EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document L:2005:289:FULL

Publicatieblad van de Europese Unie, L 289, 03 november 2005


Display all documents published in this Official Journal
 

ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 289

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
3 november 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 1775/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten ( 1 )

1

 

*

Besluit nr. 1776/2005/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 tot wijziging van Beschikking 2000/819/EG van de Raad betreffende een meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) (2001-2005) ( 1 )

14

 

*

Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek

15

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Europees Parlement en Raad

 

*

Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 tot vergemakkelijking van de afgifte van eenvormige visa voor een verblijf van korte duur aan onderzoekers die onderdaan zijn van een derde land en die zich met het oog op wetenschappelijk onderzoek verplaatsen in de Gemeenschap

23

 

 

Raad

 

*

Aanbeveling van de Raad van 12 oktober 2005 tot vergemakkelijking van de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op het verrichten van wetenschappelijk onderzoek in de Europese Gemeenschap

26

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

3.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/1


VERORDENING (EG) nr. 1775/2005 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 28 september 2005

betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het advies van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (3) heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de totstandbrenging van een interne markt voor gas. Het is nu nodig te zorgen voor structurele wijzigingen van het regelgevende kader om de resterende belemmeringen voor de voltooiing van de interne markt, met name met betrekking tot de handel in gas, aan te pakken. Er zijn bijkomende technische regels nodig, met name betreffende derdentoegangsdiensten, principes voor het capaciteitsallocatiemechanisme, congestiebeheersprocedures en transparantie-eisen.

(2)

De ervaring met de uitvoering en voortgangscontrole van een eerste pakket Richtsnoeren voor goede praktijk dat in 2002 is vastgesteld door het Europees Regelgevend Forum voor gas (hierna „het forum” genoemd) leert dat, teneinde de volledige uitvoering van deze regels in alle lidstaten te verzekeren en in de praktijk een minimumwaarborg voor gelijke voorwaarden op het gebied van markttoegang te verschaffen, ervoor dient te worden gezorgd dat deze wettelijk afdwingbaar worden.

(3)

Een tweede pakket gemeenschappelijke regels „de tweede Richtsnoeren voor goede praktijk” is vastgesteld op de vergadering van het forum van 24 en 25 september 2003. Deze verordening moet derhalve, op basis van deze richtsnoeren, basisprincipes en regels vaststellen betreffende nettoegang en derdentoegangsdiensten, congestiebeheer, transparantie, balancering en het verhandelen van capaciteitsrechten.

(4)

Artikel 15 van Richtlijn 2003/55/EG biedt de mogelijkheid tot een gecombineerde transmissie- en distributiesysteembeheerder. Derhalve hoeft uit hoofde van deze verordening geen wijziging te worden aangebracht in de organisatie van de nationale transmissie- en distributiesystemen die stroken met de relevante bepalingen van Richtlijn 2003/55/EG, en met name artikel 15 daarvan.

(5)

Hogedrukpijpleidingen die plaatselijke distributeurs met het gasnet verbinden en die niet in de eerste plaats voor lokale aardgasdistributie worden gebruikt, vallen onder het toepassingsgebied van deze verordening.

(6)

Er moeten criteria worden vastgesteld voor de berekening van de tarieven voor toegang tot het net opdat deze tarieven volledig voldoen aan het beginsel van niet-discriminatie en aan de behoeften van een goed functionerende interne markt. Daarbij moet ten volle rekening worden gehouden met de noodzakelijke systeemintegriteit. Bovendien moeten de tarieven een afspiegeling vormen van de werkelijke kosten, voorzover deze overeenkomen met die van een efficiënte, structureel vergelijkbare netbeheerder en transparant zijn, waarbij wordt gelet op een redelijke winst op de investeringen, en, in voorkomend geval, rekening wordt gehouden met de benchmarking van de tarieven door de regelgevende instanties.

(7)

Bij de berekening van de tarieven voor de toegang tot netten is het van belang dat rekening wordt gehouden met de werkelijke kosten, voorzover deze overeenkomen met die van een efficiënte, structureel vergelijkbare netbeheerder en transparant zijn, en met de noodzaak om een redelijke winst op de investeringen te genereren en stimulansen te scheppen voor de aanleg van nieuwe infrastructuur. In dat verband zal, met name als er sprake is van daadwerkelijke concurrentie tussen pijpleidingen, de benchmarking van tarieven door de regelgevende instanties een relevant punt van overweging zijn.

(8)

Het gebruik van marktgerichte regelingen, zoals veilingen, om tarieven vast te stellen moet stroken met de bepalingen van Richtlijn 2003/55/EG.

(9)

Een gemeenschappelijk minimumpakket van derdentoegangsdiensten is nodig om in de hele Gemeenschap in de praktijk voor een gemeenschappelijke minimumtoegangsnorm te zorgen, teneinde te waarborgen dat derdentoegangsdiensten voldoende compatibel zijn en de voordelen van een goed functionerende interne markt voor gas kunnen worden benut.

(10)

Verwijzingen naar geharmoniseerde transportcontracten in de context van niet-discriminerende toegang tot het net van transmissiesysteembeheerders houden niet in dat de termen en voorwaarden van de transportcontracten van een bepaalde transmissiesysteembeheerder in een lidstaat dezelfde moeten zijn als die van een andere transmissiesysteembeheerder in die lidstaat of in een andere lidstaat, behoudens waar minimumeisen zijn vastgesteld waaraan alle transportcontracten moeten voldoen.

(11)

Het beheer van contractuele congestie van netten is een belangrijke kwestie bij de voltooiing van de interne gasmarkt. Er moeten gemeenschappelijke regels worden ontwikkeld die de noodzaak om ongebruikte capaciteit vrij te maken, in overeenstemming met het principe „use-it-or-lose-it”, in balans brengen met de rechten van de bezitters van de capaciteit om deze waar nodig, te gebruiken en tegelijkertijd de liquiditeit van de capaciteit te verhogen.

(12)

Hoewel de fysieke congestie van de netten momenteel zelden een probleem is in de Gemeenschap kan het er in de toekomst een worden. Het is derhalve belangrijk het basisprincipe vast te stellen voor de allocatie van capaciteit op overbelaste netten.

(13)

Opdat netgebruikers effectieve toegang tot gasnetten kunnen verkrijgen, hebben zij informatie nodig over met name technische eisen en beschikbare capaciteit, teneinde te kunnen profiteren van zakelijke mogelijkheden die zich in het kader van de interne markt voordoen. Er zijn gemeenschappelijke minimumnormen betreffende dergelijke transparantie-eisen nodig. Deze informatie kan in verschillende vormen, onder meer elektronisch, worden bekendgemaakt.

(14)

Door de transmissiesysteembeheerders beheerde niet-discriminerende en transparante balanceringssystemen voor gas zijn belangrijke mechanismen, met name voor nieuwkomers op de markt, die het mogelijk moeilijker hebben om hun totale verkoopportefeuille in balans te houden dan gevestigde ondernemingen binnen een relevante markt. Derhalve moeten regels worden vastgesteld die garanderen dat de transmissiesysteembeheerders dergelijke mechanismen beheren op een wijze die verenigbaar is met niet-discriminerende, transparante en effectieve toegangsvoorwaarden voor het net.

(15)

Het verhandelen van primaire rechten op capaciteit vormt een belangrijk onderdeel van het ontwikkelen van een concurrerende markt en het creëren van liquiditeit. In deze verordening moeten derhalve basisregels op dit gebied worden vastgesteld.

(16)

Er moet voor worden gezorgd dat bedrijven die capaciteitsrechten verwerven, deze aan andere toegelaten bedrijven kunnen doorverkopen, teneinde voldoende liquiditeit op de capaciteitsmarkt te waarborgen. Dat belet echter niet dat een systeem wordt gehanteerd waarbij capaciteit die gedurende een bepaalde, op nationaal niveau vastgestelde, tijd niet wordt gebruikt, opnieuw op vaste basis op de markt beschikbaar wordt gesteld.

(17)

De nationale regelgevende instanties moeten erop toezien dat de in deze verordening neergelegde regels en de op basis van deze verordening vastgestelde richtsnoeren in acht worden genomen.

(18)

In de bij deze verordening gevoegde richtsnoeren worden specifieke gedetailleerde uitvoeringsbepalingen vastgesteld op basis van de tweede „Richtsnoeren voor goede praktijk”. Deze regels zullen zich in de loop der tijd waar nodig ontwikkelen, rekening houdend met de verschillen tussen de nationale gassystemen.

(19)

De Commissie is voornemens om, wanneer zij voorstelt de als bijlage bij de verordening opgenomen richtsnoeren te wijzigen, vooraf alle betrokken partijen waarvoor deze richtsnoeren relevant zijn — vertegenwoordigd door de beroepsorganisaties — en de lidstaten in het forum te raadplegen. Ook zal zij de Europese Groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas om een bijdrage verzoeken.

(20)

Van de lidstaten en de bevoegde nationale instanties moet worden verlangd dat zij de Commissie relevante informatie verstrekken. Dergelijke informatie moet door de Commissie vertrouwelijk worden behandeld.

(21)

Deze verordening en de in overeenstemming hiermee vastgestelde richtsnoeren laten de toepassing van de communautaire concurrentieregels onverlet.

(22)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4).

(23)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van eerlijke regels betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van de verordening beter op het niveau van de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, mag de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag bedoelde subsidiariteitsbeginsel maatregelen treffen. Overeenkomstig het in dat artikel bedoelde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze verordening heeft als doel niet-discriminerende regels vast te stellen betreffende de toegangsvoorwaarden voor aardgastransmissiesystemen, rekening houdend met de specificiteit van nationale en regionale markten, teneinde de goede werking van de interne gasmarkt te verzekeren.

Dit doel omvat onder meer de vaststelling van geharmoniseerde principes betreffende de tarieven voor de toegang tot het net, of betreffende de methoden voor de berekening daarvan, de instelling van derdentoegangsdiensten, de vaststelling van geharmoniseerde beginselen voor capaciteitsallocatie en congestiebeheer, de bepaling van transparantie-eisen, balanceringsregels en tarieven voor onbalans, alsmede de bevordering van capaciteitsverhandeling.

2.   De lidstaten kunnen overeenkomstig Richtlijn 2003/55/EG een entiteit of instantie instellen voor de uitoefening van een of meer normaliter aan de transmissiesysteembeheerder toegewezen functies; de eisen van deze verordening zijn daarop van toepassing.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

1.

„transmissie”: het transport van aardgas door een net dat vooral bestaat uit hogedrukpijpleidingen, met uitzondering van een upstreampijpleidingnet en van het gedeelte van hogedrukpijpleidingen dat in de eerste plaats voor lokale aardgasdistributie wordt gebruikt, met het oog op de belevering van afnemers, de levering zelf niet inbegrepen;

2.

„transportcontract”: een contract tussen een transmissiesysteembeheerder en een netgebruiker voor de uitvoering van de transmissie;

3.

„capaciteit”: de maximale flow, uitgedrukt in normale kubieke meter per tijdseenheid of in energie-eenheid per tijdseenheid, waarop de netgebruiker op grond van het transportcontract recht heeft;

4.

„ongebruikte capaciteit”: de vaste capaciteit die een netgebruiker op grond van een transportcontract heeft verworven, maar op het moment van het contractueel vastgelegde aflopen van de termijn niet heeft genomineerd;

5.

„congestiebeheer”: beheer van de capaciteitsportefeuille van de transmissiesysteembeheerder met het oog op het optimale en maximale gebruik van de technische capaciteit en de tijdige detectie van toekomstige congestie- en saturatiepunten;

6.

„secundaire markt”: de markt van de niet op de primaire markt verhandelde capaciteit;

7.

„nominatie”: het vooraf opgeven door de netgebruiker aan de transmissiesysteembeheerder van de werkelijke flow die hij wil invoeden op of onttrekken aan het systeem;

8.

„hernominatie”: het achteraf melden van een gecorrigeerde nominatie;

9.

„systeemintegriteit”: elke situatie met betrekking tot een transmissienet, met inbegrip van de noodzakelijke transmissiefaciliteiten, waarin de druk en de kwaliteit van het aardgas binnen de door de transmissiesysteembeheerder vastgestelde minimum- en maximumgrenzen blijven, zodat de transmissie van aardgas uit een technisch oogpunt gegarandeerd is;

10.

„balanceringsperiode”: periode waarbinnen het onttrekken van een hoeveelheid aardgas, uitgedrukt in eenheden energie, door elke netgebruiker moet worden gecompenseerd door middel van het invoeden van dezelfde hoeveelheid aardgas op het transmissienet in overeenstemming met het transportcontract of de netcode;

11.

„netgebruiker”: een afnemer of mogelijke afnemer van een transmissiesysteembeheerder en, mits zulks nodig is om de functies met betrekking tot de transmissie uit te voeren, de transmissiebeheerder zelf;

12.

„afschakelbare diensten”: door de transmissiesysteembeheerder met betrekking tot afschakelbare capaciteit aangeboden diensten;

13.

„afschakelbare capaciteit”: gastransmissiecapaciteit die door de transmissiesysteembeheerder kan worden afgeschakeld overeenkomstig de voorwaarden van het transportcontract;

14.

„langetermijndiensten”: door de transmissiesysteembeheerder aangeboden diensten met een duur van één jaar of meer;

15.

„kortetermijndiensten”: door de transmissiesysteembeheerder aangeboden diensten met een duur van minder dan één jaar;

16.

„vaste capaciteit”: door de transmissiesysteembeheerder contractueel als niet-afschakelbaar gegarandeerde gastransmissiecapaciteit;

17.

„vaste diensten”: door de transmissiesysteembeheerder met betrekking tot vaste capaciteit aangeboden diensten;

18.

„technische capaciteit”: de maximale vaste capaciteit die de transmissiesysteembeheerder aan de netgebruikers kan aanbieden, rekening houdend met de systeemintegriteit en de operationele eisen van het transmissienet;

19.

„gecontracteerde capaciteit”: capaciteit die de transmissiesysteembeheerder aan een netgebruiker heeft gealloceerd door middel van een transportcontract;

20.

„beschikbare capaciteit”: het deel van de technische capaciteit dat niet is gealloceerd en op een gegeven moment nog beschikbaar is voor het systeem;

21.

„contractuele congestie”: een situatie waarbij het niveau van de vraag naar vaste capaciteit groter is dan de technische capaciteit;

22.

„primaire markt”: de markt van de direct door de transmissiesysteembeheerder verhandelde capaciteit;

23.

„fysieke congestie”: een situatie waarbij op een bepaald tijdstip het niveau van de vraag naar werkelijke leveringen groter is dan de technische capaciteit.

2.   De definities in artikel 2 van Richtlijn 2003/55/EG die relevant zijn voor de toepassing van deze verordening zijn eveneens van toepassing, met uitzondering van de definitie van „transmissie” in punt 3 van dat artikel.

Artikel 3

Tarieven voor de toegang tot netten

1.   De door de transmissiesysteembeheerders toegepaste tarieven, of de voor de berekening daarvan gebruikte methoden die zijn goedgekeurd door de regelgevende instanties overeenkomstig artikel 25, lid 2, van Richtlijn 2003/55/EG, alsmede de tarieven die worden gepubliceerd overeenkomstig artikel 18, lid 1, van die richtlijn, zijn transparant, houden rekening met de noodzaak van systeemintegriteit en verbetering ervan en zijn een afspiegeling van de werkelijke kosten, voorzover deze overeenkomen met die van een efficiënte, structureel vergelijkbare netbeheerder en transparant zijn, waarbij tevens wordt gelet op de nodige winst op de investeringen en in voorkomende gevallen met inachtneming van de benchmarking van tarieven door de regelgevende instanties. De tarieven of de voor de berekening daarvan gebruikte methoden zijn niet-discriminerend.

De lidstaten kunnen besluiten dat de tarieven ook kunnen worden vastgesteld aan de hand van marktgerichte regelingen, zoals veilingen, mits dergelijke regelingen en de eruit voortvloeiende inkomsten door de regelgevende instantie worden goedgekeurd.

De tarieven, of de methoden voor de berekening daarvan, zijn bevorderlijk voor de efficiënte handel in gas en voor de concurrentie en zijn tegelijk gericht op het vermijden van kruissubsidiëring tussen de netgebruikers en op het bieden van stimulansen voor investeringen en het handhaven of creëren van interoperabele transmissienetten.

2.   De tarieven voor de toegang tot netten werken niet beperkend op de marktliquiditeit of verstorend voor de grensoverschrijdende handel van de verschillende transmissiesystemen. Indien verschillen in de tariefstructuren of balanceringsmechanismen de handel tussen transmissiesystemen zouden belemmeren, streven transmissiesysteembeheerders onverminderd artikel 25, lid 2, van Richtlijn 2003/55/EG, in nauwe samenwerking met de betrokken nationale instanties, actief naar de convergentie van tariefstructuren en tariefbeginselen, ook met betrekking tot balancering.

Artikel 4

Derdentoegangsdiensten

1.   Transmissiesysteembeheerders waarborgen:

a)

dat ze op niet-discriminerende basis diensten aan alle netgebruikers aanbieden. Met name wanneer een transmissiesysteembeheerder dezelfde dienst aan meerdere afnemers aanbiedt, geschiedt dit onder gelijkwaardige contractuele voorwaarden, met gebruikmaking van geharmoniseerde transportcontracten of een door de bevoegde instantie volgens de procedure van artikel 25 van Richtlijn 2003/55/EG goedgekeurde gemeenschappelijke netcode;

b)

dat zij zowel vaste als afschakelbare derdentoegangsdiensten aanbieden. De prijs van afschakelbare capaciteit is een afspiegeling van de waarschijnlijkheid van afschakeling;

c)

dat zij de netgebruikers zowel lange- als kortetermijndiensten aanbieden.

2.   Transportcontracten met niet-standaardaanvangsdata of van een kortere duur dan een standaard transportcontract van een jaar, resulteren niet in willekeurig hogere of lagere tarieven die niet de marktwaarde van de dienst weerspiegelen overeenkomstig de in artikel 3, lid 1, vermelde principes.

3.   Zo nodig kunnen derdentoegangsdiensten afhankelijk worden gesteld van passende garanties van netgebruikers voor wat betreft de kredietwaardigheid van deze gebruikers. Zulke garanties mogen geen oneerlijke marktbelemmering vormen en moeten niet-discriminerend, transparant en proportioneel zijn.

Artikel 5

Beginselen inzake mechanismen voor capaciteitsallocatie en procedures voor congestiebeheer

1.   Marktdeelnemers krijgen de beschikking over de maximale capaciteit op alle relevante punten waaraan in artikel 6, lid 3, wordt gerefereerd, met inachtneming van systeemintegriteit en efficiënte netexploitatie.

2.   Transmissiesysteembeheerders implementeren en publiceren niet-discriminerende en transparante mechanismen voor capaciteitsallocatie, welke

a)

passende economische signalen geven voor een efficiënt en maximaal gebruik van de technische capaciteit en investeringen in nieuwe infrastructuur vergemakkelijken;

b)

zorgen voor compatibiliteit met de marktmechanismen, met inbegrip van spotmarkten en trading hubs en tevens flexibel en in staat zijn zich aan veranderende marktomstandigheden aan te passen;

c)

compatibel zijn met de nettoegangsregelingen van de lidstaten.

3.   Wanneer transmissiesysteembeheerders nieuwe transportcontracten sluiten of nieuwe onderhandelingen over bestaande transportcontracten voeren, wordt in deze contracten rekening gehouden met de volgende principes:

a)

in geval van contractuele congestie biedt de transmissiesysteembeheerder ongebruikte capaciteit op de primaire markt aan, ten minste op „day-ahead”-basis en afschakelbaar;

b)

netgebruikers die hun ongebruikte gecontracteerde capaciteit op de secundaire markt willen doorverkopen of -verhuren, hebben daartoe het recht. De lidstaten kunnen kennisgeving of informatieverstrekking aan de transmissiesysteembeheerder door de netgebruikers verlangen.

4.   Wanneer capaciteit die krachtens bestaande transportcontracten gecontracteerd is, ongebruikt blijft en zich contractuele congestie voordoet, passen de transmissiesysteembeheerders lid 3 toe tenzij daardoor inbreuk zou worden gemaakt op de eisen van de bestaande transportcontracten. Indien daardoor inbreuk zou worden gemaakt op bestaande transportcontracten, richten de transmissiesysteembeheerders een verzoek tot de netgebruiker om, in overleg met de bevoegde instanties, overeenkomstig lid 3, ongebruikte capaciteit op de secundaire markt te gebruiken.

5.   In geval van fysieke congestie worden door de transmissiesysteembeheerder of, in voorkomend geval, de regelgevende instanties niet-discriminerende en transparante mechanismen voor capaciteitsallocatie toegepast.

Artikel 6

Transparantie-eisen

1.   De transmissiesysteembeheerders publiceren gedetailleerde informatie betreffende de diensten die zij aanbieden en de toegepaste relevante voorwaarden alsook de technische informatie die nodig is opdat netgebruikers effectieve nettoegang verkrijgen.

2.   Om transparante, objectieve en niet-discriminerende tarieven te garanderen en een efficiënt gebruik van het gasnet te bevorderen, publiceren de transmissiesysteembeheerders of de relevante nationale instanties beknopte en voldoende gedetailleerde informatie over tariefderivatie, methodologie en structuur.

3.   Met betrekking tot de aangeboden diensten publiceert iedere transmissiesysteembeheerder voor alle relevante punten, waaronder de entry- en exitpunten, regelmatig, voortschrijdend en op een gebruikersvriendelijke gestandaardiseerde wijze numerieke informatie over technische, gecontracteerde en beschikbare capaciteit.

4.   De relevante punten van een transmissiesysteem waarover de informatie moet worden gepubliceerd, worden door de bevoegde instanties na overleg met de netgebruikers goedgekeurd.

5.   Wanneer een transmissiesysteembeheerder van oordeel is dat hij om redenen van vertrouwelijkheid niet gerechtigd is alle vereiste gegevens te publiceren, vraagt hij de bevoegde instanties om toestemming om de publicatie met betrekking tot het punt of de punten in kwestie te beperken.

De bevoegde instanties verlenen of weigeren toestemming per geval, en houden daarbij in het bijzonder rekening met de noodzaak de legitieme commerciële vertrouwelijkheid in acht te nemen en het doel een concurrerende interne gasmarkt tot stand te brengen. Indien er toestemming wordt verleend, wordt de beschikbare capaciteit gepubliceerd zonder vermelding van de numerieke data die inbreuk zouden maken op de vertrouwelijkheid.

Er wordt geen toestemming als bedoeld in dit lid verleend indien drie of meer netgebruikers capaciteit hebben gecontracteerd op hetzelfde punt.

6.   De transmissiesysteembeheerders publiceren de krachtens deze verordening vereiste informatie altijd op een zinvolle, duidelijk meetbare en goed toegankelijke manier en op niet-discriminerende basis.

Artikel 7

Balanceringsregels en tarieven voor onbalans

1.   De balanceringsregels worden ontworpen op eerlijke, niet-discriminerende en transparante wijze en zijn gebaseerd op objectieve criteria. De balanceringsregels zijn een afspiegeling van de werkelijke systeembehoeften, rekening houdend met de voor de transmissiesysteembeheerder beschikbare hulpmiddelen.

2.   Bij niet-marktgerichte balanceringssystemen worden de tolerantiewaarden zo ontworpen dat ze ofwel de seizoensgebondenheid weerspiegelen ofwel hoger uitvallen dan de tolerantiewaarden die uit de seizoensgebondenheid zouden resulteren, en dat ze de werkelijke technische capaciteit van het transmissiesysteem weerspiegelen. De tolerantiewaarden zijn een afspiegeling van de werkelijke systeembehoeften, rekening houdend met de voor de transmissiesysteembeheerder beschikbare hulpmiddelen.

3.   De tarieven voor onbalans zijn zoveel mogelijk kostengeoriënteerd en stimuleren in voorkomende gevallen de netgebruikers om hun invoeding en onttrekking van gas te balanceren. Zij zijn gericht op het vermijden van kruissubsidiëring tussen de netgebruikers en houden geen belemmering in voor het betreden van de markt door nieuwkomers.

De methoden voor de berekening van de tarieven voor onbalans en de definitieve tarieven worden gepubliceerd door de bevoegde instanties of de transmissiesysteembeheerder, naar gelang van het geval.

4.   De transmissiesysteembeheerders kunnen boetetarieven opleggen aan de netgebruikers van wie de invoeding op en onttrekking aan het transmissiesysteem niet in balans is overeenkomstig de in lid 1 bedoelde balanceringsregels.

5.   De boetetarieven die de werkelijk gemaakte balanceringskosten overschrijden, voorzover deze overeenkomen met die van een efficiënte, structureel vergelijkbare netbeheerder en transparant zijn, worden bij de berekening van de tarieven in aanmerking genomen, zodanig dat het voordeel van balancering niet wordt beperkt. Zij worden door de bevoegde instanties goedgekeurd.

6.   Om de netgebruikers in staat te stellen tijdig corrigerende maatregelen te nemen, verstrekken de transmissiesysteembeheerders voldoende, tijdige en betrouwbare on-line-informatie over de balanceringsstatus van de netgebruikers. Het niveau van de verstrekte informatie is een afspiegeling van het niveau van de informatie die de transmissiesysteembeheerder tot zijn beschikking heeft. De eventueel voor het verstrekken van deze informatie toegepaste tarieven worden door de bevoegde instanties goedgekeurd en door de transmissiesysteembeheerder gepubliceerd.

7.   De lidstaten zien erop toe dat de transmissiesysteembeheerders streven naar harmonisatie van de balanceringsstelsels en naar stroomlijning van de structuren en de niveaus van de balanceringstarieven om de handel in gas te bevorderen.

Artikel 8

Verhandeling van capaciteitsrechten

Iedere transmissiesysteembeheerder onderneemt redelijke stappen om mogelijk te maken en te bevorderen dat capaciteitsrechten vrij verhandelbaar zijn. Ieder van deze transmissiesysteembeheerders ontwikkelt geharmoniseerde transportcontracten en procedures op de primaire markt om de secundaire handel in capaciteit te bevorderen en erkent de overdracht van primaire capaciteitsrechten voorzover daarvan door netgebruikers kennisgeving is gedaan. Van deze geharmoniseerde transportcontracten en procedures wordt aan de regelgevende instanties kennisgeving gedaan.

Artikel 9

Richtsnoeren

1.   In voorkomend geval worden in de richtsnoeren inzake de minimaal vereiste harmonisatie voor het bereiken van het doel van deze verordening, de volgende punten gespecificeerd:

a)

de nadere bijzonderheden van de derdentoegangsdiensten, inclusief de aard, duur en andere eisen betreffende deze diensten, in overeenstemming met artikel 4;

b)

de nadere bijzonderheden met betrekking tot de principes die aan de mechanismen voor capaciteitsallocatie ten grondslag liggen en betreffende de toepassing van procedures voor congestiebeheer, in overeenstemming met artikel 5;

c)

de nadere gegevens betreffende de definitie van de technische informatie die nodig is opdat de netgebruikers effectieve toegang kunnen verkrijgen tot het systeem en de definitie van alle voor de transparantie-eisen relevante punten, inclusief de op alle relevante punten te publiceren informatie en het tijdschema voor de publicatie van deze informatie, in overeenstemming met artikel 6.

2.   De richtsnoeren betreffende de in lid 1 genoemde kwesties zijn opgenomen in de bijlage. Zij kunnen door de Commissie worden gewijzigd; dit gebeurt volgens de procedure van artikel 14, lid 2.

3.   Bij de toepassing en de wijziging van de krachtens deze verordening aangenomen richtsnoeren wordt rekening gehouden met de verschillen tussen de nationale gassystemen. Derhalve zullen geen uniforme voorwaarden voor de toegang van derden op communautair niveau vereist zijn. Er kunnen evenwel minimumeisen worden gesteld waaraan moet worden voldaan om de voor een interne gasmarkt noodzakelijke niet-discriminerende en transparante voorwaarden voor nettoegang te verwezenlijken; deze minimumeisen kunnen vervolgens worden toegepast in het licht van de verschillen tussen de nationale gassystemen.

Artikel 10

Regelgevende instanties

Bij de uitoefening van hun verantwoordelijkheden uit hoofde van deze verordening vergewissen de krachtens artikel 25 van Richtlijn 2003/55/EG ingestelde regelgevende instanties van de lidstaten zich ervan, dat deze verordening en de ingevolge artikel 9 van deze verordening vastgestelde richtsnoeren worden nageleefd.

In voorkomend geval werken zij onderling en met de Commissie samen.

Artikel 11

Informatieverstrekking

De lidstaten en de regelgevende instanties verstrekken de Commissie op verzoek alle voor de toepassing van artikel 9 noodzakelijke informatie.

De Commissie stelt een redelijke termijn vast waarbinnen de informatie moet worden verstrekt rekening houdend met de complexiteit en de urgentie van de vereiste informatie.

Artikel 12

Recht van de lidstaten om meer gedetailleerde maatregelen te treffen

Deze verordening laat de rechten van de lidstaten onverlet om maatregelen te handhaven of in te voeren die meer gedetailleerde voorschriften bevatten dan in deze verordening en de in artikel 9 bedoelde richtsnoeren.

Artikel 13

Sancties

1.   De lidstaten stellen de sancties vast die bij een overtreding van deze verordening worden opgelegd en nemen alle noodzakelijke maatregelen voor de uitvoering ervan. De beoogde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten delen de Commissie de desbetreffende bepalingen uiterlijk op 1 juli 2006 mee en melden haar onverwijld alle eventuele latere wijzigingen.

2.   Sancties krachtens lid 1 zijn niet van strafrechtelijke aard.

Artikel 14

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat is opgericht bij artikel 30 van Richtlijn 2003/55/EG.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 15

Verslag van de Commissie

De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van deze verordening. In het verslag dat zij uitbrengt krachtens artikel 31, lid 3, van Richtlijn 2003/55/EG, rapporteert de Commissie tevens over de ervaringen die bij de toepassing van deze verordening zijn opgedaan. Met name wordt in het verslag onderzocht in hoeverre de verordening succesvol is geweest in het bewerkstelligen van niet-discriminerende en kostengeoriënteerde nettoegangsvoorwaarden voor gastransmissienetten teneinde bij te dragen tot een veelzijdig aanbod voor de consument in een goed functionerende interne markt en tot leveringszekerheid op lange termijn. Indien nodig gaat het verslag vergezeld van passende voorstellen en/of aanbevelingen.

Artikel 16

Ontheffingen en vrijstellingen

Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

in de lidstaten gelegen aardgastransmissiesystemen, voor de duur van ontheffingen die zijn verleend uit hoofde van artikel 28 van Richtlijn 2003/55/EG; lidstaten waaraan krachtens artikel 28 van Richtlijn 2003/55/EG ontheffingen zijn verleend en die de Commissie derhalve kunnen verzoeken om tijdelijke afwijking van de toepassing van deze verordening, en wel voor een periode van ten hoogste twee jaar vanaf de datum waarop de in dit punt bedoelde ontheffing verstrijkt;

b)

de in artikel 22, leden 1 en 2, van Richtlijn 2003/55/EG bedoelde interconnectoren tussen lidstaten, alsmede aanzienlijke capaciteitsverhogingen van bestaande infrastructuur en wijzigingen van die infrastructuur die het mogelijk maken nieuwe bronnen voor de levering van gas te ontwikkelen, die zijn ontheven van de toepassing van de artikelen 18, 19 en 20 en van artikel 25, leden 2, 3 en 4, van die richtlijn, voor de duur van de ontheffing van de onder dit punt vermelde bepalingen, of

c)

aardgastransmissiesystemen waarvoor krachtens artikel 27 van Richtlijn 2003/55/EG ontheffingen zijn verleend.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2006, met uitzondering van de tweede zin van artikel 9, lid 2, die van toepassing is met ingang van 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 28 september 2005.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

J. D. ALEXANDER


(1)  PB C 241 van 28.9.2004, blz. 31.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 20 april 2004 (PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 306), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 12 november 2004 (PB C 25 E van 1.2.2005, blz. 44), en besluit van de Raad van 12 juli 2005.

(3)  PB L 176 van 15.7.2003, blz. 57.

(4)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


BIJLAGE

RICHTSNOEREN BETREFFENDE

1.

DERDENTOEGANGSDIENSTEN

2.

Principes die ten grondslag liggen aan het mechanisme voor capaciteitsallocatie en de procedures voor congestiebeheer en de toepassing van procedures voor congestiebeheer in geval van contractuele congestie, en

3.

Definitie van de technische informatie die netgebruikers nodig hebben om effectieve toegang te kunnen verkrijgen tot het systeem en definitie van alle voor de transparantie-eisen relevante punten, inclusief de op alle relevante punten te publiceren informatie en het tijdschema aan de hand waarvan deze informatie moet worden gepubliceerd

1.   Derdentoegangsdiensten

1.

De transmissiesysteembeheerders bieden vaste en afschakelbare diensten aan met een minimumduur van één dag.

2.

De geharmoniseerde transportcontracten en gemeenschappelijke netcode worden ontworpen op een wijze die bevorderlijk is voor de handel in en het hergebruik van de door de netgebruikers gecontracteerde capaciteit zonder de vrijgave van capaciteit te belemmeren.

3.

De transmissiesysteembeheerders ontwikkelen netcodes en geharmoniseerde contracten nadat zij naar behoren overleg hebben gepleegd met de netgebruikers.

4.

De transmissiesysteembeheerders implementeren gestandaardiseerde nominatie- en hernominatieprocedures. Zij ontwikkelen informatiesystemen en elektronische communicatiemiddelen om adequate gegevens te verstrekken aan de netgebruikers en om transacties zoals nominaties, capaciteitscontractering en overdracht van capaciteitsrechten tussen netgebruikers te vereenvoudigen.

5.

De transmissiesysteembeheerders harmoniseren geformaliseerde aanvraagprocedures en reactietermijnen overeenkomstig de beste branchepraktijk met het doel de reactietijden te minimaliseren. Na overleg met de relevante netwerkgebruikers voorzien zij uiterlijk 1 juli 2006 in on-linecapaciteitsboekings- en confirmatiesystemen via beeldscherm alsook in nominatie- en hernominatieprocedures.

6.

De transmissiesysteembeheerders rekenen de netgebruikers niet afzonderlijk de informatieaanvragen en transacties aan die verband houden met hun transportcontracten en die worden uitgevoerd overeenkomstig de standaardregels en -procedures.

7.

Informatieaanvragen die buitengewone of excessieve uitgaven vereisen zoals haalbaarheidsstudies mogen afzonderlijk worden aangerekend, mits de kosten naar behoren kunnen worden aangetoond.

8.

De transmissiesysteembeheerders werken met andere transmissiesysteembeheerders samen bij het coördineren van het onderhoud van hun respectieve netwerken teneinde elke storing van de transmissiediensten aan netgebruikers en transmissiesysteembeheerders in andere gebieden zoveel mogelijk te beperken en teneinde te zorgen voor gelijke voordelen met betrekking tot de leveringszekerheid, ook in het transitverkeer.

9.

De transmissiesysteembeheerders publiceren ten minste eenmaal per jaar, binnen een vooraf bepaalde termijn, alle geplande onderhoudsperiodes die van invloed kunnen zijn op de uit de transportcontracten voortvloeiende rechten van de netgebruikers alsmede desbetreffende operationele informatie, met een adequate vooraankondiging. Dit houdt in dat onverwijld en op niet-discriminerende basis alle wijzigingen van geplande onderhoudsperiodes worden gepubliceerd en dat niet-gepland onderhoud wordt bekendgemaakt zodra de transmissiesysteembeheerders over deze informatie beschikken. Gedurende de onderhoudsperioden publiceren de transmissiesysteembeheerders regelmatig geactualiseerde informatie betreffende nadere bijzonderheden over het onderhoud, alsmede de verwachte duur en het effect ervan.

10.

De transmissiesysteembeheerders houden dagelijks een logboek bij van de werkelijke onderhouds- en flowstoringen die zich hebben voorgedaan en stellen dit op verzoek ter beschikking van de bevoegde instantie. Deze informatie wordt op verzoek eveneens ter beschikking gesteld van degenen die door een storing zijn getroffen.

2.   Principes die ten grondslag liggen aan het mechanisme voor capaciteitsallocatie en de procedures voor congestiebeheer en toepassing van procedures voor congestiebeheer in geval van contractuele congestie

2.1.   Principes die ten grondslag liggen aan het mechanisme voor capaciteitsallocatie en de procedures voor congestiebeheer

1.

De mechanismen voor capaciteitsallocatie en de procedures voor congestiebeheer zijn bevorderlijk voor de ontwikkeling van concurrentie en de liquide verhandeling van capaciteit en zijn compatibel met de marktmechanismen, inclusief de spotmarkten en trading hubs. Zij zijn flexibel en aanpasbaar aan veranderende marktomstandigheden.

2.

In deze mechanismen en procedures wordt rekening gehouden met de integriteit van het betrokken systeem en met de leveringszekerheid.

3.

Deze mechanismen en procedures belemmeren de toetreding van nieuwe marktdeelnemers niet en creëren evenmin overmatige hinderpalen voor het betreden van de markt. Zij beletten niet dat de marktdeelnemers, inclusief nieuwe marktdeelnemers en bedrijven met een klein marktaandeel, effectief concurreren.

4.

Door middel van deze mechanismen en procedures worden passende economische signalen gegeven voor de efficiënte en maximale benutting van technische capaciteit en worden investeringen in nieuwe infrastructuur aangemoedigd.

5.

Netgebruikers worden ingelicht over het soort omstandigheden dat de beschikbaarheid van gecontracteerde capaciteit kan beïnvloeden. De informatie over afschakeling dient overeen te komen met het informatieniveau waarover de transmissiesysteembeheerder beschikt.

6.

Indien het om systeemintegriteitsredenen moeilijk is de contractuele leveringsverplichtingen na te komen, brengen de transmissiesysteembeheerders de netgebruikers op de hoogte en zoeken ze onverwijld een niet-discriminerende oplossing.

De transmissiesysteembeheerders raadplegen netgebruikers over procedures alvorens deze uit te voeren en komen deze met de regelgevende instantie overeen.

2.2.   Procedures voor congestiebeheer in geval van contractuele congestie

1.

Ingeval gecontracteerde capaciteit niet wordt gebruikt, stellen de transmissiesysteembeheerders deze capaciteit op afschakelbare basis beschikbaar op de primaire markt via contracten van verschillende duur, mits deze capaciteit door de relevante netgebruiker (capaciteitshouder) niet tegen een redelijke prijs wordt aangeboden op de secundaire markt.

2.

Inkomsten uit vrijgegeven afschakelbare capaciteit worden gedeeld overeenkomstig de door de relevante regelgevende instantie vastgestelde of goedgekeurde regels. De regels zijn verenigbaar met de eis van een effectief en efficiënt gebruik van het systeem.

3.

Een redelijke prijs voor vrijgegeven afschakelbare capaciteit kan door de relevante regelgevende instanties worden bepaald, rekening houdend met de heersende specifieke omstandigheden.

4.

Waar passend doen de transmissiesysteembeheerders wat redelijkerwijs mogelijk is om ten minste een gedeelte van de ongebruikte capaciteit als vaste capaciteit aan de markt aan te bieden.

3.   Definitie van de technische informatie die netgebruikers nodig hebben om effectieve toegang tot het systeem te kunnen verkrijgen en definitie van alle voor de transparantie-eisen relevante punten, inclusief de op alle relevante punten te publiceren informatie en het tijdschema aan de hand waarvan deze informatie moet worden gepubliceerd

3.1.   Definitie van de technische informatie die netgebruikers nodig hebben om effectieve toegang tot het systeem te kunnen verkrijgen

De transmissiesysteembeheerders publiceren ten minste de volgende informatie over hun systemen en diensten:

a)

een gedetailleerde en uitvoerige beschrijving van de verschillende aangeboden diensten en de bijbehorende tarieven;

b)

de verschillende typen transportcontracten die voor deze diensten beschikbaar zijn en, in voorkomend geval, de netcode en/of de standaardvoorwaarden waarin de rechten en verantwoordelijkheden van alle netgebruikers worden beschreven, inclusief de geharmoniseerde transportcontracten en andere relevante documenten;

c)

de geharmoniseerde procedures die worden toegepast wanneer gebruik wordt gemaakt van het transmissiesysteem, inclusief de definitie van kernbegrippen;

d)

voorzieningen inzake capaciteitsallocatie, congestiebeheer en ter voorkoming van hamsteren; procedures voor hergebruik;

e)

de regels die ten aanzien van de transmissiesysteembeheerder van toepassing zijn op de handel in capaciteit op de secundaire markt;

f)

in voorkomende gevallen de flexibiliteits- en tolerantiewaarden die zonder afzonderlijke vergoeding in het transport en de andere diensten inbegrepen zijn, alsook de daar bovenop aangeboden flexibiliteit en de overeenkomstige tarieven;

g)

een gedetailleerde beschrijving van het gassysteem van de transmissiesysteembeheerder met vermelding van alle relevante punten die zijn systeem interconnecteren met dat van andere transmissiesysteembeheerders en/of gasinfrastructuur zoals LNG (vloeibaar aardgas) en infrastructuur die nodig is voor het aanbieden van ondersteunende diensten zoals bedoeld in artikel 2, punt 14, van Richtlijn 2003/55/EG;

h)

informatie over gaskwaliteit en drukeisen;

i)

de regels voor verbinding met het door de transmissiesysteembeheerder geëxploiteerde systeem;

j)

alle — tijdig verstrekte — informatie betreffende voorgestelde en/of werkelijke wijzigingen van de diensten of voorwaarden, inclusief de onder a) tot en met i) opgenomen onderdelen.

3.2.   Definitie van alle voor de transparantie-eisen relevante punten

Tot de relevante punten behoren ten minste:

a)

alle entrypunten van een door een transmissiesysteembeheerder geëxploiteerd net;

b)

de belangrijkste exitpunten en -zones die ten minste 50 % van de totale exitcapaciteit van het net van een bepaalde transmissiesysteembeheerder bestrijken, evenals alle exitpunten en -zones die meer dan 2 % van de totale exitcapaciteit van het net bestrijken;

c)

alle punten die de verschillende netten van de transmissiesysteembeheerders interconnecteren;

d)

alle punten die het net van een transmissiesysteembeheerder verbinden met een LNG-terminal;

e)

alle essentiële punten binnen het net van een gegeven transmissiesysteembeheerder inclusief de verbindingspunten met gashubs. Als essentieel gelden alle punten waar zich, naar de ervaring leert, fysieke congestie kan voordoen;

f)

alle punten die het net van een gegeven transmissiesysteembeheerder verbinden met de infrastructuur voor het aanbieden van ondersteunende diensten in de zin van artikel 2, punt 14, van Richtlijn 2003/55/EG.

3.3.   De op alle relevante punten te publiceren informatie en het tijdschema voor de publicatie van deze informatie

1.

Op alle relevante punten publiceren de transmissiesysteembeheerders op het internet regelmatig/voortschrijdend en op een gebruikersvriendelijke gestandaardiseerde wijze de volgende informatie over de dagelijkse capaciteitssituatie:

a)

de maximale technische capaciteit voor flows in beide richtingen;

b)

de totale gecontracteerde en afschakelbare capaciteit;

c)

de beschikbare capaciteit.

2.

Voor alle relevante punten publiceren de transmissiesysteembeheerders ten minste 18 maanden van te voren de beschikbare capaciteiten en actualiseren zij deze informatie ten minste elke maand of frequenter indien nieuwe informatie beschikbaar wordt.

3.

De transmissiesysteembeheerders publiceren voor alle relevante punten dagelijks actualiseringen betreffende de beschikbaarheid van kortetermijndiensten (dag van te voren en week van te voren) op basis van onder meer nominaties, geldende contractuele verbintenissen en regelmatige langetermijnvoorspellingen (een termijn van ten hoogste tien jaar) van beschikbare capaciteiten op jaarbasis.

4.

De transmissiesysteembeheerders publiceren voor de afgelopen drie jaar voortschrijdend historische maximale en minimale maandelijkse capaciteitsgebruikspercentages en jaarlijkse gemiddelde flows op alle relevante punten.

5.

De transmissiesysteembeheerders houden dagelijks een logboek bij van de werkelijke geaggregeerde flows gedurende ten minste drie maanden.

6.

De transmissiesysteembeheerders registreren alle capaciteitscontracten en andere relevante informatie met betrekking tot het berekenen zowel als het verschaffen van toegang tot de beschikbare capaciteiten; de relevante nationale instanties hebben inzage in deze registraties voor de vervulling van hun taken.

7.

De transmissiesysteembeheerders verschaffen gebruikersvriendelijke instrumenten voor het berekenen van de tarieven voor de beschikbare diensten en voor het on line verifiëren van de beschikbare capaciteit.

8.

Voorzover de transmissiesysteembeheerders niet in staat zijn de informatie te publiceren in overeenstemming met de punten 1, 3 en 7, plegen zij overleg met hun relevante nationale instanties en stellen zij zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk op 31 december 2006, een actieplan op voor de uitvoering.


3.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/14


BESLUIT nr. 1776/2005/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 28 september 2005

tot wijziging van Beschikking 2000/819/EG van de Raad betreffende een meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) (2001-2005)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 157, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het is van groot belang de continuïteit van de communautaire steun voor ondernemingen en ondernemerschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf (MKB), te waarborgen.

(2)

Het is daarom wenselijk Beschikking 2000/819/EG (3) met nog een jaar te verlengen tot 31 december 2006 en het financiële referentiebedrag met 88 500 000 EUR te verhogen.

(3)

Beschikking 2000/819/EG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Het Comité van de Regio’s is geraadpleegd maar heeft geen advies uitgebracht,

BESLUITEN:

Artikel 1

Beschikking 2000/819/EG wordt als volgt gewijzigd:

(1)

In artikel 7, lid 1, wordt het financiële referentiebedrag van „450 miljoen EUR” vervangen door „538 500 000 EUR”.

(2)

In artikel 8 wordt de datum „31 december 2005” vervangen door „31 december 2006”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 28 september 2005.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

D. ALEXANDER


(1)  Advies uitgebracht op 9 maart 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van het Europees Parlement van 26 mei 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 18 juli 2005.

(3)  PB L 333 van 29.12.2000, blz. 84. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking nr. 593/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 268 van 16.8.2004, blz. 3).


3.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/15


RICHTLIJN 2005/71/EG VAN DE RAAD

van 12 oktober 2005

betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 3, onder a) en punt 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om het Europese onderzoeksbeleid te versterken en meer structuur te geven, achtte de Commissie het in januari 2000 noodzakelijk de Europese onderzoeksruimte in te stellen als hoeksteen voor de toekomstige maatregelen van de Gemeenschap op dit gebied.

(2)

De Europese Raad van Lissabon heeft in maart 2000 ingestemd met de Europese onderzoeksruimte en de Gemeenschap ten doel gesteld vóór 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden.

(3)

De globalisering van de economie brengt met zich dat onderzoekers mobieler moeten worden. Het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap (4) speelt hierop in door de communautaire programma's verder open te stellen voor onderzoekers van buiten de Europese Unie.

(4)

De Gemeenschap heeft in 2010 naar schatting 700 000 onderzoekers nodig om de doelstelling van de Europese Raad van Barcelona van maart 2002 om 3 % van het BBP te investeren in onderzoek, te verwezenlijken. Deze doelstelling moet worden verwezenlijkt door middel van een aantal samenhangende maatregelen, zoals het aantrekkelijker maken van wetenschappelijke loopbanen voor jongeren, het betrekken van meer vrouwen bij het wetenschappelijk onderzoek, het vergroten van de opleidings- en mobiliteitsmogelijkheden in de onderzoeksector, het verbeteren van de loopbaanperspectieven voor onderzoekers in de Gemeenschap en het toegankelijker maken van de Gemeenschap voor onderdanen van derde landen die in aanmerking komen om te worden toegelaten met het oog op onderzoek.

(5)

Met deze richtlijn wordt beoogd bij te dragen tot de verwezenlijking van deze doelstellingen door de toelating en de mobiliteit van onderdanen van derde landen voor een verblijf van meer dan drie maanden voor het verrichten van onderzoek te vergemakkelijken, zodat de Gemeenschap voor onderzoekers uit de hele wereld aantrekkelijker wordt en haar positie als mondiaal centrum voor onderzoek wordt versterkt.

(6)

De tenuitvoerlegging van deze richtlijn mag de braindrain uit opkomende economieën en ontwikkelingslanden niet aanwakkeren. Met het oog op de ontwikkeling van een totaalbeleid op het gebied van migratie dienen in partnerschap met de landen van herkomst begeleidende maatregelen te worden genomen om zowel de reïntegratie van onderzoekers in hun land van herkomst, als de mobiliteit van onderzoekers te ondersteunen.

(7)

Om de doelstellingen van het proces van Lissabon te bereiken, is het voor het wetenschappelijk onderzoek ook van belang de mobiliteit binnen de Unie te bevorderen van onderzoekers die EU-onderdaan zijn, en in het bijzonder van onderzoekers uit de in 2004 toegetreden lidstaten.

(8)

Gezien de openheid die nodig is in verband met de veranderingen in de wereldeconomie en gezien de behoeften waarin waarschijnlijk moet worden voorzien om de 3 %-doelstelling te verwezenlijken, is een ruime definitie nodig van de onderzoekers uit derde landen op wie de richtlijn kan worden toegepast, in overeenstemming met hun kwalificaties en het door hen uit te voeren onderzoeksproject.

(9)

Omdat de inspanning die moet worden geleverd voor de verwezenlijking van de doelstelling om 3 % van het BBP te investeren in onderzoek, voor een belangrijk deel door de particuliere sector moet worden opgebracht, en in deze sector dus de komende jaren meer onderzoekers moeten worden aangetrokken, vallen zowel openbare als particuliere onderzoeksinstellingen onder de werkingssfeer van de richtlijn.

(10)

Iedere lidstaat dient ervoor te zorgen dat het publiek, met name via internet, kan beschikken over de meest uitgebreide, regelmatig geactualiseerde informatie inzake de krachtens deze richtlijn erkende onderzoeksinstellingen waarmee onderzoekers een gastovereenkomst kunnen sluiten, alsmede over de krachtens deze richtlijn vastgestelde voorwaarden en procedures voor toegang tot en verblijf op zijn grondgebied met het oog op het verrichten van onderzoek.

(11)

De toelating van onderzoekers moet worden vergemakkelijkt door middel van een toelatingsprocedure die los staat van de rechtsbetrekking tussen de onderzoeker en de onderzoeksinstelling waar deze te gast is, en waarbij niet langer behalve een verblijfstitel ook een werkvergunning vereist is. De lidstaten zouden soortgelijke voorschriften kunnen toepassen ten aanzien van onderdanen van derde landen die, in de context van een onderzoeksproject, overeenkomstig de nationale wetgeving of administratieve praktijk, toelating verzoeken om les te geven in een instelling voor hoger onderwijs.

(12)

Daarnaast dienen ook de gebruikelijke toelatingskanalen (zoals werkgelegenheid, werk) te blijven bestaan, met name voor promovendi die de status van student hebben en moeten worden uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn omdat zij onder Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk (5) vallen.

(13)

De specifieke procedure voor onderzoekers is gebaseerd op de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en de bevoegde nationale immigratie-instanties. Om de toegang en het verblijf van onderzoekers uit derde landen gemakkelijker en sneller te kunnen regelen, krijgen de onderzoeksinstellingen een sleutelrol in de toelatingsprocedure toebedeeld, echter zonder dat de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van het vreemdelingenbeleid worden aangetast.

(14)

Door de lidstaten erkende onderzoeksinstellingen moeten met onderdanen van derde landen een gastovereenkomst kunnen sluiten voor het uitvoeren van een onderzoeksproject. Indien aan de voorwaarden voor toegang en verblijf is voldaan, verstrekken de lidstaten vervolgens op basis van deze gastovereenkomst een verblijfstitel.

(15)

Om de Gemeenschap aantrekkelijker te maken voor onderzoekers uit derde landen, moeten deze gedurende hun verblijf op bepaalde gebieden gelijke sociale en economische rechten genieten als de nationale onderdanen van de lidstaat waar zij verblijven, en moeten zij ook de mogelijkheid hebben om les te geven aan instellingen voor hoger onderwijs.

(16)

Met deze richtlijn wordt een zeer belangrijke verbetering aangebracht op het gebied van de sociale zekerheid, aangezien het beginsel van niet-discriminatie ook rechtstreeks wordt toegepast op personen die rechtstreeks uit een derde land naar een lidstaat komen. Niettemin mag de richtlijn niet meer rechten verlenen dan waarin reeds in de bestaande communautaire wetgeving op het gebied van sociale zekerheid is voorzien voor onderdanen van derde landen wier situatie wat de lidstaten betreft grensoverschrijdende aspecten bevat. Voorts mag de richtlijn geen rechten verlenen met betrekking tot situaties die niet onder de communautaire wetgeving vallen, zoals bijvoorbeeld gezinsleden die in een derde land verblijven.

(17)

De bevordering van de mobiliteit van onderdanen van derde landen die worden toegelaten om wetenschappelijk onderzoek te verrichten, is belangrijk, want daardoor kunnen de contacten en onderzoeksnetwerken wereldwijd verder worden uitgebouwd en geconsolideerd en kan de rol van de Europese onderzoeksruimte worden vastgelegd. Onderzoekers moeten onder de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden mobiel kunnen zijn. Deze voorwaarden laten de huidige regels inzake de erkenning van de geldigheid van reisdocumenten onverlet.

(18)

Er dient bijzondere aandacht te worden besteed aan het vergemakkelijken en steunen van de eenheid van het gezin van de onderzoekers, overeenkomstig de Aanbeveling van de Raad van 12 oktober 2005 tot vergemakkelijking van de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op het verrichten van wetenschappelijk onderzoek in de Europese Gemeenschap (6).

(19)

Met het oog op de eenheid van het gezin en ten behoeve van de mobiliteit, moeten de gezinsleden zich in een andere lidstaat bij de onderzoeker kunnen voegen onder de in de nationale wetgeving van die lidstaat gestelde voorwaarden, met inbegrip van zijn verplichtingen uit hoofde van bilaterale of multilaterale overeenkomsten.

(20)

De houders van een verblijfstitel moeten in principe de mogelijkheid krijgen om een toelatingsaanvraag in te dienen terwijl zij zich op het grondgebied van de betrokken lidstaat bevinden.

(21)

De lidstaten hebben het recht de aanvragers kosten aan te rekenen voor de behandeling van aanvragen voor verblijfstitels.

(22)

Deze richtlijn mag geenszins raken aan de toepassing van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (7).

(23)

Omdat de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk de invoering van een specifieke toelatingsprocedure en de definitie van de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen voor een verblijf van meer dan drie maanden met het oog op een onderzoeksproject in het kader van een gastovereenkomst met een onderzoeksinstelling, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, vooral waar het gaat om de mobiliteit tussen de lidstaten, en deze derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap in overeenstemming met het in artikel 5 van het EG-Verdrag vastgelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel bedoelde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen noodzakelijk is om deze doelstellingen te bereiken.

(24)

De lidstaten dienen deze richtlijn toe te passen zonder onderscheid te maken naar geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

(25)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(26)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voorzover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

(27)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, heeft Ierland per brief van 1 juli 2004 meegedeeld dat het wenst deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn.

(28)

Het Verenigd Koninkrijk neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van dit instrument. Deze richtlijn is bijgevolg, onder voorbehoud van artikel 4 van bovengenoemd protocol, niet bindend voor, noch van toepassing op het Verenigd Koninkrijk.

(29)

Denemarken neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van dit instrument. Deze richtlijn is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze richtlijn worden de voorwaarden vastgesteld voor de toelating van onderzoekers uit derde landen tot de lidstaten voor een periode van meer dan drie maanden om een onderzoeksproject uit te voeren in het kader van een gastovereenkomst met een onderzoeksinstelling.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag;

b)

„onderzoek”: stelselmatig verricht creatief werk ter vergroting van het kennisbestand, waaronder de kennis van mens, cultuur en samenleving, alsmede de aanwending van dit kennisbestand voor nieuwe toepassingen;

c)

„onderzoeksinstelling”: openbare of particuliere instelling die onderzoek verricht en die met het oog op de toepassing van deze richtlijn volgens de nationale wetgeving of administratieve praktijk door de lidstaat is erkend;

d)

„onderzoeker”: een onderdaan van een derde land die houder is van een passend diploma van hoger onderwijs dat toegang geeft tot doctoraalprogramma's, en die door een onderzoeksinstelling is geselecteerd om een onderzoeksproject uit te voeren waarvoor dat diploma doorgaans vereist is;

e)

„verblijfstitel”: vergunning met de vermelding „onderzoeker”, die door de autoriteiten van een lidstaat met het oog op een legaal verblijf op zijn grondgebied aan een onderdaan van een derde land is verstrekt overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1030/2002.

Artikel 3

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op onderdanen van derde landen die verzoeken te worden toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om daar een onderzoeksproject uit te voeren.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

onderdanen van derde landen die in een lidstaat verblijven als aanvrager van internationale bescherming of in het kader van een regeling voor tijdelijke bescherming;

b)

onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als student in de zin van Richtlijn 2004/114/EG in een lidstaat te mogen verblijven om onderzoek te verrichten met het oog op het behalen van een doctorstitel;

c)

onderdanen van derde landen wier uitzetting op feitelijke of juridische gronden werd opgeschort;

d)

onderzoekers die door een onderzoeksinstelling worden gedetacheerd bij een andere onderzoeksinstelling in een andere lidstaat.

Artikel 4

Gunstiger bepalingen

1.   Deze richtlijn geldt onverminderd gunstiger bepalingen in:

a)

bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en een of meer derde landen anderzijds;

b)

bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en een of meer derde landen.

2.   Deze richtlijn laat onverlet dat de lidstaten bepalingen kunnen invoeren of handhaven die gunstiger zijn voor de personen die onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen.

HOOFDSTUK II

ONDERZOEKSINSTELLINGEN

Artikel 5

Erkenning

1.   Een onderzoeksinstelling die een onderzoeker wenst te ontvangen in het kader van de toelatingsprocedure die bij deze richtlijn wordt ingevoerd, moet vooraf door de betrokken lidstaat worden erkend.

2.   De erkenning van onderzoeksinstellingen geschiedt in overeenstemming met de procedures die in het nationale recht of de administratieve praktijk van de lidstaten zijn voorgeschreven. Verzoeken om erkenning van openbare en particuliere organisaties worden overeenkomstig die procedures gedaan, en zijn gebaseerd op hun wettelijke opdracht of maatschappelijk doel en op het bewijs dat zij zich met onderzoeksactiviteiten bezighouden.

De aan een onderzoekinstelling verleende erkenning geldt voor ten minste vijf jaar. In uitzonderlijke gevallen kunnen de lidstaten die erkenning voor een kortere termijn verlenen.

3.   Overeenkomstig de nationale wetgeving kunnen de lidstaten van de onderzoeksinstelling een schriftelijke verbintenis eisen om, in geval van illegaal verblijf van een onderzoeker op het grondgebied van de betrokken lidstaat, de kosten voor diens verblijf en terugreis die uit overheidsmiddelen zijn opgebracht, terug te betalen. De financiële aansprakelijkheid van de onderzoeksinstelling verstrijkt uiterlijk zes maanden na de beëindiging van de gastovereenkomst.

4.   De lidstaten kunnen voorschrijven dat de erkende instelling binnen twee maanden nadat een gastovereenkomst afloopt, bij de daartoe door de lidstaat aangewezen bevoegde instanties bevestigt dat de werkzaamheden in het kader van het onderzoeksproject waarvoor op grond van artikel 6 een gastovereenkomst werd gesloten, daadwerkelijk werden verricht.

5.   De bevoegde instanties in elke lidstaat publiceren regelmatig bijgewerkte lijsten van de uit hoofde van deze richtlijn erkende onderzoeksinstellingen.

6.   De lidstaten kunnen onder meer weigeren de erkenning van een onderzoeksinstelling te verlengen of deze intrekken indien de instelling niet langer voldoet aan de in de leden 2, 3 en 4 gestelde voorwaarden, indien de erkenning op frauduleuze wijze is verkregen of indien een onderzoeksinstelling op frauduleuze of nalatige wijze een gastovereenkomst met een onderdaan van een derde land heeft gesloten. Indien de erkenning is ingetrokken of niet is verlengd, kan de betrokken onderzoeksinstelling voor een periode van maximaal vijf jaar na de bekendmaking van de beslissing tot intrekking of niet-verlenging belet worden om opnieuw erkenning aan te vragen.

7.   De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving bepalen welke gevolgen de intrekking of niet-verlenging van de erkenning inhoudt voor de bestaande, overeenkomstig artikel 6 gesloten gastovereenkomsten, en voor de verblijfstitels van de betrokken onderzoekers.

Artikel 6

Gastovereenkomst

1.   Een onderzoeksinstelling die een onderzoeker wenst uit te nodigen, sluit met deze onderzoeker een gastovereenkomst waarin de onderzoeker zich ertoe verbindt het onderzoeksproject uit te voeren, en de onderzoeksinstelling zich ertoe verplicht, onverminderd artikel 7, de onderzoeker voor dat doel als gast te ontvangen.

2.   Een onderzoeksinstelling kan alleen een gastovereenkomst sluiten indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het onderzoeksproject is goedgekeurd door de bevoegde afdelingen van de onderzoeksinstelling na toetsing van:

i)

het doel en de duur van het onderzoek en de beschikbaarheid van de hiervoor benodigde financiële middelen;

ii)

de kwalificaties van de onderzoeker in het licht van het doel van het onderzoek. Deze moeten worden gestaafd met een gewaarmerkte kopie van het in artikel 2, onder d), bedoelde diploma;

b)

de onderzoeker beschikt gedurende zijn verblijf maandelijks over voldoende middelen, uitgaande van het minimumbedrag dat daartoe door de lidstaat is vastgesteld, om in zijn behoeften te voorzien en de terugreis te betalen zonder een beroep te doen op het bijstandssysteem van de betrokken lidstaat;

c)

tijdens zijn verblijf beschikt de onderzoeker over een ziektekostenverzekering die alle risico's dekt die doorgaans ook voor de onderdanen van de betrokken lidstaat worden gedekt;

d)

de gastovereenkomst vermeldt de rechtsbetrekking en de arbeidsvoorwaarden van de onderzoekers.

3.   Na de ondertekening van de gastovereenkomst kan de onderzoeksinstelling conform de nationale wetgeving gehouden zijn de onderzoeker een individuele aansprakelijkheidsverklaring te verstrekken voor de in artikel 5, lid 3, bedoelde kosten.

4.   De gastovereenkomst verstrijkt automatisch wanneer de onderzoeker niet wordt toegelaten of wanneer de rechtsbetrekking tussen de onderzoeker en de onderzoeksinstelling wordt beëindigd.

5.   De onderzoeksinstelling stelt de daartoe door de lidstaat aangewezen instantie zo spoedig mogelijk in kennis van gebeurtenissen die de uitvoering van de gastovereenkomst verhinderen.

HOOFDSTUK III

TOELATING VAN ONDERZOEKERS

Artikel 7

Toelatingsvoorwaarden

1.   Onderdanen van derde landen die verzoeken te worden toegelaten met het oog op de in deze richtlijn genoemde doeleinden:

a)

moeten een geldig reisdocument overleggen, als voorgeschreven door de regels van het nationale recht. De lidstaten kunnen eisen dat de geldigheidsduur van het reisdocument ten minste de duur van de verblijfstitel dekt,

b)

moeten een overeenkomstig artikel 6, lid 2, gesloten gastovereenkomst met een onderzoeksinstelling overleggen,

c)

moeten, in voorkomend geval, een aansprakelijkheidsverklaring van de onderzoeksinstelling in de zin van artikel 6, lid 3, overleggen,

d)

mogen geen bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid vormen.

De lidstaten controleren of aan alle in de punten a) tot en met d) genoemde voorwaarden is voldaan.

2.   De lidstaten kunnen ook controleren of is voldaan aan de voorwaarden waarop de gastovereenkomst gebaseerd en gesloten is.

3.   Pas nadat de in de leden 1 en 2 bedoelde controles een positief resultaat hebben opgeleverd, worden onderzoekers tot het grondgebied van de lidstaten toegelaten om uitvoering te geven aan de gastovereenkomst.

Artikel 8

Geldigheidsduur van de verblijfstitel

De lidstaten verstrekken een verblijfstitel met een geldigheidsduur van tenminste een jaar, die wordt verlengd zolang aan de in de artikelen 6 en 7 gestelde voorwaarden wordt voldaan. Indien de onderzoekswerkzaamheden minder dan een jaar in beslag nemen, wordt een verblijfstitel verstrekt voor de duur van het onderzoek.

Artikel 9

Gezinsleden

1.   Wanneer een lidstaat besluit om een verblijfstitel toe te kennen aan de gezinsleden van een onderzoeker, heeft deze titel dezelfde geldigheidsduur als de aan de onderzoeker toegekende verblijfstitel, mits de geldigheidsduur van hun reisdocumenten dat mogelijk maakt. In deugdelijk gemotiveerde gevallen kan de geldigheidsduur van de verblijfstitel van het gezinslid van de onderzoeker worden verkort.

2.   Voor de afgifte van de verblijfstitel aan de gezinsleden van de tot een lidstaat toegelaten onderzoeker geldt niet de eis van een minimale verblijfsduur van de onderzoeker.

Artikel 10

Intrekking of niet-verlenging van de verblijfstitel

1.   De lidstaten kunnen een verblijfstitel die op grond van deze richtlijn is afgegeven, intrekken of weigeren te verlengen indien de titel op frauduleuze wijze is verkregen of indien blijkt dat de houder niet voldeed of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang en verblijf die in de artikelen 6 en 7 zijn vastgesteld, of in de Europese Unie verblijft voor andere doeleinden dan waarvoor hij is toegelaten.

2.   De lidstaten kunnen een verblijfstitel intrekken of weigeren te verlengen om redenen die verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid, of de volksgezondheid.

HOOFDSTUK IV

RECHTEN VAN ONDERZOEKERS

Artikel 11

Onderwijs

1.   Onderzoekers die op grond van deze richtlijn zijn toegelaten, mogen lesgeven in overeenstemming met de nationale wetgeving.

2.   De lidstaten kunnen een maximumaantal uren of dagen voor het lesgeven vaststellen.

Artikel 12

Gelijke behandeling

Houders van een verblijfstitel genieten op de volgende gebieden dezelfde behandeling als de nationale onderdanen:

a)

erkenning van diploma's, certificaten en andere beroepskwalificaties, overeenkomstig de desbetreffende nationale procedures;

b)

arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van de salariërings- en ontslagvoorwaarden;

c)

takken van sociale zekerheid in de zin van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (8). De bijzondere bepalingen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 859/2003 van de Raad van 14 mei 2003 tot uitbreiding van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen (9), zijn van overeenkomstige toepassing;

d)

belastingvoordelen;

e)

toegang tot goederen en diensten en de levering van voor het publiek beschikbare goederen en diensten.

Artikel 13

Mobiliteit tussen lidstaten

1.   Een onderdaan van een derde land, die op grond van deze richtlijn als onderzoeker is toegelaten, mag onder de voorwaarden van dit artikel een deel van zijn onderzoek op het grondgebied van een andere lidstaat verrichten.

2.   Indien de onderzoeker voor een periode van ten hoogste drie maanden in een andere lidstaat verblijft, kan het onderzoek worden verricht op basis van de in de eerste lidstaat gesloten gastovereenkomst, voorzover hij in de andere lidstaat over voldoende middelen beschikt en in de tweede lidstaat niet als een bedreiging van de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid wordt beschouwd.

3.   Indien de onderzoeker langer dan drie maanden in een andere lidstaat verblijft, kunnen de lidstaten een nieuwe gastovereenkomst eisen voor de verrichting van het onderzoek in de betrokken lidstaat. In ieder geval moet ten aanzien van de betrokken lidstaat voldaan zijn aan de voorwaarden van de artikelen 6 en 7.

4.   Wanneer voor mobiliteitsdoeleinden in de desbetreffende wetgeving is voorzien in de verplichting van een visum of een verblijfstitel, wordt dit visum of deze verblijfstitel tijdig verstrekt binnen een periode die de voortzetting van het onderzoek niet hindert, terwijl aan de bevoegde autoriteiten voldoende tijd wordt gelaten om de aanvragen te behandelen.

5.   De lidstaten mogen niet eisen dat de onderzoeker hun grondgebied verlaat om een aanvraag voor een visum of een verblijfstitel in te dienen.

HOOFDSTUK V

PROCEDURE EN TRANSPARANTIE

Artikel 14

Toelatingsaanvragen

1.   De lidstaten bepalen of aanvragen voor verblijfstitels moeten worden ingediend door onderzoekers, dan wel door de betrokken onderzoeksinstellingen.

2.   De aanvraag wordt in overweging genomen en behandeld wanneer de onderdaan van het derde land verblijft buiten het grondgebied van de lidstaat waartoe hij wenst te worden toegelaten.

3.   Een lidstaat kan, overeenkomstig zijn nationale wetgeving, een aanvraag inwilligen die wordt ingediend wanneer de onderdaan van het derde land zich reeds op zijn grondgebied bevindt.

4.   De betrokken lidstaat verleent de onderdaan van een derde land die een aanvraag heeft ingediend en aan de voorwaarden van de artikelen 6 en 7 voldoet, alle faciliteiten om de vereiste visa te bekomen.

Artikel 15

Procedurele waarborgen

1.   De bevoegde instanties van de lidstaten nemen zo spoedig mogelijk een besluit over de volledige aanvraag en voorzien in voorkomend geval in versnelde procedures.

2.   Indien de ter staving van de aanvraag verstrekte informatie ontoereikend is, kan de behandeling van de aanvraag worden opgeschort en delen de bevoegde instanties de aanvrager mee welke verdere informatie zij nodig hebben.

3.   Ieder besluit om een aanvraag voor een verblijfstitel af te wijzen, wordt ter kennis gebracht van de betrokken onderdaan van een derde land, en wel volgens de procedures die hiervoor door de nationale wetgeving worden voorgeschreven. In deze kennisgeving worden de beroepsmogelijkheden die voor de betrokkene openstaan en de beroepstermijnen vermeld.

4.   Wanneer een aanvraag wordt afgewezen, of een overeenkomstig deze richtlijn afgegeven verblijfstitel wordt ingetrokken, heeft de betrokkene het recht tegen de autoriteiten van de lidstaat in kwestie beroep in te stellen.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 16

Verslagen

Periodiek, en voor het eerst uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten en stelt, zo nodig, wijzigingen voor.

Artikel 17

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 12 oktober 2007 aan deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 18

Overgangsmaatregelen

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk III, zijn de lidstaten gedurende maximaal twee jaar na de in artikel 17, lid 1, bedoelde datum niet verplicht om uit hoofde van deze richtlijn vergunningen in de vorm van verblijfstitels af te geven.

Artikel 19

Gemeenschappelijk reisgebied

Niets in deze richtlijn wordt geacht te raken aan het recht van Ierland op handhaving van de regelingen in het kader van het „gemeenschappelijk reisgebied” die worden bedoeld in het bij het Verdrag van Amsterdam aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de toepassing van bepaalde aspecten van artikel 14 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op het Verenigd Koninkrijk en Ierland.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 21

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Luxemburg, 12 oktober 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

C. CLARKE


(1)  Advies uitgebracht op 12 april 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 120 van 20.5.2005, blz. 60.

(3)  PB C 71 van 22.3.2005, blz. 6.

(4)  Besluit nr. 1513/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (2002-2006) (PB L 232 van 29.8.2002, blz. 1). Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).

(5)  PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12.

(6)  Zie bladzijde 26 van dit Publicatieblad.

(7)  PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1.

(8)  PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 117 van 4.5.2005, blz. 1.

(9)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 1.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Europees Parlement en Raad

3.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/23


AANBEVELING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 28 september 2005

tot vergemakkelijking van de afgifte van eenvormige visa voor een verblijf van korte duur aan onderzoekers die onderdaan zijn van een derde land en die zich met het oog op wetenschappelijk onderzoek verplaatsen in de Gemeenschap

(2005/761/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, lid 2, onder b), ii),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om het Europees onderzoeksbeleid te versterken en meer structuur te geven verklaarde de Commissie in haar mededeling van 18 januari 2000„Naar een Europese Onderzoekruimte” dat het noodzakelijk was een Europese onderzoekruimte in te stellen als uitgangspunt voor de toekomstige maatregelen van de Gemeenschap op dit gebied.

(2)

De Europese Raad van Lissabon heeft op 23 en 24 maart 2000 ingestemd met de Europese onderzoekruimte en de Gemeenschap ten doel gesteld vóór 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden.

(3)

Door de mondialisering van de economie moeten onderzoekers mobieler worden, hetgeen werd erkend in het zesde kaderprogramma voor onderzoek van de Gemeenschap (4) dat de programma’s meer openstelde voor onderzoekers uit derde landen.

(4)

De Gemeenschap heeft naar schatting 700 000 onderzoekers nodig om de doelstelling van de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002 om 3 % van het BBP te investeren in onderzoek, te verwezenlijken. Deze doelstelling moet worden verwezenlijkt door middel van een aantal samenhangende maatregelen, zoals het aantrekkelijker maken van wetenschappelijke loopbanen voor jongeren, het bevorderen van de deelneming van vrouwen aan het wetenschappelijk onderzoek, het vergroten van de opleidings- en mobiliteitsmogelijkheden in de onderzoeksector, het verbeteren van de loopbaanperspectieven voor onderzoekers in de Gemeenschap en het toegankelijker maken van de Gemeenschap voor onderdanen van derde landen die in aanmerking komen om, met het oog op onderzoek, te worden toegelaten en te reizen binnen de gemeenschappelijke ruimte.

(5)

Om met de rest van de wereld te kunnen concurreren en onderzoekers te kunnen aantrekken, moeten de lidstaten de nodige maatregelen nemen om de toegang van onderzoekers tot en hun verplaatsingen binnen de Gemeenschap te vergemakkelijken voor verblijven van korte duur.

(6)

Voor verblijven van korte duur moeten de lidstaten zich ertoe verbinden onderzoekers uit derde landen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 539/2001 (5) aan een visumplicht zijn onderworpen, te beschouwen als bonafide personen en hun de faciliteiten toe te staan die in het Gemeenschapsacquis zijn bepaald in verband met de procedures voor de afgifte van visa voor verblijven van korte duur.

(7)

De uitwisseling van gegevens en goede praktijken moet worden aangemoedigd om de procedures voor de afgifte van visa voor een verblijf van korte duur van onderzoekers te verbeteren.

(8)

In deze aanbeveling worden de grondrechten en de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend, in acht genomen.

(9)

Denemarken neemt krachtens de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling, die dus niet van toepassing is op Denemarken. Aangezien deze aanbeveling beoogt het Schengenacquis uit te werken op grond van de bepalingen van titel IV van het derde deel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, beslist Denemarken, overeenkomstig artikel 5 van het vermelde protocol binnen zes maanden na aanneming van deze aanbeveling door het Europees Parlement en de Raad of het deze aanbeveling in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(10)

Deze aanbeveling vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (6), niet deelneemt; het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling en deze is dus niet van toepassing op deze lidstaat.

(11)

Deze aanbeveling vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (7), niet deelneemt; Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling en deze is dus niet van toepassing op deze lidstaat.

(12)

Wat de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (8), die betrekking heeft op het gebied, genoemd in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst (9).

(13)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die betrekking heeft op het gebied, genoemd in artikel 1, onder B, van Besluit 1999/437/EG juncto artikel 4, lid 1, van de Besluiten 2004/849/EG (10) en 2004/860/EG (11) van de Raad betreffende de ondertekening van die overeenkomst namens de Europese Unie respectievelijk de Europese Gemeenschap, en betreffende de voorlopige toepassing van een aantal bepalingen daarvan.

(14)

Deze aanbeveling vormt een rechtsbesluit dat voortbouwt op het Schengenacquis of anderszins daarmee verband houdt in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003.

(15)

De aanbeveling biedt ook een flexibele formule voor onderzoekers die een professionele band willen onderhouden met een instelling in hun land van herkomst (bijvoorbeeld door elk semester periodes van maximum drie maanden door te brengen als gast in een Europese onderzoeksinstelling in de gemeenschappelijke ruimte, en voor de rest van de tijd de werkzaamheden voort te zetten in de onderzoeksinstelling van het land van herkomst),

BEVELEN DE LIDSTATEN AAN:

1.

de afgifte van visa te vergemakkelijken door zich ertoe te verbinden visumaanvragen van onderzoekers uit derde landen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 539/2001 zijn onderworpen aan de visumplicht, snel te behandelen;

2.

de internationale mobiliteit van onderzoekers uit derde landen die vaak binnen de Europese Unie reizen, te bevorderen door hun meervoudige visa te verstrekken. Voor de geldigheidsduur van de visa moeten de lidstaten zich baseren op de duur van de onderzoeksprogramma's waaraan de onderzoekers deelnemen;

3.

zich ertoe te verbinden de aanneming van een geharmoniseerde aanpak ten aanzien van de bewijsstukken die onderzoekers bij hun visumaanvraag moeten voegen, te vergemakkelijken. Daarbij plegen zij overleg met de erkende onderzoeksinstellingen;

4.

de afgifte van visa aan onderzoekers zonder aanrekening van dossierkosten aan te moedigen overeenkomstig de in het Gemeenschapsacquis vastgestelde regels;

5.

in het kader van de plaatselijke consulaire samenwerking rekening te houden met de doelstelling om de afgifte van visa aan onderzoekers uit derde landen te vergemakkelijken, met het oog op een betere uitwisseling van goede praktijken;

6.

zich ertoe te verbinden de Commissie uiterlijk op 28 september 2005 informatie te verstrekken met betrekking tot de ten uitvoer gelegde beste praktijken voor de vergemakkelijking van de afgifte van eenvormige visa aan onderzoekers, zodat zij de vorderingen kan evalueren. Rekening houdend met het feit of de richtlijn betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (12), al dan niet goedgekeurd is en met de resultaten van de evaluatie, moet worden nagegaan of de bepalingen van deze aanbeveling kunnen worden opgenomen in een juridisch bindend instrument.

Gedaan te Straatsburg, 28 september 2005.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

D. ALEXANDER


(1)  PB C 120 van 20.5.2005, blz. 60.

(2)  PB C 71 van 22.3.2005, blz. 6.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 12 april 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 18 juli 2005.

(4)  Besluit nr. 1513/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandkoming van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (2002-2006) (PB L 232 van 29.8.2002, blz. 1). Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).

(5)  Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 851/2005 (PB L 141 van 4.6.2005, blz. 3).

(6)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(7)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(8)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(9)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(10)  PB L 368 van 15.12.2004, blz. 26.

(11)  PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78.

(12)  Zie bladzijde 16188/04 van dit Publicatieblad.


Raad

3.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/26


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 12 oktober 2005

tot vergemakkelijking van de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op het verrichten van wetenschappelijk onderzoek in de Europese Gemeenschap

(2005/762/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om het Europees onderzoeksbeleid te consolideren en te herstructureren heeft de Commissie in januari 2000 besloten dat er een Europese onderzoeksruimte moest worden gecreëerd als hoeksteen van het toekomstige optreden van de Gemeenschap op dit gebied.

(2)

De Europese Raad van Lissabon heeft ingestemd met de Europese onderzoeksruimte en de Gemeenschap ten doel gesteld vóór 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden.

(3)

Door de mondialisering van de economie moeten onderzoekers mobieler worden. Het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor onderzoek (4) komt hieraan tegemoet door zijn programma’s meer open te stellen voor onderzoekers van buiten de Europese Unie.

(4)

De Gemeenschap heeft tegen 2010 naar schatting 700 000 onderzoekers nodig om de doelstelling van de Europese Raad van Barcelona van maart 2002 om 3 % van het BBP in onderzoek te investeren, te verwezenlijken. Deze doelstelling moet worden verwezenlijkt door middel van een aantal samenhangende maatregelen, zoals het aantrekkelijker maken van wetenschappelijke loopbanen voor jongeren, het betrekken van meer vrouwen bij het wetenschappelijk onderzoek, het vergroten van de opleidingsmogelijkheden en de mobiliteit op het gebied van onderzoek, het verbeteren van de loopbaanperspectieven voor onderzoekers in de Gemeenschap en het toegankelijker maken van de Gemeenschap voor onderdanen van derde landen die in aanmerking komen om te worden toegelaten met het oog op onderzoek.

(5)

In afwachting van de implementatie van Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (5), wordt er in deze aanbeveling bij de lidstaten op aangedrongen de toelating van deze personen nu al te vergemakkelijken.

(6)

Aangezien de Gemeenschap te weinig onderzoekers heeft en hun toelating moet worden vergemakkelijkt, dient de toegang tot onderzoeksbanen op de arbeidsmarkt te worden versoepeld, bijvoorbeeld door de betrokkenen vrij te stellen van de werkvergunningsvoorschriften.

(7)

Om met de rest van de wereld te kunnen concurreren en onderzoekers te kunnen aantrekken, moeten de lidstaten hun procedures voor de afgifte en de verlenging van visa en verblijfstitels voor onderzoekers vereenvoudigen en versnellen.

(8)

De opvolging van deze aanbeveling mag er niet toe leiden dat de „braindrain” vanuit opkomende economieën en ontwikkelingslanden wordt gestimuleerd. Met het oog op de ontwikkeling van een totaalbeleid op het gebied van migratie dienen in het kader van het partnerschap met de landen van oorsprong begeleidende maatregelen te worden genomen om zowel de integratie van onderzoekers in hun land van oorsprong als de mobiliteit van onderzoekers te bevorderen. In dit verband moeten de lidstaten streven naar een evenwicht tussen het ontvangen van onderzoekers uit derde landen en de inschatting van de behoeften van hun land van oorsprong op het gebied van onderzoek. Daarbij moeten zij rekening houden met de persoonlijke situatie van de onderzoeker, met name wanneer de betrokkene een contractuele verbintenis heeft met een onderzoeksorganisatie in haar/zijn land van oorsprong.

(9)

Aangezien de voorwaarden met betrekking tot gezinshereniging een doorslaggevende factor vormen bij de keuze van onderzoekers voor de Gemeenschap, moeten de lidstaten de hereniging van gezinsleden van onderzoekers vergemakkelijken, bijvoorbeeld wat betreft de toegang tot de arbeidsmarkt en de mogelijkheid voor gezinsleden een aanvraag te doen wanneer zij legaal op het grondgebied van de betrokken lidstaat aanwezig zijn.

(10)

Bij het bepalen van de duur van aan gezinsleden af te geven verblijfsvergunningen moeten de lidstaten rekening houden met de vraag of de betrokkene al dan niet nog leerplichtig is.

(11)

De uitwisseling van gegevens en beste praktijken moet worden aangemoedigd om de procedures voor de toelating van onderzoekers te verbeteren. In deze aanbeveling wordt tevens gesteld dat contacten tussen bevoegde autoriteiten en networking tot verbeteringen kunnen leiden. Met name het „Pan-european Researchers Mobility Web Portal” (Pan-Europees Mobiliteitsportaal voor Onderzoekers) en de equivalente nationale instrumenten vormen voor onderzoekers een belangrijke bron van informatie.

(12)

Overeenkomstig de Toetredingsakte van 2003 geven de toenmalige lidstaten, wat de toegang tot hun arbeidsmarkten betreft, gedurende eender welke periode tijdens welke nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen worden toegepast, voorrang aan werknemers die onderdaan van de lidstaten zijn, boven werknemers die onderdaan van derde landen zijn.

(13)

Legaal in een andere lidstaat verblijvende en werkende migrerende werknemers van Tsjechië, Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije en Slovenië en hun gezinnen, en legaal in Tsjechië, Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije en Slovenië verblijvende en werkende migrerende werknemers van andere lidstaten en hun gezinnen worden niet restrictiever behandeld dan in de betrokken lidstaat respectievelijk Tsjechië, Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije en Slovenië verblijvende en werkende migrerende werknemers en hun gezinnen uit derde landen.

(14)

Deze aanbeveling eerbiedigt de grondrechten en neemt de met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht.

(15)

Overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling. Deze aanbeveling is niet van toepassing op Ierland.

(16)

Het Verenigd Koninkrijk neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en onverminderd artikel 4 van dat protocol, niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling. Deze aanbeveling is niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk.

(17)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling, die derhalve niet van toepassing is in Denemarken,

BEVEELT DE LIDSTATEN AAN:

1.

op het gebied van toelating met het oog op het verrichten van onderzoek:

a)

de toelating van onderzoekers tot de Gemeenschap aan te moedigen door voor hen gunstige voorwaarden voor het verrichten van onderzoek te creëren, bij voorkeur door hen vrij te stellen van de werkvergunningsvoorschriften, dan wel door te voorzien in automatische of versnelde afgifte van werkvergunningen;

b)

af te zien van het gebruik van quota om de toelating van onderdanen van derde landen tot onderzoeksfuncties te beperken;

c)

onderdanen van derde landen te garanderen dat zij als onderzoeker kunnen werken, en dat hun werkvergunning in voorkomend geval kan worden verlengd of vernieuwd;

2.

op het gebied van verblijfsvergunningen:

a)

zo snel mogelijk verblijfsvergunningen af te geven in verband met aanvragen van onderdanen van derde landen met het oog op onderzoek, en versnelde procedures te vergemakkelijken;

b)

onderdanen van derde landen die als onderzoeker werkzaam zijn, te garanderen dat hun verblijfsvergunning zal worden vernieuwd;

c)

de onderzoeksorganisaties geleidelijk te betrekken bij de procedure voor de toelating van onderzoekers;

3.

op het gebied van gezinshereniging, de hereniging van gezinsleden te vergemakkelijken en te ondersteunen door voor hen gunstige en aantrekkelijke voorwaarden en procedures te creëren;

4.

op het gebied van operationele samenwerking:

a)

de toegang van onderzoekers tot nuttige informatie te vergemakkelijken en de beschikbaarheid ervan bij alle relevante informatiebronnen te vergroten;

b)

een netwerk van contactpersonen bij de bevoegde instanties te bevorderen;

c)

onderzoeksorganisaties aan te moedigen dergelijke netwerken op te zetten;

d)

de Commissie in te lichten over de maatregelen die zijn genomen om de toelating van onderzoekers uit derde landen te vergemakkelijken.

Gedaan te Luxemburg, 12 oktober 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

C. CLARKE


(1)  Advies uitgebracht op 12 april 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 120 van 20.5.2005, blz. 60.

(3)  PB C 71 van 22.3.2005, blz. 6.

(4)  Besluit nr. 1513/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (2002-2006) (PB L 232 van 29.8.2002, blz. 1). Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).

(5)  Zie bladzijde 15 van dit Publicatieblad.


Top