Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024R1735

    Verordening (EU) 2024/1735 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot vaststelling van een kader van maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor de productie van nettonultechnologie en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1724 (Voor de EER relevante tekst)

    PE/45/2024/REV/1

    PB L, 2024/1735, 28.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1735/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1735/oj

    European flag

    Publicatieblad
    van de Europese Unie

    NL

    L-serie


    2024/1735

    28.6.2024

    VERORDENING (EU) 2024/1735 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 13 juni 2024

    tot vaststelling van een kader van maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor de productie van nettonultechnologie en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1724

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    De transitie naar nettonul leidt nu al tot enorme industriële, economische en geopolitieke verschuivingen over de hele wereld, die alleen maar groter zullen worden naarmate de wereldwijde decarbonisatie-inspanningen vorderen. De Unie moet bij de uitvoering van de energie-, klimaat- en milieutransities op deze ontwikkelingen inspelen. Een sterke productiebasis is van cruciaal belang voor het waarborgen van de toegang tot nettonultechnologieën en het behoud van hoogwaardige banen in de Unie. Dit vereist dat de Unie haar concurrentievermogen behoudt, onder meer door innovatie, met name op het gebied van schone technologieën.

    (2)

    Gezien de complexiteit en het transnationale karakter van nettonultechnologieën kunnen ongecoördineerde nationale maatregelen om de toegang tot die technologieën te waarborgen, de concurrentie verstoren en de interne markt fragmenteren. Dergelijke maatregelen van de lidstaten kunnen leiden tot het opleggen van uiteenlopende regelgeving aan marktdeelnemers, het bieden van verschillende niveaus van toegang tot het aanbod van nettonultechnologieën in de lidstaten, onder meer door steun op verschillende niveaus te bieden aan projecten voor de productie van nettonultechnologie, en het voorzien in uiteenlopende regels en ongecoördineerde aanbestedingsvormen, uiteenlopende processen en termijnen met betrekking tot vergunningsprocedures, waardoor belemmeringen voor de grensoverschrijdende handel tussen de lidstaten ontstaan en de goede werking van de interne markt wordt aangetast. Om de werking van de interne markt te waarborgen, is het derhalve noodzakelijk een gemeenschappelijk rechtskader van de Unie tot stand te brengen om die fundamentele uitdaging gezamenlijk aan te gaan door de veerkracht en de voorzieningszekerheid van de Unie op het gebied van nettonultechnologieën te vergroten.

    (3)

    De Unie heeft zich verbonden tot een versnelde decarbonisatie van haar economie en tot een ambitieuze uitrol van hernieuwbare energiebronnen om tegen 2050 tot klimaatneutraliteit, met name een nettonuluitstoot of nettonuluitstoot na de aftrek van verwijderingen, te komen. Die doelstelling vormt de kern van de Europese Green Deal, die is uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal”, de mededeling van de Commissie van 5 mei 2021 getiteld “Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa”, en in overeenstemming is met de verbintenis van de Unie om mondiale klimaatactie te ondernemen in het kader van de Overeenkomst van Parijs (4). Om de Uniedoelstelling van klimaatneutraliteit te bereiken, is in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (5) een bindende klimaatdoelstelling op het niveau van de Unie vastgesteld om de netto broeikasgasemissies tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen ten opzichte van 1990. Het voorgestelde Fit for 55-pakket, dat is uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 14 juli 2021, getiteld “Fit for 55: het EU-klimaatstreefdoel voor 2030 bereiken op weg naar klimaatneutraliteit”, heeft tot doel de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 te halen en herziet en actualiseert het recht van de Unie in dat verband.

    (4)

    Bovendien voorziet het industrieel plan voor de Green Deal, uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 1 februari 2023, in een alomvattende aanpak ter ondersteuning van de opschaling van schone-energietechnologie op basis van vier pijlers. De eerste pijler heeft tot doel een regelgevingskader tot stand te brengen dat vergunningverleningsprocessen voor nieuwe productie- en assemblagelocaties voor nettonultechnologie vereenvoudigt en stroomlijnt, en dat de opschaling van de nettonulindustrie van de Unie vergemakkelijkt. De tweede pijler heeft tot doel de investeringen in en de financiering van de productie van nettonultechnologie te stimuleren door middel van het herziene tijdelijke crisis- en transitiekader voor staatssteunmaatregelen ter ondersteuning van de economie na de Russische agressie tegen Oekraïne, dat is vastgesteld in de mededeling van de Commissie van 17 maart 2023 en de oprichting van het platform voor strategische technologieën voor Europa (STEP), dat is opgericht bij Verordening (EU) 2024/795 van het Europees Parlement en de Raad (6), om de voorsprong van de Unie te behouden op het gebied van kritieke en opkomende technologieën die relevant zijn voor de groene en de digitale transitie. De derde pijler heeft betrekking op de ontwikkeling van de vaardigheden die nodig zijn om de transitie tot stand te brengen en het aantal gekwalificeerde werknemers in de sector schone-energietechnologie te verhogen. De vierde pijler is gericht op de handel en op de diversificatie van de toeleveringsketen voor kritieke grondstoffen. In dat kader wordt een samenwerkingsverband met betrekking tot kritieke grondstoffen opgericht en wordt samengewerkt met gelijkgestemde partners om de toeleveringsketens collectief te versterken, en wordt ingezet op diversificatie wat betreft leveranciers voor kritieke input. Deze verordening maakt deel uit van deze maatregelen en draagt bij tot het verbeteren van de businesscase voor industriële decarbonisatie in de Unie.

    (5)

    De interne markt biedt een passend klimaat om op de vereiste schaal en het vereiste tempo toegang te bieden tot de technologieën die nodig zijn om de klimaat- en energieambities van de Unie te verwezenlijken, alsook de doelstelling van de Europese Green Deal om decarbonisatie om te zetten in duurzaam concurrentievermogen. De weg naar een klimaatneutrale, hulpbronnenefficiënte nettonuleconomie biedt goede kansen voor de uitbreiding van de nettonulindustrie in de Unie, waarvoor gebruik wordt gemaakt van de kracht van de interne markt door investeringen in nettonultechnologieën te bevorderen, en de toeleveringsketens daarvan. Die technologieën zijn noodzakelijk om de doelstellingen van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen van de lidstaten op grond van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (7) te verwezenlijken, dragen bij tot de veerkracht en het concurrentievermogen van de industrie van de Unie en maken het mogelijk economische sectoren, van energievoorziening tot vervoer, gebouwen, en industrie in de Unie te decarboniseren. Een sterke nettonulindustrie binnen de Unie kan aanzienlijk bijdragen tot de doeltreffende verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie, alsook tot de ondersteuning van andere doelstellingen van de Europese Green Deal, en tegelijkertijd een industriële basis bevorderen en zo hoogwaardige banen en duurzame groei te creëren.

    (6)

    Om deze verbintenissen na te komen, moet de Unie haar transitie naar een nettonuleconomie versnellen, onder meer door het aandeel schone energie in haar energiemix te verhogen, alsook door de energie-efficiëntie en het aandeel hernieuwbare energiebronnen te vergroten. Dat zal bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie die zijn vastgesteld in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten voor 2030, de bijdrage van de Commissie aan de uitvoering van de in 2017 in Göteborg afgekondigde Europese pijler van sociale rechten (de “pijler”).

    (7)

    De hogere energieprijzen als gevolg van de ongerechtvaardigde en onwettige militaire agressie van Rusland tegen Oekraïne hebben geleid tot een sterke impuls om de uitvoering van de Europese Green Deal te versnellen en de veerkracht van de energie-unie, die wordt geregeld bij Verordening (EU) 2018/1999, te versterken, door de transitie naar schone energie te versnellen en een einde te maken aan de afhankelijkheid van uit Rusland uitgevoerde fossiele brandstoffen. Het REPowerEU-plan, dat is uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 18 mei 2022, getiteld “REPowerEU-plan”, speelt een sleutelrol bij het reageren op de problemen en de verstoring van de mondiale energiemarkt als gevolg van Ruslands invasie van Oekraïne. Dat plan heeft tot doel de energietransitie in de Unie te versnellen, teneinde het gas- en elektriciteitsverbruik van de Unie te verminderen en investeringen in de uitrol van energie-efficiënte en koolstofarme oplossingen te stimuleren.

    (8)

    Om de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie te halen, moet prioriteit worden gegeven aan energie-efficiëntie. Energie besparen is de goedkoopste, veiligste en schoonste manier om deze doelstellingen te verwezenlijken. “Energie-efficiëntie eerst” is een algemeen beginsel in het energiebeleid van de Unie en is belangrijk bij zowel praktische toepassingen als bij beleids- en investeringsbeslissingen. Daarom is het van essentieel belang de productiecapaciteit van de Unie voor energie-efficiënte technologieën zoals warmtepompen, stadsverwarming en -koeling, en technologieën voor slimme netwerken , die de Unie helpen haar energieverbruik te verminderen en te beheersen, uit te breiden.

    (9)

    De decarbonisatiedoelstellingen van de Unie, de energievoorzieningszekerheid, de digitalisering van het energiesysteem en de elektrificatie van de vraag, bijvoorbeeld op het gebied van mobiliteit en de behoefte aan meer en snellere oplaadpunten, vereisen een enorme uitbreiding van de elektriciteitsnetten in de Unie, zowel op transmissieniveau als op distributieniveau. Op transmissieniveau zijn hoogspanningsgelijkstroomsystemen onder meer nodig om hernieuwbare energiebronnen op zee aan te sluiten, terwijl op distributieniveau het aansluiten van elektriciteitsleveranciers en de omgang met flexibiliteit aan de vraagzijde afhankelijk zijn van investeringen in innovatieve nettechnologieën, zoals slimme oplaadmogelijkheden voor elektrische voertuigen, energie-efficiënte gebouwen en automatisering van industrie, en slimme regelaars, slimme-meterinfrastructuur en energiebeheersystemen voor woningen. Het elektriciteitsnet moet kunnen communiceren met tal van actoren of apparaten op basis van een nauwkeurige waarneembaarheid – m.a.w. op basis van gegevens – om flexibiliteit, slim laden, en slimme gebouwen met slimme elektriciteitsnetten en kleinschalige flexibiliteitsdiensten mogelijk te maken, waardoor aan de vraag van de consument kan worden voldaan en het gebruik van hernieuwbare energie kan worden verhoogd. De aansluiting van nettonultechnologieën op het net van de Unie vereist een aanzienlijke uitbreiding van de productievermogens voor elektriciteitsnetten, bijvoorbeeld wat betreft offshore- en onshore-kabels, verdeelstations en transformatoren.

    (10)

    Derhalve zijn aanvullende beleidsinspanningen nodig om ervoor te zorgen dat de Unie een groot potentieel heeft voor een snelle opschaling van de productiecapaciteit ter ondersteuning van de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 door de marktvoorwaarden voor die technologieën die commercieel beschikbaar zijn, alsook de voorzieningszekerheid voor nettonultechnologieën en de toeleveringsketens daarvan, te verbeteren, marktfragmentatie te verminderen en de algehele veerkracht en het concurrentievermogen van het energiesysteem van de Unie te waarborgen of te versterken. Daartoe behoort toegang tot een veilige en duurzame bron van brandstoffen met voor hun categorie uitstekende prestaties, als bedoeld in Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1214 van de Commissie (8).

    (11)

    Deze verordening moet Verordening (EU) 2024/1252 van het Europees Parlement en de Raad (9) aanvullen door de nadruk te leggen op de productie van nettonultechnologieën in termen van eindproducten, specifieke componenten en specifieke machines die in de eerste plaats worden gebruikt voor de productie ervan. Verordening (EU) 2024/1252 richt zich in plaats daarvan op het eerste deel van de toeleveringsketen, met name kritieke grondstoffen, en de winning, verwerking en recycling ervan. Die technologieën zijn onmisbaar voor een brede waaier aan strategische sectoren, waaronder de industrie voor nettonultechnologie, de digitale industrie, de lucht- en ruimtevaart, en de defensiesector. Door dezelfde logica te volgen, namelijk het bevorderen van een businesscase, het verbeteren en verstrekken van adequate vaardigheden en het ondersteunen van investeringen, vullen deze verordening en Verordening (EU) 2024/1252 elkaar aan om synergieën op regelgevingsgebied tot stand te brengen in de hele toeleveringsketen van de productie van nettonultechnologie in de Unie. Deze verordening is ook van toepassing op verwerkte materialen die een essentiële component van nettonultechnologieën vormen, met uitzondering van kritieke grondstoffen die onder Verordening (EU) 2024/1252 vallen.

    (12)

    Eindproducten en specifieke componenten die essentieel zijn voor de productie van nettonultechnologieën moeten op niet-uitputtende wijze in een bijlage worden vermeld. Deze omvatten eindproducten en componenten daarvan die door een onderneming worden vervaardigd en verhandeld, met inbegrip van verwerkte materialen, maar met uitzondering van grondstoffen die onder Verordening (EU) 2024/1252 vallen. Het doel van die bijlage is, voor zover mogelijk, eindproducten en specifieke componenten te identificeren die essentieel zijn voor de productie van nettonultechnologieën en die daarom redelijkerwijs kunnen worden geacht altijd in de eerste plaats te worden gebruikt voor alle in deze verordening vermelde nettonultechnologieën. Specifieke componenten en specifieke machines die niet onder die bijlage vallen, kunnen nog steeds binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen indien de projectpromotor op basis van aan een nationale bevoegde autoriteit verstrekt bewijsmateriaal, bijvoorbeeld door middel van marktstudies of afnameovereenkomsten, kan aantonen dat de specifieke componenten of specifieke machines in de eerste plaats worden gebruikt voor de productie van nettonultechnologieën, met uitzondering van kritieke grondstoffen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2024/1252 vallen.

    (13)

    Bepaalde specifieke componenten in de toeleveringsketen van nettonultechnologieën worden geproduceerd door middel van energie-intensieve productieprocessen, met name in de sectoren staal, aluminium, non-ferrometalen, chemische basisproducten, cement, kalk, glas, keramiek, meststoffen, alsook pulp en papier. Veel van deze processen worden gekenmerkt door een hoge energie- en koolstofintensiteit, waardoor de CO2-emissies ervan doorgaans moeilijk te verminderen zijn. Tegelijkertijd vereist Verordening (EU) 2021/1119 dat de economie van de Unie snel wordt gedecarboniseerd. Aangezien energie-intensieve industrieën in 2019 goed waren voor 17 % van de totale broeikasgasemissies in de Unie, is de decarbonisatie ervan onontbeerlijk om klimaatneutraliteit in de Unie te bereiken. Dat betekent dat de voorzieningszekerheid in de Unie van specifieke componenten die voor nettonultechnologieën worden gebruikt, ook afhangt van het opvoeren van de decarbonisatie-inspanningen in energie-intensieve industrieën. Energie-intensieve industriële faciliteiten vallen binnen het toepassingsgebied van deze verordening wanneer de desbetreffende faciliteiten specifieke componenten produceren die in de eerste plaats in nettonultechnologieën worden gebruikt. Gezien de noodzaak om die sectoren als geheel te decarboniseren en om de beschikbaarheid te waarborgen van door die sectoren geproduceerde specifieke componenten die worden gebruikt in de toeleveringsketens voor nettonultechnologie, moet deze verordening, in tegenstelling tot andere projecten voor de productie van nettonultechnologie waarop deze verordening van toepassing is, ook van toepassing zijn op projecten van energie-intensieve industrieën die specifieke componenten produceren die worden gebruikt, maar niet uitsluitend in de toeleveringsketens van nettonultechnologieën. Die moeilijk te decarboniseren faciliteiten mogen alleen in het toepassingsgebied van deze verordening worden opgenomen indien een project de bouw of omzetting van een dergelijke faciliteit omvat en leidt tot een aanzienlijke vermindering van de CO2-emissies van de productieactiviteiten. Gerichte ondersteuning van die sectoren in het kader van deze verordening draagt bij tot het waarborgen van de toegang tot een duurzame toeleveringsstroom voor de nettonultechnologieën op de interne markt, vergroot de investeringszekerheid en creëert een impuls aan de vraagzijde voor transformatieve nettonultechnologieën en decarbonisatietechnologieën.

    (14)

    De lijst van nettonultechnologieën bevat de technologieën die essentieel zijn voor de decarbonisatiedoelstellingen van de Unie en de verbetering van de werking van de interne markt. De lijst omvat ook technologieën die niet door alle lidstaten als bron van schone en veilige energie worden aanvaard. Dat is in overeenstemming met hun recht om hun keuze tussen verschillende energiebronnen en de algemene structuur van hun energievoorziening evenals hun industriebeleid te bepalen. Om die rechten te waarborgen laat de lijst van nettonultechnologieën de toewijzing van middelen binnen het huidige meerjarig financieel kader 2021-2027 onverlet, met name wat betreft subsidiabiliteit en gunningscriteria met betrekking tot energietechnologieën binnen de Uniefondsen, met inbegrip van middelen die worden gefinancierd via emissierechten in het kader van het emissiehandelssysteem (ETS) of steun van de Europese Investeringsbank (EIB). Een lidstaat mag ook niet worden verplicht om projecten ter ondersteuning van een toeleveringsketen voor een technologie die hij niet aanvaardt als onderdeel van zijn energiemix, te erkennen als strategische projecten.

    (15)

    Om ervoor te zorgen dat het toekomstige energiesysteem van de Unie veerkrachtig is, moet deze opschaling plaatsvinden in de hele toeleveringsketen van de desbetreffende technologieën, in volledige samenhang en complementariteit met de Verordeningen (EU) 2024/1252 en (EU) 2023/1781 (10) van het Europees Parlement en de Raad.

    (16)

    De productiecapaciteit voor nettonultechnologie in de Unie moet worden uitgebreid om problemen in verband met de voorzieningszekerheid aan te pakken en tegelijkertijd bij te dragen tot het ondersteunen van de veerkracht van het energiesysteem van de Unie en de inspanningen voor decarbonisatie en modernisering. De Unie moet ervoor zorgen dat het regelgevingsklimaat voor fabrikanten van technologieën voor fotovoltaïsche energie hen in staat stelt hun concurrentievoordeel te vergroten en de vooruitzichten voor de voorzieningszekerheid te verbeteren door ernaar te streven tegen 2030 ten minste 30 gigawatt operationele productiecapaciteit voor fotovoltaïsche energie te bereiken in de gehele waardeketen, in overeenstemming met de doelstellingen van de Europese alliantie voor de fotovoltaïsche energiesector, die wordt ondersteund in het kader van de EU-strategie voor zonne-energie die is vastgesteld in de mededeling van de Commissie van 18 mei 2022. De Unie moet ervoor zorgen dat het regelgevingsklimaat voor fabrikanten van windenergie- en warmtepomptechnologieën hen in staat stelt hun concurrentievoorsprong in de jaren 2020 te consolideren en hun huidige marktaandeel te handhaven of uit te breiden, in overeenstemming met de prognoses van de Unie voor de uitrol van technologie voor haar energie- en klimaatdoelstellingen voor 2030. Dit komt neer op een productiecapaciteit binnen de Unie van ten minste 36 GW voor windenergie en van ten minste 31 GW voor warmtepompen tussen nu en 2030. Fabrikanten van batterijen en elektrolyse-installaties in de Unie moeten tot een regelgevingsklimaat komen dat hen in staat stelt hun technologisch leiderschap te consolideren en actief bij te dragen tot de vormgeving van die markten. Voor batterijtechnologieën zou dit betekenen dat wordt bijgedragen aan de doelstellingen van de Europese alliantie voor batterijen en dat ernaar wordt gestreefd dat bijna 90 % van de jaarlijkse vraag naar batterijen in de Unie zal worden vervuld door de batterijfabrikanten in de Unie, wat neerkomt op een productiecapaciteit van ten minste 550 GWh in de Unie tegen 2030. Voor fabrikanten van elektrolyse-installaties in de Unie wordt in het REPowerEU-plan uitgegaan van 10 miljoen ton eigen productie van hernieuwbare waterstof en tot 10 miljoen ton aan invoer van hernieuwbare waterstof tegen 2030. Om ervoor te zorgen dat het technologische leiderschap van de Unie zich vertaalt in commercieel leiderschap, zoals in het kader van de gezamenlijke verklaring van de Commissie over elektrolyse-installaties en de Europese alliantie voor schone waterstof wordt ondersteund, moeten de fabrikanten van elektrolyse-installaties in de Unie in staat worden gesteld hun capaciteit verder te vergroten, zodat de totale elektrolysecapaciteit tegen 2030 ten minste 100 GW aan waterstof bereikt. In het REPowerEU-plan is ook een doelstelling vastgesteld om de productie van duurzaam biomethaan tegen 2030 tot 35 miljard kubieke meter op te voeren. Aangezien de toeleveringsketen voor biomethaan op dit ogenblik overwegend in Europa is gevestigd, levert biomethaan al een bijdrage aan de veerkracht van de Unie en moet het verder worden gestimuleerd. Fabrikanten van brandstoffen in de lucht- en zeevaart in de Unie moeten verder werken aan de ontwikkeling, productie en opschaling van duurzame alternatieve brandstoffen om aanzienlijk bij te dragen tot de vermindering van de broeikasgasemissies van de vervoerssector met 90 % tegen 2050, en om te voldoen aan de verplichtingen die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2023/2405 van het Europees Parlement en de Raad (11) en Verordening (EU) 2023/1805 van het Europees Parlement en de Raad (12). Die vermindering wordt ook sterk ondersteund door de alliantie van industrieën in de waardeketen voor hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen. De Unie moet ervoor zorgen dat het regelgevingskader en het ondersteuningskader voor producenten van duurzame technologieën voor alternatieve brandstoffen in de lucht- en zeevaart hen in staat stellen hun productiecapaciteit te vergroten in de volledige brandstoffenwaardeketen, van de winning en toelevering van grondstoffen tot het mengen, met inbegrip van omzettings- en raffinagecapaciteit.

    (17)

    Gezien die reeks doelstellingen en rekening houdend met het feit dat de productiecapaciteit van de Unie voor bepaalde elementen van de toeleveringsketen, zoals omvormers en zonnecellen, wafers en ingots voor fotovoltaïsche energie of kathoden en anoden voor batterijen, gering is. Om de problemen op het gebied van invoerafhankelijkheid en kwetsbaarheid aan te pakken en ervoor te zorgen dat de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie worden gehaald, moet een algemene benchmark voor de productiecapaciteit inzake nettonultechnologieproducten in de Unie worden vastgesteld, waarbij wordt gestreefd naar een soortgelijke benchmark voor nettonultechnologieën. De jaarlijkse capaciteit van de Unie voor nettonultechnologieën moet gericht zijn op het tegen 2030 benaderen of bereiken van een algemene jaarlijkse productiebenchmark van ten minste 40 % van de jaarlijkse behoeften op dat vlak voor de nettonultechnologieën als geheel.

    (18)

    Tegelijkertijd zullen nettonultechnologieproducten bijdragen tot de veerkracht van de Unie en een zekere voorziening van schone energie. Een zekere voorziening van schone energie is een voorwaarde voor economische ontwikkeling en voor de openbare orde en veiligheid. Nettonultechnologieproducten zullen ook voordelen opleveren voor andere economische sectoren van groot strategisch belang, zoals landbouw en voedselproductie, door de toegang tot schone energie en apparatuur tegen concurrerende prijzen te waarborgen en aldus op duurzame wijze bij te dragen tot de voedselzekerheid in de Unie en tot steeds betere afzetmogelijkheden voor biogebaseerde alternatieven via de circulaire economie. De verwezenlijking van de klimaatambities van de Unie zal evenzeer leiden tot zowel economische groei als sociaal welzijn.

    (19)

    De mondiale markt voor belangrijke, massaal geproduceerde schone-energietechnologieën zal in 2030 ongeveer 650 miljard USD per jaar vertegenwoordigen, hetgeen meer dan drie keer het huidige niveau is. Wereldwijd groeit de nettonulindustrie in toenemende mate. De industrie van de Unie kan de burgers van de Unie alleen welvaart brengen als zij concurrerend is op en openstaat voor de wereldmarkt. Een nettonultechnologiesector van de Unie die wereldwijd concurrerend is, zal de ontwikkeling van een sterke productiecapaciteit van de Unie voor nettonultechnologieën ondersteunen. Bovendien zullen industrieën in de Unie die wereldwijd concurrerend zijn in segmenten van de toeleveringsketens voor nettonultechnologie bijdragen tot de algehele veerkracht van de toeleveringsketens van de Unie voor nettonultechnologie en de toegang van de Unie tot nettonultechnologieën verbeteren.

    (20)

    De productie van nettonultechnologieën is afhankelijk van complexe en wereldwijd onderling verbonden waardeketens. Wil de Unie haar concurrentievermogen behouden en de huidige strategische afhankelijkheid van de invoer van nettonultechnologieproducten en de bijbehorende toeleveringsketens verminderen, en tegelijkertijd nieuwe afhankelijkheden voorkomen, dan moet zij haar industriële basis op het gebied van nettonultechnologie blijven versterken en concurrerender en meer open voor innovatie worden. In combinatie met andere maatregelen om het concurrentievermogen van de Unie te versterken, moeten maatregelen om de productiecapaciteit in de Unie te vergroten er ook voor zorgen dat de Unie een dominante rol speelt in strategische delen van de mondiale waardeketen, met inbegrip van eindproducten, om het voor de Unie noodzakelijke niveau van voorzieningszekerheid te waarborgen teneinde haar klimaat- en energiedoelstellingen te verwezenlijken. Daarom moet een tweede algemene benchmark worden vastgesteld. De productiecapaciteit van de Unie voor nettonultechnologieën moet erop gericht zijn een groter aandeel in de wereldproductie te bereiken, teneinde tegen 2040 15 % van de mondiale productie in waarde te bereiken, op basis van de monitoring waarin deze verordening voorziet. Die tweede benchmark mag niet van toepassing zijn wanneer de verhoogde productiecapaciteit van de Unie aanzienlijk hoger zou zijn dan de behoeften van de Unie voor de uitrol van de overeenkomstige technologieën die nodig zijn om de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie te verwezenlijken.

    (21)

    Teneinde zo snel mogelijk projecten voor de productie van nettonultechnologie, met inbegrip van strategische nettonulprojecten, op gang te brengen of uitgebreid te zien worden om de voorzieningszekerheid voor nettonultechnologieën in de Unie te waarborgen, is het belangrijk om te zorgen voor efficiëntie in planning en investeringszekerheid door de administratieve lasten voor projectpromotoren tot een minimum te beperken. Daarom moeten de vergunningverleningsprocessen van de lidstaten voor projecten voor de productie van nettonultechnologie, met inbegrip van strategische nettonulprojecten, worden gestroomlijnd, waarbij moet worden gewaarborgd dat die projecten veilig, betrouwbaar en ecologisch duurzaam zijn en voldoen aan de milieu-, sociale en veiligheidseisen. In de milieuwetgeving van de Unie zijn gemeenschappelijke voorwaarden voor de vorm en de inhoud van nationale vergunningverleningsprocessen vastgesteld, waarmee een hoog niveau van milieubescherming wordt gewaarborgd. De toekenning van de status van strategisch nettonulproject mag geen afbreuk doen aan de toepasselijke vergunningsvoorwaarden voor de betrokken projecten, met inbegrip van de voorwaarden die zijn vastgelegd in Richtlijnen 2000/60/EG (13), 2004/35/EG (14), 2010/75/EU (15), 2011/92/EU (16) en 2012/18/EU (17) van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (18).

    (22)

    De lidstaten moeten in het licht van hun interne organisatie kunnen kiezen of zij hun centrale contactpunten op lokaal, regionaal of nationaal niveau of op enig ander relevant administratief niveau oprichten of aanwijzen. Bovendien moeten de relevante bevoegde instanties de vereisten en de omvang van door een projectpromotor gevraagde informatie nader bepalen en deze ter beschikking stellen van het centraal contactpunt voordat het vergunningverleningsproces begint. Het centraal contactpunt moet ermee worden belast die informatie door te geven aan de projectpromotor. Het centraal contactpunt moet als coördinator het verstrekken van informatie aan de bevoegde instanties faciliteren, met name om dubbele aanvragen in het kader van een vergunningverleningsproces te voorkomen. Die aanvragen kunnen studies, vergunningen of toestemmingen omvatten.

    (23)

    Om het vergunningverleningsproces eenvoudiger, efficiënter en transparanter te maken, moeten promotoren van projecten voor de productie van nettonultechnologie, met inbegrip van strategische projecten, terecht kunnen bij een centraal contactpunt dat belast is met het faciliteren en coördineren van het gehele vergunningverleningsproces. Daartoe moeten de lidstaten een of meer centrale contactpunten oprichten of aanwijzen, en er tegelijkertijd voor zorgen dat projectpromotoren slechts met één enkel contactpunt in contact hoeven te treden. Het moet aan de lidstaten zijn om te beslissen of een centraal contactpunt ook een instantie is die vergunningsbesluiten neemt of niet. Om ervoor te zorgen dat de centrale contactpunten en alle instanties die betrokken zijn bij het vergunningverleningsproces hun verantwoordelijkheden doeltreffend kunnen uitvoeren, moeten de lidstaten er voldoende personeel en middelen aan toewijzen.

    (24)

    Om bedrijven en projectpromotoren rechtstreeks te doen profiteren van de voordelen van de interne markt zonder onnodige extra administratieve lasten, voorziet Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad (19), waarbij één digitale toegangspoort is opgericht, in algemene regels voor het online verstrekken van informatie, procedures en ondersteunende diensten die relevant zijn voor de werking van de interne markt, ook voor grensoverschrijdende projecten. De informatie die via het betrokken centraal contactpunt bij relevante instanties moet worden ingediend in het kader van het vergunningverleningsproces uit hoofde van deze verordening, is opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) 2018/1724, en de desbetreffende procedures zijn opgenomen in bijlage II bij die verordening om ervoor te zorgen dat projectpromotoren kunnen profiteren van procedures die volledig online worden doorlopen en van de diensten van het technisch systeem voor de toepassing van het eenmaligheidsbeginsel (“Once-only Technical System”). Centrale contactpunten die op grond van deze verordening worden opgericht of aangewezen, worden opgenomen in de lijst van diensten voor ondersteuning en probleemoplossing in bijlage III bij Verordening (EU) 2018/1724.

    (25)

    Projecten voor de productie van nettonultechnologie hebben te maken met lange en complexe vergunningverleningsprocessen die twee tot zeven jaar kunnen duren, afhankelijk van de lidstaat, de technologie en het segment van de waardeketen. Gezien de omvang van de vereiste investeringen – met name voor projecten van gigafabriekomvang, die nodig zijn om de verwachte schaalvoordelen te behalen – zorgen tekortkomingen bij de vergunningverleningsprocessen voor een extra en vaak schadelijke belemmering voor het vergroten van de productiecapaciteit voor nettonultechnologie in de Unie. Om projectpromotoren en andere investeerders de benodigde zekerheid en duidelijkheid te bieden om de ontwikkeling van projecten voor de productie van nettonultechnologie te bevorderen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat bij het vergunningverleningsproces met betrekking tot dergelijke projecten de vooraf vastgestelde termijnen niet worden overschreden. Voor strategische nettonulprojecten mag de duur van het vergunningverleningsproces niet langer zijn dan 12 maanden voor installaties met een jaarlijkse productieoutput van minstens 1 GW, 9 maanden voor installaties met een jaarlijkse productieoutput van minder dan 1 GW, of 18 maanden voor alle vergunningen die noodzakelijk zijn voor de exploitatie van een strategische CO2-opslaglocatie en de uitvoering van gerelateerde projecten voor CO2-afvang en -transport. Voor projecten voor de productie van nettonultechnologie mag de duur van het vergunningverleningsproces niet langer zijn dan 18 maanden voor installaties met een jaarlijkse productieoutput van minstens 1 GW, en 12 maanden voor installaties met een jaarlijkse productieoutput van minder dan 1 GW. Voor nettonultechnologieën waarvoor het aantal GW niet relevant is, zoals netwerken en technologieën voor koolstofafvang en -opslag (carbon capture and storage – CCS) of CO2-transport en gebruikstechnologieën, moeten de bovengrenzen van deze termijnen van toepassing zijn. De eerste stap van de milieueffectbeoordeling op grond van de Richtlijn 2011/92/EU, namelijk het opstellen van een milieueffectbeoordelingsverslag, wordt echter vaak voornamelijk uitgevoerd door de projectpromotor. Die stap mag daarom niet worden meegerekend in de in het vergunningverleningsproces vermelde termijnen waaraan de lidstaten gebonden zijn. Daartoe moet het centraal contactpunt de datum meedelen waarop de projectpromotor het milieueffectbeoordelingsverslag moet indienen, en mag de periode tussen die meegedeelde datum en de feitelijke indiening van het verslag niet worden meegeteld voor de termijn. Hetzelfde beginsel moet gelden indien het centraal contactpunt, na de vereiste raadplegingen, de projectpromotor in kennis stelt van de mogelijkheid om aanvullende informatie in te dienen om het milieueffectbeoordelingsverslag aan te vullen. In uitzonderlijke gevallen die verband houden met de aard, complexiteit, locatie of omvang van het voorgestelde project, moeten de lidstaten de termijnen kunnen verlengen. Dergelijke uitzonderlijke gevallen zijn bijvoorbeeld onvoorziene omstandigheden die ertoe kunnen nopen milieubeoordelingen in verband met het project toe te voegen of af te ronden, of vertragingen vanwege onteigeningsprocedures indien die vereist zijn.

    (26)

    Het is mogelijk bepaalde specifieke projecten voor de productie van nettonultechnologie te erkennen als strategische nettonulprojecten. Zij bieden extra voordelen, met name wat betreft het afbouwen van de afhankelijkheden van de Unie of het verwezenlijken van de doelstellingen van de energie-unie en de klimaatdoelstellingen. Projecten voor de productie van nettonultechnologie kunnen bijdragen aan het versterken van de technologische en industriële veerkracht van de Unie door de productiecapaciteit voor een belangrijk deel van een toeleveringsketen op te voeren. Het opvoeren van de productiecapaciteit voor sectoren waarvoor de productiecapaciteit van de Unie een aanzienlijk aandeel van de wereldproductie vertegenwoordigt en die een fundamentele rol spelen in de veerkracht van de Unie, maakt het met name mogelijk de positie van de Unie in de mondiale toeleveringsketen voor de productie van nettonultechnologie te versterken en helpt bij het aanpakken van kwetsbaarheidsproblemen op het gebied van invoer. Bovendien kunnen die projecten extra voordelen opleveren wat betreft de ontwikkeling van vaardigheden en concurrentievermogen, alsook de decarbonisatiedoelstellingen van de Unie ondersteunen door circulaire en duurzame productiepraktijken toe te passen. Gelet op dergelijke extra voordelen, moeten die projecten door de lidstaten worden aangemerkt als strategische projecten en moet ervoor een kader gelden waarin ze sneller kunnen worden uitgevoerd, met name door middel van een prioritaire status en kortere termijnen in het vergunningverleningsproces. Projectpromotoren die de status van strategisch nettonulproject wensen te krijgen, moeten die status bij de betrokken lidstaat formeel aanvragen overeenkomstig de in deze verordening vastgelegde aanvraag- en erkenningscriteria.

    (27)

    De krachtens het Unierecht vereiste milieubeoordelingen en -vergunningen, onder meer met betrekking tot water, bodem, lucht, ecosystemen, habitats, biodiversiteit en vogels, maken integrerend deel uit van het vergunningverleningsproces voor een project voor de productie van nettonultechnologie en vormen een essentiële waarborg om negatieve milieueffecten te voorkomen of tot een minimum te beperken. Om er echter voor te zorgen dat de vergunningverleningsprocessen voor projecten voor de productie van nettonultechnologieën voorspelbaar zijn en tijdig worden afgerond, moet elk potentieel om de vereiste beoordelingen en vergunningen te stroomlijnen worden benut, zonder daarbij het niveau van milieubescherming te verlagen. In dat verband moeten de vereiste beoordelingen worden gebundeld om onnodige overlappingen te voorkomen en moeten projectpromotoren en de bevoegde instanties uitdrukkelijk overeenkomen wat de reikwijdte van de gebundelde beoordeling moet zijn alvorens die beoordeling wordt uitgevoerd, om onnodige follow-up te voorkomen.

    (28)

    Conflicten over grondgebruik kunnen de uitrol van projecten voor de productie van nettonultechnologie belemmeren. In goed opgezette plannen, met inbegrip van bestemmingsplannen en plannen voor ruimtelijke ordening, moet worden overwogen al dan niet projecten voor de productie van nettonultechnologie op te nemen, mede op basis van de resultaten van openbare raadplegingen en potentiële milieueffecten. Die plannen kunnen bijdragen tot het in evenwicht brengen van het algemeen belang en het algemeen welzijn door het risico op conflicten te verminderen en de duurzame uitrol van projecten voor de productie van nettonultechnologie in de Unie te versnellen. De relevante nationale, regionale en lokale instanties moeten daarom worden aangemoedigd om, waar passend, bij de ontwikkeling van plannen bepalingen op te nemen voor projecten voor de productie van nettonultechnologie, met inbegrip van strategische nettonulprojecten.

    (29)

    Clustering van industriële activiteiten gericht op industriële symbiose kan het milieueffect van de activiteiten tot een minimum beperken en efficiëntiewinst opleveren voor de betrokken industriële actoren. Clustering kan aanzienlijk bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening. In dat verband bevordert deze verordening de ontwikkeling van valleien voor versnelde uitrol van nettonultechnologie (de “valleien”). De doelstellingen van de valleien zijn het creëren van clusters van industriële nettonulactiviteiten om de Unie aantrekkelijker te maken als locatie voor productieactiviteiten, en de administratieve procedures voor het opzetten van productiecapaciteit voor nettonultechnologie verder te stroomlijnen. Valleien moeten beperkt zijn in geografische en technologische reikwijdte teneinde de industriële symbiose te bevorderen. Bij het bepalen van het toepassingsgebied moeten de lidstaten rekening houden met de noodzaak om meervoudig gebruik van de in kaart gebrachte regio's te bevorderen om te zorgen voor de uitbreiding, herindustrialisering of totstandbrenging van industriële clusters van nettonultechnologie in de Unie en de beschikbaarheid van relevante vervoers- en netwerkinfrastructuur, opslag en andere flexibiliteitsinstrumenten. Valleien moeten worden opgezet in overeenstemming met de pijplijn van geplande of bestaande projecten en met het potentieel om toegang te krijgen tot onderwijs- en opleidingsmogelijkheden of deze te organiseren teneinde de beschikbaarheid van geschoolde arbeidskrachten te waarborgen. De lidstaten moeten valleien aanwijzen en elke aanwijzing moet vergezeld gaan van een plan met concrete nationale maatregelen om de aantrekkelijkheid van de vallei als locatie voor productieactiviteiten te vergroten. Valleien moeten met name worden gebruikt als instrument om industriële nettonulactiviteiten in regio’s te versterken, rekening houdend met de rechtvaardige transitie en de doelstellingen daarvan, met name in steenkoolregio’s in transitie.

    (30)

    De lidstaten moeten de valleien kunnen aanwijzen en ondersteunen. Bij het aanwijzen van een vallei moeten de lidstaten een plan opstellen waarin wordt aangegeven welke nettonulproductieactiviteit in de vallei moet worden ondergebracht (het “plan”). De lidstaten moeten ook milieueffectbeoordelingen uitvoeren die vereist zijn voor de nettonulproductieactiviteiten die in de vallei zullen plaatsvinden. Dergelijke effectbeoordelingen beperken aanzienlijk de noodzaak voor ondernemingen om deze beoordelingen uit te voeren voor het verkrijgen van vergunningen voor de nettonulproductieactiviteiten die binnen de reikwijdte van de vallei vallen. Het plan moet de resultaten van de milieueffectbeoordelingen bevatten alsook de nationale maatregelen die moeten worden genomen om eventuele negatieve milieueffecten te minimaliseren of te beperken. Het plan moet ook concrete nationale maatregelen omvatten om de industriële activiteit in de reikwijdte van de vallei te ondersteunen. Die maatregelen moeten maatregelen omvatten om te investeren in of om aan te zetten tot particuliere investeringen in energie-, digitale en vervoersinfrastructuur, alsook maatregelen om de operationele uitgaven voor de industrie in de vallei te verlagen, zoals contracts for difference voor energieprijzen. Andere te overwegen maatregelen zijn onder meer maatregelen ter versterking van de bescherming van intellectuele eigendom, de oprichting van een innovatiehub in de vallei en het aantrekken van start-ups naar de vallei. Om de industrie van de Unie investeringszekerheid te bieden, moet in het plan ook de duur van de steunmaatregelen worden gespecificeerd.

    (31)

    De lidstaten worden aangemoedigd om valleien aan te wijzen in minder ontwikkelde regio’s en regio’s in transitie, alsook in steungebieden. Investeringen met het oog op het opzetten van valleien, het uitrusten van passende infrastructuur, het ombouwen van brownfieldterreinen en de ontwikkeling van lokale vaardigheden, kunnen profiteren van financiële overheidssteun, onder meer via fondsen voor gedeeld beheer, namelijk het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds, opgericht bij Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad (20), het Fonds voor een rechtvaardige transitie, opgericht bij Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad (21), en het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), opgericht bij Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad (22). Overeenkomstig de voor elk fonds geldende regels en naar goeddunken van de betrokken beheersautoriteiten kunnen deze investeringen de hoogst mogelijke medefinancieringspercentages krijgen die door elk fonds zijn toegestaan.

    (32)

    Gezien de rol van valleien bij het verzamelen en bundelen van middelen die relevant zijn voor de open strategische autonomie van de Unie, en hun bijdrage aan de voorzieningszekerheid van de Unie voor nettonultechnologieën en de groene en de digitale transitie, moeten de bevoegde vergunningverlenende instanties valleien als van algemeen belang beschouwen. Die maatregel bestaat in de invoering van een bepaling die nader bepaalt dat projecten in valleien van algemeen belang zijn voor de toepassing van de relevante milieuwetgeving van de Unie. Die projecten mogen geen grote nadelige gevolgen voor het milieu hebben die niet kunnen worden beperkt of gecompenseerd. Op basis van een beoordeling vooraf kan de bevoegde vergunningverlenende instantie concluderen dat het algemeen belang dat met de projecten in een vallei wordt gediend zwaarder weegt dan de algemene belangen in verband met natuur- en milieubescherming en dat de projecten bijgevolg kunnen worden goedgekeurd, mits aan alle toepasselijke voorwaarden van Richtlijn 2000/60/EG, Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (23), Richtlijn 92/43/EEG en aan de rechtshandelingen van de Unie inzake natuurherstel is voldaan.

    (33)

    De onvoorspelbaarheid, complexiteit en soms buitensporig lange duur van nationale vergunningverleningsprocessen ondermijnt de voor de doeltreffende ontwikkeling van projecten voor de productie van nettonultechnologie noodzakelijke investeringszekerheid. Om te zorgen voor en vaart te zetten achter de doeltreffende uitvoering, moeten de lidstaten daarom gestroomlijnde en efficiënte vergunningverleningsprocessen toepassen. Voorts moeten de lidstaten overwegen hun beleid op dat gebied te innoveren. Bovendien moeten strategische nettonulprojecten op nationaal niveau als dringend worden aangemerkt en moeten zij daarom een prioritaire status krijgen voor zover en in de mate waarin het nationale recht in dergelijke spoedprocedures voorziet in alle gerechtelijke en geschillenbeslechtingsprocedures die daarmee verband houden, terwijl tegelijkertijd de eerbiediging van de rechten van verdediging gegarandeerd blijft, indien en voor zover het nationale recht in dergelijke spoedprocedures voorziet. Hierbij mag het de bevoegde instanties niet worden belet vergunningverleningsprocessen te stroomlijnen voor onder meer andere projecten voor de productie van nettonultechnologie die geen strategische nettonulprojecten zijn.

    (34)

    Om de doelstellingen voor 2030 te verwezenlijken, moet bijzondere aandacht worden besteed aan strategische nettonulprojecten, mede gezien de aanzienlijke bijdrage die zij kunnen leveren op het traject om uiterlijk in 2050 CO2-neutraliteit te bereiken. Die projecten spelen een belangrijke rol voor de open strategische autonomie van de Unie en zorgen ervoor dat burgers toegang hebben tot schone en betaalbare energie en een zekere energievoorziening. Gezien hun rol moeten voor die projecten nog meer gestroomlijnde en efficiënte vergunningsprocedures worden geregeld, moeten zij binnen het respectieve nationale recht de status van het hoogst mogelijke nationale belang krijgen, en moeten zij aanvullende steun krijgen zodat investeringen worden aangetrokken, terwijl zij nog steeds voldoen aan de verplichtingen van de Unie en aan de internationale verplichtingen op grond van Richtlijnen 2009/147/EG en 92/43/EEG, de rechtshandelingen van de Unie inzake natuurherstel en het Verdrag van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, ondertekend te Aarhus op 25 juni 1998, alsook aan de toepasselijke verplichtingen op het gebied van sociaal en arbeidsrecht uit hoofde van het Unierecht of het nationale recht.

    (35)

    Gezien de rol van strategische nettonulprojecten bij het waarborgen van de voorzieningszekerheid van de Unie wat betreft nettonultechnologieën en hun bijdrage aan de open strategische autonomie van de Unie en de groene en de digitale transitie, moeten de bevoegde vergunningverlenende instanties van oordeel zijn dat strategische nettonulprojecten in het algemeen belang zijn. Op basis van haar beoordeling per geval kan een vergunningverlenende instantie concluderen dat het door het project gediende algemeen belang prevaleert boven het algemeen belang dat verband houdt met de bescherming van de natuur en het milieu en dat bijgevolg een vergunning voor het project kan worden verleend, mits aan alle relevante voorwaarden van de Richtlijnen 2000/60/EG, 2009/147/EG of 92/43/EEG, of de rechtshandelingen van de Unie inzake natuurherstel is voldaan.

    (36)

    Er moet ook worden voorzien in maatregelen om tegen 2030 de Uniedoelstelling van 50 miljoen ton jaarlijkse operationele CO2-injectiecapaciteit te halen, en zo de decarbonisatie van de industrieën van de Unie te ondersteunen en de klimaatverandering te bestrijden.

    (37)

    In 2020 heeft de Commissie een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem goedgekeurd. Daarin wordt een visie uiteengezet over hoe de transitie naar een beter geïntegreerd energiesysteem, een systeem dat klimaatneutraliteit in alle economische sectoren ondersteunt tegen de laagste kosten, kan worden versneld. De strategie omvat drie concepten die elkaar aanvullen en versterken: ten eerste een meer “circulair” energiesysteem, waarin energie-efficiëntie centraal staat; ten tweede een grotere directe elektrificatie van eindgebruikerssectoren; ten derde het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen, waaronder waterstof . Overwegingen in verband met de integratie van energiesystemen hebben betrekking op oplossingen voor de volledige integratie in het bredere energiesysteem van alle elektriciteit die door installaties voor hernieuwbare energie wordt opgewekt. Daaronder vallen technische oplossingen die het mogelijk maken de door installaties voor hernieuwbare elektriciteit opgewekte overtollige elektriciteit te integreren, onder meer met opslag en door uitbreiding van de planbare fossielvrije energiebronnen in het elektriciteitsnet, in allerlei vormen en sturing aan de vraagzijde.

    (38)

    CCS is een technologie die zal bijdragen aan het beperken van de klimaatverandering. De techniek bestaat erin dat door industriële installaties uitgestoten CO2 wordt afgevangen, wordt getransporteerd naar een opslaglocatie en daar wordt geïnjecteerd in een geschikte ondergrondse geologische formatie met het oog op permanente opslag.

    (39)

    Bij de ontwikkeling van CCS-oplossingen voor de industrie spelen grote coördinatieproblemen. Enerzijds lopen industrieën die investeren in afvang van CO2-emissies, ondanks het feit dat het CO2 prijssignaal van het ETS dergelijke investeringen economisch haalbaar maakt, een aanzienlijk risico dat zij geen vergunde geologische opslaglocatie kunnen krijgen. Anderzijds krijgen investeerders in nieuwe CO2-opslaglocaties nog voordat zij een wettelijke opslagvergunning kunnen aanvragen te maken met aanloopkosten in verband met het vinden, ontwikkelen en evalueren van locaties. Transparantie over de potentiële CO2-opslagcapaciteit in de zin van de geologische geschiktheid van beoogde gebieden en alle bestaande geologische gegevens, waaronder onbewerkte gegevens en gegevens uit modellen, met name gegevens die bij de exploratie van koolwaterstofproductielocaties zijn gegenereerd, kan marktdeelnemers helpen bij het plannen van investeringen. De lidstaten moeten, rekening houdend met vertrouwelijkheid, nationale veiligheid en commerciële gevoeligheden, evenals met passende compensatie voor particulier gegenereerde en in particuliere handen zijnde gegevens, dergelijke bestaande gegevens openbaar maken en regelmatig verslag uitbrengen in de vorm van een toekomstgericht perspectief over de vooruitgang bij de ontwikkeling van CO2-opslaglocaties en de overeenkomstige behoefte aan injectie- en opslagcapaciteit , teneinde gezamenlijk de Uniebrede doelstelling voor CO2-injectiecapaciteit te bereiken. Die transparantieverplichtingen doen geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om de uitrol van CO2-opslagcapaciteit op hun grondgebied niet toe te staan of te beperken.

    (40)

    Om gestrande activa te voorkomen en ervoor te zorgen dat economisch haalbare injectiecapaciteit tot CO2-reducties zal leiden, moet een businesscase van de volledige waardeketen worden samengesteld. Daarom moeten tegen 2030 volledige en individuele CCS-waardeketens, met inbegrip van afvang, vervoer en opslag, worden ingesteld op basis van doeltreffend Unie- en nationaal beleid met passende voorschriften die mededinging en open toegang waarborgen.

    (41)

    Een belangrijk knelpunt voor investeringen in koolstofafvang, die op dit moment steeds economisch haalbaarder worden, is de beschikbaarheid van operationele CO2-opslaglocaties in de Unie, die essentieel zijn voor de stimulansen die voortkomen uit Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (24). De Unie moet een toekomstgericht aanbod ontwikkelen van locaties voor permanente geologische CO2-opslag waarvoor overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (25) een vergunning is verleend, evenals CO2-transportinfrastructuur, zodat de technologie kan worden opgeschaald en de EU haar toonaangevende productiecapaciteit kan uitbreiden. De doelstelling van de Unie om tegen 2030 te beschikken over een jaarlijkse operationele CO2-injectiecapaciteit van 50 miljoen ton, wat overeenkomt met de capaciteit die naar verwachting tegen 2030 nodig zal zijn, en rekening houdend met de ondernemingen die voornamelijk actief zijn in lidstaten met een zeer beperkte opslagcapaciteit als gevolg van wettelijke, geologische, geografische, technische of marktbeperkingen, stelt de betrokken sectoren in staat hun investeringen af te stemmen op een Europese klimaatneutrale waardeketen voor CO2-vervoer en opslag die bedrijven kunnen gebruiken om hun activiteiten te decarboniseren. Deze eerste aanzet zal ook verdere CO2-opslag tussen nu en 2050 ondersteunen. Volgens de ramingen van de Commissie zou de Unie uiterlijk in 2050 tot 550 miljoen ton CO2 per jaar moeten afvangen om de doelstelling van een nettonuluitstoot te halen, onder meer door koolstofverwijderingen. Met deze eerste doelstelling van opslagcapaciteit op industriële schaal zal het minder risicovol worden te investeren in het afvangen van CO2-emissies als een belangrijk instrument om klimaatneutraliteit te bereiken. Wanneer deze verordening in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte wordt opgenomen, zal de Unie-doelstelling van een jaarlijkse operationele CO2-injectiecapaciteit van 50 miljoen ton tegen 2030 dienovereenkomstig worden aangepast. Om ervoor te zorgen dat de doelstelling van de Unie wordt gehaald, moeten de lidstaten de maatregelen treffen die nodig zijn om de uitrol van projecten voor CCS te bevorderen en te stimuleren. Daaronder moeten ook maatregelen vallen om uitstoters aan te moedigen emissies af te vangen, evenals investeringssteun aan investeerders voor CO2-vervoersinfrastructuur om CO2 naar de opslaglocaties te vervoeren.

    (42)

    Elke internationale overeenkomst met betrekking tot de permanente opslag van CO2 van de Unie in derde landen moet voorzien in gelijkwaardige voorwaarden om te zorgen voor een permanent beveiligde en ecologisch veilige geologische opslag van afgevangen CO2 en om te waarborgen dat de opslag van CO2 van de Unie niet wordt gebruikt om de koolwaterstofproductie op te voeren en beantwoordt aan een werkelijke emissiereductie.

    (43)

    Door CO2-opslaglocaties en alle verwante projecten voor CO2-afvangst en CO2-infrastructuur die bijdragen tot de doelstelling van de Unie voor 2030 aan te merken als strategische nettonulprojecten, kan de ontwikkeling van CO2-opslaglocaties versnellen en vergemakkelijken, en op die manier kan de toenemende vraag naar opslaglocaties vanuit de industrie worden opgevangen met de meest kosteneffectieve opslaglocaties. Steeds grotere delen van de gas- en olievelden die tot veilige CO2-opslaglocaties zouden kunnen worden omgevormd, bevinden zich aan het einde van hun productieve levensduur. Daarnaast heeft de olie- en gasindustrie bevestigd vastbesloten te zijn een energietransitie aan te vatten en beschikt zij over de middelen, vaardigheden en kennis die nodig zijn om extra opslaglocaties te verkennen en te ontwikkelen. Om de doelstelling van de Unie van een jaarlijkse operationele CO2-injectiecapaciteit van 50 miljoen ton tegen 2030 te verwezenlijken, moet de sector de krachten bundelen en zorgen voor CCS als klimaatoplossing, nog voordat die nodig wordt. Om te zorgen voor tijdige, Uniebrede en kosteneffectieve ontwikkeling van CO2-opslaglocaties overeenkomstig de doelstelling van de Unie voor injectiecapaciteit, moeten vergunninghouders voor olie- en gasproductie in de Unie aan die doelstelling bijdragen naar rato van hun olie- en gasproductiecapaciteit, en tegelijkertijd de flexibiliteit bieden om samen te werken en rekening te houden met bijdragen van derden. Een waardeketenbenadering moet worden bevorderd door zowel op Unie- als op nationaal niveau maatregelen te nemen. Ook vergunninghouders voor olie- en gasproductie in de Unie moeten de nodige investeringen doen in en levensvatbare bedrijfsmodellen te ontwikkelen voor de gehele koolstofdioxidewaardeketen.

    (44)

    Om bij te dragen aan de doelstelling van de Unie voor CO2-injectiecapaciteit, kunnen entiteiten waarvoor de verplichting geldt overeenkomsten sluiten met entiteiten waarvoor de verplichting niet geldt om hun verplichting geheel of deels na te komen. Die overeenkomsten kunnen behoren tot een jointventureovereenkomst waarbij een opslaglocatie wordt opgericht, of afzonderlijk tussen de partijen worden uitgevoerd ten behoeve van het leveren van de bijdrage van de entiteit waarvoor de verplichting geldt. Indien dergelijke joint ventures zijn opgericht vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening, kan de volledige injectiecapaciteit van het desbetreffende gezamenlijke CO2-opslagproject worden gebruikt om de verplichtingen van de partnerentiteiten waarvoor de verplichting geldt na te komen.

    (45)

    Om ervoor te zorgen dat opslaglocaties onder goede marktomstandigheden worden ontwikkeld, moet de Commissie een beoordeling uitvoeren van de relatie tussen de concrete vraag naar injectiecapaciteit van CO2-afvangprojecten en van de belangrijkste infrastructuur die nodig is om CO2 te vervoeren, die operationeel zijn of dat volgens de planning tussen nu en 2030 zullen zijn, en de verplichtingen inzake opslagcapaciteit voor 2030.

    (46)

    Afwijkingen van de verplichting zijn een fundamenteel instrument om gestrande activa onder deze omstandigheden te voorkomen. Om deze afwijkingen doeltreffend toe te passen, moeten de lidstaten en de Commissie ten volle samenwerken met de desbetreffende gemachtigde entiteiten bij elke beoordeling van de noodzaak van een afwijking, met name indien een gemachtigde entiteit aangeeft dat een afwijking noodzakelijk is. Om de doelstelling van de Unie voor CO2-injectiecapaciteit te halen indien er op basis van de beoordeling van de Commissie geen afwijking wordt toegestaan, of indien de desbetreffende lidstaat niet om een afwijking heeft verzocht, zullen de Commissie en de lidstaten samenwerken met de desbetreffende gemachtigde entiteiten om te helpen belemmeringen en obstakels weg te nemen teneinde de nakoming van de verplichting te vergemakkelijken.

    (47)

    Aanvullende beleidsinspanningen zijn essentieel om de uitrol van grensoverschrijdende infrastructuurplanning te waarborgen. De toegankelijkheid en connectiviteit van het volledige scala aan regelingen inzake vervoer van CO2 spelen een cruciale rol bij de uitrol van projecten voor CCS en projecten voor koolstofafvang en -gebruik (carbon capture and utilisation – CCU). Dergelijke regelingen bestrijken schepen, binnenvaartschepen, treinen en vrachtwagens, alsmede vaste voorzieningen voor aansluiting en aanmeren, voor liquefactie, bufferopslag en omvormers van CO2 met het oog op het verdere vervoer via pijpleidingen en specifieke vervoerswijzen.

    (48)

    De lidstaten moeten entiteiten kunnen vormen, of steun kunnen verlenen voor de oprichting ervan, die tot doel hebben CO2-vervoersnetwerken tot stand te brengen, met inbegrip van de aanleg van infrastructuur of het ter beschikking stellen van schepen of andere vervoermiddelen.

    (49)

    De afvang, de opslag en het gebruik van CO2 zullen onvermijdelijk deel uitmaken van de koolstofvrije toekomst van de Unie, met inbegrip van verwijderingen. Een goed functionerende Uniebrede markt voor afgevangen CO2, CO2-injectiediensten, CO2-vervoersdiensten en koolstofbenuttingsactiviteiten is noodzakelijk. Deze markt moet bepaalde doelstellingen van het overheidsbeleid op de economisch voordeligste wijze verwezenlijken. Een algemene doelstelling is de duurzame en kosteneffectieve decarbonisatie van de industrie van de Unie, door ervoor te zorgen dat alle CO2-emissies die niet kunnen worden verminderd met technische middelen, of waarvoor het niet economisch haalbaar is deze te verminderen, kunnen worden afgevangen en worden opgeslagen dan wel gebruikt, waarbij uitgestelde emissies worden voorkomen. Die markt moet ook de veiligheid, duurzaamheid en continuïteit van de geologische opslag van afgevangen CO2 waarborgen, en ervoor zorgen dat afgevangen CO2 beschikbaar is voor koolstofbenuttingsactiviteiten conform de klimaatdoelstellingen van de Unie. Een functionerende CO2-markt moet ook worden geschraagd door een netwerk van CO2-vervoersinfrastructuur met een minimale milieuvoetafdruk waartoe marktspelers toegang hebben onder eerlijke, open en niet-discriminerende voorwaarden. De markt moet voldoen aan de milieunormen van de Unie.

    (50)

    Het gebruik van afgevangen CO2 in bepaalde productieprocessen kan ervoor zorgen dat CO2 permanent wordt opgeslagen of kan bijdragen tot het verminderen van de afhankelijkheid van de Unie van fossiele brandstoffen. Daarom moeten alle entiteiten die betrokken zijn bij de waardeketen van CO2-injectieactiviteiten als vastgesteld in deze verordening worden aangemoedigd om na te gaan of het CO2 dat moet worden opgeslagen permanent in nieuwe producten kan worden opgeslagen of de doelstellingen van de Unie om haar afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen, kan ondersteunen.

    (51)

    De Unie heeft bijgedragen tot de opbouw van een mondiaal economisch systeem dat gebaseerd is op open, transparante en op regels gebaseerde handel, heeft zich sterk gemaakt voor de eerbiediging en bevordering van normen voor sociale en milieuduurzaamheid en de klimaattransitie, en zet zich ten volle in voor die waarden. De unie streeft ernaar een gelijk speelveld tot stand te brengen door de Wereldhandelsorganisatie (WTO) te hervormen, nieuwe partnerschappen tot stand te brengen, en oneerlijke handelspraktijken en productieovercapaciteit te bestrijden, en zo een eerlijk concurrentieklimaat voor de industrie van de Unie te waarborgen, onder meer door middel van industriële partnerschappen voor nettonul, die hoogwaardige banen voor werknemers bieden.

    (52)

    Om de toegang van de Unie tot een veilige en duurzame toelevering van nettonultechnologieën te waarborgen die noodzakelijk is om de veerkracht van de Unie te waarborgen en om haar doelstellingen inzake klimaatneutraliteit te verwezenlijken, moet de interne markt een gunstig klimaat zijn voor innovatie op het gebied van nettonultechnologieën. Innovatie zal een cruciale factor zijn om het concurrentievermogen van de Unie te waarborgen en zo snel mogelijk de doelstellingen inzake een nettonuluitstoot te verwezenlijken. Gezien de snelle ontwikkelingen op het gebied van nettonultechnologieën en de aanzienlijke regelgevingsrichtsnoeren voor de groene transitie, is het om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken van het grootste belang dat de potentiële effecten van de wetgeving en beleidsinitiatieven van de Unie op innovatie terdege in aanmerking worden genomen bij de voorbereiding, evaluatie en herziening ervan door toepassing van het innovatiebeginsel.

    (53)

    Om de doelstellingen van deze verordening te weerspiegelen, kan de Commissie overwegen de transitietrajecten te actualiseren die naar aanleiding van de mededeling van de Commissie van mei 2021 worden ontwikkeld en waarmee hefbomen en knelpunten voor de transitie en het concurrentievermogen van de industrie van de Unie in kaart kunnen worden gebracht, of rekening houden met deze verordening bij dergelijke initiatieven in de toekomst.

    (54)

    In het kader van de eerste pijler van het industrieel plan voor de Green Deal moet de Unie een industriële basis ontwikkelen en in stand houden voor de levering van oplossingen op basis van nettonultechnologie om haar energievoorziening veilig te stellen, en tegelijkertijd haar ambities op het gebied van klimaatneutraliteit waarmaken. Om dat doel te ondersteunen en afhankelijkheden bij de toelevering van nettonultechnologieën te voorkomen die de inspanningen van de Unie op het gebied van broeikasgasemissiereductie zouden vertragen of de energievoorzieningszekerheid in gevaar zouden brengen, moeten in deze verordening bepalingen worden vastgelegd om de vraag naar duurzame en veerkrachtige nettonultechnologieën te stimuleren.

    (55)

    De toepassing van verplichte minimumvereisten zorgt ervoor dat het hefboomeffect van overheidsuitgaven om de vraag naar beter presterende aanbestedingen voor nettonulproducten op het gebied van milieuduurzaamheid te stimuleren, wordt vergroot op een gestructureerde wijze die uitvoerbaar is voor aanbestedende diensten en aanbestedende instanties. Sommige uitzonderingen moeten ervoor zorgen dat aanbestedende diensten en aanbestedende instanties specifieke ongewenste gevolgen kunnen vermijden. Die uitzonderingen hebben betrekking op monopoliesituaties, specifieke tekortkomingen van de markt, of situaties waarin aanbestedende diensten en aanbestedende instanties te maken kunnen hebben met buitensporige kosten of technische onverenigbaarheden. Het moet aanbestedende diensten en aanbestedende instanties vrij blijven staan aanvullende minimumvereisten op te nemen in hun aanbestedingsdocumenten, mits zij voldoen aan Richtlijnen 2014/23/EU (26), 2014/24/EU (27) of 2014/25/EU (28) van het Europees Parlement en de Raad en aan de toepasselijke sectorale wetgeving. Het moet hun tevens vrij staan daarnaast, onder dezelfde voorwaarden, gunningscriteria te hanteren om de economisch voordeligste inschrijving te bepalen, zoals prijs, kosten of andere criteria.

    (56)

    Voor opdrachten voor werken en concessies voor werken die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, moeten de aanbestedende diensten en de aanbestedende entiteiten één of meerdere specifieke voorwaarden, vereisten of contractuele verplichtingen kunnen kiezen om verscheidene doelstellingen te helpen verwezenlijken, zoals sociale of arbeidsgerelateerde overwegingen in aanmerking nemen om een positief sociaal resultaat te verwezenlijken, in voorkomend geval daadwerkelijk rekening houden met problemen op het gebied van cyberbeveiliging, of zich er voldoende van vergewissen dat de desbetreffende producten tijdig worden geleverd. Die aspecten zijn ook belangrijk om veerkracht te bevorderen. Er moet tevens worden voorzien in uitzonderingen met betrekking tot monopoliesituaties, specifieke tekortkomingen van de markt, of situaties waarin aanbestedende diensten of aanbestedende entiteiten te maken kunnen hebben met buitensporige kosten of technische onverenigbaarheden.

    (57)

    In sommige gevallen moet aandacht worden besteed aan de bijdrage van de inschrijving aan de veerkracht ten aanzien van bepaalde derde landen. Indien de Commissie heeft vastgesteld dat het aandeel van een nettonultechnologie of de voornaamste specifieke componenten daarvan van oorsprong uit een derde land goed is voor meer dan 50 % van de toelevering van die specifieke nettonultechnologie of van die componenten binnen de Unie, moeten aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten verplicht zijn verscheidene voorwaarden op te nemen in hun aanbestedingsdocumenten, teneinde een veerkrachtig resultaat te bereiken. Op die manier mag de waarde van de specifieke nettonultechnologie of de voornaamste specifieke componenten daarvan van oorsprong uit het betrokken derde land onder specifieke voorwaarden niet meer bedragen dan 50 %. Bovendien moet hetzelfde mechanisme van toepassing zijn indien de Commissie heeft vastgesteld dat het toeleveringsaandeel binnen de Unie van die producten of componenten van oorsprong uit een derde land gedurende twee opeenvolgende jaren gemiddeld met minstens tien procentpunten is toegenomen en minstens 40 % van de toelevering binnen de Unie heeft bereikt. Op die manier kan de Unie doeltreffend rekening houden met veranderende afhankelijkheden. Voor opdrachten die onder EU-aanhangsel I bij de Overeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie inzake overheidsopdrachten (GPA-overeenkomst) vallen, of onder andere toepasselijke internationale overeenkomsten waardoor de Unie gebonden is, mogen aanbestedende diensten en aanbestedende instanties die vereisten niet toepassen op nettonultechnologieën of de voornaamste specifieke componenten daarvan die afkomstig zijn van de toeleveringsbronnen die die overeenkomsten hebben ondertekend.

    (58)

    Bij niet-naleving van die veerkrachtvereisten moeten aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten in hun aanbestedingsdocumenten van de hoofdaannemer ook verlangen aan de betrokken aanbestedende dienst of aanbestedende entiteit een evenredige vergoeding van minstens 10 % van de waarde van de specifieke nettonultechnologieën van de opdracht te betalen, teneinde ervoor te zorgen dat aan het mechanisme wordt voldaan.

    (59)

    De lidstaten mogen leveranciers van nettonultechnologieën uit een andere lidstaat niet discrimineren of zonder rechtvaardiging op een verschillende wijze behandelen. Die verplichting weerspiegelt de reeds bestaande verplichting voor aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten, overeenkomstig de Richtlijnen 2014/23/EU, 2014/24/EU en 2014/25/EU, om ondernemers gelijk en zonder te discrimineren te behandelen en de in die richtlijnen vastgelegde procedureregels te volgen om ervoor te zorgen dat de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie in de praktijk worden geëerbiedigd en dat de openbare aanbestedingsprocedures worden opengesteld voor mededinging.

    (60)

    Onverminderd het op een specifieke technologie toepasselijke Unierecht, met inbegrip van Verordening (EU) 2024/1781 van het Europees Parlement en de Raad (29) en Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad (30) , en tenzij daarin anders is aangegeven, kunnen aanbestedende diensten en aanbestedende instanties bij de beoordeling van de milieuduurzaamheid van de op basis van deze verordening aangekochte nettonuloplossingen rekening houden met verschillende elementen die gevolgen hebben voor het klimaat en het milieu.

    (61)

    Aan de Commissie moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om voor aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten leidende beginselen vast te stellen om technische specificaties, vereisten en contractvoorwaarden met betrekking tot milieuduurzaamheid voor overheidsopdrachten nader te bepalen. Dit moet het op specifieke technologieën toepasselijke Unierecht, met inbegrip van Verordening (EU) 2024/1781 en Verordening (EU) 2023/1542, onverlet laten.

    (62)

    Om in het kader van een openbare aanbestedingsprocedure of een veiling rekening te houden met de noodzaak om de productie of het verbruik van energie uit hernieuwbare bronnen te ondersteunen en met de noodzaak om de toeleveringsketens van nettonultechnologieën te diversifiëren en voor de toelevering van die technologieën minder vaak afhankelijk te zijn van één enkele bron, en onverminderd de internationale verbintenissen van de Unie, moet de toelevering als onvoldoende gediversifieerd worden beschouwd ten minste wanneer de specifieke nettonultechnologie of de voornaamste componenten daarvan afkomstig is uit één derde land en goed is voor meer dan 50 % van die toelevering binnen de Unie.

    (63)

    Om maatschappelijk verantwoord ondernemen van inschrijvers en de cyber- en gegevensbeveiliging van de gebruikte technologieën, projecten en bijbehorende infrastructuur te bevorderen en te stimuleren dat de projecten volledig en tijdig worden uitgevoerd, moeten overheidsinstanties die veilingen ontwerpen voor de uitrol van energie uit hernieuwbare bronnen voorselectiecriteria opnemen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen, cyber- en gegevensbeveiliging, en het vermogen om projecten volledig en tijdig uit te voeren.

    (64)

    Ter ondersteuning van de doelstelling om een industriële basis te ontwikkelen en in stand te houden voor de totstandbrenging van strategische technologieën voor hernieuwbare energie teneinde de energievoorziening van de Unie veilig te stellen en afhankelijkheid voor de toelevering van deze technologieën die de inspanningen van de Unie op het gebied van broeikasgasemissiereductie zou vertragen of de energievoorzieningszekerheid in gevaar zou brengen, te voorkomen, moeten overheidsinstanties die veilingen ontwerpen voor de uitrol van energie uit hernieuwbare bronnen de duurzaamheid en veerkracht in de voorziening met betrekking tot deze technologieën binnen de Unie vergroten. De lidstaten moeten de bijdrage van de veilingen aan duurzaamheid beoordelen door te kijken naar de milieuduurzaamheid van inschrijvingen en naar hun bijdrage aan innovatie en aan de integratie van het energiesysteem. Daartoe moeten de lidstaten de keuze hebben om in het veilingontwerp voorselectie- of gunningscriteria op te nemen. Alle projecten van inschrijvers moeten aan voorselectiecriteria voldoen om aan de veiling te kunnen deelnemen, maar gunningscriteria zijn meer bepaald bedoeld om de verschillende aan een veiling deelnemende projecten te kunnen evalueren en rangschikken.

    (65)

    Bij het bekijken van de milieuduurzaamheid van inschrijvingen, aan de hand van voorselectie- of gunningscriteria, kunnen overheidsinstanties die veilingen ontwerpen voor de uitrol van energie uit hernieuwbare bronnen rekening houden met verschillende elementen die van invloed zijn op het klimaat en het milieu. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om de duurzaamheid en betrouwbaarheid van de oplossing, het gemak van reparatie en onderhoud en de toegang tot dergelijke diensten, het gemak van upgraden en opknappen, het gemak waarmee recycling plaatsvindt en de kwaliteit ervan, het gebruik van stoffen, het verbruik van energie, water en andere hulpbronnen in een of meer stadia van de levenscyclus van het product, het gewicht en het volume van het product en de verpakking ervan, de integratie van hernieuwbare materialen, of gerecyclede of gebruikte componenten, de hoeveelheid, kenmerken en beschikbaarheid van de verbruiksgoederen die noodzakelijk zijn voor correct gebruik en onderhoud, de milieuvoetafdruk van het product en de milieueffecten ervan gedurende de levenscyclus, de koolstofvoetafdruk van het product, het vrijkomen van microplastics, de emissies in de lucht, het water of de bodem in een of meer levenscyclusfasen van het product, de hoeveelheden afval die wordt gegenereerd, en de gebruiksvoorwaarden.

    (66)

    Om het ontwerp en de productie van innovatievere en geavanceerdere technologieën voor hernieuwbare energie te ondersteunen kan bij de duurzaamheidsbijdrage van inschrijvingen, in de vorm van voorselectie- of gunningscriteria, rekening worden gehouden met de bijdrage aan innovatie door te voorzien in voorselectie- of gunningscriteria die het gebruik van geheel nieuwe oplossingen of verbetering van vergelijkbare geavanceerde oplossingen bevorderen.

    (67)

    Om de integratie van energie uit hernieuwbare bronnen in het energiesysteem van de Unie en de baten ervan voor kosteneffectieve decarbonisatie te ondersteunen, kan bij de duurzaamheidsbijdrage van inschrijvingen rekening worden gehouden met de bijdrage aan de integratie van het energiesysteem, bijvoorbeeld via energieopslag, terugwinning van afvalwarmte en -koude, en de productie van hernieuwbare waterstof.

    (68)

    Om de veerkracht in de toelevering van nettonultechnologieën voor hernieuwbare energie te vergroten en om buitensporige afhankelijkheid van landen met een zeer geconcentreerd aanbod in de Unie te voorkomen, moeten overheidsinstanties door middel van voorselectie- of gunningscriteria de bijdrage wat betreft veerkracht van de verschillende projecten die deelnemen aan veilingen voor de uitrol van energie uit hernieuwbare bronnen bekijken, rekening houdend met de noodzaak om de toelevering met betrekking tot technologieën voor hernieuwbare energie te diversifiëren, onverminderd de internationale verbintenissen van de Unie. Wanneer overheidsinstanties het veerkrachtcriterium toepassen, moeten ze ermee rekening houden dat de toelevering ten minste als onvoldoende gediversifieerd moet worden beschouwd indien meer dan 50 % van de vraag binnen de Unie naar een specifieke nettonultechnologie of naar de voornaamste specifieke componenten daarvan van oorsprong zijn uit één enkel derde land.

    (69)

    Bij toepassing als gunningscriteria geschiedt het wegen van de criteria voor de duurzaamheids- en veerkrachtbijdrage van de inschrijvingen bij veilingen voor de uitrol van energie uit hernieuwbare bronnen onverminderd de mogelijkheid voor de overheidsinstanties die deze veilingen ontwerpen om een hogere drempel vast te stellen voor de criteria met betrekking tot milieuduurzaamheid, innovatie en integratie van het energiesysteem, indien dit verenigbaar is met een eventuele limiet voor niet-prijsgerelateerde criteria die in het kader van de staatssteunregels is vastgesteld. De toepassing van deze criteria en hun minimum- en gecombineerde gewicht bij veilingen moet er in ieder geval voor zorgen dat veilingen concurrerend blijven en voldoen aan de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

    (70)

    Om de toelevering van hernieuwbare-energietechnologieën aan de Unie op te voeren om uiterlijk in 2030 te voldoen aan de totale jaarlijkse productiebenchmarkbehoeften binnen de Unie, moet in deze verordening worden voorzien in een specifiek aandeel van het geveilde volume waarop niet-prijscriteria worden toegepast. De Commissie moet dit aandeel om de twee jaar beoordelen om de gevolgen van de niet-prijscriteria op de ontwikkeling van de jaarlijkse productie van hernieuwbare-energietechnologieën en de uitrol van energie uit hernieuwbare bronnen in de Unie te bepalen, met inbegrip van de financiële gevolgen en het effect ervan op de snelheid van de uitrol, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de werkbaarheid en de duidelijkheid van het systeem voor projectontwikkelaars. Indien uit die beoordelingen blijkt dat de toepassing van de veerkracht- en duurzaamheidscriteria een positieve bijdrage levert aan de voorzieningszekerheid van de Unie voor nettonultechnologieën, met name door de productiecapaciteit voor hernieuwbare-energietechnologieën in de Unie op te voeren, en geen noemenswaardige belemmering vormt voor het verwezenlijken van de in Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (31) vastgelegde streefcijfers voor hernieuwbare energie, met inbegrip van de uitrol in elke lidstaat, moet de toepassing van die bepalingen stapsgewijs worden verhoogd. Voor elke stap moet een effectbeoordeling worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat grotere aandelen een positieve bijdrage blijven leveren aan de voorzieningszekerheid van hernieuwbare-energietechnologieën en dat die voordelen zwaarder wegen dan de gevolgen voor de kosten en de snelheid van de uitrol van energie uit hernieuwbare bronnen. Bij de bepaling van het aandeel van het geveilde volume moet, indien passend en haalbaar, worden gestreefd naar een geleidelijke algemene verhoging teneinde bij te dragen tot het verwezenlijken van de algemene doelstellingen van deze verordening en tot het halen van 50 % uiterlijk eind 2029.

    (71)

    Afhankelijk van hun doelen voor de uitrol van energie uit hernieuwbare bronnen en hun nationale decarbonisatiestrategieën, kan de toepassing van de veerkracht- en duurzaamheidscriteria zeer verschillende gevolgen hebben voor de lidstaten. Bij het beoordelen van de gevolgen van die criteria voor de uitrol van energie uit hernieuwbare bronnen moet de Commissie derhalve de algemene financiële gevolgen voor en effecten op de uitrol in de Unie en de gevolgen voor de lidstaten en andere belanghebbenden, met inbegrip van huishoudens en bedrijven onderzoeken. Om de gevolgen voor de uitrol van energie uit hernieuwbare bronnen te bepalen en rekening te houden met praktijkervaringen met de toepassing van niet-prijscriteria, moet de Commissie in het kader van haar beoordeling de nationale instanties die veilingen houden op een gestructureerde en transparante wijze raadplegen.

    (72)

    De criteria voor veilingen kunnen buitensporige lasten veroorzaken voor promotoren van projecten op het gebied van hernieuwbare energie met weinig capaciteit. Om de gevolgen van deze verordening voor veilingen ter ondersteuning van projecten met een maximale capaciteit van 10 megawatt te beperken, moeten de lidstaten die veilingen kunnen uitsluiten van de berekening van het totale volume geveilde capaciteit per jaar.

    (73)

    Indien er onvoldoende belangstelling bestaat voor veilingen waarop voorselectie-, veerkracht- en duurzaamheidscriteria worden toegepast, mag de uitrol van energie uit hernieuwbare bronnen niet worden afgeremd door de lidstaten te verplichten die criteria toe te passen op het volume van de veiling waarvoor onvoldoende belangstelling bestaat. De lidstaten moeten derhalve het aandeel van het volume van de veiling waarvoor onvoldoende belangstelling bestaat kunnen uitsluiten van de vereisten voor veilingen. Geacht wordt dat er onvoldoende belangstelling bestaat voor een veiling wanneer de biedingen voor die veiling betrekking hebben op een volume dat lager is dan het totale volume van de geveilde capaciteit.

    (74)

    Met het oog op het opzetten van regelingen die ten goede komen aan huishoudens, bedrijven of consumenten en die de aankoop van eindproducten met nettonultechnologie stimuleren, en onverminderd de internationale verbintenissen van de Unie, moet de toelevering als onvoldoende gediversifieerd worden beschouwd wanneer voor meer dan 50 % van de totale vraag voor een specifieke nettonultechnologie in de Unie wordt voorzien uit één enkele bron. Met het oog op een consistente toepassing moet de Commissie, met ingang van de datum van toepassing van deze verordening, een jaarlijkse lijst bekendmaken met de herkomst van de onder deze categorie vallende eindproducten met nettonultechnologie, uitgesplitst naar het aandeel van het aanbod in de Unie dat afkomstig is uit verschillende bronnen, op basis van het meest recente jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn.

    (75)

    Bij Besluit 2014/115/EU van de Raad (32) is onder meer de wijziging van de GPA-overeenkomst goedgekeurd. De GPA-overeenkomst beoogt de invoering van een multilateraal kader van evenwichtige rechten en verplichtingen met betrekking tot overheidsopdrachten met het oog op de liberalisering en de expansie van de wereldhandel. Voor opdrachten die onder aanhangsel I van de Unie van de GPA-overeenkomst vallen, alsmede onder andere toepasselijke internationale overeenkomsten waardoor de Unie gebonden is, met inbegrip van vrijhandelsovereenkomsten en artikel III:8, punt a), van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994 voor aanbesteding door overheidsinstanties van producten die worden aangekocht niet met het oog op commerciële wederverkoop of het gebruik bij de productie van goederen voor commerciële verkoop, mogen aanbestedende diensten en aanbestedende instanties de veerkrachtvereisten niet toepassen op nettonultechnologieën of de voornaamste specifieke componenten daarvan die afkomstig zijn van de toeleveringsbronnen die die overeenkomsten hebben ondertekend.

    (76)

    De toepassing van de bepalingen inzake veerkracht bij openbare aanbestedingsprocedures op grond van deze verordening mag geen afbreuk doen aan artikel 25 van Richtlijn 2014/24/EU en aan de artikelen 43 en 85 van Richtlijn 2014/25/EU, en moet stroken met de mededeling van de Commissie van 24 juli 2019 getiteld “Richtsnoeren voor de deelname van inschrijvers en goederen uit derde landen aan de aanbestedingsmarkt van de EU”. Evenzo moeten de bepalingen inzake openbare aanbestedingen van toepassing blijven op onder deze verordening vallende werkzaamheden, leveringen en diensten, met inbegrip van artikel 67, lid 4, van Richtlijn 2014/24/EU en alle uitvoeringsmaatregelen die voortvloeien uit Verordening (EU) 2024/1781.

    (77)

    Ter beperking van de administratieve lasten als gevolg van de noodzaak om rekening te houden met eisen op het gebied van de bijdrage van de aanbesteding wat betreft duurzaamheid en veerkracht, met name voor kleinere overheidsafnemers en voor opdrachten die een lagere waarde vertegenwoordigen en die geen belangrijke gevolgen hebben voor de markt, moet de toepassing van de desbetreffende bepalingen van deze verordening voor overheidsafnemers die geen aankoopcentrale zijn en voor opdrachten met een waarde van minder dan 25 miljoen EUR met twee jaar worden uitgesteld.

    (78)

    Voor de toepassing van de bepalingen van deze verordening inzake openbare aanbestedingsprocedures mogen aanbestedende diensten en aanbestedende instanties, indien een product onder een op grond van Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad (33) vastgestelde gedelegeerde handeling valt, alleen die producten aankopen die aan de verplichting van artikel 7, lid 2, van die verordening voldoen.

    (79)

    Huishoudens, bedrijven en eindgebruikers vertegenwoordigen een essentieel deel van de vraag van de Unie naar eindproducten met nettonultechnologie. Overheidssteunregelingen om de aankoop van dergelijke producten door huishoudens te stimuleren, met name voor kwetsbare huishoudens en consumenten met een laag en lager middeninkomen, zijn belangrijke instrumenten om de groene transitie te versnellen. In het kader van het in de mededeling van de Commissie van 18 mei 2022 aangekondigde initiatief voor zonnepaneeldaken moeten de lidstaten bijvoorbeeld nationale steunprogramma’s opzetten om de grootschalige uitrol van zonne-energie op daken te ondersteunen. In het REPowerEU-plan riep de Commissie de lidstaten op om ten volle gebruik te maken van ondersteunende maatregelen die de omschakeling op warmtepompen aanmoedigen. Dergelijke steunregelingen, die op nationaal niveau worden opgezet door de lidstaten of op lokaal niveau door lokale of regionale overheden, moeten ook bijdragen tot het vergroten van de duurzaamheid en veerkracht van de nettonultechnologieën van de Unie. Overheidsinstanties moeten begunstigden bijvoorbeeld een hogere financiële compensatie bieden voor de aankoop van eindproducten met nettonultechnologie die een grotere bijdrage zullen leveren aan de veerkracht in de Unie. Overheidsinstanties kunnen de subsidiabiliteit van regelingen afhankelijk stellen van de bijdrage op het gebied van duurzaamheid en veerkracht. Daarbij worden de lidstaten aangemoedigd om rekening te houden met de toegankelijkheid van dergelijke regelingen voor burgers in energiearmoede. Overheidsinstanties moeten ervoor zorgen dat hun regelingen open, transparant en niet-discriminerend zijn, zodat zij bijdragen tot een grotere vraag naar nettonultechnologieproducten in de Unie. Overheidsinstanties moeten daarnaast de aanvullende financiële compensatie voor dergelijke producten beperken om de uitrol van nettonultechnologieën in de Unie niet te vertragen. Om de efficiëntie van dergelijke regelingen te vergroten, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat informatie voor zowel consumenten als fabrikanten van nettonultechnologie gemakkelijk toegankelijk is op een gratis website. Het gebruik door overheidsinstanties van de bijdrage wat betreft duurzaamheid en veerkracht in het kader van op consumenten of huishoudens gerichte regelingen mag geen afbreuk doen aan de staatssteunregels en de WTO-regels inzake subsidies.

    (80)

    Bij het ontwerpen van regelingen die huishoudens, bedrijven of consumenten ten goede komen en die de aankoop van eindproducten met nettonultechnologie stimuleren, moeten lidstaten, regionale of lokale autoriteiten, publiekrechtelijke instellingen of samenwerkingsverbanden bestaande uit een of meer van deze autoriteiten of een of meer van deze instellingen, ervoor zorgen dat de internationale verbintenissen van de Unie worden nageleefd, onder meer door ervoor te zorgen dat die regelingen niet een omvang bereiken die de belangen van WTO-leden ernstig schaadt.

    (81)

    De Commissie moet de lidstaten ook kunnen bijstaan bij het ontwerpen van op huishoudens, bedrijven en consumenten gerichte regelingen om synergieën tot stand te brengen en beste praktijken uit te wisselen. Het platform voor nettonultechnologie in Europa (“het platform”) moet ook een belangrijke rol spelen om ervoor te zorgen dat de bijdrage aan de duurzaamheid en veerkracht door lidstaten en overheidsinstanties in hun praktijken inzake openbare aanbestedingsprocedures en veilingen wordt geïntegreerd. De Commissie moet, na raadpleging van het platform, een uitvoeringshandeling vaststellen waarin de criteria voor de beoordeling van de bijdrage aan de duurzaamheid en veerkracht worden vastgelegd. In die handeling moet bijzondere aandacht worden besteed aan kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), die een eerlijke kans moeten krijgen om deel te nemen aan de omvangrijke markt voor overheidsopdrachten. Ze moet er ook voor zorgen dat de vereisten met betrekking tot duurzaamheid en veerkracht worden toegepast op een manier die eerlijke en gelijke mededinging tussen marktdeelnemers waarborgt, ongeacht hun eigendomsstructuur.

    (82)

    Om ervoor te zorgen dat openbare aanbestedingsprocedures en veilingen met het oog op de uitrol van hernieuwbare energiebronnen daadwerkelijk bijdragen aan de veerkracht van de Unie, moeten die activiteiten voorspelbaar zijn voor de industrie. Om de industrie in staat te stellen haar productie tijdig aan te passen, moeten aanbestedende diensten en instanties de markt vooraf informeren over hun geraamde aankoopbehoeften inzake nettonultechnologieproducten.

    (83)

    Naast maatregelen die gericht zijn op de vraag van de overheid en huishoudens, kan de Unie maatregelen overwegen om de uitrol van nettonultechnologieën in de industriële waardeketens van de Unie te faciliteren, met name voor kmo’s, door vraag en aanbod van de industrie beter op elkaar af te stemmen.

    (84)

    Zoals aangegeven in de mededeling over een industrieel plan staat het marktaandeel van de EU-industrie onder sterke druk, omdat subsidies in derde landen het speelveld verstoren. Deze situatie plaatst de Unie voor een concurrentie-uitdaging om haar eigen industrie in stand te houden en te ontwikkelen en vereist een snelle en ambitieuze reactie van de Unie bij de modernisering van haar rechtskader.

    (85)

    Gezien de doelstelling van de Unie om haar strategische afhankelijkheid van derde landen voor nettonultechnologieën te verminderen, is het van cruciaal belang dat mechanismen voor overheidssteun, zoals openbare aanbestedingsprocedures en veilingen, dergelijke afhankelijkheden niet verergeren. Waar nodig en passend, en indien de Commissie heeft vastgesteld dat aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden inzake veerkracht is voldaan, moeten gerechtvaardigde beperkingen worden vastgesteld voor het aandeel producten in leveringscontracten dat afkomstig is uit derde landen. Voorts moeten inspanningen worden geleverd om een doeltreffend antwoord te bieden op oneerlijke subsidies door derde landen die het gelijke speelveld ondermijnen, bijvoorbeeld door een beroep te doen op alle mogelijke maatregelen waarin de Verordeningen (EU) 2022/1031 (34) en (EU) 2022/2560 (35) van het Europees Parlement en de Raad voorzien.

    (86)

    Toegang tot publieke en particuliere financiering is van cruciaal belang om de open strategische autonomie van de Unie te waarborgen en om een solide en concurrerende productiebasis voor nettonultechnologieën en de bijbehorende toeleveringsketens in de hele Unie tot stand te brengen. De meeste investeringen die nodig zijn om de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken, zullen afkomstig zijn van particulier kapitaal dat zowel wordt aangetrokken door het groeipotentieel van het nettonulecosysteem als door een stabiel en ambitieus beleidskader. Goed functionerende, diepe en geïntegreerde kapitaalmarkten zullen daarom essentieel zijn om de nodige middelen voor de groene transitie en projecten voor de productie van nettonultechnologie aan te trekken en naar de juiste projecten te leiden. Snelle vooruitgang in de richting van de kapitaalmarktenunie is dus noodzakelijk om de Unie in staat te stellen haar doelstellingen inzake een nettonuluitstoot te verwezenlijken. De agenda voor duurzame financiering (en gemengde financiering) speelt eveneens een cruciale rol bij het opschalen van investeringen in nettonultechnologieën in de waardeketens, en waarborgt het concurrentievermogen van de sector. Zoals aangegeven in het bij deze verordening gevoegde werkdocument bedragen de investeringsbehoeften ongeveer 92 miljard EUR voor de periode 2023-2030, met een bandbreedte tussen ongeveer 52 miljard EUR en 119 miljard EUR, afhankelijk van uiteenlopende scenario’s. De daarmee gepaard gaande publieke financieringsbehoeften bedragen 16-18 miljard EUR. Aangezien bij deze beoordeling slechts zes specifieke technologieën in aanmerking worden genomen, zullen de reële investeringsbehoeften wellicht nog veel groter zijn.

    (87)

    Particuliere investeringen door bedrijven en financiële investeerders zijn essentieel. Indien particuliere investeringen alleen niet volstaan, kan voor de doeltreffende uitrol van projecten voor de productie van nettonultechnologie overheidssteun nodig zijn, bijvoorbeeld in de vorm van garanties, leningen of investeringen in eigen vermogen en quasi-eigenvermogen, waarbij verstoringen op de interne markt moeten worden vermeden. Indien die overheidssteun de vorm van staatssteun aanneemt, moet die steun een stimulerend effect hebben en noodzakelijk, doelgericht, tijdelijk, passend en evenredig zijn, zonder afbreuk te doen aan de mededinging en de cohesie op de interne markt. De bestaande richtsnoeren inzake staatssteun, die onlangs grondig zijn herzien in overeenstemming met de doelstellingen van de dubbele transitie, bieden ruime mogelijkheden om onder bepaalde voorwaarden investeringen te ondersteunen voor projecten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen. De lidstaten kunnen een belangrijke rol spelen bij het vergemakkelijken van de toegang tot financiering voor projecten voor de productie van nettonultechnologieën door marktfalen aan te pakken met gerichte en tijdelijke staatssteun. Het op 9 maart 2023 aangenomen tijdelijke crisis- en transitiekader voor staatssteun moet zorgen voor een gelijk speelveld binnen de interne markt, dat gericht is op de sectoren waar een risico van verplaatsing naar een derde land is vastgesteld en dat evenredig is in termen van steunbedragen. Het zou de lidstaten in staat stellen regelingen in te voeren ter ondersteuning van nieuwe investeringen in productiefaciliteiten in welomschreven nettonulsectoren, onder meer via belastingvoordelen. Het toegestane steunbedrag kan worden aangepast door hogere steunintensiteiten en steunplafonds indien de investering plaatsvindt in steungebieden, om bij te dragen tot de doelstelling van convergentie tussen lidstaten en regio’s. Om versnippering van de interne markt te voorkomen, moeten er passende voorwaarden gelden om de concrete risico’s van verlegging van de investering buiten de EER te verifiëren en om na te gaan of er geen risico van verplaatsing binnen de EER bestaat. Om daartoe nationale middelen vrij te maken, worden de lidstaten aangemoedigd om, overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG, 25 % van de ETS-inkomsten die zij jaarlijks van ETS-veilingen innen hieraan te besteden.

    (88)

    Aanvullende mobilisatie van staatssteun moet gericht, tijdelijk en in overeenstemming zijn met de beleidsdoelstellingen van de Unie, zoals de Europese Green Deal en de pijler. Deze financiering mag de verschillen tussen de lidstaten niet vergroten in overeenstemming met het mededingings- en cohesiebeleid van de Unie.

    (89)

    Overheidssteun moet worden gebruikt om specifieke tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties op proportionele wijze aan te pakken, en de acties mogen particuliere financiering niet overlappen of verdringen, noch de mededinging op de interne markt verstoren. De acties moeten een duidelijke meerwaarde voor de Unie hebben. Overheidsinvesteringen kunnen met name gericht zijn op het investeren in noodzakelijke infrastructuur, het bevorderen van innovatie en het opschalen van baanbrekende technologieën.

    (90)

    Eer kan ook een beroep worden gedaan op verschillende financieringsprogramma’s van de Unie, zoals de bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (36) ingestelde herstel- en veerkrachtfaciliteit, het bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (37) ingestelde InvestEU, cohesiebeleidsprogramma’s of het op grond van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (38) opgerichte innovatiefonds, om investeringen in projecten voor de productie van nettonultechnologie te financieren. Bovendien zal het STEP helpen om de bestaande middelen van de Unie beter te kanaliseren naar kritieke investeringen ter ondersteuning van de ontwikkeling of productie van kritieke technologieën, waaronder schone technologieën.

    (91)

    Bij Verordening (EU) 2023/435 (39) werd aan de lidstaten nog eens 20 miljard EUR aan niet-terugvorderbare steun ter beschikking gesteld om de energie-efficiëntie te bevorderen en fossiele brandstoffen te vervangen, onder meer projecten van de Unie voor een nettonulindustrie. Zoals vermeld in de richtsnoeren van de Commissie betreffende de REPowerEU-hoofdstukken worden de lidstaten aangemoedigd om in het REPowerEU-hoofdstuk van hun herstel- en veerkrachtplannen maatregelen op te nemen ter ondersteuning van investeringen in de productie van nettonultechnologieën en industriële innovatie, overeenkomstig Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (40).

    (92)

    InvestEU is het toonaangevende programma van de Unie om investeringen te stimuleren, met name in de groene en de digitale transitie, door financiering en technische bijstand te verlenen, bijvoorbeeld door middel van blendingmechanismen. Een dergelijke aanpak draagt bij tot het aantrekken van extra publiek en particulier kapitaal. Bovendien worden de lidstaten aangemoedigd om bij te dragen via het lidstaatcompartiment van InvestEU om ondersteuning te bieden voor financiële producten die beschikbaar zijn voor de productie van nettonultechnologie, onverminderd de toepasselijke staatssteunregels.

    (93)

    De lidstaten kunnen steun verlenen uit programma’s in het kader van het cohesiebeleid, overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (41), om de benutting van strategische nettonulprojecten alsook projecten voor de productie van nettonultechnologie in alle regio’s, met name in minder ontwikkelde regio’s, overgangsregio’s en door het Fonds voor een rechtvaardige transitie bestreken gebieden, aan te moedigen door middel van investeringspakketten voor infrastructuur, productieve investeringen in innovatie, productiecapaciteit in kmo’s, diensten, opleidings- en bijscholingsmaatregelen, met inbegrip van steun voor capaciteitsopbouw bij overheidsinstanties en promotoren. Het bij Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad (42) ingevoerde instrument voor technische ondersteuning kan de lidstaten en de regio’s helpen bij het opstellen van groeistrategieën voor een nettonulindustrie, het verbeteren van het ondernemingsklimaat, het beperken van de administratieve formaliteiten en het versnellen van de vergunningsprocedures. De lidstaten moeten worden aangemoedigd om de duurzaamheid van nettonulprojecten te bevorderen door deze investeringen in waardeketens van de Unie te integreren, met name waar kan worden voortgebouwd op interregionale en grensoverschrijdende samenwerkingsnetwerken. De vaststelling van dergelijke maatregelen moet met name worden overwogen met betrekking tot valleien.

    (94)

    Het innovatiefonds biedt tevens een veelbelovende en kostenefficiënte manier om de opschaling van de productie en toepassing van schone waterstof en andere nettonultechnologieën in Europa te ondersteunen, waardoor de soevereiniteit van de Unie op het gebied van cruciale technologieën voor klimaatactie en energiezekerheid wordt versterkt.

    (95)

    Om de beperkingen van de huidige versnipperde inspanningen op het gebied van publieke en particuliere investeringen weg te nemen en integratie en rendement op investering te bevorderen, moeten de Commissie en de lidstaten de bestaande financieringsprogramma’s op Unie- en nationaal niveau beter coördineren, synergieën tot stand brengen en zorgen voor een betere coördinatie en samenwerking met de industrie en belangrijke belanghebbenden uit de particuliere sector. Het platform heeft een belangrijke rol te spelen bij het opstellen van een alomvattend overzicht van de beschikbare en relevante financieringsmogelijkheden en bij het overleg over de individuele financieringsbehoeften van strategische nettonulprojecten. Om de productie van nettonultechnologieën in de Unie te stimuleren, kan het platform bekijken hoe de financiering, het regelgevingskader en investerings- en locatiegaranties moeten worden aangepakt.

    (96)

    Gezien het belang van projecten voor de productie van nettonultechnologie en strategische nettonulprojecten voor de energievoorziening van de Unie moet bovendien een reeks administratieve beperkingen gedeeltelijk worden opgeheven of vereenvoudigd om de uitvoering van dergelijke projecten te versnellen.

    (97)

    Ruimtegegevens en -diensten die zijn afgeleid van de in het kader van het bij Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad (43) vastgestelde ruimtevaartprogramma van de Unie, en met name Copernicus, geleverde gegevens, worden voor zover mogelijk gebruikt om informatie te verstrekken met betrekking tot de geologie, biologie, ecologie, sociaal-economische ontwikkeling en de beschikbaarheid van hulpbronnen voor milieubeoordelingen en -vergunningen. Dergelijke gegevens en diensten, en met name de capaciteit in het kader van Copernicus voor monitoring en verificatie van antropogene CO2-emissies, zijn van belang voor de beoordeling van het effect van industriële projecten en het effect van putten van antropogene CO2 op de mondiale concentraties en stromen van broeikasgassen.

    (98)

    Overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (44) moet de Commissie een of meer Europese normalisatieorganisaties verzoeken Europese normen op te stellen ter ondersteuning van de doelstellingen van deze verordening.

    (99)

    Waterstofvalleien met toepassingen voor eindgebruik in de industrie spelen een belangrijke rol bij het koolstofvrij maken van de energie-intensieve industrieën. In REPowerEU is de doelstelling opgenomen om het aantal waterstofvalleien in de Unie te verdubbelen. Om deze doelstelling te verwezenlijken, moeten de lidstaten de vergunningverleningsprocessen versnellen, testomgevingen voor nettonultechnologie overwegen en van toegang tot financiering een prioriteit maken. Om de veerkracht van de nettonulindustrie te vergroten, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de waterstofvalleien over de grenzen van de lidstaten heen met elkaar worden verbonden. Industriële installaties die hun eigen energie produceren en een positieve bijdrage kunnen leveren aan de productie van elektriciteit, moeten worden aangemoedigd om als energieproducenten te leveren aan het slimme elektriciteitsnet door de regelgevingsvereisten te vereenvoudigen.

    (100)

    Testomgevingen voor nettonultechnologie kunnen een belangrijk instrument zijn om innovatie op het gebied van nettonultechnologieën en leren op regelgevingsgebied te bevorderen. Innovatie moet worden gestimuleerd door ruimte te bieden voor experimenten, omdat de beschikbare wetenschappelijke resultaten nog in een gecontroleerde reële omgeving moeten worden getest. Er moeten testomgevingen voor nettonultechnologie worden opgezet om innovatieve nettonultechnologieën of andere innovatieve technologieën met potentieel om de transitie naar een klimaatneutrale, schone economie mogelijk te maken en strategische afhankelijkheden af te bouwen, gedurende een beperkte periode in gecontroleerde reële omstandigheden te testen, zodat leren op regelgevingsgebied en het potentieel voor opschaling en bredere toepassing worden bevorderd. Daarbij moet een evenwicht worden gevonden tussen rechtszekerheid voor deelnemers aan de testomgevingen voor nettonultechnologie en de verwezenlijking van de doelstellingen van het Unierecht. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om in hun nationale wetgeving afwijkingen voor testomgevingen voor nettonultechnologie toe te staan, waarbij wordt gewaarborgd dat het Unierecht en de in het nationale recht vastgelegde essentiële eisen inzake nettonultechnologie worden nageleefd. De Commissie bracht in 2023 richtsnoeren voor testomgevingen uit, zoals aangekondigd in de nieuwe Europese innovatieagenda, om de lidstaten te ondersteunen bij de voorbereiding van de testomgevingen voor nettonultechnologie. Die innovatieve technologieën kunnen uiteindelijk essentieel worden om de doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit te verwezenlijken en om de voorzieningszekerheid en de veerkracht van het energiesysteem van de Unie te waarborgen.

    (101)

    Het strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan) van de Unie zoals herzien in de mededeling van de Commissie van 20 oktober 2023, ondersteunt de ontwikkeling van schone, efficiënte en kosteneffectieve energietechnologieën door middel van coördinatie en samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie op het gebied van schone energie, waarbij de Europese industrie, onderzoeksorganisaties en regeringsvertegenwoordigers van de aan het SET-plan deelnemende landen (45) worden samengebracht. De herziening van het SET-plan heeft tot doel de oorspronkelijke strategische doelstellingen van het SET-plan af te stemmen op de Europese Green Deal, REPowerEU en het industrieel plan voor de Green Deal, en met name deze verordening. Het heeft tot doel een uniforme aanpak te bevorderen om de Europese decarbonisatiedoelstellingen te verwezenlijken, Europese nettonultechnologieën te ondersteunen en een duurzame en veerkrachtige energietoekomst tot stand te brengen. Het SET-plan heeft een structurerend effect gehad op de gezamenlijke acties op het gebied van onderzoek en innovatie, waardoor deze de gemeenschappelijke doelstellingen op het gebied van onderzoek en technologie op energiegebied sneller en doeltreffender kunnen verwezenlijken. Het SET-plan heeft bijgedragen tot de afstemming van de inspanningen op het gebied van O&I en tot het mobiliseren van overheidsfinanciering van deelnemende landen voor gezamenlijke prioriteiten op het gebied van O&I via het partnerschap voor de transitie naar schone energie en het partnerschap ter bevordering van de stedelijke transitie in het kader van Horizon Europa, ingesteld bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (46), als voorbeeld van een succesvolle sectoroverschrijdende samenwerking binnen de Unie. Het SET-plan speelt een centrale rol bij de uitvoering van de onderzoeks-, innovatie- en concurrentiedimensie van de energie-unie als onderdeel van de nationale energie- en klimaatplannen. Sinds zijn ontstaan in 2007 is het SET-plan echter een niet-officieel forum. Deze verordening biedt een kans om de brug tussen Europese innovatie en de productie van nieuwe innovatieve technologieën te versterken.

    (102)

    Er zijn meer gekwalificeerde werknemers nodig om de groene en de digitale transitie alsook de duurzame groei en het concurrentievermogen mogelijk te maken, de toeleveringsketens van de nettonultechnologie-industrieën van de Unie op te schalen en hoogwaardige banen in de Unie te behouden. Dat vereist grote investeringen in omscholing en bijscholing, onder meer op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding. . De energietransitie vergt een aanzienlijke toename van het aantal gekwalificeerde werknemers in een flink aantal sectoren, waaronder hernieuwbare energie en energieopslag en grondstoffen, en biedt een groot potentieel voor het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid. Volgens het SET-plan zijn er in 2030 alleen al voor de productie in de subsector voor waterstoftechnologieën op basis van brandstofcellen naar schatting 180 000 opgeleide werknemers, technici en ingenieurs nodig. In de sector voor fotovoltaïsche zonne-energie zouden alleen al in de productie tot 66 000 banen moeten worden ingevuld. Het is daarom van het grootste belang om banen in nettonultechnologieën aantrekkelijk en toegankelijk te maken en de huidige kloof tussen de vaardigheden van werknemers en de behoeften van bedrijven te dichten.

    (103)

    Aangezien een versterking van de productiecapaciteit van belangrijke nettonultechnologieën in de Unie niet haalbaar is zonder een aanzienlijke gekwalificeerde beroepsbevolking, moeten maatregelen worden genomen om de integratie en activering van meer mensen op de arbeidsmarkt te stimuleren, met name vrouwen, NEET-jongeren (jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen), mensen met een migratieachtergrond, ouderen en personen met een handicap. Bovendien moet dit ook gelden voor werknemers uit derde landen, aangezien de Unie slechts een klein deel van de gekwalificeerde migranten aantrekt. Voor werknemers in teruglopende of overbodig geworden sectoren, is specifieke steun bij de overstap naar een nieuwe baan belangrijk, in overeenstemming met de doelstellingen van de aanbeveling van de Raad inzake het garanderen van een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit. Dit betekent dat moet worden geïnvesteerd in vaardigheden voor iedereen, met een gerichte aanpak voor kwetsbare groepen en regio’s in transitie. De einddoelstelling moet erin bestaan in de Unie de hoogwaardige banen te creëren die nodig zijn voor de nettonultechnologieën, conform de streefcijfers voor werkgelegenheid en opleiding waarin de pijler voorziet, met inbegrip van billijke en toereikende lonen, betere levens- en arbeidsomstandigheden, het waarborgen van veilige en gezonde werkplekken en het recht op hoogwaardig levenslang leren. Tekorten aan vaardigheden en arbeidskrachten zijn soms ook te wijten aan onaantrekkelijke functies en slechte arbeidsomstandigheden. Het verbeteren van de kwaliteit van banen in sectoren en bedrijven met slechte arbeidsomstandigheden is daarom een belangrijke factor om werknemers aan te trekken. Voortbouwend op en met de opgedane kennis in het kader van bestaande initiatieven zoals het Europees pact voor vaardigheden, hebben activiteiten op het niveau van de Unie op het gebied van informatie over en prognoses betreffende vaardigheden, zoals door het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) en de Europese Arbeidsautoriteit, en de blauwdrukken voor sectorale samenwerking op het gebied van vaardigheden, tot doel alle actoren te mobiliseren om de relevantie te waarborgen en het succes van opleidingsprogramma’s te verbeteren, waaronder de instanties van de lidstaten, ook op regionaal en lokaal niveau, aanbieders van onderwijs en opleidingen, sociale partners en het bedrijfsleven, en met name kmo’s, alsook alle soorten universiteiten, moeten de behoeften aan vaardigheden vaststellen, onderwijs- en opleidingsprogramma’s ontwikkelen en die snel operationeel krijgen en op grote schaal inzetten. Strategische nettonulprojecten spelen in dit verband een belangrijke rol. De lidstaten en de Commissie moeten zorgen voor relevante financiële steun, onder meer door de mogelijkheden van de Uniebegroting te benutten via instrumenten zoals het ESF+, InvestEU, het Fonds voor een rechtvaardige transitie, Horizon Europa, Europese fondsen voor regionale ontwikkeling, de herstel- en veerkrachtfaciliteit, het op grond van artikel 10 quinquies van Richtlijn 2003/87/EG ingestelde moderniseringsfonds, REPowerEU, het programma voor de interne markt en het STEP. De financiële steun moet onder meer bestaan uit startfinanciering van de Commissie voor het opzetten van de Europese academies voor de nettonulindustrie (de “academies”) en om hun werking mogelijk te maken tot ze uiterlijk jaar na hun oprichting financieel duurzaam zijn, mede dankzij financiële bijdragen van de particuliere sector.

    (104)

    De academies moeten worden opgericht om onderwijs- en opleidingsprogramma’s, inhoud en materialen te ontwikkelen, evenals de credentials waaruit blijkt dat een leerprogramma door een van de academies is ontwikkeld, om de voor belangrijke waardeketens voor nettonultechnologie benodigde mensen van alle leeftijden bij en om te scholen, en deze programma’s, inhoud en materialen voor vrijwillig gebruik aan te bieden aan geschikte onderwijs- en opleidingsaanbieders en andere actoren die in de lidstaten bij de bij- en omscholing zijn betrokken. Deze academies moeten een faciliterende rol spelen, met volledige inachtneming van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de leerinhoud en de opzet van het onderwijsstelsel en voor de inhoud en de organisatie van de beroepsopleiding. Daarbij moeten de academies bijdragen tot de langetermijndoelstelling om de Unie tegelijkertijd te herindustrialiseren en koolstofvrij te maken, kritieke tekorten aan vaardigheden aan te pakken, haar open strategische autonomie te vergroten en tegemoet te komen aan de behoefte aan in de Unie geproduceerde nettonultechnologieën, door haar innovatie- en productievermogen te versterken. De academies moeten worden opgezet op basis van een beoordeling door de Commissie, op basis van bestaande en objectieve studies, van de tekorten aan vaardigheden in nettonultechnologie-industrieën die van cruciaal belang zijn voor de industriële transformatie en decarbonisatie. Elke academie moet op basis van de beoordeling van tekorten aan vaardigheden een actieplan opstellen met mijlpalen en streefdoelen, onder meer wat betreft het aantal lerenden.

    (105)

    De academies moeten het onderwijzen van transversale vaardigheden die beroepsmobiliteit vergemakkelijken aanmoedigen, samen met andere vereiste vaardigheden. De academies moeten hun leerinhoud in verschillende talen beschikbaar stellen, zodat zoveel mogelijk lerenden toegang hebben tot de leerprogramma’s. Zij moeten opleidingen, voor zover nodig, op alle vaardigheidsniveaus aanbieden, en zich aldus richten op alle onderwijs- en kwalificatieniveaus in de waardeketen van de betrokken sectoren. Aanbieders van onderwijs en opleiding in de lidstaten kunnen de inhoud en het materiaal voor onderwijs en opleiding die door de academies zijn ontwikkeld, vervolledigen met extra informatie in verband met bijvoorbeeld de nationale wetgeving inzake arbeids- en sociale rechten, toepasselijke collectieve overeenkomsten of territoriale of sectorspecifieke vereisten, die door de lidstaten is opgesteld, desgevallend in samenwerking met de sociale en economische partners. De leerinhoud moet ook gericht zijn op werknemers in nationale en lokale overheidsdiensten, met name die welke verantwoordelijk zijn voor vergunningen, effectbeoordelingen en regelgeving voor nieuwe technologieën, om zo bij te dragen aan de capaciteitsopbouw bij nationale overheidsdiensten en aan een vermindering van de verschillen tussen de lidstaten.

    (106)

    Om de transparantie en overdraagbaarheid van vaardigheden en de mobiliteit van werknemers te ondersteunen, zullen de academies credentials, waaronder, in voorkomend geval, microcredentials, ontwikkelen en de uitrol daarvan door onderwijs- en opleidingsaanbieders bevorderen om de leerprestaties inzichtelijk te maken. Indien een door de academies ontwikkeld onderwijs- en opleidingsprogramma met succes is afgerond, kunnen de door de academies ontwikkelde credentials worden afgegeven door onderwijs- en opleidingsaanbieders of uitreikende instanties in de lidstaten. Ze kunnen worden afgegeven in de vorm van digitale Europese credentials voor leerprestaties en zouden kunnen worden geïntegreerd in Europass-profielen en, indien van toepassing en relevant, in nationale kwalificatiekaders worden opgenomen. Het Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (Eures), dat informatie en advies verstrekt en actief is inzake werving of plaatsing ten behoeve van werknemers en werkgevers in de hele Unie, kan een belangrijke rol spelen bij de bekendmaking van vacatures in verband met nettonultechnologieën en, in voorkomend geval, bij de uitrol van Europese beroepsprofielen.

    (107)

    Het platform moet ondersteuning bieden bij het aansturen van de werkzaamheden van de academies door ervoor te zorgen dat hun inhoud gericht is op de door de Commissie geïnventariseerde vaardigheidstekorten en door een algemeen overzicht te bieden. De lidstaten moeten erop toezien dat de aangewezen nationale vertegenwoordiger kan fungeren als tussenpersoon tussen de nationale ministeries en bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de nationale sociale partners en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Het platform moet de door de verschillende academies geboekte vooruitgang monitoren, de onderliggende oorzaken van vaardigheidstekorten analyseren en nagaan in welke mate de opleidingsprogramma’s van de academies vaardigheidstekorten in nettonultechnologie-industrieën aanpakken en bestaande opleidingsmogelijkheden op het gebied van nettonultechnologieën in de lidstaten aanvullen. Het platform moet verslag uitbrengen over de uitrol van de leerprogramma’s, onder meer middels een voortgangsverslag dat drie jaar na de oprichting van elke academie moet worden ingediend en waarin wordt vermeld hoeveel lerenden de programma’s van de academies bereiken, uitgesplitst naar industriële sector, geslacht, leeftijd en onderwijs- en kwalificatieniveau.

    (108)

    Bij gebrek aan specifieke bepalingen in het Unierecht waarbij minimumopleidingseisen voor de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep worden ingevoerd, is het de bevoegdheid van de lidstaten om te beslissen of en hoe een beroep moet worden gereglementeerd. Nationale voorschriften ter regeling van de toegang tot gereglementeerde beroepen mogen echter geen ongerechtvaardigde of onevenredige belemmering voor de uitoefening van deze grondrechten vormen. De bevoegdheid om de toegang tot een beroep te reglementeren moet worden uitgeoefend binnen de grenzen van de beginselen van non-discriminatie en evenredigheid, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/958 van het Europees Parlement en de Raad (47) . Bij hun beoordeling moeten de lidstaten rekening houden met de nadelige gevolgen die het reglementeren van beroepen zou kunnen hebben op de beschikbaarheid van vaardigheden in de nettonulindustrie en ernaar streven het reglementeren op deze gebieden zoveel mogelijk te beperken.

    (109)

    Indien de lidstaten bepalen dat de leerprogramma’s die door de academies zijn ontwikkeld gelijkwaardig zijn aan de specifieke kwalificaties die de ontvangende lidstaat vereist om toegang te krijgen tot gereglementeerde activiteiten in het kader van een beroep dat van bijzonder belang is voor de nettonulindustrie in die lidstaat, moeten de lidstaten, in de context van de toegang tot een gereglementeerd beroep en teneinde de mobiliteit in nettonulberoepen te vergemakkelijken, deze credentials aanvaarden als voldoende onderbouwing voor en gelijkwaardig aan opleidingstitels, in overeenstemming met artikel 11 van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (48).

    (110)

    De bijdrage van nettonultechnologieën aan de decarbonisatiedoelstellingen van de Unie kan alleen worden verwezenlijkt wanneer die technologieën worden ingezet. Die uitrol zal tot op zekere hoogte wellicht plaatsvinden in particuliere huishoudens, maar de grootste decarbonisatie zal wellicht worden bereikt door het koolstofvrij maken van industriële processen. Om ervoor te zorgen dat in de Unie investeringen voor een dergelijke decarbonisatie plaatsvinden, die essentieel zijn om hoogwaardige banen en welvaart in de Unie te waarborgen en om de decarbonisatiedoelstellingen van de Unie te verwezenlijken, is het cruciaal dat deze verordening bijdraagt tot een verbetering van het investeringsklimaat voor de industrie in de Unie.

    (111)

    Op het niveau van de Unie moet een platform worden opgericht, dat zal bestaan uit de lidstaten en wordt voorgezeten door de Commissie. Het platform kan de Commissie en de lidstaten adviseren en bijstaan bij specifieke kwesties en een referentie-instantie vormen waarbinnen de Commissie en de lidstaten hun optreden coördineren en de uitwisseling van informatie over kwesties in verband met deze verordening vergemakkelijkt wordt. Voorts moet het platform de in deze verordening beschreven taken verder uitvoeren, met name met betrekking tot vergunningverlening, met inbegrip van centrale contactpunten, strategische nettonulprojecten, coördinatie van financiering, markttoegang, vaardigheden en testomgevingen voor nettonultechnologie, alsmede het ondersteunen van de Commissie bij de beoordeling van de haalbaarheid en evenredigheid van het voorstellen van maatregelen indien de Commissie concludeert dat de algemene doelstellingen van de verordening waarschijnlijk niet zullen worden verwezenlijkt. Indien nodig kan het platform permanente of tijdelijke subgroepen oprichten en derden uitnodigen, zoals deskundigen of vertegenwoordigers van nettonulindustrieën.

    (112)

    Waar passend en nuttig moet het platform streven naar nauwe samenwerking met andere relevante initiatieven, platforms en groepen van de Commissie, teneinde synergieën tot stand te brengen, deskundigheid te delen, informatie uit te wisselen en de betrokkenheid van belanghebbenden te bevorderen, en daarbij dubbel werk en overlappingen vermijden. Het platform zal samenwerken met de bestaande industriële allianties in de Unie en zo aan de werkzaamheden van deze allianties bijdragen door de lidstaten hierbij te betrekken. Belangrijke allianties voor samenwerking met het platform zijn de Europese alliantie voor batterijen, de Europese alliantie voor de fotovoltaïsche zonne-energiesector, de Europese alliantie voor schone waterstof, de alliantie voor een emissievrije luchtvaart, de alliantie voor processors en halfgeleidertechnologieën en de alliantie van industrieën in de waardeketen voor hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen. Sectoren die momenteel niet vertegenwoordigd zijn in industriële allianties, profiteren eveneens van het gestructureerde kader dat het platform biedt. Wat strategische nettonulpartnerschappen betreft, zal, waar dat relevant is, een nauwe samenwerking met de raad kritieke grondstoffen worden opgezet.

    (113)

    Het is met name van belang de regelgevings- en administratieve lasten te verminderen en te voorzien in een passend regelgevingskader, zodat de industrieën zich doeltreffend kunnen aanpassen aan de klimaat- en de energietransitie. De Unie moet er derhalve naar streven de algemene regelgevingslasten voor de industrie uiterlijk in 2030 aanzienlijk te verminderen, met name om een nieuw product op de interne markt te brengen. Die inspanningen moeten met name worden geleverd binnen het kader voor betere regelgeving en zonder afbreuk te doen aan de milieu- en arbeidsnormen van de Unie. De Commissie moet aan het platform verslag uitbrengen over de ontwikkelingen met betrekking tot de regelgevings- en administratieve lasten voor industrieën voor nettonultechnologie in de Unie, op basis van het verslag van de Commissie van 24 oktober 2023 getiteld “Voortgangsverslag over het concurrentievermogen van schone-energietechnologieën” en het jaarlijks lastenoverzicht van de Commissie van 2022. Ter bevordering van de werkzaamheden van de instellingen van de Unie om de regelgevingslasten voor industrieën voor nettonultechnologie zo laag mogelijk te houden, wordt bij deze verordening een wetenschappelijke adviesgroep voor regelgevingslasten voor nettonul (de “wetenschappelijke adviesgroep”) opgericht. Voor de beoordeling van de effecten van de regelgevingslasten moet de wetenschappelijke adviesgroep wetenschappelijk onderbouwde adviezen formuleren over de effecten van de regelgevingslasten in de Unie op de nettonulindustrieën, en daarbij gebruikmaken van een wetenschappelijk onderbouwde methode en in voorkomend geval rekening houden met de toolbox voor betere regelgeving. De werkzaamheden van de wetenschappelijke adviesgroep laten de prerogatieven van de instellingen van de Unie onverlet.

    (114)

    Verordening (EU) 2018/1999 bepaalt dat de lidstaten geactualiseerde ontwerpversies van hun nationale energie- en klimaatplannen voor de periode 2021-2030 moeten indienen. Zoals in de richtsnoeren van de Commissie aan de lidstaten voor die actualiseringen is benadrukt, moeten in de geactualiseerde nationale energie- en klimaatplannen de doelstellingen en beleidslijnen van de lidstaten worden beschreven om de opschaling van productieprojecten voor commercieel beschikbare energie-efficiënte en koolstofarme technologieën, apparatuur en belangrijke componenten op hun grondgebied te vergemakkelijken. In die plannen moeten ook de doelstellingen en beleidslijnen van de lidstaten worden beschreven om die opschaling tot stand te brengen door middel van diversificatie-inspanningen in derde landen, en om hun industrieën in staat te stellen CO2-emissies af te vangen, te vervoeren en permanent op te slaan in geologische opslaglocaties. Die plannen moeten de grondslag vormen voor de vaststelling van de behoefte aan nettonultechnologieën. Wanneer de lidstaten met deze verordening rekening houden bij het opstellen van hun nationale energie- en klimaatplannen, moeten ze zowel het algemene concurrentievermogen als onderzoek en innovatie op het gebied van nettonulindustrieën op langere termijn in aanmerking nemen.

    (115)

    In het kader van het industrieel plan voor de Green Deal kondigde de Commissie al haar voornemen aan om industriële partnerschappen voor nettonul te ontwikkelen en haar inspanningen op te voeren om de krachten te bundelen met partners die zich inzetten voor de Overeenkomst van Parijs. Samenwerking via dergelijke partnerschappen zal de wereldwijde uitrol van nettonultechnologieën waarschijnlijk bevorderen en ondersteuning bieden voor wederzijds versterkende partnerschappen tussen de Unie en derde landen, met inbegrip van duurzame investeringen en technische bijstand. De industriële partnerschappen voor nettonul moeten zowel de Unie als haar partners ten goede komen en bijdragen tot de verwezenlijking van de mondiale klimaatdoelstellingen. Die partnerschappen kunnen ook bijdragen tot de diversificatie en veerkracht van de toelevering van nettonultechnologieën en de componenten daarvan in de Unie, de uitwisseling van informatie tussen de Unie en haar partners over de ontwikkeling van nettonultechnologieën verbeteren, de nettonulindustrieën van de Unie ondersteunen bij de toegang tot de wereldwijde markt voor schone energie, en tegelijk opkomende industrieën op het gebied van schone energietechnologieën in derde landen met duidelijke comparatieve voordelen ondersteunen. De Commissie en de lidstaten kunnen de industriële partnerschappen voor nettonul binnen het platform coördineren door relevante bestaande partnerschappen en processen te bespreken, zoals groene partnerschappen, energiedialogen en andere vormen van bestaande bilaterale contractuele regelingen, alsook mogelijke synergieën met relevante bilaterale overeenkomsten van de lidstaten met derde landen te onderzoeken.

    (116)

    De Unie moet ernaar streven de internationale handel en investeringen in nettonultechnologieën te diversifiëren en te stimuleren door wederzijds versterkende partnerschappen op te zetten, en tegelijk wereldwijd hoge sociale, arbeids- en milieunormen te bevorderen. Dit moet gebeuren in nauwe samenwerking en in partnerschap met gelijkgezinde landen door middel van bestaande overeenkomsten of nieuwe strategische verbintenissen. Evenzo moeten er in nauwe samenwerking met partnerlanden en als deel van een open maar evenwichtige aanpak op basis van wederkerigheid en gemeenschappelijke belangen, meer inspanningen worden geleverd voor internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie om nettonultechnologieën te ontwikkelen en uit te rollen.

    (117)

    Om potentiële voorzieningsrisico’s in verband met nettonultechnologieën in kaart te brengen en te beperken, moeten indicatoren met betrekking tot markttrends, productiecapaciteit, innovatie, werkgelegenheid en vaardigheden, vergunningstermijnen voor nettonultechnologieën en CO2-injectiecapaciteit doorlopend kunnen worden gemonitord. Momenteel zijn er echter onvoldoende hoogwaardige gegevens beschikbaar om die indicatoren te monitoren. Aangezien de taken waarin deze verordening voorziet afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van hoogwaardige gegevens, moet de Commissie haar monitoring van nettonultechnologieën prioriteren op basis van het belang van die technologieën in de Unie en tegelijk verder werken aan het verbeteren van de beschikbaarheid van dergelijke gegevens. De Commissie zal ook nauw samenwerken met Eurostat, de statistische autoriteit van de Unie, om gemeenschappelijke codes voor nettonultechnologieën te ontwikkelen, die nodig zijn voor hoogwaardige langetermijnrapportage en statistieken.

    (118)

    In het geval dat in deze verordening aan de Commissie de bevoegdheid wordt verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen, is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (49). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die de gedelegeerde handelingen voorbereiden.

    (119)

    Voor zover een van de in deze verordening bedoelde maatregelen staatssteun vormt, doen de bepalingen betreffende die maatregelen geen afbreuk aan de toepassing van de artikelen 107 en 108, VWEU.

    (120)

    Daar de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

    Artikel 1

    Onderwerp

    1.   Het algemene doel van deze verordening is de werking van de interne markt te verbeteren door een kader vast te stellen om de toegang van de Unie tot een zekere en duurzame levering van nettonultechnologieën te waarborgen, onder meer door de productiecapaciteit voor nettonultechnologieën en de toeleveringsketens ervan op te schalen om hun veerkracht te waarborgen en tegelijkertijd bij te dragen tot de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de Unie en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit, zoals omschreven in Verordening (EU) 2021/1119, met het oog op het koolstofvrij maken van de economie en de samenleving van de Unie, en door bij te dragen tot hoogwaardige banen in nettonultechnologieën, en tegelijk de concurrentiepositie van de Unie te versterken.

    2.   Om de in lid 1 bedoelde algemene doelstelling te verwezenlijken, worden in deze verordening maatregelen vastgesteld om:

    a)

    ervoor te zorgen dat de risico’s op haperingen in de toelevering in verband met nettonultechnologie die waarschijnlijk tot verstoring van de mededinging en versnippering van de interne markt leiden worden gereduceerd, met name door de productiecapaciteit in samenhang met nettonultechnologieën en hun toeleveringsketens in kaart te brengen en de opschaling ervan te ondersteunen;

    b)

    een Uniemarkt voor CO2-opslagdiensten tot stand te brengen;

    c)

    de vraag naar duurzame en veerkrachtige nettonultechnologieën te stimuleren door middel van openbare aanbestedingsprocedures, veilingen en andere vormen van overheidsinterventies;

    d)

    vaardigheden te verbeteren door ondersteuning van academies, met het oog op het behoud en de creatie van hoogwaardige banen;

    e)

    innovatie te ondersteunen door het opzetten van testomgevingen voor nettonultechnologie, de coördinatie van onderzoeks- en innovatieactiviteiten via de stuurgroep van het strategisch plan voor energietechnologie, alsook door het gebruik van precommerciële aanbestedingen en overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen;

    f)

    de Unie beter in staat te stellen om voorzieningsrisico’s met betrekking tot nettonultechnologieën te monitoren en te beperken.

    Artikel 2

    Toepassingsgebied

    1.   Met uitzondering van de artikelen 33 en 34 van deze verordening, die van toepassing zijn op innovatieve nettonultechnologieën en andere innovatieve technologieën, is deze verordening van toepassing op nettonultechnologieën. Kritieke grondstoffen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2024/1252 vallen, zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening.

    2.   In het geval van faciliteiten voor geïntegreerde productie die materialen produceren die zowel binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2024/1252 als onder deze verordening vallen, wordt op basis van het eindproduct van de betreffende faciliteit bepaald welke verordening van toepassing is.

    3.   Met uitzondering van de artikelen 5, 25, 26 en 28 is deze verordening van toepassing op decarbonisatieprojecten voor energie-intensieve industrieën die deel uitmaken van de toeleveringsketen van een nettonultechnologie en die de CO2-eq emissiewaarden van industriële processen aanzienlijk en permanent verlagen in een mate die technisch haalbaar is.

    Artikel 3

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1)

    “nettonultechnologieën”: de in artikel 4 genoemde technologieën wanneer deze eindproducten, specifieke componenten of specifieke machines zijn die in de eerste plaats voor de productie van die producten worden gebruikt;

    2)

    “component”: een onderdeel van een eindproduct met nettonultechnologie dat door een bedrijf wordt vervaardigd en verhandeld, met inbegrip van verwerkte materialen;

    3)

    “hernieuwbare-energietechnologieën”: technologieën die energie uit hernieuwbare bronnen produceren;

    4)

    “energie uit hernieuwbare bronnen”: energie uit hernieuwbare bronnen of hernieuwbare energie zoals gedefinieerd in artikel 2, tweede alinea, punt 1), van Richtlijn (EU) 2018/2001;

    5)

    “energieopslag”: zowel elektriciteitsopslag als thermische opslag, evenals andere vormen van opslag die worden gebruikt om fossielvrije energie op te slaan;

    6)

    “hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong”: hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong zoals gedefinieerd in artikel 2, tweede alinea, punt 36), van Richtlijn (EU) 2018/2001;

    7)

    “duurzame alternatieve brandstoffen”: duurzame luchtvaartbrandstoffen, koolstofarme synthetische luchtvaartbrandstoffen of waterstof voor de luchtvaart zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 7, 13 of 17, van Verordening (EU) 2023/2405 die bestemd zijn voor de luchtvaartsector of brandstoffen die bestemd zijn voor de maritieme sector, zoals bepaald overeenkomstig de in artikel 10, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2023/1805 vastgestelde criteria;

    8)

    “transformatieve industriële decarbonisatietechnologieën”: het opschalen van de productiecapaciteit voor transformatieve industriële technologieën die worden gebruikt om de uitstoot uitgedrukt in CO2-eq afkomstig van een commerciële faciliteit van een energie-intensief bedrijf, zoals gedefinieerd in artikel 17, lid 1, punt a), van Richtlijn 2003/96/EG (50) van de Raad, in de sectoren staal, aluminium, non-ferrometalen, chemische producten, cement, kalk, glas, keramiek en meststoffen, evenals in de papier- en pulpindustrie, aanzienlijk en permanent te verminderen, voor zover dat technisch haalbaar is;

    9)

    “biotechnologische klimaat- en energieoplossingen”: technologieën die verankerd zijn in het gebruik van micro-organismen of biologische moleculen, zoals enzymen, harsen of biopolymeren die de CO2-emissies kunnen verminderen door energie-intensieve fossiele of op chemische stoffen gebaseerde productiemiddelen te vervangen in industriële productieprocessen die van belang zijn voor, onder meer, het afvangen van koolstof, de productie van biobrandstoffen en de productie van biogebaseerde materialen, in overeenstemming met de beginselen van de circulaire economie;

    10)

    “in de eerste plaats gebruikt”: eindproducten en specifieke componenten die essentieel zijn voor de productie van nettonultechnologieën, zoals vermeld in de bijlage, of eindproducten, specifieke componenten en specifieke machines die essentieel zijn voor de productie van nettonultechnologieën op basis van door de projectpromotor aan een bevoegde nationale autoriteit verstrekt bewijsmateriaal, met uitzondering van decarbonisatieprojecten voor energie-intensieve industrieën, waarvoor dergelijk bewijsmateriaal niet nodig is;

    11)

    “verwerkt materiaal”: materiaal dat zodanig is verwerkt dat het geschikt is voor een specifieke functie in een toeleveringsketen voor nettonultechnologie, met uitzondering van kritieke grondstoffen zoals gedefinieerd op grond van artikel 4 van Verordening (EU) 2024/1252;

    12)

    “innovatieve nettonultechnologieën”: nettonultechnologieën die wezenlijke innovaties met zich meebrengen, die momenteel niet op de markt beschikbaar zijn en die voldoende geavanceerd zijn om te worden getest in een gecontroleerde omgeving;

    13)

    “andere innovatieve technologieën”: energiegerelateerde of klimaatgerelateerde technologieën met een bewezen potentieel om bij te dragen tot de decarbonisatie van industriële of energiesystemen en om strategische afhankelijkheden te verminderen, die wezenlijke innovaties met zich meebrengen die momenteel niet op de markt van de Unie beschikbaar zijn en die voldoende geavanceerd zijn om te worden getest in een gecontroleerde omgeving;

    14)

    “precommerciële aanbesteding”: de aanbesteding van nettonultechnologieën in een precommerciële fase, waarbij sprake is van een deling van de risico’s en voordelen onder marktvoorwaarden en van een competitieve ontwikkeling in fasen;

    15)

    “openbare aanbesteding voor innovatieve oplossingen”: een openbare aanbestedingsprocedure waarbij de aanbestedende diensten of aanbestedende entiteiten als initiërende klant fungeren voor nettonultechnologieën en waarbij conformiteitstesten kunnen horen;

    16)

    “project voor de productie van nettonultechnologie”: een geplande commerciële faciliteit of een uitbreiding of herbestemming van een bestaande faciliteit voor de productie van nettonultechnologieën, of een decarbonisatieproject voor energie-intensieve industrieën;

    17)

    “decarbonisatieprojecten voor energie-intensieve industrieën”: de bouw of omzetting van de commerciële faciliteit van een energie-intensief bedrijf, zoals gedefinieerd in artikel 17, lid 1, punt a), van Richtlijn 2003/96/EG, in de sectoren staal, aluminium, non-ferrometalen, chemische stoffen, cement, kalk, glas, keramiek, meststoffen, evenals in de papier- en pulpindustrie, die deel uitmaken van de toeleveringsketen van een nettonultechnologie en die de CO2-eq van industriële processen aanzienlijk en permanent moeten verminderen, voor zover dat technisch haalbaar is;

    18)

    “strategisch nettonulproject”: een project voor de productie van nettonultechnologie, een CO2-afvangproject, een CO2-opslagproject of een infrastructuurproject voor het vervoer van CO2, dat zich in de Unie bevindt en dat een lidstaat op grond van de artikelen 13 en 14 als een strategisch nettonulproject heeft erkend;

    19)

    “vergunningverleningsproces”: een proces dat alle relevante vergunningen omvat voor het bouwen, uitbreiden, omzetten en exploiteren van projecten voor de productie van nettonultechnologie en strategische nettonulprojecten, met inbegrip van vergunningen in verband met de bouw, chemische stoffen en aansluiting op het net, en eventueel vereiste milieubeoordelingen en -vergunningen, en dat alle aanvragen en procedures omvat vanaf de erkenning dat de aanvraag volledig is tot de kennisgeving van het raambesluit over het resultaat van de procedure door het betrokken centraal contactpunt, alsook met betrekking tot geologische opslag van CO2, het vergunningverleningsproces voor opslag dat betrekking heeft op de verwerking van alle nodige vergunningen voor oppervlakte-installaties die worden gevraagd om een opslaglocatie te exploiteren, met inbegrip van bouwvergunningen en vergunningen voor pijpleidingen, en de milieuvergunning voor de injectie en opslag van CO2, en dat is voltooid overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG;

    20)

    “raambesluit”: een door instanties van een lidstaat genomen besluit of verzameling van besluiten waarin wordt bepaald of een projectpromotor vergunning voor de uitvoering van een project voor de productie van nettonultechnologie krijgt, onverminderd alle besluiten die worden genomen in de context van een beroepsprocedure;

    21)

    “projectpromotor”: een onderneming die of consortium van ondernemingen dat een project voor de productie van nettonultechnologie of een strategisch nettonulproject ontwikkelt;

    22)

    “testomgeving voor nettonultechnologie”: een regeling die ondernemingen in staat stelt innovatieve nettonultechnologieën en andere innovatieve technologieën te testen in een gecontroleerde omgeving onder reële omstandigheden, in het kader van een specifiek plan dat door een bevoegde instantie wordt ontwikkeld en gemonitord;

    23)

    “openbare aanbestedingsprocedure”: een van de volgende procedures:

    a)

    alle soorten gunningsprocedures die vallen onder Richtlijn 2014/24/EU wat betreft het sluiten van een overheidsopdracht, of onder Richtlijn 2014/25/EU wat betreft het sluiten van een opdracht voor werken, leveringen en diensten;

    b)

    een procedure voor de gunning van een concessie voor werken of diensten die valt onder Richtlijn 2014/23/EU;

    24)

    “aanbestedende dienst”, in het kader van openbare aanbestedingsprocedures: een aanbestedende dienst zoals gedefinieerd in artikel 6 van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 2, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 3 van Richtlijn 2014/25/EU;

    25)

    “aanbestedende instantie”, in het kader van openbare aanbestedingsprocedures: een aanbestedende instantie zoals gedefinieerd in artikel 7 van Richtlijn 2014/23/EU en artikel 4 van Richtlijn 2014/25/EU;

    26)

    “opdracht”, in het kader van openbare aanbestedingsprocedures: overheidsopdrachten zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2014/24/EU, “opdrachten voor leveringen, werken en diensten” zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2014/25/EU, en “concessies” zoals gedefinieerd in artikel 5, punt 1, van Richtlijn 2014/23/EU;

    27)

    “veiling”: een mechanisme voor openbare aanbestedingsprocedures ter ondersteuning van de productie of het verbruik van energie uit hernieuwbare bronnen, dat niet onder Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad (51) of de Richtlijnen 2014/23/EU, 2014/24/EU of 2014/25/EU valt;

    28)

    “CO2-injectiecapaciteit”: de hoeveelheid CO2 die jaarlijks kan worden geïnjecteerd in een operationele geologische opslaglocatie, waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend, met als doel emissies te verminderen of meer koolstofverwijderingen te realiseren, met name voor grote industriële installaties, en die wordt gemeten in ton per jaar;

    29)

    “CO2-vervoersinfrastructuur”: het netwerk van pijpleidingen, met inbegrip van bijbehorende compressorstations, voor het vervoer van CO2 naar de opslaglocatie, evenals alle zee-, weg- of spoorvervoer, met inbegrip van liquefactie-inrichtingen en tijdelijke opslagfaciliteiten, indien nodig, voor het vervoer van CO2 naar de havenfaciliteiten en opslaglocatie;

    30)

    “integratie van het energiesysteem”: oplossingen voor de planning en exploitatie van het energiesysteem in zijn geheel, over meerdere energiedragers, infrastructuren en verbruikssectoren heen, door hun onderlinge banden te versterken, zodat op fossielvrije energie gebaseerde, flexibele, betrouwbare en hulpbronnenefficiënte energiediensten kunnen worden geleverd tegen zo laag mogelijke kosten voor de samenleving, de economie en het milieu;

    31)

    “industriële partnerschappen voor nettonul”: verbintenis tussen de Unie en een derde land om hun samenwerking met betrekking tot nettonultechnologieën te intensiveren, die is vastgelegd in een niet-bindend instrument waarin concrete acties van wederzijds belang zijn vermeld;

    32)

    “pioniersfaciliteit”: een nieuwe of substantieel verbeterde faciliteit voor nettonultechnologie die voorziet in innovatie met betrekking tot het productieproces van de nettonultechnologie die nog niet wezenlijk aanwezig is in de Unie of waarvoor in de Unie nog geen verbintenis is aangegaan om te worden gebouwd;

    33)

    “productiecapaciteit”: de totale outputcapaciteit van de in het kader van een productieproject geproduceerde nettonultechnologieën of, indien een productieproject specifieke componenten of specifieke machines produceert die in de eerste plaats voor de productie van dergelijke producten worden gebruikt in plaats van de eindproducten zelf, de outputcapaciteit van de eindproducten waarvoor dergelijke componenten of specifieke machines worden geproduceerd.

    Artikel 4

    Lijst van nettonultechnologieën

    1.   De nettonultechnologieën die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, zijn:

    a)

    zonne-energietechnologieën, met inbegrip van fotovoltaïsche, thermo-elektrische en thermische zonne-energietechnologieën;

    b)

    technologieën voor hernieuwbare windenergie op land of op zee;

    c)

    batterij- en energieopslagtechnologieën;

    d)

    warmtepompen en technologieën voor geothermische energie;

    e)

    waterstoftechnologieën, met inbegrip van elektrolyse-installaties en brandstofcellen;

    f)

    technologieën voor duurzaam biogas en biomethaan;

    g)

    CCS-technologieën;

    h)

    technologieën voor het elektriciteitsnet, met inbegrip van technologieën voor elektrisch opladen voor vervoer en technologieën om het net te digitaliseren;

    i)

    technologieën voor kernsplijtingsenergie, met inbegrip van splijtstofcyclustechnologieën;

    j)

    technologieën voor duurzame alternatieve brandstoffen;

    k)

    waterkrachttechnologieën;

    l)

    hernieuwbare-energietechnologieën die niet onder de vorige categorieën vallen;

    m)

    energie-efficiëntietechnologieën voor energiesystemen, met inbegrip van warmtenettechnologieën;

    n)

    technologieën voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong;

    o)

    biotechnologische klimaat- en energieoplossingen;

    p)

    transformatieve industriële decarbonisatietechnologieën die niet onder de vorige categorieën vallen;

    q)

    CO2-vervoers- en gebruikstechnologieën;

    r)

    wind- en elektrische voortstuwingstechnologieën voor vervoer;

    s)

    nucleaire technologieën die niet onder de vorige categorieën vallen.

    2.   Lid 1 doet geen afbreuk aan het recht van een lidstaat om zijn keuze tussen verschillende energiebronnen en de algemene structuur van zijn energievoorziening te bepalen.

    3.   Lid 1 doet geen afbreuk aan de toewijzing van Uniefinanciering, met name wat betreft de subsidiabiliteits- of gunningscriteria, zoals vastgesteld overeenkomstig de passende procedures, of wat betreft steun van de Unie via de EIB.

    HOOFDSTUK II

    RANDVOORWAARDEN VOOR DE PRODUCTIE VAN NETTONULTECHNOLOGIE

    AFDELING I

    Benchmarks

    Artikel 5

    Benchmarks

    1.   De Commissie en de lidstaten ondersteunen projecten voor de productie van nettonultechnologie overeenkomstig dit hoofdstuk om ervoor te zorgen dat de strategische afhankelijkheid in de Unie van nettonultechnologieën en de toeleveringsketens daarvan wordt teruggedrongen door een productiecapaciteit voor die technologieën te bereiken van:

    a)

    een benchmark van ten minste 40 % van de jaarlijkse behoeften van de Unie voor de uitrol van de desbetreffende technologieën die nodig zijn om de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2030 te halen;

    b)

    een groter aandeel van de Unie voor de desbetreffende technologieën met het oog op het bereiken van 15 % van de wereldproductie tegen 2040 op basis van monitoring op grond van artikel 42, behalve indien de toegenomen productiecapaciteit in de Unie aanzienlijk groter zou zijn dan de behoeften van de Unie voor de uitrol van de desbetreffende technologieën die nodig zijn om de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2040 te halen.

    AFDELING II

    Stroomlijnen van administratieve procedures en vergunningverleningsprocessen

    Artikel 6

    Centrale contactpunten

    1.   Uiterlijk op 30 december 2024 richten de lidstaten een of meer instanties op als centrale contactpunten op het relevante bestuursniveau, of wijzen er een of meer aan. Elk centraal contactpunt is verantwoordelijk voor het faciliteren en coördineren van het vergunningverleningsproces voor projecten voor de productie van nettonultechnologie, met inbegrip van strategische nettonulprojecten, en voor het verstrekken van informatie over het stroomlijnen van de administratieve processen overeenkomstig artikel 7, met inbegrip van informatie over de vraag wanneer een aanvraag overeenkomstig artikel 9, lid 10, als volledig wordt beschouwd.

    2.   Indien een lidstaat op grond van lid 1 van dit artikel meer dan één centraal contactpunt opricht of aanwijst, voorziet de lidstaat in instrumenten om projectpromotoren te helpen het passende opgerichte of aangewezen contactpunt te vinden op de overeenkomstig artikel 7 opgezette online webpagina.

    3.   Een op grond van lid 1 opgericht of aangewezen centraal contactpunt is het enige contactpunt voor de projectpromotor in het vergunningverleningsproces voor een project voor de productie van nettonultechnologie, met inbegrip van een strategisch nettonulproject. Het coördineert en faciliteert de indiening van alle relevante documenten en informatie en stelt de projectpromotor in kennis van het resultaat van het raambesluit.

    4.   Projectpromotoren mogen alle documenten die relevant zijn voor het vergunningverleningsproces in elektronische vorm indienen.

    5.   De bevoegde instanties waarborgen dat alle relevante studies die zijn uitgevoerd, of vergunningen of toestemmingen die zijn verleend, voor een bepaald project in aanmerking worden genomen, en dat er geen duplicaten van studies, vergunningen of toestemmingen zijn vereist, tenzij het Unierecht of het nationale recht anders voorschrijft.

    6.   De lidstaten waarborgen dat aanvragers gemakkelijk toegang hebben tot informatie over procedures en tot de procedures zelf voor de beslechting van geschillen met betrekking tot het vergunningverleningsproces, met inbegrip van, indien van toepassing, alternatieve geschillenbeslechtingsmechanismen, indien het nationale recht in dergelijke procedures voorziet.

    7.   De lidstaten zorgen ervoor dat het centraal contactpunt en alle bevoegde instanties die voor de verschillende stappen van de vergunningverleningsprocessen, met inbegrip van alle procedurele stappen, verantwoordelijk zijn, over voldoende gekwalificeerd personeel en voldoende financiële, technische en technologische middelen, waaronder, indien nodig, middelen voor bij- en omscholing, beschikken om hun taken uit hoofde van deze verordening doeltreffend te kunnen uitvoeren.

    8.   Op het in de artikelen 38 en 39 bedoelde platform wordt periodiek de toepassing van deze afdeling en van de artikelen 15 en 16 besproken en worden beste praktijken betreffende de organisatie van centrale contactpunten gedeeld.

    9.   De bij het vergunningverleningsproces betrokken instanties evenals andere betrokken instanties, specificeren de vereisten en de omvang van de van een projectpromotor gevraagde informatie en stellen deze ter beschikking van het betrokken centraal contactpunt voordat het vergunningverleningsproces begint.

    Artikel 7

    Online-toegankelijkheid van informatie

    De lidstaten verlenen gecentraliseerde, gemakkelijke online-toegang tot de volgende informatie over processen met betrekking tot projecten voor de productie van nettonultechnologie, met inbegrip van strategische nettonulprojecten:

    a)

    de centrale contactpunten bedoeld in artikel 6, lid 1;

    b)

    het vergunningverleningsproces, met inbegrip van informatie over geschillenbeslechting;

    c)

    financiering en diensten in verband met investeringen;

    d)

    financieringsmogelijkheden op het niveau van de Unie of de lidstaten;

    e)

    bedrijfsondersteunende diensten, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, de aangifte voor de vennootschapsbelasting, lokale belastingwetgeving of het arbeidsrecht.

    Artikel 8

    Versnelling van de uitvoering

    De lidstaten verlenen administratieve steun aan projecten voor de productie van nettonultechnologie die zich op hun grondgebied bevinden, om de tijdige en doeltreffende uitvoering ervan te vergemakkelijken, met bijzondere aandacht voor bij de projecten betrokken kmo’s, onder meer door het verlenen van:

    a)

    steun voor het waarborgen van de naleving van de toepasselijke verplichtingen op het vlak van administratie en rapportage;

    b)

    steun aan projectpromotoren, om het publiek te informeren met het oog op een groter publiek draagvlak voor het project;

    c)

    steun aan projectpromotoren tijdens het vergunningverleningsproces, met name voor kmo’s.

    Artikel 9

    Duur van het vergunningverleningsproces

    1.   Het vergunningverleningsproces voor projecten voor de productie van nettonultechnologie mag niet langer duren dan een van de volgende termijnen:

    a)

    12 maanden voor de opbouw of uitbreiding van projecten voor de productie van nettonultechnologie met een jaarlijkse productiecapaciteit van minder dan 1 GW;

    b)

    18 maanden voor de opbouw of uitbreiding van projecten voor de productie van nettonultechnologie met een jaarlijkse productiecapaciteit van1 GW of meer.

    2.   Het vergunningverleningsproces voor projecten voor de productie van nettonultechnologie waarbij de jaarlijkse productiecapaciteit niet in GW wordt gemeten, mag niet langer dan 18 maanden duren.

    3.   Indien voor decarbonisatieprojecten voor energie-intensieve industrieën, ook indien zij als strategische projecten worden erkend, verschillende faciliteiten of eenheden op één locatie moeten worden gebouwd, kunnen de projectpromotor en het centraal contactpunt overeenkomen het project in verschillende kleinere projecten op te splitsen met het oog op de naleving van de toepasselijke termijnen.

    4.   Indien er op grond van Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling vereist is, worden de in artikel 1, lid 2, punt g), i), van die richtlijn bedoelde stappen van de beoordeling niet meegeteld voor de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde duur van het vergunningverleningsproces.

    5.   Indien de raadpleging op grond van artikel 1, lid 2, punt g), ii), van Richtlijn 2011/92/EU ertoe leidt dat het milieueffectbeoordelingsrapport moet worden aangevuld met extra informatie, kan het centraal contactpunt de projectpromotor de gelegenheid bieden aanvullende informatie te verstrekken. In dat geval stelt het centraal contactpunt de projectpromotor in kennis van de datum wanneer de extra informatie moet worden verstrekt, en wel niet minder dan 30 dagen vanaf de datum van de kennisgeving. De periode tussen het uiterste tijdstip waarop de extra informatie moet worden verstrekt en de datum van de daadwerkelijke indiening van die informatie wordt niet meegeteld voor de duur van het in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde vergunningverleningsproces.

    6.   In uitzonderlijke gevallen, indien de aard, de complexiteit, de locatie of de omvang van het voorgestelde project voor de productie van nettonultechnologie of strategisch nettonulproject dit vereist, kan een lidstaat de in de leden 1, 2 en 7, van dit artikel en in artikel 16, leden 1 en 2, bedoelde termijnen éénmaal met maximaal 3 maanden verlengen; dit moet per geval worden beoordeeld en moet voor het verstrijken van die termijnen worden bepaald.

    7.   Indien een lidstaat van oordeel is dat het voorgestelde project voor de productie van nettonultechnologie of strategisch nettonulproject uitzonderlijke risico’s voor de gezondheid en veiligheid van werknemers of van de bevolking in het algemeen met zich meebrengt, en indien extra tijd nodig is om te bepalen of er maatregelen om aanwijsbare risico’s aan te pakken voorhanden zijn, kan hij de in leden 1 en 2 van dit artikel en in artikel 16, leden 1 en 2 bedoelde termijnen met 6 maanden verlengen; dit moet binnen 6 maanden na de start van het vergunningverleningsproces gebeuren.

    8.   Bij het toepassen van lid 6 of 7 stelt het centraal contactpunt de projectpromotor schriftelijk in kennis van de redenen voor de verlenging van de termijn en van de datum waarop het raambesluit schriftelijk kan worden verwacht.

    9.   Het in artikel 6, lid 1, van deze verordening bedoelde centraal contactpunt stelt de projectpromotor in kennis van de datum waarop het in artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2011/92/EU bedoelde milieueffectbeoordelingsrapport moet worden ingediend, rekening houdend met de organisatie van het vergunningverleningsproces in de betrokken lidstaat en de noodzaak om voldoende tijd uit te trekken voor het beoordelen van dat rapport. De periode tussen het uiterste tijdstip waarop de milieueffectbeoordeling moet worden verstrekt en de datum van de indiening van die beoordeling wordt niet meegeteld voor de duur van het in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde vergunningverleningsproces.

    10.   Uiterlijk 45 dagen na ontvangst van de vergunningsaanvraag bevestigt het betrokken centraal contactpunt dat de aanvraag volledig is, of verzoekt het de projectpromotor, indien deze niet alle voor de verwerking van de aanvraag benodigde informatie heeft toegestuurd, onverwijld een volledige aanvraag in te dienen, waarbij wordt gespecificeerd welke informatie ontbreekt. Indien de ingediende aanvraag voor een tweede maal onvolledig wordt geacht, kan het centraal contactpunt uiterlijk 30 dagen na de tweede indiening een tweede verzoek om informatie indienen. Het centraal contactpunt verzoekt niet om informatie betreffende gebieden die niet onder het eerste verzoek om aanvullende informatie vallen en heeft enkel het recht om aanvullend bewijsmateriaal te verzoeken om de ontbrekende informatie aan te vullen. De datum van de bevestiging van de volledigheid van de aanvraag door het in artikel 6, lid 1, bedoelde centraal contactpunt dient als startdatum van het vergunningverleningsproces voor die aanvraag.

    11.   Uiterlijk twee maanden vanaf de datum van het ontvangstbewijs van de aanvraag stelt het centraal contactpunt, in nauwe samenwerking met andere betrokken instanties, een gedetailleerd tijdschema voor het vergunningverleningsproces op. Dat tijdschema begint op het moment waarop het centraal contactpunt de volledigheid van de aanvraag erkent. Het tijdschema wordt door het centraal contactpunt bekendgemaakt op een gratis toegankelijke website.

    12.   De in onderhavig artikel en in artikel 16 vastgestelde termijnen doen geen afbreuk aan de uit het Unie- en internationale recht voortvloeiende verplichtingen, en evenmin aan administratieve beroepsprocedures en beroepsprocedures bij een rechterlijke instantie.

    13.   De in onderhavig artikel en in artikel 16 vastgestelde termijnen voor de vergunningverleningsprocessen doen geen afbreuk aan eventuele kortere termijnen die door de lidstaten worden vastgesteld.

    Artikel 10

    Milieubeoordelingen en milieuvergunningen

    1.   Indien er krachtens de artikelen 5 tot en met 9 van Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling is vereist, kan de betrokken projectpromotor alvorens de aanvraag in te dienen het centraal contactpunt verzoeken om een advies over de reikwijdte en het detailleringsniveau van de informatie die uit hoofde van artikel 5, lid 1, van die richtlijn in het milieueffectbeoordelingsrapport moet worden opgenomen. Het centraal contactpunt zorgt ervoor dat het advies zo spoedig mogelijk en uiterlijk 45 dagen vanaf de datum waarop de projectpromotor zijn verzoek om advies heeft ingediend, wordt uitgebracht.

    2.   Indien de verplichting om een beoordeling van de milieueffecten uit te voeren gelijktijdig voortvloeit uit twee of meer van Richtlijn 2000/60/EG, Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (52), Richtlijn 2008/98/EG, Richtlijn 2009/147/EG, Richtlijn 2010/75/EU, Richtlijn 2011/92/EU, Richtlijn 2012/18/EU of Richtlijn 92/43/EEG, zorgen de lidstaten ervoor dat er een gecoördineerde of een gezamenlijke procedure wordt toegepast die aan alle vereisten van die wetgevingshandelingen van de Unie voldoet.

    In het kader van de in de eerste alinea bedoelde gecoördineerde procedure coördineert een bevoegde instantie de verschillende door de relevante wetgevingshandelingen van de Unie vereiste afzonderlijke beoordelingen van de milieueffecten van een bepaald project.

    In het kader van de in de eerste alinea bedoelde gezamenlijke procedure voorziet een bevoegde instantie in één enkele beoordeling van de milieueffecten van een bepaald project, zoals door de relevante wetgevingshandelingen van de Unie vereist. De toepassing van de gezamenlijke of de gecoördineerde procedure mag de inhoud van de milieueffectbeoordeling niet beïnvloeden.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instanties binnen 90 dagen na ontvangst van alle op grond van de artikelen 5, 6 en 7 van Richtlijn 2011/92/EU vereiste informatie en na afloop van het in de artikelen 6 en 7 van die richtlijn bedoelde overleg de in artikel 1, lid 2, punt g), iv), van die richtlijn bedoelde gemotiveerde conclusie over de milieueffectbeoordeling wordt uitgebracht.

    4.   In uitzonderlijke gevallen waarin dat gezien de aard, complexiteit, locatie of omvang van het voorgestelde project vereist is, kunnen de lidstaten de in lid 3 vermelde termijn vóór afloop van die termijn en per geval met maximaal 20 dagen verlengen. In dat geval stelt het betrokken centraal contactpunt de projectpromotor schriftelijk in kennis van de redenen voor de verlenging en van de uiterste datum voor de gemotiveerde conclusie.

    5.   De termijnen voor het raadplegen van het betrokken publiek, bedoeld in artikel 1, lid 2, punt e), van Richtlijn 2011/92/EU en de in artikel 6, lid 1, van die richtlijn bedoelde instanties over het in artikel 5, lid 1, van die richtlijn bedoelde milieurapport mogen niet langer zijn dan 85 dagen en, overeenkomstig artikel 6, lid 7, van die richtlijn, niet korter dan 30 dagen. In de gevallen die onder artikel 6, lid 4, tweede alinea, van die richtlijn vallen, wordt die termijn per geval tot maximaal 90 dagen verlengd.

    6.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde instanties en andere op grond van artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2011/92/EU aangewezen instanties over voldoende gekwalificeerd personeel en voldoende financiële, technische en technologische middelen beschikken om aan hun verplichtingen uit hoofde van dit artikel te voldoen.

    Artikel 11

    Planning

    1.   De nationale, regionale en lokale instanties die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van plannen, met inbegrip van bestemmingsplannen, plannen voor ruimtelijke ordening en plannen voor landgebruik, overwegen om in die plannen, waar passend, bepalingen op te nemen voor de ontwikkeling van projecten voor de productie van nettonultechnologie, met inbegrip van strategische nettonulprojecten en, waar passend, valleien voor versnelde uitrol van nettonultechnologie, evenals de nodige infrastructuur. Indien wordt overwogen dergelijke bepalingen op te nemen, wordt voorrang gegeven aan kunstmatige en bebouwde oppervlakken, industrieterreinen en brownfieldterreinen. Om de ontwikkeling van projecten voor de productie van nettonultechnologie te faciliteren, zorgen de lidstaten ervoor dat alle relevante gegevens inzake ruimtelijke ordening online beschikbaar zijn overeenkomstig artikel 7.

    2.   Indien plannen met bepalingen voor de ontwikkeling van projecten voor de productie van nettonultechnologie, met inbegrip van strategische nettonulprojecten, en de nodige infrastructuur daarvoor, onderworpen zijn aan een beoordeling op grond van Richtlijn 2001/42/EG en artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG, worden die beoordelingen gecombineerd. In de gecombineerde beoordeling wordt in voorkomend geval ook ingegaan op de effecten op mogelijk getroffen waterlichamen als bedoeld in Richtlijn 2000/60/EG. Indien bepaalde lidstaten de effecten van huidige en toekomstige activiteiten op het mariene milieu, met inbegrip van de wisselwerking tussen land en zee als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad (53), moeten beoordelen, wordt in de gecombineerde beoordeling ook ingegaan op die effecten. Het feit dat beoordelingen op grond van dit lid worden gecombineerd, mag geen invloed hebben op de inhoud of kwaliteit ervan. De gecombineerde beoordeling wordt zo uitgevoerd dat dit niet leidt tot verlenging van de in deze verordening bedoelde termijnen.

    Artikel 12

    Toepasselijkheid van VN/ECE-verdragen

    1.   Deze verordening doen geen afbreuk aan de verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, ondertekend te Aarhus op 25 juni 1998, en krachtens het VN/ECE-Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, ondertekend te Espoo op 25 februari 1991, en het daaraan gehechte Protocol inzake strategische milieubeoordeling, ondertekend te Kyiv op 21 mei 2003.

    2.   Alle op grond van deze afdeling en de artikelen 8, 15, 16 en 28 vastgestelde besluiten worden op een eenvoudig te begrijpen wijze openbaar toegankelijk gemaakt en alle besluiten betreffende een project voor de productie van nettonultechnologie of een strategisch nettonulproject zijn op dezelfde website beschikbaar.

    AFDELING III

    Strategische nettonulprojecten

    Artikel 13

    Selectiecriteria

    1.   De lidstaten erkennen in de Unie gevestigde projecten voor de productie van nettonultechnologie als strategische nettonulprojecten die bijdragen tot de verwezenlijking van de in artikel 1 vastgelegde doelstellingen, met inbegrip van projecten die bijdragen aan de klimaat- of energiedoelstellingen van de Unie, en die aan ten minste een van de volgende criteria voldoen:

    a)

    het project voor de productie van nettonultechnologie draagt bij tot de technologische en industriële veerkracht van nettonultechnologieën van de Unie doordat de productiecapaciteit van een component of een deel van de toeleveringsketen voor nettonultechnologie wordt vergroot door:

    i)

    te zorgen voor aanvullende productiecapaciteit in de Unie voor een nettonultechnologie, waarvoor de Unie voor meer dan 50 % afhankelijk is van invoer uit derde landen;

    ii)

    te zorgen voor aanzienlijke aanvullende productiecapaciteit door een substantiële bijdrage te leveren aan de klimaat- of energiedoelstellingen van de Unie voor 2030; of

    iii)

    te zorgen voor aanvullende productiecapaciteit of het actualiseren van de bestaande productiecapaciteit in de Unie voor een nettonultechnologie, waarvan de productiecapaciteit in de Unie een aanzienlijk deel van de wereldproductie vertegenwoordigt en die een cruciale rol speelt in de veerkracht van de Unie;

    b)

    het project voor de productie van nettonultechnologie heeft een duidelijk positief effect op de toeleveringsketen of downstreamsectoren van de nettonulindustrie van de Unie doordat het de Europese nettonulindustrieën toegang biedt tot de beste beschikbare nettonultechnologie of tot producten die zijn geproduceerd in een pioniersproductiefaciliteit, en voldoet aan ten minste een van de volgende criteria:

    i)

    maatregelen in te voeren om de werknemers die voor nettonultechnologieën nodig zijn, aan te trekken, te behouden, bij te scholen of om te scholen, onder meer door middel van leer-werktrajecten, stages, aanvullend onderwijs of opleidingen in nauwe samenwerking met regionale en lokale autoriteiten, onderwijs- en opleidingsinstellingen en de sociale partners, inclusief vakbonden;

    ii)

    bijdragen aan het concurrentievermogen van kmo’s als onderdeel van de toeleveringsketen van nettonultechnologieën;

    c)

    het project draagt bij tot de verwezenlijking van de klimaat- of energiedoelstellingen van de Unie door nettonultechnologieën te produceren door middel van praktijken die zorgen voor verbeterde milieuduurzaamheid en -prestaties of circulariteitskenmerken, met inbegrip van uitgebreide koolstofarme energie-, water- of materiaalefficiëntie en praktijken die de CO2-eq aanzienlijk en permanent verlagen.

    2.   Uiterlijk op 1 maart 2025 stelt de Commissie een uitvoeringshandeling met richtsnoeren ter waarborging van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de in dit artikel genoemde criteria. Die richtsnoeren omvatten ten minste specifiek advies betreffende de criteria die moeten worden gebruikt om te beoordelen:

    a)

    of de aanvullende productiecapaciteit betrekking heeft op productiecapaciteit met pionierstechnologie of de beste beschikbare technologie;

    b)

    of de aanvullende productiecapaciteit als aanzienlijk kan worden beschouwd.

    Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 45, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    3.   De lidstaten erkennen CO2-opslagprojecten die aan alle volgende criteria voldoen, als strategische nettonulprojecten:

    a)

    de CO2-opslaglocatie bevindt zich op het grondgebied van de Unie, haar exclusieve economische zones of op het continentaal plat in de zin van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos);

    b)

    het CO2-opslagproject draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 20 beschreven doelstelling;

    c)

    voor het CO2-opslagproject is een vergunning aangevraagd voor de veilige en permanente geologische opslag van CO2 overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG.

    Een CO2-afvangproject dat verband houdt met een CO2-opslagproject dat aan de in de eerste alinea bedoelde criteria voldoet, of een gerelateerd CO2-infrastructuurproject dat nodig is voor het vervoer van afgevangen CO2 naar de CO2-opslaglocatie, wordt ook erkend als een strategisch nettonulproject.

    4.   Projecten voor de productie van nettonultechnologie die overeenkomen met een nettonultechnologie, die zich in “minder ontwikkelde regio’s en overgangsregio’s” en door het Fonds voor een rechtvaardige transitie bestreken gebieden bevinden en die in aanmerking komen voor steun uit hoofde van de cohesiebeleidsregels, worden, nadat de gunningsprocedure is afgerond, op schriftelijk verzoek van de projectpromotor door de lidstaten erkend als strategische nettonulprojecten uit hoofde van artikel 14, lid 3, zonder dat de projectpromotor een formele aanvraag uit hoofde van artikel 14, lid 2, moet indienen.

    5.   Een project voor de productie van nettonultechnologie dat zich in de Unie bevindt -dat bijdraagt tot de verwezenlijking van de in artikel 1, lid 1, opgenomen doelstellingen en dat ofwel uit het ETS-innovatiefonds wordt ondersteund, ofwel deel uitmaakt van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang, van Europese waterstofvalleien, of van de waterstofbank, wordt, indien de fondsen investeringen in productiecapaciteit ondersteunen, op schriftelijk verzoek van de projectpromotor door de lidstaten erkend als strategisch nettonulproject uit hoofde van artikel 14, lid 3, zonder dat de projectpromotor een formele aanvraag uit hoofde van artikel 14, lid 2, moet indienen.

    6.   Indien een strategisch nettonulproject bijdraagt aan een waardeketen voor een technologie die in een lidstaat niet wordt aanvaard als onderdeel van de algemene structuur van zijn energievoorziening, kan die lidstaat weigeren dat project als strategisch project te erkennen. Indien er nettonultechnologieën zijn waarvoor een lidstaat voornemens is projecten niet als strategische projecten te erkennen, deelt die lidstaat dat zo spoedig mogelijk openbaar mee.

    Artikel 14

    Aanvraag en erkenning

    1.   Aanvragen voor de erkenning van projecten voor de productie van nettonultechnologie als strategische nettonulprojecten worden door de projectpromotor bij de betrokken lidstaat ingediend.

    2.   De in lid 1 bedoelde aanvraag moet de volgende elementen omvatten:

    a)

    relevante bewijsstukken met betrekking tot de naleving van de criteria van artikel 13, lid 1 of lid 3;

    b)

    een bedrijfsplan waarin de financiële levensvatbaarheid van het project wordt beoordeeld en dat strookt met de doelstelling om hoogwaardige werkgelegenheid te scheppen; en

    c)

    een eerste ontwerp van een tijdschema voor het project, waarbij wordt ingeschat vanaf wanneer het project zou kunnen bijdragen aan de benchmark voor de in artikel 5 bedoelde productiecapaciteit van de Unie of aan de in artikel 20 bedoelde doelstelling op Unieniveau op het gebied van CO2-injectiecapaciteit.

    De Commissie verstrekt een formulier voor de indiening van de in lid 1 bedoelde aanvragen.

    3.   Lidstaten beoordelen de in lid 1 bedoelde aanvraag op basis van een eerlijk en transparant proces binnen één maand na ontvangst van de volledige aanvraag. Indien de projectpromotor niet alle voor de behandeling van een aanvraag vereiste relevante en volledige informatie heeft toegezonden, verzoekt de lidstaat de projectpromotor eenmalig om onverwijld aanvullende informatie te verstrekken om de aanvraag te vervolledigen. De datum van de bevestiging van de volledigheid van de aanvraag geldt als de begindatum van het beoordelingsproces. Het uit dit proces voortvloeiende besluit wordt toegelicht en meegedeeld aan de projectpromotor en het platform als bedoeld in de artikelen 38 en 39.

    4.   Indien er binnen de in lid 3 bedoelde termijn geen besluit is genomen, kan de projectpromotor de lidstaat daarvan in kennis stellen en de lidstaat onverwijld verzoeken de projectpromotor een geactualiseerde termijn te verstrekken, die niet later mag zijn dan 30 dagen na de oorspronkelijke termijn.

    5.   De Commissie kan een advies uitbrengen over de erkende strategische nettonulprojecten. Indien een lidstaat de aanvraag afwijst, heeft de aanvrager het recht de aanvraag in te dienen bij de Commissie, die de aanvraag binnen 20 werkdagen beoordeelt. De beoordeling van de Commissie laat het besluit van de lidstaat onverlet.

    6.   Indien de Commissie, na haar beoordeling overeenkomstig lid 5 van dit artikel, de afwijzing van de aanvraag door de lidstaat bevestigt, stelt zij de aanvrager per brief in kennis van haar conclusie. Wanneer de Commissie tot een ander oordeel komt dan de lidstaat, bespreekt het platform bedoeld in de artikelen 38 en 39 het project in kwestie.

    7.   Indien de Commissie of een lidstaat tot de bevinding komt dat een strategisch nettonulproject ingrijpende wijzigingen heeft ondergaan of dat het niet langer voldoet aan de criteria van artikel 13, of indien de erkenning ervan als strategisch nettonulproject gebaseerd was op een aanvraag met onjuiste informatie, stelt deze de betrokken projectpromotor daarvan in kennis. Na de projectpromotor te hebben gehoord, kan de lidstaat het besluit tot erkenning van een project als strategisch nettonulproject intrekken.

    8.   Een project dat niet langer als een strategisch nettonulproject wordt erkend, verliest alle met die status verbonden rechten uit hoofde van deze verordening.

    9.   De Commissie begint en onderhoudt een openbaar register van strategische nettonulprojecten.

    Artikel 15

    Prioritaire status van strategische nettonulprojecten

    1.   Voor strategische nettonulprojecten zorgen projectpromotoren en alle betrokken instanties ervoor dat de relevante processen zo snel mogelijk worden afgehandeld in overeenstemming met het Unierecht en het nationale recht.

    2.   Onverminderd de verplichtingen waarin het Unierecht voorziet, kennen de lidstaten, indien een project als een strategisch nettonulproject is erkend, dat strategisch nettonulproject de hoogst mogelijke status van nationaal belang toe, voor zover het nationale recht een dergelijke status erkent; dat project wordt dienovereenkomstig behandeld in de vergunningverleningsprocessen, met inbegrip van de processen met betrekking tot milieubeoordelingen en, indien hierover gegevens beschikbaar zijn, die met betrekking tot ruimtelijke ordening.

    3.   Strategische nettonulprojecten worden geacht bij te dragen tot de voorzieningszekerheid wat betreft nettonultechnologieën in de Unie en derhalve in het algemeen belang te zijn. Met betrekking tot de milieueffecten of -verplichtingen bedoeld in artikel 4, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG, artikel 9, lid 1, punt a), van Richtlijn 2009/147/EG, artikel 6, lid 4, en artikel 16, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG en in de rechtshandelingen van de Unie inzake natuurherstel, worden strategische nettonulprojecten in de Unie beschouwd als projecten van algemeen belang en kunnen zij als zijnde van hoger openbaar belang en in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid worden beschouwd, mits aan alle voorwaarden van die handelingen is voldaan.

    4.   Alle procedures voor geschillenbeslechting, beroepsprocedures, bezwaarschriften en rechtsmiddelen in verband met strategische nettonulprojecten voor een nationale rechterlijke instantie, gerecht of kamer, ook wat bemiddeling of arbitrage betreft, indien het nationale recht inzake vergunningverleningsprocessen daarin voorziet, worden met spoed behandeld, indien en voor zover het nationale recht in dergelijke spoedprocedures voorziet en de gewoonlijk toepasselijke rechten van de verdediging voor individuen of lokale gemeenschappen worden geëerbiedigd. Projectpromotoren van strategische nettonulprojecten nemen indien van toepassing deel aan dergelijke spoedprocedures.

    Artikel 16

    Duur van het vergunningverleningsproces voor strategische nettonulprojecten

    1.   Het vergunningverleningsproces voor strategische nettonulprojecten mag niet langer duren dan:

    a)

    9 maanden voor de opbouw of uitbreiding van strategische nettonulprojecten met een jaarlijkse productiecapaciteit van minder dan 1 GW;

    b)

    12 maanden voor de opbouw of uitbreiding van strategische nettonulprojecten met een jaarlijkse productiecapaciteit van 1 GW of meer;

    c)

    18 maanden voor alle benodigde vergunningen voor de exploitatie van een opslaglocatie overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG.

    2.   Voor strategische nettonulprojecten waarbij de jaarlijkse productiecapaciteit niet in GW wordt gemeten, mag het vergunningverleningsproces niet langer dan 12 maanden duren.

    3.   Indien er op grond van Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling vereist is, wordt de in artikel 1, lid 2, punt g), i), van die richtlijn bedoelde stap van de beoordeling niet meegeteld voor de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde duur van het vergunningverleningsproces.

    Artikel 17

    Valleien voor versnelde uitrol van nettonultechnologie

    1.   De lidstaten kunnen besluiten om valleien voor versnelde uitrol van nettonultechnologie (de “valleien”) aan te wijzen als specifieke gebieden om industriële nettonulactiviteiten te versnellen, met name om de uitvoering van projecten voor de productie van nettonultechnologie, met inbegrip van strategische nettonulprojecten of clusters daarvan, te versnellen of om innovatieve nettonultechnologieën te testen. De doelstellingen van de valleien zijn het creëren van clusters van industriële nettonulactiviteit en het verder stroomlijnen van de administratieve procedures.

    2.   Het in lid 1 bedoelde besluit:

    a)

    bakent een duidelijk geografisch en technologisch toepassingsgebied voor de valleien af;

    b)

    houdt rekening met gebieden die kunstmatige en bebouwde oppervlakken, industrieterreinen en brownfieldterreinen omvatten;

    c)

    is onderworpen aan een milieubeoordeling op grond van Richtlijn 2001/42/EG en, indien van toepassing, aan een beoordeling op grond van artikel 6, lid 3, van Richtlijn 92/43/EEG; voor zover mogelijk vergemakkelijken de resultaten van die beoordelingen de voorbereiding van projecten voor de productie van nettonultechnologie of strategische nettonulprojecten teneinde de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken en overlapping van beoordelingen te voorkomen; deze bepaling laat de verplichting onverlet dat afzonderlijke projecten aan de toepasselijke milieuwetgeving van de Unie moeten voldoen;

    d)

    zorgt, indien mogelijk, voor synergieën met de aanwijzing van gebieden voor de versnelde uitrol van hernieuwbare energie zoals vastgelegd bij Richtlijn (EU) 2023/2413 van het Europees Parlement en de Raad (54).

    3.   Een besluit van een lidstaat tot aanwijzing van een vallei gaat vergezeld van een plan met concrete nationale maatregelen om de aantrekkelijkheid ervan als locatie voor productieactiviteiten te vergroten, met inbegrip van ten minste de volgende economische en administratieve steunmaatregelen voor:

    a)

    het faciliteren van de ontwikkeling van de noodzakelijke infrastructuur in de vallei;

    b)

    het ondersteunen van particuliere investeringen in de vallei;

    c)

    het bewerkstelligen van adequate om- en bijscholing van de lokale beroepsbevolking;

    d)

    het online toegankelijk maken van informatie over de vallei overeenkomstig artikel 7.

    4.   Overheidsinvesteringen met het oog op het opzetten van valleien, het uitrusten ervan met passende infrastructuur, het inrichten van brownfieldterreinen en het ontwikkelen van de geschiktheid van het lokale vaardighedenaanbod, kunnen in voorkomend geval profiteren van de maximale medefinancieringspercentages uit hoofde van Verordeningen (EU) 2021/1058, (EU) 2021/1056 en (EU) 2021/1057.

    Artikel 18

    Vergunningen in het kader van valleien

    1.   Afdelingen II en III zijn van toepassing op individuele projecten in valleien. Voor elke vallei wordt een centraal contactpunt aangewezen.

    2.   Om dubbele beoordelingen te voorkomen, houdt de bevoegde instantie bij het uitbrengen van het in artikel 10, lid 1, bedoelde advies rekening met de resultaten van de op grond van artikel 17, lid 2, punt c), uitgevoerde beoordelingen.

    3.   Het centraal contactpunt stelt projectpromotoren modellen ter beschikking met de specifieke vergunningen die nodig zijn voor projecten in valleien. Die modellen bevatten informatie over alle kenmerken van het project en de voorgenomen maatregelen om aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden of te voorkomen, teneinde ervoor te zorgen dat alleen projecten met aanzienlijke milieueffecten worden onderworpen aan een beoordeling op grond van Richtlijn 2011/92/EU en om het voor een bevoegde instantie gemakkelijker te maken om te bepalen of het project al dan niet moet worden onderworpen aan een beoordeling op grond van artikel 4, leden 2 tot en met 6, van die richtlijn.

    4.   Projecten voor de productie van nettonultechnologieën in valleien worden geacht bij te dragen tot de voorzieningszekerheid wat betreft nettonultechnologieën in de Unie en derhalve in het algemeen belang te zijn. Met betrekking tot de milieueffecten of -verplichtingen bedoeld in artikel 4, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG, artikel 9, lid 1, punt a), van Richtlijn 2009/147/EG, artikel 6, lid 4, en artikel 16, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG en in de rechtshandelingen van de Unie inzake natuurherstel, worden projecten voor de productie van nettonultechnologie in valleien in de Unie beschouwd als projecten van algemeen belang en kunnen zij als zijnde van hoger openbaar belang en in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid worden beschouwd, mits aan alle voorwaarden van die handelingen is voldaan.

    Artikel 19

    Coördinatie van de financiering

    1.   Het bij artikel 38 opgerichte platform onderzoekt de knelpunten en de financiële behoeften van strategische nettonulprojecten in de hele Unie, adviseert over manieren om de financiering van de Unie en de lidstaten te coördineren met betrekking tot die financiële behoeften, en verzamelt potentiële beste praktijken, onder meer met het oog op de ontwikkeling van grensoverschrijdende toeleveringsketens in de Unie, met name op basis van regelmatige uitwisselingen en aanbevelingen van de groep voor de nettonulindustrie en met de relevante industriële allianties.

    2.   Het platform bespreekt op verzoek van de promotor van het strategische nettonulproject de wijze waarop de financiering voor het project kan worden afgerond en geeft hierover advies, rekening houdend met de reeds toegezegde financiering, waarbij ten minste de volgende elementen worden overwogen:

    a)

    aanvullende particuliere financieringsbronnen;

    b)

    steun met middelen van de EIB-groep of andere internationale financiële instellingen, waaronder de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling;

    c)

    bestaande instrumenten en programma’s van de lidstaten, ook van nationale stimuleringsbanken, stimuleringsinstellingen en exportkredietinstellingen;

    d)

    relevante subsidie- en financieringsprogramma’s van de Unie.

    3.   Uiterlijk op 30 september 2024 en vervolgens om de twee jaar doet het platform aanbevelingen aan de Commissie betreffende het waarborgen van voldoende financiering, onder meer via de begroting van de Unie, om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken.

    4.   De lidstaten en, in voorkomend geval, de Commissie ondernemen activiteiten om overheidsinvesteringen in projecten voor de productie van nettonultechnologie te versnellen. Dergelijke activiteiten kunnen, onverminderd de artikelen 107 en 108 VWEU, het verlenen van advies en het coördineren van steun omvatten voor projecten voor de productie van nettonultechnologie die moeilijkheden ondervinden bij de toegang tot financiering.

    HOOFDSTUK III

    CO2-INJECTIECAPACITEIT

    Artikel 20

    Doelstelling op niveau van de Unie voor CO2-injectiecapaciteit

    1.   Tegen 2030 wordt een jaarlijkse injectiecapaciteit van ten minste 50 miljoen ton CO2 bereikt in niet met tertiaire winning van koolwaterstoffen gecombineerde opslaglocaties, dat wil zeggen geologische opslaglocaties die uit hoofde van Richtlijn 2009/31/EG zijn toegestaan, met inbegrip van uitgeputte olie- en gasvelden en zoutwaterhoudende grondlagen, op het grondgebied van de Unie, haar exclusieve economische zones of op het continentaal plat in de zin van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee.

    2.   Alle opslaglocaties worden ontworpen om gedurende ten minste vijf jaar te worden geëxploiteerd en moeten voldoen aan de beginselen van eerlijke en open toegang die op een transparante en niet-discriminerende manier wordt verleend, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2009/31/EG.

    3.   Uiterlijk op 30 juni 2027 en vervolgens om de twee jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een rapport in over de vooruitgang die is bereikt met betrekking tot het bereiken van de doelstelling van de Unie inzake jaarlijkse injectiecapaciteit, en over de marktsituatie betreffende injectiecapaciteit. Het rapport bevat een overzicht van de geografische spreiding van opslaglocaties in de Unie. In het eerste rapport wordt beoordeeld of het noodzakelijk is een Uniebrede doelstelling voor 2040 in te voeren, of eerder indien nodig.

    4.   Het in lid 3 bedoelde rapport bevat een beoordeling van de CO2-opslag- en injectiecapaciteit, waarbij met name gebruik wordt gemaakt van de op grond van artikel 21, lid 2, en artikel 23, lid 6, verzamelde informatie. Het rapport:

    a)

    verstrekt een gedetailleerde analyse van de geografische en tijdelijke planning van CO2-opslaglocaties en van de CO2-afvangprojecten voor CO2-emissies van industriële installaties binnen de Unie, rekening houdend met het specifieke potentieel voor CO2-gebruik om bij te dragen tot de permanente opslag van CO2;

    b)

    brengt de voornaamste infrastructuur in kaart die nodig is voor het vervoer en de opslag van CO2-emissies afkomstig van industriële installaties in de Unie;

    c)

    verstrekt een gedetailleerde analyse van de mogelijke belemmeringen voor de ontwikkeling van de CCS-markt.

    5.   Uiterlijk op 31 december 2028 kan de Commissie op basis van de in lid 3 bedoelde beoordeling een wetgevingsvoorstel indienen om een nieuwe doelstelling voor CO2-injectiecapaciteit op Unieniveau tegen 2040, of eerder indien nodig, in te voeren. Indien de Commissie besluit geen wetgevingsvoorstel in te dienen om die doelstelling in te voeren, stelt zij het Europees Parlement en de Raad in kennis van de redenen voor haar besluit.

    6.   Binnen drie maanden na de ondertekening door de Unie van een internationale overeenkomst met betrekking tot dit hoofdstuk dient de Commissie een rapport in waarin de gevolgen van de internationale overeenkomst worden beoordeeld, met name wat betreft de bevordering en bescherming van de milieunormen en klimaatdoelstellingen van de Unie en de mogelijke behoefte aan aanvullende beleidslijnen en maatregelen van de Unie in het licht van de bepalingen van die internationale overeenkomst. Op basis van dat rapport dient de Commissie in voorkomend geval een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van deze verordening op grond van lid 1.

    7.   De Commissie publiceert richtsnoeren met het passende niveau van CO2-zuiverheid en van sporenelementen in de CO2-stroom voor CO2-opslagprojecten die bijdragen tot de doelstelling van de Unie inzake injectiecapaciteit.

    Artikel 21

    Transparantie van gegevens over de CO2-opslagcapaciteit

    1.   Uiterlijk op 30 december 2024 zorgen de lidstaten ervoor dat:

    a)

    gegevens over alle gebieden waar CO2-opslaglocaties op hun grondgebied kunnen worden toegestaan, met inbegrip van zoutwaterhoudende grondlagen, openbaar worden gemaakt, onverminderd de vereisten inzake de bescherming van vertrouwelijke informatie;

    b)

    entiteiten op hun grondgebied die over een vergunning zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 3, van Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad (55) beschikken of hebben beschikt, verplicht worden alle geologische gegevens over productielocaties die buiten gebruik zijn gesteld of waarvan de ontmanteling aan de bevoegde instantie is gemeld, en, indien beschikbaar, economische beoordelingen van de desbetreffende kosten voor het mogelijk maken van CO2-injectie, niet vrijblijvend openbaar toegankelijk te maken, tenzij die entiteit overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG een exploratievergunning heeft aangevraagd, met inbegrip van gegevens over:

    i)

    de vraag of de locatie geschikt is voor duurzame, veilige en permanente CO2-injectie en -opslag;

    ii)

    de beschikbaarheid of noodzaak van vervoersinfrastructuur en vervoerswijzen die geschikt zijn voor het veilig vervoeren van CO2 om de locatie te bereiken.

    Voor de toepassing van punt a), van de eerste alinea van dit lid omvatten de gegevens ten minste de informatie die wordt gevraagd in de mededelingen van de Commissie over de richtsnoeren aan de lidstaten over geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die zijn gemeld op grond van artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1999 en de actualiseringen daarvan die overeenkomstig artikel 14 van die verordening zijn ingediend (nationale energie- en klimaatplannen).

    2.   Uiterlijk op 30 december 2024, en vervolgens elk jaar, dient elke lidstaat bij de Commissie een rapport in, dat openbaar toegankelijk wordt gemaakt, onverminderd de eisen inzake de bescherming van vertrouwelijke informatie, waarin het volgende wordt beschreven:

    a)

    een inventaris van de lopende projecten voor het afvangen van CO2 op zijn grondgebied of in samenwerking met andere lidstaten en een raming van de overeenkomstige behoefte aan injectie- en opslagcapaciteit en voor het vervoer van CO2;

    b)

    een inventaris van de lopende projecten voor de opslag en het vervoer van CO2 op zijn grondgebied, met inbegrip van de stand van zaken van de vergunningverlening uit hoofde van Richtlijn 2009/31/EG, de verwachte data voor het definitieve investeringsbesluit (FID) en de inbedrijfstelling;

    c)

    de nationale steunmaatregelen die zijn of zullen worden genomen om de in de punten a) en b) van dit lid bedoelde projecten te stimuleren, alsook maatregelen met betrekking tot grensoverschrijdend vervoer van CO2;

    d)

    de nationale strategie en doelstellingen die zullen worden en zijn vastgesteld voor het afvangen van CO2 tegen 2030, indien van toepassing;

    e)

    bilaterale en regionale samenwerking die het grensoverschrijdend vervoer van CO2 vergemakkelijkt, met inbegrip van de effecten daarvan voor de toegang van entiteiten die CO2 afvangen tot een veilig en niet-discriminerend middel om CO2 te vervoeren;

    f)

    lopende projecten voor het vervoer van CO2 en een raming van de capaciteit van vereiste toekomstige projecten voor het vervoer van CO2 om de overeenkomstige afvang- en opslagcapaciteit op elkaar af te stemmen.

    3.   Indien uit het in lid 2 bedoelde rapport blijkt dat op hun grondgebied zich geen lopende projecten voor CO2-opslag bevinden, rapporteren de lidstaten over plannen om het decarboniseren van industriële sectoren te faciliteren. Dit omvat, indien van toepassing, het grensoverschrijdend vervoer van CO2 naar opslaglocaties in andere lidstaten, evenals projecten voor het gebruik van CO2.

    Artikel 22

    CO2-vervoersinfrastructuur

    1.   Om de verwezenlijking van de in artikel 20 genoemde doelstelling te vergemakkelijken, leveren de Unie en haar lidstaten, in voorkomend geval in samenwerking met de betrokken ondernemingen, alle redelijke inspanningen om de nodige CO2-vervoersinfrastructuur, met inbegrip van grensoverschrijdende infrastructuur, te ontwikkelen, rekening houdend met de economische en ecologische voordelen van de nabijheid van afvang- en opslaglocaties.

    2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de toegang tot CO2-vervoersnetwerken en opslaglocaties mogelijk te maken, met het oog op geologische opslag van geproduceerde en afgevangen CO2, voor zover dit economisch haalbaar is of indien een potentiële klant bereid is te betalen, overeenkomstig artikel 21 van Richtlijn 2009/31/EG.

    3.   Indien CO2 wordt afgevangen en vervoerd in een lidstaat en vervoerd naar en opgeslagen in andere lidstaten, coördineren de lidstaten de door hen op grond van lid 2 genomen maatregelen. De Commissie kan deze coördinatie faciliteren door regionale groeperingen voor CCS op te richten indien er een gezamenlijk verzoek van de betrokken lidstaten is.

    Artikel 23

    Bijdrage van olie- en gasproducenten met een vergunning

    1.   Elke entiteit die houder is van een vergunning zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 3, van Richtlijn 94/22/EG levert een individuele bijdrage aan de in artikel 20 van deze verordening vastgestelde Uniedoelstelling voor beschikbare CO2-injectiecapaciteit. Die individuele bijdragen worden pro rata berekend op basis van het aandeel van elke entiteit in de productie van ruwe aardolie en aardgas in de Unie van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2023 en bestaan uit CO2-injectiecapaciteit in een opslaglocatie waarvoor overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend en die uiterlijk in 2030 beschikbaar is voor de markt. Entiteiten waarvan de productie van ruwe aardolie en aardgas onder de bepaalde drempel ligt die is vastgesteld overeenkomstig een gedelegeerde handeling op grond van lid 12 van dit artikel, worden van deze berekening uitgesloten en moeten geen bijdrage leveren.

    2.   Uiterlijk op 30 september 2024 leggen de lidstaten de in lid 1 bedoelde entiteiten en hun quota voor de productie van ruwe aardolie en aardgas in de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2023 vast en delen zij deze mee aan de Commissie.

    3.   Na ontvangst van de op grond van artikel 21, lid 2, van deze verordening ingediende rapporten specificeert de Commissie, na raadpleging van de lidstaten en belanghebbenden, de bijdragen aan de CO2-injectiecapaciteit van de Unie tegen 2030 voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde entiteiten.

    4.   Uiterlijk op 30 juni 2025 dienen de in lid 1 bedoelde entiteiten bij de Commissie een plan in waarin nauwkeurig wordt uiteengezet hoe zij van plan zijn hun bijdrage te leveren aan het bereiken van Uniedoelstelling voor 2030 wat betreft de CO2-injectiecapaciteit. Die plannen:

    a)

    bevestigen de bijdrage van de entiteit, die wordt uitgedrukt in het beoogde volume nieuwe CO2-opslag- en injectiecapaciteit dat tegen 2030 in gebruik zal zijn genomen;

    b)

    specificeren de middelen en mijlpalen voor het bereiken van het beoogde volume.

    5.   Om tot hun beoogde volumes van beschikbare injectiecapaciteit te komen, kunnen de in lid 1 bedoelde entiteiten:

    a)

    alleen of in samenwerking CO2-opslagprojecten ontwikkelen of daarin investeren;

    b)

    overeenkomsten sluiten met andere in lid 1 bedoelde entiteiten;

    c)

    ten behoeve van het leveren van hun bijdrage overeenkomsten sluiten met derden die opslagprojecten ontwikkelen of daarin investeren.

    6.   Uiterlijk op 30 juni 2026, en vervolgens elk jaar, dienen de in lid 1 bedoelde entiteiten bij de Commissie een rapport in over hun vooruitgang bij het leveren van hun bijdrage. De Commissie maakt die rapporten openbaar.

    7.   In afwijking van lid 1 kan een lidstaat de Commissie verzoeken de in dat lid bedoelde entiteiten vrij te stellen van individuele bijdragen in verband met de productieactiviteiten die zij van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2023 op het grondgebied van die lidstaat hebben verricht, op voorwaarde dat:

    a)

    de totale jaarlijkse injectiecapaciteit van alle opslaglocaties die worden geëxploiteerd door een entiteit die een opslagvergunning in de zin van Richtlijn 2009/31/EG heeft ontvangen en die een definitief investeringsbesluit heeft bereikt betreffende een activiteit op het grondgebied van die lidstaat, groter is dan de som van de individuele bijdragen van de in lid 1 van dit artikel bedoelde entiteiten met betrekking tot de relevante productieactiviteiten, en dat de jaarlijkse injectiecapaciteit in verband met die opslaglocaties overeenkomt met die welke zijn vermeld in de opslagvergunningen en in de definitieve investeringsbesluiten, en bijdraagt tot de in artikel 20 van deze verordening vastgestelde Uniewijde doelstelling voor beschikbare CO2-injectiecapaciteit;

    b)

    de aanvraag vóór het einde van 2027 wordt ingediend.

    8.   Op voorwaarde dat aan de voorwaarden van lid 7 is voldaan, stelt de Commissie een besluit vast waarbij de betrokken entiteiten worden vrijgesteld van hun individuele bijdrage in verband met de productieactiviteiten die zij hebben verricht op het grondgebied van de lidstaat die het verzoek indient.

    9.   Op grond van lid 8 vrijgestelde entiteiten kunnen overeenkomstig lid 5, punten b) en c), alleen overeenkomsten sluiten met betrekking tot injectiecapaciteit die groter is dan de individuele bijdrage waarvan zij zijn vrijgesteld en de som van de individuele bijdragen waarvoor vrijstelling is verleend.

    10.   Een jaar na het vrijstellingsbesluit en vervolgens elk jaar dient de lidstaat bij de Commissie een gedetailleerd rapport in over de vooruitgang die de op grond van lid 8 vrijgestelde entiteiten hebben geboekt bij het leveren van hun bijdrage aan de in artikel 20 vastgelegde Uniebrede doelstelling op het gebied van beschikbare CO2-injectiecapaciteit. De Commissie maakt deze rapporten openbaar.

    11.   Uiterlijk op 31 december 2028 beoordeelt de Commissie op basis van de in artikel 42, lid 1, punt c), en artikel 42, lid 8, bedoelde rapporten het verband tussen de vraag naar injectiecapaciteit van lopende projecten voor CO2-afvangen en voor de belangrijkste infrastructuur die nodig is voor het vervoer van CO2 of van dergelijke projecten die volgens de planning uiterlijk 2030 van start moeten gaan, en de som van de individuele bijdragen van de in lid 1 van dit artikel bedoelde entiteiten met betrekking tot de productieactiviteiten op het grondgebied van een bepaalde lidstaat. Bij een aanzienlijke onevenwichtigheid kan de betrokken lidstaat de Commissie bij wijze van uitzondering verzoeken om een afwijking voor de datum waarop de individuele bijdragen moeten worden voldaan.

    12.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 44 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met betrekking tot:

    a)

    de regels voor de identificatie van entiteiten die op grond van lid 1 aan een bijdrage moeten worden onderworpen, met inbegrip van de drempel waaronder entiteiten van die bijdrage zijn vrijgesteld;

    b)

    de regelingen waarbij overeenkomsten tussen de in lid 1 bedoelde entiteiten en investeringen in opslagcapaciteit in het bezit van derden kunnen worden gebruikt om aan de individuele bijdragen uit hoofde van lid 5, punten b) en c), te voldoen;

    c)

    de inhoud van de rapporten zoals bedoeld in lid 6;

    d)

    de gedetailleerde voorwaarden krachtens waarvan de Commissie entiteiten uit hoofde van lid 7, 8 of 11 een vrijstelling of een afwijking kan verlenen.

    13.   Uiterlijk op 30 juni 2026 stellen de lidstaten via administratieve procedures, gerechtelijke procedures, of beide, sancties vast die van toepassing zijn op inbreuken door in lid 1, bedoelde entiteiten met betrekking tot hun verplichtingen uit hoofde van lid 3. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

    Artikel 24

    Regelgevingskader voor de markt voor afgevangen CO2

    1.   Uiterlijk op 30 juni 2027 voert de Commissie een beoordeling uit van de werking van de markt voor afgevangen CO2. Die beoordeling is gebaseerd op een duidelijke methode, houdt rekening met de in artikel 21, lid 2, bedoelde jaarverslagen en gaat met name na of:

    a)

    de verplichtingen van artikel 23, lid 1, op doeltreffende wijze de ontwikkeling van de CO2-opslagmarkt in de Unie bevorderen;

    b)

    de markt een open, eerlijke en niet-discriminerende toegang tot en de veiligheid van het netwerk voor CO2-opslag en -vervoer biedt;

    c)

    de markt een open, eerlijke en niet-discriminerende toegang tot de afvang van CO2 met het oog op gebruik of opslag biedt;

    d)

    het CO2-transportnetwerk en andere infrastructuur in de hele Unie toereikend is om de doelstellingen inzake injectiecapaciteit en de behoefte aan CO2-afvang voldoende te ondersteunen;

    e)

    de werking van de CO2-markt voldoende toegang waarborgt tot injectiecapaciteit voor moeilijk te beperken CO2-emissies.

    2.   Op basis van de in lid 1 bedoelde beoordeling kan de Commissie een wetgevingshandeling voorstellen om de markt te reguleren teneinde vastgestelde tekortkomingen aan te pakken, met name met betrekking tot moeilijk te beperken emissies.

    HOOFDSTUK IV

    MARKTTOEGANG

    Artikel 25

    Bijdrage wat betreft duurzaamheid en veerkracht in openbare aanbestedingsprocedures

    1.   Voor openbare aanbestedingsprocedures die binnen het toepassingsgebied van de Richtlijn 2014/23/EU, 2014/24/EU of 2014/25/EU vallen, indien opdrachten deels betrekking hebben op in artikel 4, lid 1, punten a) tot en met k) van deze verordening genoemde nettonultechnologieën, of bij opdrachten voor werken en concessies voor werken die deze technologie bevatten, passen aanbestedende diensten en aanbestedende instanties de verplichte minimumeisen inzake milieuduurzaamheid toe die zijn vastgelegd in de in lid 5 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandeling.

    2.   Lid 1 belet aanbestedende diensten of aanbestedende instanties niet aanvullende minimumeisen of gunningscriteria met betrekking tot milieuduurzaamheid te hanteren.

    3.   Niettegenstaande lid 1, passen aanbestedende diensten en aanbestedende instanties ten minste een van de volgende voorwaarden, eisen of contractuele verplichtingen toe voor de in lid 1 bedoelde opdrachten voor werken en concessies voor werken:

    a)

    een bijzondere voorwaarde die verband houdt met sociale of arbeidsgerelateerde overwegingen, in de vorm van een voorwaarde waaronder de opdracht wordt uitgevoerd in de zin van artikel 70 van Richtlijn 2014/24/EU, artikel 87 van Richtlijn 2014/25/EU en de algemene beginselen van Richtlijn 2014/23/EU;

    b)

    een vereiste om de naleving van de toepasselijke, in een cyberweerbaarheidsverordening vastgestelde cyberbeveiligingsvereisten aan te tonen, onder meer, indien van toepassing en indien beschikbaar, door middel van een relevante Europese cyberbeveiligingscertificeringsregeling;

    c)

    een specifieke contractuele verplichting om de op de in artikel 4, lid 1, punten a) tot en met k), genoemde nettonultechnologieën betrekking hebbende component van het contract op tijd te leveren, die mogelijk de verplichting met zich meebrengt een passende vergoeding te betalen indien hier niet aan wordt voldaan, en die verder gaat dan de eisen die in de toepasselijke nationale wetgeving zijn voorzien, indien dergelijke wetgeving bestaat.

    4.   De in lid 1 bedoelde verplichte minimumeisen nemen in voorkomend geval de vorm aan van:

    a)

    technische specificaties of eisen in de zin van artikel 36 van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 42 van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 60 van Richtlijn 2014/25/EU; of

    b)

    voorwaarden waaronder de opdracht wordt uitgevoerd in de zin van artikel 70 van Richtlijn 2014/24/EU, artikel 87 van Richtlijn 2014/25/EU en de algemene beginselen van Richtlijn 2014/23/EU.

    5.   Uiterlijk op 30 maart 2025 stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin de minimumeisen inzake milieuduurzaamheid worden gespecificeerd voor de in lid 1 bedoelde openbare aanbestedingsprocedure.

    Indien de Commissie die uitvoeringshandeling vaststelt, moet zij ten minste de volgende elementen in aanmerking nemen:

    a)

    de marktsituatie op het niveau van de Unie van de betrokken technologieën;

    b)

    bepalingen inzake milieuduurzaamheid in andere wetgevings- en niet-wetgevingshandelingen van de Unie die van toepassing zijn op openbare aanbestedingsprocedures die onder de verplichting van lid 1;

    c)

    de internationale verbintenissen van de Unie, met inbegrip van de GPA-overeenkomst en andere internationale overeenkomsten waardoor de Unie gebonden is.

    Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 45, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    6.   De lidstaten discrimineren leveranciers of nettonulproducten uit een andere lidstaat niet en behandelen deze niet zonder rechtvaardiging op een verschillende wijze.

    7.   De bijdrage van de aanbesteding aan de veerkracht wordt in aanmerking genomen bij openbare aanbestedingsprocedures die binnen het toepassingsgebied van de Richtlijnen 2014/23/EU, 2014/24/EU of 2014/25/EU vallen wanneer dergelijke opdrachten deels betrekking hebben op in artikel 4, lid 1, punten a) tot en met k) van deze verordening genoemde nettonultechnologieën, of bij de in lid 1 bedoelde opdrachten voor werken en concessies voor werken, die deze technologie bevatten, alsmede bij de gunning van opdrachten op basis van een raamovereenkomst waarvan de geraamde waarde gelijk is aan of hoger is dan de in artikel 8 van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 4 van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 15 van Richtlijn 2014/25/EU vastgestelde waarden, in overeenstemming met dit lid.

    Indien de Commissie, op het moment van de uitnodiging tot inschrijving van een openbare aanbestedingsprocedure als bedoeld in lid 1 van dit artikel, of bij de aanvang van een dergelijke procedure, overeenkomstig artikel 29, lid 2, heeft vastgesteld dat het aandeel van een uit een derde land afkomstige specifieke nettonultechnologie of de voornaamste specifieke componenten daarvan, goed is voor meer dan 50 % van de levering van die specifieke nettonultechnologie of van de voornaamste specifieke componenten daarvan binnen de Unie, of indien de Commissie overeenkomstig artikel 29, lid 2, heeft vastgesteld dat het aandeel van een uit een derde land afkomstige specifieke nettonultechnologie of de voornaamste specifieke componenten daarvan gedurende twee opeenvolgende jaren met ten minste 10 procentpunten is toegenomen en ten minste 40 % van de levering binnen de Unie bedraagt, nemen aanbestedende diensten en aanbestedende instanties de volgende voorwaarden op voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde openbare aanbestedingsprocedures:

    a)

    de verplichting om er voor de duur van de opdracht voor te zorgen dat niet meer dan 50 % van de waarde van de in dit lid bedoelde specifieke nettonultechnologie afkomstig is uit elk individueel derde land, zoals bepaald door de Commissie;

    b)

    de verplichting om er voor de duur van de opdracht voor te zorgen dat niet meer dan 50 % van de waarde van de voornaamste specifieke componenten van de in dit lid bedoelde specifieke nettonultechnologie rechtstreeks door de geselecteerde inschrijver of door een onderaannemer uit één bepaald derde land worden geleverd of verstrekt, zoals bepaald door de Commissie;

    c)

    de verplichting om uiterlijk bij de voltooiing van de uitvoering van de opdracht aan de aanbestedende diensten of de aanbestedende instanties op hun verzoek afdoende bewijs met betrekking tot punt a) of punt b) verstrekken;

    d)

    in geval van niet-naleving van de onder a) of b) bedoelde voorwaarden, de verplichting een evenredige vergoeding te betalen van ten minste 10 % van de waarde van de specifieke nettonultechnologieën van de in dit lid bedoelde opdracht.

    8.   Voor opdrachten die onder aanhangsel I van de Unie bij de GPA-overeenkomst vallen, alsmede onder andere relevante internationale overeenkomsten waardoor de Unie gebonden is, mogen aanbestedende diensten en aanbestedende instanties de vereisten van de punten a) tot en met d) van de tweede alinea van lid 7 niet toepassen wanneer de specifieke nettonultechnologie of de voornaamste specifieke componenten daarvan afkomstig is van toeleveringsbronnen die die overeenkomsten hebben ondertekend.

    9.   Aanbestedende diensten en aanbestedende instanties kunnen bij wijze van uitzondering besluiten de leden 1 tot en met 4 niet toe te passen indien:

    a)

    de vereiste nettonultechnologie alleen door een specifieke ondernemer kan worden geleverd en er geen redelijk alternatief of vervangende oplossing is en het ontbreken van mededinging niet het gevolg is van een kunstmatige beperking van de parameters van de openbare aanbestedingsprocedure;

    b)

    er geen geschikte inschrijvingen of geen geschikte verzoeken tot deelname zijn ingediend in antwoord op een soortgelijke eerdere aanbestedingsprocedure die dezelfde aanbestedende dienst of aanbestedende instantie heeft uitgeschreven in de twee jaar onmiddellijk vóór de aanvang van de geplande nieuwe aanbestedingsprocedure;

    c)

    de toepassing ervan met zich mee zou brengen dat die aanbestedende dienst of aanbestedende instantie apparatuur zou moeten aanschaffen tegen onevenredige kosten of zou leiden tot technische incompatibiliteit bij het gebruik en het onderhoud.

    10.   Op basis van objectieve en transparante gegevens geraamde kostenverschillen van meer dan 20 % mogen door aanbestedende diensten en aanbestedende instanties als onevenredig worden beschouwd.

    11.   Indien de toepassing van de bijdrage aan de veerkracht op grond van lid 7 van dit artikel heeft geleid tot een situatie waarin er in antwoord op een openbare aanbestedingsprocedure geen geschikte inschrijvingen of geschikte verzoeken tot deelname zijn ingediend, kunnen de aanbestedende diensten of aanbestedende instanties bij wijze van uitzondering:

    a)

    besluiten gebruik te maken van de procedure van gunning door onderhandelingen, zonder voorafgaande oproep tot mededinging overeenkomstig artikel 32, lid 2, punt a), van Richtlijn 2014/24/EU, artikel 50, punt a), van Richtlijn 2014/25/EU of artikel 31, lid 5, van Richtlijn 2014/23/EU; of

    b)

    besluiten lid 7 van dit artikel niet toe te passen in een specifieke volgende openbare aanbestedingsprocedure die gericht is op dezelfde behoeften als de behoeften die hebben geleid tot het opstarten van de in dit lid bedoelde oorspronkelijke procedure.

    12.   Dit artikel doet geen afbreuk aan:

    a)

    de mogelijkheid gebruik te maken van aanvullende niet-prijsgerelateerde criteria;

    b)

    de mogelijkheid om abnormaal lage inschrijvingen uit te sluiten uit hoofde van artikel 69 van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 84 van Richtlijn 2014/25/EU;

    c)

    de artikelen 107 en 108 VWEU, in het geval van niet-concurrerende openbare aanbestedingsprocedures.

    Artikel 26

    Veilingen voor de uitrol van hernieuwbare energiebronnen

    1.   Voor de in artikel 4, lid 1, punten a) tot en met j), genoemde technologieën die hernieuwbare-energietechnologieën zijn, nemen de lidstaten bij het organiseren van veilingen voor de uitrol van energie uit hernieuwbare bronnen het volgende op:

    a)

    voorselectiecriteria in verband met:

    i)

    maatschappelijk verantwoord ondernemen;

    ii)

    cyberbeveiliging en gegevensbeveiliging; en

    iii)

    vermogen om het project volledig en tijdig uit te voeren;

    b)

    voorselectiecriteria of gunningscriteria ter beoordeling van de bijdrage van de veiling aan de duurzaamheid en veerkracht als bedoeld in lid 2.

    Dit lid doet geen afbreuk aan artikel 4 van Richtlijn (EU) 2018/2001 en de artikelen 107 en 108 VWEU, noch aan de internationale verplichtingen van de Unie.

    2.   De bijdrage van de veilingen aan de duurzaamheid en veerkracht is gebaseerd op de in dit lid vastgestelde criteria. Die criteria zijn objectief, transparant en niet-discriminerend.

    Veilingen dragen bij aan de veerkracht, rekening houdend met het aandeel van de uit een derde land afkomstige nettonultechnologieën of de voornaamste specifieke componenten daarvan dat goed is voor meer dan 50 % van de levering van die specifieke nettonultechnologie of de voornaamste specifieke componenten daarvan binnen de Unie.

    Voor de toepassing van de tweede alinea van dit lid wordt het land van oorsprong bepaald overeenkomstig Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (56).

    Veilingen dragen ook bij aan ten minste een van de volgende zaken:

    a)

    milieuduurzaamheid die verder gaat dan de in het toepasselijk recht vastgelegde minimumeisen;

    b)

    innovatie door volledig nieuwe oplossingen aan te reiken of vergelijkbare geavanceerde oplossingen te verbeteren;

    c)

    de integratie van het energiesysteem.

    Dit lid mag de lidstaten niet beletten om naast de in lid 2 genoemde criteria aanvullende niet-prijsgerelateerde criteria toe te passen.

    3.   Uiterlijk op 30 maart 2025 stelt de Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast waarin de in lid 1 bedoelde voorselectie- en gunningscriteria nader worden gespecificeerd.

    Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 45, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    4.   De lidstaten kennen, wanneer criteria ter beoordeling van de bijdrage van de veiling aan de duurzaamheid en veerkracht worden toegepast, aan elk van die criteria een minimumgewicht toe van 5 % en een gecombineerd gewicht tussen 15 % en 30 % van de gunningscriteria. Dit doet geen afbreuk aan de mogelijkheid om een hoger gewicht toe te kennen aan de in lid 2, vierde alinea, bedoelde criteria, overeenkomstig eventuele beperkingen voor niet-prijsgerelateerde criteria op grond van de staatssteunregels.

    5.   De lidstaten zijn niet verplicht de overwegingen in verband met de voorselectie- en gunningscriteria van lid 1 toe te passen indien het toepassen van die criteria voor hen onevenredige kosten met zich mee zou brengen. Op basis van objectieve en verifieerbare gegevens geraamde kostenverschillen van meer dan 15 % per veiling mogen door de lidstaten als onevenredig worden beschouwd.

    6.   De lidstaten nemen in voorkomend geval maatregelen om het uitvoeringspercentage van projecten te maximaliseren door middel van passende stimulansen, bijvoorbeeld door middel van prijsindexering. De lidstaten kunnen de effecten van negatieve biedingen op de snelheid en de omvang van de uitrol beoordelen.

    7.   De leden 1 tot en met 5 zijn van toepassing op ten minste 30 % van de jaarlijks geveilde hoeveelheid per lidstaat, dan wel op ten minste 6 Gigawatt per jaar per lidstaat.

    8.   Uiterlijk op 31 december 2027 en vervolgens om de twee jaar voert de Commissie een uitgebreide beoordeling uit van de toepassing van de criteria op het gebied van veerkracht en duurzaamheid bij veilingen voor de uitrol van energie uit hernieuwbare bronnen en het effect daarvan op de versnelde uitrol van hernieuwbare-energietechnologieën. De Commissie beoordeelt het effect van de veerkracht- en duurzaamheidscriteria met name op:

    a)

    de ontwikkeling van de jaarlijkse productie van hernieuwbare-energietechnologieën in de Unie;

    b)

    de uitrol van energie uit hernieuwbare bronnen, met inbegrip van de financiële gevolgen en het effect ervan op de snelheid van de uitrol, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de werkbaarheid, met inbegrip van de administratieve lasten, en de duidelijkheid van het systeem voor projectontwikkelaars en nationale overheden, op basis van de beschikbare gegevens.

    In het kader van die beoordeling raadpleegt de Commissie deskundigen van de lidstaten op het gebied van veilingen.

    9.   Indien de in lid 8 bedoelde beoordeling positief is, met name indien de toepassing van de veerkracht- en duurzaamheidscriteria de uitrol van energie uit hernieuwbare bronnen niet significant heeft belemmerd, dient de Commissie in voorkomend geval een voorstel tot wijziging van lid 7 in ter bepaling van de aandelen van de jaarlijks geveilde hoeveelheid per lidstaat of de absolute hoeveelheid waarop de leden 1 tot en met 5 van toepassing zijn, met name om die volumes te verhogen, en om de drempel van de in lid 5 bedoelde geraamde kostenverschillen aan te passen.

    10.   Voor de berekening van de jaarlijks geveilde hoeveelheden per lidstaat mogen veilingen voor installaties met een maximale projectomvang van 10 MW worden uitgesloten. Voor veilingen voor een specifieke technologie waarop de leden 1 tot en met 5 van toepassing zijn en waarvoor er vervolgens te weinig inschrijvers waren, kan het aandeel van de geveilde hoeveelheid waarvoor er te weinig inschrijvers waren van de toepassing van de leden 1 tot en met 5 worden uitgesloten.

    11.   Om de uitvoering voor alle lidstaten te vergemakkelijken, met name voor de lidstaten met een klein veilingvolume, kunnen de lidstaten die de voorgaande twee jaar niet meer dan twee veilingen per jaar hebben gehouden, bepalen op welk aandeel van de veilingen de leden 1 tot en met 5 gedurende die periode van twee jaar van toepassing zijn.

    Artikel 27

    Precommerciële aanbestedingen en openbare aanbestedingen voor innovatieve oplossingen

    1.   De lidstaten streven ernaar in voorkomend geval precommerciële aanbestedingen en openbare aanbestedingen voor innovatieve oplossingen te gebruiken om innovatie op het gebied van nettonultechnologie en de totstandbrenging van nieuwe productiecapaciteit voor nettonultechnologieën in de Unie te stimuleren. Precommerciële aanbestedingen en openbare aanbestedingen voor innovatieve oplossingen kunnen worden aangevuld met financiering op Unieniveau in het kader van bestaande Unieprogramma’s voor gezamenlijke precommerciële aanbestedingen of openbare aanbestedingen in de lidstaten.

    2.   Het platform stelt aanbevelingen op over het ontwerp van precommerciële aanbestedingen of openbare aanbestedingen voor innovatieve oplossingen.

    Artikel 28

    Andere vormen van overheidsinterventie

    1.   Onverminderd de artikelen 107 en 108 VWEU en artikel 4 van Richtlijn (EU) 2018/2001 en in overeenstemming met de internationale verbintenissen van de Unie, zorgen de lidstaten, regionale of lokale autoriteiten, publiekrechtelijke instellingen of samenwerkingsverbanden bestaande uit een of meer van deze autoriteiten of een of meer van deze instellingen, er bij de invoering van nieuwe regelingen of de herziening van bestaande regelingen die huishoudens, bedrijven of consumenten ten goede komen en die de aankoop van eindproducten met nettonultechnologie stimuleren, voor dat die regelingen dusdanig worden vormgegeven dat de aankoop door de begunstigden van eindproducten met nettonultechnologie die een grote bijdrage leveren aan de duurzaamheid en veerkracht als bedoeld in lid 4 van dit artikel, wordt gestimuleerd door middel van evenredige aanvullende financiële compensatie of door de toelating van de regeling te laten afhangen van de criteria in lid 4 van dit artikel, rekening houdend met de toegankelijkheid van de regelingen voor burgers die in energiearmoede leven.

    2.   De aanvullende financiële compensatie die door de instanties overeenkomstig lid 1 van dit artikel wordt toegekend door toepassing van de in lid 4, eerste alinea, inleidende zin en punten b), en c), van dit artikel, bedoelde criteria, mag niet meer bedragen dan 5 % van de kosten van het eindproduct met nettonultechnologie voor de consument, met uitzondering van regelingen die gericht zijn op burgers die in energiearmoede leven, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2023/955 van het Europees Parlement en de Raad (57), voor wie de grens op 15 % ligt.

    3.   Bij het ontwerpen en toepassen van een regeling uit hoofde van lid 1, beoordeelt de instantie de bijdrage aan de duurzaamheid en veerkracht van de op de markt beschikbare eindproducten met nettonultechnologie op basis van een open, niet-discriminerend en transparant proces. Voor elk eindproduct met nettonultechnologie kan te allen tijde een aanvraag voor toegang tot die regeling worden ingediend. De instantie specificeert een minimumscore voor eindproducten met nettonultechnologie die voor de aanvullende financiële compensatie in het kader van de steunregeling in aanmerking komen.

    4.   De bijdrage van andere vormen van overheidsinterventie aan de duurzaamheid en veerkracht wordt bepaald op basis van hun bijdrage aan de veerkracht, rekening houdend met het aandeel uit een derde land afkomstige nettonultechnologieën of de voornaamste specifieke componenten daarvan dat goed is voor meer dan 50 % van de levering van die specifieke nettonultechnologie binnen de Unie, en ten minste één van de volgende criteria:

    a)

    milieuduurzaamheid die verder gaat dan de in het toepasselijk recht vastgelegde minimumeisen;

    b)

    bijdrage aan innovatie door volledig nieuwe oplossingen aan te reiken of vergelijkbare geavanceerde oplossingen te verbeteren;

    c)

    bijdrage aan de integratie van het energiesysteem.

    De in de eerste alinea bedoelde criteria zijn objectief, transparant en niet-discriminerend.

    Dit mag de lidstaten niet beletten om naast de in de eerste alinea genoemde criteria aanvullende niet-prijsgerelateerde criteria toe te passen.

    Voor de toepassing van de in de eerste alinea, inleidende zin, van dit lid, bedoelde bijdrage aan de veerkracht wordt het land van oorsprong bepaald overeenkomstig Verordening (EU) nr. 952/2013.

    5.   De lidstaten maken voor elk relevant eindproduct met nettonultechnologie alle informatie met betrekking tot regelingen op grond van lid 1 openbaar op één gratis toegankelijke website.

    Artikel 29

    Coördinatie van initiatieven inzake markttoegang

    1.   In voorkomend geval verstrekt de Commissie richtsnoeren over de toepassing van de criteria voor de beoordeling van de bijdrage aan de duurzaamheid en veerkracht van nettonultechnologieproducten die in aanmerking komen voor de vormen van overheidsinterventie als bedoeld in de artikelen 25, 26 en 28.

    2.   Voor de beoordeling van de bijdrage aan de veerkracht stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast met een lijst met elk van de eindproducten met nettonultechnologie en de voornaamste specifieke componenten daarvan. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 45, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Op basis van de in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandeling verstrekt de Commissie geactualiseerde informatie over het aandeel van het aanbod in de Unie dat afkomstig is uit verschillende derde landen in het meest recente jaar waarvoor er gegevens beschikbaar zijn voor elk van de nettonultechnologieën en de voornaamste specifieke componenten daarvan. Het land van oorsprong wordt bepaald overeenkomstig Verordening (EU) nr. 952/2013.

    3.   Binnen het platform worden de door de lidstaten ter uitvoering van de artikelen 25 tot en met 28 getroffen maatregelen besproken en worden beste praktijken uitgewisseld, onder meer met betrekking tot het praktische gebruik van criteria om de bijdrage aan de duurzaamheid en veerkracht in openbare aanbestedingsprocedures te beoordelen, of regelingen om de aankoop van eindproducten met nettonultechnologie te stimuleren.

    HOOFDSTUK V

    VERBETERING VAN VAARDIGHEDEN VOOR HOOGWAARDIGE WERKGELEGENHEID

    Artikel 30

    Europese academies voor nettonultechnologie

    1.   Op basis van een beoordeling, door de Commissie, aan de hand van bestaande gegevens en verslagen, van tekorten aan vaardigheden in nettonultechnologiesectoren die van cruciaal belang zijn voor de industriële transformatie en decarbonisatie, en met volledige inachtneming van de bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van onderwijs en opleiding, ondersteunt de Commissie, onder meer door het verstrekken van startfinanciering, de oprichting van Europese academies voor nettonulindustrie (de “academies”), als organisaties of consortia of projecten van relevante belanghebbenden, die tot doel hebben:

    a)

    het ontwikkelen, voor vrijwillig gebruik door de lidstaten en aanbieders van onderwijs en opleidingen op hun grondgebied, van leerprogramma’s, leerinhoud en leer- en opleidingsmateriaal voor opleidingen en onderwijs, onder meer over het ontwikkelen, produceren, installeren, in bedrijf stellen, gebruiken, onderhouden, repareren, ecologisch ontwerpen, hergebruiken en recyclen van nettonultechnologieën en over grondstoffen, alsook relevante gezondheids- en veiligheidsaspecten en transversale competenties; dit moet een weerspiegeling zijn van de beoordeling van vaardigheidstekorten en de capaciteiten van overheidsinstanties ondersteunen, met name van de instanties die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de in hoofdstuk II bedoelde vergunningen en de in hoofdstuk IV van deze verordening bedoelde aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten;

    b)

    het bevorderen van het vrijwillige gebruik van de leerprogramma’s, leerinhoud en leermaterialen door aanbieders van onderwijs en opleidingen in de lidstaten;

    c)

    het bieden van ondersteuning aan aanbieders van onderwijs en opleidingen die de door de academies geproduceerde leerprogramma’s, leerinhoud en leermaterialen gebruiken om de kwaliteit van de aangeboden opleidingen hoog te houden en mechanismen te ontwikkelen om de kwaliteit van de aangeboden opleidingen te waarborgen;

    d)

    het ontwikkelen van credentials , met inbegrip van, in voorkomend geval, microcredentials, voor vrijwillig gebruik door de lidstaten en aanbieders van onderwijs en opleidingen op hun grondgebied, om de identificatie van vaardigheden en, zo nodig, de erkenning van kwalificaties te bevorderen, om de overdraagbaarheid tussen banen en sectoren te verbeteren, om de grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers te vergemakkelijken, om de afstemming op relevante hoogwaardige banen te bevorderen door middel van instrumenten zoals het Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (Eures) en Euraxess, en om de zichtbaarheid van het feit dat een leerprogramma of leerinhoud door een academie is ontwikkeld, te waarborgen.

    2.   Bij de academies worden relevante actoren betrokken, zoals de nettonultechnologiesector, aanbieders van onderwijs en opleidingen en de sociale partners uit verschillende lidstaten. De academies ontwikkelen actieplannen met onder meer mijlpalen, streefdoelen, onder meer in termen van het aantal lerenden dat gebaseerd moet zijn op de beoordeling van de vaardigheidstekorten, en een financieel plan dat financiële duurzaamheid nastreeft. In die actieplannen wordt zo nodig bijzondere aandacht besteed aan regio’s die een industriële transformatie ondergaan of met een hoog werkloosheidspercentage kampen.

    3.   De academies produceren genderevenwichtige inhoud, helpen genderstereotypen bestrijden en bevorderen gelijke toegang tot leerinhouden voor iedereen, waarbij zij bijzondere aandacht besteden aan de noodzaak om meer vrouwen en meer jongeren, met name jongeren die geen onderwijs of opleiding volgen en geen werk hebben (NEET's), ouderen, werknemers in beroepen die dreigen te verdwijnen of waarvan de inhoud en taken sterk veranderen door nieuwe technologieën, mensen die werken in regio’s in transitie en mensen met een handicap, in staat te stellen deel te nemen aan de arbeidsmarkt. De academies bevorderen diversiteit en de inclusiviteit van mensen met een handicap, migranten en mensen in kwetsbare situaties.

    4.   Onverminderd de respectieve bevoegdheden van de begrotingsautoriteit worden waar passend op het niveau van de Unie financiële middelen beschikbaar gesteld om de lancering van de academies met de in lid 1 bedoelde startfinanciering te ondersteunen. Daarnaast worden de lidstaten aangemoedigd gebruik te maken van relevante Uniefondsen, zoals het ESF+, om de uitrol van de door de academies ontwikkelde leerinhoud te ondersteunen.

    Artikel 31

    Gereglementeerde beroepen in nettonultechnologiesectoren en erkenning van beroepskwalificaties

    1.   Binnen negen maanden na de voltooiing van de door de academie ontwikkelde leerinhoud en leermaterialen en vervolgens om de twee jaar trachten de lidstaten te beoordelen of de door die academie ontwikkelde leerprogramma’s gelijkwaardig zijn aan de specifieke kwalificaties die de ontvangende lidstaat vereist om toegang te krijgen tot gereglementeerde activiteiten in het kader van een beroep dat van bijzonder belang is voor de nettonultechnologiesector in die lidstaat. De lidstaten zorgen ervoor dat de resultaten van de beoordelingen openbaar en gemakkelijk online toegankelijk worden gemaakt. Indien de leerprogramma’s niet gelijkwaardig worden geacht aan de kwalificaties die de ontvangende lidstaat vereist om toegang te krijgen tot gereglementeerde activiteiten, of indien een lidstaat niet heeft getracht gelijkwaardigheid vast te stellen, stelt die lidstaat het platform daarvan in kennis en verstrekt hij relevante informatie over:

    a)

    de motivering voor het niet voltooien van de gelijkwaardigheidsbeoordeling; of

    b)

    de verschillen tussen de door de academies ontwikkelde leerprogramma’s en de specifieke kwalificaties die door die ontvangende lidstaat worden vereist, en de wijze waarop gelijkwaardigheid kan worden bereikt.

    2.   Lidstaten die concluderen dat de door een academie ontwikkelde leerprogramma’s gelijkwaardig zijn aan de specifieke kwalificaties die de ontvangende lidstaat vereist om toegang te krijgen tot gereglementeerde activiteiten, zorgen voor de erkenning van credentials die door aanbieders van onderwijs en opleidingen worden afgegeven op basis van de door de academie ontwikkelde leerprogramma’s, in het kader van titel III, hoofdstuk I, van Richtlijn 2005/36/EG wanneer een houder van een dergelijke credential toegang vraagt tot een gereglementeerd beroep in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), van Richtlijn 2005/36/EG, dat van bijzonder belang is voor de industrie voor nettonultechnologie, door de credential te behandelen als voldoende onderbouwing voor en gelijkwaardig aan een opleidingstitel, in overeenstemming met artikel 11 van Richtlijn 2005/36/EG.

    3.   Wanneer de toegang tot een beroep dat van bijzonder belang is voor de industrie voor nettonultechnologie gereglementeerd is in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), van Richtlijn 2005/36/EG, werken de lidstaten toe naar de ontwikkeling van een voor de uitoefening van dat specifieke beroep vereist gemeenschappelijk geheel van minimumkennis, vaardigheden en competenties, met het oog op de vaststelling van een gemeenschappelijk opleidingskader als bedoeld in artikel 49 bis, lid 1, van Richtlijn 2005/36/EG teneinde automatische erkenning van kwalificaties mogelijk te maken. Het platform kan ook voorstellen als bedoeld in artikel 49 bis, lid 3, van Richtlijn 2005/36/EG voorleggen.

    Artikel 32

    Het platform voor nettonultechnologie in Europa en de rol van vaardigheden

    Het platform ondersteunt het optreden van de lidstaten bij de toepassing van vaardigheden op het gebied van nettonultechnologieën en vult het aan, waarbij de bevoegdheden van de lidstaten worden gerespecteerd, door de Commissie en de lidstaten, met inbegrip van de in de hoofdstukken II en IV bedoelde bevoegde instanties, en aanbestedende diensten en aanbestedende entiteiten, te adviseren en bij te staan door:

    a)

    het beoordelen, voortdurend monitoren en voorspellen van de vraag naar en het aanbod van arbeidskrachten met de benodigde vaardigheden op het gebied van nettonultechnologieën en de beschikbaarheid en benutting van overeenkomstige onderwijs- en opleidingsmogelijkheden, met het doel waar passend input te geven voor de activiteiten van de academies;

    b)

    het volgen van de activiteiten van de academies, op basis van de gegevens en informatie over hoeveel mensen baat hebben gehad bij de door de academies ontwikkelde leerprogramma’s, met inbegrip van uitgesplitste gegevens per industriële sector, geslacht, leeftijd, en onderwijs- en kwalificatieniveaus, het bevorderen van synergieën met initiatieven en projecten op het gebied van vaardigheden op Unie- en nationaal niveau, en het versterken en opschalen van goede praktijken, onder meer om een gevarieerde beroepsbevolking aan te trekken, en het uitoefenen van algemeen toezicht;

    c)

    het analyseren van de onderliggende oorzaken van tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden op basis van bestaande inzichten en gegevens, inclusief tekorten die verband houden met de kwaliteit van het werkaanbod, om zo te beoordelen of er aanvullende maatregelen nodig zijn om meer werknemers van alle kwalificatieniveaus in bepaalde industrieën aan te trekken;

    d)

    het helpen mobiliseren van belanghebbenden, waaronder de industrie, ondernemingen, waaronder kmo’s, de sociale partners en aanbieders van onderwijs en opleidingen, zoals universiteiten, voor de bevordering, en, in overeenstemming met de nationale praktijken, hun mogelijke deelname aan de uitrol van leerprogramma’s die door de academies worden ontwikkeld;

    e)

    het leveren van een bijdrage aan de acceptatie van credentials die worden ontwikkeld door de academies in de lidstaten om het in kaart brengen van vaardigheden en, in voorkomend geval, de erkenning van kwalificaties en de afstemming van vaardigheden op banen te bevorderen, onder meer door de geldigheid en aanvaarding van de credentials overal op de arbeidsmarkt van de Unie te stimuleren;

    f)

    het toezien op de acceptatie en erkenning van credentials en het leveren van een bijdrage aan het vinden van oplossingen in geval van niet-erkenning;

    g)

    het ondersteunen, in voorkomend geval, van de ontwikkeling van Europese beroepsprofielen voor vrijwillig gebruik door de lidstaten, bestaande uit een gemeenschappelijk geheel van kennis, vaardigheden en competenties voor belangrijke beroepen op het gebied van nettonultechnologieën, waarbij onder meer wordt voortgebouwd op de leerprogramma’s die door de academies zijn ontwikkeld, en, waar zinvol, gebruik wordt gemaakt van de terminologie van de Europese classificatie van vaardigheden, competenties, kwalificaties en beroepen (ESCO) om de transparantie en mobiliteit tussen banen en over de grenzen van de interne markt heen te bevorderen;

    h)

    het bevorderen van loopbaanvooruitzichten en hoogwaardige arbeidsomstandigheden, met inbegrip van toereikende lonen, in banen in de nettonultechnologiesector, de integratie op de arbeidsmarkt voor nettonultechnologie van meer vrouwen en jongeren, met name jongeren die geen onderwijs of opleiding volgen en geen werk hebben (NEET's), ouderen, werknemers in beroepen die dreigen te verdwijnen of waarvan de inhoud en taken sterk veranderen door nieuwe technologieën, mensen die werken in regio’s in transitie en mensen met een handicap, en het aantrekken van gekwalificeerde werknemers uit derde landen door middel van instrumenten zoals de Europese blauwe kaart en in overeenstemming met de nationale bevoegdheden, wetten en praktijken, om op die manier een diversere beroepsbevolking tot stand te brengen;

    i)

    het aanmoedigen en ondersteunen van arbeidsmobiliteit in de hele Unie en het bevorderen van de publicatie van vacatures met betrekking tot nettonultechnologieën door Eures, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/589 van het Europees Parlement en de Raad (58);

    j)

    het bevorderen van een nauwere coördinatie en uitwisseling van beste praktijken en knowhow tussen de lidstaten en binnen de particuliere sector om de beschikbaarheid van vaardigheden op het gebied van nettonultechnologieën te verbeteren, onder meer door bij te dragen aan beleid van de Unie en de lidstaten om nieuw talent uit derde landen en van alle onderwijsniveaus, aan te trekken in overeenstemming met de nationale bevoegdheden, wetten en praktijken en in coördinatie met de reeds bestaande structuren van Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding;

    k)

    het zoeken naar synergieën met bestaande opleidings- of onderwijsprogramma’s, onder meer om de leerprogramma’s van de academies af te stemmen op de behoeften van de industrie van de Unie.

    HOOFDSTUK VI

    INNOVATIE

    Artikel 33

    Testomgevingen voor nettonultechnologie

    1.   Uiterlijk op 30 maart 2025 moeten de lidstaten, bij het opzetten van testomgevingen voor nettonultechnologie, een of meer contactpunten oprichten of aanwijzen. Een centraal contactpunt is verantwoordelijk voor elk verzoek om een testomgeving voor nettonultechnologie op te richten op grond van dit artikel.

    2.   De lidstaten kunnen, eventueel samen met lokale of regionale autoriteiten en andere lidstaten, op eigen initiatief testomgevingen voor nettonultechnologie opzetten. De lidstaten richten testomgevingen voor nettonultechnologie op, in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven en, indien van toepassing, onderzoeksinstellingen, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld, overeenkomstig lid 1, op verzoek van bedrijven, organisaties of consortia die innovatieve nettonultechnologieën ontwikkelen die voldoen aan de toelatings- en selectiecriteria in lid 3, tweede alinea, punt a), en die door de bevoegde instanties zijn geselecteerd na de in lid 3, tweede alinea, punt b), bedoelde selectieprocedure.

    3.   De regelingen en de voorwaarden voor de oprichting en werking van de testomgevingen voor nettonultechnologie op grond van lid 2 worden vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen. Die regelingen en voorwaarden moeten de flexibiliteit van de bevoegde instanties versterken met betrekking tot het prioriteren en goedkeuren van aanvragen voor testomgevingen voor nettonultechnologie. Zij bevorderen innovatie en leren op regelgevingsgebied en houden met name rekening met de bijzondere omstandigheden en capaciteiten van deelnemende kmo’s en start-ups.

    Die uitvoeringshandelingen bevatten gemeenschappelijke kernbeginselen met betrekking tot de volgende punten:

    a)

    de geschiktheidscriteria en selectieprocedure voor deelname aan de testomgevingen voor nettonultechnologie;

    b)

    de procedures voor het aanvragen van toelating tot, de deelname aan, de monitoring van, het verlaten van en de beëindiging van de testomgevingen voor nettonultechnologie;

    c)

    de voorwaarden die van toepassing zijn op de deelnemers.

    Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 45, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    4.   Deelname aan de testomgevingen voor nettonultechnologie doet geen afbreuk aan de toezichthoudende en corrigerende bevoegdheden van de autoriteiten die toezicht houden op de testomgeving voor nettonultechnologie. Het testen, ontwikkelen en valideren van innovatieve nettonultechnologieën of andere innovatieve technologieën vindt plaats onder toezicht en met ondersteuning van de bevoegde instanties. De bevoegde instanties oefenen hun toezichthoudende bevoegdheden op flexibele wijze uit binnen de grenzen van de desbetreffende wetgeving, door bestaande regelgevingspraktijken aan te passen en gebruik te maken van hun discretionaire bevoegdheden bij de uitvoering en handhaving van wettelijke bepalingen voor een specifieke testomgeving voor nettonultechnologie, met als doel belemmeringen weg te nemen, de regeldruk te verlichten, onzekerheid over de regelgeving te verminderen en innovatie inzake nettonultechnologieën of andere innovatieve technologieën te ondersteunen.

    5.   Om de doelstelling van dit artikel te verwezenlijken, bepalen de bevoegde instanties of zij afwijkingen of vrijstellingen in de nationale wetgeving toestaan voor zover dit op grond van het toepasselijke Unierecht mogelijk is. De bevoegde instanties zorgen ervoor dat het plan voor de testomgeving voor nettonultechnologie waarborgt dat de eisen van het Unierecht en de belangrijkste doelstellingen en essentiële eisen van de nationale wetgeving worden nageleefd. De bevoegde instanties waarborgen dat elk significante risico voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu dat bij de ontwikkeling en het testen van innovatieve nettonultechnologieën of andere innovatieve technologieën aan het licht is gekomen, openbaar wordt gemaakt en dat de ontwikkelings- en testprocedure onmiddellijk wordt opgeschort totdat dat risico is beperkt. Wanneer de bevoegde instanties van oordeel zijn dat het voorgestelde project uitzonderlijke risico’s voor de gezondheid en veiligheid van werknemers, de bevolking in het algemeen of het milieu met zich meebrengt, met name omdat het gaat om tests, ontwikkeling of validering waarbij bijzonder giftige stoffen betrokken zijn, keuren zij het plan voor de testomgeving voor nettonultechnologie pas goed wanneer zij ervan overtuigd zijn dat passende waarborgen zijn ingesteld die in verhouding staan tot het vastgestelde uitzonderlijke risico.

    6.   Deelnemers aan de testomgeving voor nettonultechnologie blijven aansprakelijk overeenkomstig toepasselijke aansprakelijkheidswetgeving van de Unie en de lidstaten voor aan derden toegebrachte materiële schade als gevolg van tests die in de testomgeving voor nettonultechnologie plaatsvinden.

    7.   De duur van de testomgeving voor nettonultechnologie kan met instemming van de nationale bevoegde instantie volgens dezelfde procedure worden verlengd.

    8.   De testomgevingen voor nettonultechnologie worden zo vormgegeven en uitgevoerd dat zij, waar relevant, de grensoverschrijdende samenwerking tussen de nationale bevoegde instanties vergemakkelijken. De lidstaten die testomgevingen voor nettonultechnologie hebben opgezet, gebruiken het platform om de activiteiten daarvan te coördineren en samen te werken met het oog op het delen van relevante informatie met andere lidstaten. Het platform kan bedrijven die hebben deelgenomen aan een testomgeving voor nettonultechnologie uitnodigen om hun ervaringen met het proces te delen. De Commissie brengt op basis van de informatie die door de lidstaten en de gesprekken op het platform is verstrekt, regelmatig verslag uit over de resultaten van de tests in testomgevingen voor nettonultechnologie, met inbegrip van goede praktijken, geleerde lessen en aanbevelingen over het opzetten van die testomgevingen, en voor zover relevant, over de toepassing van deze verordening en andere Uniewetgeving binnen de testomgeving op een op die testomgeving voor nettonultechnologie afgestemde wijze.

    Artikel 34

    Maatregelen voor kmo’s en start-ups

    1.   De lidstaten:

    a)

    bieden kmo’s en start-ups prioritaire toegang tot de testomgevingen voor nettonultechnologie, voor zover die aan de voorwaarden voor toelating in artikel 33 voldoen;

    b)

    organiseren bewustmakingsactiviteiten over de deelname aan testomgevingen voor nettonultechnologie door kmo’s en start-ups;

    c)

    zetten indien passend een speciaal communicatiekanaal op om contact te onderhouden met kmo’s en start-ups om richtsnoeren te verstrekken en vragen over de uitvoering van artikel 33 te beantwoorden.

    2.   De lidstaten houden rekening met de specifieke belangen en behoeften van kmo’s en start-ups en verlenen passende administratieve ondersteuning om ze in staat te stellen deel te nemen aan testomgevingen voor nettonultechnologie. Onverminderd de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU informeren de lidstaten kmo’s en start-ups over de voor hun activiteiten in de testomgevingen voor nettonultechnologie beschikbare financiële steun.

    Artikel 35

    Oprichting van de stuurgroep van het strategisch plan voor energietechnologie

    1.   Hierbij wordt de stuurgroep van het strategisch plan voor energietechnologie (stuurgroep van het SET-plan) opgericht.

    2.   De stuurgroep van het SET-plan voert de in deze verordening vastgestelde taken uit.

    Artikel 36

    Taken van de stuurgroep van het SET-plan

    1.   De stuurgroep van het SET-plan verstrekt richtsnoeren en geeft richting aan het strategisch plan voor energietechnologie.

    2.   De Commissie en de lidstaten verrichten werkzaamheden en verzorgen de coördinatie binnen de stuurgroep van het SET-plan teneinde de ontwikkeling van schone, efficiënte en kosteneffectieve energietechnologieën te ondersteunen. Zij doen dat door coördinatie en samenwerking bij onderzoek en innovatie op het gebied van schone energie en, in voorkomend geval, op uitnodiging, met derde landen.

    3.   De stuurgroep van het SET-plan adviseert en assisteert de Commissie bij het opzetten van initiatieven in verband met de in de leden 1 en 2 bedoelde taken.

    Artikel 37

    Structuur en werking van de stuurgroep van het SET-plan

    1.   De stuurgroep van het SET-plan bestaat uit de lidstaten en de Commissie. De stuurgroep wordt voorgezeten door een of meer vertegenwoordigers van de Commissie.

    2.   Elke lidstaat wijst een vertegenwoordiger op hoog niveau in de stuurgroep van het SET-plan aan. Indien dit relevant is voor de functie en de deskundigheid, kan een lidstaat meer dan één vertegenwoordiger aanwijzen voor de verschillende taken van de stuurgroep van het SET-plan. Elke aan de stuurgroep van het SET-plan toegewezen vertegenwoordiger heeft een plaatsvervanger.

    3.   De stuurgroep van het SET-plan stelt, naar aanleiding van een voorstel van de Commissie, bij gewone meerderheid van zijn leden, zijn reglement van orde vast.

    4.   De stuurgroep van het SET-plan komt op gezette tijden bijeen om een doeltreffende uitvoering van zijn taken te waarborgen. Indien nodig komt de stuurgroep van het SET-plan bijeen op basis van een met redenen omkleed verzoek van de Commissie of bij gewone meerderheid van zijn leden.

    5.   De Commissie staat de stuurgroep van het SET-plan bij door middel van een uitvoerend secretariaat, dat technische en logistieke ondersteuning biedt.

    6.   De stuurgroep van het SET-plan kan permanente of tijdelijke werkgroepen en taskforces oprichten die zich bezighouden met specifieke kwesties en taken.

    HOOFDSTUK VII

    GOVERNANCE

    Artikel 38

    Oprichting en taken van het platform voor nettonultechnologie in Europa

    1.   Het platform voor nettonultechnologie in Europa (“het platform”) wordt hierbij opgericht.

    2.   Het platform voert de in deze verordening vastgestelde taken uit.

    3.   Het platform kan de Commissie en de lidstaten adviseren en bijstaan met betrekking tot hun acties om de in hoofdstuk I van deze verordening uiteengezette doelstellingen te verwezenlijken, waarbij onevenredige administratieve lasten voor lidstaten waar mogelijk worden vermeden en rekening wordt gehouden met de nationale energie- en klimaatplannen van de lidstaten.

    4.   De leden van het platform coördineren de industriële partnerschappen voor nettonul binnen het platform teneinde de wereldwijde toepassing van nettonultechnologieën te helpen bevorderen, samen te werken bij de ontwikkeling van innovatieve nettonultechnologieën en de rol van de industriële capaciteit van de Unie bij het faciliteren van de wereldwijde transitie naar schone energie te ondersteunen, in overeenstemming met de algemene doelstelling uit artikel 1 deze verordening. Het platform kan op gezette tijden onder meer de volgende onderwerpen op de agenda zetten:

    a)

    hoe de samenwerking en het delen van knowhow en technologie tussen de Unie en derde landen in de nettonulwaardeketen kan worden verbeterd en bevorderd;

    b)

    het verbeteren van de veerkracht, onder meer door een groter concurrentievermogen van de Europese industrieën binnen het toepassingsgebied van deze verordening met betrekking tot mondiale waardeketens, en aanbevolen acties voor verbetering;

    c)

    in voorkomend geval, het verbeteren van de samenhang tussen deze verordening en andere initiatieven van de Unie die kunnen bijdragen aan de doelstellingen van deze verordening en of er daarmee verband houdende aanbevelingen moeten worden gedaan;

    d)

    de vooruitgang in de waardeketens voor nettonultechnologie, lopende technologische en industriële veranderingen en mogelijke in de toekomst opkomende strategische waardeketens in het licht van de doelstellingen van deze verordening;

    e)

    beste praktijken met betrekking tot de uitvoering van hoofdstuk II, afdeling II, en de artikelen 15 en 16, en het versnellen van de termijnen voor het verlenen van vergunningen;

    f)

    hoe niet-tarifaire handelsbelemmeringen kunnen worden aangepakt, bijvoorbeeld door wederzijdse erkenning van conformiteitsbeoordelingen of door af te spreken om uitvoerbeperkingen te vermijden;

    g)

    welke derde landen prioriteit kunnen krijgen bij het sluiten van industriële partnerschappen voor nettonul, waarbij het volgende moet worden meegewogen:

    i)

    de potentiële bijdrage aan de voorzieningszekerheid, onder meer met oog op hun productiecapaciteit voor nettonultechnologieën;

    ii)

    of er al bestaande samenwerkingsovereenkomsten zijn tussen een derde land en de Unie;

    iii)

    de vraag of met het regelgevingskader van een derde land en met de uitvoering ervan de monitoring, preventie en minimalisatie van milieueffecten, het gebruik van maatschappelijk verantwoorde praktijken (waaronder eerbiediging van de mensenrechten en arbeidsrechten en zinvolle en rechtvaardige betrokkenheid van plaatselijke gemeenschappen), een transparante bedrijfsvoering en het voorkomen van negatieve gevolgen voor de goede werking van de overheid en de rechtstaat worden gewaarborgd;

    iv)

    de capaciteit voor CO2-injectie en -opslag op hun grondgebied;

    h)

    hoe de productie van nettonultechnologieën in de Unie kan worden gestimuleerd door financiering, het regelgevingskader, investeringen en vestigingsgaranties aan te pakken;

    i)

    de beoordeling van de toepassing van handelsmaatregelen in nettonulindustrieën.

    Dit lid laat de prerogatieven van de Raad overeenkomstig de Verdragen op het gebied van niet-bindende internationale instrumenten onverlet.

    5.   De lidstaten kunnen de Commissie ondersteunen bij de uitvoering van de in het industriële partnerschap voor nettonul vastgestelde maatregelen betreffende samenwerking.

    6.   Rekening houdend met het verslag van de Commissie van 24 oktober 2023 getiteld “Voortgangsverslag over het concurrentievermogen van schone-energietechnologieën” en het jaarlijks lastenoverzicht van de Commissie van 2022, brengt de Commissie aan het platform verslag uit over de ontwikkeling van de regeldruk voor nettonulindustrieën in de Unie.

    7.   Het platform overlegt regelmatig met het forum op hoog niveau voor normalisatie om het gebruik van normalisatie te bespreken ter ondersteuning van de ontwikkeling van nettonultechnologieën in de Unie.

    Artikel 39

    Structuur en werking van het platform

    1.   Het platform is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie. De voorzitter is een vertegenwoordiger van de Commissie.

    2.   Elke lidstaat benoemt een vertegenwoordiger op hoog niveau voor het platform. Indien dit relevant is voor de functie en de deskundigheid, kan een lidstaat meer dan één vertegenwoordiger aanwijzen voor de verschillende taken van het platform. Elk aan het platform toegewezen vertegenwoordiger heeft een plaatsvervanger. Enkel de lidstaten zijn stemgerechtigd. Elke lidstaat heeft slechts één stem, ongeacht het aantal vertegenwoordigers.

    3.   Het platform stelt zijn reglement van orde vast bij gewone meerderheid van zijn leden, op basis van een voorstel van de Commissie.

    4.   Het platform komt op gezette tijden bijeen om een doeltreffende uitvoering van de in deze verordening beschreven taken te waarborgen. Indien nodig komt het platform in buitengewone zittingen bijeen op basis van een met redenen omkleed verzoek van de Commissie of van een lidstaat.

    5.   De Commissie staat het platform bij door middel van een uitvoerend secretariaat, dat technische en logistieke ondersteuning biedt.

    6.   Het platform kan permanente of tijdelijke subgroepen oprichten die zich bezighouden met specifieke vragen en taken die verband houden met deze verordening.

    Het platform richt ten minste een subgroep op om te zorgen voor een goede uitvoering van de academies overeenkomstig hoofdstuk V.

    7.   Het platform nodigt vertegenwoordigers van het Europees Parlement uit om als waarnemer zijn vergaderingen bij te wonen, met inbegrip van de vergaderingen van de in lid 6 bedoelde permanente of tijdelijke subgroepen. Het Europees Parlement ontvangt alle documentatie en informatie met betrekking tot de werkzaamheden van het platform op hetzelfde tijdstip als de leden van het platform.

    8.   Het platform richt een groep voor de nettonulindustrie op. Die groep doet op eigen initiatief of op verzoek van het platform aanbevelingen aan het platform om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening.

    9.   Indien passend kan het platform of de Commissie deskundigen die de industrie, het maatschappelijk middenveld, de academische wereld, vakbonden en andere derden vertegenwoordigen, uitnodigen om de vergaderingen van het platform en de subgroepen bij te wonen of schriftelijke bijdragen te leveren. Die deskundigen nemen geen deel aan de besluitvorming.

    10.   Het platform neemt de nodige maatregelen om de veilige behandeling en verwerking van vertrouwelijke en commercieel gevoelige informatie te waarborgen.

    11.   Het platform stelt alles in het werk om besluiten bij consensus te nemen.

    12.   Het platform coördineert en werkt samen met bestaande en relevante industriële allianties en nodigt deze waar passend uit om zijn vergaderingen, waaronder die van de in lid 6 van dit artikel bedoelde permanente of tijdelijke subgroepen, bij te wonen.

    13.   Het platform komt ten minste eenmaal per jaar bijeen met vertegenwoordigers van de in artikel 35 bedoelde stuurgroep van het SET-plan om de meest recente ontwikkelingen en synergieën tussen de uitvoering van deze verordening en het strategisch plan voor energietechnologie te bespreken en daarover aanbevelingen te doen.

    Artikel 40

    Wetenschappelijke adviesgroep inzake regeldruk voor nettonultechnologie

    1.   Hierbij wordt er een wetenschappelijke adviesgroep inzake regeldruk voor nettonultechnologie (de “wetenschappelijke adviesgroep”) opgericht.

    2.   De wetenschappelijke adviesgroep bestaat uit ten minste zeven vooraanstaande wetenschappelijke deskundigen uit een breed scala aan relevante disciplines. De leden van de wetenschappelijke adviesgroep moeten voldoen aan de criteria van lid 4.

    3.   Niet meer dan twee leden van de wetenschappelijke adviesgroep mogen de nationaliteit van eenzelfde lidstaat bezitten. De onafhankelijkheid van de leden van de wetenschappelijke adviesgroep moet boven iedere twijfel verheven zijn.

    4.   De leden van de wetenschappelijke adviesgroep worden benoemd voor een termijn van vier jaar, die eenmaal kan worden verlengd na een open, eerlijke en transparante selectieprocedure. De selectie van leden berust op de volgende criteria:

    a)

    wetenschappelijke excellentie;

    b)

    ervaring met het verrichten van wetenschappelijke beoordelingen en met het verlenen van wetenschappelijk advies op hun expertisegebieden;

    c)

    deskundigheid op het gebied van openbaar bestuur of andere gebieden die van belang zijn voor de taken van de wetenschappelijke adviesgroep;

    d)

    beroepservaring in een interdisciplinaire omgeving in een internationale context.

    5.   De leden van de wetenschappelijke adviesgroep worden op persoonlijke titel benoemd en geven hun adviezen volledig onafhankelijk van de lidstaten en de instellingen van de Unie. De wetenschappelijke adviesgroep kiest zijn voorzitter uit zijn leden voor een periode van vier jaar. De groep stelt zijn reglement van orde vast.

    6.   De wetenschappelijke adviesgroep neemt bij de uitoefening van haar taken uitsluitend de rol van adviseur op zich en handelt onverminderd het initiatiefrecht van de Commissie, het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven en de toezichts- en kwaliteitscontrolefuncties van de Commissie in de Raad voor regelgevingstoetsing.

    7.   De wetenschappelijke adviesgroep ondersteunt, overeenkomstig lid 6, de werkzaamheden van de Commissie, het Europees Parlement en de lidstaten en treedt bij de uitvoering van haar taken zelfstandig op door adviesverslagen uit te brengen over de regelgevingseffecten en -lasten van het Unierecht op industriële activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Om consistent advies te verstrekken, beoordeelt de wetenschappelijke adviesgroep de effecten en lasten van de regelgeving op industriële activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen met behulp van een wetenschappelijk onderbouwde methode en, in voorkomend geval, rekening houdend met de toolbox voor betere regelgeving.

    8.   De Commissie verzorgt het secretariaat van de wetenschappelijke adviesgroep.

    9.   De wetenschappelijke adviesgroep wisselt regelmatig van gedachten over haar werkzaamheden met het platform.

    Artikel 41

    Nationale energie- en klimaatplannen

    De lidstaten houden rekening met deze verordening bij het opstellen van hun nationale energie- en klimaatplannen, met name wat betreft de dimensie “onderzoek, innovatie en concurrentievermogen” van de energie-unie, waarin de prioriteiten van de strategie voor de energie-unie en het strategisch plan voor energietechnologie tot uiting komen, en bij de indiening van hun tweejaarlijkse voortgangsverslagen overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999.

    HOOFDSTUK VIII

    MONITORING

    Artikel 42

    Monitoring

    1.   De Commissie monitort doorlopend:

    a)

    de vooruitgang van de Unie met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde doelstellingen van de Unie, met name de leveringsrisico’s van nettonultechnologieën die de mededinging zouden verstoren of de interne markt zouden fragmenteren, en het daarmee samenhangende effect van deze verordening;

    b)

    de vooruitgang van de Unie bij het halen van de in artikel 5 bedoelde benchmarks, rekening houdend met de beperkingen en kansen op de wereldmarkt;

    c)

    de waarde of het volume van de invoer in haar grondgebied en de uitvoer naar landen buiten het grondgebied van de Unie van nettonultechnologieën;

    d)

    de vorderingen bij het bereiken van de in artikel 20 genoemde doelstelling voor CO2-injectiecapaciteit op Unieniveau en de daarmee verband houdende CO2-vervoersinfrastructuur en de daarmee verband houdende CO2-afvangactiviteiten.

    2.   De lidstaten en de nationale instanties die zij daarvoor aanwijzen, verzamelen en verstrekken de op grond van lid 1 vereiste gegevens en andere bewijsstukken.

    Meer specifiek verzamelen zij ten minste om de drie jaar gegevens met betrekking tot:

    a)

    belemmeringen voor de handel in nettonultechnologieën of in goederen die gebruikmaken van nettonultechnologieën binnen de interne markt en de potentiële oorzaken daarvan, ook indien dergelijke belemmeringen het gevolg zijn van wereldwijde verstoringen van de toeleveringsketen;

    b)

    ontwikkelingen op het gebied van nettonultechnologieën en markttendensen, alsook marktprijzen voor de respectieve nettonultechnologieën, met inbegrip van informatie over veilingen, en de frequentie, de toekenningsprijzen en omvang daarvan, voor zover relevant voor het voldoen aan de vereisten van hoofdstuk IV;

    c)

    de productiecapaciteit voor nettonultechnologie en aanverwante activiteiten, met inbegrip van gegevens over werkgelegenheid en vaardigheden;

    d)

    het aantal kmo’s dat deelneemt aan projecten voor de productie van nettonultechnologie;

    e)

    de volgende informatie in verband met vergunningverleningsprocessen per nettonultechnologie:

    i)

    het aantal ingeleide vergunningverleningsprocessen, het aantal afgewezen aanvragen en het aantal genomen raambesluiten, waarbij wordt vermeld of het project is goedgekeurd dan wel geweigerd;

    ii)

    de duur van de vergunningverleningsprocessen waarin een raambesluit is genomen, met inbegrip van de duur van de verlengingen van de termijnen;

    iii)

    informatie over de middelen die zijn toegewezen aan de exploitatie van de centrale contactpunten;

    f)

    het aantal en de aard van de testomgevingen voor nettonultechnologie;

    g)

    de hoeveelheid CO2 die permanent ondergronds wordt opgeslagen overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG.

    3.   Indien zij niet reeds zijn opgenomen in, of in overeenstemming zijn met, de elementen van de nationale energie- en klimaatplannen, dient elke lidstaat uiterlijk op 15 maart 2027 en vervolgens om de drie jaar bij de Commissie een verslag in met de in lid 2 bedoelde gegevens.

    4.   De in lid 3 van dit artikel bedoelde rapportageverplichting is niet van toepassing indien de lidstaten van oordeel zijn dat deze in strijd zouden zijn met de wezenlijke belangen van hun veiligheid conform artikel 346 VWEU.

    5.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om te voorzien in een model voor de in lid 3 van dit artikel bedoelde verslagen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 45, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    6.   Op basis van de op grond van lid 3 van dit artikel ingediende verslagen monitort de Commissie de vooruitgang van de Unie als bedoeld in lid 1, punt a), van dit artikel, en publiceert zij aanbevelingen in dat verband als onderdeel van de jaarverslagen over het concurrentievermogen van schone-energietechnologieën, op grond van artikel 35, lid 2, punt m), van Verordening (EU) 2018/1999. De aanbevelingen bevatten ook overwegingen over de vraag of alle nettonultechnologieën die nodig zijn om de doelstellingen van artikel 1 van deze verordening te verwezenlijken, onder de verordening vallen.

    7.   Op basis van de op grond van artikel 10 van Richtlijn 2009/31/EG ingediende aanvragen voor ontwerpvergunning en de op grond van artikel 21, lid 2, en artikel 23, leden 4 en 6, van deze verordening ingediende verslagen monitort de Commissie de vooruitgang bij het bereiken van de in lid 1, punt d), van dit artikel bedoelde EU-doelstelling voor CO2-injectiecapaciteit. De Commissie brengt hierover jaarlijks verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad.

    8.   De Commissie informeert het platform over haar bevindingen met betrekking tot dit artikel.

    HOOFDSTUK IX

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 43

    Bevoegdheidsdelegatie

    De Commissie is overeenkomstig artikel 44 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de regelingen waarbij de in artikel 23, lid 1, bedoelde overeenkomsten tussen entiteiten en investeringen in opslagcapaciteit van derden kunnen worden gebruikt om aan de individuele bijdrage te voldoen, als bedoeld in artikel 23, lid 5, en tot vaststelling van de inhoud van de in artikel 23, lid 6, bedoelde verslagen.

    Artikel 44

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.   De in artikel 23, lid 12, artikel 43 en artikel 46, lid 7, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 29 juni 2024. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

    3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 23, lid 12, artikel 43 en artikel 46, lid 7, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

    5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    6.   Een op grond van artikel 23, lid 12, artikel 43 of artikel 46, lid 7, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

    Artikel 45

    Comitéprocedure

    1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. Voor aangelegenheden in verband met artikel 25 van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten ingesteld bij Besluit 71/306/EEG (59) van de Raad. Voor aangelegenheden in verband met artikel 26 van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door het Comité voor de energie-unie ingesteld bij artikel 44 van Verordening (EU) 2018/1999.

    2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Artikel 46

    Evaluatie

    1.   Uiterlijk op 30 juni 2028 en vervolgens om de drie jaar stelt de Commissie een evaluatie van deze verordening op en brengt zij over de belangrijkste bevindingen verslag uit aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan het Europees Economisch en Sociaal Comité.

    2.   De in lid 1 bedoelde evaluatie beoordeelt:

    a)

    of de doelstellingen uit artikel 1 van deze verordening, met name de bijdrage ervan aan de werking van de interne markt, zijn verwezenlijkt en wat het effect van deze verordening is op zakelijke gebruikers, met name kmo’s, en eindgebruikers, en op de doelstellingen van de Europese Green Deal;

    b)

    of deze verordening na 2030 resultaten kan opleveren en aldus kan bijdragen aan de verwezenlijking van de in artikel 1 bedoelde langeretermijndoelstelling om voor 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, rekening houdend met onder meer de mogelijkheid om in deze verordening andere technologieën op te nemen die een belangrijke rol kunnen spelen bij het bereiken van klimaatneutraliteit voor 2050;

    c)

    of benchmarks voor specifieke technologieën nodig zijn om de voorzieningszekerheid van die technologieën voor de Unie te bereiken.

    3.   Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met:

    a)

    het resultaat van de in artikel 42 bedoelde monitoringprocedure;

    b)

    de technologische behoeften die voortvloeien uit de actualiseringen van de nationale energie- en klimaatplannen, met inbegrip van het strategisch plan voor energietechnologie, rekening houdend met het meest recente verslag over de stand van de energie-unie;

    4.   Uiterlijk binnen dezelfde in lid 1 van dit artikel bedoelde periode, alsmede na elke vernieuwing of actualisering van de nationale energie- en klimaatplannen en na raadpleging van het platform, beoordeelt de Commissie of het nodig is de in artikel 4 genoemde lijst van nettonultechnologieën uit te breiden, en dient zij hiertoe zo nodig een voorstel in.

    5.   De bevoegde instanties van de lidstaten verstrekken de Commissie alle hun ter beschikking staande informatie die de Commissie nodig kan hebben voor het opstellen van het in lid 1 bedoelde verslag.

    6.   Indien de Commissie op basis van het in lid 1 van dit artikel bedoelde verslag concludeert dat de Unie de in artikel 1, lid 1, opgenomen doelstellingen waarschijnlijk niet zal verwezenlijken, beoordeelt zij, na raadpleging van het platform, de haalbaarheid en evenredigheid van het voorstellen van maatregelen om de verwezenlijking van die doelstellingen te waarborgen.

    7.   Uiterlijk op 30 maart 2025 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 4 een gedelegeerde handeling vast tot wijziging van de bijlage op basis van de in artikel 4 uiteengezette lijst van nettonultechnologieën, teneinde de subcategorieën binnen nettonultechnologieën en de lijst van specifieke componenten die voor die technologieën worden gebruikt, vast te stellen. Die gedelegeerde handeling is gebaseerd op een uitgebreide beoordeling om specifieke essentiële componenten te identificeren die redelijkerwijs kunnen worden geacht in de eerste plaats voor nettonultechnologieën te worden gebruikt. Die beoordeling is gebaseerd op een methodologische analyse van de toeleveringsketens van de nettonultechnologieën, waarbij met name rekening wordt gehouden met de commerciële beschikbaarheid van de componenten, de passende mate van gedetailleerdheid en technologische ontwikkelingen. Op basis van die beoordeling kan de Commissie die gedelegeerde handeling herzien.

    Artikel 47

    Behandeling van vertrouwelijke informatie

    1.   Informatie die bij de uitvoering van deze verordening wordt verkregen, wordt alleen gebruikt voor de toepassing van deze verordening en is beschermd door het toepasselijke Unierecht en nationaal recht.

    2.   De lidstaten en de Commissie waarborgen de bescherming van handels- en bedrijfsgeheimen en andere gevoelige, vertrouwelijke en gerubriceerde informatie die bij de toepassing van deze verordening is verkregen en verwerkt, met inbegrip van aanbevelingen en te nemen maatregelen, overeenkomstig het Unierecht en het toepasselijke nationale recht.

    3.   De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat op grond van deze verordening verstrekte of uitgewisselde gerubriceerde informatie geen lagere rubriceringsgraad krijgt of gederubriceerd wordt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opsteller, overeenkomstig het toepasselijke Unierecht of nationale recht.

    4.   Indien een lidstaat van oordeel is dat de openbaarmaking van geaggregeerde informatie op grond van artikel 23 zijn nationale veiligheidsbelangen waarschijnlijk in gevaar zal brengen, kan hij door middel van een gemotiveerde kennisgeving bezwaar maken tegen de openbaarmaking van die informatie door de Commissie

    5.   De Commissie en de nationale instanties, hun ambtenaren, werknemers en andere personen die onder hun toezicht werken, waarborgen de vertrouwelijkheid van de informatie die zij bij de uitvoering van hun taken en activiteiten verkrijgen, overeenkomstig het toepasselijke Unierecht of nationale recht. Deze verplichting geldt ook voor alle vertegenwoordigers van de lidstaten, waarnemers, deskundigen en andere deelnemers die op grond van artikel 39 vergaderingen van het platform bijwonen.

    Artikel 48

    Wijziging van Verordening (EU) 2018/1724

    Verordening (EU) 2018/1724 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    in bijlage I wordt in de eerste kolom een nieuwe rij “R. Projecten voor de productie van nettonultechnologie:” toegevoegd;

    2)

    in bijlage I worden in de tweede kolom, in de rij “R. Projecten voor de productie van nettonultechnologie:”, de volgende punten toegevoegd:

    “1.

    informatie over het vergunningverleningsproces;

    2.

    financiering en diensten in verband met investeringen;

    3.

    financieringsmogelijkheden op het niveau van de Unie of de lidstaten;

    4.

    bedrijfsondersteunende diensten, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, de aangifte voor de vennootschapsbelasting, lokale belastingwetgeving en het arbeidsrecht.”

    ;

    3)

    in bijlage II wordt in de eerste kolom een nieuwe rij “Projecten voor de productie van nettonultechnologie:” toegevoegd;

    4)

    in bijlage II wordt in de tweede kolom, in de rij “Projecten voor de productie van nettonultechnologie”, het volgende punt toegevoegd:

    “Procedures voor alle relevante vergunningen voor het bouwen, uitbreiden, omzetten en exploiteren van projecten voor de productie van nettonultechnologie en strategische nettonulprojecten, met inbegrip van vergunningen in verband met de bouw, chemische stoffen en aansluiting op het net, en eventueel vereiste milieubeoordelingen en -vergunningen, en die alle aanvragen en procedures omvatten”

    ;

    5)

    in bijlage II wordt in de derde kolom, in de rij “Projecten voor de productie van nettonultechnologie”, het volgende punt toegevoegd:

    “Alle uitkomsten in verband met de procedures, van de bevestiging van de volledigheid van de aanvraag tot de kennisgeving van het raambesluit betreffende het resultaat van de procedure door het aangewezen contactpunt.”

    ;

    6)

    aan bijlage III wordt het volgende punt toegevoegd:

    “8)

    Centrale contactpunten die op grond van artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1735 van het Europees Parlement en de Raad (*1) worden opgericht of aangewezen, ook voor de toepassing van artikel 18, lid 1, van die verordening en contactpunten die worden opgericht of aangewezen overeenkomstig artikel 33, lid 1, van die verordening.

    (*1)  Verordening (EU) 2024/1735 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot vaststelling van een kader van maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor de productie van nettonultechnologie en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1724 (PB L, 2024/1735, ELI: 28.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1735/oj).”."

    Artikel 49

    Inwerkingtreding en toepassing

    1.   Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    2.   Zij is van toepassing met ingang van 29 juni 2024.

    3.   Tot 30 juni 2026 is artikel 25, lid 1, alleen van toepassing op opdrachten die worden gesloten door aankoopcentrales zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 16), van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 2, lid 1, punt 12), van Richtlijn 2014/25/EU, en op opdrachten met een waarde gelijk aan of hoger dan 25 miljoen EUR .

    4.   De artikelen 26 en 28 zijn van toepassing met ingang van 30 december 2025.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 13 juni 2024.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    R. METSOLA

    Voor de Raad

    De voorzitter

    H. LAHBIB


    (1)   PB C 349 van 29.9.2023, blz. 179.

    (2)   PB C, C/2023/254, 26.10.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2023/254/oj.

    (3)  Standpunt van het Europees Parlement van 25 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 mei 2024.

    (4)  Besluit (EU) 2016/1841 van de Raad van 5 oktober 2016 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 1).

    (5)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

    (6)  Verordening (EU) 2024/795 van het Europees Parlement en de Raad van 29 februari 2024 tot oprichting van het platform voor strategische technologieën voor Europa (“STEP”) en tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG, Verordeningen (EU) 2021/1058, (EU) 2021/1056, (EU) 2021/1057, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) 2021/1060, (EU) 2021/523, (EU) 2021/695, (EU) 2021/697 en (EU) 2021/241 (PB L, 2024/795, 29.2.2024, ELI: https://data.europa.eu/eli/reg/2024/795/oj).

    (7)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

    (8)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1214 van de Commissie van 9 maart 2022 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 wat betreft economische activiteiten in bepaalde energiesectoren en Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 wat betreft specifieke openbaarmakingen voor die economische activiteiten (PB L 188 van 15.7.2022, blz. 1).

    (9)  Verordening (EU) 2024/1252 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 tot vaststelling van een kader om een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 168/2013, (EU) 2018/858, (EU) 2018/1724 en (EU) 2019/1020, (PB L, 2024/1252, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1252/oj).

    (10)  Verordening (EU) 2023/1781 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 tot vaststelling van een kader voor maatregelen ter versterking van het Europese halfgeleiderecosysteem en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/694 (chipsverordening) (PB L 229 van 18.9.2023, blz. 1).

    (11)  Verordening (EU) 2023/2405 van het Europees Parlement en de Raad van 18 oktober 2023 inzake het waarborgen van een gelijk speelveld voor duurzaam luchtvervoer (ReFuelEU Luchtvaart) (PB L, 2023/2405, 31.10.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2405/oj).

    (12)  Verordening (EU) 2023/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in het zeevervoer, en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG (PB L 234 van 22.9.2023, blz. 48).

    (13)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

    (14)  Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).

    (15)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (herschikking) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

    (16)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

    (17)  Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 1).

    (18)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

    (19)  Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot oprichting van één digitale toegangspoort voor informatie, procedures en diensten voor ondersteuning en probleemoplossing en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1).

    (20)  Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 60).

    (21)  Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 1).

    (22)  Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 21).

    (23)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

    (24)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

    (25)  Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114).

    (26)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).

    (27)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

    (28)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

    (29)  Verordening (EU) 2024/1781 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2020/1828 en Verordening (EU) 2023/1542 en tot intrekking van Richtlijn 2009/125/EG (PB L, 2024/1781, 28.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1781/oj).

    (30)  Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2023 inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG en Verordening (EU) 2019/1020 en tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG (PB L 191 van 28.7.2023, blz. 1).

    (31)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

    (32)  Besluit 2014/115/EU van de Raad van 2 december 2013 betreffende de sluiting van het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (PB L 68 van 7.3.2014, blz. 1).

    (33)  Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 1).

    (34)  Verordening (EU) 2022/1031 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juni 2022 over toegang van ondernemers, goederen en diensten uit derde landen tot de aanbestedings- en concessiemarkten van de Unie en procedures ter ondersteuning van onderhandelingen over toegang van ondernemers, goederen en diensten uit de Unie tot de aanbestedings- en concessiemarkten van derde landen (Instrument voor internationale overheidsopdrachten – IIO) (PB L 173 van 30.6.2022, blz. 1).

    (35)  Verordening (EU) 2022/2560 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren (PB L 330 van 23.12.2022, blz. 1).

    (36)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

    (37)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).

    (38)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

    (39)  Verordening (EU) 2023/435 van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2021/241 wat betreft REPowerEU-hoofdstukken in herstel- en veerkrachtplannen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1303/2013, (EU) 2021/1060 en (EU) 2021/1755 en Richtlijn 2003/87/EG (PB L 63 van 28.2.2023, blz. 1).

    (40)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

    (41)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

    (42)  Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad van 10 februari 2021 tot vaststelling van een instrument voor technische ondersteuning (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 1).

    (43)  Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie, tot oprichting van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 69.).

    (44)  Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

    (45)  Op dit moment alle EU-lidstaten plus IS, NO en TR.

    (46)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

    (47)  Richtlijn (EU) 2018/958 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 betreffende een evenredigheidsbeoordeling voorafgaand aan een nieuwe reglementering van beroepen (PB L 173 van 9.7.2018, blz. 25).

    (48)  Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).

    (49)   PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/agree_interinstit/2016/512/oj

    (50)  Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).

    (51)  Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).

    (52)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

    (53)  Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 135).

    (54)  Richtlijn (EU) 2023/2413 van het Europees Parlement en de Raad van 18 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001, Verordening (EU) 2018/1999 en Richtlijn 98/70/EG wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft, en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad (PB L, 2023/2413, 31.10.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2023/2413/oj).

    (55)  Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen (PB L 164 van 30.6.1994, blz. 3).

    (56)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

    (57)  Verordening (EU) 2023/955 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot oprichting van een sociaal klimaatfonds en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1060 (PB L 130 van 16.5.2023, blz. 1).

    (58)  Verordening (EU) 2016/589 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2016 inzake een Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (EURES), de toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en de verdere integratie van de arbeidsmarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 492/2011 en (EU) nr. 1296/2013 (PB L 107 van 22.4.2016, blz. 1).

    (59)  Besluit 71/306/EEG van de Raad van 26 juli 1971 tot instelling van een Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PB L 185 van 16.8.1971, blz. 15).


    BIJLAGE

    Lijst van eindproducten en specifieke componenten die worden geacht in de eerste plaats te worden gebruikt voor de productie van nettonultechnologieën

     

    Subcategorieën binnen nettonultechnologieën

    Componenten die in de eerste plaats voor nettonultechnologieën worden gebruikt

    Zonne-energietechnologieën

    Fotovoltaïsche technologieën

     

    Thermo-elektrische zonne-energietechnologieën

     

    Thermische zonne-energietechnologieën

     

    Andere zonne-energietechnologieën

    Technologieën voor hernieuwbare windenergie op land of op zee

    Technologieën voor windenergie op land

     

    Technologieën voor windenergie op zee

     

    Batterij- en energieopslag-technologieën

    Batterij-opslagtechnologieën

     

    Energieopslagtechnologieën

     

    Warmtepompen en technologieën voor geothermische energie

    Warmtepomptechnologieën

     

    Technologieën voor geothermische energie

     

    Waterstoftechnologieën

    Elektrolyse-installaties

     

    Waterstof (brandstofcellen)

     

    Andere waterstoftechnologieën

     

    Technologieën voor duurzaam biogas en biomethaan

    Technologieën voor duurzaam biogas

     

    Technologieën voor duurzaam biomethaan

     

    CCS-Technologieën

    Technologieën voor koolstofafvang

     

    Technologieën voor koolstofopslag

     

    Technologieën voor het elektriciteitsnet

    Technologieën voor het elektriciteitsnet

     

    Technologieën voor elektrisch opladen voor vervoer

     

    Technologieën om het net te digitaliseren

     

    Andere technologieën voor het elektriciteitsnet

     

    Technologieën voor kernsplijtingsenergie

    Technologieën voor kernsplijtingsenergie

     

    Splijtstofcyclustechnologieën

     

    Technologieën voor duurzame alternatieve brandstoffen

    Technologieën voor duurzame alternatieve brandstoffen

     

    Waterkracht-technologieën

    Waterkrachttechnologieën

     

    Andere hernieuwbare-energietechnologieën

    Technologieën voor osmose-energie

     

    Technologieën voor omgevingsenergie, met uitzondering van warmtepompen

     

    Technologieën voor biomassa

     

    Technologieën voor stortgas

     

    Technologieën voor rioolwaterzuiveringsgas

     

    Andere hernieuwbare-energietechnologieën

     

    Energie-efficiëntietechnologieën voor energiesystemen

    Energie-efficiëntietechnologieën voor energiesystemen

     

     

    Warmtenettechnologieën

     

    Andere energie-efficiëntietechnologieën voor energiesystemen

     

    Hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong

    Technologieën voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong

     

    Biotechnologische klimaat- en energieoplossingen

    Biotechnologische klimaat- en energieoplossingen

     

    Transformatieve industriële decarbonisatie-technologieën

    Transformatieve industriële decarbonisatietechnologieën

     

    CO2-vervoers- en gebruikstechnologieën

    CO2-vervoerstechnologieën

     

    CO2-gebruikstechnologieën

     

    Wind- en elektrische voortstuwingstechnologieën voor vervoer

    Windvoortstuwingstechnologieën

     

    Elektrische voortstuwingstechnologieën

     

    Andere nucleaire technologieën

    Andere nucleaire technologieën

     


    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1735/oj

    ISSN 1977-0758 (electronic edition)


    Top