van formulieren waarvan het model bij deze verordening is gevoegd.

(24)

De toezichtsdocumenten die in het kader van toezichtmaatregelen van de Unie worden afgegeven, dienen in de gehele Unie geldig te zijn, ongeacht de lidstaat van afgifte.

(25)

De uitvoering van deze verordening vereist eenvormige voorwaarden voor de vaststelling van voorlopige en definitieve vrijwaringsmaatregelen, en voor het opleggen van maatregelen inzake voorafgaand toezicht. Deze maatregelen moeten door de Commissie worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(26)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van toezicht- en voorlopige maatregelen, gelet op de effecten van dergelijke maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen. Als vertraging bij de oplegging van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasselijke voorlopige maatregelen kunnen vaststellen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 1

1.   Deze verordening is van toepassing op de invoer van producten van oorsprong uit derde landen, met uitzondering van:

a)

textielproducten waarop de specifieke invoerregels van Verordening (EG) nr. 517/94 van toepassing zijn,

b)

producten van oorsprong uit bepaalde derde landen die zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 625/2009 van de Raad (7).

2.   De invoer in de Unie van in lid 1 bedoelde producten is vrij en is dus aan geen enkele kwantitatieve beperking onderworpen, onverminderd de vrijwaringsmaatregelen die op grond van hoofdstuk V kunnen worden genomen.

HOOFDSTUK II

INFORMATIE- EN OVERLEGPROCEDURE VAN DE UNIE

Artikel 2

De lidstaten stellen de Commissie in kennis wanneer de ontwikkeling van de invoer toezicht- of vrijwaringsmaatregelen noodzakelijk lijkt te maken. De kennisgeving dient het bewijsmateriaal te bevatten dat beschikbaar is ten aanzien van de in artikel 9 vermelde criteria. De Commissie geeft deze inlichtingen zo spoedig mogelijk aan alle lidstaten door.

Artikel 3

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een Comité vrijwaringsmaatregelen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 5 van toepassing.

5.   Ingevolge artikel 3, lid 5, van Verordening (EU) nr. 182/2011 wordt, wanneer een schriftelijke procedure wordt gevolgd voor de vaststelling van definitieve maatregelen overeenkomstig artikel 16 van deze verordening, deze procedure afgesloten zonder verder vervolg, indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een meerderheid van de leden van het comité zoals omschreven in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) nr. 182/2011 daarom verzoekt. Wanneer in andere gevallen een schriftelijke procedure wordt gevolgd voor de ontwerpmaatregel die in het comité is besproken, wordt die procedure afgesloten zonder verder vervolg indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt. Wanneer in andere gevallen een schriftelijke procedure wordt gevolgd zonder dat de ontwerpmaatregel in het comité is besproken, wordt die procedure afgesloten zonder verder vervolg indien binnen de door de voorzitter vastgestelde termijn deze zulks besluit of een vierde van de leden van het comité daarom verzoekt.

HOOFDSTUK III

ONDERZOEKSPROCEDURE VAN DE UNIE

Artikel 4

1.   Onverminderd het bepaalde in artikel 7 dient een onderzoeksprocedure van de Unie te worden gevolgd, voordat vrijwaringsmaatregelen worden toegepast.

2.   Het onderzoek is erop gericht aan de hand van de in artikel 9 bedoelde factoren te bepalen of de betrokken producenten in de Unie door de invoer van het betrokken product ernstige schade lijden of dreigen te lijden.

3.   Onder:

a)

„ernstige schade” wordt een aanmerkelijke algemene achteruitgang van de situatie van de producenten in de Unie verstaan;

b)

„dreigende ernstige schade” wordt een duidelijk risico van ernstige schade in een nabije toekomst verstaan;

c)

„producenten in de Unie” worden alle producenten van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten verstaan die op het grondgebied van de Unie hun bedrijf uitoefenen, of die producenten waarvan de gezamenlijke productie van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten een belangrijk deel vormen van de totale productie in de Unie van die producten.

Artikel 5

1.   Wanneer duidelijk is dat er voldoende bewijsmateriaal is om een onderzoek te openen, opent de Commissie een onderzoek binnen één maand na de datum van ontvangst van de door een lidstaat verstrekte informatie en maakt zij dit in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend. Deze bekendmaking:

a)

bevat een samenvatting van de ontvangen inlichtingen en het verzoek de Commissie alle nuttige inlichtingen toe te zenden;

b)

geeft de termijn aan waarbinnen belanghebbenden hun standpunt schriftelijk kenbaar moeten maken en inlichtingen kunnen verstrekken, willen die standpunten en inlichtingen in aanmerking kunnen worden genomen tijdens het onderzoek;

c)

vermeldt de termijn waarbinnen belanghebbenden kunnen vragen door de Commissie, overeenkomstig lid 4, mondeling te worden gehoord.

De Commissie maakt, in samenwerking met de lidstaten, een aanvang met het onderzoek.

De Commissie verstrekt de lidstaten informatie over haar onderzoek van de informatie normaliter binnen 21 dagen nadat de informatie aan de Commissie is verstrekt.

2.   De Commissie wint alle inlichtingen in die zij nodig acht en tracht deze, indien zij dit dienstig acht en nadat zij de lidstaten heeft geïnformeerd, te verifiëren bij importeurs, handelaars, vertegenwoordigers, producenten en handelsverenigingen of -organisaties.

De Commissie wordt in deze taak bijgestaan door functionarissen uit de lidstaat op het grondgebied waarvan die verificaties plaatsvinden, voor zover deze lidstaat daartoe de wens te kennen heeft gegeven.

3.   De lidstaten verstrekken de Commissie op haar verzoek en op de door haar vastgestelde wijze de gegevens waarover zij beschikken over de ontwikkelingen op de markt van het product waarop het onderzoek betrekking heeft.

4.   De belanghebbenden die zich overeenkomstig lid 1, eerste alinea, kenbaar hebben gemaakt en de vertegenwoordigers van het land van uitvoer kunnen op schriftelijk verzoek kennis nemen van alle inlichtingen die de Commissie in het kader van het onderzoek heeft ontvangen, met uitzondering van de interne documenten die de autoriteiten van de Unie of die van haar lidstaten hebben opgesteld, voor zover deze inlichtingen relevant zijn voor de presentatie van hun dossier, niet vertrouwelijk zijn in de zin van artikel 8 en door de Commissie bij het onderzoek worden gebruikt.

De belanghebbenden die zich kenbaar hebben gemaakt kunnen de Commissie hun standpunt over deze inlichtingen mededelen. Dit standpunt kan in aanmerking worden genomen voor zover het door voldoende bewijsmateriaal is gestaafd.

5.   De Commissie kan belanghebbenden horen. Deze moeten worden gehoord indien zij hierom schriftelijk hebben verzocht binnen de in het Publicatieblad van de Europese Unie genoemde termijn en daarbij hebben aangetoond dat zij belang kunnen hebben bij het resultaat van het onderzoek en dat zij bijzondere redenen hebben om gehoord te willen worden.

6.   Wanneer de door de Commissie gevraagde gegevens niet binnen de bij deze verordening of de door de Commissie ter uitvoering van deze verordening vastgestelde termijn worden verstrekt of wanneer het onderzoek aanmerkelijk wordt gehinderd, kunnen aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies worden getrokken. Indien de Commissie constateert dat een belanghebbende of een derde land haar onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, laat zij deze buiten beschouwing en kan ze de beschikbare gegevens gebruiken.

7.   Wanneer de Commissie van oordeel is dat er onvoldoende bewijsmateriaal is om een onderzoek in te stellen, stelt zij de lidstaten binnen één maand na de datum van ontvangst van de inlichtingen van de lidstaten in kennis van haar besluit.

Artikel 6

1.   Aan het einde van het onderzoek legt de Commissie het comité een verslag voor over de resultaten.

2.   Indien de Commissie binnen negen maanden na opening van het onderzoek tot de conclusie komt dat het niet nodig is dat de Unie toezicht- of vrijwaringsmaatregelen neemt, wordt het onderzoek binnen een maand afgesloten. De Commissie beëindigt het onderzoek volgens de in artikel 3, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

3.   Wanneer de Commissie van oordeel is dat het nodig is toezicht- of vrijwaringsmaatregelen van de Unie te nemen, neemt zij hiertoe uiterlijk negen maanden na opening van het onderzoek de nodige besluiten overeenkomstig de hoofdstukken IV en V. In uitzonderlijke omstandigheden kan deze termijn met ten hoogste twee maanden worden verlengd. In dit geval doet de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht verschijnen waarin de duur van de verlenging en een samenvatting van de redenen ervan zijn vermeld.

Artikel 7

1.   De bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan de mogelijkheid om op enig ogenblik toezicht in te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 of voorlopige vrijwaringsmaatregelen te nemen overeenkomstig de artikelen 15, 16 en 17.

Voorlopige vrijwaringsmaatregelen worden genomen:

a)

wanneer kritieke omstandigheden een onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk maken omdat uitstel tot moeilijk te herstellen schade zou leiden, en

b)

wanneer voorlopig is vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal is dat een toename van de invoer ernstige schade heeft veroorzaakt of dreigt te veroorzaken.

De duur van dergelijke maatregelen kan niet meer dan 200 dagen bedragen.

2.   Voorlopige vrijwaringsmaatregelen nemen de vorm aan van een verhoging van de douanerechten ten opzichte van het bestaande niveau, of dit nu hoger of gelijk is aan nul, indien door het nemen van dergelijke maatregelen ernstige schade voorkomen of hersteld kan worden.

3.   De Commissie neemt onmiddellijk de nog noodzakelijke onderzoeksmaatregelen.

4.   Worden de voorlopige vrijwaringsmaatregelen ingetrokken omdat er geen sprake blijkt te zijn van ernstige schade of dreiging van ernstige schade, dan worden de douanerechten die als gevolg van deze maatregelen zijn betaald zo spoedig mogelijk automatisch terugbetaald. De procedure van artikel 235 en volgende van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (8) is van toepassing.

Artikel 8

1.   De op grond van deze verordening ontvangen inlichtingen mogen slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij werden gevraagd.

2.   De Commissie noch de lidstaten, inclusief de functionarissen van beide, mogen de gegevens van vertrouwelijke aard die zij op grond van deze verordening hebben ontvangen, of inlichtingen die op vertrouwelijke basis zijn verstrekt, bekendmaken zonder de uitdrukkelijke toestemming van degene die ze heeft verstrekt.

3.   Bij elk verzoek om vertrouwelijke behandeling van gegevens wordt aangegeven om welke redenen deze vertrouwelijk zijn.

Wanneer blijkt dat een verzoek om vertrouwelijke behandeling van gegevens niet gegrond is en degene die ze heeft verstrekt deze noch openbaar wil maken noch toestemming wil geven tot bekendmaking ervan in algemene termen of in samengevatte vorm, dan kunnen deze buiten beschouwing worden gelaten.

4.   Gegevens worden in elk geval als vertrouwelijk beschouwd indien uit de bekendmaking ervan aanzienlijk nadeel kan voortvloeien voor degene die ze heeft verstrekt of van wie ze afkomstig zijn.

5.   De leden 1 tot en met 4 vormen geen beletsel voor het verstrekken van algemene informatie door de autoriteiten van de Unie en in het bijzonder de motivering van de op grond van deze verordening genomen besluiten. Deze autoriteiten van de Unie moeten echter rekening houden met het rechtmatige belang van de betrokken natuurlijke personen en rechtspersonen wat het niet bekendmaken van hun zakengeheimen betreft.

Artikel 9

1.   Het onderzoek naar de ontwikkeling van de invoer, de omstandigheden waaronder deze plaatsvindt en de ernstige schade die de producenten in de Unie daardoor lijden of dreigen te lijden, heeft met name betrekking op de volgende factoren:

a)

de ingevoerde hoeveelheden, met name wanneer deze aanzienlijk zijn toegenomen, hetzij absoluut, hetzij ten opzichte van de productie of het verbruik in de Unie;

b)

de prijzen van de ingevoerde producten, met name in geval van een aanzienlijke onderbieding van de prijs van een soortgelijk product in de Unie;

c)

de invloed hiervan op de producenten in de Unie van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten, zoals blijkt uit de ontwikkeling van bepaalde economische factoren, zoals:

productie,

bezettingsgraad,

voorraden,

verkoop,

marktaandeel,

prijzen (dat wil zeggen prijsdalingen of prijzen die gelijk blijven terwijl ze normaal hadden moeten stijgen),

winsten,

rentabiliteit,

cash flow,

werkgelegenheid;

d)

andere factoren dan de ontwikkeling van de invoer waardoor de betrokken producenten in de Unie schade lijden of kunnen lijden.

2.   In geval van beweerde dreiging van ernstige schade, onderzoekt de Commissie tevens of het in een bepaalde situatie waarschijnlijk is dat werkelijk schade zal ontstaan.

In dit verband kan tevens met de volgende factoren rekening worden gehouden:

a)

het tempo waarin de uitvoer naar de Unie is toegenomen;

b)

de exportcapaciteit die in het land van oorsprong of uitvoer reeds aanwezig is of daar in een voorzienbare toekomst aanwezig zal zijn, en de waarschijnlijkheid dat deze capaciteit voor export naar de Unie zal worden benut.

HOOFDSTUK IV

MAATREGELEN VAN TOEZICHT

Artikel 10

1.   Wanneer de producenten in de Unie schade dreigen te lijden door de ontwikkeling van de invoer van een onder deze verordening vallend product van oorsprong uit een derde land, kan de invoer van dit product, indien dit in het belang van de Unie is, worden onderworpen aan:

a)

Unietoezicht achteraf, onder de voorwaarden als bepaald in het in lid 2 bedoelde besluit;

b)

een voorafgaand toezicht, overeenkomstig artikel 11.

2.   Het besluit toezicht in te stellen wordt door de Commissie genomen door middel van uitvoeringshandelingen, volgens de in artikel 3, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

3.   De maatregelen van toezicht zijn van beperkte duur. Behoudens andersluidende bepalingen vervallen zij aan het einde van het tweede halfjaar volgende op het halfjaar waarin zij werden ingesteld.

Artikel 11

1.   Onder voorafgaand Unietoezicht geplaatste producten kunnen eerst na overlegging van een toezichtsdocument in het vrije verkeer worden gebracht. Het toezichtsdocument wordt door de door de lidstaten aangewezen bevoegde autoriteit kosteloos voor elke gevraagde hoeveelheid afgegeven binnen maximaal vijf werkdagen nadat zij de aangifte van de importeur in de Unie heeft ontvangen, ongeacht diens plaats van vestiging in de Unie. De aangifte wordt geacht uiterlijk drie werkdagen na indiening door de bevoegde nationale autoriteit te zijn ontvangen, tenzij het tegendeel wordt bewezen.

2.   Het toezichtsdocument wordt op een formulier gesteld waarvan het model in bijlage I is opgenomen.

Tenzij in het besluit om goederen onder toezicht te plaatsen anders bepaald, dient de aanvraag van toezichtsdocumenten van de importeur slechts de volgende gegevens te bevatten:

a)

naam en volledig adres van de aanvrager (met inbegrip van zijn telefoon- en fax en eventueel zijn identificatienummer bij de bevoegde nationale autoriteiten) alsmede zijn btw-nummer indien hij btw-plichtige is;

b)

eventueel, naam en volledig adres van de aangever of de eventuele vertegenwoordiger van de aanvrager (met inbegrip van zijn telefoon- en fax);

c)

de omschrijving van de goederen met opgave van:

de handelsbenaming,

de code van de gecombineerde nomenclatuur waar zij onder vallen,

oorsprong en herkomst;

d)

de aangegeven hoeveelheden, in kilogram, en eventueel in iedere andere ter zake doende extra eenheid (paar, stuks, enz.);

e)

de waarde van de goederen cif-grens Unie in euro;

f)

de volgende verklaring, gedateerd en ondertekend door de aanvrager, die daarin ook zijn naam in hoofdletters vermeldt:

„Ondergetekende verklaart dat de inlichtingen in deze aanvraag naar beste weten en te goeder trouw werden verstrekt en dat hij in de Unie is gevestigd.”

.

3.   Het toezichtsdocument is geldig in de gehele Unie, ongeacht welke lidstaat het heeft afgegeven.

4.   De constatering dat de prijs per eenheid waartegen de transactie plaatsvindt de in het toezichtsdocument vermelde prijs met minder dan 5 % overschrijdt of dat de totale waarde of hoeveelheid van de ten invoer aangebrachte producten minder dan 5 % hoger is dan die welke in dit toezichtsdocument is vermeld, vormt geen beletsel voor het in het vrije verkeer brengen van het betrokken product. De Commissie kan, na het comité te hebben gehoord en met inachtneming van de aard van de producten en de andere bijzondere kenmerken van de transactie, een ander percentage vaststellen dat normalerwijze evenwel niet meer dan 10 % mag bedragen.

5.   Het toezichtsdocument mag slechts worden gebruikt zolang de regeling inzake de liberalisering van de invoer op de betrokken transacties van toepassing is, doch niet langer dan gedurende de termijn die terzelfder tijd en volgens dezelfde procedure als de ondertoezichtplaatsing wordt vastgesteld, waarbij de aard van de producten en de andere bijzondere kenmerken van de transacties in aanmerking worden genomen.

6.   Wanneer dit vereist is volgens een op grond van artikel 10 genomen besluit, dient de oorsprong van de onder Unietoezicht geplaatste producten door middel van een certificaat van oorsprong te worden aangetoond. Dit lid laat andere bepalingen inzake de overlegging van een dergelijk certificaat onverlet.

7.   Wanneer in een lidstaat regionale vrijwaringsmaatregelen van toepassing zijn op een onder voorafgaand Unietoezicht geplaatst product, dan mag de door deze lidstaat afgegeven invoervergunning in plaats van het toezichtsdocument worden gebruikt.

8.   De formulieren met betrekking tot de toezichtsdocumenten en de uittreksels daarvan worden opgesteld in twee exemplaren, waarvan het eerste „origineel voor de geadresseerde” wordt genoemd en het nummer 1 draagt, en het tweede, dat „exemplaar voor de bevoegde autoriteit” wordt genoemd en het nummer 2 draagt, wordt bewaard door de autoriteit die het document heeft afgegeven. Voor administratieve doeleinden kan de bevoegde autoriteit aan formulier nr. 2 een aantal extra kopieën toevoegen.

9.   De formulieren worden gedrukt op wit houtvrij papier, zodanig gelijmd dat het goed te beschrijven is, met een gewicht van 55 tot 65 g per m2. Het formaat van de formulieren is 210 × 297 mm en de regelafstand 4,24 mm (een zesde duim); de indeling van de formulieren moet strikt in acht worden genomen. Beide zijden van het exemplaar nr. 1, dat het eigenlijke toezichtsdocument vormt, zijn bovendien voorzien van een gele geguillocheerde onderdruk die elke vervalsing met mechanische of chemische middelen zichtbaar maakt.

10.   De lidstaten dragen zorg voor het drukken van de formulieren. Deze kunnen eveneens worden gedrukt door drukkerijen die daartoe zijn erkend door de lidstaat waar zij gevestigd zijn. In dit geval dient op elk formulier een verwijzing naar deze erkenning voor te komen. Voorts worden op elk formulier de naam en het adres van de drukker vermeld of een teken aan de hand waarvan deze kan worden geïdentificeerd.

Artikel 12

Wanneer de invoer van een product niet onder voorafgaand toezicht van de Unie is geplaatst, kan de Commissie, overeenkomstig artikel 17, een toezicht instellen dat tot een of meer regio's van de Unie is beperkt. De Commissie doet de lidstaten informatie toekomen zodra zij heeft besloten toezicht in te stellen.

Artikel 13

1.   Onder regionaal toezicht geplaatste producten kunnen in de betrokken regio eerst na overlegging van een toezichtsdocument in het vrije verkeer worden gebracht. Het toezichtsdocument wordt door de door de betrokken lidstaat (lidstaten) aangewezen bevoegde autoriteit kosteloos voor elke gevraagde hoeveelheid afgegeven binnen maximaal vijf werkdagen nadat zij de aangifte van de importeur in de Unie heeft ontvangen, ongeacht diens plaats van vestiging in de Unie. Deze aangifte wordt geacht uiterlijk drie werkdagen na indiening door de bevoegde nationale autoriteit te zijn ontvangen, tenzij het tegendeel wordt bewezen. De toezichtsdocumenten kunnen slechts worden gebruikt zolang die liberalisatieregeling voor de invoer voor de betrokken verrichtingen van kracht blijft.

2.   Artikel 11, lid 2, is van toepassing.

Artikel 14

1.   Wanneer Unietoezicht of regionaal toezicht is ingesteld, delen de lidstaten de Commissie binnen de eerste tien dagen van elke maand mede:

a)

in geval van voorafgaand toezicht: de hoeveelheden en de aan de hand van de cif-prijzen berekende bedragen waarvoor tijdens de voorafgaande periode toezichtsdocumenten zijn afgegeven;

b)

in alle gevallen: de invoer in de periode die aan de onder a) bedoelde periode is voorafgegaan.

In de mededelingen van de lidstaten wordt een onderverdeling naar product en land gegeven.

Andere bepalingen kunnen terzelfder tijd en volgens dezelfde procedure als de ondertoezichtplaatsing worden vastgesteld.

2.   Wanneer dit op grond van de aard van de producten of bijzondere omstandigheden is vereist, kan de Commissie op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief het tijdschema voor de mededeling van de hier bedoelde informatie wijzigen.

3.   De Commissie houdt de lidstaten op de hoogte.

HOOFDSTUK V

VRIJWARINGSMAATREGELEN

Artikel 15

1.   Wanneer de invoer in de Unie van een product in dermate gestegen hoeveelheden en/of onder zulke omstandigheden plaatsvindt dat de producenten in de Unie hierdoor ernstige schade lijden of dreigen te lijden, kan de Commissie, ter bescherming van de belangen van de Unie, op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief:

a)

de geldigheidsduur verkorten van de in artikel 11 bedoelde toezichtsdocumenten die na de inwerkingtreding van deze maatregel worden afgegeven;

b)

de regeling voor de invoer van dit product zo wijzigen dat het eerst in het vrije verkeer mag worden gebracht na overlegging van een invoervergunning die op de door haar vastgestelde voorwaarden en binnen de door haar gestelde grenzen wordt verleend.

De onder a) en b) bedoelde maatregelen treden onmiddellijk in werking.

2.   Met betrekking tot WTO-leden, worden de in lid 1 vermelde maatregelen slechts genomen wanneer aan de twee voorwaarden van de eerste alinea van dat lid is voldaan.

3.   Bij de vaststelling van een contingent wordt met name rekening gehouden met:

a)

de wenselijkheid de traditionele handelsstromen zoveel mogelijk te handhaven;

b)

de hoeveelheden waarvoor op normale voorwaarden contracten zijn gesloten vóór de inwerkingtreding van een vrijwaringsmaatregel in de zin van dit hoofdstuk, indien deze contracten door de betrokken lidstaat ter kennis van de Commissie werden gebracht;

c)

het feit dat de realisatie van het doel waarvoor het contingent werd vastgesteld niet in gevaar mag worden gebracht.

Het contingent mag niet lager zijn dan het gemiddelde niveau van de invoer in de laatste drie representatieve jaren waarvoor statistieken beschikbaar zijn, tenzij een ander niveau noodzakelijk is om ernstige schade te voorkomen of te herstellen.

4.   De verdeling van een contingent onder leverancierslanden kan plaatsvinden in overleg met de leverancierslanden die een aanmerkelijk belang hebben in de invoer in de Unie van het betrokken product.

Indien de verdeling van het contingent niet op deze wijze gebeurt, wordt het over de leverancierslanden verdeeld naar rato van hun invoer van het betrokken product in de Unie gedurende een voorgaande representatieve periode, waarbij rekening wordt gehouden met bijzondere factoren die de handel in dit product hebben kunnen of kunnen beïnvloeden.

Met inachtneming van de verplichting van de Unie tot overleg in het kader van het Vrijwaringscomité van de WTO, kan in geval van ernstige schade van deze verdelingsmethode worden afgeweken, indien de invoer van oorsprong uit een of meer leverancierslanden met een onevenredig percentage is gestegen ten opzichte van de totale stijging van de invoer van het betrokken product gedurende een voorafgaande representatieve periode.

5.   De in dit artikel bedoelde maatregelen zijn van toepassing op elk product dat na inwerkingtreding van deze maatregelen in het vrije verkeer wordt gebracht. Overeenkomstig artikel 17 kunnen deze maatregelen tot een of meer regio's van de Unie worden beperkt.

Deze maatregelen vormen evenwel geen beletsel voor het in het vrije verkeer brengen van producten die reeds naar de Unie onderweg zijn en waarvan de bestemming niet kan worden gewijzigd en de producten die, op grond van de artikelen 10 en 11, eerst na overlegging van een toezichtsdocument in het vrije verkeer mogen worden gebracht, daadwerkelijk van dat document vergezeld gaan.

6.   Wanneer een lidstaat de Commissie verzoekt in te grijpen, neemt de Commissie binnen een termijn van vijf werkdagen na de datum van ontvangst van het verzoek een besluit overeenkomstig de in artikel 3, lid 3, of in spoedeisende gevallen, artikel 3, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 16

Wanneer de belangen van de Unie dit vereisen, kan de Commissie volgens de in artikel 3, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure, en in overeenstemming met de in hoofdstuk III omschreven voorwaarden, maatregelen vaststellen om te voorkomen dat een product in dermate gestegen hoeveelheden en/of op zodanige voorwaarden in de Unie wordt ingevoerd dat de producenten in de Unie van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten hierdoor ernstige schade lijden of dreigen te lijden.

Artikel 15, leden 2 tot en met 5, zijn van toepassing.

Artikel 17

Wanneer, met name op grond van de in artikel 9 genoemde factoren, geoordeeld wordt dat in een of meer regio's van de Unie de voorwaarden aanwezig zijn voor het nemen van de in de artikelen 10 en 15 bedoelde maatregelen, kan de Commissie, na onderzoek van alternatieve oplossingen, bij wijze van uitzondering toestaan dat toezicht- of vrijwaringsmaatregelen worden genomen die tot deze regio of regio's zijn beperkt, indien zij van oordeel is dat toepassing van zulke maatregelen op dit niveau de voorkeur verdient boven de toepassing van zulke maatregelen in de gehele Unie.

Deze maatregelen zijn van tijdelijke aard en dienen de werking van de interne markt zo min mogelijk te verstoren.

Deze maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 10 en artikel 15 neergelegde bepalingen.

Artikel 18

Vrijwaringsmaatregelen kunnen niet worden toegepast ten aanzien van een product van oorsprong uit een ontwikkelingsland dat lid is van de WTO zolang het aandeel van dat land in de invoer in de Unie van het betrokken product niet meer dan 3 % bedraagt, mits de ontwikkelingslanden die lid zijn van de WTO en waarvan het aandeel in de invoer in de Unie minder dan 3 % bedraagt, tezamen niet meer dan 9 % vertegenwoordigen van de totale invoer in de Unie van het betrokken product.

Artikel 19

1.   De duur van de vrijwaringsmaatregelen wordt beperkt tot de tijd die nodig is om ernstige schade te voorkomen of te herstellen en om de producenten in de Unie de gelegenheid te geven zich aan te passen. Deze duur kan in principe niet meer dan vier jaar bedragen, met inbegrip van de duur van de eventuele voorlopige maatregelen.

2.   De oorspronkelijke duur kan worden verlengd, doch niet voor de in artikel 15, lid 4, derde alinea, bedoelde maatregelen, indien wordt vastgesteld dat:

a)

deze verlenging noodzakelijk is om ernstige schade te voorkomen of te herstellen;

b)

er bewijsmateriaal is dat de producenten in de Unie nog met aanpassingen bezig zijn.

3.   De besluiten tot verlenging worden genomen op de in hoofdstuk III omschreven voorwaarden en volgens dezelfde procedures als de oorspronkelijke maatregelen. De maatregelen mogen na verlenging niet restrictiever zijn dan zij aan het einde van de oorspronkelijke periode waren.

4.   Indien de duur van de vrijwaringsmaatregelen meer dan een jaar bedraagt, moet de maatregel tijdens de toepassingsperiode, met inbegrip van de verlengde periode, met regelmatige intervallen geleidelijk worden geliberaliseerd.

5.   De totale toepassingsduur van een vrijwaringsmaatregel, met inbegrip van de periode van toepassing van een voorlopige maatregel, de oorspronkelijke duur van de maatregel en iedere verlenging daarvan, mag niet meer dan acht jaar bedragen.

Artikel 20

1.   Gedurende de tijd dat een op grond van de hoofdstukken IV en V toegepaste toezicht- of vrijwaringsmaatregel van kracht is, kan de Commissie hetzij op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, uiterlijk in het midden van de geldigheidsduur van maatregelen die meer dan drie jaar van toepassing zijn:

a)

het effect van deze maatregelen onderzoeken;

b)

bepalen of en in hoeverre het liberaliseringstempo kan worden versneld;

c)

nagaan of handhaving van de maatregelen nog noodzakelijk is.

Indien de Commissie van oordeel is dat de maatregel nog moet worden toegepast, stelt zij de lidstaten daarvan in kennis.

2.   Wanneer de Commissie van oordeel is dat de in de artikelen 10, 12, 15, 16 en 17 bedoelde toezicht- of vrijwaringsmaatregelen moeten worden ingetrokken of gewijzigd, trekt zij de betrokken maatregelen in of wijzigt zij deze volgens de in artikel 3, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Wanneer dit besluit betrekking heeft op regionale toezichtmaatregelen, is het van toepassing met ingang van de zesde dag volgende op die van de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 21

1.   Er kan geen nieuwe vrijwaringsmaatregel worden genomen ten aanzien van de invoer van een product waarop voorheen een vrijwaringsmaatregel van toepassing was en dit gedurende een periode die gelijk is aan de duur van de vroegere vrijwaringsmaatregel. Deze periode kan niet korter zijn dan twee jaar.

2.   In afwijking van het bepaalde in lid 1, kan opnieuw een vrijwaringsmaatregel met een duur van ten hoogste 180 dagen worden genomen ten aanzien van de invoer van een product:

a)

indien ten minste één jaar is verstreken sedert de datum van invoering van een vrijwaringsmaatregel betreffende de invoer van dit product, en

b)

indien in de periode van vijf jaar die onmiddellijk aan de invoering van de maatregel voorafgaat, een dergelijke vrijwaringsmaatregel ten aanzien van hetzelfde product niet meer dan tweemaal is genomen.

HOOFSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 22

Indien de belangen van de Unie dit vereisen, kan de Commissie volgens de in artikel 3, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure, passende maatregelen ter uitvoering van wetgevingshandelingen vaststellen, om ervoor te zorgen dat de Unie of al haar lidstaten op internationaal niveau hun rechten kunnen uitoefenen of hun verplichtingen kunnen nakomen, met name op het gebied van de handel in basisproducten.

Artikel 23

De Commissie neemt in haar jaarlijks verslag aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing en uitvoering van handelsbeschermende maatregelen, bedoeld in artikel 22 bis van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (9), informatie op over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 24

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan verplichtingen op grond van speciale bepalingen in overeenkomsten die tussen de Unie en derde landen zijn gesloten.

2.   Onverminderd andere Uniebepalingen vormt deze verordening geen beletsel voor de vaststelling of toepassing door de lidstaten van:

a)

verboden, kwantitatieve beperkingen of toezichtmaatregelen die zijn ingesteld uit hoofde van de bescherming van de openbare zeden, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid of het leven van mensen, dieren of planten, het nationale artistieke, historische of archeologische erfgoed of de industriële of commerciële eigendom;

b)

bijzondere formaliteiten voor het deviezenverkeer;

c)

formaliteiten die, in overeenstemming met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond van internationale overeenkomsten zijn ingevoerd.

De lidstaten delen de Commissie mede welke maatregelen of formaliteiten zij op grond van de eerste alinea voornemens zijn in te voeren of te wijzigen.

In bijzonder spoedeisende gevallen worden deze maatregelen of formaliteiten aan de Commissie medegedeeld zodra zij zijn vastgesteld.

Artikel 25

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van regelingen houdende de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, hieruit voortvloeiende bestuursrechtelijke bepalingen van de Unie of nationale bestuursrechtelijke bepalingen en de specifieke regelingen voor goederen die door de verwerking van landbouwproducten zijn verkregen, doch vormt een aanvulling daarop.

2.   De artikelen 10 tot en met 14 en artikel 21 zijn niet van toepassing op producten die onder de in lid 1 van dit artikel bedoelde regelingen vallen en waarvoor, volgens de Unievoorschriften voor het handelsverkeer met derde landen, een invoercertificaat of ander invoerdocument moet worden overgelegd.

De artikelen 15, 17 en 20 tot en met 24 zijn niet van toepassing op producten waarvoor, volgens de hierboven bedoelde voorschriften, kwantitatieve invoerbeperkingen kunnen worden ingesteld.

Artikel 26

Verordening (EG) nr. 260/2009 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 27

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA


(1)  Advies van 10 december 2014 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 februari 2015 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 2 maart 2015.

(3)  Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling (PB L 84 van 31.3.2009, blz. 1).

(4)  Zie bijlage II.

(5)  Verordening (EG) nr. 517/94 van de Raad van 7 maart 1994 betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van textielproducten uit bepaalde derde landen, die niet vallen onder bilaterale overeenkomsten, protocollen of andere regelingen, noch onder een andere, bijzondere, communautaire regeling (PB L 67 van 10.3.1994, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(7)  Verordening (EG) nr. 625/2009 van de Raad van 7 juli 2009 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (PB L 185 van 17.7.2009, blz. 1).

(8)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51).


BIJLAGE I

Image

Image

Image

Image


BIJLAGE II

INGETROKKEN VERORDENING MET DE WIJZIGING ERVAN

Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad

(PB L 84 van 31.3.2009, blz. 1)

 

Verordening (EU) nr. 37/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 18 van 21.1.2014, blz. 1)

Uitsluitend punt 19 van de bijlage


BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 260/2009

De onderhavige verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 4

Artikel 3

Artikel 5

Artikel 4

Artikel 6

Artikel 5

Artikel 7

Artikel 6

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 9

Artikel 8

Artikel 10

Artikel 9

Artikel 11

Artikel 10

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 13

Artikel 12

Artikel 14

Artikel 13

Artikel 15

Artikel 14

Artikel 16

Artikel 15

Artikel 17

Artikel 16

Artikel 18

Artikel 17

Artikel 19

Artikel 18

Artikel 20

Artikel 19

Artikel 21

Artikel 20

Artikel 22

Artikel 21

Artikel 23

Artikel 22

Artikel 23 bis

Artikel 23

Artikelen 24 t/m 27

Artikelen 24 t/m 27

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage III


Top