Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32013R0727

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 727/2013 van de Commissie van 14 maart 2013 houdende wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten

PB L 207 van 2.8.2013, p. 1–103 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2013/727/oj

2.8.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 207/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 727/2013 VAN DE COMMISSIE

van 14 maart 2013

houdende wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van de Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad (1), en met name artikel 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Ingevolge Verordening (EU) nr. 1233/2011 zijn de richtsnoeren die zijn vervat in de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), hierna "de regeling" genoemd, van toepassing in de Unie, waarbij de tekst van die regeling in bijlage II bij die verordening is opgenomen.

(2)

Op grond van Verordening (EU) nr. 1233/211 is vereist dat de Commissie gedelegeerde handelingen vaststelt om bijlage II te wijzigen naar aanleiding van door de deelnemers aan de regeling overeengekomen wijzigingen van de richtsnoeren.

(3)

De deelnemers aan de regeling zijn een substantieel aantal wijzigingen ervan ten opzichte van de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 opgenomen versie van de regeling overeengekomen.

(4)

Op 27 augustus 2012 heeft de OESO een herziene versie van de regeling bekendgemaakt waarin al die wijzigingen zijn verwerkt en die sinds 1 september 2012 van toepassing is. Het is passend en noodzakelijk voornoemde wijzigingen in de wetgeving van de Unie op te nemen.

(5)

Verordening (EU) nr. 1233/2011 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1233/2011 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 maart 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 326 van 8.12.2011, blz. 45.


BIJLAGE

"

BIJLAGE II

INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK I:

ALGEMENE BEPALINGEN

1.

DOEL

2.

STATUS

3.

DEELNEMERS

4.

INFORMATIEVERSTREKKING AAN NIET-DEELNEMERS

5.

TOEPASSINGSGEBIED

6.

SECTOROVEREENKOMSTEN

7.

PROJECTFINANCIERING

8.

UITTREDING

9.

TOEZICHT

HOOFDSTUK II:

FINANCIËLE VOORWAARDEN VOOR EXPORTKREDIETEN

10.

AANBETALING, MAXIMALE OVERHEIDSSTEUN EN PLAATSELIJKE UITGAVEN

11.

INDELING VAN LANDEN MET HET OOG OP MAXIMALE KREDIETTERMIJNEN

12.

MAXIMALE KREDIETTERMIJNEN

13.

KREDIETTERMIJNEN VOOR NIET-NUCLEAIRE ELEKTRICITEITSCENTRALES

14.

AFLOSSING VAN DE HOOFDSOM EN RENTEBETALING

15.

RENTE, PREMIETARIEVEN EN OVERIGE KOSTEN

16.

GELDIGHEIDSDUUR VAN EXPORTKREDIETEN

17.

MAATREGELEN OM VERLIEZEN TE VOORKOMEN OF TE BEPERKEN

18.

MATCHING

19.

VASTE MINIMUMRENTETARIEVEN BIJ FINANCIERINGSSTEUN VAN DE OVERHEID

20.

VASTSTELLING VAN DE CIRR’S

21.

GELDIGHEIDSDUUR VAN DE CIRR’S

22.

TOEPASSING VAN DE CIRR’S

23.

KREDIETRISICOPREMIE

24.

MINIMUMPREMIETARIEVEN VOOR KREDIETRISICO

25.

LANDENRISICO-INDELING

26.

BEOORDELING VAN HET SOEVEREINE RISICO

27.

AFNEMERSRISICO-INDELING

28.

INDELING VAN MULTILATERALE EN REGIONALE INSTELLINGEN

29.

PERCENTAGE EN KWALITEIT VAN DE EXPORTKREDIETDEKKING DOOR DE OVERHEID

30.

TECHNIEKEN OM HET LANDENRISICO TE BEPERKEN

31.

KREDIETVERBETERINGEN IN VERBAND MET HET AFNEMERSRISICO

32.

HERZIENING VAN DE GELDIGHEID VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN VOOR KREDIETRISICO

HOOFDSTUK III:

BEPALINGEN BETREFFENDE GEBONDEN HULP

33.

GRONDBEGINSELEN

34.

SOORTEN GEBONDEN HULP

35.

GECOMBINEERDE FINANCIERING

36.

LANDEN DIE VOOR GEBONDEN HULP IN AANMERKING KOMEN

37.

PROJECTEN DIE VOOR GEBONDEN HULP IN AANMERKING KOMEN

38.

MINIMAAL CONCESSIONALITEITSNIVEAU

39.

UITZONDERINGEN OP DE BEPALINGEN BETREFFENDE DE LANDEN OF PROJECTEN DIE VOOR GEBONDEN HULP IN AANMERKING KOMEN

40.

BEREKENING VAN HET CONCESSIONALITEITSNIVEAU VAN GEBONDEN HULP

41.

GELDIGHEIDSDUUR VAN GEBONDEN HULP

42.

MATCHING

HOOFDSTUK IV:

PROCEDURES

AFDELING 1:

GEMEENSCHAPPELIJKE PROCEDURES VOOR EXPORTKREDIETEN EN HANDELSGERELATEERDE HULP

43.

KENNISGEVINGEN

44.

INLICHTINGEN INZAKE OVERHEIDSSTEUN

45.

PROCEDURES INZAKE MATCHING

46.

BIJZONDER OVERLEG

AFDELING 2:

PROCEDURES VOOR EXPORTKREDIETEN

47.

VOORAFGAANDE KENNISGEVING MET BESPREKING

48.

VOORAFGAANDE KENNISGEVING

AFDELING 3:

PROCEDURES VOOR HANDELSGERELATEERDE HULP

49.

VOORAFGAANDE KENNISGEVING

50.

ONMIDDELLIJKE KENNISGEVING

AFDELING 4:

OVERLEGPROCEDURES VOOR GEBONDEN HULP

51.

DOEL VAN HET OVERLEG

52.

TOEPASSINGSGEBIED EN TIJDSCHEMA VAN HET OVERLEG

53.

RESULTAAT VAN HET OVERLEG

AFDELING 5:

UITWISSELING VAN GEGEVENS OVER EXPORTKREDIETEN EN HANDELSGERELATEERDE HULP

54.

CONTACTPUNTEN

55.

VERZOEKEN OM INLICHTINGEN

56.

ANTWOORDEN OP VERZOEKEN

57.

RECHTSTREEKS OVERLEG

58.

PROCEDURES EN VORM VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

59.

ANTWOORDEN OP VOORSTELLEN VOOR GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

60.

AANVAARDING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

61.

GEEN OVEREENSTEMMING OVER GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

62.

INWERKINGTREDING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

63.

GELDIGHEIDSDUUR VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

AFDELING 6:

OPERATIONELE BEPALINGEN BETREFFENDE DE MEDEDELING VAN MINIMUMRENTETARIEVEN (CIRR'S)

64.

MEDEDELING VAN MINIMUMRENTETARIEVEN

65.

DATUM VAN INWERKINGTREDING VAN DE RENTETARIEVEN

66.

ONMIDDELLIJKE WIJZIGING VAN RENTETARIEVEN

AFDELING 7:

EVALUATIES

67.

REGELMATIGE EVALUATIE VAN DE REGELING

68.

EVALUATIE VAN DE MINIMUMRENTETARIEVEN

69.

EVALUATIE VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN EN AANVERWANTE KWESTIES

BIJLAGE I -

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR SCHEPEN

BIJLAGE II -

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR KERNCENTRALES

BIJLAGE III -

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR BURGERLUCHTVAARTUIGEN

BIJLAGE IV -

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR PROJECTEN OP HET GEBIED VAN DUURZAME ENERGIE, HET TEGENGAAN VAN KLIMAATVERANDERING EN WATER

BIJLAGE V -

GEGEVENS DIE BIJ KENNISGEVINGEN MOETEN WORDEN VERSTREKT

BIJLAGE VI -

BEREKENING VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN

BIJLAGE VII -

CRITERIA EN VOORWAARDEN VOOR DE GEBRUIKMAKING VAN EEN DOOR EEN DERDE GESTELDE AFLOSSINGSGARANTIE EN DE INDELING VAN MULTILATERALE OF REGIONALE INSTELLINGEN

BIJLAGE VIII -

CRITERIA EN VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN TECHNIEKEN TER BEPERKING VAN HET LANDENRISICO EN VAN KREDIETVERBETERINGEN IN VERBAND MET HET AFNEMERSRISICO

BIJLAGE IX -

TOETSINGSKADER VOOR DE ONTWIKKELINGSWAARDE

BIJLAGE X -

VOORWAARDEN VOOR PROJECTFINANCIERINGSTRANSACTIES

BIJLAGE XI -

LIJST VAN DEFINITIES

BIJLAGE XII -

KWALITATIEVE BESCHRIJVINGEN VAN AFNEMERSRISICOCATEGORIEËN

BIJLAGE XIII -

MARKTBENCHMARKS VOOR TRANSACTIES IN LANDEN VAN CATEGORIE 0

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

1.   DOEL

a)

De regeling inzake richtsnoeren voor door de overheid gesteunde exportkredieten, hierna "de regeling" genoemd, heeft voornamelijk ten doel een kader te creëren voor het ordelijke gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten.

b)

De regeling strekt ertoe gelijke voorwaarden voor overheidssteun, zoals gedefinieerd in artikel 5, onder a), te bewerkstelligen opdat niet zozeer de gunstigste door de overheid gesteunde financiële voorwaarden als wel prijs en kwaliteit van de uit te voeren goederen en diensten maatgevend zijn voor de concurrentie tussen exporteurs.

2.   STATUS

De regeling, die in het kader van de OESO werd ontwikkeld, is in april 1978 in werking getreden en is van onbepaalde duur. De regeling is een “gentlemen’s agreement” tussen de deelnemers en vloeit niet voort uit een besluit van de OESO (1), hoewel het OESO-secretariaat, hierna “het secretariaat” genoemd, administratieve steun verleent.

3.   DEELNEMERS

Aan de regeling wordt thans deelgenomen door: Australië, Canada, de Europese Unie, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Zwitserland en de Verenigde Staten. Andere leden en niet-leden van de OESO kunnen door de huidige deelnemers worden uitgenodigd tot de regeling toe te treden.

4.   INFORMATIEVERSTREKKING AAN NIET-DEELNEMERS

a)

De deelnemers verstrekken niet-deelnemers informatie over kennisgevingen in verband met overheidssteun zoals omschreven in artikel 5, onder a).

b)

Een deelnemer antwoordt, op basis van wederkerigheid, op een verzoek dat een niet-deelnemer die zich in een concurrentiesituatie bevindt, tot hem richt over de door hem voor overheidssteun gestelde financiële voorwaarden, zoals hij op een verzoek van een deelnemer zou antwoorden.

5.   TOEPASSINGSGEBIED

De regeling is van toepassing op alle door of namens een regering verleende overheidssteun voor de uitvoer van goederen en/of diensten, met inbegrip van financiële leasing, met een krediettermijn van ten minste twee jaar.

a)

Overheidssteun kan verschillende vormen aannemen:

1)

exportkredietgarantie of –verzekering (zuivere dekking);

2)

financieringssteun van de overheid:

rechtstreekse kredieten/financiering en herfinanciering, of

rentesubsidie;

3)

alle mogelijke combinaties van bovengenoemde steun.

b)

De regeling is van toepassing op gebonden hulp; de procedures als omschreven in hoofdstuk IV zijn ook van toepassing op handelsgerelateerde ongebonden hulp.

c)

De regeling is niet van toepassing op de uitvoer van militaire goederen en landbouwproducten.

d)

Overheidssteun wordt niet verstrekt indien duidelijk blijkt dat het contract, hoofdzakelijk om gunstiger kredietvoorwaarden te verkrijgen, is gesloten met een afnemer in een land dat niet de eindbestemming is van de goederen.

6.   SECTOROVEREENKOMSTEN

a)

De volgende sectorovereenkomsten vormen een onderdeel van de regeling:

schepen (bijlage I);

kerncentrales (bijlage II);

burgerluchtvaartuigen (bijlage III);

duurzame energie en waterprojecten (bijlage IV).

c)

Een deelnemer aan een sectorovereenkomst kan de bepalingen over overheidssteun in die overeenkomst toepassen op de uitvoer van onder die overeenkomst vallende goederen en/of diensten. Wanneer in de sectorovereenkomst geen overeenkomstige bepalingen zijn opgenomen, past de deelnemer de bepalingen van de regeling toe.

7.   PROJECTFINANCIERING

a)

De deelnemers kunnen de in bijlage X beschreven voorwaarden toepassen op de uitvoer van goederen en/of diensten voor transacties die aan de voorwaarden van aanhangsel 1 van bijlage X voldoen.

b)

Punt a) is van toepassing op de uitvoer van goederen en diensten die onder de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor kerncentrales en de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor duurzame energie en waterprojecten vallen.

c)

Punt a) is niet van toepassing op de uitvoer van goederen en diensten die onder de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor burgerluchtvaartuigen of de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor schepen vallen.

8.   UITTREDING

Een deelnemer kan uittreden door het secretariaat hiervan schriftelijk en met behulp van een middel voor onmiddellijke communicatie, zoals het On-Line Information System (OLIS) van de OESO, kennisgeving te doen. De uittreding treedt 180 kalenderdagen na ontvangst van de kennisgeving door het secretariaat in werking.

9.   TOEZICHT

Het secretariaat ziet toe op de uitvoering van de regeling.

HOOFDSTUK II

FINANCIËLE VOORWAARDEN VOOR EXPORTKREDIETEN

De financiële voorwaarden voor exportkredieten behelzen alle in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen, die in onderlinge samenhang moeten worden gelezen.

De regeling legt beperkingen op aan de voorwaarden die door de overheid mogen worden gesteund. De deelnemers erkennen dat in bepaalde handels- en industriesectoren van oudsher strengere financiële voorwaarden gelden dan die waarin de regeling voorziet. De deelnemers blijven deze gebruikelijke financiële voorwaarden onverminderd in acht nemen, met name het beginsel dat krediettermijnen de levensduur van goederen niet overschrijden.

10.   AANBETALING, MAXIMALE OVERHEIDSSTEUN EN PLAATSELIJKE UITGAVEN

a)

De deelnemers eisen van de afnemers van de goederen en diensten waarvoor overheidssteun wordt verleend, dat deze vóór of op de aanvangsdatum van het krediet zoals gedefinieerd in bijlage XI een aanbetaling van ten minste 15 % van de waarde van het exportcontract verrichten. Voor de beoordeling van aanbetalingen mag de waarde van het exportcontract evenredig worden verminderd voor niet door de overheid gesteunde goederen en diensten uit een derde land. Financiering/verzekering van 100 % van de premie is toegestaan. De premie mag al dan niet bij de waarde van het exportcontract worden inbegrepen. Ingehouden bedragen die na de aanvangsdatum van het krediet zijn betaald, worden in dit verband niet als aanbetaling beschouwd.

b)

Overheidssteun voor zulke aanbetalingen wordt slechts verleend in de vorm van verzekering of garantie tegen de gebruikelijke risico’s voorafgaande aan de kredietverlening.

c)

Behoudens als bepaald onder b) en d), verlenen de deelnemers geen overheidssteun boven 85 % van de waarde van het exportcontract, inclusief goederen en diensten uit een derde land maar exclusief plaatselijke uitgaven.

d)

De deelnemers mogen overheidssteun verlenen voor plaatselijke uitgaven, mits:

1)

de overheidssteun voor plaatselijke uitgaven niet meer bedraagt dan 30 % van de waarde van het exportcontract;

2)

deze steun niet op gunstiger/minder strenge voorwaarden wordt verleend dan de voorwaarden die werden overeengekomen voor de daarmee verband houdende export;

3)

wanneer de overheidssteun voor plaatselijke uitgaven meer bedraagt dan 15 % van de waarde van het exportcontract, van die overheidssteun vooraf kennis worden gegeven overeenkomstig artikel 48, met vermelding van de aard van de plaatselijke uitgaven waarvoor steun wordt verleend.

11.   INDELING VAN LANDEN MET HET OOG OP MAXIMALE KREDIETTERMIJNEN

a)

Landen in klasse I zijn OESO-landen met een hoog inkomen (2). Alle andere landen worden ingedeeld in klasse II.

b)

De volgende operationele criteria en procedures zijn bij de indeling van de landen van toepassing:

1)

landen worden voor de doeleinden van de regeling ingedeeld op grond van het bni per hoofd zoals door de Wereldbank berekend met het oog op haar indeling van kredietontvangende landen;

2)

wanneer de Wereldbank niet over voldoende gegevens beschikt om het bni per hoofd bekend te maken, wordt de Wereldbank verzocht te schatten of het bni per hoofd van het betrokken land boven of beneden de geldende drempelwaarde ligt. Het land wordt volgens deze schatting ingedeeld tenzij de deelnemers anders besluiten;

3)

indien een land overeenkomstig artikel 11, onder a), wordt heringedeeld, treedt deze nieuwe indeling in werking twee weken nadat de conclusies die uit bovengenoemde gegevens van de Wereldbank zijn getrokken, door het secretariaat aan alle deelnemers zijn medegedeeld;

4)

indien de Wereldbank haar cijfers herziet, wordt dit in het kader van de regeling buiten beschouwing gelaten. De indeling van een land kan echter door middel van een gemeenschappelijke gedragslijn worden gewijzigd en deelnemers nemen een wijziging die te wijten is aan fouten en lacunes in de gegevens die in hetzelfde kalenderjaar worden ontdekt als het kalenderjaar waarin de cijfers voor het eerst door het secretariaat werden verspreid, in welwillende overweging.

c)

Een land wordt pas in een andere klasse ingedeeld nadat de indeling van dit land op de graduatielijst van de Wereldbank twee achtereenvolgende jaren ongewijzigd is gebleven.

12.   MAXIMALE KREDIETTERMIJNEN

Onverminderd artikel 13 hangt de maximale krediettermijn af van de indeling van het land van bestemming volgens de in artikel 11 uiteengezette criteria.

a)

Voor landen in klasse I bedraagt de maximale krediettermijn vijf jaar, met de mogelijkheid deze tot achtenhalf jaar te verlengen wanneer de in artikel 48 omschreven procedures van voorafgaande kennisgeving worden gevolgd.

b)

Voor landen in klasse II bedraagt de maximale krediettermijn tien jaar.

c)

Voor contracten met meer dan een land van bestemming streven de deelnemers ernaar een gemeenschappelijke gedragslijn vast te stellen overeenkomstig de in de artikelen 58 tot en met 63 omschreven procedures teneinde overeenstemming over passende voorwaarden te bereiken.

13.   KREDIETTERMIJNEN VOOR NIET-NUCLEAIRE ELEKTRICITEITSCENTRALES

a)

Voor niet-nucleaire elektriciteitscentrales bedraagt de maximale krediettermijn 12 jaar. Indien een deelnemer een langere dan de in artikel 12 vastgestelde krediettermijn wenst te steunen, doet hij hiervan vooraf kennisgeving volgens de procedure van artikel 48.

b)

Niet-nucleaire elektriciteitscentrales zijn volledige elektriciteitscentrales of delen daarvan die geen gebruik maken van kernenergie; hierbij zijn inbegrepen alle componenten, installaties, materialen en diensten, met inbegrip van de opleiding van het personeel, die rechtstreeks vereist zijn voor de bouw en de inbedrijfstelling van dergelijke niet-nucleaire centrales. Niet inbegrepen zijn posten die doorgaans voor rekening van de afnemer komen, met name kosten voor het bouwrijp maken van de grond, wegen, accommodatie voor het bouwpersoneel, elektriciteitsleidingen, schakelinstallaties en watervoorziening buiten het terrein van de centrale, alsmede kosten die in het land van de afnemer voortvloeien uit officiële goedkeuringsprocedures (bijvoorbeeld vergunning bouwterrein, bouwvergunning, vergunning brandstoflading), met de volgende uitzonderingen:

1)

wanneer de afnemer van de schakelinstallatie en de afnemer van de elektriciteitscentrale dezelfde persoon zijn, is de maximale krediettermijn voor de oorspronkelijke schakelinstallatie dezelfde als die voor de niet-nucleaire elektriciteitscentrale (namelijk 12 jaar); en

2)

de maximale krediettermijn voor onderstations, transformatoren en transmissielijnen met een minimumspanningsdrempel van 100 kV is dezelfde als die voor de niet-nucleaire elektriciteitscentrale.

14.   AFLOSSING VAN DE HOOFDSOM EN RENTEBETALING

a)

De hoofdsom van een exportkrediet wordt in gelijke termijnen afgelost.

b)

De aflossingen van de hoofdsom en de rentebetalingen vinden ten minste om de zes maanden plaats en de eerste aflossing van de hoofdsom en rentebetaling vinden uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet plaats.

c)

In geval van exportkredieten voor leasetransacties kunnen gelijke aflossingen voor het bedrag van hoofdsom en rente samen plaatsvinden in plaats van de onder a) beschreven aflossing van de hoofdsom in gelijke termijnen.

d)

In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen exportkredieten worden verstrekt onder andere dan de onder a), b) en c) beschreven voorwaarden. Dergelijke steun moet berusten op een onbalans tussen het tijdstip waarop de middelen voor de kredietnemer beschikbaar zijn en het beschikbare schema voor de schuldendienst bij een gelijk, halfjaarlijks aflossingsschema en moet aan de volgende criteria voldoen:

1)

binnen een periode van zes maanden bedraagt het bedrag van een afzonderlijke aflossing of een reeks aflossingen van de hoofdsom niet meer dan 25 % van de hoofdsom;

2)

de aflossingen van de hoofdsom vinden ten minste om de 12 maanden plaats. De eerste aflossing van de hoofdsom vindt uiterlijk 12 maanden na de aanvangsdatum van het krediet plaats en ten minste 2 % van de hoofdsom is 12 maanden na de aanvangsdatum van het krediet afgelost;

3)

de rente wordt ten minste om de 12 maanden betaald, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet;

4)

de maximale gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode bedraagt:

bij transacties met overheidsafnemers (of met een overheidsbetalingsgarantie) vierenhalf jaar voor transacties in landen in klasse I en vijf jaar en drie maanden voor transacties in landen in klasse II;

bij transacties met niet-overheidsafnemers (en zonder overheidsbetalingsgarantie) vijf jaar voor transacties in landen in klasse I en zes jaar in landen in klasse II;

onverminderd het bepaalde in de twee vorige streepjes, zes jaar en drie maanden voor transacties die steun aan niet-nucleaire elektriciteitscentrales overeenkomstig artikel 13 behelzen;

5)

de deelnemer doet hiervan vooraf kennisgeving overeenkomstig artikel 48 en vermeldt daarbij de redenen waarom hij geen steun overeenkomstig de punten a), b) en c) verleent.

e)

Na de aanvangsdatum van het krediet wordt de verschuldigde rente niet gekapitaliseerd.

15.   RENTE, PREMIETARIEVEN EN OVERIGE KOSTEN

a)

De rente omvat niet:

1)

betalingen uit hoofde van premies of andere kosten voor het verzekeren of garanderen van leveranciers- of financieringskredieten;

2)

betalingen uit hoofde van andere met het exportkrediet verband houdende bankkosten of provisies dan de jaarlijkse of halfjaarlijkse bankkosten die gedurende de gehele krediettermijn verschuldigd zijn; en

3)

de door het importland geheven bronbelastingen.

c)

Wanneer de overheidssteun door middel van rechtstreekse kredieten/financiering of herfinanciering wordt verleend, kan de premie aan de nominale waarde van de rentevoet worden toegevoegd of kan ze apart worden aangerekend; beide componenten moeten voor de deelnemers apart worden gespecificeerd.

16.   GELDIGHEIDSDUUR VAN EXPORTKREDIETEN

Met uitzondering van de in artikel 21 vastgestelde geldigheidsduur van commerciële referentierentetarieven (Commercial Interest Reference Rates — CIRR’s) mogen de financiële voorwaarden voor een bepaald exportkrediet of een bepaalde kredietlijn niet worden vastgelegd voor een periode van meer dan zes maanden voordat een definitieve toezegging is gedaan.

17.   MAATREGELEN OM VERLIEZEN TE VOORKOMEN OF TE BEPERKEN

De regeling belet exportkredietinstanties of financieringsinstellingen niet na de toekenning van het contract (wanneer de exportkredietovereenkomst en de bijbehorende documenten reeds in werking zijn getreden) minder strenge financiële voorwaarden overeen te komen dan die waarin de regeling voorziet, indien dit uitsluitend gebeurt om verliezen die uit wanbetaling of claims kunnen voortvloeien, te voorkomen of te beperken.

18.   MATCHING

Rekening houdende met de internationale verplichtingen van een deelnemer en in overeenstemming met het oogmerk van de regeling mag een deelnemer, overeenkomstig de in artikel 45 vastgestelde procedure, de door een deelnemer of niet-deelnemer geboden financiële voorwaarden matchen. De overeenkomstig dit artikel verleende financiële voorwaarden worden geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de hoofdstukken I en II alsmede, indien van toepassing, de bijlagen I, II, III, IV en X.

19.   VASTE MINIMUMRENTETARIEVEN BIJ FINANCIERINGSSTEUN VAN DE OVERHEID

a)

Deelnemers die financieringssteun van de overheid voor vastrentende leningen verstrekken, passen de desbetreffende CIRR's als minimumrentetarieven toe. De CIRR’s worden overeenkomstig de volgende beginselen vastgesteld:

1)

de CIRR’s stemmen overeen met de uiteindelijke commerciële rentetarieven voor leningen op de binnenlandse markt van de betrokken valuta;

2)

de CIRR's sluiten nauw aan bij het tarief voor eersteklas binnenlandse kredietnemers;

3)

de CIRR’s worden gebaseerd op de financieringskosten van vastrentende leningen;

4)

de CIRR’s verstoren de binnenlandse concurrentieverhoudingen niet, en

5)

de CIRR’s sluiten nauw aan bij een beschikbaar tarief voor eersteklas buitenlandse kredietnemers.

b)

De financieringssteun van de overheid mag de passende kredietrisicopremie die overeenkomstig artikel 23 wegens het risico van niet-aflossing moet worden geheven, gedeeltelijk noch volledig ondervangen of compenseren.

20.   VASTSTELLING VAN DE CIRR’S

a)

Elke deelnemer die een CIRR wenst vast te stellen, kiest aanvankelijk een van de twee volgende basistariefsystemen voor zijn nationale valuta:

1)

ofwel het rendement van driejaars-overheidsobligaties voor een krediettermijn tot en met vijf jaar, van vijfjaars-overheidsobligaties voor een termijn van meer dan vijf tot en met achtenhalf jaar, en van zevenjaars-overheidsobligaties voor een termijn van meer dan achtenhalf jaar;

2)

ofwel het rendement van vijfjaars-overheidsobligaties, voor alle krediettermijnen. De

deelnemers kunnen overeenkomen van het basistariefsysteem af te wijken.

b)

De CIRR’s worden vastgesteld op een vaste marge van 100 basispunten boven het basistarief van iedere deelnemer, tenzij de deelnemers anders zijn overeengekomen.

c)

Indien andere deelnemers tot financiering in die valuta besluiten, gebruiken zij het CIRR dat voor een bepaalde valuta werd vastgesteld.

d)

Een deelnemer kan zijn basistariefsysteem, na raadpleging van de deelnemers, met een kennisgevingstermijn van zes maanden wijzigen.

e)

Een deelnemer of een niet-deelnemer mag om vaststelling van een CIRR voor de valuta van een niet-deelnemer verzoeken. In overleg met de belanghebbende niet-deelnemer kan een deelnemer of het secretariaat dat namens de niet-deelnemer optreedt, een voorstel doen voor de vaststelling van het CIRR in die valuta via de procedures voor gemeenschappelijke gedragslijnen overeenkomstig de artikelen 58 tot en met 63.

21.   GELDIGHEIDSDUUR VAN DE CIRR’S

De rente die op een bepaalde transactie van toepassing is, wordt vastgesteld voor een periode van ten hoogste 120 dagen. Een marge van 20 basispunten wordt aan het desbetreffende CIRR toegevoegd indien de voorwaarden waarop de overheid de financieringssteun verleent voorafgaand aan de contractdatum worden vastgesteld.

22.   TOEPASSING VAN DE CIRR’S

a)

Wanneer de overheid financieringssteun verleent voor leningen met een variabele rentevoet, mogen banken en andere financiële instellingen geen keuze aanbieden tussen het CIRR (ten tijde van het oorspronkelijke contract) en, indien deze lager is, de korte marktrente gedurende de gehele looptijd van de lening.

b)

Wanneer een kredietnemer op vrijwillige basis een lening of een gedeelte daarvan vervroegd aflost, vergoedt hij de overheidsinstantie die de financieringssteun heeft verleend voor alle onkosten en verliezen die uit de vervroegde aflossing voortvloeien, met inbegrip van de kosten die deze instantie maakt ter vervanging van het gedeelte van de vastrentende kasontvangsten die door de vervroegde aflossing worden onderbroken.

23.   KREDIETRISICOPREMIE

De deelnemers rekenen een premie aan, bovenop de rente, ter dekking van het risico dat de exportkredieten niet worden terugbetaald. De door de deelnemers aangerekende premietarieven moeten afhankelijk zijn van het risico, naar elkaar toegroeien en toereikend zijn om de operationele kosten en verliezen op de lange termijn te dekken.

24.   MINIMUMPREMIETARIEVEN VOOR KREDIETRISICO

De deelnemers rekenen niet minder dan het toepasselijke minimumpremietarief (Minimum Premium Rate – MPR) voor het kredietrisico.

a)

Het toepasselijke MPR wordt bepaald aan de hand van de volgende factoren:

de toepasselijke landenrisico-indeling;

de looptijd van het risico (Horizon of Risk — HOR);

de geselecteerde afnemersrisicocategorie van de kredietnemer;

het dekkingspercentage voor politiek en commercieel risico en de kwaliteit van het officiële door de overheid gehanteerde exportkredietinstrument;

elke techniek om het landenrisico te beperken, en

elke kredietverbetering (credit enhancement) die ten aanzien van het afnemersrisico is toegepast.

b)

MPR’s worden uitgedrukt in procenten van de hoofdsom van het krediet alsof de premie op de datum van de eerste kredietopname volledig werd betaald. Hoe de MPR's moeten worden berekend wordt, met inbegrip van de wiskundige formule voor die berekening, toegelicht in bijlage VI.

c)

Er zijn geen MPR’s vastgesteld voor transacties waarbij kredietnemers in landen van categorie 0 zijn betrokken en de door de deelnemers te hanteren premietarieven voor dergelijke transacties worden vastgesteld van geval tot geval. Om te voorkomen dat de te hanteren premietarieven voor transacties waarbij kredietnemers in landen van categorie 0 zijn betrokken, lager liggen dan de tarieven op de particuliere markt, moeten de deelnemers zich houden aan de volgende procedure:

de deelnemers stellen aan de hand van de beschikbare marktgegevens en de kenmerken van de onderliggende transactie het te hanteren premietarief vast door benchmarking ten opzichte van een of meer van de in bijlage XIII beschreven marktbenchmarks, waarbij zij met betrekking tot de specifieke transactie opteren voor de meest geschikt geachte benchmark(s);

onverminderd de vorige alinea hanteren de deelnemers, indien de relevantie van de marktgegevens beperkt is wegens liquiditeits- of andere redenen, of indien het een transactie met een lagere waarde betreft (minder dan 10 miljoen SDR), geen lager premietarief dan het MPR voor de passende afnemersrisicocategorie in landenrisicocategorie 1;

de deelnemers geven op tijdelijke basis (3) voorafgaand kennis overeenkomstig artikel 48, onder a), van elke transactie met een kredietwaarde meer dan 10 miljoen SDR die met een kredietnemer/garantiegever in een land van klasse 0 wordt gesloten.

d)

Op de "grootste-risicolanden" in categorie 7 zijn in principe hogere premietarieven dan de voor die categorie vastgestelde MPR’s van toepassing; deze premietarieven worden bepaald door de deelnemer die overheidssteun verleent.

e)

Voor de berekening van het MPR voor een transactie is de toe te passen landenrisico-indeling de indeling van het land van de kredietnemer en de toe te passen afnemersrisico-indeling de indeling van de kredietnemer, tenzij:

zekerheid wordt gesteld in de vorm van een onherroepelijke, onvoorwaardelijke, op verzoek beschikbare, rechtsgeldige en afdwingbaar garantie van de totale schuldaflossingsverplichting voor de volledige looptijd van het krediet door een met betrekking tot de omvang van de gegarandeerde schuld kredietwardige derde. Ingeval van garantstelling door een derde kan een deelnemer ervoor kiezen de landenrisico-indeling van het land waarin de garantiegever is gevestigd en de afnemersrisicocategorie van de garantiegever (4) toe te passen; of

een multilaterale of regionale instelling zoals omschreven in artikel 28 als kredietnemer of garantiegever voor de transactie optreedt, in welk geval de toe te passen landenrisico-indeling en de toe te passen afnemersrisicocategorie die van deze multilaterale of regionale instelling mogen zijn.

f)

De criteria en de voorwaarden voor de toepassing van een garantstelling door een derde overeenkomstig de in artikel 24, onder e), eerste en tweede streepje, beschreven situaties, worden uiteengezet in bijlage VII.

g)

Wat de looptijd van het risico betreft, wordt bij de berekening van een MPR in de regel één helft van de uitbetalingsperiode tezamen met de volledige aflossingsperiode in aanmerking genomen, uitgaande van een regelmatig aflossingsschema voor het exportkrediet, dit wil zeggen aflossing in gelijke halfjaarlijkse termijnen van de hoofdsom plus verschuldigde rente te rekenen vanaf zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet. Voor exportkredieten met een afwijkend aflossingsschema wordt de overeenkomstige aflossingsperiode (uitgedrukt in gelijke halfjaarlijkse termijnen) berekend volgens de volgende formule:

Formula

h)

De deelnemer die ervoor kiest een MPR toe te passen die met een in een ander land dan dat van de kredietnemer gevestigde derde-garantiegever verband houdt, doet hiervan vooraf kennisgeving overeenkomstig artikel 47, onder a). De deelnemer die ervoor kiest een MPR toe te passen dat met een als garantiegever optredende multilaterale of regionale instelling verband houdt, doet hiervan vooraf kennisgeving overeenkomstig artikel 48, onder a).

25.   LANDENRISICO-INDELING

De landen worden ingedeeld volgens de mate waarin wordt verwacht dat zij hun externe schuld zullen voldoen (d.w.z. het landenkredietrisico).

a)

De vijf elementen van het landenkredietrisico zijn:

een algemeen uitstel van betalingen afgekondigd door de overheid van de kredietnemer/garantiegever of door de instantie van een land via welke de terugbetaling plaatsvindt;

politieke gebeurtenissen en/of economische problemen buiten het land van de kennisgevende deelnemer of wettelijke/bestuursrechtelijke maatregelen die buiten het land van de kennisgevende deelnemer zijn genomen en die de overdracht van fondsen die uit hoofde van het krediet zijn betaald, belemmeren of vertragen;

wettelijke bepalingen die in het land van de kredietnemer/garantiegever zijn vastgesteld volgens welke terugbetalingen in plaatselijke valuta geldig zijn om de schuld te voldoen, niettegenstaande het feit dat deze terugbetalingen, ten gevolge van wisselkoersschommelingen, na omzetting in de valuta van het krediet, het bedrag van de schuld op de dag van de overdracht van de fondsen niet dekken;

alle andere maatregelen of besluiten van de overheid van een ander land die terugbetalingen uit hoofde van een krediet onmogelijk maken; en

gevallen van overmacht buiten het land van de kennisgevende deelnemer, d.i. oorlog (ook burgeroorlog), onteigening, revolutie, rellen, burgerlijke onlusten, wervelstormen, overstromingen, aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, vloedgolven en kernongevallen.

b)

De landen worden in acht risicocategorieën (0-7) ingedeeld. Er werden MPR's vastgesteld voor de categorieën 1 tot en met 7, doch niet voor categorie 0, omdat het landenrisico voor landen in deze categorie wordt geacht verwaarloosbaar te zijn. Het kredietrisico dat is verbonden aan transacties in landen van categorie 0 is voornamelijk gerelateerd aan het risico van de kredietnemer/garantiegever.

c)

OESO- en eurozonelanden met een hoog inkomen (5) zijn ingedeeld in categorie 0.

Wat de MPR’s betreft, blijft een OESO- of eurozoneland dat in categorie 0 werd ingedeeld vanwege zijn hoge inkomen, in diezelfde categorie 0 totdat het gedurende twee opeenvolgende jaren onder de bni-drempel voor landen met een hoog inkomen uitkomt, op welk ogenblik de indeling van het land moet worden herzien overeenkomstig artikel 25, onder d), e) en f).

OESO- of eurozonelanden die gedurende twee opeenvolgende jaren boven de bni-drempel voor landen met een hoog inkomen uitkomen, worden per definitie in categorie 0 ingedeeld. Die indeling wordt van kracht onmiddellijk nadat het secretariaat de status van een land zoals bepaald door de Wereldbank, heeft medegedeeld.

Andere landen waarvan het risico op hetzelfde niveau wordt ingeschat, mogen eveneens in categorie 0 worden ingedeeld.

d)

Alle landen (6) die niet in categorie 0 zijn ingedeeld overeenkomstig punt c), worden ingedeeld volgens de landenrisico-indelingsmethode, die bestaat uit:

het model voor de beoordeling van het landenkredietrisico (het model), waarbij het landenkredietrisico kwantitatief wordt beoordeeld op basis van, voor elk land, drie groepen risico-indicatoren: de betalingservaring van de deelnemers, de financiële situatie en de economische situatie. De methode van het model omvat verschillende stappen waaronder de beoordeling van de drie groepen risico-indicatoren, en de combinatie en flexibele weging van de risico-indicatorengroepen;

de kwalitatieve beoordeling van de resultaten van het model, bekeken per land, teneinde rekening te houden met het politieke risico en/of andere risicofactoren die niet volledig of ten dele in het model in aanmerking werden genomen. Zo nodig kan dit tot een correctie op de kwantitatieve beoordeling volgens het model leiden om tot een uiteindelijke beoordeling van het landenkredietrisico te komen.

e)

Landenrisico-indelingen worden doorlopend gevolgd en ten minste jaarlijks herzien en de wijzigingen die uit de landenrisico-indelingsmethode voortvloeien, worden onmiddellijk door het secretariaat medegedeeld. Wanneer een land in een lagere of hogere risicocategorie wordt ingedeeld, rekenen de deelnemers uiterlijk vijf werkdagen na de mededeling van de herindeling door het secretariaat premietarieven aan die gelijk zijn aan of hoger liggen dan de MPR's die met de nieuwe risicocategorie verband houden.

f)

De landenrisicocategorieën worden door het secretariaat bekendgemaakt.

26.   BEOORDELING VAN HET SOEVEREINE RISICO

a)

Voor alle landen die overeenkomstig artikel 25, onder d), volgens de landenrisico -indelingsmethode zijn ingedeeld, wordt het soevereine risico beoordeeld om, bij wijze . van uitzondering, na te gaan welke overheidsdebiteuren:

niet de kredietnemer met het laagste risicoin het land zijn; en

gekenmerkt worden door een kredietrisico dat aanzienlijk hoger is dan het landenrisico.

b)

De identificatie van de overheidsdebiteuren die aan de criteria van artikel 26, onder a), voldoen, wordt uitgevoerd overeenkomstig de door de deelnemers ontwikkelde en goedgekeurde methode voor de beoordeling van het soevereine risico.

c)

De lijst van overheidsdebiteuren die aan de criteria van artikel 26, onder a), voldoen, wordt voortdurend gevolgd en ten minste jaarlijks herzien, en de wijzigingen die uit de methode voor de beoordeling van het soevereine risico voortvloeien, worden onmiddellijk door het secretariaat meegedeeld.

d)

De lijst van in overeenstemming met artikel 26, onder b), geïdentificeerde overheidsbiteuren wordt bekendgemaakt door het secretariaat.

27.   AFNEMERSRISICO-INDELING

Kredietnemers en, in voorkomend geval, garantiegevers in landen die zijn ingedeeld in de landenrisicocategorieën 1-7, worden ingedeeld in een van de afnemersrisicocategorieën die voor het land van de kredietnemer/garantiegever zijn vastgesteld (7). De matrix van de afnemersrisicocategorieën waarin kredietnemers en garantiegevers worden ingedeeld, zijn te vinden in bijlage VI. Kwalitatieve beschrijvingen van de afnemersrisicocategorieën zijn te vinden in bijlage XII.

a)

Afnemersrisico-indelingen worden gebaseerd op de rating van het ongedekte eersterangskrediet van de kredietnemer/garantiegever zoals deze door de deelnemer is vastgesteld.

b)

Niettegenstaande artikel 27, onder a), mogen transacties die worden gesteund overeenkomstig de voorwaarden van bijlage X bij de regeling (projectfinanciering) en transacties met een kredietwaarde van maximaal vijf miljoen SDR, worden ingedeeld op transactiebasis, d.w.z. na de eventuele toepassing van kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico, maar deze transacties komen, ongeacht de indeling ervan, niet in aanmerking voor aftrek uit hoofde van de toepassing van kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico.

c)

Overheidskredietnemers en -garantiegevers zijn ingedeeld in afnemersrisicocategorie SOV/CC0.

d)

Bij wijze van uitzondering kunnen niet-overheidskredietnemers en -garantiegevers worden ingedeeld in de "beter dan de overheidsafnemersrisicocategorie" (SOV+) (8) indien:

de kredietnemer/garantiegever een rating in vreemde valuta heeft van een erkend ratingbureau (credit rating agency – CRA) (9) die beter is dan de rating in vreemde valuta (van dezelfde CRA) van hun respectieve overheidsdebiteur, of

de kredietnemer/garantiegever is gevestigd in een land waarvan het soevereine risico significant hoger is bevonden dan het landenrisico.

e)

De deelnemers doen vooraf kennisgeving overeenkomstig artikel 48, onder a), van transacties:

met een niet-overheidskredietnemer/-garantiegever indien de gehanteerde premie lager is dan die voor afnemersrisicocategorie CC1, d.w.z. CC0 of SOV+;

met een niet-overheidskredietnemer/-garantiegever met een kredietwaarde van meer dan 5 miljoen SDR, wanneer een deelnemer een afnemersrisicorating vaststelt voor een niet-overheidskredietnemer/-garantiegever ten aanzien waarvan een erkend CRA een rating heeft afgegeven, en die rating beter is dan de rating van het erkende CRA (10).

f)

In geval van concurrentie voor een specifieke transactie, waarbij de kredietnemer/garantiegever door concurrerende deelnemers is ingedeeld in verschillende afnemersrisicocategorieën, trachten de concurrerende deelnemers tot een gemeenschappelijke afnemersrisico-indeling te komen. Blijft een akkoord over een gemeenschappelijke indeling uit, dan is het de deelnemer(s) die de kredietnemer/garantiegever in een hogere afnemersrisicocategorie heeft/hebben ingedeeld, niet verboden de lagere afnemersrisico-indeling toe te passen.

28.   INDELING VAN MULTILATERALE EN REGIONALE INSTELLINGEN

Multilaterale en regionale instellingen worden ingedeeld in een van de acht risicocategorieën (0-7) (11) en opnieuw bezien zoals passend is; de toepasselijke indelingen worden door het secretariaat bekendgemaakt.

29.   PERCENTAGE EN KWALITEIT VAN DE EXPORTKREDIETDEKKING DOOR DE OVERHEID

De MPR’s worden gedifferentieerd zoals omschreven in bijlage VI, teneinde rekening te houden met de verschillen in kwaliteit van de exportkredietproducten en het dekkingspercentage dat door de deelnemers wordt aangeboden. De differentiëring wordt gebaseerd op de toekomstverwachtingen van de exporteur (om het concurrentie-effect te neutraliseren dat voortvloeit uit de kwaliteitsverschillen van het aan de exporteur/financiële instelling aangeboden product).

a)

De kwaliteit van een exportkredietproduct wordt bepaald door het antwoord op de vraag of het een verzekering, garantie of rechtstreekse kredieten/financiering betreft, en voor verzekeringsproducten of de rente gedurende de wachttermijn voor claims (dat wil zeggen de tijd tussen de datum waarop de kredietnemer moet betalen en de datum waarop de verzekeraar verplicht is de exporteur/financiële instelling te vergoeden) zonder toeslag wordt gedekt.

b)

Alle bestaande exportkredietproducten die de deelnemers aanbieden, worden in een van de drie volgende productcategorieën ingedeeld, namelijk:

product beneden standaard, dat wil zeggen verzekering zonder dekking van de rente gedurende de wachttermijn voor claims en verzekering met dekking van de rente gedurende de wachttermijn voor claims met een passende premietoeslag;

standaardproduct, dat wil zeggen verzekering met dekking van de rente gedurende de wachttermijn voor claims zonder een passende premietoeslag alsmede rechtstreekse kredieten/financiering; en

product boven standaard, dat wil zeggen garanties.

30.   TECHNIEKEN OM HET LANDENRISICO TE BEPERKEN

a)

De deelnemers mogen de volgende technieken toepassen om het landenrisico te beperken, welke specifieke toepassing in bijlage VIII wordt uiteengezet:

constructie voor het genereren van een toekomstige inkomstenstroom buiten het projectland in combinatie met een geblokkeerde rekening (escrowrekening) buiten het projectland (Offshore future flow structure combined with offshore escrow account);

financiering in plaatselijke valuta.

b)

De deelnemer die een MPR hanteert waarin het gebruik van landenrisicobeperking tot uitdrukking komt, doet hiervan vooraf kennisgeving o vereenkomstig artikel 47, onder a).

31.   KREDIETVERBETERINGEN IN VERBAND MET HET AFNEMERSRISICO

a)

De deelnemers kunnen de volgende kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico (buyer risk credit enhancements - BRCE’s) toepassen, waardoor een kredietverbeteringsfactor (credit enhancement factor - CEF) groter dan 0 kan worden toegepast:

overdracht van opbrengsten of vorderingen in verband met het contract;

zakelijke zekerheid;

zekerheid op basis van vaste activa;;

geblokkeerde rekening (escrowrekening).

b)

Definities van BRCE's en maximale CEF-waarden zijn vermeld in bijlage VIII.

c)

BRCE's mogen alleen of in combinatie met de volgende beperkingen worden gebruikt:

de maximale CEF die door gebruikmaking van BRCE's kan worden bereikt, is 0,35;

"zakelijke zekerheid" en "zekerheid op basis van vaste activa" kunnen niet samen voor één transactie worden gehanteerd;

indien de toepasselijke landenrisico-indeling is verbeterd door gebruikmaking van een “Offshore future flow structure combined with offshore escrow account”, mogen geen BRCE's worden toegepast.

d)

De deelnemers geven vooraf kennis overeenkomstig artikel 48, onder a), van transacties met een niet-overheidskredietnemer/-garantiegever waarvan het krediet groter is dan 5 miljoen SDR, wanneer BRCE's letden tot de toepassing van een CEF groter dan 0.

32.   HERZIENING VAN DE GELDIGHEID VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN VOOR KREDIETRISICO

a)

Om te beoordelen of de MPR’s passend zijn en deze zo nodig naar boven of beneden te kunnen bijstellen, wordt een aantal premieterugkoppelingsinstrumenten (Premium Feedback Tools — PFT’s) naast elkaar gebruikt ten behoeve van het periodieke toezicht op en de periodieke aanpassing van de MPR’s.

b)

De PFT's dienen ter beoordeling van de geschiktheid van de MPR’s in termen van zowel de feitelijke ervaring van instanties die overheidssteun voor exportkredieten verlenen, als van particuliere marktgegevens over de prijsstelling van het kredietrisico.

c)

Uiterlijk op 31 december 2015 moeten alle aspecten van de premievoorschriften van de regeling zijn geëvalueerd.

HOOFDSTUK III

BEPALINGEN BETREFFENDE GEBONDEN HULP

33.   GRONDBEGINSELEN

a)

De deelnemers zijn overeengekomen een complementair beleid voor exportkredieten en voor gebonden hulp te voeren. Het beleid inzake exportkredieten dient op een vrije concurrentie en het vrije spel der marktkrachten te zijn gebaseerd. Het beleid inzake gebonden hulp dient erop te zijn gericht de benodigde externe middelen te verschaffen aan landen, sectoren of projecten die weinig of geen toegang hebben tot marktfinanciering. Het beleid inzake gebonden hulp dient gericht te zijn op kostenefficiëntie en het vermijden van handelsverstoringen, en dient bij te dragen tot een ontwikkelingseffectief gebruik van deze middelen.

b)

De bepalingen inzake gebonden hulp van de regeling zijn niet van toepassing op de hulpprogramma's van multilaterale of regionale instellingen.

c)

Deze beginselen doen geen afbreuk aan de standpunten van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (Development Assistance Committee — DAC) over de kwaliteit van gebonden en niet-gebonden hulp.

d)

Een deelnemer kan om nadere gegevens vragen over het gebonden karakter van enige vorm van hulp. Indien er onzekerheid bestaat over het feit of een bepaalde financieringspraktijk onder de in bijlage XI gegeven definitie van gebonden hulp valt, dient het donorland aan te tonen dat de hulp in feite “niet-gebonden” is overeenkomstig de definitie in bijlage XI.

34.   SOORTEN GEBONDEN HULP

Gebonden hulp kan de vorm aannemen van:

a)

leningen in het kader van de officiële ontwikkelingshulp (Official Development Assistance — ODA), zoals omschreven in de DAC-richtlijnen voor gecombineerde financiering en gebonden of gedeeltelijk ongebonden officiële ontwikkelingshulp, 1987;

b)

schenkingen in het kader van de officiële ontwikkelingshulp, zoals omschreven in de DAC-richtlijnen voor gecombineerde financiering en gebonden of gedeeltelijk ongebonden officiële ontwikkelingshulp, 1987; en

c)

andere overheidsmiddelen (Other Official Flows — OOF), inclusief schenkingen en leningen, maar exclusief door de overheid gesteunde exportkredieten die in overeenstemming zijn met deze regeling; of

d)

elke combinatie, rechtens of feitelijk, waarover de donor, de leninggever of de kredietnemer zeggenschap heeft, die twee of meer van de voorgaande en/of de volgende financieringscomponenten omvat:

1)

een exportkrediet dat door middel van rechtstreekse kredieten/financiering, herfinanciering, rentesubsidie, garanties of verzekering waarop de regeling van toepassing is, door de overheid wordt gesteund; en

2)

andere fondsen tegen of nagenoeg tegen marktvoorwaarden, of aanbetaling door de afnemer.

35.   GECOMBINEERDE FINANCIERING

a)

Gecombineerde financiering kan verschillende vormen aannemen, zoals gemengd krediet, gemengde financiering, gezamenlijke financiering, parallelle financiering of afzonderlijke geïntegreerde transacties. Het hoofdkenmerk is dat ze alle:

een concessioneel element bevatten dat rechtens of feitelijk aan het niet-concessionele element gekoppeld is;

een deel of het geheel van het financieringspakket uitmaken dat in feite gebonden hulp is; en

concessionele middelen omvatten die uitsluitend beschikbaar zijn indien het daaraan gekoppelde niet-concessionele element door de ontvanger wordt aanvaard.

b)

“Feitelijke” combinatie of koppeling wordt bepaald door factoren zoals:

het bestaan van informele afspraken tussen de ontvanger en de donor;

het voornemen van de donor om door het gebruik van ODA de aanvaardbaarheid van een financieringspakket te vergroten;

de daadwerkelijke "binding" van het gehele financieringspakket aan aankopen in het donorland;

het gebonden karakter van de ODA en de voorwaarden van de aanbesteding of het contract van elke financieringstransactie, of

alle andere door de DAC of de deelnemers geïdentificeerde praktijken waardoor er de facto een band is tussen twee of meer financieringselementen.

c)

Geen van de volgende praktijken vormt een beletsel voor de vaststelling dat er een “feitelijke” combinatie of koppeling bestaat:

splitsing van een contract door de afzonderlijke kennisgeving van de onderdelen van dit contract;

splitsing van in verscheidene fasen gefinancierde contracten;

niet-kennisgeving van onderling afhankelijke onderdelen van een contract, en/of

niet-kennisgeving omdat een deel van het financieringspakket niet gebonden is.

36.   LANDEN DIE VOOR GEBONDEN HULP IN AANMERKING KOMEN

a)

Er kan geen gebonden hulp worden verleend aan landen waarvan het bni per hoofd volgens de gegevens van de Wereldbank boven de bovengrens voor de lagere midden-inkomenslanden ligt. Deze drempel wordt elk jaar door de Wereldbank opnieuw berekend (12). Een land wordt uitsluitend heringedeeld nadat de Wereldbankclassificatie van dit land gedurende twee opeenvolgende jaren ongewijzigd is gebleven.

b)

De volgende operationele criteria en procedures zijn bij de indeling van de landen van toepassing:

1)

landen worden voor de doeleinden van de regeling ingedeeld op grond van het bni per hoofd zoals door de Wereldbank berekend met het oog op haar indeling van kredietontvangende landen; deze indeling wordt door het secretariaat bekendgemaakt;

2)

wanneer de Wereldbank niet over voldoende gegevens beschikt om het bni per hoofd bekend te maken, wordt de Wereldbank verzocht te schatten of het bni per hoofd van het betrokken land boven of beneden de geldende drempelwaarde ligt. Het land wordt volgens deze schatting ingedeeld tenzij de deelnemers anders besluiten;

3)

indien de indeling van een land in de categorie die al of niet voor gebonden hulp in aanmerking komt overeenkomstig artikel 36, onder a), wordt gewijzigd, treedt deze nieuwe indeling in werking twee weken nadat de conclusies die uit bovengenoemde gegevens van de Wereldbank zijn getrokken, door het secretariaat aan alle deelnemers zijn medegedeeld. Voordat de nieuwe indeling in werking treedt, mag geen kennisgeving worden gedaan van financiering van gebonden hulp voor een nieuw daarvoor in aanmerking komend land; na de datum van inwerkingtreding mag geen kennisgeving van financiering van gebonden hulp worden gedaan voor een onlangs bevorderd land; er mag evenwel nog kennis worden gegeven van afzonderlijke transacties die door een eerder vastgelegde kredietlijn zijn gedekt totdat die kredietlijn afloopt (uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe indeling);

4)

indien de Wereldbank haar cijfers herziet, wordt dit in het kader van de regeling buiten beschouwing gelaten. De indeling van een land kan echter door middel van een gemeenschappelijke gedragslijn in overeenstemming met de passende procedures in de artikelen 58 tot en met 63 worden gewijzigd en de deelnemers nemen een wijziging die te wijten is aan fouten en lacunes in de gegevens die in hetzelfde kalenderjaar worden ontdekt als het kalenderjaar waarin de cijfers voor het eerst door het secretariaat werden verspreid, in welwillende overweging.

37.   PROJECTEN DIE VOOR GEBONDEN HULP IN AANMERKING KOMEN

a)

Er mag geen gebonden hulp worden verleend voor openbare of particuliere projecten die normalerwijze commercieel levensvatbaar zijn indien ze op marktvoorwaarden of op de voorwaarden van de regeling worden gefinancierd.

b)

De voornaamste criteria om te bepalen of projecten voor deze hulp in aanmerking komen, zijn de volgende:

het project is financieel niet levensvatbaar, dat wil zeggen dat het tegen marktprijzen onvoldoende cashflow kan genereren om de bedrijfskosten, aflossingen en rentebetalingen te dekken (eerste criterium); of

op grond van overleg met andere deelnemers kan redelijkerwijze worden aangenomen dat het project waarschijnlijk niet tegen voorwaarden van de markt of van de regeling kan worden gefinancierd (tweede criterium). Bij projecten voor een bedrag van meer dan 50 miljoen SDR wordt, wanneer de gepastheid van deze hulp wordt onderzocht, bijzondere aandacht geschonken aan de verwachte beschikbaarheid van financiering op de voorwaarden van de markt of van de regeling.

c)

Het is de bedoeling dat aan de hand van de criteria onder b) kan worden vastgesteld of een project met deze hulp of met exportkredieten tegen voorwaarden van de markt of van de regeling moet worden gefinancierd. Verwacht wordt dat in de loop van de tijd door middel van het in de artikelen 54, 55 en 56 omschreven overleg voldoende ervaring wordt opgedaan waardoor zowel exportkrediet- als hulpinstellingen over meer gedetailleerde richtsnoeren zullen beschikken om vooraf een scheidslijn tussen de twee categorieën projecten te kunnen trekken.

38.   MINIMAAL CONCESSIONALITEITSNIVEAU

De deelnemers verlenen geen gebonden hulp waarvan het concessionaliteitsniveau minder is dan 35 %, of minder dan 50 % indien het ontvangende land een minst ontwikkeld land (MOL) is, behalve in onderstaande gevallen, waarvoor ook een uitzondering op de in artikel 50, onder a), vastgestelde kennisgevingsprocedures geldt:

a)

technische bijstand: gebonden hulp waarvan de officiële-ontwikkelingshulpcomponent alleen bestaat uit technische samenwerking met een waarde van minder dan 3 % van de totale waarde van de transactie of van één miljoen bijzondere trekkingsrechten (Special Drawing Rights - SDR), indien dit een lager bedrag is; en

b)

kleine projecten: kapitaalprojecten van minder dan 1 miljoen SDR die volledig met ontwikkelingshulpschenkingen worden gefinancierd.

39.   UITZONDERINGEN OP DE BEPALINGEN BETREFFENDE DE LANDEN OF PROJECTEN DIE VOOR GEBONDEN HULP IN AANMERKING KOMEN

a)

De artikelen 36 en 37 zijn niet van toepassing op gebonden hulp met een concessionaliteitsniveau van 80 % of meer, met uitzondering van gebonden hulp die een onderdeel vormt van een gecombineerd financieringspakket zoals omschreven in artikel 35.

b)

Artikel 37 is niet van toepassing op gebonden hulp met een waarde van minder dan 2 miljoen SDR, met uitzondering van gebonden hulp die een onderdeel vormt van een gecombineerd financieringspakket zoals omschreven in artikel 35.

c)

De artikelen 36 en 37 zijn niet van toepassing op gebonden hulp voor de MOL’s zoals gedefinieerd door de Verenigde Naties.

d)

De deelnemers nemen een snellere afhandeling van procedures inzake gebonden hulp in welwillende overweging, rekening houdend met de specifieke omstandigheden bij:

nucleaire of ernstige industriële ongevallen met ernstige grensoverschrijdende vervuiling, waarbij een getroffen deelnemer gebonden hulp wil verlenen om de gevolgen van het ongeval op te vangen of weg te nemen; of

een aanzienlijk risico ope een dergelijk ongeval, ten aanzien waarvan elke potentieel getroffen deelnemer gebonden hulp wenst te verlenen ter voorkoming van dat ongeval.

e)

Niettegenstaande de artikelen 36 en 37 mag een deelnemer bij wijze van uitzondering steun verlenen op een van de volgende wijzen:

door zich te houden aan de procedure voor een gemeenschappelijke gedragslijn zoals gedefinieerd in bijlage XI en uiteengezet in de artikelen 58 tot en met 63; of

door zich op het verlenen van hulp te beroepen, mits een aanzienlijk aantal deelnemers dit ondersteunt na het in de artikelen 51 en 52 omschreven overleg, of

door het richten van een brief aan de secretaris-generaal van de OESO overeenkomstig de in artikel 53 omschreven procedure, wat naar verwachting van de deelnemers slechts in uitzonderlijke en zeldzame gevallen zal voorkomen.

40.   BEREKENING VAN HET CONCESSIONALITEITSNIVEAU VAN GEBONDEN HULP

Het concessionaliteitsniveau van gebonden hulp wordt op dezelfde wijze berekend als het "schenkingselement" van de DAC; hierbij dient evenwel het volgende in acht te worden genomen:

a)

het disconteringspercentage dat gebruikt wordt om het concessionaliteitsniveau van een lening in een bepaalde valuta te berekenen, namelijk het gedifferentieerde disconteringspercentage (Differentiated Discount Rate — DDR), wordt elk jaar op 15 januari herzien en wordt als volgt berekend:

het gemiddelde van het CIRR + marge

Marge (M) hangt als volgt van de krediettermijn (K) af:

K

M

minder dan 15 jaar

0,75

15 tot 20 jaar

1,00

20 tot 30 jaar

1,15

30 jaar en langer

1,25

voor alle valuta's wordt het gemiddelde CIRR berekend door het gemiddelde te nemen van de maandelijkse CIRR's in het halfjaar tussen 15 augustus van het voorgaande jaar en 14 februari van het lopende jaar. Het berekende percentage, met inbegrip van de marge, wordt op de naaste 10 basispunten afgerond. Wanneer voor een valuta meer dan een CIRR geldt, wordt voor deze berekening het CIRR voor de langste looptijd, zoals omschreven in artikel 20, onder a), gebruikt;

b)

de uitgangsdatum voor de berekening van het concessionaliteitsniveau is de in bijlage XI omschreven aanvangsdatum van het krediet;

c)

om het algemene concessionaliteitsniveau van een gecombineerd financieringspakket te berekenen, wordt het concessionaliteitsniveau van de volgende kredieten, middelen en betalingen geacht nul te zijn:

exportkredieten die met deze regeling overeenstemmen;

andere middelen tegen of bijna tegen marktvoorwaarden;

andere overheidsmiddelen met een concessionaliteitsniveau beneden het bij artikel 38 toegestane minimum, behalve in geval van matching, en

aanbetaling door de afnemer.

Betalingen op of vóór de aanvangsdatum van het krediet die niet als aanbetaling worden beschouwd, worden bij de berekening van het concessionaliteitsniveau in aanmerking genomen;

d)

het disconteringspercentage bij matching: bij matching van hulp wordt onder "identieke matching" matching met hetzelfde concessionaliteitsniveau verstaan dat met behulp van het ten tijde van de matching geldende disconteringspercentage wordt herberekend;

e)

plaatselijke uitgaven en aankopen in derde landen worden bij de berekening van het concessionaliteitsniveau uitsluitend in aanmerking genomen indien ze door het donorland worden gefinancierd;

f)

het totale concessionaliteitsniveau van een financieringspakket wordt bepaald door de nominale waarde van elke component van het pakket te vermenigvuldigen met het respectieve concessionaliteitsniveau van elke component, de uitkomsten hiervan bij elkaar op te tellen en dit totaal door de samengevoegde nominale waarde van de componenten te delen;

g)

het disconteringspercentage voor een bepaalde hulplening is het percentage dat ten tijde van de kennisgeving van toepassing is. Bij onmiddellijke kennisgeving is het disconteringspercentage evenwel het percentage dat van toepassing is op het tijdstip waarop de voorwaarden van de hulplening werden vastgelegd. Een wijziging in het disconteringspercentage tijdens de looptijd van de lening leidt niet tot wijziging van het concessionaliteitsniveau;

h)

indien de valuta vóór de sluiting van het contract wordt gewijzigd, wordt de kennisgeving herzien. Het disconteringspercentage voor de berekening van het concessionaliteitsniveau is dan het disconteringspercentage geldend op het tijdstip van de herziening. De kennisgeving behoeft niet te worden herzien indien de andere valuta en alle nodige gegevens voor de berekening van het concessionaliteitsniveau in de oorspronkelijke kennisgeving zijn vermeld;

i)

niettegenstaande het bepaalde onder g) wordt bij de berekening van het concessionaliteitsniveau van afzonderlijke transacties in het kader van een hulpkredietlijn het disconteringspercentage gebruikt dat oorspronkelijk voor de kredietlijn werd medegedeeld.

41.   GELDIGHEIDSDUUR VAN GEBONDEN HULP

a)

De deelnemers leggen geen voorwaarden voor gebonden hulp vast voor een periode van meer dan twee jaar, ongeacht of deze hulp betrekking heeft op de financiering van afzonderlijke transacties of op een hulpprotocol, een hulpkredietlijn of een soortgelijke overeenkomst. De geldigheidsduur van een hulpprotocol, een hulpkredietlijn of een soortgelijke overeenkomst vangt aan op de datum van ondertekening, waarvan overeenkomstig artikel 50 kennis wordt gegeven; indien een kredietlijn wordt verlengd, wordt hiervan kennis gegeven alsof het een nieuwe transactie betrof, waarbij wordt medegedeeld dat het om een verlenging gaat tegen de op het tijdstip van de kennisgeving van de verlenging toegestane voorwaarden. De geldigheidsduur van afzonderlijke transacties, met inbegrip van die welke op grond van een hulpprotocol, een hulpkredietlijn of een soortgelijke overeenkomst zijn medegedeeld, vangt aan op de datum van kennisgeving van de toezegging overeenkomstig artikel 49 of artikel 50, al naargelang het geval.

b)

Wanneer een land voor het eerst niet meer in aanmerking komt voor de 17-jaarsleningen van de Wereldbank, wordt de geldigheidsduur van de bestaande en nieuwe gebonden-hulpprotocollen en -kredietlijnen waarvan kennisgeving is gedaan, beperkt tot een jaar na datum van de mogelijke herindeling overeenkomstig de in artikel 36, onder b), omschreven procedure.

c)

Verlenging van deze protocollen en kredietlijnen is uitsluitend mogelijk op voorwaarden die in overeenstemming zijn met de artikelen 36 en 37 na:

een herindeling van de landen, en

een wijziging in de bepalingen van de regeling.

In deze omstandigheden kunnen de bestaande voorwaarden worden gehandhaafd ondanks een wijziging in het in artikel 40 genoemde disconteringspercentage.

42.   MATCHING

Rekening houdende met de internationale verplichtingen van een deelnemer en in overeenstemming met het oogmerk van de regeling mag een deelnemer, overeenkomstig de in artikel 45 vastgestelde procedure, de door een deelnemer of niet-deelnemer geboden financiële voorwaarden matchen.

HOOFDSTUK IV

PROCEDURES

AFDELING 1

Gemeenschappelijke procedures voor exportkredieten en handelsgerelateerde hulp

43.   KENNISGEVINGEN

De kennisgevingen in het kader van de procedures van de regeling worden overeenkomstig bijlage V gedaan en bevatten alle daarin vermelde gegevens; een afschrift wordt aan het secretariaat toegezonden.

44.   INLICHTINGEN INZAKE OVERHEIDSSTEUN

a)

Zodra een deelnemer de overheidssteun die hij overeenkomstig de in de artikelen 47 tot en met 50 omschreven procedures heeft aangemeld, toezegt, deelt hij dit mede aan alle andere deelnemers onder verwijzing naar het kennisgevingsnummer op het desbetreffende CRS-formulier 1C (Creditor Reporting System).

b)

Bij een uitwisseling van gegevens overeenkomstig de artikelen 55, 56 en 57 stelt een deelnemer de andere deelnemers in kennis van de kredietvoorwaarden die hij voor een bepaalde transactie voornemens is te steunen en mag hij bij de andere deelnemers dezelfde gegevens opvragen.

45.   PROCEDURES INZAKE MATCHING

a)

Voordat een deelnemer financiële voorwaarden die vermoedelijk door een deelnemer of niet -deelnemer worden geboden, overeenkomstig de artikelen 18 en 42 matcht, levert hij alle redelijke inspanningen, indien nodig met inbegrip van rechtstreeks overleg zoals omschreven in artikel 57, om na te gaan of deze voorwaarden overheidssteun krijgen, met inachtneming van het volgende:

1)

de deelnemer geeft alle andere deelnemers kennis van de voorwaarden die hij voornemens is te steunen volgens dezelfde kennisgevingsprocedures als die welke zijn vereist voor de voorwaarden die hij matcht. Bij matching van de voorwaarden van een niet-deelnemer volgt de matchende deelnemer dezelfde kennisgevingsprocedures als die welke zouden zijn vereist indien hij de voorwaarden van een deelnemer matchte;

2)

niettegenstaande punt 1) geeft de matchende deelnemer, indien hij volgens de toepasselijke kennisgevingsprocedure zijn toezegging pas na de sluitingsdatum voor het indienen van de definitieve offerte mag doen, zo spoedig mogelijk kennis van zijn voornemen tot matching;

3)

indien de initiatiefnemende deelnemer de aangemelde voorwaarden niet meer of in mindere mate wenst te steunen, deelt hij dit onmiddellijk aan alle andere deelnemers mede.

c)

Een deelnemer die voornemens is dezelfde financiële voorwaarden aan te bieden als die welke overeenkomstig de artikelen 47 en 48 werden aangemeld, mag dit doen na afloop van de daarin vastgestelde wachttermijn. Deze deelnemer geeft zo spoedig mogelijk kennis van zijn voornemen.

46.   BIJZONDER OVERLEG

a)

Een deelnemer die een redelijk vermoeden heeft dat door een andere deelnemer (de initiatiefnemende deelnemer) geboden financiële voorwaarden gunstiger zijn dan die waarin de regeling voorziet, deelt dit mede aan het secretariaat; het secretariaat stelt deze informatie onmiddellijk ter beschikking.

b)

De initiatiefnemende deelnemer licht de door hem geboden financiële voorwaarden toe binnen twee werkdagen na de beschikbaarstelling van de informatie door het secretariaat.

c)

Na de toelichting van de initiatiefnemende deelnemer kan iedere andere deelnemer verzoeken dat deze kwestie wordt besproken tijdens een bijzonder overleg van de deelnemers dat binnen vijf werkdagen door het secretariaat wordt georganiseerd.

d)

In afwachting van de uitkomst van het bijzonder overleg van de deelnemers worden de financiële voorwaarden die door de overheid worden gesteund, niet van kracht.

AFDELING 2

Procedures voor exportkredieten

47.   VOORAFGAANDE KENNISGEVING MET BESPREKING

a)

Ten minste tien kalenderdagen voordat hij een toezegging doet, stelt een deelnemer alle andere deelnemers hiervan overeenkomstig bijlage V bij de regeling in kennis indien:

de toepasselijke landenrisico-indeling en afnemersrisicocategorie die worden gebruikt voor de berekening van het MPR, die van een buiten het land van de kredietnemer gevestigde derde-garantiegever zijn [d.w.z. vastgesteld overeenkomstig artikel 24, onder e), eerste streepje], of

het toepasselijke MPR is verlaagd door toepassing van een van de in artikel 30 opgesomde technieken voor de beperking van het landenrisico.

b)

Indien een van de overige deelnemers gedurende deze periode om een bespreking verzoekt, neemt de initiatiefnemende deelnemer nogmaals een wachttermijn van tien kalenderdagen in acht.

c)

Na een bespreking deelt een deelnemer alle andere deelnemers zijn definitieve besluit mede teneinde de opgedane ervaringen overeenkomstig artikel 69 gemakkelijker te kunnen evalueren. De deelnemers houden gegevens bij van hun ervaringen met betrekking tot overeenkomstig punt a) hierboven medegedeelde premietarieven.

48.   VOORAFGAANDE KENNISGEVING

a)

Ten minste tien kalenderdagen voordat hij een toezegging doet, stelt een deelnemer alle andere deelnemers hiervan overeenkomstig bijlage V bij de regeling in kennis indien hij voornemens is:

1)

voor een land in klasse I een krediet te steunen met een krediettermijn van meer dan vijf jaar;.

2)

een krediet te steunen overeenkomstig artikel 10, onder d), 3);

3)

een krediet te steunen overeenkomstig artikel 13, onder a);

4)

een krediet te steunen overeenkomstig artikel 14, onder d).

5)

steun te verlenen voor een transactie met een kredietnemer/garantiegever in een land van klasse 0 welke een kredietwaarde heeft van meer dan 10 miljoen SDR (13);

6)

een premietarief overeenkomstig artikel 24, onder e), tweede streepje, toe te passen, waarbij de toepasselijke landenrisico-indeling en de voor de berekening van het MPR gebruikte afnemersrisicocategorie zijn bepaald door de betrokkenheid als kredietnemer of garantiegever van een ingedeelde multilaterale of regionale instelling;

7)

een premietarief overeenkomstig artikel 27, onder e), toe te passen, waarbij de geselecteerde afnemersrisicocategorie die wordt gebruikt voor de berekening van het MPR voor een transactie:

met een niet-overheidskredietnemer/-garantiegever lager is dan CC1 (d.w.z. CC0 of SOV+);

met een niet-overheidskredietnemer/-garantiegever met een krediet van meer dan 5 miljoen SDR beter is dan de rating door een erkende CRA;

8)

een premietarief overeenkomstig artikel 31, onder a), toe te passen, waarbij het gebruik van kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico leidt tot de toepassing van een CEF groter dan 0.

b)

Indien de initiatiefnemende deelnemer een dergelijke transactie niet meer of in mindere mate wenst te steunen, deelt hij dit onmiddellijk aan alle andere deelnemers mede.

AFDELING 3

Procedures voor handelsgerelateerde hulp

49.   VOORAFGAANDE KENNISGEVING

a)

Een deelnemer doet vooraf kennisgeving indien hij overheidssteun wenst te verlenen voor:

handelsgerelateerde ongebonden hulp met een waarde van ten minste 2 miljoen SDR en een concessionaliteitsniveau van minder dan 80 %;

handelsgerelateerde ongebonden hulp met een waarde van minder dan 2 miljoen SDR en een schenkingselement (als door de DAC gedefinieerd) van minder dan 50 %;

handelsgerelateerde gebonden hulp met een waarde van ten minste 2 miljoen SDR en een concessionaliteitsniveau van minder dan 80 %;

handelsgerelateerde gebonden hulp met een waarde van minder dan twee miljoen SDR en een concessionaliteitsniveau van minder dan 50 %, met uitzondering van de in artikel 38, onder a) en b), vermelde gevallen; of

gebonden hulp overeenkomstig artikel 39, onder d).

b)

De voorafgaande kennisgeving wordt gedaan uiterlijk 30 werkdagen voor de sluitingstermijn voor het indienen van offertes of 30 werkdagen voor de datum van toezegging van de hulp, indien dit eerder is.

c)

Indien de initiatiefnemende deelnemer de aangemelde voorwaarden niet meer of in mindere mate wenst te steunen, deelt hij dit onmiddellijk aan alle andere deelnemers mede.

d)

Dit artikel is van toepassing op gebonden hulp die een onderdeel vormt van een gecombineerd financieringspakket als omschreven in artikel 35.

50.   ONMIDDELLIJKE KENNISGEVING

a)

Een deelnemer zendt onmiddellijk, dat wil zeggen binnen twee werkdagen na de toezegging, een kennisgeving aan alle andere deelnemers, indien hij overheidssteun verleent voor gebonden hulp met een waarde van:

2 miljoen SDR of meer en een concessionaliteitsniveau van 80 % of meer, of

minder dan 2 miljoen SDR en een concessionaliteitsniveau van 50 % of meer, met uitzondering van de in artikel 38, onder a) en b), vermelde gevallen.

b)

Wanneer een hulpprotocol, kredietlijn of soortgelijke overeenkomst wordt getekend, deelt een deelnemer dit eveneens onmiddellijk mede aan alle andere deelnemers.

c)

Indien een deelnemer voornemens is financiële voorwaarden te matchen die onmiddellijk moesten worden aangemeld, behoeft geen voorafgaande kennisgeving te worden gedaan.

AFDELING 4

Overlegprocedures voor gebonden hulp

51.   DOEL VAN HET OVERLEG

a)

Een deelnemer die opheldering wenst over een mogelijk commerciële motivering voor gebonden hulp, kan verzoeken dat een volledige beoordeling van de ontwikkelingswaarde wordt verstrekt (zie bijlage IX).

b)

Voorts kan een deelnemer overeenkomstig artikel 52 om overleg met andere deelnemers verzoeken, met inbegrip van het in artikel 57 bedoelde rechtstreekse overleg, teneinde het volgende te bespreken:

op de eerste plaats, of een hulpaanbod aan de artikelen 36 en 37 voldoet; en

indien nodig, of een hulpaanbod gerechtvaardigd is, zelfs indien niet aan de artikelen 36 en 37 wordt voldaan.

52.   TOEPASSINGSGEBIED EN TIJDSCHEMA VAN HET OVERLEG

a)

Tijdens het overleg kan een deelnemer, onder meer, om de volgende inlichtingen verzoeken:

de beoordeling aan de hand van een gedetailleerde haalbaarheidsstudie/projectevaluatie;

of er een concurrerende aanbieding met niet-concessionele of hulpfinanciering is;

of verwacht wordt dat het project vreemde valuta zal opleveren of besparen;

of er samenwerking plaatsvindt met multilaterale organisaties zoals de Wereldbank;

of de procedures voor open internationale aanbesteding worden gevolgd, in het bijzonder indien de leverancier van het donorland de gunstigste offerte doet;

de milieueffecten;

eventuele deelneming van de particuliere sector, en

de kennisgevingstermijnen (bijvoorbeeld zes maanden voor de sluitingsdatum voor het indienen van offertes of de datum van toezegging) voor concessionele of hulpkredieten.

b)

Het overleg wordt afgerond en de bevindingen ten aanzien van de in artikel 51 vermelde kwesties worden door het secretariaat ten minste tien werkdagen vóór de sluitingsdatum voor het indienen van offertes of, indien dit eerder is, de datum van toezegging aan alle deelnemers medegedeeld. Wanneer de overlegplegende partijen geen overeenstemming hebben bereikt, verzoekt het secretariaat andere deelnemers binnen vijf werkdagen hun standpunt mede te delen. Het brengt deze standpunten ter kennis van de deelnemer van wie de kennisgeving afkomstig is. Indien de aangeboden hulp niet in aanzienlijke mate wordt ondersteund, dient deze deelnemer de kwestie opnieuw in overweging te nemen.

53.   RESULTAAT VAN HET OVERLEG

a)

Een donor die een project, ondanks het gebrek aan aanzienlijke steun, wenst door te zetten, doet hiervan vooraf kennisgeving aan de andere deelnemers, uiterlijk 60 kalenderdagen na afloop van het overleg, dat wil zeggen de aanvaarding van de conclusies van de voorzitter. De donor richt tevens een schrijven aan de secretaris-generaal van de OESO waarin hij het resultaat van het overleg uiteenzet en het dwingende, niet-handelsgerelateerde nationale belang dat hem tot deze handelwijze aanzet. De deelnemers verwachten dat dit slechts in uitzonderlijke en zeldzame gevallen zal voorkomen.

b)

De donor deelt de deelnemers onmiddellijk mede dat hij een brief aan de secretaris-generaal van de OESO heeft gezonden en voegt een afschrift hiervan bij zijn kennisgeving. De donor noch een andere deelnemer doet binnen tien werkdagen na deze kennisgeving aan de deelnemers een toezegging voor gebonden hulp. Voor projecten waarvoor tijdens de overlegprocedure concurrerende commerciële aanbiedingen werden geïdentificeerd, wordt deze termijn van tien werkdagen verlengd tot vijftien dagen.

c)

Het secretariaat ziet toe op de vordering en de resultaten van het overleg.

AFDELING 5

Uitwisseling van gegevens over exportkredieten en handelsgerelateerde hulp

54.   CONTACTPUNTEN

Alle uitwisseling van gegevens vindt plaats tussen de aangewezen contactpunten in elk land via middelen voor onmiddellijke communicatie (bijvoorbeeld OLIS); de gegevens worden als vertrouwelijk behandeld.

55.   VERZOEKEN OM INLICHTINGEN

a)

Een deelnemer kan een andere deelnemer vragen wat zijn houding is ten aanzien van een derde land, een instelling in een derde land of een bepaalde manier van zakendoen.

b)

Een deelnemer die een aanvraag om overheidssteun heeft ontvangen, kan een verzoek om inlichtingen richten tot een andere deelnemer onder opgave van de gunstigste kredietvoorwaarden die hij zelf bereid is te steunen.

c)

Indien een verzoek om informatie aan meer dan één deelnemer wordt gezonden, moet het een lijst van geadresseerden bevatten.

d)

Van alle verzoeken wordt een kopie aan het secretariaat gezonden.

56.   ANTWOORDEN OP VERZOEKEN

a)

De deelnemer die een verzoek om inlichtingen ontvangt, antwoordt binnen zeven kalenderdagen en verstrekt zo veel mogelijk inlichtingen. De deelnemer geeft in zijn antwoord zo nauwkeurig mogelijk aan welk besluit hij waarschijnlijk zal nemen. Zo nodig volgt het volledige antwoord zo spoedig mogelijk. Kopieën worden gezonden aan de andere geadresseerden van het verzoek om inlichtingen en aan het secretariaat.

b)

Indien een antwoord op een verzoek om inlichtingen om enige reden niet meer geldig is, bijvoorbeeld:

omdat een aanvraag is ingediend, gewijzigd of ingetrokken; of

omdat andere voorwaarden worden overwogen,

wordt onmiddellijk een antwoord toegezonden en een kopie ervan aan alle andere geadresseerden en het secretariaat gericht.

57.   RECHTSTREEKS OVERLEG

a)

Een deelnemer gaat binnen tien werkdagen op verzoeken om rechtstreeks overleg in.

b)

Van een verzoek om rechtstreeks overleg wordt kennisgeving gedaan aan alle deelnemers en niet-deelnemers. Het overleg vindt zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de termijn van tien werkdagen plaats.

c)

De voorzitter van de deelnemers werkt samen met het secretariaat aan alle eventueel nodige follow-upmaatregelen, zoals een gemeenschappelijke gedragslijn. Het secretariaat maakt het resultaat van het overleg zo spoedig mogelijk bekend.

58.   PROCEDURES EN VORM VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Voorstellen voor een gemeenschappelijke gedragslijn worden uitsluitend bij het secretariaat ingediend. Het secretariaat zendt deze voorstellen aan alle deelnemers en, indien het om gebonden hulp gaat, aan alle DAC-contactpunten. De identiteit van de initiatiefnemer wordt niet bekendgemaakt in het Register van gemeenschappelijke gedragslijnen (Common Line Register) op het bulletinboard van OLIS. Het secretariaat mag de identiteit van de initiatiefnemer op verzoek wel mondeling aan een deelnemer of een DAC-lid bekendmaken. Het secretariaat houdt een register van deze verzoeken bij.

b)

Het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn wordt gedateerd en wordt opgesteld in de volgende vorm:

referentienummer, gevolgd door de woorden “Common Line”;

naam van importland en afnemer;

naam of een zo nauwkeurige omschrijving van het project dat het gemakkelijk geïdentificeerd kan worden;

de door het initiatiefnemende land voorgestelde voorwaarden;

het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn;

nationaliteit en naam van bekende concurrerende aanbieders;

sluitingsdatum voor het indienen van commerciële en financiële offertes en, indien bekend, aanbestedingsnummer;

overige relevante gegevens, met inbegrip van de redenen van het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn, beschikbaarheid van studies over het project en/of bijzondere omstandigheden.

c)

Een voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn overeenkomstig artikel 36, onder b), punt 4), wordt bij het secretariaat ingediend en een kopie ervan wordt aan de andere deelnemers toegezonden. De deelnemer die het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn indient, geeft een uitgebreide uiteenzetting van de redenen waarom de indeling van een land dient af te wijken van de indeling overeenkomstig de in artikel 36, onder b), omschreven procedure.

d)

Het secretariaat maakt de overeengekomen gemeenschappelijke gedragslijnen algemeen bekend.

59.   ANTWOORDEN OP VOORSTELLEN VOOR GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

De antwoorden op voorstellen voor gemeenschappelijke gedragslijnen moeten binnen twintig kalenderdagen worden toegezonden, maar de deelnemers wordt verzocht zo spoedig mogelijk te reageren.

b)

Een antwoord kan bestaan in een verzoek om nadere informatie, de aanvaarding, de afwijzing of een voorstel tot wijziging van het voorstel voor de gemeenschappelijke gedragslijn, dan wel een alternatief voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn.

c)

Een deelnemer die antwoordt dat hij geen standpunt heeft omdat hij niet is benaderd door een exporteur, of door de autoriteiten in het ontvangende land in geval van hulp voor het project, wordt geacht het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn te aanvaarden.

60.   AANVAARDING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Het secretariaat stelt alle deelnemers na twintig kalenderdagen in kennis van de status van het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn. Indien geen enkele deelnemer het voorstel heeft afgewezen, maar niet alle deelnemers het hebben aanvaard, wordt het voorstel voor een tweede termijn van acht kalenderdagen aangehouden.

b)

Na de verlengde termijn wordt elke deelnemer die de voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn niet expliciet heeft afgewezen, geacht haar te hebben aanvaard. Niettemin kan elke deelnemer, met inbegrip van de initiatiefnemende deelnemer, zijn aanvaarding afhankelijk stellen van de expliciete aanvaarding door een of meer deelnemers.

c)

Indien een deelnemer een of meer elementen van een gemeenschappelijke gedragslijn niet aanvaardt, aanvaardt hij impliciet alle andere elementen ervan. Een gedeeltelijke aanvaarding kan echter tot gevolg hebben dat andere deelnemers hun standpunt over de voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn wijzigen. Het staat alle deelnemers vrij voorwaarden aan te bieden of te matchen die niet door een gemeenschappelijke gedragslijn worden gedekt.

d)

Een niet-aanvaarde gemeenschappelijke gedragslijn kan volgens de procedures van de artikelen 58 en 59 opnieuw in overweging worden genomen. De deelnemers zijn in een dergelijk geval niet aan hun oorspronkelijke besluit gebonden.

61.   GEEN OVEREENSTEMMING OVER GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

Indien de initiatiefnemende deelnemer en een deelnemer die een wijziging of een alternatief heeft voorgesteld binnen de verlengde termijn van acht kalenderdagen geen overeenstemming over de gemeenschappelijke gedragslijn bereiken, kan deze termijn met wederzijdse instemming weer worden verlengd. Het secretariaat stelt alle deelnemers van deze verlenging in kennis.

62.   INWERKINGTREDING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

Het secretariaat informeert alle deelnemers over de inwerkingtreding of afwijzing van gemeenschappelijke gedragslijnen; niet-afgewezen gemeenschappelijke gedragslijnen treden drie dagen na deze mededeling in werking. Het secretariaat verstrekt via OLIS voortdurend bijgewerkte informatie over alle gemeenschappelijke gedragslijnen waarover overeenstemming is bereikt of waarover nog geen besluit is genomen.

63.   GELDIGHEIDSDUUR VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Een gemeenschappelijke gedragslijn waarover overeenstemming is bereikt, is vanaf de datum van inwerkingtreding twee jaar geldig, tenzij het secretariaat wordt medegedeeld dat de gedragslijn niet meer van belang is en alle deelnemers het hiermee eens zijn. De geldigheidsduur van een gemeenschappelijke gedragslijn wordt met twee jaar verlengd indien een deelnemer binnen 14 kalenderdagen na de oorspronkelijke vervaldatum een verlenging aanvraagt. Verdere verlengingen kunnen volgens dezelfde procedure worden toegestaan. Een overeenkomstig artikel 36, onder b), punt 4), overeengekomen gemeenschappelijke gedragslijn is geldig tot de gegevens van de Wereldbank voor het volgende jaar beschikbaar zijn.

b)

Het secretariaat houdt toezicht op de status van de gemeenschappelijke gedragslijnen en informeert de deelnemers hierover door de lijst “The Status of Valid Common Lines” in OLIS bij te werken. Dit betekent dat het secretariaat onder meer:

nieuwe gemeenschappelijke gedragslijnen toevoegt zodra deze door de deelnemers zijn aanvaard;

de vervaldata bijwerkt zodra een deelnemer om verlenging verzoekt;

gemeenschappelijke gedragslijnen schrapt zodra ze vervallen;

elk kwartaal een lijst doet verschijnen van gemeenschappelijke gedragslijnen die in het volgende kwartaal zullen vervallen.

AFDELING 6

Operationele bepalingen betreffende de mededeling van minimumrentetarieven (CIRR's)

64.   MEDEDELING VAN MINIMUMRENTETARIEVEN

a)

De overeenkomstig artikel 20 vastgestelde CIRR’s voor valuta’s worden ten minste eens per maand via middelen voor onmiddellijke communicatie aan het secretariaat medegedeeld voor verspreiding onder alle deelnemers.

b)

Deze mededeling dient uiterlijk vijf dagen na het einde van de maand waarop ze betrekking heeft bij het secretariaat binnen te komen. Het secretariaat stelt alle deelnemers daarna onmiddellijk in kennis van de toepasselijke rentetarieven en maakt deze openbaar.

65.   DATUM VAN INWERKINGTREDING VAN DE RENTETARIEVEN

Alle wijzigingen in de CIRR’s treden op de vijftiende dag na het einde van elke maand in werking.

66.   ONMIDDELLIJKE WIJZIGING VAN RENTETARIEVEN

Wanneer de marktontwikkelingen de kennisgeving van een wijziging in een CIRR in de loop van een maand noodzakelijk maken, treedt het gewijzigde tarief tien dagen nadat de mededeling van deze wijziging door het secretariaat is ontvangen, in werking.

AFDELING 7

Evaluaties

67.   REGELMATIGE EVALUATIE VAN DE REGELING

a)

De deelnemers evalueren op gezette tijden de werking van deze regeling. Daarbij onderzoeken zij onder andere de kennisgevingsprocedures, de uitvoering en werking van het systeem van gedifferentieerde disconteringspercentages, de voorschriften en procedures betreffende gebonden hulp, vraagstukken met betrekking tot matching, eerdere toezeggingen en mogelijkheden tot ruimere deelneming aan deze regeling.

b)

Deze evaluatie vindt plaats aan de hand van de ervaring van de deelnemers en de voorstellen van de deelnemers om de werking en doelmatigheid van de regeling te verbeteren. De deelnemers houden daarbij rekening met de doelstellingen van de regeling en de heersende economische en monetaire situatie. De gegevens en voorstellen die de deelnemers in verband met deze evaluatie wensen te verstrekken, moeten uiterlijk 45 kalenderdagen vóór de datum van de evaluatie bij het secretariaat binnenkomen.

68.   EVALUATIE VAN DE MINIMUMRENTETARIEVEN

a)

De deelnemers evalueren op gezette tijden het systeem voor de vaststelling van de CIRR’s om ervoor te zorgen dat de medegedeelde tarieven de marktvoorwaarden weerspiegelen en aan de doelstellingen beantwoorden waarvoor ze zijn vastgesteld. Deze evaluatie omvat ook de marge die moet worden toegevoegd wanneer deze rentetarieven worden toegepast.

b)

Een deelnemer kan bij de voorzitter van de deelnemers een met redenen omkleed verzoek om een buitengewone evaluatie indienen wanneer hij van oordeel is dat de CIRR’s voor één of meer valuta’s niet meer in overeenstemming zijn met de geldende marktvoorwaarden.

69.   EVALUATIE VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN EN AANVERWANTE KWESTIES

De deelnemers bespreken en evalueren op gezette tijden alle aspecten van de premieregels en -procedures. Dit omvat tevens:

a)

de landenrisico-indeling en de methoden voor de beoordeling van het soevereine risico om de validiteit ervan te evalueren in het licht van de opgedane ervaring;

b)

de hoogte van de MPR’s om te waarborgen dat zij een accurate maatstaf voor het kredietrisico blijven, met inachtneming van zowel de feitelijke ervaring van instanties die van overheidswege exportkredieten verstrekken, als van de particuliere marktgegevens over de waardering van het kredietrisico;

c)

de verschillen tussen de MPR’s die het gevolg zijn van verschillen in kwaliteit van exportkredietproducten en het geboden dekkingspercentage, en

d)

de ervaring met de landenrisicobeperking en kredietverbeteringen in verband met het afnemersrisico, en de blijvende validiteit en geschiktheid van de specifieke impact ervan op de MPR’s.

BIJLAGE I

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR SCHEPEN

HOOFDSTUK I

Toepassingsgebied van de sectorovereenkomst

1.   DEELNEMERS

Aan de sectorovereenkomst wordt thans deelgenomen door: Australië, de Europese Unie, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland en Noorwegen.

2.   TOEPASSINGSGEBIED

Deze sectorovereenkomst, die een aanvulling vormt op de regeling, bevat bijzondere richtsnoeren voor door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot contracten voor de export van:

a)

nieuwe zeeschepen van 100 GT of meer, bestemd voor het vervoer van goederen of personen of voor het verrichten van speciale diensten (bijvoorbeeld vissersschepen, fabrieksschepen, ijsbrekers of baggerschepen, die door hun voortstuwings- en besturingssysteem permanent alle kenmerken vertonen van autonome bestuurbaarheid in volle zee), sleepboten van 365 kW of meer, en niet afgewerkte casco’s die drijvend en mobiel zijn. De sectorovereenkomst heeft geen betrekking op militaire vaartuigen. Drijvende dokken en mobiele offshore-installaties vallen niet onder de sectorovereenkomst; indien echter problemen mochten ontstaan in verband met exportkredieten voor dergelijke installaties, kunnen de deelnemers aan de sectorovereenkomst (hierna “deelnemers” genoemd) na overweging van met redenen omklede verzoeken van deelnemers besluiten dat zij wel onder de sectorovereenkomst vallen;

b)

scheepsverbouwingen. Onder "scheepsverbouwing" wordt verstaan: een verbouwing van zeeschepen van meer dan 1 000 GT die een radicale wijziging van het laadplan, de romp of het voortstuwingsmechanisme inhoudt.

c)

1)

Schepen van het type hovercraft vallen niet onder de sectorovereenkomst, maar de deelnemers mogen voor dergelijke schepen wel exportkredieten verstrekken op dezelfde voorwaarden als die waarin de sectorovereenkomst voorziet. Zij verbinden zich ertoe van deze mogelijkheid met mate gebruik te maken en dergelijke kredietvoorwaarden voor schepen van het type hovercraft niet toe te kennen wanneer is vastgesteld dat er geen concurrentie bestaat onder de voorwaarden van de sectorovereenkomst.

2)

In deze sectorovereenkomst wordt onder "hovercraft" verstaan een amfibievoertuig van ten minste 100 ton, ontworpen om uitsluitend te worden gedragen door lucht die uit het voertuig wordt geblazen en een luchtkussen vormt, vastgehouden binnen een soepele rok langs de rand van het voertuig en het grond- of wateroppervlak onder het voertuig, en dat kan worden voortgestuwd en bestuurd door middel van luchtschroeven of door omsloten ventilatoren of soortgelijke toestellen.

3)

Overeengekomen wordt dat het toekennen van exportkredieten tegen dezelfde voorwaarden als die waarin deze sectorovereenkomst voorziet, beperkt dient te blijven tot vaartuigen van het type hovercraft die worden gebruikt op zeeroutes en niet-landroutes, behalve om terminalinstallaties te bereiken die zich op ten hoogste één kilometer afstand van het water bevinden.

HOOFDSTUK II

Exportkredieten en gebonden hulp

3.   MAXIMALE KREDIETTERMIJN

De maximale krediettermijn bedraagt twaalf jaar vanaf de levering, ongeacht de indeling van het land.

4.   CONTANTE BETALINGEN

De deelnemers verlangen een contante aanbetaling van ten minste 20 % van de contractprijs bij levering.

5.   AFLOSSING VAN DE HOOFDSOM EN RENTEBETALING

a)

De hoofdsom van een exportkrediet wordt afgelost in gelijke termijnen met regelmatige tussenpozen van gewoonlijk zes maanden en ten hoogste twaalf maanden.

b)

De rente wordt ten minste om de zes maanden betaald, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet.

c)

In geval van exportkredieten voor leasetransacties kunnen gelijke aflossingen voor het bedrag van hoofdsom en rente samen plaatsvinden in plaats van de onder a) beschreven aflossing van de hoofdsom in gelijke termijnen.

d)

Na de aanvangsdatum van het krediet wordt de verschuldigde rente niet gekapitaliseerd.

e)

Een deelnemer aan deze sectorovereenkomst die een rentebetaling op andere dan de onder b) vastgestelde voorwaarden wenst te steunen, geeft hiervan ten minste 10 kalenderdagen voordat hij een toezegging doet, vooraf kennis overeenkomstig bijlage V bij de regeling.

6.   MINIMUMPREMIE

De bepalingen van de regeling die betrekking hebben op de minimumpremiereferentiebedragen zijn slechts van toepassing na nadere evaluatie door de deelnemers aan deze sectorovereenkomst.

7.   PROJECTFINANCIERING

Artikel 7 en bijlage X van de regeling zijn slechts van toepassing na nadere evaluatie door de deelnemers aan deze sectorovereenkomst.

8.   HULP

Deelnemers die hulp wensen te verlenen moeten, in aanvulling op de bepalingen van de regeling, bevestigen dat het schip tijdens de krediettermijn niet onder goedkope vlag zal worden geëxploiteerd en dat voldoende is komen vast te staan dat de uiteindelijke eigenaar verblijf houdt in het ontvangende land, geen niet-operationele dochteronderneming is van een buitenlandse belangengroep en zich ertoe heeft verbonden het schip niet te verkopen zonder goedkeuring van zijn overheid.

HOOFDSTUK III

Procedures

9.   KENNISGEVING

Met het oog op transparantie verstrekt iedere deelnemer, ter aanvulling op het bepaalde in de regeling en in het Creditor Reporting System van IBRD/Berner Unie/OESO, jaarlijks gegevens over zijn systeem voor de verlening van overheidssteun en over de wijze waarop deze sectorovereenkomst ten uitvoer wordt gelegd, waarbij tevens een overzicht van de van kracht zijnde regelingen wordt gegeven.

10.   EVALUATIE

a)

De sectorovereenkomst wordt jaarlijks of op verzoek van een deelnemer in het kader van de OESO-werkgroep Scheepsbouw geëvalueerd. Van deze evaluatie wordt verslag uitgebracht aan de deelnemers aan de regeling.

b)

Ter bevordering van de samenhang en consistentie van de regeling en deze sectorovereenkomst en met het oog op de aard van de scheepsbouwindustrie zien de deelnemers aan deze sectorovereenkomst en aan de regeling toe op passend overleg en passende coördinatie.

c)

Wanneer door de deelnemers aan de regeling wordt besloten tot wijziging van de regeling, onderzoeken de deelnemers aan deze sectorovereenkomst (hierna "deelnemers" genoemd) het daartoe strekkende besluit en beoordelen zij het belang ervan voor de sectorovereenkomst. In afwachting van die beoordeling zijn de wijzigingen van de regeling niet van toepassing op deze sectorovereenkomst. Indien de deelnemers de wijzigingen van de regeling kunnen aanvaarden, delen zij dat schriftelijk mede aan de deelnemers aan de regeling. Kunnen de deelnemers de wijzigingen van de regeling niet aanvaarden voor zover die wijzigingen betrekking hebben op de scheepsbouw, dan stellen zij de deelnemers aan de regeling van hun bezwaren in kennis en treden in overleg met hen om voor deze problemen een oplossing uit te werken. Wanneer de twee groepen niet tot overeenstemming kunnen komen, is het standpunt van de deelnemers bepalend wat de toepassing van de wijzigingen op de scheepsbouw betreft.

Aanhangsel

Verbintenissen in verband met toekomstige werkzaamheden

Ter aanvulling op de toekomstige werkzaamheden in verband met de regeling komen de deelnemers aan deze sectorovereenkomst overeen:

a)

een illustratieve lijst van scheepstypen op te stellen die algemeen als niet commercieel levensvatbaar worden beschouwd, daarbij rekening houdend met de in de regeling vervatte disciplines inzake gebonden hulp;

b)

de bepalingen van de regeling inzake minimumpremiereferentiebedragen te herzien met het oog op de opneming ervan in deze sectorovereenkomst;

c)

de opneming van andere disciplines inzake minimumrentetarieven, met inbegrip van speciale CIRR-rentetarieven en variabele rentetarieven, te bespreken, zulks met inachtneming van de ontwikkelingen in de internationale onderhandelingen op dat gebied;

d)

de eventuele toepasselijkheid op deze sectorovereenkomst te bespreken van bepalingen van de regeling wat projectfinanciering aangaat;

e)

te bespreken of:

de datum van de eerste aflossing van de hoofdsom;

het concept van de gewogen gemiddelde looptijd

kunnen worden gebruikt in samenhang met het in artikel 5 van deze sectorovereenkomst neergelegde aflossingsschema.

BIJLAGE II

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR KERNCENTRALES

HOOFDSTUK I

Toepassingsgebied van de sectorovereenkomst

1.   TOEPASSINGSGEBIED

a)

Deze sectorovereenkomst bevat de bepalingen die van toepassing zijn op door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot contracten voor:

1)

de export van volledige kerncentrales of delen daarvan, omvattende alle componenten, installaties, materialen en diensten, met inbegrip van de opleiding van het personeel dat rechtstreeks vereist is voor de bouw en het in bedrijf stellen van deze kerncentrales;

2)

de modernisering van bestaande kerncentrales op voorwaarde dat de totale waarde van de modernisering gelijk is aan of meer bedraagt dan 80 miljoen SDR en de economische levensduur van de installaties naar verwachting met ten minste de toe te kennen aflossingsperiode zal worden verlengd. Indien aan een van deze voorwaarden niet is voldaan, zijn de voorwaarden van de regeling van toepassing;

3)

de levering van splijtstof en verrijking;

4)

het beheer van gebruikte splijtstof.

b)

Deze sectorovereenkomst is niet van toepassing op:

1)

posten die zich buiten het terrein van de kerncentrale bevinden en die doorgaans voor rekening van de afnemer komen, met name kosten voor het bouwrijp maken van de grond, wegen, accommodatie voor het bouwpersoneel, elektriciteitsleidingen, schakelinstallaties (14) en watervoorziening, alsmede kosten die in het land van de afnemer voortvloeien uit officiële goedkeuringsprocedures (bijvoorbeeld vergunning bouwterrein, bouwvergunning, vergunning splijtstoflading);

2)

onderstations, transformatoren en transmissielijnen buiten het terrein van de kerncentrale;

3)

overheidssteun voor de ontmanteling van een kerncentrale.

HOOFDSTUK II

Exportkredieten en handelsgerelateerde hulp

2.   MAXIMALE KREDIETTERMIJNEN

a)

De maximale krediettermijn voor de in artikel 1, onder a), punten 1) en 2), bedoelde goederen en diensten bedraagt 18 jaar.

b)

De maximale krediettermijn voor de eerste splijtstoflading bedraagt vier jaar vanaf de levering. De maximale krediettermijn voor de daaropvolgende wisselladingen bedraagt twee jaar na levering.

c)

De maximale krediettermijn voor de eindberging van gebruikte splijtstof bedraagt twee jaar.

d)

De maximale krediettermijn voor verrijking en het beheer van gebruikte splijtstof is vijf jaar.

3.   AFLOSSING VAN DE HOOFDSOM EN RENTEBETALING

a)

De deelnemers passen voor de aflossing van de hoofdsom en de rentebetaling een schema toe zoals omschreven in de punten 1) en 2) hieronder:

1)

aflossing van de hoofdsom vindt plaats in gelijke termijnen;

2)

aflossing van het bedrag van hoofdsom en rente samen vindt plaats in gelijke termijnen.

b)

De aflossing van de hoofdsom en de rentebetaling vinden ten minste om de zes maanden plaats en de eerste aflossing van de hoofdsom en rentebetaling vinden uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet plaats.

c)

In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen, wordt overheidssteun voor de goederen en diensten, als bedoeld in artikel 1, onder a), punten 1) en 2), van dit memorandum van overeenstemming verleend op andere voorwaarden dan de hierboven onder a) en b) bedoelde. Dergelijke steun moet berusten op een onbalans tussen het tijdstip waarop de middelen voor de kredietnemer beschikbaar zijn en het beschikbare schema voor de schuldendienst bij een gelijk, halfjaarlijks aflossingsschema en moet aan de volgende criteria voldoen:

1)

de maximale krediettermijn bedraagt 15 jaar;

2)

binnen een periode van zes maanden mag het bedrag van een afzonderlijke aflossing of een reeks aflossingen van de hoofdsom niet meer dan 25 % van de hoofdsom bedragen;

3)

de aflossingen van de hoofdsom vinden ten minste om de 12 maanden plaats. De eerste aflossing van de hoofdsom vindt uiterlijk 12 maanden na de aanvangsdatum van het krediet plaats en ten minste 2 % van de hoofdsom is 12 maanden na de aanvangsdatum van het krediet afgelost;

4)

de rente wordt ten minste om de 12 maanden betaald, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet;

5)

de maximale gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode bedraagt maximaal negen jaar.

d)

Na de aanvangsdatum van het krediet wordt de verschuldigde rente niet gekapitaliseerd.

4.   VASTSTELLING VAN DE CIRR’s

De toepasselijke CIRR’s voor in overeenstemming met deze sectorovereenkomst verstrekte financieringssteun van de overheid worden vastgesteld met gebruikmaking van de volgende basistarieven en marges:

Krediet-termijn

(jaren)

Nieuwe kerncentrales (15)

Alle overige contracten (16)

Basistarief

(staats- obligaties)

Marge

(basis-punten)

Basistarief

(staats- obligaties)

Marge

(basis-punten)

< 11

Desbetreffende CIRR overeenkomstig artikel 20 van de regeling

11 tot 12

7 jaar

100

7 jaar

100

13

8 jaar

120

7 jaar

120

14

9 jaar

120

8 jaar

120

15

9 jaar

120

8 jaar

120

16

10 jaar

125

9 jaar

120

17

10 jaar

130

9 jaar

120

18

10 jaar

130

10 jaar

120

5.   IN AANMERKING KOMENDE VALUTA’s

De valuta’s die voor financieringssteun van de overheid in aanmerking komen, zijn die welke volledig convertibel zijn en waarvoor gegevens beschikbaar zijn voor de vaststelling van de rentetarieven als bedoeld in artikel 4 hierboven, en in artikel 20 van de regeling wat krediettermijnen van minder dan elf jaar aangaat.

6.   OVERHEIDSSTEUN VOOR SPLIJTSTOF EN AAN SPLIJSTOF VERWANTE DIENSTEN

Onverminderd het bepaalde in artikel 7 leveren de deelnemers geen gratis splijtstof of daaraan verwante diensten.

7.   HULP

De deelnemers steunen geen hulp.

HOOFDSTUK III

Procedures

8.   VOORAFGAANDE KENNISGEVING

a)

Overeenkomstig artikel 48 van de regeling geeft een deelnemer ten minste tien kalenderdagen voordat hij een toezegging doet, hiervan kennis indien hij voornemens is overeenkomstig deze sectorovereenkomst een krediet te steunen.

b)

Indien de kennisgevende deelnemer voornemens is een krediet te steunen met een krediettermijn van meer dan 15 jaar en/of overeenkomstig artikel 3, onder c), hierboven, neemt hij nogmaals een wachttermijn van tien kalenderdagen in acht indien een andere deelnemer gedurende de eerste tien kalenderdagen om een bespreking verzoekt.

c)

Na een bespreking deelt een deelnemer alle andere deelnemers zijn definitieve besluit mede teneinde de opgedane ervaringen gemakkelijker te kunnen evalueren.

HOOFDSTUK IV

Evaluatie

9.   TOEKOMSTIGE WERKZAAMHEDEN

De deelnemers zijn overeengekomen de volgende aangelegenheden vóór eind 2009 te behandelen:

a)

een stelsel van variabele minimumrente;

b)

het maximumbedrag aan overheidssteun voor plaatselijke uitgaven.

10.   EVALUATIE EN TOEZICHT

De deelnemers evalueren op gezette tijden en uiterlijk eind 2013, d.w.z. het vierde kalenderjaar na de inwerkingtreding van de sectorovereenkomst, de bepalingen van deze sectorovereenkomst.

BIJLAGE III

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR BURGERLUCHTVAARTUIGEN

DEEL 1

ALGEMENE BEPALINGEN

1.   DOEL

a)

Het doel van deze sectorovereenkomst is een kader te creëren voor het voorspelbare, consequente en transparante gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten voor de verkoop of lease van luchtvaartuigen en andere goederen en diensten genoemd in artikel 4, onder a), hierna. De onderhavige sectorovereenkomst strekt ertoe gelijke voorwaarden voor deze exportkredieten te bewerkstelligen opdat niet zozeer de gunstigste door de overheid gesteunde financiële voorwaarden als wel prijs en kwaliteit van de uit te voeren goederen en diensten maatgevend zijn voor de concurrentie tussen exporteurs.

b)

Deze sectorovereenkomst bevat de gunstigste voorwaarden waarop door de overheid gesteunde exportkredieten kunnen worden verleend.

c)

Hiertoe tracht de onderhavige sectorovereenkomst evenwichtige verhoudingen tot stand te brengen die op alle markten:

1)

de concurrentie tussen de financiële voorwaarden van de deelnemers gelijktrekken;

2)

overheidssteun van de deelnemers neutraliseren als factor bij de keuze uit de in artikel 4, onder a), hieronder bedoelde concurrerende goederen en diensten; en

3)

vervalsing van de mededinging tussen de deelnemers aan deze sectorovereenkomst en andere financieringsbronnen voorkomen.

d)

De deelnemers aan deze sectorovereenkomst (de deelnemers) erkennen dat de bepalingen van deze sectorovereenkomst enkel met het oog op deze sectorovereenkomst zijn opgesteld en geen afbreuk doen aan andere delen van de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten, (de regeling) en eventuele wijzigingen daarvan.

2.   STATUS

Deze sectorovereenkomst is een “gentlemen’s agreement ” tussen de deelnemers aan deze overeenkomst en vormt bijlage III bij de regeling; zij maakt integraal deel uit van de regeling en vervangt de sectorovereenkomst die in juli 2007 in werking is getreden.

3.   DEELNEMERS

Aan de sectorovereenkomst wordt thans deelgenomen door: Australië, Brazilië, Canada, de Europese Unie, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Zwitserland en de Verenigde Staten. Een niet-deelnemer kan deelnemer worden overeenkomstig de in aanhangsel I vermelde procedures.

4.   TOEPASSINGSGEBIED

a)

Deze sectorovereenkomst is van toepassing op alle door of namens een overheid verleende overheidssteun met een krediettermijn van ten minste twee jaar, voor de export van:

1)

nieuwe burgerluchtvaartuigen en daarin gemonteerde motoren, met inbegrip van door de koper aangeleverde uitrusting;

2)

gebruikte, geconverteerde en gerenoveerde burgerluchtvaartuigen met daarin gemonteerde motoren, telkens met inbegrip van door de koper aangeleverde uitrusting;

3)

reservemotoren;

4)

reserveonderdelen voor burgerluchtvaartuigen en motoren;

5)

onderhouds- en servicecontracten voor burgerluchtvaartuigen en –motoren;

6)

cargoconversie, ingrijpende wijzigingen en renovatie van burgerluchtvaartuigen;

7)

motorkits.

b)

Overheidssteun kan verschillende vormen aannemen:

1)

exportkredietgarantie of –verzekering (zuivere dekking);

2)

financieringssteun van de overheid:

rechtstreekse kredieten/financiering en herfinanciering of

rentesubsidie;

3)

alle mogelijke combinaties van bovengenoemde steun.

c)

Deze sectorovereenkomst is niet van toepassing op overheidssteun voor:

1)

de uitvoer van nieuwe of gebruikte militaire luchtvaartuigen en aanverwante goederen en diensten als genoemd in punt 4), onder a), hierboven, mede wanneer deze voor militaire doeleinden worden gebruikt;

2)

nieuwe of gebruikte vluchtsimulators.

5.   INFORMATIEVERSTREKKING AAN NIET-DEELNEMERS

Een deelnemer antwoordt, op basis van wederkerigheid, op een verzoek dat een niet-deelnemer met wie hij zich in een concurrentiesituatie bevindt, tot hem richt over de door hem voor overheidssteun gestelde financiële voorwaarden, zoals hij op een verzoek van een deelnemer zou antwoorden.

6.   HULP

De deelnemers steunen geen hulp, behalve voor humanitaire doeleinden, via een gemeenschappelijke gedragslijn.

7.   MAATREGELEN OM VERLIEZEN TE VOORKOMEN OF TE BEPERKEN

Deze sectorovereenkomst belet de deelnemers eraan niet, nadat de exportkredietovereenkomst en de bijbehorende documenten reeds van kracht zijn geworden, minder strenge financiële voorwaarden overeen te komen dan die waarin deze sectorovereenkomst voorziet, indien daarmee uitsluitend wordt beoogd verliezen te voorkomen of te beperken die voortvloeien uit gebeurtenissen die tot wanbetaling of claims aanleiding kunnen geven. Een deelnemer doet alle andere deelnemers en het secretariaat van de OESO (het secretariaat) binnen 20 werkdagen na de overeenkomst van de deelnemer met de afnemer/kredietnemer, kennisgeving van de gewijzigde financiële voorwaarden. De kennisgeving bevat informatie, met inbegrip van de motivering, over de nieuwe financiële voorwaarden, waarbij gebruik wordt gemaakt van het in aanhangsel IV opgenomen rapportageformulier.

DEEL 2

NIEUWE LUCHTVAARTUIGEN

HOOFDSTUK I

Dekking

8.   NIEUWE LUCHTVAARTUIGEN

a)

Voor de toepassing van deze sectorovereenkomst wordt onder een nieuw burgerluchtvaartuig verstaan:

1)

een luchtvaartuig, inclusief de door de koper geleverde uitrustingen de daarin gemonteerde motoren, waarvan de constructeur nog eigenaar is en dat niet eerder is geleverd of gebruikt voor het beoogde doel ervan, namelijk het vervoer van passagiers en/of vracht; en

2)

reservemotoren en –onderdelen die geacht worden deel uit te maken van de oorspronkelijke order voor het luchtvaartuig in overeenstemming met artikel 20, onder a), hierna.

b)

Onverminderd het bepaalde onder a), kan een deelnemer voorwaarden steunen die passend zijn voor nieuwe luchtvaartuigen, voor transacties waarvoor, met medeweten van deze deelnemer, voorlopige financieringsregelingen zijn getroffen omdat de overheidssteun vertraging had opgelopen; deze vertraging mag niet langer duren dan 18 maanden. In dergelijke gevallen zijn de krediettermijn en de datum van de laatste aflossing dezelfde als wanneer voor de verkoop of de lease van het luchtvaartuig overheidssteun zou zijn verleend vanaf de oorspronkelijke leveringsdatum van het luchtvaartuig.

HOOFDSTUK II

Financiële voorwaarden

De financiële voorwaarden voor exportkredieten behelzen alle in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen, die in onderlinge samenhang moeten worden gelezen.

9.   IN AANMERKING KOMENDE VALUTA’s

De valuta’s die voor financieringssteun van de overheid in aanmerking komen, zijn de euro, de Japanse yen, het Britse pond sterling, de Amerikaanse dollar en andere volledig converteerbare valuta waarvoor gegevens beschikbaar zijn voor de vaststelling van de in aanhangsel III vermelde minimumrentetarieven.

10.   AANBETALINGEN EN MAXIMALE OVERHEIDSSTEUN

a)

Voor transacties met afnemers/kredietnemers die zijn ingedeeld in risicocategorie 1 (volgens tabel 1 van aanhangsel II):

1)

eisen de deelnemers voorafgaand aan of op de aanvangsdatum van het krediet een minimumaanbetaling van ten minste 20 % van de nettoprijs van het luchtvaartuig;

2)

verlenen de deelnemers overheidssteun tot ten hoogste 80 % van de nettoprijs van het luchtvaartuig.

b)

Voor transacties met afnemers/kredietnemers die zijn ingedeeld in een van de risicocategorieën 2 tot en met 8 (volgens tabel 1 van aanhangsel II):

1)

eisen de deelnemers aan of op de aanvangsdatum van het krediet een minimumaanbetaling van ten minste 15 % van de nettoprijs van het luchtvaartuig;

2)

verlenen de deelnemers overheidssteun van ten hoogste 85 % van de nettoprijs van het luchtvaartuig.

c)

Een deelnemer die artikel 8, onder b, hierboven toepast, vermindert het maximumbedrag aan overheidssteun met het bedrag van de aflossingen van de hoofdsom die verschuldigd zijn sinds de aanvangsdatum van het krediet, om te waarborgen dat op het tijdstip van uitboeking het uitstaande bedrag hetzelfde is als wanneer een door de overheid gesteund exportkrediet op het tijdstip van de levering zou worden verstrekt. In deze omstandigheden moet de deelnemer voorafgaand aan de levering een aanvraag voor overheidssteun hebben ontvangen.

11.   MINIMUMPREMIETARIEVEN

a)

De deelnemers die overheidssteun verlenen, brengen voor het door de overheid gesteunde kredietbedrag niet minder dan het in aanhangsel II omschreven minimumpremietarief in rekening.

b)

De deelnemers gebruiken indien nodig het overeengekomen premietariefomrekeningsmodel voor de omrekening tussen de marges per jaar die worden berekend op basis van het uitstaande bedrag aan overheidssteun en de verschillende premietarieven bij aanvang die worden berekend op basis van het oorspronkelijke bedrag aan overheidssteun.

12.   MAXIMALE KREDIETTERMIJN

a)

De maximale krediettermijn bedraagt twaalf jaar voor alle nieuwe luchtvaartuigen.

b)

Bij wijze van uitzondering, en met voorafgaande kennisgeving, wordt een maximale krediettermijn van 15 jaar toegestaan. In dit geval is een toeslag van 35 % op de minimumpremietarieven, berekend overeenkomstig aanhangsel II, van toepassing.

c)

De krediettermijn van een door de overheid gesteund exportkrediet wordt niet verlengd door rechten met betrekking tot de zekerheid op gelijke voet met commerciële financiers te delen.

13.   AFLOSSING VAN DE HOOFDSOM EN RENTEBETALING

a)

De deelnemers passen voor de aflossing van de hoofdsom en de rentebetaling een van de in punt 1) en punt 2) hieronder vermelde schema's toe:

1)

de aflossing van het bedrag van hoofdsom en rente samen vindt in gelijke termijnen plaats:

de termijnen worden ten minste om de drie maanden betaald, te beginnen uiterlijk drie maanden na de aanvangsdatum van het krediet;

Als alternatief kunnen de termijnen, mits vooraf kennisgeving wordt gedaan, elke zes maanden worden betaald, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet. In dit geval is een toeslag van 15 % op de minimumpremietarieven, berekend overeenkomstig aanhangsel II, van toepassing.

Bij transacties met een variabele rente wordt het schema voor de aflossing van de hoofdsom voor de volledige terugbetalingstermijn bepaald, en wel twee werkdagen vóór de uitboekingsdatum op basis van de variabele of swaprente op dat tijdstip;

2)

de aflossing van de hoofdsom vindt in gelijke termijnen plaats, en de rente is over het afnemende bedrag van de restschuld verschuldigd:

de termijnen worden ten minste om de drie maanden betaald, te beginnen uiterlijk drie maanden na de aanvangsdatum van het krediet;

Als alternatief kunnen de termijnen, mits vooraf kennisgeving wordt gedaan, elke zes maanden worden betaald, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet. In dit geval is een toeslag van 15 % op de minimumpremietarieven, berekend overeenkomstig aanhangsel II, van toepassing.

b)

In afwijking van punt a) hierboven kan de terugbetaling van de hoofdsom, mits vooraf kennisgeving wordt gedaan, zodanig worden gestructureerd dat een eindaflossing van alle uitstaande bedragen op een bepaalde datum wordt overeengekomen. In dat geval worden aflossingen van de hoofdsom vóór de eindaflossing gestructureerd als beschreven in punt a) hierboven, op basis van een aflossingsperiode die niet langer is dan de maximumkrediettermijn die voor de goederen en diensten waarvoor steun wordt verleend, is toegekend.

c)

In afwijking van punt a) hierboven kan de aflossing van de hoofdsom met voor de kredietnemer minder gunstige voorwaarden worden gestructureerd.

d)

Na de aanvangsdatum van het krediet wordt de verschuldigde rente niet gekapitaliseerd.

14.   MINIMUMRENTETARIEVEN

a)

De deelnemers die overheidsfinancieringssteun verstrekken, passen hetzij een variabel minimumrentetarief, hetzij een vast minimumrentetarief toe, in overeenstemming met de bepalingen van aanhangsel III.

b)

Voor straalvliegtuigen met een nettoprijs van ten minste 35 miljoen USD, wordt alleen in uitzonderlijke omstandigheden financieringssteun van de overheid op CIRR-basis verleend. Een deelnemer die voornemens is zulke steun te verstrekken, geeft daarvan alle andere deelnemers ten minste twintig kalenderdagen vóór de definitieve toezegging kennis, onder vermelding van de kredietnemer.

c)

De rente omvat geen betalingen uit hoofde van de in artikel 11 hierboven bedoelde premies en evenmin de in artikel 16 hieronder bedoelde vergoedingen.

15.   RENTESUBSIDIE

De deelnemers die rentesubsidie verlenen moeten voldoen aan de financiële voorwaarden van deze sectorovereenkomst; zij verlangen van banken of andere financiële instellingen die partij zijn bij de transactie waarvoor rentesubsidie wordt verleend, dat zij aan die transactie enkel deelnemen op voorwaarden die in alle opzichten met de financiële voorwaarden van de sectorovereenkomst in overeenstemming zijn.

16.   VERGOEDINGEN

a)

Binnen de grenzen van de premievaste periode berekenen de deelnemers die overheidssteun in de vorm van zuivere dekking verlenen, een vergoeding voor de handhaving van de premie over het niet-uitgeboekte gedeelte van de overheidssteun gedurende de premievaste periode, en wel als volgt:

1)

voor de eerste zes maanden van de premievaste periode: nul basispunten per jaar;

2)

voor de zevende tot en met de twaalfde maand van de premievaste periode: 12,5 basispunten per jaar;

3)

voor de dertiende tot en met de achttiende maand van de premievaste periode: 25 basispunten per jaar.

b)

De deelnemers die overheidssteun in de vorm van rechtstreeks krediet/rechtstreekse financiering verstrekken, brengen de volgende vergoedingen in rekening:

1)

dossierkosten/structureringskosten: 25 basispunten op het uitgeboekte bedrag, betaalbaar bij elke uitboeking;

2)

een bereidstellingsvergoeding en een vergoeding voor premiehandhaving: 20 basispunten per jaar over het niet-uitgeboekte gedeelte van het door de overheid gesteunde uit te boeken exportkrediet, in de premievaste periode, betaalbaar na ommekomst van de termijnen;

3)

een beheersvergoeding: vijf basispunten per jaar over het uitstaande bedrag aan overheidssteun, te betalen na ommekomst van de termijnen. Als alternatief kunnen de deelnemers bepalen dat deze vergoeding overeenkomstig artikel 11, onder b, hierboven, bij aanvang over het uitgeboekte bedrag en op het tijdstip van elke uitboeking verschuldigd is.

17.   COFINANCIERING

Bij cofinanciering waarbij overheidssteun in de vorm van rechtstreeks krediet en zuivere dekking wordt verleend, en de zuivere dekking ten minste ziet op 35 % van het door de overheid gesteunde bedrag, worden door de deelnemer die het rechtstreekse krediet verleent, in afwijking van de artikelen 14 en 16 hierboven, dezelfde financiële voorwaarden, met inbegrip van vergoedingen, toegepast als door de financiële instelling uit hoofde van de zuivere dekking, opdat de totale kosten van de verstrekker van de zuivere dekking en die van de rechtstreekse kredietverstrekker gelijkwaardig zijn. In die situatie geeft de deelnemer die deze steun verstrekt, in overeenstemming met het in aanhangsel IV opgenomen rapportageformulier kennis van de aangeboden financiële voorwaarden, met inbegrip van de vergoedingen.

DEEL 3

GEBRUIKTE LUCHTVAARTUIGEN, RESERVEMOTOREN, RESERVEONDERDELEN, ONDERHOUDS- EN SERVICECONTRACTEN

HOOFDSTUK I

Toepassingsgebied

18.   GEBRUIKTE LUCHTVAARTUIGEN EN ANDERE GOEDEREN EN DIENSTEN

Dit deel van de sectorovereenkomst is van toepassing op gebruikte luchtvaartuigen en op reservemotoren, reserveonderdelen, cargoconversie, ingrijpende wijzigingen, renovatie, onderhouds- en servicecontracten met betrekking tot zowel nieuwe als gebruikte luchtvaartuigen en motorkits.

HOOFDSTUK II

Financiële voorwaarden

De toe te passen financiële voorwaarden, met uitzondering van de maximale krediettermijn, moeten in overeenstemming met deel 2 van deze sectorovereenkomst zijn.

19.   VERKOOP VAN GEBRUIKTE LUCHTVAARTUIGEN

De maximale krediettermijn voor gebruikte luchtvaartuigen wordt bepaald in overeenstemming met de ouderdom van het luchtvaartuig, zoals hieronder weergegeven:

Ouderdom van het luchtvaartuig

(jaren)

Transacties waarvoor zakelijke zekerheid is gesteld of waarvoor de overheid zekerheid heeft gesteld

Transacties waarvoor noch zakelijke zekerheid is gesteld noch door de overheid zekerheid is gesteld

1

10

8,5

2

9

7,5

3

8

6,5

4

7

6

5 - 8

6

5,5

Meer dan 8

5

5

20.   RESERVEMOTOREN EN RESERVEONDERDELEN

a)

Wanneer reservemotoren worden aangekocht of besteld in verband met de motoren die in een nieuw luchtvaartuig moeten worden gemonteerd, kan de overheidssteun voor de reservemotoren op dezelfde voorwaarden als voor het luchtvaartuig worden verstrekt.

b)

Wanneer reserveonderdelen samen met een nieuw luchtvaartuig worden gekocht, kan de overheidssteun voor de reserveonderdelen op dezelfde voorwaarden als voor het luchtvaartuig worden verstrekt, tot maximaal 5 % van de nettoprijs van het nieuwe luchtvaartuig en de daarin gemonteerde motoren; bij overschrijding van die 5 %-grens is artikel 20, onder d), hieronder op de overheidssteun voor de reserveonderdelen van toepassing.

c)

Wanneer reservemotoren niet samen met een nieuw luchtvaartuig worden gekocht, bedraagt de maximale krediettermijn acht jaar. Voor reservemotoren met een waarde per eenheid van ten minste 10 miljoen USD bedraagt de krediettermijn tien jaar, mits de transactie aan alle vereisten van artikel 19 van aanhangsel II voldoet.

d)

Wanneer andere reserveonderdelen niet met een nieuw luchtvaartuig worden gekocht, bedraagt de maximale krediettermijn:

1)

vijf jaar bij een contractwaarde van ten minste 5 miljoen USD;

2)

twee jaar bij een contractwaarde van minder dan 5 miljoen USD.

21.   CONTRACTEN VOOR CARGOCONVERSIE, INGRIJPENDE . WIJZIGINGEN EN RENOVATIE

De deelnemers kunnen overheidssteun aanbieden met een krediettermijn van ten hoogste:

a)

vijf jaar bij een contractwaarde van 5 miljoen USD of meer;

b)

twee jaar bij een contractwaarde van minder dan 5 miljoen USD.

22.   ONDERHOUDS- EN SERVICECONTRACTEN

De deelnemers kunnen overheidssteun met een krediettermijn van ten hoogste drie jaar aanbieden.

23.   MOTORKITS

De deelnemers kunnen overheidssteun met een krediettermijn van ten hoogste vijf jaar aanbieden.

DEEL 4

TRANSPARANTIEPROCEDURES

Alle uitwisseling van gegevens vindt plaats tussen de aangewezen contactpunten in elk deelnemend land via middelen voor onmiddellijke communicatie, bijvoorbeeld het online informatiesysteem van de OESO (On-Line Information System - OLIS). Tenzij anders is overeengekomen, wordt alle informatie die in het kader van dit deel van de sectorovereenkomst wordt uitgewisseld, door alle deelnemers als vertrouwelijk behandeld.

Afdeling 1

Te verstrekken informatie

24.   INFORMATIE INZAKE OVERHEIDSSTEUN

a)

Binnen een maand na de datum van een definitieve toezegging verstrekt een deelnemer de ingevolge aanhangsel IV vereiste informatie aan alle andere deelnemers, en stuurt hij een kopie aan het secretariaat.

b)

Met het oog op de vaststelling van de margebenchmark overeenkomstig artikel 8, onder b), van aanhangsel III, wordt informatie over zuivere dekkingsmarges uiterlijk vijf dagen na het einde van elke maand bij het secretariaat ingediend.

Afdeling 2

Uitwisseling van inlichtingen

25.   VERZOEKEN OM INLICHTINGEN

a)

Een deelnemer kan een andere deelnemer vragen om inlichtingen over het gebruik van zijn door de overheid gesteunde exportkredieten voor de verkoop of lease van luchtvaartuigen waarop deze sectorovereenkomst van toepassing is.

b)

Een deelnemer die een aanvraag om overheidssteun heeft ontvangen, kan een andere deelnemer om inlichtingen verzoeken en daarbij de gunstigste kredietvoorwaarden aangeven die hijzelf bereid zou zijn te steunen.

c)

De deelnemer die een dergelijk verzoek om inlichtingen ontvangt, antwoordt binnen zeven kalenderdagen zo uitvoerig mogelijk. De deelnemer geeft in zijn antwoord zo nauwkeurig mogelijk aan welk besluit hij waarschijnlijk zal nemen. Indien nodig volgt het volledige antwoord zo spoedig mogelijk.

d)

Een kopie van alle verzoeken en antwoorden wordt aan het secretariaat toegezonden.

26.   RECHTSTREEKS OVERLEG

a)

In een concurrentiesituatie kan een deelnemer om rechtstreeks overleg met een of meer deelnemers verzoeken.

b)

Deelnemers stemmen binnen tien werkdagen met dergelijke verzoeken in.

c)

Het overleg vindt zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de termijn van tien werkdagen plaats.

d)

De voorzitter van de deelnemers werkt samen met het secretariaat aan alle eventueel nodige follow-upmaatregelen. Het secretariaat maakt het resultaat van het overleg zo spoedig mogelijk aan alle deelnemers bekend.

27.   BIJZONDER OVERLEG

a)

Heeft een deelnemer (de vragende deelnemer) redelijke gronden om aan te nemen dat een andere deelnemer (de antwoordende deelnemer) gunstigere voorwaarden biedt dan die waarin deze sectorovereenkomst voorziet, dan stelt hij het secretariaat hiervan in kennis; het secretariaat stelt deze informatie onmiddellijk aan de antwoordende deelnemer ter beschikking.

b)

Binnen vijf werkdagen na de beschikbaarstelling van de informatie door het secretariaat licht de antwoordende deelnemer de betrokken financiële voorwaarden van de overheidssteun toe.

c)

Na de toelichting van de antwoordende deelnemer kan de vragende deelnemer verzoeken dat het secretariaat binnen vijf werkdagen een bijzonder overleg met de antwoordende deelnemer organiseert om de aangelegenheid te bespreken.

d)

De antwoordende deelnemer wacht op de uitkomst van het overleg, die wordt vastgesteld op de dag van dit overleg, alvorens met de transactie verder te gaan.

Afdeling 3

Gemeenschappelijke gedragslijnen

28.   VORM VAN EN PROCEDURES OP HET GEBIED VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Voorstellen voor een gemeenschappelijke gedragslijn worden uitsluitend bij het secretariaat ingediend. De identiteit van de initiatiefnemer wordt niet bekendgemaakt in het Register van gemeenschappelijke gedragslijnen (Common Line Register) op OLIS. Het secretariaat mag de identiteit van de initiatiefnemer echter desgevraagd wel mondeling aan een deelnemer bekendmaken. Het secretariaat houdt een register van deze verzoeken bij.

b)

Het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn wordt gedateerd en wordt opgesteld in de volgende vorm:

1.

referentienummer, gevolgd door de woorden "Common Line";

2.

naam van het land van invoer en van de afnemer/kredietnemer;

3.

benaming van de transactie of zodanig nauwkeurige omschrijving van de transactie dat deze duidelijk geïdentificeerd kan worden;

4.

voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn voor de gunstigste te steunen voorwaarden;

5.

nationaliteit en naam van de bekende concurrerende aanbieders;

6.

sluitingsdatum voor het indienen van een offerte en, voor zover bekend, aanbestedingsnummer;

7.

overige relevante gegevens, met inbegrip van de redenen voor het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn en, in voorkomend geval, van bijzondere omstandigheden.

29.   REACTIES OP VOORSTELLEN VOOR GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

De reacties op voorstellen voor gemeenschappelijke gedragslijnen moeten binnen twintig kalenderdagen worden toegezonden, maar de deelnemers wordt verzocht zo spoedig mogelijk te reageren.

b)

Een reactie kan bestaan in aanvaarding, afwijzing, een verzoek om nadere informatie, een voorstel tot wijziging van de gemeenschappelijke gedragslijn, dan wel een tegenvoorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn.

c)

Zwijgt een deelnemer of laat hij weten geen standpunt in te nemen, dan wordt hij geacht het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn te hebben aanvaard.

30.   AANVAARDING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Het secretariaat deelt alle deelnemers na twintig kalenderdagen mee hoe het met het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn staat. Heeft geen enkele deelnemer het voorstel afgewezen, maar hebben niet alle deelnemers het voorstel aanvaard, dan wordt het gedurende een tweede termijn van acht kalenderdagen als voorstel gehandhaafd.

b)

Na deze verlenging wordt elke deelnemer die de voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn niet uitdrukkelijk heeft afgewezen, geacht deze te hebben aanvaard. Niettemin kan elke deelnemer, met inbegrip van de vragende deelnemer, zijn aanvaarding afhankelijk stellen van uitdrukkelijke aanvaarding door één of meer deelnemers.

c)

Indien een deelnemer een of meer elementen van een gemeenschappelijke gedragslijn niet aanvaardt, aanvaardt hij impliciet alle andere elementen ervan.

31.   GEEN OVEREENSTEMMING OVER GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Indien de vragende deelnemer en een deelnemer die een wijziging of een alternatief heeft voorgesteld, binnen de in artikel 30 hierboven genoemde aanvullende termijn van acht kalenderdagen geen overeenstemming over een gemeenschappelijke gedragslijn bereiken, kan deze termijn met wederzijdse instemming worden verlengd. Het secretariaat stelt alle deelnemers van deze verlenging in kennis.

b)

Een niet-aanvaarde gemeenschappelijke gedragslijn kan volgens de procedures van de artikelen 28, 29 en 30 hierboven opnieuw in overweging worden genomen. De deelnemers zijn in een dergelijk geval niet aan hun oorspronkelijke besluit gebonden.

32.   INWERKINGTREDING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJN

Het secretariaat informeert alle deelnemers over de inwerkingtreding of afwijzing van de gemeenschappelijke gedragslijn; de overeengekomen gemeenschappelijke gedragslijn treedt drie dagen na deze mededeling in werking.

33.   GELDIGHEIDSDUUR VAN GEMEENSCHAPPELIJKE GEDRAGSLIJNEN

a)

Tenzij anders is overeengekomen, is een gemeenschappelijke gedragslijn waarover overeenstemming is bereikt, vanaf de datum van inwerkingtreding twee jaar geldig, tenzij het secretariaat wordt medegedeeld dat de gedragslijn niet meer van belang is en alle deelnemers het hiermee eens zijn.

b)

Indien een deelnemer binnen 14 kalenderdagen vóór de oorspronkelijke vervaldatum en zonder dat hiertegen wordt opgekomen, een verlenging van een gemeenschappelijke gedragslijn aanvraagt, blijft deze nog eens twee jaar geldig; verdere verlengingen kunnen volgens dezelfde procedure worden toegestaan.

c)

Het secretariaat houdt toezicht op de status van de gemeenschappelijke gedragslijnen en informeert de deelnemers hierover door de lijst “The Status of Valid Common Lines” (de status van gemeenschappelijke gedragslijnen) in OLIS bij te werken. In overeenstemming hiermee stelt het secretariaat onder meer elk kwartaal een lijst op van gemeenschappelijke gedragslijnen die in het volgende kwartaal komen te vervallen.

d)

Indien een niet-deelnemer die concurrerende luchtvaartuigen produceert, daarom verzoekt stelt het secretariaat geldige gemeenschappelijke gedragslijnen aan die niet-deelnemer ter beschikking.

Afdeling 4

Matching

34.   MATCHING

a)

Met inachtneming van zijn internationale verplichtingen kan een deelnemer de door een niet-deelnemer aangeboden financiële voorwaarden voor overheidssteun matchen.

b)

In geval van matching van door een niet-deelnemer aangeboden niet-conforme voorwaarden:

1.

stelt de matchende deelnemer alles in het werk om die voorwaarden te verifiëren;

2.

stelt de matchende deelnemer uiterlijk tien kalenderdagen alvorens een toezegging te doen, het secretariaat en alle andere deelnemers op de hoogte van de aard en de resultaten van deze inspanningen, alsmede van de voorwaarden die hij voornemens is te steunen;

3.

wacht de matchende deelnemer, wanneer een concurrerende deelnemer in die periode van tien kalenderdagen om een bespreking verzoekt, nog eens tien kalenderdagen alvorens een toezegging op die voorwaarden te doen.

c)

Indien de matchende deelnemer de aangemelde voorwaarden niet meer of op andere wijze wenst te steunen, deelt hij dit onmiddellijk aan alle andere deelnemers mede.

DEEL 5

TOEZICHT EN EVALUATIE

35.   TOEZICHT

a)

Het secretariaat ziet toe op de uitvoering van deze sectorovereenkomst en brengt verslag uit aan de deelnemers op jaarbasis.

b)

Elke transactie die voor steun uit hoofde van artikel 39, onder a), in aanmerking komt, wordt in overeenstemming met artikel 24, onder a), en aanhangsel IV gemeld.

c)

Elke transactie die voor steun uit hoofde van artikel 39, onder b), in aanmerking komt, wordt in overeenstemming met artikel 24, onder a), en aanhangsel IV gemeld; daarbij:

1.

geeft de aanmeldende deelnemer het verband tussen deze transactie en de overgangslijst aan;

2.

worden de overgangslijsten op halfjaarlijkse basis gecontroleerd; hiertoe houdt het secretariaat met elke deelnemer een vergadering, met het oog op:

uitoefening van toezicht op het aantal in de overgangslijsten geregistreerde vaste bestellingen waaraan uitvoering is gegeven;

bijwerking voor het volgende jaar van het uitvoeringsschema voor in de overgangslijsten geregistreerde transacties;

vaststelling welke in de overgangslijsten geregistreerde bestellingen om welke reden dan ook niet zijn of niet zullen worden uitgevoerd jegens de op deze overgangslijsten vermelde afnemer; een dergelijke opdracht wordt uit de overgangslijst geschrapt en niet opnieuw bij een andere afnemer geplaatst.

36.   EVALUATIE

De deelnemers evalueren de procedures en bepalingen van deze sectorovereenkomst aan de hand van de criteria en op de tijdstippen die in de punten a) en b) hieronder zijn vermeld.

a)

De deelnemers evalueren deze sectorovereenkomst als volgt:

1.

in het vierde kalenderjaar na de inwerkingtreding van deze sectorovereenkomst en daarna op gezette tijden, waarbij telkens drie maanden vooraf kennis wordt gegeven door het secretariaat;

2.

op verzoek van een deelnemer en na passend overleg, mits door het secretariaat drie maanden vooraf kennis is gegeven en de verzoekende deelnemer een schriftelijke toelichting verstrekt van de reden voor en doelstellingen van de evaluatie, alsmede een samenvatting van het overleg dat aan zijn verzoek vooraf is gegaan;

3.

de modaliteiten van de bijwerking van minimumpremietarieven en minimumrentetarieven zijn in aanhangsel II, respectievelijk aanhangsel III opgenomen;

4.

de in artikel 16 beschreven vergoedingen worden eveneens geëvalueerd.

b)

Bij de in punt a), onder 1), hierboven beschreven evaluatie komt het volgende aan de orde:

1.

in hoeverre de doelstellingen van deze sectorovereenkomst, zoals aangegeven in artikel 1 hierboven, zijn verwezenlijkt, alsmede elke andere aangelegenheid die een deelnemer eventueel zou willen bespreken;

2.

of, gelet op de onder b), punt 1, hierboven vermelde elementen, wijzigingen van afzonderlijke aspecten van deze sectorovereenkomst gerechtvaardigd zijn.

c)

Elke deelnemer erkent het belang van het evaluatieproces en behoudt zich, om te waarborgen dat de voorwaarden van deze sectorovereenkomst aan de behoeften van de deelnemers blijven beantwoorden, het recht voor om overeenkomstig artikel 40 hieronder uit deze sectorovereenkomst te treden.

37.   TOEKOMSTIGE WERKZAAMHEDEN

Aandacht dient te worden besteed aan:

a)

onderzoek van de praktijken van de deelnemers inzake het verlenen van overheidssteun vóór de aanvangsdatum van het krediet;

b)

de bepalingen die op indirecte leningen van toepassing zijn;

c)

een verlenging van de maximale krediettermijnen uit hoofde van artikel 19 voor gebruikte luchtvaartuigen die vóór de verkoop ervan aanzienlijk zijn gerenoveerd;

d)

een verlenging van de maximale krediettermijnen uit hoofde van artikel 21 voor contracten met een grotere waarde;

e)

de bepalingen die op "renovatie" (artikel 21) en "service" (artikel 22) van toepassing zijn;

f)

de procedure ter bepaling of er reden is om steun te verlenen van de overeenkomst van Kaapstad;

g)

de definitie van de "belanghebbende deelnemer".

DEEL 6

SLOTBEPALINGEN

38.   INWERKINGTREDING

Deze sectorovereenkomst treedt in werking op 1 februari 2011.

39.   OVERGANGSBEPALINGEN

Niettegenstaande artikel 38 mogen de deelnemers overheidssteun verlenen op de volgende voorwaarden:

a)

de deelnemers mogen overheidssteun verlenen op de voorwaarden die zijn vastgesteld in de sectorovereenkomst inzake burgerluchtvaartuigen (Aircraft Sector Understanding – ASU) die van kracht is sinds 1 juli 2007 (ASU 2007), indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

1.

de goederen en diensten zijn voorwerp van een vast contract dat uiterlijk op 31 december 2010 is gesloten;

2.

de goederen en diensten worden wat burgerluchtvaartuigen van categorie 1 volgens ASU 2007 betreft, fysiek uiterlijk op 31 december 2012, en wat burgerluchtvaartuigen van de categorieën 2 en 3 van ASU 2007 betreft, uiterlijk op 31 december 2013 geleverd.

3.

voor elke gemelde definitieve toezegging wordt, totdat het burgerluchtvaartuig geleverd is, een bereidstellingsvergoeding van 20 basispunten per jaar in rekening gebracht, te rekenen vanaf de datum waarop de definitieve toezegging is gedaan of vanaf 31 januari 2011 (voor burgerluchtvaartuigen van categorie 1 volgens ASU 2007)/30 juni 2011 (voor burgerluchtvaartuigen van de categorieën 2 en 3 volgens ASU 2007), indien dit eerder is; deze bereidstellingsvergoeding komt in de plaats van de in artikel 17, onder a), en onder b), punt 2), van de ASU 2007 beschreven vergoeding. Deze bereidstellingsvergoeding wordt bovenop de in rekening gebrachte minimumpremie aangerekend.

b)

De deelnemers mogen overheidssteun verlenen op voorwaarden die vóór de ingangsdatum van deze sectorovereenkomst van toepassing waren, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

1.

de goederen en diensten zijn voorwerp van een vast contract dat uiterlijk op 31 december 2010 is gesloten;

2.

deze overheidssteun is beperkt tot leveringen van 69 burgerluchtvaartuigen van categorie 1 volgens ASU 2007 per deelnemer en 92 burgerluchtvaartuigen van categorie 2 volgens ASU 2007 per deelnemer;

3.

om in aanmerking te komen voor de onder deze letter vermelde voorwaarden, moeten de onder b), punt 2), hierboven bedoelde luchtvaartuigen worden geregistreerd op lijsten, hierna "overgangslijsten" genoemd, waarvan de deelnemers vóór de inwerkingtreding van deze sectorovereenkomst kennisgeving doen aan het secretariaat; deze overgangslijsten omvatten:

de typen van de luchtvaartuigen en het aantal ervan;

de voorlopige leveringsdata;

de identiteit van de afnemers;

de toepasselijke regeling (hetzij de sectorovereenkomst inzake burgerluchtvaartuigen die van kracht was vóór de ASU 2007, hetzij de ASU 2007.

4.

De in het eerste, het tweede en het vierde streepje hierboven bedoelde gegevens worden met alle deelnemers gedeeld; de in het derde streepje hierboven bedoelde gegevens worden uitsluitend door het secretariaat en de voorzitter beheerd.

5.

Voor elk op een overgangslijst vermeld luchtvaartuig geldt het volgende:

indien de overheidssteun is toegezegd ingevolge de ASU die vóór de ASU 2007 van kracht was, wordt, tot aan de levering van het luchtvaartuig, een bereidstellingsvergoeding van 35 basispunten per jaar in rekening gebracht, en wel vanaf de datum van de definitieve toezegging, dan wel vanaf 31 maart 2011 indien deze datum eerder valt; bovendien bedraagt de vooraf te betalen minimumpremie minimaal 3 %.

indien de overheidssteun is toegezegd ingevolge de ASU 2007, wordt, tot aan de levering van het luchtvaartuig, een bereidstellingsvergoeding van 20 basispunten per jaar in rekening gebracht, en wel vanaf de datum van de definitieve toezegging, dan wel vanaf 30 juni 2011 indien deze datum eerder valt;

de in beide streepjes hiervoor beschreven bereidstellingsvergoeding komt in de plaats van de in artikel 17, onder a), en onder b), punt 2), van de ASU 2007 beschreven vergoedingen. Deze bereidstellingsvergoeding wordt bovenop de in rekening gebrachte minimumpremie aangerekend.

6.

De deelnemers kunnen door de overheid gesteunde exportkredieten alleen op de voorwaarden van de vóór de ASU 2007 van kracht zijnde ASU verlenen voor luchtvaartuigen waarvan de levering voor uiterlijk 31 december 2010 gepland stond, uit hoofde van vaste contracten die uiterlijk op 30 april 2007 werden gesloten en die uiterlijk op 30 juni 2007 aan het secretariaat werden gemeld.

c)

Op de uitvoering van dit artikel wordt toezicht gehouden overeenkomstig artikel 35, onder b) en c).

40.   OPZEGGING

Een deelnemer kan uit deze sectorovereenkomst treden door het secretariaat schriftelijk te berichten via onmiddellijke communicatie, bv. OLIS. De uittreding treedt zes maanden na ontvangst van de kennisgeving door het secretariaat in werking. De uittreding laat de overeenkomsten met betrekking tot vóór de uittredingsdatum aangegane individuele transacties onverlet.

Aanhangsel I

Deelname aan de sectorovereenkomst inzake luchtvaartuigen

1.

De deelnemers moedigen niet-deelnemers die een productiecapaciteit voor burgerluchtvaartuigen ontwikkelen aan, de regels van deze sectorovereenkomst toe te passen. In deze context nodigen de deelnemers niet-deelnemers uit om met hen een dialoog over de voorwaarden voor toetreding tot de ASU aan te gaan.

2.

Het secretariaat zorgt ervoor dat een in deelname aan deze sectorovereenkomst geïnteresseerde niet-deelnemer de volledige informatie over de voorwaarden voor toetreding tot deze sectorovereenkomst ontvangt.

3.

De niet-deelnemer wordt vervolgens door de deelnemers verzocht om aan de activiteiten in het kader van deze sectorovereenkomst deel te nemen en als waarnemer bij de relevante vergaderingen aanwezig te zijn. Een dergelijke uitnodiging geldt voor een periode van ten hoogste twee jaar en kan eenmaal met een periode van nog eens twee jaar worden verlengd. In deze periode wordt de niet-deelnemer verzocht een analyse van zijn exportkredietstelsel te verstrekken, met name wat de export van burgerluchtvaartuigen betreft.

4.

Aan het einde van deze periode laat de niet-deelnemer weten of hij tot deze sectorovereenkomst wil toetreden en de regels ervan wil toepassen; ingeval van een dergelijke bevestiging draagt de niet-deelnemer jaarlijks bij in de met de tenuitvoerlegging van deze sectorovereenkomst verband houdende kosten.

5.

De belangstellende niet-deelnemer wordt vanaf 30 werkdagen na de in artikel 4 van dit aanhangsel bedoelde bevestiging als deelnemer aangemerkt.

Aanhangsel II

Minimumpremietarieven

Dit aanhangsel beschrijft de procedures die moeten worden gevolgd om te bepalen welk tarief voor overheidssteun voor een onder deze sectorovereenkomst vallende transactie in rekening wordt gebracht. Afdeling 1 beschrijft de procedures voor risico-indeling; afdeling 2 beschrijft de in rekening te brengen minimumpremietarieven voor nieuwe en gebruikte luchtvaartuigen, en afdeling 3 die voor reservemotoren, reserveonderdelen, cargoconversie/ingrijpende wijzigingen/renovatie, onderhouds- en servicecontracten en motorkits.

AFDELING 1

Procedures voor risico-indeling

1.

De deelnemers hebben overeenstemming bereikt over een lijst van risico-indelingen ("de lijst") voor afnemers/kredietnemers; deze risico-indeling weerspiegelt de rating van eersterangs ongedekte kredieten van afnemers/kredietnemers, waarbij gebruik wordt gemaakt van een gemeenschappelijke ratingschaal die met die van één van de kredietratingbureaus (credit rating agencies – CRA’s) vergelijkbaar is.

2.

De risico-indelingen worden door deskundigen die door de deelnemers zijn benoemd, opgesteld aan de hand van de in tabel 1 van dit aanhangsel weergegeven risicocategorieën.

3.

Onverminderd het in artikel 15 van dit aanhangsel bepaalde is de lijst is in elke fase van de transactie (bv. acquisitiestadium en levering) bindend.

I.   VASTSTELLING VAN DE LIJST VAN RISICO-INDELINGEN

4.

De lijst wordt vóór de inwerkingtreding van deze sectorovereenkomst door de deelnemers opgesteld en overeengekomen; zij wordt bijgehouden door het secretariaat en aan alle deelnemers op basis van vertrouwelijkheid ter beschikking gesteld.

5.

Op verzoek kan het secretariaat een niet-deelnemer die luchtvaartuigen produceert, op basis van vertrouwelijkheid in kennis stellen van de risico-indeling van een afnemer/kredietnemer; in dit geval stelt het secretariaat alle deelnemers in kennis van het verzoek. Een niet-deelnemer kan te allen tijde aan het secretariaat toevoegingen aan de lijst voorstellen. Een niet-deelnemer die een toevoeging aan de lijst voorstelt, kan aan de procedure voor risico-indeling deelnemen als ware hij een belanghebbende deelnemer.

II.   BIJWERKING VAN DE LIJST VAN RISICO-INDELINGEN

6.

Onverminderd het bepaalde in artikel 15 van dit aanhangsel kan de lijst op ad-hocbasis worden bijgewerkt wanneer een deelnemer hetzij, in welke vorm dan ook, signaleert dat hij voornemens is om een andere risico-indeling dan die van de lijst toe te passen, hetzij een risico-indeling nodig heeft voor een afnemer/kredietnemer die nog niet op de lijst is vermeld (17)  (18).

7.

Voordat een deelnemer een alternatieve of nieuwe risico-indeling gebruikt, verzoekt hij het secretariaat om een bijwerking van de lijst op basis van de alternatieve of nieuwe risico-indeling. Het secretariaat zendt dit verzoek binnen twee werkdagen naar alle deelnemers, zonder vermelding van de identiteit van de deelnemer die het verzoek heeft ingediend.

8.

Belanghebbende deelnemers kunnen gedurende tien (19) werkdagen met voorgestelde wijzigingen van de lijst instemmen of daar tegen opkomen; het uitblijven van een reactie binnen deze termijn wordt als instemming met het voorstel aangemerkt. Als bij het verstrijken van de termijn van tien dagen niet tegen het voorstel is opgekomen, wordt de voorgestelde wijziging van de lijst geacht te zijn overeengekomen. Het secretariaat wijzigt de lijst dienovereenkomstig en stuurt binnen vijf werkdagen een OLIS-bericht; de herziene lijst is vanaf de datum van dat bericht bindend.

III.   OPLOSSING VAN MENINGSVERSCHILLEN

9.

Wanneer tegen een voorgestelde risico-indeling wordt opgekomen, doen de belanghebbende deelnemers op deskundigenniveau hun uiterste best om overeenstemming over de risico-indeling te bereiken, en wel binnen een aanvullende termijn van tien werkdagen na de kennisgeving van het meningsverschil. Alle middelen moeten worden benut om het meningsverschil op te lossen, zo nodig met hulp van het secretariaat (bv. telefonisch vergaderen en rechtstreeks overleg). Indien belanghebbende deelnemers binnen deze termijn van tien werkdagen met een risico-indeling instemmen, delen zij de uitkomst mee aan het secretariaat, dat de lijst dienovereenkomstig bijwerkt en in de vijf daaraanvolgende werkdagen een OLIS-bericht uitstuurt. De aangepaste lijst is vanaf de datum van dat bericht bindend.

10.

Wanneer de deskundigen het meningsverschil niet binnen tien werkdagen tot een oplossing brengen, wordt de kwestie aan de deelnemers voorgelegd opdat zij een besluit ten aanzien van een passende risico-indeling nemen; deze besluitvorming vindt binnen vijf werkdagen plaats.

11.

Bij uitblijven van definitieve overeenstemming kan een deelnemer zich tot een CRA wenden om vast te stellen wat de risico-indeling van de afnemer/kredietnemer is. In dat geval stuurt de voorzitter van de deelnemers namens de deelnemers binnen tien werkdagen een mededeling aan de afnemer/kredietnemer. Deze mededeling omvat de tussen de deelnemers overeengekomen taakomschrijving voor de raadpleging over de risicobeoordeling. De desbetreffende risico-indeling wordt op de lijst geregistreerd en is bindend zodra het secretariaat het OLIS-bericht heeft verzonden om de bijwerkingsprocedure binnen vijf werkdagen af te ronden.

12.

Tenzij anders is overeengekomen, worden de kosten van een dergelijk beroep op een CRA door de belanghebbende afnemer/kredietnemer gedragen.

13.

Tijdens de in de artikelen 9, 10 en 11 van dit aanhangsel beschreven procedures blijft de geldende risico-indeling (indien beschikbaar op de lijst) van toepassing.

IV.   GELDIGHEIDSDUUR VAN INDELINGEN

14.

De toepasselijke risico-indelingen zijn de risico-indelingen die zijn opgenomen in de door het secretariaat bijgehouden lijst; aanduidingen en toezeggingen in verband met premietarieven richten zich dan ook enkel naar deze risico-indelingen.

15.

Risico-indelingen hebben een maximale geldigheidsduur van twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum die door het secretariaat op de lijst is vermeld; dit is van belang voor aanduidingen en definitieve toezeggingen van de deelnemers in verband met premietarieven; de geldigheidsduur kan voor een specifieke transactie worden verlengd met nog eens 18 maanden nadat een toezegging of een definitieve toezegging is gedaan en een vergoeding voor premiehandhaving in rekening is gebracht. In geval van een wezenlijke wijziging van het risicoprofiel van de afnemer/kredietnemer, bijvoorbeeld door wijziging van een rating door een CRA, kan een risico-indeling binnen de geldigheidstermijn van twaalf maanden worden herzien.

16.

Tenzij een deelnemer ten minste 20 werkdagen vóór het verstrijken van de geldigheidstermijn van de desbetreffende risico-indeling verzoekt de lijst bij te werken, verwijdert het secretariaat die risico-indeling in de eerstvolgende bijgewerkte versie van de lijst. Het secretariaat stuurt dit verzoek tot bijwerking binnen twee werkdagen aan alle deelnemers, zonder vermelding van de identiteit van de deelnemer die het verzoek heeft ingediend, waarbij de in de artikelen 9, 10 en 11 van dit aanhangsel beschreven procedures van toepassing zijn.

V.   VERZOEK VAN AFNEMER/KREDIETNEMER OM RISICO-INDELING

17.

Indien een afnemer/kredietnemer in de acquisitiefase verzoekt om een indicatie van zijn risico- indeling en wanneer deze nog niet op de lijst is vermeld, kan deze afnemer/kredietnemer op zijn eigen kosten om een indicatieve risico-indeling van een CRA verzoeken. Deze risico-indeling wordt niet opgenomen in de lijst; zij kan door de deelnemers als basis voor hun eigen risicobeoordeling worden gebruikt.

AFDELING 2

Minimumpremietarieven voor nieuwe en gebruikte luchtvaartuigen

I.   VASTSTELLING VAN DE MINIMUMPREMIETARIEVEN

18.

De artikelen 19 tot en met 58 van dit aanhangsel beschrijven de minimumpremietarieven die verband houden met de risico-indeling van een afnemer/kredietnemer (of, indien het om een andere entiteit gaat, de primaire bron voor terugbetaling in verband met de transactie).

19.

De deelnemers mogen overheidssteun verlenen tegen ten minste het minimumpremietarief, mits aan alle onderstaande eisen wordt voldaan:

a)

voor de transactie is zakelijke zekerheid gesteld waarbij aan alle navolgende criteria wordt voldaan:

1)

een eersterangszekerheid op of verband houdend met het luchtvaartuig en de motoren;

2)

in geval van een leasestructuur, een cessie en/of een eersterangs zekerheidsrecht in verband met de leasebetalingen;

3)

in het kader van de voorgestelde financiering moet zijn bepaald dat ingeval van verzuim alle crediteuren gelijk zullen worden behandeld wanneer op een van de leningen niet wordt terugbetaald ("cross default") en dat er sprake is van kruislingse zekerheidstelling ("cross collateralization"), voor alle luchtvaartuigen en motoren die juridisch en beneficiair eigendom van dezelfde partijen zijn, voor zover mogelijk in het kader van het toepasselijke recht;

b)

de transactie is zodanig gestructureerd dat zij ten minste maatregelen ter beperking van het kredietrisico omvat als weergegeven in onderstaande tabel 1:

Tabel 1

Maatregelen ter beperking van het kredietrisico

ASU-risico-categorie

Risico-indelingen

Maatregelen ter beperking van het kredietrisico

A+B

Waarvan ten minste A

En ten minste B

1

AAA t/m BBB

0

0

0

2

BB+ en BB

0

0

0

3

BB-

1

1

0

4

B+

2

1

 

5

B

2

1

 

6

B-

3

2

 

7

CCC

4

3

 

8

CC t/m C

4

3

 

20.

Voor de toepassing van artikel 19 van dit aanhangsel:

a)

kunnen de deelnemers kiezen uit de volgende maatregelen ter beperking van het kredietrisico:

 

"A"-maatregelen ter beperking van het kredietrisico

1)

verlaagde LTV-ratio ("reduced advance rate): elke verlaging met vijf procentpunten van de in artikel 10, onder a) en b), van deze sectorovereenkomst bedoelde LTV-ratio's telt als één "A"-maatregel ter beperking van het kredietrisico. In dit geval verleent de deelnemer geen steun in de vorm van een overheidskrediet dat de verlaagde LTV-ratio te boven gaat;

2)

lineaire aflossing: aflossing van de hoofdsom in gelijke termijnen telt als één maatregel ter beperking van het kredietrisico;

3)

verkorte krediettermijn: een krediettermijn van maximaal tien jaar telt als één maatregel ter beperking van het kredietrisico;

 

"B"-maatregelen ter beperking van het kredietrisico

1)

depot tot zekerheid van een schuld ("security deposit"): elk depot tot zekerheid van een schuld ter hoogte van een bedrag dat gelijk is aan een driemaandelijkse termijn van de hoofdsom en de rente, telt als één maatregel ter beperking van het kredietrisico. Depot tot zekerheid van een schuld kan geschieden in de vorm van geld of van een "standby letter of credit" (documentair krediet);

2)

vooruitbetaling van leasetermijnen: leasetermijnen ter hoogte van een bedrag dat gelijk is aan een driemaandelijkse termijn van de hoofdsom en de rente worden een kwartaal vóór elke aflossingsdatum betaald;

3)

onderhoudsreserves in een vorm en een omvang die de beste marktpraktijken weerspiegelen;

b)

na voorafgaande kennisgeving kan een van de "A"-maatregelen ter beperking van het kredietrisico door een toeslag van 15 % op het toepasselijke minimumpremietarief worden vervangen.

21.

Ingevolge artikel 11 van deze sectorovereenkomst zijn de toe te passen minimumpremietarieven opgebouwd uit minimumrisicopremies (risk based rates - RBR), die worden verhoogd met een markttoeslag (market reflective surcharge – MRS), overeenkomstig de artikelen 22 tot en met 34 hieronder.

22.

Met ingang van de inwerkingtreding van deze sectorovereenkomst zijn de RBR's als volgt:

Tabel 2

Risicopremies

ASU-risico-categorie

Spreads (basispunten)

Bij aanvang (%)

1

89

5,00

2

98

5,50

3

116

6,50

4

133

7,50

5

151

8,50

6

168

9,50

7

185

10,50

8

194

11,00

23.

De RBR’s worden jaarlijks aangepast, uitgaande van het vierjaars voortschrijdende gemiddelde van het verlies bij wanbetaling (Loss Given Default - LGD) volgens Moody's. De passende LGD voor deze aanpassingen is gebaseerd op een pandrecht in eerste rang op eersterangs gedekte bankleningen (“1st Lien Senior Secured Bank Loans”), en wordt als volgt berekend:

Tabel 3

LGD concordantietabel

4-jaars voortschrijdend gemiddelde

In aanmerking genomen LGD

>=45%

25%

>=35% < 45%

23%

>=30% < 35%

21%

< 30%

19%

24.

Een RBR-aanpassingsfactor wordt op de volgende wijze bepaald:

Formula

25.

Om de opnieuw vastgestelde RBR's vast te stellen, wordt de RBR-aanpassingsfactor met de in tabel 2 hierboven vermelde RBR's vermenigvuldigd.

26.

Het eerste bijwerkingsproces vindt plaats in het eerste kwartaal van 2012 en de daaruit voortvloeiende RBR's zijn vanaf 15 april 2012 van kracht.

27.

De RBR's die uit volgende bijwerkingen voortvloeien, worden telkens vanaf 15 april van het volgende jaar van kracht. Wanneer de uit de jaarlijkse bijwerking volgende RBR's zijn vastgesteld, informeert het secretariaat onmiddellijk alle deelnemers over de toepasselijke tarieven en maakt het deze openbaar.

28.

Voor elke risicocategorie wordt een markttoeslag berekend en wel als volgt:

Formula

waarbij:

 

B een wegingscoëfficiënt is die varieert van 0,7 tot 0,35 naargelang van de in tabel 4 hieronder vermelde risicocategorieën;

 

MCS een 90-daags voortschrijdend gemiddelde is van de door Moody’s berekende mediaan van de kredietmarges (Median Credit Spreads - MCS) met een gemiddelde looptijd van zeven jaar.

29.

Wanneer de risicocategorieën meer dan één risicorating omvatten, wordt het gemiddelde van de marges gehanteerd. In risicocategorie 1 moet de marge voor BBB-worden gebruikt.

30.

Om rekening te houden met het feit dat er sprake is van zakelijke zekerheid, worden de MCS met 50% verlaagd. Het verschil tussen de aldus verlaagde MCS en de RBR wordt dan aangepast aan de hand van een wegingsfactor die ingevolge tabel 4 hieronder varieert van 70 % tot 35 %. Indien deze bewerking tot een negatieve marge leidt, wordt deze vervolgens niet in mindering gebracht.

Tabel 4

Wegingsfactoren

Risicorating

ASU-risicocategorie

Wegingsfactor (%)

AAA

 

70

AA

 

70

A

 

70

BBB+

 

70

BBB

 

70

BBB-

 

70

BB+

2

65

BB

2

65

BB-

3

50

B+

4

45

B

5

40

B-

6

35

CCC

7

35

CC

8

35

C

8

35

31.

De MRS wordt op kwartaalbasis als volgt bijgewerkt:

 

het eerste bijwerkingsproces vindt plaats in het eerste kwartaal van 2011 en de daaruit voortvloeiende MCS worden vanaf 15 april 2011 van kracht; tot en met 15 april 2012 worden echter de resultaten van de bijwerkingen van de voor risicocategorie 1 geldende MRS slechts van kracht indien zij tot een verhoging van die MRS leiden;

 

de daaropvolgende bijwerkingsprocessen vinden in het tweede, het derde en het vierde kwartaal van 2011 plaats (hetgeen daarna op gelijke voet moet worden voortgezet) en de daaruit volgende MCS worden op 15 juli 2011, respectievelijk 15 oktober 2011 en 15 januari 2012 van kracht (hetgeen daarna op gelijke voet moet worden voortgezet);

 

na elke bijwerking deelt het secretariaat de toepasselijke MRS en de daaruit voortvloeiende minimumrentetarieven onmiddellijk aan alle deelnemers mee, en maakt het deze vóór de datum waarop zij van kracht worden openbaar.

32.

De MRS wordt alleen toegepast wanneer deze een positieve waarde van meer dan 25 basispunten heeft.

33.

De verhoging van de minimumpremietarieven die uit de bijwerking van de MRS volgt, bedraagt maximaal 10 % van de minimumpremietarieven die in het daaraan voorafgaande kwartaal van toepassing waren. De minimumpremietarieven (die uit de optelling van de risicopremies en de markttoeslag volgen) zijn maximaal 100 % hoger dan de risicopremies.

34-1.

Voor de vaststelling van de minimumpremietarieven moet de volgende formule worden gebruikt:

Formula

waarbij:

RTAS de in artikel 12, onder b), van deze sectorovereenkomst beschreven toeslag voor de aanpassing van de krediettermijn weergeeft;

RFAS de in artikel 13, onder a), punten 1) en 2), van deze sectorovereenkomst beschreven toeslag voor de aanpassing van de aflossingsfrequentie weergeeft;

RMRS de in artikel 20, onder b), van dit aanhangsel beschreven toeslag voor vervanging van een maatregel ter beperking van het kredietrisico weergeeft;

CTCD de in artikel [35] van dit aanhangsel beschreven verlaging in verband met het Verdrag van Kaapstad weergeeft;

NABS, al naargelang het geval, de in de artikel 55, onder a), punt 4), artikel 55, onder b), respectievelijk artikel 57, onder b), van dit aanhangsel II beschreven toeslag weergeeft voor kredieten waarvoor geen zakelijke zekerheid is gesteld;

CICD de in artikel 54, onder a), van dit aanhangsel beschreven verlaging in verband met de voorwaardelijke verzekeringsdekking weergeeft.

De premie kan hetzij bij aanvang, hetzij gedurende de looptijd van het krediet als in basispunten per jaar uitgedrukte marges worden betaald. Voor de berekening van de premies bij aanvang en van de marges wordt het premietariefomrekeningsmodel (premium rate conversion model - PCM) gebruikt, zodat het bedrag van de voor een bepaalde transactie te betalen premie – ongeacht of het gaat om een betaling bij aanvang of een betaling in de vorm van marges – uitgedrukt in netto contante waarde hetzelfde is. Bij transacties ten aanzien waarvan, vóór de aanvang van de dekking, voorwaarden zijn overeengekomen of vastgelegd die tot een verkorting van de gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode leiden, kan een met gebruikmaking van het PCM berekende premie bij aanvang in rekening worden gebracht, die in termen van de aldus te betalen premie overeenkomt met de premie die ingeval van marges uitgedrukt in netto contante waarde zou moeten worden betaald.

34-2.

De met ingang van de inwerkingtreding van deze sectorovereenkomst (1 februari 2011) toepasselijke minimumpremietarieven zijn weergegeven in onderstaande tabel 5.

Tabel 5

Minimumpremietarieven

(krediettermijn van 12 jaar, transacties waarvoor zakelijke zekerheid is gesteld)

Risicocategorie

Risico-indeling

Minimumpremietarieven

Marges per jaar (basispunten)

Bij aanvang (%)

1

AAA t/m BBB-

137

7,72

2

BB+ en BB

184

10,44

3

BB-

194

11,03

4

B+

208

11,85

5

B

234

13,38

6

B-

236

13,50

7

CCC

252

14,45

8

CC t/m C

257

14,74

II.   VERLAGINGEN VAN DE MINIMUMPREMIE

35.

Onverminderd het bepaalde in artikel 36 van dit aanhangsel wordt een verlaging van het overeenkomstig onderafdeling I hierboven vastgestelde minimumpremietarief toegestaan indien:

a)

de transactie waarvoor zakelijke zekerheid is gesteld, betrekking heeft op een luchtvaartuigzaak in de zin van het Protocol betreffende voor luchtvaartuigmaterieel specifieke aangelegenheden bij het Verdrag van Kaapstad;

b)

de exploitant van de luchtvaartuigzaak (en, indien deze daarvan verschilt, de kredietnemer/afnemer of lessor indien dit naar de mening van de deelnemer die de overheidssteun verleent, door de structuur van de transactie wordt gevergd) zich bevindt in een land dat, op het tijdstip van de uitboeking met betrekking tot de luchtvaartuigzaak, voorkomt op de lijst van staten die voor de verlaging van de minimumpremietarieven in aanmerking komen ("lijst van Kaapstad") en, indien van toepassing, in een territoriale eenheid van dat land die op grond van artikel 38 van dit aanhangsel in aanmerking komt, en

c)

de transactie betrekking heeft op een luchtvaartzaak die in het krachtens het Verdrag van Kaapstad en het bijbehorende Protocol voor de luchtvaart (Cape Town Convention - CTC) ingestelde internationale register is ingeschreven.

36.

De verlaging van de overeenkomstig onderafdeling I hierboven vastgestelde minimumpremietarieven bedraagt maximaal 10 % van het toepasselijke minimumpremietarief.

37.

Om te worden opgenomen in de lijst van Kaapstad, moet een staat:

a)

verdragsluitende partij bij het Verdrag van Kaapstad zijn;

b)

de in bijlage I bij dit aanhangsel opgenomen kwalificerende verklaringen hebben afgelegd; en

c)

het Verdrag van Kaapstad, met inbegrip van de kwalificerende verklaringen, zoals vereist in zijn wet- en regelgeving op zodanige wijze hebben geïmplementeerd dat de verbintenissen in het kader van het Verdrag van Kaapstad naar behoren in nationaal recht zijn omgezet.

38.

Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 35 van dit aanhangsel moet een territoriale eenheid:

a)

een territoriale eenheid zijn waartoe het Verdrag van Kaapstad zich uitstrekt;

b)

een territoriale eenheid zijn ten aanzien waarvan de in bijlage I bij dit aanhangsel opgenomen kwalificerende verklaringen van toepassing zijn; en

c)

het Verdrag van Kaapstad, met inbegrip van de kwalificerende verklaringen, zoals vereist in zijn wet- en regelgeving op zodanige wijze hebben geïmplementeerd dat de verbintenissen in het kader van het Verdrag van Kaapstad naar behoren in nationaal recht zijn omgezet.

39.

Een eerste lijst van Kaapstad wordt door de deelnemers vóór de inwerkingtreding van deze sectorovereenkomst bij het secretariaat ingediend. De lijst van Kaapstad wordt in overeenstemming met de artikelen 40 tot en met 52 van dit aanhangsel bijgewerkt.

40.

Elke deelnemer of niet-deelnemer die overheidssteun voor luchtvaartuigen verleent, kan bij het Secretariaat een staat voor opneming in de lijst van Kaapstad voordragen. Een dergelijk voorstel omvat het volgende met betrekking tot die staat:

a)

alle relevante informatie met betrekking tot de datum van neerlegging van de ratificatie of toetredingsakten bij de depositaris;

b)

een kopie van de door de voor opneming in de lijst van Kaapstad voorgedragen staat afgelegde verklaringen;

c)

alle relevante gegevens met betrekking tot de datum waarop het Verdrag van Kaapstad en de kwalificerende verklaringen van kracht zijn geworden;

d)

een analyse van de stappen die de voor opneming in de lijst van Kaapstad voorgedragen staat heeft genomen om het Verdrag van Kaapstad, met inbegrip van de kwalificerende verklaringen, zoals vereist in zijn wet- en regelgeving te implementeren, zodat is gewaarborgd dat de verbintenissen in het kader van het Verdrag van Kaapstad naar behoren in nationaal recht zijn omgezet; en

e)

een volledig ingevulde vragenlijst, waarvan het formulier is opgenomen in bijlage 2 van dit aanhangsel ("CTC-vragenlijst"), die is ingevuld door ten minste één advocatenkantoor dat gekwalificeerd is voor het geven van juridisch advies met betrekking tot de jurisdictie van de voor opneming in de lijst van Kaapstad voorgedragen staat. De ingevulde CTC-vragenlijst bevat de volgende gegevens:

i)

de na(a)m(en) en het/de adres(sen) van het/de antwoordende advocatenkanto(o)r(en);

ii)

de relevante ervaring van het advocatenkantoor, die onder meer kan bestaan uit ervaring met de wetgevende en grondwettelijke procedures met betrekking tot de implementatie van internationale verdragen in de betrokken staat, en uit specifieke ervaring op het gebied van met de CTC verband houdende aangelegenheden, met inbegrip van het geven van advies aan een overheid over de implementatie en de handhaving van de CTC of aan de particuliere sector, of van het afdwingen van rechten van crediteuren in de voor opneming in de lijst van Kaapstad voorgedragen staat;

iii)

of het advocatenkantoor is betrokken of voornemens is betrokken te worden bij transacties die voor een verlaging van minimumpremietarieven in aanmerking komen indien de voorgedragen staat in de CTC-lijst wordt opgenomen (20); en

iv)

de datum waarop de invulling van de CTC-vragenlijst werd afgerond.

41.

Het secretariaat stuurt binnen vijf werkdagen een OLIS-bericht waarin de voordracht is opgenomen.

42.

Elke deelnemer of niet-deelnemer die overheidssteun voor luchtvaartuigen verleent, kan voorstellen dat een staat uit de lijst van Kaapstad wordt verwijderd wanneer die staat naar zijn mening met het Verdrag van Kaapstad strijdige maatregelen heeft genomen dan wel niet de maatregelen heeft getroffen waartoe die staat op grond van dat verdrag is gehouden. Hiertoe geeft de deelnemer of niet-deelnemer in een voorstel tot verwijdering uit de lijst van Kaapstad een volledige beschrijving van de omstandigheden die tot het voorstel tot verwijdering aanleiding hebben gegeven, zoals maatregelen van de staat die strijdig zijn met diens verplichtingen op grond van het Verdrag van Kaapstad, dan wel een tekortschietende handhaving van voorschriften die de betrokken lidstaat overeenkomstig de uit hoofde van het Verdrag van Kaapstad op hem rustende verplichtingen moet vaststellen. De deelnemer of niet-deelnemer die het voorstel tot verwijdering uit de lijst van Kaapstad indient, verstrekt ondersteunende documentatie voor zover die beschikbaar is, en het secretariaat stuurt dat voorstel binnen vijf werkdagendoor middel van een OLIS-bericht rond.

43.

Elke deelnemer of niet-deelnemer die overheidssteun voor luchtvaartuigen verleent, kan voorstellen een eerder uit de lijst van Kaapstad verwijderde staat daar weer in op te nemen wanneer een hernieuwde opneming op grond van latere corrigerende maatregelen of gebeurtenissen gerechtvaardigd is. Een dergelijk voorstel gaat vergezeld van een beschrijving van de omstandigheden die aanleiding tot de verwijdering van de staat hebben gegeven en van een verslag van de daarop gevolgde corrigerende maatregelen die hernieuwde opneming ondersteunen. Het secretariaat stuurt binnen vijf werkdagen een OLIS-bericht rond waarin het voorstel is opgenomen.

44.

De deelnemers kunnen binnen 20 werkdagen vanaf de datum van indiening van een voorstel overeenkomstig de artikelen 40 tot en met 43 van dit aanhangsel ("termijn 1") met het voorstel instemmen dan wel daartegen bezwaar maken.

45.

Indien bij het verstrijken van termijn 1 geen bezwaar tegen het voorstel is gemaakt, wordt de voorgestelde bijwerking van de lijst van Kaapstad geacht door alle deelnemers te zijn aanvaard. Het secretariaat wijzigt de lijst van Kaapstad dienovereenkomstig en stuurt binnen vijf werkdagen een OLIS-bericht rond. De bijgewerkte lijst van Kaapstad wordt met ingang van de datum van dat bericht van kracht.

46.

Indien bezwaar wordt gemaakt tegen de voorgestelde bijwerking van de lijst van Kaapstad, licht(en) de bezwaarmakende deelnemer(s) de reden van het bezwaar binnen termijn 1 schriftelijk toe. Nadat het OESO-secretariaat het schriftelijke bezwaar aan alle deelnemers heeft gestuurd, stellen de deelnemers alles in het werk om binnen een aanvullende termijn van tien werkdagen ("termijn 2") tot een oplossing te komen.

47.

De deelnemers stellen het secretariaat in kennis van het resultaat van hun besprekingen. Als tijdens termijn 2 een akkoord wordt bereikt, werkt het secretariaat, indien nodig, de lijst van Kaapstad dienovereenkomstig bij en stuurt het binnen de volgende vijf werkdagen een OLIS-bericht. De bijgewerkte lijst van Kaapstad wordt met ingang van de datum van dat bericht van kracht.

48.

Wordt binnen termijn 2 geen overeenstemming bereikt, dan stelt de voorzitter van de deelnemers aan deze sectorovereenkomst ("de voorzitter") alles in het werk om binnen een, direct op termijn 2 aansluitende, termijn van 20 werkdagen ("termijn 3") tot een consensus tussen de deelnemers te komen. Indien bij het verstrijken van termijn 3 geen consensus is bereikt, wordt tot een definitieve oplossing gekomen met gebruikmaking van de volgende procedures:

a)

de voorzitter stelt een schriftelijke aanbeveling op met betrekking tot de voorgestelde bijwerking van de lijst van Kaapstad. De aanbeveling van de voorzitter weerspiegelt het standpunt van de meerderheid dat naar voren komt uit de openlijk tot uitdrukking gebrachte standpunten van ten minste de deelnemers die overheidsteun voor de export van luchtvaartuigen verlenen. Bij gebreke van een meerderheidsstandpunt doet de voorzitter een aanbeveling die uitsluitend is gebaseerd op de door de deelnemers tot uitdrukking gebrachte standpunten, en formuleert hij schriftelijk de basis voor de aanbeveling, wat ingeval de staat niet voor opneming in de lijst in aanmerking komt, de desbetreffende criteria omvat waaraan niet werd voldaan.

b)

de aanbeveling van de voorzitter maakt geen gegevens bekend inzake de zienswijzen of standpunten die door de deelnemers in het kader van de in de artikelen 40 tot en met 49 van dit aanhangsel beschreven procedure tot uitdrukking zijn gebracht;

c)

de deelnemers nemen de aanbeveling van de voorzitter aan.

49.

Indien na de indiening van een voorstel overeenkomstig artikel 40 door de deelnemers of de voorzitter is bepaald dat een staat niet voor opneming in de lijst van Kaapstad in aanmerking komt, kan een deelnemer of niet-deelnemer een nieuw voorstel indienen waarbij hij verzoekt dat de deelnemers heroverwegen of de staat voor opneming in de lijst in aanmerking komt. De deelnemer of niet-deelnemer die het voorstel doet, gaat in op de gronden die er aanvankelijk toe hebben geleid dat de desbetreffende staat niet voor opneming in de lijst in aanmerking kwam. De deelnemer of niet-deelnemer die het voorstel indient, verkrijgt en verstrekt tevens een bijgewerkte CTC-vragenlijst. Dit nieuwe voorstel is onderworpen aan de in de artikelen 44 tot en met 50 vermelde procedure.

50.

In geval van eventuele wijzigingen van de lijst van gekwalificeerde landen overeenkomstig de procedures van artikel 48 van dit aanhangsel stuurt het secretariaat binnen vijf werkdagen na een dergelijke wijziging een OLIS-bericht met de bijgewerkte lijst van Kaapstad uit. De bijgewerkte lijst van Kaapstad wordt met ingang van de datum van dat bericht van kracht.

51.

Opneming in, verwijdering uit of hernieuwde toevoeging aan de lijst van Kaapstad na uitboeking van een krediet in verband met een luchtvaartuig laat de met betrekking tot die luchtvaartuigen vastgestelde MPR’s onverlet.

52.

In de context van de in de artikelen 40 tot en met 50 van dit aanhangsel beschreven procedure maken de deelnemers geen informatie over tot uitdrukking gebrachte zienswijzen of standpunten bekend.

53.

De deelnemers houden toezicht op de implementatie van de artikelen 40 tot en met 52 van dit aanhangsel en evalueren deze in de eerste helft van 2012, waarna jaarlijks of op verzoek van een deelnemer.

54.

Ten aanzien van de toepasselijke minimumpremietarieven kunnen de volgende aanpassingen worden doorgevoerd:

a)

een korting van vijf basispunten (marges per jaar) of van 0,29 % (bij aanvang) op de toepasselijke minimumpremietarieven voor transacties die door de overheid worden gesteund in de vorm van een voorwaardelijke verzekeringsdekking;

b)

de minimumpremietarieven worden toegepast ten aanzien van de gedekte hoofdsom.

III.   TRANSACTIES WAARVOOR GEEN ZAKELIJKE ZEKERHEID IS GESTELD

55.

Onverminderd het bepaalde in artikel 19, onder a), van dit aanhangsel kunnen de deelnemers door de overheid gesteunde exportkredieten verlenen voor transacties waarvoor geen zakelijke zekerheid is gesteld, mits aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

bij niet-overheidstransacties:

1)

de waarde van het exportcontract waarvoor overheidssteun wordt verleend, bedraagt maximaal 15 miljoen USD;

2)

de maximale krediettermijn bedraagt 10 jaar;

3)

derden hebben geen zekerheidsrecht op de gefinancierde activa, en

4)

de overeenkomstig onderafdeling I hierboven vastgestelde minimumpremietarieven worden met een toeslag van minimaal 30 % verhoogd;

b)

bij een transactie met een overheidsdebiteur of ten aanzien waarvan een onherroepelijke en onvoorwaardelijke overheidsgarantie is gesteld, worden de overeenkomstig onderafdeling I hierboven vastgestelde minimumpremietarieven verhoogd met een toeslag overeenkomstig onderstaande tabel 6.

Tabel 6

Risicocategorie

Toeslag (%)

1

0

2

0

3

0

4

10

5

15

6

15

7

25

8

25

55.

De artikelen 35 tot en met 51 van dit aanhangsel zijn niet van toepassing op krachtens artikel 55 van dit aanhangsel door de overheid gesteunde exportkredieten.

AFDELING 3

Minimumpremietarieven voor goederen en diensten met uitzondering van gebruikte luchtvaartuigen die onder deel 3 van deze sectorovereenkomst vallen

57.

Wanneer de overheid steun verleent voor exportkredieten voor goederen en diensten met uitzondering van gebruikte luchtvaartuigen die onder deel 3 van deze sectorovereenkomst vallen, worden de minimumpremietarieven als volgt vastgesteld:

a)

bij transacties waarvoor zakelijke zekerheid is gesteld, zijn de minimumpremietarieven gelijk aan de overeenkomstig onderafdeling I hierboven vastgestelde geldende minimummarges, en worden deze ingeval van zuivere dekking met gebruikmaking van het omrekeningsmodel en de juiste looptijd naar premies bij aanvang omgerekend;

b)

bij transacties waarvoor geen zakelijke zekerheid is gesteld, zijn de minimumpremietarieven gelijk aan de overeenkomstig onderafdeling I hierboven vastgestelde geldende minimummarges, verhoogd met een toeslag van 30 %, en worden zij ingeval van zuivere dekking met gebruikmaking van het omrekeningsmodel en de juiste looptijd naar premies bij aanvang omgerekend.

58.

De bepalingen van de artikelen 35 tot en met 54 van dit aanhangsel zijn van toepassing op overheidssteun voor alle goederen en diensten met uitzondering van gebruikte luchtvaartuigen die onder deel 3 van deze sectorovereenkomst vallen.

Bijlage 1

Kwalificerende verklaringen

1.

Voor de toepassing van afdeling 2 van aanhangsel II wordt onder "kwalificerende verklaringen" en verdere verwijzingen daarnaar in deze sectorovereenkomst, verstaan dat een verdragsluitende partij bij het Verdrag van Kaapstad ("verdragsluitende partij"):

a)

de in artikel 2 van deze bijlage bedoelde verklaringen heeft afgelegd, en

b)

niet de in artikel 3 van deze bijlage bedoelde verklaringen heeft afgelegd.

2.

De in artikel 1, onder a), van deze bijlage bedoelde verklaringen zijn:

a)

insolventie: de verdragsluitende partij verklaart dat zij alternatief A van artikel XI van het Protocol voor de luchtvaart op alle soorten insolventieprocedures toepast en dat de wachttermijn voor de toepassing van artikel XI, lid 3, van dat alternatief maximaal 60 kalenderdagen bedraagt;

b)

verzoek om doorhaling in het register: de verdragsluitende partij verklaart dat zij artikel XIII van het Protocol voor de luchtvaart toepast;

c)

rechtskeuze: de verdragsluitende partij verklaart dat zij artikel VIII van het Protocol voor de luchtvaart toepast.

En ten minste een van de volgende verklaringen (hoewel beide worden aangemoedigd):

d)

methode voor het uitoefenen van rechtsmiddelen: de verdragsluitende partij verklaart in het kader van artikel 54, lid 2, van het Verdrag dat rechtsmiddelen die de schuldeiser ter beschikking staan ingevolge de bepalingen van dit verdrag en waarvan de toepassing ingevolge deze bepalingen niet is onderworpen aan een verzoek bij het gerecht, zonder toestemming van het gerecht mogen worden toegepast (waarbij invoeging wordt aanbevolen (maar niet verplicht is) van de woorden "[gerechtelijke procedure en]" direct voorafgaand aan "toestemming van het gerecht");

e)

tijdige rechtsbescherming: de verdragsluitende partij verklaart artikel X van het Protocol voor de luchtvaart volledig toe te passen (waarbij toepassing van lid 5 van dat artikel wordt aangemoedigd, maar niet verplicht is) en dat het aantal werkdagen dat moet worden gehanteerd voor de toepassing van de in artikel X, lid 2, van het Protocol voor de luchtvaart bedoelde termijn, betrekking heeft op:

1)

de in artikel 13, lid 1, onder a), b) en c), van het verdrag bedoelde rechtsmiddelen (behoud van de luchtvaartuigzaken en de waarde ervan, bezit van, beheer over of bewaring van de luchtvaartuigzaken, immobilisatie van de luchtvaartuigzaken), en daarvoor maximaal tien kalenderdagen bedraagt; en

2)

de in artikel 13, lid 1, onder d) en e), van het Verdrag bedoelde rechtsmiddelen (het in leasing geven of het beheer van luchtvaartuigzaken en van de inkomsten daaruit, en de verkoop en de aanwending van de opbrengsten uit dat luchtvaartuigmaterieel), en daarvoor maximaal 30 kalenderdagen bedraagt.

3.

De in artikel 1, onder b), van deze bijlage bedoelde verklaringen zijn de volgende:

a)

Redres hangende definitieve vaststelling: de verdragsluitende staat heeft geen verklaring uit hoofde van artikel 55 van het verdrag afgelegd dat hij artikel 13 of artikel 43 van het verdrag niet zal toepassen; heeft een verdragsluitende partij de in artikel 2, onder d), van deze bijlage bedoelde verklaringen afgelegd, dan belet het afleggen van een verklaring uit hoofde van artikel 55 van het verdrag echter niet de korting op grond van het Verdrag van Kaapstad toe te passen;

b)

Verdrag van Rome: de verdragsluitende staat heeft geen verklaring uit hoofde van artikel XXXII van het Protocol voor de luchtvaart afgelegd dat hij artikel XXIV van het Protocol voor de luchtvaart niet zal toepassen; en

c)

rechtsmiddel betreffende leasing: de verdragsluitende staat heeft geen verklaring uit hoofde van artikel 54, lid 1, van het verdrag afgelegd waardoor leasing niet mogelijk is.

4.

Met betrekking tot artikel XI van het Protocol voor de luchtvaart wordt wat de lidstaten van de Europese Unie betreft, de in artikel 2, onder a), van deze bijlage bedoelde kwalificerende verklaring geacht door een lidstaat te zijn afgegeven in de zin van dit artikel, indien het nationale recht van die lidstaat zodanig is gewijzigd dat daarin de voorwaarden van alternatief A van artikel XI van het Protocol voor de luchtvaart worden weerspiegeld (met een wachttermijn van maximaal 60 kalenderdagen). Wat de in de artikelen 2, onder c) en e), van deze bijlage bedoelde kwalificerende verklaringen betreft, worden deze voor de toepassing van deze sectorovereenkomst geacht te zijn afgelegd, als de wetgeving van de Europese Unie of van de betrokken lidstaten grotendeels in overeenstemming is met de artikelen van deze bijlage. Wat artikel 2, onder c), van deze bijlage betreft, bestaat er overeenstemming dat het recht van de Europese Unie (Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst) grotendeels in overeenstemming is met artikel VIII van het Protocol voor de luchtvaart.

Bijlage 2

Vragenlijst Verdrag van Kaapstad

I.   INLEIDENDE INFORMATIE

Verstrek de volgende gegevens:

1.

de naam en het volledige adres van het advocatenkantoor dat de vragenlijst invult;

2.

de relevante ervaring van het advocatenkantoor, die onder meer kan bestaan uit ervaring met de wetgevende en grondwettelijke procedures met betrekking tot de implementatie van internationale verdragen in de betrokken staat, en uit specifieke ervaring op het gebied van met de CTC verband houdende aangelegenheden, met inbegrip van het geven van advies aan een overheid over de implementatie en de handhaving van de CTC of aan de particuliere sector, of van het afdwingen van rechten van crediteuren in het voor opneming in de lijst van Kaapstad voorgedragen land;

3.

of het advocatenkantoor is betrokken of voornemens is betrokken te worden bij transacties die voor een verlaging van minimumpremietarieven in aanmerking komen indien de voorgedragen staat in de CTC-lijst wordt opgenomen (21);

4.

de datum waarop de invulling van deze vragenlijst werd afgerond.

II.   VRAGEN

1.   Kwalificerende verklaringen

1.1

Heeft de staat (22) alle van de kwalificerende verklaringen in overeenstemming met de eisen van bijlage 1 bij aanhangsel II van de sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor burgerluchtvaartuigen (Aircraft Sector Understanding – ASU) afgelegd (elk van die verklaringen wordt als een "kwalificerende verklaring" aangemerkt)? Specificeer met name met betrekking tot de verklaringen inzake de "Methode voor het uitoefenen van rechtsmiddelen" [(artikel 2, onder d)] en "Tijdige rechtsbescherming" [(artikel 2, onder e)], of één of beide van deze verklaringen zijn afgelegd.

1.2

Licht toe of en in hoeverre de verklaringen afwijken van de vereisten van vraag 1.1.

1.3

Gelieve te bevestigen dat de staat geen van de verklaringen die zijn vermeld in artikel 3 van bijlage 1 bij aanhangsel II van de ASU heeft afgelegd.

2.   Ratificatie

1.1

Heeft de staat het Verdrag van Kaapstad en het bijbehorende Protocol voor de luchtvaart (hierna het "Verdrag" genoemd)geratificeerd, aanvaard, goedgekeurd of is hij hiertoe toegetreden? Vermeld de datum van ratificatie/toetreding en beschrijf in het kort hoe de staat tot ratificatie van of toetreding tot het Verdrag is gekomen?

1.2

Hebben het Verdrag en de kwalificerende verklaringen (Qualifying Declarations - QD's) op het gehele grondgebied van de staat zonder verdere maatregel, omzettingswetgeving of invoering van nadere wet- of regelgeving rechtskracht?

1.3

Zo ja, gelieve kort te beschrijven hoe het Verdrag en de QD's rechtskracht verkrijgen.

3.   Doorwerking van nationale en plaatselijke wetgeving

1.1

Beschrijf en inventariseer, indien van toepassing, de wet- en regelgeving tot omzetting van het Verdrag en elke door de staat afgelegde QD.

1.2

Zouden het Verdrag en de afgelegde QD's, zoals omgezet in nationaal recht (23) ("Verdrag en QD's"), in de plaats komen van of voorrang hebben op eventuele daarmee strijdige nationale wet- en regelgeving, rechtsorde, rechterlijk precedent of regelgevende praktijk? Zo ja, gelieve te beschrijven hoe dit geschiedt (24), en zo nee, gelieve nadere gegevens te verstrekken.

1.3

Zijn er bestaande lacunes in de implementatie van het Verdrag en de QD's? Zo ja, geef aan welke (25).

4.   Rechterlijke en administratieve beslissingen

1.1

Gelieve een beschrijving te geven van eventuele aangelegenheden, met inbegrip van gerechtelijke en regelgevende, of van administratieve praktijken waarvan kan worden vermoed dat zij ertoe leiden dat gerechten, autoriteiten of administratieve organen geen volledige uitvoering en gevolg aan het Verdrag en de QD's geven (26)  (27)

1.2

Zijn er, voor zover u bekend, op grond van het Verdrag ooit één of meerdere juridische of administratieve stappen genomen door een crediteur? Zo ja, beschrijf de stappen en geef aan of deze succesvol waren.

1.3

Hebben de rechtbanken van de betrokken staat voor zover u bekend sinds de ratificatie/implementatie in enige instantie in strijd met het Verdrag en de QD's geweigerd om de verplichtingen van een debiteur of een garantiegever uit hoofde van een lening te handhaven?

1.4

Zijn er voor zover u bekend nog andere zaken die van invloed kunnen zijn voor het antwoord op de vraag of van de rechtbanken en administratieve organen kan worden verwacht dat zij handelen op een met het Verdrag en de QD's verenigbare wijze? Zo ja, licht toe.

Aanhangsel III

Minimumrentetarieven

De financieringssteun van de overheid mag de passende risicopremie die overeenkomstig aanhangsel II wegens het risico van niet-aflossing moet worden geheven, gedeeltelijk noch volledig ondervangen of compenseren.

1.   VARIABEL MINIMUMRENTETARIEF

a)

De minimale variabele rentevoet wordt, naar gelang van het geval, de EURIBOR, de BBSY ("Bank Bill Swap Rate") of de LIBOR ("London Interbank Offered Rate", die door de "British Bankers’Association" (BBA) wordt vastgesteld) voor de valuta en de met de frequentie van de rentebetaling overeenstemmende looptijd van een door de overheid gesteund exportkrediet, met opslag van een margebenchmark overeenkomstig artikel 8 van dit aanhangsel.

b)

Het mechanisme voor vaststelling van de variabele rentevoet varieert naargelang van het gekozen aflossingsschema als volgt:

1)

wanneer de aflossing van de hoofdsom en de rentebetaling samen in gelijke termijnen plaatsvinden, wordt bij de berekening van het volledige betalingsschema gebruikgemaakt van de twee werkdagen vóór de datum van uitboeking van het krediet voor de desbetreffende valuta en betalingsfrequentie geldende EURIBOR/BBSY/LIBOR, alsof het om een vast tarief gaat. Het schema voor de aflossing van de hoofdsom en de eerste rentebetaling worden dan vastgesteld. De tweede rentebetaling wordt, evenals de daaropvolgende rentebetalingen, berekend over het uitstaande saldo van de hoofdsom, op basis van de twee werkdagen vóór de datum van uitboeking geldende EURIBOR/BBSY/LIBOR;

2)

bij aflossing van de hoofdsom in gelijke termijnen wordt voor de berekening van de volgende rentebetaling over het uitstaande saldo van de hoofdsom gebruikgemaakt van de twee werkdagen vóór de datum van uitboeking van het krediet en vóór elke betalingsdatum voor de desbetreffende valuta en betalingsfrequentie geldende EURIBOR/BBSY/LIBOR.

c)

Indien financieringssteun van de overheid wordt verleend voor kredieten met variabele rente, kunnen afnemers/kredietnemers de mogelijkheid hebben om van een variabele op een vaste rente over te schakelen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1)

de mogelijkheid wordt beperkt tot de overschakeling op de swaprente;

2)

van deze mogelijkheid kan slechts eenmaal worden gebruikgemaakt, op daartoe strekkend verzoek; gebruikmaking moet worden gemeld onder verwijzing naar het oorspronkelijke rapportageformulier dat overeenkomstig artikel 24 van deze overeenkomst naar het secretariaat is verstuurd.

2.   VAST MINIMUMRENTETARIEF

Het vaste minimumrentetarief bestaat uit hetzij:

a)

de swaprente voor de betrokken valuta van het door de overheid gesteunde exportkrediet met een looptijd volgens onderstaande tabel 7 in de gevallen waarin de aflossing van de lening wordt gebaseerd op gelijke aflossingen voor het bedrag van de hoofdsom of op gelijke aflossingen voor het bedrag van de hoofdsom en van de rente. Wanneer de aflossingen voor het bedrag van de hoofdsom niet overeenkomstig artikel 13, onder a), van deze sectorovereenkomst zijn gestructureerd, wordt de looptijd van de swaprente het geïnterpoleerde tarief voor de twee jaarperioden die het dichtst in de buurt van de gewogen gemiddelde looptijd van de lening komen. Het rentepercentage wordt twee werkdagen vóór elke kredietopneming vastgesteld;

Tabel 7

Krediettermijn

Looptijd swaprente

Max. 3 jaar

2 jaar

Max. 5 jaar

3 jaar

Max. 7 jaar

4 jaar

Max. 9 jaar

5 jaar

Max. 10 jaar

6 jaar

Max. 12 jaar

7 jaar

Max. 15 jaar

9 jaar

hetzij:

b)

het commerciële referentierentetarief (Commercial Interest Reference Rate - CIRR) dat overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 7 van dit aanhangsel is vastgesteld, in beide gevallen verhoogd met de overeenkomstig artikel 8 van dit aanhangsel berekende margebenchmark.

3.   VASTSTELLING VAN DE CIRR’S

a)

Een CIRR wordt vastgesteld voor elk van de in artikel 9 van deze sectorovereenkomst beschreven daarvoor in aanmerking komende valuta 's, en berekend door de rendementen van een van de volgende drie overheidsobligaties (de basistarieven) met een vaste marge van 120 basispunten te verhogen:

1)

het rendement van overheidsobligaties met een looptijd van vijf jaar voor een krediettermijn tot en met negen jaar;

2)

het rendement van overheidsobligaties met een looptijd van zeven jaar voor een krediettermijn tot en met 12 jaar, of

3)

het rendement van overheidsobligaties met een looptijd van negen jaar voor een krediettermijn van meer dan 12 tot en met 15 jaar.

b)

CIRR's worden maandelijks berekend aan de hand van gegevens uit de vorige maand en uiterlijk vijf dagen na het einde van elke maand medegedeeld aan het secretariaat. Het secretariaat stelt alle deelnemers daarna onmiddellijk in kennis van de toepasselijke rentetarieven en maakt deze openbaar. De CIRR's worden van kracht op de vijftiende dag van elke maand.

c)

Een deelnemer of een niet-deelnemer kan om vaststelling van een CIRR voor de valuta van een niet-deelnemer verzoeken. In overleg met de belanghebbende niet-deelnemer kan een deelnemer of het secretariaat dat namens de niet-deelnemer optreedt, overeenkomstig de procedures van de artikelen 28 tot en met 33 van deze sectorovereenkomst voor de vaststelling van gemeenschappelijke gedragslijnen, een voorstel voor de vaststelling van de CIRR's in de betrokken valuta doen.

4.   GELDIGHEIDSDUUR VAN DE CIRR’S

a)

Handhaving van de CIRR's: het voor een bepaalde transactie toepasselijke CIRR geldt voor maximaal zes maanden vanaf de vaststelling ervan (exportcontractdatum of latere uitvoeringsdatum) tot aan de datum van de kredietovereenkomst. Indien de kredietovereenkomst niet binnen deze termijn is ondertekend, en het CIRR is opnieuw vastgesteld voor een aanvullende periode van zes maanden, wordt het nieuwe CIRR aan het op de datum van hernieuwde vaststelling geldende rentetarief gekoppeld.

b)

Na de datum van de kredietovereenkomst wordt het CIRR telkens op uitboekingsperioden van maximaal zes maanden toegepast. Na de eerste uitboekingsperiode van zes maanden wordt het CIRR opnieuw vastgesteld voor de daaraanvolgende zes maanden; het nieuwe CIRR geldt op de eerste dag van de nieuwe periode van zes maanden en kan niet lager zijn dan het oorspronkelijk vastgestelde CIRR (de procedure wordt herhaald voor elke volgende uitboekingsperiode van zes maanden).

5.   TOEPASSING VAN MINIMUMRENTETARIEVEN

In het kader van de kredietovereenkomst is het de kredietnemer niet toegestaan om van een door de overheid gesteunde financiering met een variabele rente over te stappen naar een financiering met een gepreselecteerd CIRR, en evenmin om van een gepreselecteerd CIRR over te stappen naar de op enige rentebetalingsdatum gedurende de looptijd van de financiering geldende korte marktrente.

6.   VERVROEGDE BETALING VAN CIRR

Ingeval van vrijwillige vervroegde aflossing van een lening of een gedeelte daarvan, of wanneer het krachtens de kredietovereenkomst toegepaste CIRR wordt gewijzigd naar een variabele of swaprente, vergoedt de kredietnemer aan de instantie die de overheidsfinancieringssteun verleent, alle onkosten en verliezen die uit voornoemde feiten voortvloeien, met inbegrip van de kosten die deze overheidsinstantie maakt ter vervanging van het gedeelte van de uit de vaste rente voortvloeiende kasontvangsten die door de vervroegde aflossing worden onderbroken.

7.   ONMIDDELLIJKE WIJZIGING VAN RENTETARIEVEN

Wanneer de marktontwikkelingen de kennisgeving van een wijziging van een CIRR in de loop van een maand noodzakelijk maken, treedt het gewijzigde tarief tien werkdagen nadat de mededeling van deze wijziging door het secretariaat is ontvangen, in werking.

8.   MARGEBENCHMARK

a)

Een margebenchmark wordt maandelijks berekend met gebruikmaking van de gegevens waarvan overeenkomstig artikel 24, onder b), van deze sectorovereenkomst aan het secretariaat kennisgeving is gedaan, en wordt op de vijftiende dag van elke maand van kracht. Zodra de margebenchmark is berekend, wordt hiervan door het secretariaat kennisgeving aan de deelnemers gedaan en wordt deze openbaar gemaakt.

b)

De margebenchmark is gelijk aan het gemiddelde van de laagste 50 % van de marges boven LIBOR of SWAP, die in de drie volle kalendermaanden vóór de onder a) hierboven bedoelde datum van inwerkingtreding voor transacties werden berekend, waarbij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

1)

in Amerikaanse dollar luidende transacties met een onvoorwaardelijke garantie van 100 %;

2)

overheidssteun voor luchtvaartuigen met een geschatte waarde van ten minste 35 miljoen USD (of het equivalent daarvan in een andere valuta); en

3)

de kennisgevingen van transacties hebben betrekking op de data waarop voor de desbetreffende kredieten uitboeking plaatsvind. Wanneer meerdere kredietopnemingen plaatsvinden ingevolge dezelfde bankmachtiging en met dezelfde marge, wordt alleen van de uitboeking met betrekking tot het eerste luchtvaartuig kennis gegeven.

c)

Zodra een margebenchmark van kracht is geworden, is deze van toepassing op alle in de daarop volgende periode van één maand door de overheid verleende financieringssteun, totdat de margebenchmark door het secretariaat zoals hierboven beschreven is bijgewerkt.

d)

De deelnemers houden toezicht op de margebenchmark en evalueren het mechanisme voor de vaststelling van de margebenchmark zes en twaalf maanden na de ingangsdatum van deze sectorovereenkomst, en daarna jaarlijks of op verzoek van een deelnemer.

Aanhangsel IV

Rapportageformulier

a)   Basisinformatie

1.

Kennisgevend land

2.

Datum van kennisgeving

3.

Naam van de kennisgevende autoriteit/instantie

4.

Identificatienummer

b)   Informatie over de afnemer/kredietnemer/garantiegever

5.

Naam en land van de afnemer

6.

Naam en land van de kredietnemer

7.

Naam en land van de garantiegever

8.

Status van de afnemer/kredietnemer/garantiegever, bv. overheid/soevereine entiteit, particuliere bank of andere particuliere entiteit

9.

Risico-indeling van de afnemer/kredietnemer/garantiegever

c)   Financiële voorwaarden

10.

In welke vorm wordt exportkredietsteun van overheidswege verleend, bv. zuivere dekking, financieringssteun van de overheid?

11.

Indien overheidssteun voor de financiering wordt verleend, gaat het om rechtstreeks krediet/herfinanciering/rentesubsidie?

12.

Beschrijving van de transactie waarvoor exportkredietsteun wordt verleend, met inbegrip van de fabrikant, het luchtvaartuigtype en het aantal luchtvaartuigen; vermelding of de transactie onder de in artikel 39, onder a) of b), van deze sectorovereenkomst vastgelegde overgangsbepalingen valt

13.

Definitieve-toezeggingsdatum

14.

Valuta van het krediet

15.

Kredietbedrag, op basis van de volgende schaal: in miljoen USD:

Categorie

Kredietbedrag

I

0-200

II

200-400

III

400-600

IV

600-900

V

900-1 200

VI

1 200-1 500

VII

1 500-2 000 (28)

16.

Percentage aan overheidssteun

17.

Krediettermijn

18.

Aflossingsschema en -frequentie – met inbegrip, in voorkomend geval, van de gewogen gemiddelde looptijd

19.

Periode tussen de aanvangsdatum van het krediet en de eerste aflossing van de hoofdsom

20.

Rente:

toepasselijk minimumrentetarief;

toegepaste margebenchmark

21.

Totale premie die in rekening wordt gebracht in de vorm van:

premies bij aanvang (uitgedrukt als percentage van het kredietbedrag) of

marges (basispunten per jaar boven het toegepaste rentetarief)

vermeld in voorkomend geval afzonderlijk de overeenkomstig artikel 20, onder b), van aanhangsel II toegepaste toeslag van 15 %

22.

Ingeval van rechtstreeks krediet/financiering, vergoedingen die in rekening worden gebracht als:

dossierkosten/structureringskosten

bereidstellingsvergoeding/vergoeding voor premiehandhaving:

beheersvergoeding

23.

Premievaste periode

24.

In geval van zuivere dekking, vergoedingen voor premiehandhaving

25.

Structureringsvoorwaarden van de transactie: maatregelen ter beperking van het kredietrisico / toegepaste premietoeslag

26.

In voorkomend geval, een indicatie van het effect van het Verdrag van Kaapstad op het toegepaste premietarief

Aanhangsel V

Lijst van Definities

Globale kostenequivalentie: de netto contante waarde van de premietarieven, rentekosten en vergoedingen voor een rechtstreeks krediet, uitgedrukt als percentage van het bedrag van het rechtstreekse krediet, is gelijk aan de netto contante waarde van de som van de premietarieven, rentekosten en vergoedingen voor een zuivere dekking, uitgedrukt als percentage van het kredietbedrag waarvoor zuivere dekking geldt.

Zakelijke zekerheidstelling: een transactie die aan de voorwaarden van artikel 19, onder a), van aanhangsel II voldoet.

Afnemer/kredietnemer: omvat (maar is niet beperkt tot) commerciële entiteiten, zoals luchtvaartmaatschappijen en lessors, alsmede soevereine entiteiten (of wanneer het om een andere entiteit gaat, de primaire bron van terugbetaling van de transactie).

Door de koper aangeleverde uitrusting: door de koper op of vóór de levering aangeleverde uitrusting die tijdens het productie-/renovatieproces in het luchtvaartuig is gemonteerd, zoals blijkt uit de verkoopakte van de fabrikant.

Verdrag van Kaapstad: verwijst naar het Verdrag van Kaapstad betreffende internationale zakelijke rechten op mobiel materieel en naar het bijbehorende Protocol betreffende voor luchtvaartuigmaterieel specifieke aangelegenheden.

Cargoconversie: de kosten voor de conversie van een passagiersluchtvaartuig naar een commercieel vrachtluchtvaartuig.

Toezegging: elke verklaring, in welke vorm dan ook, waarmee aan het ontvangende land, de afnemer, de kredietnemer, de exporteur of de financiële instelling de bereidheid of het voornemen wordt bekendgemaakt tot verlening van exportkredietsteun door de overheid; deze verklaringen omvatten, zonder enige beperking, brieven inzake het voor exportkredietsteun in aanmerking komen en marketingbrieven.

Gemeenschappelijke gedragslijn: een overeenkomst tussen de deelnemers over de bijzondere financiële voorwaarden voor exportkredietsteun van de overheid voor een bepaalde transactie of in bijzondere omstandigheden; een dergelijke gemeenschappelijke gedragslijn heeft enkel voor die transactie of in de in de gedragslijn gespecificeerde omstandigheden voorrang op de relevante bepalingen van deze sectorovereenkomst.

Voorwaardelijke verzekeringsdekking: overheidssteun die ingeval van verzuim aan de begunstigde na een bepaalde wachttermijn schadevergoeding voor bepaalde risico 's biedt; gedurende de wachttermijn heeft de begunstigde geen recht op betaling door de deelnemer. Betaling uit hoofde van voorwaardelijke verzekeringsdekking is afhankelijk van de geldigheid van en uitsluitingen ingevolge de aan de onderliggende transactie ten grondslag liggende documenten.

Landenrisico-indeling: de geldende landenrisico-indeling van de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten zoals deze op de website van de OESO is bekendgemaakt.

Ratingbureau: een van de internationaal erkende ratingbureaus of enig ander ratingbureau dat voor de deelnemers aanvaardbaar is.

Motorkits: een samenstel van onderdelen ter verbetering van de betrouwbaarheid, duurzaamheid en/of vliegprestaties door de invoering van technologie.

Exportkrediet: een verzekering, garantie of financieringsovereenkomst waarmee een buitenlandse afnemer van de uitgevoerde goederen en/of diensten de betaling gedurende een bepaalde periode kan uitstellen; een exportkrediet kan de vorm aannemen van een door de exporteur verleend leverancierskrediet, of van een afnemerskrediet, waarbij de bank van de exporteur of een andere financiële instelling een krediet aan de afnemer (of diens bank) verstrekt.

Definitieve toezegging: er is sprake van een definitieve toezegging wanneer de deelnemer zich verbindt met betrekking tot specifieke en volledige financiële voorwaarden, hetzij door een wederzijdse overeenkomst, hetzij door een eenzijdige rechtshandeling.

Vast contract: een overeenkomst tussen de fabrikant en de persoon die het luchtvaartuig of de motoren als afnemer, of, ingeval van een sale-leasebackregeling, als lessee uit hoofde van een leaseovereenkomst met een looptijd van ten minste vijf jaar ontvangt, en die bindend is (met uitzondering van overeenkomsten die zien op tot dan toe niet-uitgeoefende opties), en waarvan niet-nakoming tot juridische aansprakelijkheid leidt.

Belanghebbende deelnemer: een deelnemer die i) overheidssteun verleent voor volledig of gedeeltelijk op zijn grondgebied geproduceerde luchtvaartuigcasco's of luchtvaartuigmotoren, ii) een bestaand aanmerkelijk commercieel belang heeft bij of ervaring heeft met de betrokken afnemer/kredietnemer, of iii) door een fabrikant/exporteur is verzocht aan de betrokken afnemer/kredietnemer overheidssteun te verlenen.

Rentesubsidie: kan de vorm aannemen van een regeling tussen enerzijds een overheid of een voor dan wel namens een overheid handelende instelling, en anderzijds banken of andere financiële instellingen, op grond waarvan exportfinanciering tegen een vast tarief ter hoogte van ten minste het desbetreffende vaste minimumrentetarief mogelijk is.

Ingrijpende wijzigingen/renovatie: handelingen waarbij een passagiers- of vrachtluchtvaartuig wordt omgebouwd of gerenoveerd.

Nettoprijs: de door de fabrikant of leverancier voor een product in rekening gebrachte prijs, na aftrek van alle prijskortingen en ander kaskrediet, verminderd met alle andere kredieten of concessies van welke aard ook, die daarop betrekking hebben of redelijkerwijs in aanmerking kunnen worden genomen, zoals deze zijn vastgelegd in de bindende verklaring van elk van de luchtvaartuig- en motorfabrikanten of in voorkomend geval de dienstverlener, en die in de door de overheidssteun verlenende partij verlangde informatie met het oog op bevestiging van de nettoprijs worden geschraagd (de verklaring van de vliegtuigmotorfabrikant is alleen vereist als deze gelet op de vorm van de koopovereenkomst relevant is). Invoerrechten en belastingen (bv. btw) maken geen deel uit van de nettoprijs.

Nieuwe luchtvaartuigen: zie artikel 8, onder a), van deze sectorovereenkomst.

Geen zakelijke zekerheidstelling: een transactie die niet aan de voorwaarden van artikel 19, onder a), van aanhangsel II voldoet.

Niet-overheidstransactie: een transactie die niet aan de beschrijving van artikel 49, onder b), van aanhangsel II voldoet.

Premievaste periode: onder voorbehoud van artikel 35, onder b), van aanhangsel II, periode waarin een voor een transactie aangeboden premietarief wordt gehandhaafd; te rekenen vanaf de datum van de definitieve toezegging, bedraagt deze periode maximaal 18 maanden.

Premietariefomrekeningsmodel: door de deelnemers overeengekomen en aan hen ter beschikking gesteld model dat voor de toepassing van deze sectorovereenkomst moet worden gebruikt met het oog op de omrekening van premies bij aanvang naar marges en omgekeerd, waarbij het gebruikte rente- en disconteringspercentage 4,6 % bedraagt; dit percentage wordt door de deelnemers regelmatig geëvalueerd.

Voorafgaande kennisgeving: een kennisgeving die ten minste tien kalenderdagen vóór het doen van een toezegging wordt gedaan, waarbij wordt gebruikgemaakt van het in bijlage IV opgenomen rapportageformulier.

Zuivere dekking: door of namens een overheid verleende overheidssteun die zich beperkt tot de garantie of verzekering van een exportkrediet en waarbij m.a.w. geen overheidssteun in de vorm van financiering wordt verleend.

Krediettermijn: de periode die ingaat bij de aanvangsdatum van het krediet, en eindigt op de in het contract opgenomen datum van de laatste aflossing van de hoofdsom.

Overheidstransactie: een transactie die aan de beschrijving van artikel 55, onder b), van aanhangsel II voldoet.

Aanvangsdatum van het krediet: voor de verkoop van luchtvaartuigen met inbegrip van helikopters, reservemotoren en onderdelen: uiterlijk de feitelijke datum waarop de afnemer de goederen fysiek in ontvangst neemt, dan wel de gewogen gemiddelde datum waarop de afnemer de goederen fysiek in ontvangst neemt; voor diensten is de uiterste aanvangsdatum van het krediet de datum van de indiening van de facturen bij de klant of de aanvaarding van de diensten door de klant.

Swaprente: een vaste rente die gelijk is aan de halfjaarlijkse rente voor het ruilen van een schuld met een variabele rente tegen een schuld met een vaste rente (aanbodzijde) en die door een onafhankelijke aanbieder van marktindices, zoals Telerate, Bloomberg, Reuters, of daaraan gelijkwaardige aanbieders, om 11 uur New Yorkse tijd twee werkdagen vóór uitboeking van het krediet is bekendgemaakt.

Gewogen gemiddelde looptijd: de tijd die nodig is om de helft van de hoofdsom van een krediet af te lossen; deze wordt berekend als de som van de tijd (in jaren) tussen de aanvangsdatum van het krediet en elke aflossing van de hoofdsom, gewogen door het gedeelte van de hoofdsom dat op elke aflossingsdatum wordt afgelost.

BIJLAGE IV

SECTOROVEREENKOMST INZAKE EXPORTKREDIETEN VOOR PROJECTEN OP HET GEBIED VAN DUURZAME ENERGIE, HET TEGENGAAN VAN KLIMAATVERANDERING EN WATER

Het doel van deze sectorovereenkomst is te voorzien in passende financiële voorwaarden voor projecten in geselecteerde sectoren, met inbegrip van internationale initiatieven, die worden geacht een aanzienlijke bijdrage aan het tegengaan van klimaatverandering te leveren, met inbegrip van projecten op het gebied van duurzame energie, vermindering van emissies van broeikasgassen (CHG), hoge energie-efficiëntie en water. De deelnemers aan deze sectorovereenkomst komen overeen dat de financiële voorwaarden van deze sectorovereenkomst, die een aanvulling vormt op de regeling, worden uitgevoerd op een wijze die verenigbaar is met het doel van de regeling.

HOOFDSTUK I

Toepassingsgebied van de Sectorovereenkomst

1.   TOEPASSINGSGEBIED VOOR PROJECTEN MET BETREKKING TOT DE DUURZAME- ENERGIESECTOREN DIE ZIJN OPGESOMD IN AANHANGSEL I

a)

Deze sectorovereenkomst bevat de financiële voorwaarden die van toepassing zijn op door de overheid gesteunde exportkredieten voor contracten in de in aanhangsel I van deze sectorovereenkomst opgesomde, in aanmerking komende sectoren, welke betrekking hebben op:

1)

de export van volledige duurzame-energiecentrales of delen daarvan, omvattende alle componenten, installaties, materialen en diensten (met inbegrip van de opleiding van het personeel) die rechtstreeks vereist zijn voor de bouw en de inbedrijfstelling van deze centrales;

2)

de modernisering van bestaande duurzame-energiecentrales in gevallen waarin de economische levensduur van de centrale naar verwachting met ten minste de toe te kennen aflossingsperiode wordt verlengd. Indien niet aan deze voorwaarde is voldaan, zijn de voorwaarden van de regeling van toepassing.

b)

Deze sectorovereenkomst is niet van toepassing op posten buiten de elektriciteitscentrale die doorgaans voor rekening van de afnemer komen, met name de watervoorziening die niet rechtstreeks met de elektriciteitsproductiecentrale verband houdt, de kosten voor het bouwrijp maken van de grond, wegen, accommodatie voor bouwpersoneel, elektriciteitsleidingen, schakelinstallaties alsmede kosten die in het land van de afnemer voortvloeien uit officiële goedkeuringsprocedures (bijvoorbeeld vergunning bouwterrein, bouwvergunning), met de volgende uitzonderingen:

1)

wanneer de afnemer van de schakelinstallaties en de afnemer van de elektriciteitscentrale dezelfde persoon zijn en het contract wordt gesloten met betrekking tot de oorspronkelijke schakelinstallaties voor genoemde centrale, mogen de voorwaarden voor de oorspronkelijke schakelinstallaties niet verder gaan dan die voor de duurzame-energiecentrale; en

2)

de voorwaarden voor onderstations, transformatoren en transmissielijnen met een minimumspanningsdrempel van 60kv buiten het terrein van de duurzame-energiecentrale mogen niet gunstiger dan die voor de duurzame-energiecentrale zijn.

2.   TOEPASSINGSGEBIED VOOR PROJECTEN MET BETREKKING TOT DE SECTOREN BETREFFENDE HET TEGENGAAN VAN KLIMAATVERANDERING DIE ZIJN OPGESOMD IN AANHANGSEL II

a)

Deze sectorovereenkomst bevat de financiële voorwaarden die van toepassing zijn op door de overheid gesteunde exportkredieten voor contracten in de in aanhangsel II van deze sectorovereenkomst opgesomde sectoren. Deze lijst van sectoren en, indien van toepassing, de daarmee samenhangende technologieneutrale prestatiecriteria die worden gebruikt om te bepalen of een project voor steun in aanmerking komt, kunnen mettertijd in overeenstemming met de herzieningsbepaling van artikel 11 van deze sectorovereenkomst worden gewijzigd.

b)

Deze contracten hebben betrekking op de export van complete projecten of delen daarvan, met inbegrip van alle componenten, installaties, materialen en diensten (met inbegrip van de opleiding van het personeel) die rechtstreeks vereist zijn voor de bouw en de inbedrijfstelling van een identificeerbaar project, op voorwaarde dat:

1)

het project wordt gekenmerkt door beperkte of geen koolstofemissies dan wel van een CO2-equivalent, en/of door een hoge energie-efficiëntie;

2)

het project is toegesneden op ten minste de prestatienormen zoals weergegeven in aanhangsel II; en

3)

de voorwaarden alleen worden uitgebreid om specifieke financiële nadelen aan te pakken die zich in het kader van het project voordoen, waarbij die voorwaarden worden gebaseerd op de individuele financiële behoeften van en specifieke marktvoorwaarden voor elk project.

3.   TOEPASSINGSGEBIED VOOR WATERPROJECTEN

Deze sectorovereenkomst bevat de financiële voorwaarden die van toepassing zijn op door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot contracten voor de export van volledige projecten of delen daarvan op het gebied van de watervoorziening voor menselijk gebruik en afvalwaterzuiveringsinstallaties:

a)

infrastructuur voor de drinkwatervoorziening van gemeenten, met inbegrip van huishoudens en kleine bedrijven, dat wil zeggen waterzuivering om er drinkwater van te maken en distributienetwerken (inclusief controle op lekken);

b)

opvang en behandeling van afvalwater, dat wil zeggen opvang en behandeling van huishoudelijk en industrieel afval- en rioolwater, inclusief processen voor hergebruik of recyclering van water en slibbehandeling die rechtstreeks verband houden met deze activiteiten;

c)

de modernisering van deze installaties in gevallen waarin de economische levensduur van de installatie naar verwachting met ten minste de toe te kennen aflossingsperiode zal worden verlengd. Indien niet aan deze voorwaarde is voldaan, zijn de voorwaarden van de regeling van toepassing.

HOOFDSTUK II

Bepalingen voor exportkredieten

4.   MAXIMALE KREDIETTERMIJNEN

a)

Voor door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot contracten in de in aanhangsel I opgesomde sectoren en voor de in artikel 3 van deze sectorovereenkomst omschreven waterprojecten bedraagt de maximumkrediettermijn 18 jaar.

b)

Voor door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot contracten met een waarde van ten minste 10 miljoen SDR in de in aanhangsel II vermelde projectklassen bedraagt de maximale krediettermijn:

1)

voor contracten van projectklasse A: 18 jaar;

2)

voor contracten van de projectklassen B en C: 15 jaar.

c)

Voor door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot contracten met een waarde van minder dan 10 miljoen SDR in de in aanhangsel II vermelde projectklassen is de maximale krediettermijn als volgt opgebouwd:

1)

voor landen van categorie I als omschreven in artikel 11 van de regeling bedraagt de maximale krediettermijn vijf jaar, met de mogelijkheid deze tot achtenhalf jaar te verlengen wanneer de in artikel 9 van deze sectorovereenkomst omschreven procedure van voorafgaande kennisgeving wordt gevolgd;

2)

voor landen van categorie II bedraagt de maximale krediettermijn tien jaar;

3)

in afwijking van de punten 1) en 2) hierboven bedraagt de maximale krediettermijn voor niet-nucleaire elektriciteitscentrales zoals omschreven in artikel 13 van de regeling 12 jaar.

5.   AFLOSSING VAN DE HOOFDSOM EN RENTEBETALING

a)

De deelnemers passen voor de aflossing van de hoofdsom en de rentebetaling een schema toe zoals omschreven in de punten 1) en 2) hieronder:

1)

aflossing van de hoofdsom vindt plaats in gelijke termijnen;

2)

aflossing van het bedrag van hoofdsom en rente samen vindt plaats in gelijke termijnen.

b)

De aflossing van de hoofdsom en de rentebetaling vinden ten minste om de zes maanden plaats en de eerste aflossing van de hoofdsom en rentebetaling vinden uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet plaats.

c)

In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen wordt overheidssteun verleend op andere voorwaarden dan de hierboven onder a) en b) bedoelde. Dergelijke steun moet berusten op een onbalans tussen het tijdstip waarop de middelen voor de kredietnemer beschikbaar zijn en het beschikbare schema voor de schuldendienst bij een gelijk, halfjaarlijks aflossingsschema en moet aan de volgende criteria voldoen:

1)

binnen een periode van zes maanden mag het bedrag van een afzonderlijke aflossing of een reeks aflossingen van de hoofdsom niet meer dan 25 % van de hoofdsom bedragen;

2)

de aflossingen van de hoofdsom vinden ten minste om de 12 maanden plaats. De eerste aflossing van de hoofdsom vindt uiterlijk 18 maanden na de aanvangsdatum van het krediet plaats en ten minste 2 % van de hoofdsom is 18 maanden na de aanvangsdatum van het krediet afgelost;

3)

de rente wordt ten minste om de 12 maanden betaald, te beginnen uiterlijk zes maanden na de aanvangsdatum van het krediet;

4)

de maximale gewogen gemiddelde duur van de aflossingsperiode bedraagt maximaal 60 % van de maximale looptijd van het krediet.

d)

Na de aanvangsdatum van het krediet wordt de verschuldigde rente niet gekapitaliseerd.

6.   MINIMUMRENTETARIEVEN

Een deelnemer die financieringssteun van de overheid voor vastrentende leningen verstrekt, past de volgende minimumrentetarieven toe:

Krediet-termijn

(jaren)

Standaard minimumrentetarieven

Minimumrentetarieven voor projecten met lange bouwperioden, d.w.z.:

nieuwe grote waterkrachtprojecten

projectklasse A van aanhangsel II

Staatsobligaties

(jaren)

Marge

(basis-punten)

Staatsobligaties

(jaren)

Marge

(basis-punten)

< 11

Desbetreffende CIRR overeenkomstig artikel 20 van de regeling

11 tot 12

7

100

7

100

13

7

120

8

120

14

8

120

9

120

15

8

120

9

120

16

9

120

10

125

17

9

120

10

130

18

10

120

10

130

7.   IN AANMERKING KOMENDE VALUTA’S

De valuta’s die voor financieringssteun van de overheid in aanmerking komen, zijn die welke volledig convertibel zijn en waarvoor gegevens beschikbaar zijn voor de vaststelling van de minimumrentetarieven als bedoeld in artikel 6 van deze sectorovereenkomst hierboven, en in artikel 20 van de regeling wat krediettermijnen van minder dan elf jaar aangaat.

8.   PLAATSELIJKE UITGAVEN

a)

Voor door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot contracten met een waarde van ten minste 10 miljoen SDR, bedraagt de overheidssteun voor plaatselijke uitgaven niet meer dan 30 % van de waarde van het exportcontract.

b)

Voor door de overheid gesteunde exportkredieten met betrekking tot contracten met een waarde van minder dan 10 miljoen SDR:

1)

voor de in aanhangsel I opgesomde sectoren bedraagt de overheidssteun voor plaatselijke uitgaven niet meer dan 45% van de waarde van het exportcontract;

2)