Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52024XC06789

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE — RICHTSNOEREN voor Verordening (Eu) 2023/1115 betreffende ontbossingsvrije producten

C/2024/7730

PB C, C/2024/6789, 13.11.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/6789/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/6789/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

C-serie


C/2024/6789

13.11.2024

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

RICHTSNOEREN (1)

voor Verordening (Eu) 2023/1115 betreffende ontbossingsvrije producten (2)

(C/2024/6789)

Inhoudsopgave

1.

DEFINITIES VAN “IN DE HANDEL BRENGEN”, “OP DE MARKT AANBIEDEN” EN “UITVOER” 2

a)

In de handel brengen 3

b)

Op de markt aanbieden 3

c)

Uitvoer 4

2.

DEFINITIE VAN “MARKTDEELNEMER” 4

3.

INGANGSDATUM EN TIJDSCHEMA VOOR TOEPASSING 5

4.

ZORGVULDIGHEID EN DEFINITIE VAN “VERWAARLOOSBAAR RISICO” 6

a)

Risicobeoordeling 7

b)

Verwaarloosbaar risico 8

c)

Rol van kmo-handelaren en niet-kmo-handelaren 9

d)

Wisselwerking met de richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid 9

5.

VERDUIDELIJKING VAN “COMPLEXITEIT VAN DE TOELEVERINGSKETEN” 9

6.

WETTIGHEID 10

a)

Relevante wetgeving van het land van productie 10

b)

Zorgvuldigheid met betrekking tot de wettigheid 12

7.

TOEPASSINGSGEBIED 13

a)

Verduidelijking – Verpakking en verpakkingsmateriaal 13

b)

Verduidelijking – Afvalstoffen en teruggewonnen producten 14

8.

REGELMATIG ONDERHOUD VAN EEN STELSEL VAN ZORGVULDIGHEIDSEISEN 15

9.

SAMENGESTELDE PRODUCTEN 16

a)

Informatievoorschriften 16

b)

Zorgvuldigheid voor samengestelde producten: gebruik van bestaande zorgvuldigheidsverklaringen 17

10.

DE ROL VAN CERTIFICERINGEN EN VERIFICATIEREGELINGEN VAN DERDEN BIJ DE RISICOBEOORDELING EN RISICOBEPERKING 18

a)

De rol van certificeringen en regelingen voor verificatie van derden 19

b)

Achtergrondinformatie 21

11.

LANDBOUWGEBRUIK 22

1.

Inleiding 22

2.

Verduidelijking van de omzetting van bossen in grond die niet voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt 23

3.

Definitie van “bos” 23

4.

Definitie van “landbouwgebruik” en uitzonderingen 24

a)

Verduidelijking van landbouwdoeleinden 24

b)

Verduidelijking van het hoofdzakelijke grondgebruik 26

c)

Definitie van “landbouwplantage” 26

d)

Verduidelijking van “boslandbouwsysteem” 27

5.

Verduidelijking van het landgebruik in het geval van meerdere soorten landgebruik in hetzelfde gebied en het gebruik van kadasters en kadastrale plannen 27
BIJLAGE I 35
BIJLAGE II 42

INLEIDING

Artikel 15, lid 5, van Verordening (EU) 2023/1115 betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010 (hierna de “ontbossingsverordening” genoemd, elders ook “EUDR”) bepaalt dat de Commissie richtsnoeren kan opstellen om de geharmoniseerde uitvoering van de verordening te faciliteren.

Deze richtsnoeren zijn niet wettelijk bindend, maar zijn enkel opgesteld om informatie over bepaalde aspecten van de ontbossingsverordening te verstrekken. De bepalingen van de ontbossingsverordening, waarin de wettelijke verplichtingen zijn vastgesteld, worden door deze richtsnoeren niet vervangen, aangevuld of gewijzigd. Evenmin is het de bedoeling dat men zich uitsluitend door deze richtsnoeren laat leiden; zij moeten in samenhang met de wetgeving worden gebruikt en niet als “autonoom” referentiepunt.

Dit document is echter een nuttige referentie voor iedereen die moet voldoen aan de ontbossingsverordening, omdat het specifieke delen van de wetgevingstekst verder verduidelijkt en daarmee marktdeelnemers en handelaren wegwijs kan maken. Daarnaast kan het nationale bevoegde autoriteiten, handhavingsinstanties en nationale rechtbanken ondersteunen bij de uitvoering en handhaving van de ontbossingsverordening.

De in dit document behandelde onderwerpen zijn in samenwerking met aangewezen vertegenwoordigers van de lidstaten besproken en uitgewerkt. Naarmate meer ervaring is opgedaan met de toepassing van de ontbossingsverordening kunnen de richtsnoeren worden herzien om eventuele benodigde verdere verduidelijkingen toe te voegen.

Voor alle onderwerpen in deze richtsnoeren geldt dat bij de definities van de verordening, in overeenstemming met overweging 43, wordt voortgebouwd op de werkzaamheden van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO), de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC), het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) en de Internationale Unie voor het behoud van de natuur en de natuurlijke hulpbronnen (IUCN).

Het evenredigheidsbeginsel is een van de algemene beginselen van het recht van de Unie en is van toepassing op de interpretatie en handhaving van Uniewetgeving (3). De verantwoordelijkheid voor de handhaving van de bepalingen ligt bij de lidstaten.

1.   DEFINITIES VAN “IN DE HANDEL BRENGEN”, “OP DE MARKT AANBIEDEN” EN “UITVOER”

Toepasselijke wetgeving: Ontbossingsverordening – artikel 2 – Definities

De verplichtingen van marktdeelnemers op grond van artikel 4 zijn van belang wanneer relevante producten “in de handel worden gebracht” of “worden uitgevoerd” of daartoe zijn bestemd. De verplichtingen van handelaren op grond van artikel 5 zijn van belang wanneer relevante grondstoffen of relevante producten “op de markt worden aangeboden” of daartoe bestemd zijn (zie ook hoofdstuk 4, punt c), van deze richtsnoeren).

Bijlage I bij deze richtsnoeren bevat een overzicht van scenario’s waarin wordt uitgelegd aan welke verplichtingen kmo- en niet-kmo-marktdeelnemers en -handelaren moeten voldoen wanneer zij relevante producten in de Unie in de handel brengen, op de markt van de Unie aanbieden of uit de Unie uitvoeren. In de scenario’s komen ook de wijzigingen van de verplichtingen voor kmo-marktdeelnemers verderop in de toeleveringsketen (artikel 4, lid 8) en voor niet-kmo-marktdeelnemers en -handelaren (artikel 4, lid 9) aan bod.

a)   In de handel brengen

Overeenkomstig artikel 2, punt 16, wordt een relevante grondstof of relevant product “in de handel gebracht” als het voor het eerst in de Unie op de markt wordt aangeboden. Het begrip is dus niet van toepassing op relevante grondstoffen of relevante producten die reeds in de Unie in de handel zijn gebracht. Het begrip “op de markt brengen” heeft betrekking op elke afzonderlijke relevante grondstof of elk afzonderlijk relevant product, niet op een type product, ongeacht of het is geproduceerd als afzonderlijke eenheid of in een reeks.

b)   Op de markt aanbieden

Overeenkomstig artikel 2, punt 18, wordt een relevant product “op de markt aangeboden” als het wordt verstrekt:

op de markt van de Unie met het oog op distributie, verbruik of gebruik — dit betekent dat het relevante product of de relevante grondstof fysiek in de EU aanwezig moet zijn en ofwel in de EU is geoogst, verkregen of geproduceerd, ofwel in de EU is ingevoerd en onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” is geplaatst. Relevante producten die in de EU worden ingevoerd, verkrijgen niet de status van “Uniegoederen” voordat zij het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht en door de douane in het vrije verkeer zijn gebracht. Relevante producten die onder andere douaneregelingen dan het “in het vrije verkeer brengen” zijn geplaatst (bv. douane-entrepot, actieve veredeling, tijdelijke invoer, doorvoer), worden niet geacht in de handel te zijn gebracht overeenkomstig de ontbossingsverordening, en

in het kader van een handelsactiviteit — dit is een activiteit die plaatsvindt in een zakelijke context. Handelsactiviteiten kunnen tegen betaling of kosteloos plaatsvinden. Levering aan niet-commerciële consumenten en activiteiten die niet tegen betaling worden verricht, vallen binnen het toepassingsgebied van de ontbossingsverordening (bv. activiteiten die tegen een donatie of pro bono worden verricht). De verordening legt geen eisen op aan niet-commerciële consumenten, aangezien de ontbossingsverordening niet van toepassing is op particulier gebruik en verbruik.

Op de markt aanbieden ” moet daarom worden opgevat als het geval waarin een handelaar relevante producten op de markt van de Unie levert, zowel i) met het oog op distributie, verbruik of gebruik als ii) in het kader van zijn handelsactiviteiten.

In de handel brengen ” moet daarom worden opgevat als het geval waarin een marktdeelnemer een relevant product op de markt van de Unie aanbiedt i) met het oog op distributie, verbruik of gebruik, ii) voor het eerst, en iii) in het kader van zijn handelsactiviteiten.

De gecombineerde definities van “marktdeelnemer” (artikel 2, punt 15, van de ontbossingsverordening) en “in het kader van een handelsactiviteit” (artikel 2, punt 19, van de ontbossingsverordening) impliceren dat eenieder die een relevant product in de handel brengt:

a)

voor distributie aan commerciële of niet-commerciële consumenten, bijvoorbeeld voor de verkoop of gratis (bijvoorbeeld als monster);

b)

met het oog op verwerking, of

c)

voor gebruik in de eigen onderneming

onderworpen zal zijn aan de zorgvuldigheidseisen en een zorgvuldigheidsverklaring moet indienen, tenzij een vereenvoudiging van toepassing is (zie artikel 4, leden 8 en 9, van de ontbossingsverordening).

Relevante producten die de markt binnenkomen ” moet daarom worden opgevat als het geval waarin relevante producten zowel:

worden aangegeven om onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” te worden geplaatst en bestemd zijn om in de Unie in de handel te worden gebracht. Alleen producten die door de douane in het vrije verkeer zijn gebracht, worden geacht in de Unie in de handel te zijn gebracht. Andere douaneregelingen dan het “in het vrije verkeer brengen” (bv. douane-entrepot, actieve veredeling, tijdelijke invoer enz.), vallen niet binnen het toepassingsgebied van de ontbossingsverordening, als

niet rechtstreeks bestemd zijn voor particulier gebruik of verbruik binnen het douanegebied van de Unie. Producten die bestemd zijn voor particulier gebruik of verbruik (bv. door personen die dergelijke producten na een reis buiten de EU hebben meegenomen voor eigen gebruik of verbruik) vallen niet onder de ontbossingsverordening.

c)   Uitvoer

Volgens artikel 2, punt 37, heeft “uitvoer” betrekking op de douaneregeling uitvoer zoals bedoeld in artikel 269 van Verordening (EU) nr. 952/2013 (4) en op Uniegoederen die het douanegebied van de Unie verlaten.

Overeenkomstig artikel 269 van Verordening (EU) nr. 952/2013 is de regeling uitvoer niet van toepassing op: a) onder de regeling passieve veredeling geplaatste goederen; b) goederen die het douanegebied van de Unie hebben verlaten na onder de regeling bijzondere bestemming te zijn geplaatst; c) goederen die vrijgesteld van BTW of accijns geleverd worden als vliegtuig- of scheepsvoorraden, ongeacht de bestemming van het vliegtuig of het schip, waarvoor een bewijs van levering vereist is; d) onder de regeling intern douanevervoer geplaatste goederen; e) overeenkomstig artikel 155 van Verordening (EU) nr. 952/2013 tijdelijk uit het douanegebied van de Unie vervoerde goederen.

Wederuitvoer zoals bepaald in artikel 270 van Verordening (EU) nr. 952/2013 valt niet binnen het toepassingsgebied van de ontbossingsverordening. Wederuitvoer betekent in dit verband dat de relevante grondstof of het relevante product de status van “Uniegoed” niet heeft verkregen en na indiening van bijvoorbeeld een aangifte tot wederuitvoer het douanegebied van de Unie verlaat.

“Relevante producten die de markt verlaten” moeten daarom worden opgevat als het geval waarin relevante producten in het kader van een handelsactiviteit onder de douaneregeling “uitvoer” worden geplaatst.

Het relevante product verliest zijn douanestatus van “Uniegoed” wanneer het uit het douanegebied van de Unie wordt uitgevoerd, waardoor dat relevante product als een nieuw product wordt beschouwd wanneer het vervolgens opnieuw op de markt van de Unie binnenkomt, ook al blijft de GS-code dezelfde.

Bijlage I bij deze richtsnoeren bevat voorbeelden van hoe de interpretatie van de termen “in de handel brengen”, “op de markt aanbieden” en “uitvoer” in de praktijk werkt.

2.   DEFINITIE VAN “MARKTDEELNEMER”

Toepasselijke wetgeving: Ontbossingsverordening – artikel 2 – Definities; artikel 7 – Het in de handel brengen door in derde landen gevestigde marktdeelnemers

Volgens artikel 2, punt 15, is een marktdeelnemer een natuurlijke of rechtspersoon die

relevante producten in de handel brengt of uitvoert

in het kader van een handelsactiviteit.

Om marktdeelnemers op consistente wijze te kunnen identificeren, kan een onderscheid worden gemaakt aan de hand van hun rollen op basis van de wijze waarop hun relevante producten in de Unie in de handel worden gebracht, die varieert naargelang die binnen of buiten de EU worden geproduceerd.

Voor relevante producten die overeenkomstig artikel 2, punt 14, in de EU worden geproduceerd, is de marktdeelnemer gewoonlijk de persoon die de afgewerkte producten distribueert of gebruikt in het kader van een handelsactiviteit; dit kan de producent of fabrikant zijn.

Een persoon die een relevant product omzet in een ander relevant product (met een nieuwe GS-code, overeenkomstig bijlage I bij de verordening) en het in de handel brengt of uit de markt uitvoert, is een marktdeelnemer verderop in de toeleveringsketen.

Voor relevante grondstoffen of relevante producten die buiten de EU worden geproduceerd

is de marktdeelnemer de persoon die als importeur optreedt wanneer de relevante grondstoffen of relevante producten worden aangegeven om onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” te worden geplaatst. De importeur is de persoon die in het desbetreffende gegevenselement van de douaneaangifte is vermeld, naargelang het geval:

de “importeur” in gegevenselement 13 04 000 000 (bijlage B bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 (5));

gegevenselement DE 3/15 in een eerdere publicatie van het EU-douanedatamodel (EUCDM);

de “geadresseerde” in vak 8 van het enig document;

wanneer de persoon die als importeur optreedt wanneer de relevante grondstoffen of relevante producten worden aangegeven onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen”, niet in de EU is gevestigd, wordt de eerste natuurlijke of rechtspersoon die de relevante producten op de markt aanbiedt, ook beschouwd als marktdeelnemer, d.w.z. dat hij, hoewel hij geen marktdeelnemer is in de zin van artikel 2, punt 15, wel is onderworpen aan de verplichtingen van een marktdeelnemer. Deze vereiste komt bovenop de normale verplichtingen van de buiten de Unie gevestigde marktdeelnemer en heeft tot doel ervoor te zorgen dat er altijd een in de EU gevestigde verantwoordelijke actor is.

Voor relevante producten die in de EU worden ingevoerd, is de definitie van “marktdeelnemer” onafhankelijk van de eigendomsoverdracht van het product en van andere contractuele regelingen. Wanneer een in de EU geproduceerd product in de handel wordt gebracht, is de marktdeelnemer gewoonlijk de persoon die op het moment van verkoop eigenaar is van de grondstof of het product, maar dit kan afhangen van de specifieke omstandigheden van de contractuele overeenkomst.

Voor relevante producten die uit de Unie worden uitgevoerd, is de marktdeelnemer gewoonlijk de persoon die als exporteur optreedt wanneer de relevante producten worden aangegeven om onder de douaneregeling uitvoer te worden geplaatst. De exporteur is de persoon die in het desbetreffende gegevenselement van de douaneaangifte is vermeld, naargelang het geval:

de “exporteur” in gegevenselement 13 01 000 000 (bijlage B bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446);

gegevenselement DE 3/1 in een eerdere publicatie van het EU-douanedatamodel (EUCDM);

de “verzender/exporteur” in vak 2 van het enig document.

De rol van marktdeelnemers wordt nader toegelicht aan de hand van de scenario’s in bijlage I bij deze richtsnoeren.

3.   INGANGSDATUM EN TIJDSCHEMA VOOR TOEPASSING

Toepasselijke wetgeving: Ontbossingsverordening – artikel 1, lid 2 – Onderwerp en toepassingsgebied; artikel 37 – Intrekking; artikel 38 – Inwerkingtreding en datum van toepassing

De ontbossingsverordening is op 29 juni 2023 in werking getreden. De meeste verplichtingen voor marktdeelnemers en handelaren, alsook voor de bevoegde autoriteiten, waaronder die van de artikelen 3 tot en met 13, 16 tot en met 24, 26, 31 en 32, zijn van toepassing met ingang van 30 december 2024 .

Voor marktdeelnemers die uiterlijk op 31 december 2020 (krachtens artikel 3, lid 1 respectievelijk lid 2, van Richtlijn 2013/34/EU) als micro- of kleine onderneming zijn opgericht, zijn de verplichtingen van de artikelen 3 tot en met 13, 16 tot en met 24, 26, 31 en 32 van toepassing met ingang van 30 juni 2025 , behalve wat betreft de producten die vallen onder de bijlage bij Verordening (EU) nr. 995/2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (6) (de houtverordening). Dit betekent dat er een overgangsperiode is tussen de inwerkingtreding van de verordening (29 juni 2023) en het begin van de toepassing ervan (30 december 2024, uitgesteld tot 30 juni 2025 voor kleine of micro-ondernemingen die uiterlijk op 31 december 2020 zijn opgericht) waarin marktdeelnemers en handelaren die relevante grondstoffen en producten in de Unie in de handel brengen, op de markt van de Unie aanbieden of uit de markt van de Unie uitvoeren, van de belangrijkste verplichtingen uit hoofde van de ontbossingsverordening zijn vrijgesteld.

De volgende regels gelden voor alle relevante grondstoffen en daarmee verband houdende relevante producten, met uitzondering van hout en houtproducten die onder de bijlage bij de houtverordening vallen:

indien een relevante grondstof of een relevant product in de handel wordt gebracht tijdens de overgangsperiode die op de desbetreffende marktdeelnemer van toepassing is, zijn de verplichtingen van de ontbossingsverordening niet op de marktdeelnemer van toepassing.

Bovendien zijn de verplichtingen van de ontbossingsverordening niet van toepassing op relevante producten die na het begin van de toepassing van de verordening in de handel worden gebracht of op de markt worden aangeboden en die volledig zijn vervaardigd uit grondstoffen of producten die tijdens de overgangsperiode in de handel zijn gebracht. Dit betekent dat door de uitgestelde toepassing voor marktdeelnemers van kleine en micro-ondernemingen (30 juni 2025), wanneer zij producten in de handel brengen of op de markt aanbieden, ook voor middelgrote en grote marktdeelnemers en handelaren verderop in de toeleveringsketen een vrijstelling zal gelden wanneer zij deze producten of daarvan afgeleide producten verhandelen of op de markt aanbieden.

In de hierboven beschreven gevallen zal de verplichting van de marktdeelnemers verderop in de toeleveringsketen (of handelaren die het relevante product dat in de overgangsperiode in de handel is gebracht, vervolgens op de markt aanbieden) beperkt blijven tot het verzamelen van voldoende overtuigend en verifieerbaar bewijsmateriaal om aan te tonen dat het relevante product in eerste instantie vóór de (uitgestelde) toepassing van de verordening in de handel is gebracht.

Voor onderdelen van een relevant afgeleid product die zijn geproduceerd met andere relevante producten die vanaf 30 december 2024 (of vanaf 30 juni 2025 door een micro- of kleine onderneming) in de handel zijn gebracht, zullen de marktdeelnemers die verderop in de toeleveringsketen in de handel brengen evenals de handelaren aan de standaardverplichtingen van de verordening onderworpen zijn, ook al vallen sommige andere onderdelen mogelijk onder de overgangsperiode.

Overeenkomstig artikel 1, lid 2, van de ontbossingsverordening is de ontbossingsverordening niet van toepassing indien de relevante producten vóór 29 juni 2023 zijn geproduceerd. Het moment en de plaats van productie zijn in dit verband de productiedatum en de productieplaats van de relevante grondstof; dit geldt zowel voor de grondstoffen als voor de daarvan afgeleide producten. In de meeste gevallen is de productiedatum het moment waarop het product is geoogst of verkregen, met uitzondering van producten van runderen, in welk geval het relevante moment van productie valt op de datum waarop het rund is geboren.

Voor hout en houtproducten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt a), van de houtverordening gelden overeenkomstig artikel 37, lid 3, van de ontbossingsverordening bijzondere regels:

hout en houtproducten die vóór 29 juni 2023 zijn geproduceerd en:

die vóór 30 december 2024 in de handel zijn gebracht, blijven onderworpen aan de regels van de houtverordening;

die tussen 30 december 2024 en 31 december 2027 in de handel zijn gebracht, blijven onderworpen aan de regels van de houtverordening;

die vanaf 31 december 2027 in de handel worden gebracht, blijven onderworpen aan artikel 3 van de ontbossingsverordening;

hout en houtproducten die tussen 29 juni 2023 en 30 december 2024 zijn geproduceerd en:

die vóór 30 december 2024 in de handel zijn gebracht, blijven onderworpen aan de regels van de houtverordening;

die vanaf 30 december 2024 in de handel zijn gebracht, blijven onderworpen aan de regels van de ontbossingsverordening;

hout en houtproducten die vanaf 30 december 2024 worden geproduceerd, blijven onderworpen aan de regels van de ontbossingsverordening.

4.   ZORGVULDIGHEID EN DEFINITIE VAN “VERWAARLOOSBAAR RISICO”

Toepasselijke wetgeving: Ontbossingsverordening – artikel 2, punt 26 – Definities; artikel 4 – Verplichtingen van marktdeelnemers; artikel 8 – Zorgvuldigheid; artikel 9 – Informatievoorschriften; artikel 10 – Risicobeoordeling

In artikel 4, lid 1, is bepaald dat marktdeelnemers zorgvuldigheid moeten betrachten overeenkomstig artikel 8 voordat zij relevante producten in de handel brengen of uitvoeren zodat wordt aangetoond dat de relevante producten in overeenstemming zijn met artikel 3. Daartoe stellen de marktdeelnemers overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de ontbossingsverordening een kader van procedures en maatregelen op — een stelsel van zorgvuldigheidseisen — om overeenkomstig artikel 8 de nodige zorgvuldigheid te betrachten om ervoor te zorgen dat de relevante producten die zij in de handel brengen of uitvoeren in overeenstemming zijn met artikel 3 van de verordening, en werken zij dit kader bij wanneer nodig. Marktdeelnemers zijn verantwoordelijk voor een grondig onderzoek en een grondige analyse van hun eigen bedrijfsactiviteiten, waarvoor relevante gegevens moeten worden verzameld, geanalyseerd en — indien nodig — risicobeperkende maatregelen moeten worden genomen, tenzij het risico van niet-naleving als verwaarloosbaar wordt beoordeeld. Tussen de gegevensverzameling, risicoanalyse en risicobeperking moet een causaal verband bestaan en zij moeten zijn afgestemd op de aard van de bedrijfsactiviteiten van de marktdeelnemer en van de toeleveringsketens.

Marktdeelnemers moeten specificeren welke risicobeoordelingscriteria overeenkomstig artikel 10, lid 2, zij in aanmerking nemen met betrekking tot de relevante producten die zij voornemens zijn in de Unie in de handel te brengen of uit de markt van de Unie uit te voeren. De risicobeoordelingscriteria moeten dus worden afgestemd op de relevante producten die de marktdeelnemer voornemens is in de handel te brengen of uit te voeren.

a)   Risicobeoordeling

Op grond van de zorgvuldigheidseisen van artikel 8 moet de marktdeelnemer:

van elke specifieke leverancier informatie, documenten en gegevens verzamelen over de relevante producten die krachtens artikel 8 en 9 onder de ontbossingsverordening vallen (vermeld in bijlage I);

die informatie verifiëren en analyseren samen met andere contextuele informatie en op basis daarvan een risicobeoordeling overeenkomstig artikel 10 uitvoeren, en

risicobeperkende maatregelen overeenkomstig artikel 11 vaststellen, tenzij uit de overeenkomstig artikel 10 uitgevoerde risicobeoordeling blijkt dat er geen of slechts een verwaarloosbaar risico bestaat dat de relevante producten niet conform zijn.

In artikel 9, lid 1, is gespecificeerd welke productgerelateerde informatie moet worden beoordeeld, waaronder informatie die specifiek is voor het product en de bijbehorende toeleveringsketen. Artikel 10, lid 2, bepaalt welke aanvullende contextuele informatie nodig is om het risiconiveau te beoordelen, zoals de toestand van de bossen in het land van productie.

Indien de producten zijn vervaardigd met grondstoffen die van verschillende bronnen of geolocaties afkomstig zijn, moet het risico voor elke bron of geolocatie worden beoordeeld.

Op basis van de verzamelde gegevens moeten nauwkeurig omschreven risicoanalysetaken worden uitgevoerd en moeten de risicocategorieën en de daarmee verband houdende noodzakelijke risicobeperkende maatregelen worden vastgesteld. Het risiconiveau kan alleen voor elk geval afzonderlijk door de marktdeelnemers worden beoordeeld, aangezien het van meerdere factoren afhankelijk is.

Er zijn verschillende manieren om de risicobeoordeling uit te voeren, maar de marktdeelnemer moet voor elk relevant product aan de in artikel 10, lid 2, genoemde criteria voldoen. Daarbij moeten onder meer de volgende vragen en overwegingen worden geadresseerd:

Waar is het product geproduceerd?

Wat is het overeenkomstig artikel 29 (7) voor het betrokken land van productie, of delen daarvan, bepaalde risico? Wat is de mate van bosbedekking en wat is de prevalentie (mate) van bosdegradatie of ontbossing in het land van productie of delen daarvan? Hoe hoog is de prevalentie van illegale productie van de relevante grondstof in het land/delen daarvan?

Wat zijn de productspecifieke risico’s?

Er zijn aanzienlijke verschillen in de manieren waarop de verschillende in bijlage I bij de ontbossingsverordening vermelde relevante producten worden geproduceerd, hetgeen gevolgen zal hebben voor het risico van non-conformiteit. Sommige producten bevatten bijvoorbeeld grondstoffen die op honderden afzonderlijke geolocaties zijn geproduceerd, of ondergaan bij de vervaardiging ingrijpende chemische of fysische processen.

Is de toeleveringsketen complex?

Zie deel 5 voor een verduidelijking van het begrip “complexiteit van de toeleveringsketen”.

Zijn er aanwijzingen dat een bedrijf in de toeleveringsketen betrokken is bij illegale praktijken, ontbossing of bosdegradatie?

Wanneer relevante grondstoffen of producten zijn gekocht van een bedrijf dat in verband is gebracht met illegale praktijken, ontbossing of bosdegradatie, is het risico dat die grondstoffen of producten niet aan de voorschriften voldoen groter. Zijn er concrete aanwijzingen overeenkomstig artikel 31 ingediend met betrekking tot bedrijven in de toeleveringsketen? Zijn er bedrijven in de toeleveringsketen die de relevante wetgeving (8) hebben geschonden en door de staat zijn gesanctioneerd wegens overtreding van dergelijke wetten?

Is er aanvullende informatie uit certificering of regelingen voor verificatie van derden beschikbaar over de naleving van de ontbossingsverordening door bedrijven in de toeleveringsketen?

Zie deel 10 voor een verduidelijking van de rol van regelingen voor verificatie door derden.

Zijn de relevante producten geproduceerd overeenkomstig de relevante wetgeving van het land van productie?

De relevante wetgeving van het land van productie is gedefinieerd in artikel 2, punt 40. Zie deel 6 voor meer informatie over voorschriften in verband met de wettigheid.

Zijn er bezorgdheden over het land van productie en oorsprong, of delen daarvan, zoals de mate van corruptie, de prevalentie van vervalsing van documenten en gegevens, het gebrek aan wetshandhaving, schendingen van internationale mensenrechten, gewapende conflicten of de prevalentie van door de VN-Veiligheidsraad of de Raad van de Europese Unie opgelegde sancties?

Deze zorgen kunnen de betrouwbaarheid ondermijnen van documenten die aantonen dat aan de toepasselijke wetgeving wordt voldaan. Er moet derhalve rekening worden gehouden met de mate van corruptie, bedrijfsrisico-indicatoren en andere relevante indicatoren.

Worden alle documenten die aantonen dat wordt voldaan aan de toepasselijke wetgeving overgelegd door de leverancier en kan de echtheid hiervan meteen worden geverifieerd?

Als alle relevante documenten gereed zijn en op verzoek van de marktdeelnemers beschikbaar worden gemaakt, is het waarschijnlijker dat de toeleveringsketen goed is opgezet en de leverancier op de hoogte is van de vereisten van de ontbossingsverordening.

b)   Verwaarloosbaar risico

Het begrip “verwaarloosbaar risico” moet worden geïnterpreteerd overeenkomstig artikel 2, punt 26, wat betekent dat de grondstoffen of producten op basis van een volledige beoordeling van zowel de productspecifieke als de algemene informatie overeenkomstig artikel 10 en, waar nodig, van de toepassing van de passende risicobeperkende maatregelen uit hoofde van artikel 11, geen aanleiding geven tot bezorgdheid omdat zij niet in overeenstemming zouden zijn met artikel 3, punt a) (ontbossingsvrij zijn) of b) (legaal geproduceerd zijn, overeenkomstig de toepasselijke wetgeving van het land van productie).

De lijst van risicobeoordelingscriteria in artikel 10, lid 2, is niet uitputtend; marktdeelnemers kunnen ervoor kiezen aanvullende criteria toe te passen als dat zou helpen om te bepalen of het waarschijnlijk is dat een relevante grondstof of relevant product illegaal geproduceerd is of niet ontbossingsvrij is, of om legale of ontbossingsvrije productie aan te tonen.

Overeenkomstig artikel 13 hoeven kmo-marktdeelnemers en niet-kmo-marktdeelnemers die inkopen uit landen met een laag risico, niet aan de verplichtingen uit hoofde van artikel 10 en artikel 11 te voldoen om tot een verwaarloosbaar risico te komen, nadat zij zich ervan hebben vergewist dat alle relevante grondstoffen en producten die zij in de handel brengen of uitvoeren, zijn geproduceerd in landen, of delen daarvan, die overeenkomstig artikel 29 als land, of deel daarvan, met een laag risico zijn aangemerkt (9). De in de artikelen 10 en 11 beschreven stappen zijn echter wel van toepassing indien een marktdeelnemer die inkoopt uit een land met een laag risico, informatie verkrijgt of op de hoogte wordt gebracht dat het risico bestaat dat niet is voldaan aan de verordening of dat die wordt omzeild; zie artikel 13, lid 2.

Voor niet-kmo-marktdeelnemers verderop in een toeleveringsketen kan de vereenvoudiging uit hoofde van artikel 4, lid 9, ook van toepassing zijn, wat betekent dat de niet-kmo-marktdeelnemers zich er in dit geval alleen van moeten vergewissen dat door partijen eerder in de toeleveringsketen de nodige zorgvuldigheid is betracht. Daarbij hoeft niet noodzakelijkerwijs elke afzonderlijke zorgvuldigheidsverklaring die door partijen eerder in de toeleveringsketen wordt ingediend, systematisch te worden gecontroleerd. De niet-kmo-marktdeelnemer verderop in de toeleveringsketen zou bijvoorbeeld kunnen nagaan of marktdeelnemers eerder in de toeleveringsketen beschikken over een operationeel en up-to-date stelsel van zorgvuldigheidseisen, waaronder adequate en evenredige beleidslijnen, controles en procedures om de non-conformiteitsrisico’s van relevante producten te beperken en doeltreffend te beheren, om ervoor te zorgen dat regelmatig de passende zorgvuldigheid wordt betracht.

Indien bij de analyse van een van de risicocriteria in het kader van de risicobeoordeling en de risicobeperking een niet verwaarloosbaar risiconiveau aan het licht is gekomen, moet het product worden geacht een niet-verwaarloosbaar risico met zich mee te brengen, waardoor de marktdeelnemer het niet op de markt van de Unie in de handel mag brengen of uit de markt van de Unie mag uitvoeren.

c)   Rol van kmo-handelaren en niet-kmo-handelaren

Volgens de definitie van artikel 2, punt 17, is een handelaar een andere persoon in de toeleveringsketen dan de marktdeelnemer die in het kader van een handelsactiviteit relevante producten op de markt aanbiedt.

Of een handelaar aan zorgvuldigheidsverplichtingen is onderworpen, hangt af van de vraag of de handelaar al dan niet een kmo is, hetgeen wordt bepaald aan de hand van de criteria van artikel 3 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad; zie artikel 2, punt 30, van de ontbossingsverordening.

Indien de handelaar geen kmo is, zijn overeenkomstig artikel 5, lid 1, verplichtingen en bepalingen voor niet-kmo-marktdeelnemers van toepassing, wat betekent dat de niet-kmo-handelaar zich ervan moet vergewissen dat door partijen eerder in de toeleveringsketen zorgvuldigheid is betracht (zie het vorige onderdeel).

Voor kmo-handelaren zijn de toepasselijke verplichtingen vastgelegd in artikel 5, leden 2 tot en met 6, van de ontbossingsverordening. Kmo-handelaren mogen de relevante producten alleen op de markt aanbieden indien zij in het bezit zijn van de krachtens artikel 5, lid 3, vereiste informatie, in wezen de identiteit van hun leveranciers en zakelijke klanten en de referentienummers van de bij de producten behorende zorgvuldigheidsverklaringen. Kmo-handelaren hoeven geen zorgvuldigheid te betrachten en hoeven niet na te gaan of door partijen eerder in de toeleveringsketen zorgvuldigheid is betracht. Hun verplichting bestaat erin de traceerbaarheid van de relevante producten in stand te houden, wat betekent dat zij informatie moeten verzamelen en bewaren en deze op verzoek ter beschikking moeten stellen van de bevoegde autoriteiten om aan te tonen dat zij aan de voorschriften voldoen.

d)   Wisselwerking met de richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid

Richtlijn (EU) 2024/1760 inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid (10) wordt een algemeen horizontaal kader voor passende zorgvuldigheid op het gebied van duurzaamheid voor zeer grote ondernemingen in en buiten de EU vastgesteld. De ontbossingsverordening biedt een sectoraal kader voor ontbossing met betrekking tot bepaalde aspecten van passende zorgvuldigheid voor bepaalde producten. De bovengenoemde richtlijn en de ontbossingsverordening hebben verschillende toepassingsgebieden, maar vullen elkaar aan, en beide moeten op coherente wijze worden toegepast om doeltreffende zorgvuldigheid te waarborgen. Wanneer de specifieke zorgvuldigheidsregels van de ontbossingsverordening in strijd zijn met de algemene regels van de richtlijn, hebben de bepalingen van de ontbossingsverordening, als lex specialis, voorrang op de algemene regels van de richtlijn (lex generalis) voor zover zij voorzien in uitgebreidere of specifiekere verplichtingen waarmee dezelfde doelstellingen worden nagestreefd. Deze regel is opgenomen in artikel 1, lid 3, van de richtlijn en volgt de beginselen van het EU-recht, die in dergelijke gevallen voorrang geven aan lex specialis boven lex generalis.

5.   VERDUIDELIJKING VAN “COMPLEXITEIT VAN DE TOELEVERINGSKETEN”

Toepasselijke wetgeving: Ontbossingsverordening – artikel 8 – Zorgvuldigheid; artikel 9 – Informatievoorschriften; artikel 10 – Risicobeoordeling; artikel 11 – Risicobeperking

“De complexiteit van de relevante toeleveringsketen” wordt uitdrukkelijk genoemd als een van de risicobeoordelingscriteria in artikel 10, lid 2, punt i), van de ontbossingsverordening en is daarom relevant voor de risicobeoordeling en de risicobeperking in het kader van de naleving van de zorgvuldigheidseisen. Het is een van de criteria van de risicobeoordeling en risicobeperking die zijn opgenomen in de artikelen 10 en 11.

De grondgedachte achter dit criterium is dat het traceren van relevante producten tot op het land van productie en de percelen waar de relevante grondstoffen zijn geproduceerd, moeilijker kan zijn als de toeleveringsketen complex is, en dit een factor is die het risico op non-conformiteit in de hand werkt. Inconsistentie van de relevante informatie en gegevens en problemen bij het verkrijgen van de nodige informatie op enig punt in de toeleveringsketen kunnen het risico vergroten dat niet-conforme grondstoffen of producten de toeleveringsketen binnenkomen. Het belangrijkste daarbij is de mate waarin het mogelijk is de relevante grondstoffen in een relevant product te traceren tot op de percelen waar zij zijn geproduceerd.

Het risico op non-conformiteit neemt toe als de complexiteit van de toeleveringsketen het moeilijk maakt om de op grond van artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 2, van de ontbossingsverordening vereiste informatie vast te stellen. Het bestaan van niet-geïdentificeerde stappen in de toeleveringsketen of enige andere bevinding die wijst op non-conformiteit kan tot de conclusie leiden dat het risico niet verwaarloosbaar is.

De toeleveringsketen wordt complexer naarmate het aantal verwerkers en tussenpersonen tussen de percelen in het land van productie en de marktdeelnemer of handelaar toeneemt. De complexiteit kan ook toenemen wanneer meer dan één relevant product wordt gebruikt om een nieuw relevant product te vervaardigen of indien de relevante grondstoffen uit meerdere productielanden worden verkregen. Anderzijds zal de zorgvuldigheidsprocedure waarschijnlijk eenvoudiger zijn bij korte toeleveringsketens en kan een korte toeleveringsketen, met name in het geval van vereenvoudigde zorgvuldigheidseisen op grond van artikel 13, een factor zijn die helpt aan te tonen dat het risico op omzeiling van de verordening verwaarloosbaar is.

Om de complexiteit van de toeleveringsketen te beoordelen, kunnen marktdeelnemers en handelaren gebruikmaken van de volgende (niet-uitputtende) lijst van vragen betreffende relevante producten die in de Unie in de handel worden gebracht, op de markt van de Unie worden aangeboden of daaruit worden uitgevoerd:

Waren er verschillende verwerkers en/of stappen in de toeleveringsketen voordat een bepaald relevant product in de Unie in de handel werd gebracht, op de markt van de Unie werd aangeboden of uit de markt van de Unie werd uitgevoerd?

Bevat het relevante product relevante grondstoffen die afkomstig zijn van verschillende percelen en/of landen van productie?

Is het relevante product een sterk bewerkt product (dat meerdere andere relevante producten kan omvatten)?

Voor hout:

bevat het betrokken product materiaal van meer dan één boomsoort?

zijn het hout en/of de houtproducten in meer dan één land verhandeld?

zijn relevante bewerkte producten in derde landen verwerkt of vervaardigd voordat zij in de Unie in de handel zijn gebracht, op de markt van de Unie zijn aangeboden of uit de markt van de Unie zijn uitgevoerd?

6.   WETTIGHEID

Toepasselijke wetgeving: Ontbossingsverordening – artikel 2, punt 40 – Definities en artikel 3, punt b) – Verbod

Overeenkomstig artikel 3 van de ontbossingsverordening mogen relevante grondstoffen en relevante producten niet in de handel worden gebracht, op de markt worden aangeboden of worden uitgevoerd, tenzij aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

zij zijn ontbossingsvrij;

b)

zij zijn geproduceerd overeenkomstig de relevante wetgeving van het land van productie, en

c)

zij gaan vergezeld van een zorgvuldigheidsverklaring.

De relevante producten moeten elk afzonderlijk en individueel aan alle drie de criteria voldoen; zo niet, dan mogen marktdeelnemers en niet-kmo-handelaren deze producten niet in de handel brengen, op de markt aanbieden of uitvoeren.

a)   Relevante wetgeving van het land van productie

De basis om te bepalen of een relevante grondstof of relevant product overeenkomstig de relevante wetgeving van het land van productie is geproduceerd, is de wetgeving van het land waar de grondstof, of, in het geval van een product, de grondstof in een relevant product, is geteeld, geoogst, verkregen uit of gefokt op relevante percelen of, wat runderen betreft, in etablissementen.

In de ontbossingsverordening wordt gekozen voor een flexibele benadering waarbij een aantal wetgevingsgebieden worden genoemd zonder te verwijzen naar specifieke wetten, omdat die van land tot land verschillen en mettertijd kunnen worden gewijzigd. Echter is alleen de toepasselijke wetgeving betreffende de juridische status van het productiegebied relevante wetgeving overeenkomstig artikel 2, punt 40, van de ontbossingsverordening. Dat een wet algemeen van toepassing is tijdens het productieproces van grondstoffen of van toepassing is op de toeleveringsketens van relevante producten en relevante grondstoffen, betekent in het algemeen dus niet dat die wet ook relevant is voor het wettigheidsvereiste van artikel 3, punt b), van de ontbossingsverordening; daartoe moet de wet ook specifiek gevolgen hebben voor of van invloed zijn op de juridische status van het gebied waar de grondstoffen zijn geproduceerd.

Daarnaast moet artikel 2, punt 40, van de ontbossingsverordening worden gelezen in het licht van de doelstellingen van de ontbossingsverordening zoals vastgelegd in artikel 1, lid 1, punten a) en b), wat betekent dat wetgeving ook relevant is indien de inhoud ervan verband houdt met het stoppen van ontbossing en bosdegradatie in het kader van de verbintenis van de Unie om de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit te bestrijden.

In artikel 2, punt 40, a) tot en met h), wordt deze relevante wetgeving nader gespecificeerd. De volgende lijst bevat enkele concrete voorbeelden die slechts ter illustratie dienen en kan niet als uitputtend worden beschouwd.

Grondgebruiksrechten, met inbegrip van wetgeving inzake het oogsten en produceren op het land of inzake het beheer van het land, zoals

wetgeving inzake grondoverdracht, met name voor landbouwgrond of bossen,

wetgeving inzake pachtovereenkomsten.

Milieubescherming. In wetgeving op verschillende gebieden bestaat een verband met de doelstelling om ontbossing en bosdegradatie een halt toe te roepen, broeikasgasemissies te verminderen en de biodiversiteit te beschermen, zoals:

wetgeving inzake beschermde gebieden,

wetgeving inzake natuurbescherming en natuurherstel,

wetgeving inzake de bescherming en het behoud van wilde dieren en planten en de biodiversiteit,

wetgeving inzake bedreigde soorten,

wetgeving inzake landinrichting.

Bosgerelateerde regels, waaronder met betrekking tot bosbeheer en behoud van biodiversiteit, indien rechtstreeks verband houdend met houtkap, zoals

wetgeving inzake de bescherming en instandhouding van bossen en duurzaam bosbeheer,

anti-ontbossingswetgeving,

rechten tot houtkap binnen in een wettig officieel publicatieblad bekendgemaakte grenzen.

Rechten van derden, met inbegrip van grondgebruiksrechten en eigendomsrechten die gevolgen ondervinden van de productie van de relevante grondstoffen en producten, en traditionele landgebruiksrechten van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen; dit kan bijvoorbeeld rechten op grondheffingen of rechten van vruchtgebruik omvatten.

Arbeidsrechten en mensenrechten die worden beschermd uit hoofde van het internationaal recht, die van toepassing zijn op hetzij mensen die aanwezig zijn in het gebied waar de relevante grondstoffen worden geproduceerd, voor zover dit relevant is voor de doelstellingen van de ontbossingsverordening, hetzij op mensen die rechten hebben met betrekking tot het gebied waar de relevante grondstoffen of producten worden geproduceerd, met inbegrip van de rechten van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen, indien deze van toepassing zijn of tot uiting komen in de respectieve nationale wetgeving, bijvoorbeeld rechten op land, gebieden en hulpbronnen, eigendomsrechten, rechten met betrekking tot verdragen, overeenkomsten en andere constructieve regelingen tussen inheemse volkeren en staten.

Het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming (FPIC), zoals onder meer vastgesteld in de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken. Nadere richtsnoeren voor de toepassing van het FPIC-beginsel zijn bijvoorbeeld te vinden via het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, waarin wordt opgemerkt dat voor staten toestemming doel van het overleg moet zijn, voordat een van de volgende maatregelen wordt genomen:

de uitvoering van projecten die van invloed zijn op de rechten van inheemse volkeren op land, grondgebied en hulpbronnen, met inbegrip van mijnbouw en andere vormen van gebruik of exploitatie van hulpbronnen;

de verplaatsing van inheemse volkeren van hun land of grondgebied;

teruggave of andere passende herstelmaatregelen indien gronden zijn geconfisqueerd, ingenomen, bezet of beschadigd zonder de vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming van inheemse volkeren die deze grond in bezit hadden.

Belastings-, corruptiebestrijdings-, handels- en douaneregelingen.

Toepasselijke wetgeving betreffende de relevante toeleveringsketens die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, indien zij een specifiek verband hebben met de doelstellingen van de verordening, of, in het geval van handels- en douanewetgeving, indien zij specifiek betrekking hebben op de relevante sectoren van de landbouw- of houtproductie.

b)   Zorgvuldigheid met betrekking tot de wettigheid

De marktdeelnemers moeten op de hoogte zijn van het bestaan van wetgeving met betrekking tot de juridische status van het productiegebied in elk van de landen waar zij inkopen. De relevante wetgeving kan onder meer bestaan uit:

nationale en regionale wetgeving, met inbegrip van relevante secundaire wetgeving;

internationaal recht, met inbegrip van multi- en bilaterale verdragen en overeenkomsten, voor zover van toepassing in het nationale recht, waarin zij respectievelijk zijn gecodificeerd of ten uitvoer zijn gelegd.

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, punt h), van de ontbossingsverordening moet in het kader van de zorgvuldigheidsverplichting informatie worden verzameld, met inbegrip van documenten en gegevens waaruit blijkt dat de toepasselijke wetgeving in het land van productie wordt nageleefd. Dit omvat informatie met betrekking tot elke regeling die het recht verleent om het betrokken gebied voor de productie van de relevante grondstof te gebruiken. Of een eigendomsakte of andere documentatie van een regeling nodig is, hangt af van de nationale wetgeving; indien in het nationale recht het bezit van een eigendomsakte niet vereist is om landbouwproducten te produceren en in de handel te brengen, is dit ook voor de ontbossingsverordening niet vereist.

De verplichting om documenten of andere informatie te verzamelen hangt af van de regelgevingsstelsels van de verschillende landen, aangezien niet alle landen de afgifte van specifieke documentatie verplichten. Daarom moet de verplichting zo worden opgevat dat zij, waar van toepassing, het volgende omvat:

officiële documenten die zijn afgegeven door de autoriteiten van de landen, zoals administratieve vergunningen;

documenten waaruit contractuele verplichtingen blijken, met inbegrip van contracten en overeenkomsten met inheemse volkeren of lokale gemeenschappen;

aanvullende informatie die is verstrekt door publieke en private certificerings- of andere door derden gecontroleerde regelingen;

rechterlijke beslissingen;

effectbeoordelingen, beheersplannen, milieuauditverslagen.

De volgende aanvullende documenten kunnen ook nuttig zijn:

documenten waaruit het beleid en de gedragscodes van de onderneming blijken;

overeenkomsten betreffende maatschappelijke verantwoordelijkheid tussen particuliere actoren en derde houders van rechten;

specifieke verslagen betreffende claims en conflicten over vruchtgebruik en rechten.

Informatie, met inbegrip van documenten en gegevens, mag op papier of in elektronische vorm worden verzameld.

Het is belangrijk op te merken dat de informatie, met inbegrip van documenten en gegevens, op grond van artikel 9, lid 1, punt h), van de ontbossingsverordening ook moet worden verzameld met het oog op de risicobeoordeling (artikel 10 van de ontbossingsverordening) en niet als een onafhankelijke vereiste mag worden beschouwd, tenzij het product volledig is ingekocht uit landen, of delen daarvan, met een laag risico. Indien uitsluitend uit landen, of delen daarvan, met een laag risico (11) wordt ingekocht, hoeven kmo’s en niet-kmo’s overeenkomstig artikel 13 van de ontbossingsverordening de volgende stappen ter beschrijving van de risicobeoordeling alleen uit te voeren indien de marktdeelnemers informatie verkrijgen of in kennis worden gesteld van informatie die wijst op een risico op niet-naleving of omzeiling.

Overeenkomstig artikel 10, lid 1, van de ontbossingsverordening moet de verzamelde informatie als geheel worden beoordeeld om de traceerbaarheid en naleving in de gehele toeleveringsketen te waarborgen. Alle informatie moet worden geanalyseerd en geverifieerd, wat betekent dat de marktdeelnemers in staat moeten zijn de inhoud en betrouwbaarheid van de door hen verzamelde documenten te beoordelen en de verbanden tussen de verschillende informatie in verschillende documenten te begrijpen. Gewoonlijk moet de marktdeelnemer in het kader van de beoordeling controleren:

of de verschillende documenten op elkaar en andere beschikbare informatie aansluiten,

wat ieder document precies bewijst,

op welk systeem (bv. controle door de autoriteiten, onafhankelijke controle, enz.) het document is gebaseerd,

hoe betrouwbaar en geldig elk document is, wat betekent de waarschijnlijkheid dat het is vervalst of onrechtmatig is afgegeven.

Marktdeelnemers moeten redelijke maatregelen treffen om zich ervan te vergewissen dat dergelijke documenten echt zijn, afhankelijk van hun beoordeling van de algemene situatie in het land van productie. In dit verband moet de marktdeelnemer ook rekening houden met het risico op corruptie (bv. omkoping, collusie of fraude). Er zijn diverse algemeen beschikbare bronnen voor informatie over de omvang van corruptie in een land of subnationale regio, bijvoorbeeld de corruptieperceptie-index van Transparency International of andere soortgelijke erkende internationale indexen of relevante informatie (12).

Wanneer het corruptieniveau als hoog wordt beschouwd, kan dat met zich meebrengen dat documenten niet als betrouwbaar kunnen worden beschouwd en dat verdere verificatie nodig zou kunnen zijn. In dergelijke gevallen moet bijzondere zorgvuldigheid worden betracht bij de controle van de documenten, aangezien er reden kan zijn om te twijfelen aan de geloofwaardigheid ervan.

Naast erkende internationale indexen zouden marktdeelnemers lijsten met condities en kwetsbaarheden kunnen controleren, met inbegrip van eerder bewijs van corrupte praktijken, die wijzen op een groter risico — en dus uitgebreidere controle vereisen. Voorbeelden van dergelijk aanvullend bewijs zijn door derden gecontroleerde regelingen (zie deel 10 van deze richtsnoeren), onafhankelijke of zelfuitgevoerde audits, of technologieën/forensische methoden voor het traceren van de relevante producten die kunnen helpen om aanwijzingen van corruptie of onrechtmatigheden aan het licht te brengen.

Niet-kmo-marktdeelnemers en — handelaren verderop in de toeleveringsketen zijn verplicht zich ervan te vergewissen dat de marktdeelnemer eerder in de toeleveringsketen passende zorgvuldigheid heeft betracht, ook wat betreft de wettigheid, zie artikel 4, lid 9, van de ontbossingsverordening. Bij het verzamelen van informatie, documentatie en gegevens hiervoor moeten marktdeelnemers en handelaren verderop in de toeleveringsketen de toepasselijke gegevensbeschermingsregels en mededingingsregels in acht nemen.

7.   TOEPASSINGSGEBIED

a)   Verduidelijking – Verpakking en verpakkingsmateriaal

Toepasselijke wetgeving: Ontbossingsverordening — artikel 2 — Definities; bijlage I bij de ontbossingsverordening

Bijlage I bij de ontbossingsverordening bevat de lijst van relevante grondstoffen en relevante producten zoals ingedeeld in de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (13).

Onder GS-code 4819 vallen de volgende producten: “Dozen, zakken, hoezen en andere verpakkingsmiddelen van papier, van karton, van cellulosewatten of van vliezen van cellulosevezels; kartonnagewerk voor kantoorgebruik, voor winkelgebruik en voor dergelijk gebruik”.

Indien de bovengenoemde artikelen als zelfstandige producten in de handel worden gebracht of worden uitgevoerd, in plaats van als verpakking voor een ander product, vallen zij wel onder de verordening en zijn derhalve de verplichtingen van de ontbossingsverordening van toepassing.

Wanneer verpakkingsmateriaal dat is ingedeeld onder GS-code 4819 wordt gebruikt om een ander product te “ondersteunen, beschermen of dragen”, valt het niet onder de verordening.

Onder GS-code 4415 vallen de volgende producten: “Pakkisten, kratten, trommels en dergelijke verpakkingsmiddelen, van hout; kabelhaspels van hout; laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, van hout; opzetranden voor laadborden, van hout”.

Indien de bovengenoemde artikelen als zelfstandige producten in de handel worden gebracht of worden uitgevoerd, vallen zij wel onder de verordening en zijn derhalve de verplichtingen van de ontbossingsverordening van toepassing.

Artikelen onder 4415 die uitsluitend worden gebruikt als verpakkingsmateriaal om een ander in de handel gebracht product te ondersteunen, beschermen of dragen, vallen niet onder de ontbossingsverordening.

Binnen deze categorieën wordt verder onderscheid gemaakt tussen verpakking die een product zijn “wezenlijk karakter” verleent en verpakking die gevormd of ingericht is voor een bepaald product, maar geen integraal deel uitmaakt van het product zelf. Algemene regel 5 voor het interpreteren van de gecombineerde nomenclatuur (14) verduidelijkt deze verschillen, en voorbeelden hiervan worden hieronder weergegeven. Dit aanvullende onderscheid is vermoedelijk alleen relevant voor een klein gedeelte van de goederen die onder de verordening vallen.

Samengevat is de verordening van toepassing op het volgende:

verpakkingsmateriaal dat als zelfstandige product in de handel wordt gebracht;

verpakking die een product zijn wezenlijke karakter geeft: bv. decoratieve geschenkdozen.

De verordening is niet van toepassing op:

verpakkingsmateriaal dat goederen bevat en als zodanig wordt gepresenteerd en uitsluitend wordt gebruikt om een ander product te ondersteunen, beschermen of dragen;

gebruikershandleidingen bij zendingen, tenzij deze als zelfstandige producten in de handel worden gebracht.

b)   Verduidelijking – Afvalstoffen en teruggewonnen producten

Toepasselijke wetgeving: Ontbossingsverordening — overweging 40; bijlage I bij de ontbossingsverordening; Richtlijn 2008/98/EG — artikel 3, punt 1

Marktdeelnemers en handelaren maken tijdens hun economische activiteiten gebruik van producten die hun levenscyclus hebben voltooid en die anders als afvalstof zouden worden verwijderd. Een afvalstof is een stof of voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen (zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG). Dergelijke producten zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de ontbossingsverordening. Dit betekent dat de marktdeelnemers en handelaren in deze gevallen zijn vrijgesteld van de verplichtingen van de ontbossingsverordening.

Deze vrijstelling is van toepassing op goederen die worden geproduceerd op basis van materiaal dat zijn levenscyclus heeft voltooid en dat anders als afvalstof zou worden verwijderd (bijvoorbeeld sloophout uit gebouwen of producten van afvalhout).

Deze vrijstelling geldt niet voor:

bijproducten van een productieproces waarbij materiaal betrokken is dat geen afvalstof is in de zin dat het een stof of voorwerp is waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

afvalproducten die volgens bijlage I bij de ontbossingsverordening binnen het toepassingsgebied van die verordening vallen (bv. producten onder GS-code 1802: cacaodoppen, cacaoschillen, cacaovliezen en andere afvallen van cacao).

V1: Vallen houtspaanders en zaagsel die worden geproduceerd als bijproducten van houtzagerijen onder de verordening?

Ja, deze vallen onder GS-code 4401 , en dus onder de ontbossingsverordening. De reden hiervoor is dat houtspaanders en zaagsel als brandhout kunnen worden gebruikt en daarom hun levenscyclus nog niet hebben voltooid. Een uitzondering hierop zijn houtspaanders of zaagsel die uitsluitend worden gebruikt als verpakkingsmateriaal om een ander product te ondersteunen, beschermen of dragen.

V2: Vallen meubels die zijn gemaakt van sloophout uit woningen onder de verordening?

Nee, als deze producten volledig zijn vervaardigd uit teruggewonnen materiaal dat zijn levenscyclus heeft voltooid en anders als afval zou zijn verwijderd, vallen zij niet onder de verordening. Indien de producten echter een hoeveelheid niet-gerecycled materiaal bevatten, zou dat materiaal wel onder de verordening vallen.

V3: Vallen al dan niet bedrukte papierproducten van gerecycled papier onder de verordening?

Nee, als de producten volledig uit gerecycled materiaal zijn vervaardigd, vallen zij niet onder de ontbossingsverordening. Indien de producten echter een hoeveelheid niet-gerecyclede pulp bevatten, zou die pulp wel onder de verordening vallen.

V4: Vallen brandstofpellets van lege vruchtentrossen of palmpitdoppen, bijproducten van de verwerking van de oliepalm, onder de verordening?

Ja. Lege vruchtentrossen en palmpitdoppen, zelfs in pelletvorm, zijn vaste afvallen verkregen bij de winning van palmolie en vallen onder GS-code 2306 60 in bijlage I bij de ontbossingsverordening.

V5: Vallen producten van gerecycled leder van runderen onder de verordening?

Nee, als het in de producten gebruikte leder volledig gerecycled is, vallen zij niet onder de ontbossingsverordening. Indien de producten echter een hoeveelheid niet-gerecycled leder bevatten, zou dat leder wel onder de verordening vallen.

V6: Is de verordening van toepassing op koffiedik dat wordt gebruikt in toiletartikelen of meststoffen?

Nee, als het koffiedik bijvoorbeeld afval van een café is en anders zou zijn weggegooid.

V7: Vallen relevante producten onder de ontbossingsverordening als zij zijn geproduceerd uit niet-relevante grondstoffen?

De verordening is niet van toepassing op producten die gemaakt zijn van niet-relevante grondstoffen, zelfs als die producten onder dezelfde gecombineerde nomenclatuur vallen als de relevante producten van relevante grondstoffen. De verordening is alleen van toepassing op relevante producten van relevante grondstoffen.

Bijvoorbeeld:

i.

palmolie van Elaeis guineensis valt binnen het toepassingsgebied, maar babassunotenolie van Attalea speciosa valt niet onder het toepassingsgebied van de ontbossingsverordening;

ii.

rubber van Hevea brasiliensis valt binnen het toepassingsgebied, maar balata, gutta-percha, guayule, chicle en dergelijke natuurlijke gommen die met andere soorten worden geproduceerd, vallen niet onder het toepassingsgebied van de ontbossingsverordening, en synthetische rubberproducten ook niet;

iii.

houtproducten vallen onder het toepassingsgebied, maar producten van rotan vallen niet onder het toepassingsgebied van de ontbossingsverordening.

8.   REGELMATIG ONDERHOUD VAN EEN STELSEL VAN ZORGVULDIGHEIDSEISEN

Toepasselijke wetgeving: Ontbossingsverordening — artikel 12 — Vaststelling en onderhoud van stelsels van zorgvuldigheidseisen, rapportage en registers

Om zorgvuldigheid te betrachten overeenkomstig artikel 8, moeten marktdeelnemers een geheel van procedures en maatregelen voor het documenteren, analyseren, verifiëren en rapporteren (“stelsel van zorgvuldigheidseisen”) opstellen en bijhouden. Het doel van zorgvuldigheid in het kader van de ontbossingsverordening is het bereiken van een vereist resultaat door bewijs aan te leveren van consistente processen in de bedrijfsactiviteiten. Het is belangrijk dat een marktdeelnemer zijn stelsel van zorgvuldigheidseisen ten minste eenmaal per jaar evalueert overeenkomstig artikel 12, lid 2, om ervoor te zorgen dat de verantwoordelijken de procedures volgen die op hen van toepassing zijn, dat de bestaande processen doeltreffend zijn en dat het vereiste resultaat wordt bereikt. Marktdeelnemers moeten het stelsel van zorgvuldigheidseisen ook bijwerken indien zij tijdens de evaluatie of op enig ander moment kennis krijgen van nieuwe ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de doelstellingen van het stelsel van zorgvuldigheidseisen, zoals de doeltreffendheid en volledigheid van de stappen of procedures in het stelsel. Eventuele actualiseringen van het stelsel van zorgvuldigheidseisen moeten worden geregistreerd en het register moet gedurende 5 jaar worden bewaard.

De evaluatie kan worden uitgevoerd door iemand binnen de organisatie van de marktdeelnemer (die onafhankelijk is van degenen die de procedures uitvoeren) of door een externe instantie. De evaluatie heeft tot doel tekortkomingen en gebreken op te sporen; het management van de marktdeelnemer moet termijnen vaststellen voor het corrigeren ervan.

In het geval van een stelsel van zorgvuldigheidseisen voor een relevant product moet bij de evaluatie bijvoorbeeld worden gecontroleerd of er gedocumenteerde procedures zijn:

voor het verzamelen en registreren van de informatie, gegevens en documenten die nodig zijn om de naleving aan te tonen;

voor de beoordeling van het risico dat het relevante product of een component van het relevante product relevante producten of relevante grondstoffen bevat die niet ontbossingsvrij zijn of niet overeenkomstig de relevante wetgeving van het land van productie zijn geproduceerd;

die voorgestelde te nemen maatregelen beschrijven op basis van de omvang van het risico.

Daarnaast moet bij de evaluatie worden gecontroleerd of de verantwoordelijken voor de uitvoering van de afzonderlijke procedurestappen elke stap begrijpen en uitvoeren, en of er voldoende controles plaatsvinden om te waarborgen dat de procedures in de praktijk doeltreffend zijn (doordat zij het bijvoorbeeld mogelijk maken relevante producten met een niet verwaarloosbaar risico op niet-naleving op te sporen en uit te sluiten). Een goede praktijk is om de evaluatie, de bij de evaluatie gevolgde stappen en de resultaten ervan te documenteren.

9.   SAMENGESTELDE PRODUCTEN

Toepasselijke wetgeving: Ontbossingsverordening – artikel 4 – Verplichtingen van marktdeelnemers; artikel 9 – Informatievoorschriften; artikel 33 – Informatiesysteem

Marktdeelnemers en handelaren kunnen te maken hebben met relevante producten, zoals vermeld in bijlage I bij de ontbossingsverordening, die andere relevante producten of relevante grondstoffen bevatten of gedeeltelijk daaruit zijn vervaardigd. In de praktijk worden deze producten soms “samengestelde producten” genoemd, hoewel dit geen juridische term is die in de ontbossingsverordening wordt gebruikt.

De ontbossingsverordening bevat regels om ervoor te zorgen dat de relevante grondstoffen en relevante producten die in de relevante producten zijn verwerkt of waaruit de relevante producten zijn vervaardigd, naar behoren worden geïdentificeerd in het kader van de zorgvuldigheid van de marktdeelnemer overeenkomstig artikel 8. Dit is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat alle relevante producten met de verordening in overeenstemming zijn.

Marktdeelnemers moeten voldoen aan de informatievoorschriften van artikel 9 als onderdeel van de zorgvuldigheidseisen voor de relevante producten die zij in de handel brengen of uit de markt uitvoeren. Er zij op gewezen dat artikel 9 ook van toepassing is op niet-kmo-handelaren die hun relevante producten “op de markt aanbieden”. Het kan in sommige gevallen moeilijk zijn om de soorten, de oorsprong en de geolocatie van de relevante grondstoffen in de relevante producten te identificeren, met name voor gereconstitueerde producten zoals papier, vezelplaat en spaanplaat, of sterk bewerkte producten, zoals levensmiddelenbereidingen die cacao bevatten, maar deze informatie is vereist om de producten in de handel te kunnen brengen of uit te kunnen voeren. Zie bijlage II bij deze richtsnoeren voor meer informatie.

Bovendien moet de marktdeelnemer bij het in de Unie in de handel brengen of het uitvoeren van relevante producten die andere relevante producten bevatten of daaruit zijn vervaardigd (zoals vermeld in bijlage I bij de ontbossingsverordening) die niet eerder aan zorgvuldigheidsprocedures zijn onderworpen, zorgvuldigheid betrachten ten aanzien van die bestanddelen van het relevante product. Dit geldt zowel voor kmo-marktdeelnemers als niet-kmo-marktdeelnemers (artikel 4, leden 8 en 9).

a)   Informatievoorschriften

In het kader van hun zorgvuldigheidsprocedures uit hoofde van artikel 8 moeten marktdeelnemers bij de beschrijving van hun relevante producten, overeenkomstig de informatievoorschriften van artikel 9, een lijst opnemen van de relevante grondstoffen of relevante producten die in hun relevante producten vervat zijn of voor de vervaardiging van die producten gebruikt zijn.

Dit betekent dat marktdeelnemers informatie moeten verzamelen over de aanwezigheid van relevante grondstoffen in de relevante producten die zij in de handel brengen of uitvoeren. Deze informatie omvat de geolocatie van de relevante grondstoffen die in de relevante producten vervat zijn of voor de vervaardiging van de relevante producten gebruikt zijn, samen met de nadere informatie van artikel 9, lid 1. Op grond van artikel 9 moeten marktdeelnemers, om te voldoen aan de vereisten inzake geolocatie-informatie voor hun relevante producten, het volgende verzamelen:

de geolocatie van alle percelen waar de relevante grondstoffen die de relevante producten bevatten of waarmee zij zijn vervaardigd, zijn geproduceerd, alsmede

de productiedatum of -tijdspanne.

Indien een relevant product relevante grondstoffen bevat die op verschillende percelen zijn geproduceerd of daarmee zijn vervaardigd, moet de geolocatie van alle verschillende percelen worden vermeld. Voor relevante producten die bestaan uit of zijn vervaardigd uit runderen, betreft de geolocatievereiste overeenkomstig artikel 2, punt 29, alle ruimten of structuren die verband houden met het houden van die runderen, met inbegrip van de geboorteplaats, de bedrijven waar zij werden gehouden — in het geval van landbouw in de open lucht, elke omgeving of plaats waar de dieren op tijdelijke of permanente basis worden gehouden — tot zij werden geslacht.

Indien er sprake is van ontbossing of bosdegradatie op een van de percelen die zijn geïdentificeerd voor een van de relevante producten in een relevant product dat een “samengesteld product” is, mag dat product niet in de handel worden gebracht, op de markt worden aangeboden of worden uitgevoerd (artikel 9, lid 1, punt d)).

Bovendien vereist artikel 9 voor relevante producten die hout bevatten of daaruit zijn vervaardigd, dat de gebruikelijke benaming en de volledige wetenschappelijke benaming van alle soorten worden vermeld. Het kan in sommige gevallen ingewikkeld zijn om alle soorten binnen elke relevante component te identificeren in het geval van sterk bewerkte samengestelde producte, zoals spaanplaten, papier en gedrukte boeken. Als bijvoorbeeld de gebruikte houtsoort varieert, moet de marktdeelnemer echter een lijst overleggen van alle afzonderlijke houtsoorten die mogelijk zijn gebruikt voor de productie van het houtproduct. De soorten moeten worden gespecificeerd volgens internationaal geaccepteerde houtnomenclaturen (bv. DIN EN 13556 van 1 oktober 2003 betreffende “Nomenclature of timbers used in Europe”).

b)   Zorgvuldigheid voor samengestelde producten: gebruik van bestaande zorgvuldigheidsverklaringen

Marktdeelnemers die samengestelde producten (bijvoorbeeld uit andere relevante houtproducten vervaardigde meubelstukken) op de markt brengen of uitvoeren, kunnen in voorkomend geval naar bestaande zorgvuldigheidsverklaringen verwijzen. Wanneer niet-kmo-marktdeelnemers hun informatie bij het informatiesysteem indienen (zoals beschreven in artikel 33), kunnen zij verwijzen naar zorgvuldigheidsverklaringen die reeds in het informatiesysteem zijn ingediend, maar alleen nadat zij zich ervan hebben vergewist dat de zorgvuldigheid in verband met de producten die vervat zijn in of vervaardigd zijn uit relevante producten, correct is betracht, in overeenstemming met artikel 4, leden 1 en 9.

Er mag naar informatie in bestaande zorgvuldigheidsverklaringen worden verwezen om de in de informatievoorschriften van artikel 9 vereiste informatie te vervolledigen. De geolocatie-informatie voor grondstoffen kan bijvoorbeeld worden geïdentificeerd aan de hand van de zorgvuldigheidsverklaring van een relevant product dat is verwerkt in het relevante product dat de marktdeelnemer in de handel wil brengen of wil uitvoeren, en hoeft niet opnieuw te worden verstrekt indien naar de eerder in de toeleveringsketen afgegeven zorgvuldigheidsverklaring wordt verwezen. In het informatiesysteem kan wanneer een nieuwe verklaring wordt ingediend, naar het referentienummer van een voorafgaande zorgvuldigheidsverklaring worden verwezen. Marktdeelnemers en handelaren die zorgvuldigheidsverklaringen indienen, zullen zelf kunnen beslissen of de geolocatie-informatie in hun in het informatiesysteem ingediende verklaringen via de vermelde zorgvuldigheidsverklaringen in het informatiesysteem toegankelijk en zichtbaar zullen zijn voor marktdeelnemers verderop in de toeleveringsketen.

Uiteindelijk moeten de ontwikkeling en werking van het informatiesysteem in overeenstemming zijn met de toepasselijke bepalingen inzake gegevensbescherming. Daarnaast zal het systeem worden uitgerust met beveiligingsmaatregelen die de integriteit en vertrouwelijkheid van de in het informatiesysteem opgenomen informatie zullen waarborgen.

Overeenkomstig artikel 4, lid 7, verstrekken de marktdeelnemers — met inbegrip van kmo’s — alle informatie die nodig is om de conformiteit van het product aan te tonen, waaronder de referentienummers van de zorgvuldigheidsverklaringen die aan marktdeelnemers en handelaren verderop in de toeleveringsketen moeten worden verstrekt. Overeenkomstig artikel 4, lid 8, zijn de kmo-marktdeelnemers niet vereist om zorgvuldigheid te betrachten voor relevante producten die vervat zijn in of vervaardigd zijn uit relevante producten waarvoor reeds zorgvuldigheid is betracht in overeenstemming met artikel 4, lid 1, en waarvoor reeds een zorgvuldigheidsverklaring is ingediend in overeenstemming met artikel 33. Kmo-marktdeelnemers moeten het referentienummer van de zorgvuldigheidsverklaring op verzoek aan de bevoegde autoriteiten verstrekken. Kmo-marktdeelnemers moeten wel zorgvuldigheid betrachten en een zorgvuldigheidsverklaring indienen voor delen van relevante producten die nog niet aan zorgvuldigheidsprocedures onderworpen zijn of waarvoor geen zorgvuldigheidsverklaring is ingediend, in overeenstemming met artikel 4, lid 8.

10.   DE ROL VAN CERTIFICERINGEN EN VERIFICATIEREGELINGEN VAN DERDEN BIJ DE RISICOBEOORDELING EN RISICOBEPERKING

Toepasselijke wetgeving: Ontbossingsverordening — overweging 52; artikel 10, lid 2, punt n) — Risicobeoordeling

Om te voldoen aan specifieke vereisten van klanten voor relevante grondstoffen en relevante producten worden vaak certificeringsregelingen en door derden gecontroleerde regelingen gebruikt. Hierbij kunnen bijvoorbeeld normen horen die de praktijken beschrijven die tijdens de productie van de gecertificeerde producten moeten worden toegepast, met inbegrip van specifieke beginselen, criteria en indicatoren; eisen met betrekking tot de controle op de naleving van de norm en de afgifte van certificaten, en afzonderlijke bewakingsketencertificering waarmee in de hele toeleveringsketen de zekerheid wordt geboden dat een product alleen gecertificeerd of door derden geverifieerd materiaal van geïdentificeerde en gecertificeerde of door derden gecontroleerde producenten bevat (in sommige gevallen kan dit ook een specifiek percentage aan het materiaal zijn).

In de ontbossingsverordening wordt erkend dat certificering en andere door derden gecontroleerde regelingen nuttige informatie over de naleving van de verordening kunnen opleveren voor de risicobeoordeling overeenkomstig artikel 10, door aan te tonen dat producten legaal en ontbossingsvrij zijn. Daartoe moet deze informatie wel voldoen aan de desbetreffende vereisten van artikel 9, zoals bepaald in artikel 10, lid 2, punt n).

Certificeringen en door derden gecontroleerde regelingen worden immers beheerd door een organisatie die geen deel uitmaakt van de productie- of toeleveringsketen van de relevante grondstof. Bovendien worden sommige van deze regelingen gebruikt om na te gaan of bepaalde normen of regels worden nageleefd, maar vormen ze niet noodzakelijkerwijs een certificering voor het product zelf.

Deze richtsnoeren zijn in de eerste plaats bedoeld voor belanghebbenden die overwegen gebruik te maken van certificeringsregelingen of door derden gecontroleerde regelingen, gezien hun mogelijke toegevoegde waarde bij het verstrekken van aanvullende informatie, bijvoorbeeld over geolocatiecoördinaten, en ter ondersteuning van de risicobeoordeling die de marktdeelnemers in het kader van hun zorgvuldigheidsprocedure uitvoeren, om aan te tonen dat relevante producten legaal en ontbossingsvrij zijn. De ontbossingsverordening legt geen verplichting op: 1) aan marktdeelnemers om gebruik te maken van dergelijke regelingen, 2) aan producenten om zich bij hen aan te sluiten, of 3) aan producerende landen om dergelijke regelingen te ontwikkelen. Het gebruikmaken van certificeringsregelingen van derden is geen wettelijke verplichting, maar een vrijwillig besluit van de marktdeelnemer zelf.

Certificering en door derden gecontroleerde regelingen kunnen een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van duurzame landbouw- en bosbouwpraktijken en verantwoorde inkoop, bij het bevorderen van transparantie in de toeleveringsketen en bij het vergemakkelijken van de naleving. Let wel dat zelfverklaringsregelingen die niet op certificeringsprocedures van derden gebaseerd zijn, buiten het toepassingsgebied van deze richtsnoeren vallen en per definitie minder robuust zijn vanwege het gebrek aan onafhankelijke en onbevooroordeelde informatie.

Deze richtsnoeren zijn in de eerste plaats bedoeld voor belanghebbenden die overwegen gebruik te maken van certificeringsregelingen of door derden gecontroleerde regelingen, gezien hun mogelijke toegevoegde waarde bij het verstrekken van aanvullende informatie, bijvoorbeeld over geolocatiecoördinaten, en ter ondersteuning van de risicobeoordeling die de marktdeelnemers in het kader van hun zorgvuldigheidsprocedure uitvoeren, om aan te tonen dat relevante producten legaal en ontbossingsvrij zijn. Indien marktdeelnemers besluiten gebruik te maken van deze regelingen, kunnen deze richtsnoeren hen helpen te beoordelen in hoeverre deze regelingen ondersteuning kunnen bieden bij het voldoen aan de vereisten van de ontbossingsverordening.

Deze richtsnoeren zijn ook van belang voor de nationale bevoegde autoriteiten, in de zin dat zij onderstrepen dat dergelijke regelingen weliswaar kunnen worden gebruikt voor de risicobeoordelingsprocedure uit hoofde van artikel 10, maar dat zij niet in de plaats kunnen komen van de zorgvuldigheid overeenkomstig artikel 8 onder de verantwoordelijkheid van de marktdeelnemer zelf. Dit betekent dat het gebruik van dergelijke regelingen marktdeelnemers niet automatisch “vrij baan” geeft, aangezien marktdeelnemers nog steeds de nodige zorgvuldigheid moet betrachten en aansprakelijk worden gesteld als zij niet aan de zorgvuldigheidsvereisten van de ontbossingsverordening voldoen.

Het toepassingsgebied, de doelstellingen, de structuur en de werkwijze van dergelijke regelingen lopen sterk uiteen. Een belangrijk onderscheid is of zij gebaseerd zijn 1) op een procedure met verklaringen door derden, zodat zij onder de certificeringsregelingen en door derden gecontroleerde regelingen vallen, of 2) op eigen verklaringen. Deze laatste vallen buiten het toepassingsgebied van deze richtsnoeren en zijn per definitie minder robuust vanwege het gebrek aan onafhankelijke en onbevooroordeelde informatie.

a)   De rol van certificeringen en regelingen voor verificatie van derden

Wanneer een marktdeelnemer overweegt om in het kader van de risicobeoordelingsprocedure uit hoofde van artikel 10 gebruik te maken van informatie die door een certificeringsregeling of een door een derde gecontroleerde regeling is verstrekt, als ondersteunend bewijs dat het product legaal en ontbossingsvrij is, moet een marktdeelnemer in eerste instantie bepalen of de normen van de regeling met de relevante bepalingen van de ontbossingsverordening in overeenstemming zijn. In dit verband zij erop gewezen dat marktdeelnemers ook gebruik kunnen maken van verificatie- of certificeringsregelingen van derden om naleving van een beperkt aantal vereisten van de verordening aan te tonen.

Certificering en regelingen voor verificatie van derden vereisen doorgaans van derde organisaties dat zij bewijzen dat ze over de juiste kwalificaties beschikken om beoordelingen uit te voeren. Hiertoe wordt gebruikgemaakt van een accreditatieprocedure waarbij normen worden vastgesteld voor de vaardigheden van de controleurs en de regelingen waaraan de certificeringsorganisaties zich moeten houden. Gecertificeerde of geverifieerde producten zijn over het algemeen voorzien van een etiket met de naam van en het type certificerings- of verificatieorganisatie en de eisen die zijn gesteld bij het auditproces. In het kader van de regeling kan ook worden geëist dat de partners deze informatie opnemen in de formele documenten die de leveringen van producten vergezellen. Deze organisaties kunnen doorgaans informatie verstrekken over het toepassingsgebied van de certificering en de manier waarop deze is toegepast in het land van productie van de relevante producten, met inbegrip van nadere gegevens over de aard en de frequenties van controles in het veld.

Certificering en regelingen voor verificatie van derden kunnen worden beoordeeld aan de hand van drie belangrijke elementen: 1) “de relevante normen”, d.w.z. de operationele eisen, het toepassingsgebied, de procedures, het beleid voor bedrijven die zich aan deze regelingen houden, 2) “de uitvoering door de regelingen”, d.w.z. de mate waarin de normen worden toegepast, onder meer door de nodige maatregelen in te voeren om naleving te waarborgen, ook via audits, en 3) “governance-aspecten”/beoordeling van de geloofwaardigheid van de regelingen, zoals transparantie, borgingsprocessen, toezicht enz. Dit soort informatie zou regelmatig moeten worden herbeoordeeld door de marktdeelnemer, en daarbij met name met de vereisten van de ontbossingsverordening moeten worden vergeleken.

Wat de vereisten van de ontbossingsverordening betreft, moeten marktdeelnemers, voor zover dit relevant is voor de informatie die in het kader van de certificering of regeling voor verificatie van derden wordt verstrekt, bijvoorbeeld in het kader van punt 1) “de relevante normen” de volgende aspecten van de certificeringsof regelingen voor verificatie van derden onderzoeken:

de geldigheid en authenticiteit van de certificering of verificatie van derden en of daarin voor de relevante grondstof of het relevante product certificering wordt afgegeven;

de opname en naleving van relevante wettelijke vereisten, zoals de afstemming op de definitie van ontbossingsvrij en de afsluitingsdatum van 31 december 2020, zoals bepaald in de artikelen 2 en 3 van de ontbossingsverordening;

beoordeling van het risico van niet-naleving met betrekking tot de wettigheid en de eisen met betrekking tot het ontbossingsvrij zijn van het relevante product;

de traceerbaarheid van de relevante producten, onder meer via geolocatie tot op het specifieke perceel;

de mogelijkheid bij het model van de controleketen om materiaal van bekende oorsprong en materiaal van onbekende oorsprong te mengen (wat in het kader van de ontbossingsverordening niet aanvaardbaar is) (15). Een relevant product met certificering volgens het model van de controleketen kan ook een mix van gecertificeerd en niet-gecertificeerd materiaal uit verschillende bronnen bevatten, waarvoor informatie moet worden verkregen wat betreft de vraag of op het niet-gecertificeerde deel controles zijn uitgevoerd en of die controles voldoende bewijs leveren dat aan de vereisten van de ontbossingsverordening is voldaan. De zorgvuldigheidsprocedure moet daarom voor het relevante product in zijn geheel worden uitgevoerd.

de mogelijkheid om de massabalans te gebruiken wanneer conforme producten worden gemengd met producten van onbekende oorsprong (wat in het kader van de ontbossingsverordening niet aanvaardbaar is (16));

het vermogen van de regeling om de vereiste informatie te verstrekken, vergezeld van bewijsmateriaal dat “toereikend afdoende en verifieerbaar” is, zoals bepaald in artikel 9.

In het kader van punt 2) “de uitvoering door de regelingen”, moeten de marktdeelnemers vervolgens rekening houden met:

de toegankelijkheid van informatie over het beheer van de regeling, de betrokkenheid van belanghebbenden bij de regeling, en samenvattingen van audits;

gratis en openbaar toegankelijke databanken met de houders van certificaten, het toepassingsgebied van de certificaten, de geldigheid ervan, de data waarop de certificeringsstatus afloopt en bijbehorende auditverslagen;

transparante periodieke, steekproefsgewijze en onafhankelijke controles (onder meer door middel van audits) om na te gaan of de certificering of de regeling voor verificatie van derden voldoet aan hun eigen normen, regels en procedures;

controle van de hoeveelheid van en de oorsprong van gecertificeerde materialen in de hele toeleveringsketen, met inbegrip van bijvoorbeeld anatomische, chemische of DNA-analyses om informatie over de traceerbaarheid van producten of toeleveringsketens te verifiëren;

doeltreffende controles voor de verificatie van volumes in de toeleveringsketens (17);

het gebruik van vergelijkbare keurmerken/claims die betrekking hebben op verschillende soorten regelingen;

bestaande, naar behoren onderbouwde verslagen over mogelijke tekortkomingen van of problemen met de betrokken certificering of door derden gecontroleerde regeling in de landen waaruit de relevante grondstoffen of producten afkomstig zijn;

bestaande, naar behoren onderbouwde verslagen over een bepaalde producent of handelaar die gebruikmaakt van de betrokken certificering of door derden gecontroleerde regeling.

Voor punt 3) met betrekking tot de “governance-aspecten” van regelingen moeten marktdeelnemers rekening houden met de volgende elementen:

potentiële belangenconflicten;

de omvang en de resultaten van de controles op fraude en corruptie;

of de certificering of regeling voor verificatie van derden voldoet aan internationale of Europese normen (bv. de relevante ISO-richtlijnen);

de gevolgen en sancties in geval van inbreuken en corrigerende maatregelen, ook wat betreft de opschorting van de certificering totdat corrigerende maatregelen zijn genomen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de snelheid van de procedure voor de intrekking en nieuwe afgifte van certificaten voor producten;

de aanwezigheid van bepalingen over de betrokkenheid van belanghebbenden, die ook de deelname van kleine landbouwbedrijven (indien relevant) aan de regeling mogelijk maken en bevorderen;

informatie over de onafhankelijkheid van derde organisaties die de relevante certificerings- of verificatiediensten als geaccrediteerde organisaties verlenen. De garanties of verklaringen die zijn afgegeven in het kader van de regeling of door aan de regeling gelieerde auditors of externe auditors die in het stelsel zijn ingeschakeld om borgingsprocessen uit te voeren, mogen niet op zichzelf als onderbouwing worden gebruikt of als afdoende worden beschouwd. De standpunten van andere relevante belanghebbenden, waaronder deelnemers aan de regeling, vakbonden, werknemersorganisaties en verenigingen van kleine landbouwbedrijven, het maatschappelijk middenveld en niet-gouvernementele organisaties, alsook externe audit- en borgingsorganisaties, moeten in aanmerking worden genomen indien zij redelijkerwijs beschikbaar zijn.

b)   Achtergrondinformatie

Certificering en door derden gecontroleerde regelingen zijn ofwel publiek of privaat, afhankelijk van hun governancemodel en of zij door de overheid worden beheerd of niet. Zij kunnen verplicht of vrijwillig zijn, afhankelijk van in hoeverre zij juridisch bindend zijn. Van de private regelingen maken marktdeelnemers vrijwillig gebruik, terwijl publieke regelingen vaak (maar niet noodzakelijkerwijs) verplicht zijn en zijn opgezet door de landen waaruit de producten afkomstig zijn. Zowel publieke als private certificering of regelingen voor verificatie van derden van derden hebben tot doel goede milieunormen te erkennen door middel van certificering, en als zodanig hebben vele een belangrijke bijdrage geleverd aan het vergroten van de duurzaamheid van de landbouwproductie wereldwijd.

De effectbeoordeling voorafgaand aan de ontbossingsverordening, waarvoor is voortgebouwd op andere relevante studies, bracht echter ook een aantal punten van zorg met betrekking tot dergelijke regelingen aan het licht, waaronder het feit dat zij een verschillende mate van transparantie en verschillende regels, procedures en kwaliteitsborgingssystemen hebben, en ook met betrekking tot monitoring, openbaarmaking van gegevens en handhaving van elkaar verschillen. In de loop der jaren is ook bezorgdheid geuit over de efficiëntie en integriteit van de bewakingsketensystemen en hun kwetsbaarheid met betrekking tot fraude. Bovendien is het gebrek aan onafhankelijke audits bij bepaalde private regelingen een zwak punt. In een specifieke studie in opdracht van de Commissie over certificeringen regelingen voor verificatie in de bosbouwsector en voor op hout gebaseerde producten werden soortgelijke bevindingen gedaan, waarbij werd gewezen op een gebrek aan transparantie en het risico van gedeeltelijke of zelfs misleidende informatie (18).

Bij verplichte en openbare verificatieregelingen met bindende maatregelen kunnen strenge normen gelden, zowel wat betreft het toepassingsgebied als de uitvoering ervan. Het is van essentieel belang dat alle marktdeelnemers in een land onder die regelingen vallen (met inbegrip van zowel het in de handel brengen als de uitvoer) om mazen en lekken door de aanwezigheid van marktdeelnemers die niet onder de regeling vallen, te voorkomen. Deze regelingen kunnen ook zorgen voor een betere integratie van kleine landbouwbedrijven door de nodige steun te verlenen om het vaak als aanzienlijk ervaren kostenprobleem op te lossen, aangezien kmo’s bij het verkrijgen van certificering in het nadeel zijn in vergelijking met grotere marktdeelnemers en handelaren als gevolg van hun schaalvoordelen.

Wat de betrouwbaarheid en relevantie van zowel private als publieke regelingen betreft, moeten alle toepasselijke elementen van de betrokken normen in overeenstemming zijn met (op hetzelfde niveau zitten, of strenger zijn dan die van) de ontbossingsverordening, met name wat betreft de definitie van ontbossingsvrij, de geolocatievereisten en de transparantie en de wettigheid van de productie.

In dit verband is het belangrijk op te merken dat niet alle regelingen normen en beoordelingen bevatten met betrekking tot de wettigheid van de productie van de relevante grondstof, en dat het daarom relevant kan zijn om na te gaan welke wettigheidsvereisten onder de regelingen vallen, zowel wat betreft de wetgeving die zij bestrijken als wat betreft de criteria of indicatoren op basis waarvan de naleving wordt beoordeeld. Regelingen kunnen bijvoorbeeld verschillen wat betreft de definities van wat in het land van productie als een relevante “wet” of als “wettig” moet worden beschouwd, of wat de indicatoren zijn aan de hand waarvan de risico’s van onwettigheid worden beoordeeld.

Interne besluitvorming en governance, met inbegrip van de rechtstreekse deelname van actoren in de toeleveringsketen die certificering aanvragen, gecertificeerd zijn of gecertificeerde producten verwerven en gebruiken om aan de vraag van klanten te voldoen, zijn ook elementen die gevolgen hebben voor de uitvoering, handhaving en geloofwaardigheid van regelingen.

Om de handel en de naleving van de ontbossingsverordening verder te faciliteren zal een overzicht van goede praktijken worden opgezet die marktdeelnemers kunnen gebruiken bij de uitvoering van hun zorgvuldigheidsprocessen voor het in de EU in de handel brengen en op de markt aanbieden van producten, en die de bevoegde autoriteiten kunnen gebruiken voor de relevante controles.

Voor andere relevante elementen van alle vormen van certificering en verificatie van derden verwijzen wij naar de effectbeoordeling van de Commissie (19), de EU-richtsnoeren inzake beste praktijken voor vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (20), en de resultaten van de studie van de Commissie over certificering en verificatieregelingen in de bosbouwsector en voor producten op basis van hout (21).

11.   LANDBOUWGEBRUIK

1.   Inleiding

Krachtens artikel 3, punt a), van de ontbossingsverordening mogen relevante grondstoffen en relevante producten niet op de markt van de Unie in de handel worden gebracht, op de markt van de Unie worden aangeboden of uit de markt van de Unie worden uitgevoerd, tenzij zij ontbossingsvrij zijn. In artikel 2, punt 13, a), is “ontbossingsvrij” gedefinieerd als het feit dat de relevante producten de relevante grondstoffen bevatten, of zijn gevoederd of vervaardigd met relevante grondstoffen die zijn geproduceerd in gebieden waar na 31 december 2020 geen ontbossing heeft plaatsgevonden (22). Overeenkomstig artikel 2, punt 3, betekent “ontbossing” de omzetting van bos naar landbouwgebruik, ongeacht of deze wordt veroorzaakt door de mens.

In overweging 36 van de ontbossingsverordening is bepaald dat de Commissie richtsnoeren moet opstellen om de interpretatie van deze definitie te verduidelijken, met name met betrekking tot het omzetten van bossen in grond die niet voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt. In overweging 31 van de verordening natuurherstel (23) wordt ook naar dergelijke richtsnoeren verwezen.

De belangrijkste doelstellingen van dit hoofdstuk zijn derhalve de volgende:

de definitie van “bos” verduidelijken, de technische parameters meten die worden gebruikt om de term “bos” in het kader van de ontbossingsverordening te definiëren in termen van oppervlakte, gemiddelde hoogte en kroonbedekking, met name in gevallen waarin bomen grenzen aan of overlappen met landbouwgebieden (deel 3);

de betekenis van “braaklegging van landbouwareaal” en “landbouwplantages” zoals bedoeld in artikel 2, punt 5, van de ontbossingsverordening verduidelijken, met name de voorwaarden waaronder landbouwarealen die bijvoorbeeld braak liggen of voor bepaalde kwekerijen worden gebruikt, ongeacht de kenmerken van de grond, voor de toepassing van artikel 2 onder “landbouwgebruik” blijven vallen, teneinde de voorwaarden voor de omzetting van bos naar landbouwareaal te verduidelijken (delen 3 en 4);

richtsnoeren verstrekken over de omstandigheden waarin het areaal, ondanks een waargenomen beschutting van bomen na 31 december 2020 (de in artikel 2, punt 13, van de ontbossingsverordening vastgestelde afsluitingsdatum), geacht moet worden onder “landbouwgebruik” te vallen (deel 4);

situaties verduidelijken waarin een areaal dat onder de definitie van “bos” valt, niet moet worden beschouwd als omgezet naar “landbouwgebruik”, maar naar andere vormen van landgebruik, met name:

andere vormen van landgebruik om de negatieve gevolgen van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten voor de biodiversiteit te voorkomen, tot een minimum te beperken, te verzachten of om te buigen, of

seminatuurlijke habitats die extensief worden beheerd (bv. begrazing met het oog op natuurbehoud), zoals wordt vereist door een instandhoudings- of herstelplan dat voldoet aan de verplichtingen uit hoofde van internationale verdragen inzake de bescherming en het herstel van natuur en biodiversiteit, of

de preventie van bosbranden of de uitrol van hernieuwbare energie (deel 2 en deel 4, punt a);

de interpretatie van “landbouwgebruik” in het kader van de ontbossingsverordening verduidelijken, rekening houdend met de definities in de toepasselijke EU-wetgeving en de op internationaal niveau overeengekomen toelichtingen (deel 4, punten c) en d));

verduidelijken hoe op een gecombineerde en synergetische manier gebruik kan worden gemaakt van met bomen begroeide gebieden die onder de definities van de ontbossingsverordening vallen, zoals boslandbouw-, agrobosbouw-, bosbegrazing- en bosweidesystemen (deel 4, punt d);

de verschillende vormen van landgebruik op hetzelfde areaal en het gebruik van kadastrale plannen en kadasters verduidelijken (deel 5).

2.   Verduidelijking van de omzetting van bossen in grond die niet voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt

Toepasselijke wetgeving: Ontbossingsverordening – overweging 36, artikel 2, punten 3, 5 en 13 – Definities, artikel 3, lid a) – Verbod

Overeenkomstig artikel 2, punt 3, van de ontbossingsverordening betekent “ontbossing” de omzetting van bos naar landbouwgebruik en moet dit worden opgevat als een verandering van het gebruik van de grond van “bos” zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van de ontbossingsverordening (zoals verder uitgelegd in deel 3) naar “landbouwgebruik” zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van de ontbossingsverordening (zoals verder uitgelegd in deel 4, punten c) en d)). In dit verband is de mate van omzetting naar landbouwgebruik irrelevant, en een dergelijke omzetting zorgt ervoor dat de grondstoffen die op dergelijke grond worden geproduceerd niet aan de eisen voldoen als de ontbossing na 31 december 2020 heeft plaatsgevonden.

De classificatie van een areaal als “ontbost” is gebaseerd op het objectieve criterium of het bos is omgezet voor een specifiek gebruik en een specifiek doel, ongeacht het wettelijke geregistreerde gebruik en de geografische grenzen van het perceel of de vraag aan wie of wat de ontbossing kan worden toegeschreven.

Voor de toepassing van deze verordening betekent de omzetting van bos naar andere vormen van grondgebruik die niet onder de definitie van “landbouwgebruik” vallen, dat deze omzetting niet onder de definitie van “ontbossing” valt (zie deel 4 voor meer informatie over “landbouwgebruik”). Hieronder valt ook de omzetting van bossen in gebieden met stedelijke infrastructuur zoals elektriciteitskabels, wegen, steden en nederzettingen, voor niet-agrarische industrieterreinen of voor de uitrol van hernieuwbare energie.

De omzetting van bosgrond valt ook niet onder de definitie van “ontbossing” van de ontbossingsverordening als het primaire doel van de omzetting en het daaropvolgende grondgebruik niet het landbouwgebruik is, maar bijvoorbeeld de uitrol van hernieuwbare energie, industrieel gebruik, herstel van de biodiversiteit, preventie van bosbranden, dierenwelzijn in extreme klimaatomstandigheden of het beheer van invasieve uitheemse soorten. Agrarische nevenactiviteiten mogen worden verricht als zij essentieel zijn voor de ondersteuning van het hoofddoel van de omzetting en van het grondgebruik na de omzetting (zie deel 4, punt a)) of als de landbouwactiviteit het voornaamste gebruik van het bos niet wijzigt (zie deel 4, punt b)).

De verantwoordelijkheid voor de handhaving van de bepalingen ligt bij de lidstaten. Bij de toepassing van deze richtsnoeren op individuele gevallen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat naar behoren rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van elk geval. In gevallen waarin de activiteiten van onbeduidende omvang zijn, moet, gelet op alle omstandigheden, het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen.

3.   Definitie van “bos”

Toepasselijke wetgeving: Ontbossingsverordening – artikel 2, punt 4 – Definities

Overeenkomstig artikel 2, punt 4, van de ontbossingsverordening wordt een gebied als “bos” beschouwd indien het de volgende kenmerken heeft:

gebieden van meer dan 0,5 hectare — dit betekent dat het gebied met bomen dat door de omtrek van de kroonbedekking wordt bedekt, 0,5 hectare of meer bedraagt;

bomen met een hoogte van meer dan vijf meter — dit betekent dat de top van de bomen een gemiddelde hoogte van vijf meter of meer bereikt;

kroonbedekking van meer dan 10 % — dit betekent dat de verhouding tussen de kroonbedekking van de bomen die de boomopstand vormen en het gebied waar de boomopstand zich bevindt, groter is dan 10 %;

bomen die deze drempels op de groeiplaats kunnen bereiken — dit omvat gebieden die nog geen kroonbedekking van 10 % of een hoogte van meer dan vijf meter hebben bereikt, maar die naar verwachting wel zullen bereiken. Dit omvat met name gebieden die tijdelijk onbebost zijn als gevolg van kaalslag als onderdeel van een bosbeheerpraktijk of natuurrampen, en die naar verwachting zullen herstellen;

met uitzondering van grond die hoofdzakelijk voor agrarisch of stedelijk grondgebruik dient — dit betekent dat het bos wordt bepaald door de aanwezigheid van bomen en de afwezigheid van ander hoofdzakelijk grondgebruik (zie hieronder en deel 4).

De kenmerken van de grond, de gemiddelde hoogte en de kroonbedekking moeten gelijktijdig aan de drempels voldoen of het moet mogelijk zijn die drempels gelijktijdig op de groeiplaats te bereiken.

In het kader van de ontbossingsverordening moet “ stedelijk grondgebruik ” als hoofdzakelijk worden beschouwd, bijvoorbeeld in het geval van parken en tuinen in stedelijke gebieden, ongeacht of de drempels van de definitie van “bos” worden bereikt. Zie deel 4 voor meer informatie over hoofdzakelijk “ landbouwgebruik ”.

Op voorwaarde dat aan de kenmerken in de definitie wordt voldaan, omvat het gebied “bos” onder meer:

gebieden die omgeven zijn door bossen of daar nauw mee verbonden zijn en die voor bosbouw worden gebruikt, zoals boswegen, brandgangen en andere kleine open plekken, tenzij deze op een eigen stuk grond zijn gelegen;

grond die in het algemeen meer dan tien jaar verlaten is en waar geregenereerde bomen staan die voldoen aan de criteria om als “bos” te worden beschouwd (dit moet worden gezien in samenhang met “grond die langdurig of tijdelijk braak ligt” in deel 4);

gebieden met mangroven in getijdengebieden, ongeacht of deze als grond worden aangemerkt of niet;

in het bos gelegen bosboomkwekerijen om in de eigen behoeften van de boseigenaren te voorzien;

gebieden die geen deel uitmaken van wettelijk als bosgrond aangewezen gebieden, maar wel voldoen aan de criteria voor de definitie van “bos”.

De definitie van “bos” omvat geen boomopstanden in landbouwproductiesystemen. Zie voor meer informatie deel 4, punten c) en d).

4.   Definitie van “landbouwgebruik” en uitzonderingen

Toepasselijke wetgeving: Ontbossingsverordening — artikel 2, punt 5 — Definities

Overeenkomstig artikel 2, punt 5, van de ontbossingsverordening valt een gebied onder “landbouwgebruik” als de grond wordt gebruikt voor landbouwdoeleinden.

a)   Verduidelijking van landbouwdoeleinden

Overeenkomstig artikel 2, punt 5, wordt de grond (onder meer) voor landbouwdoeleinden gebruikt in de volgende gevallen:

Landbouwplantages — zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van de ontbossingsverordening. Zie deel 4, punt c), voor gedetailleerdere richtsnoeren over “landbouwplantages”;

braakgelegd landbouwareaal — braakgelegd landbouwareaal moet worden beschouwd in combinatie met “grond die tijdelijk braak ligt”, zoals verderop in dit deel wordt uitgelegd;

veehouderij — dit omvat gebieden met tijdelijk of blijvend grasland en bedrijfsgebouwen voor het fokken en huisvesten van dieren.

Er zij op gewezen dat de categorieën “landbouwplantages”, “braakgelegd landbouwareaal” en grond “voor veehouderij” een niet-uitputtende lijst van voorbeelden van “landbouwgebruik” vormen.

Voor de toepassing van deze verordening worden onder grond voor landbouwgebruik de volgende categorieën van grondgebruik verstaan:

grond voor tijdelijke teelten, dat wil zeggen alle grond die wordt gebruikt voor gewassen met een teeltcyclus van minder dan één jaar, met inbegrip van meerjarige tijdelijke gewassen;

tijdelijke weilanden en graslanden, dat wil zeggen grond met kruidachtige voedergewassen, of grond die gedurende minder dan vijf opeenvolgende jaren gemaaid en beweid wordt;

grond die langdurig of tijdelijk braak ligt, dat wil zeggen landbouwgrond die langdurig braak ligt voordat die opnieuw wordt bebouwd, beweid of voor andere landbouwactiviteiten wordt gebruikt. Dit kan deel uitmaken van het gewasrotatiesysteem van de landbouwbedrijven of op grond van legitieme redenen of uitzonderlijke omstandigheden zoals overstromingsschade, watertekort, onbeschikbaarheid van elementen voor de productie, met inbegrip van economische, sociale (ziekte, bedrijfsopvolgingsproblemen) of juridische redenen (geschillen enz.). NB: Grond die langdurig of tijdelijk braak ligt moet in het algemeen gedurende [tien] jaar worden geacht onder “landbouwgebruik” te vallen. De grond kan echter voor een langere periode worden geacht onder “landbouwgebruik” te vallen als wordt aangetoond dat de landbouwactiviteiten om een van de bovengenoemde redenen niet kunnen worden hervat. De opgegeven reden moet betrekking hebben op de gehele periode waarin de grond langdurig of tijdelijk braak ligt. Indien een dergelijk bewijs wordt geleverd, moet de grond beschouwd blijven worden als grond die voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt, tenzij deze krachtens de nationale wetgeving officieel als bos is aangewezen;

grond voor blijvende teelten, dat wil zeggen grond met meerjarige teelten die gedurende meerdere jaren, gewoonlijk gedurende vijf jaar of langer, niet hoeven te worden herbeplant. Grond voor blijvende teelten omvat ook grond die wordt gebruikt voor blijvende teelten onder beschutting, zoals beschreven in deel 4, punt b);

blijvende weilanden en graslanden, d.w.z. grond die gedurende meer dan vijf opeenvolgende jaren wordt gebruikt voor grazende diersoorten of om voedergewassen te verbouwen, door middel van teelt of op natuurlijke wijze;

land met bedrijfsgebouwen en erven, d.w.z. land met bedrijfsgebouwen (loodsen, schuren, kelders, silo’s), gebouwen voor de veehouderij (stallen, koeienstallen, schapenhokken, pluimveestallen) en erven.

Wanneer aan de hand van voldoende overtuigend bewijs kan worden aangetoond dat i) een perceel vóór 31 december 2020 onder “landbouwgebruik” viel zoals hierboven beschreven, ii) de producent voor of na die datum heeft gekozen hakhout met korte omlooptijd aan te planten of zich ertoe heeft verbonden de grond tijdelijk te bebossen en de grond niet onder het toepassingsgebied van een bosbeheerplan of wetgeving valt die bosbeheer of -bescherming op die grond voorschrijft, wordt aangenomen dat dat perceel nog steeds voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt in de zin van de ontbossingsverordening en mag de producent zijn landbouwactiviteiten op dat perceel blijven uitoefenen.

De bovenvermelde categorieën van agrarisch grondgebruik kunnen ook gebieden omvatten met landschapselementen die om biodiversiteits- of milieuredenen worden bevorderd.

Herstel, beheer van invasieve soorten, preventie van bosbranden, dierenwelzijn, uitrol van hernieuwbare energie

Grond die voor een of meer van de hieronder genoemde primaire doeleinden is omgezet, mag niet worden beschouwd als grond die voor landbouwgebruik is omgezet indien de omzetting heeft plaatsgevonden om:

de negatieve gevolgen van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten voor de biodiversiteit te voorkomen, tot een minimum te beperken, te verzachten of om te buigen, op voorwaarde dat dit beperkt blijft tot wat strikt noodzakelijk is en ondersteund wordt door preventieplannen, beheersplannen of officiële mandaten, of

het risico op bosbranden te voorkomen, tot een minimum te beperken en te mitigeren, op voorwaarde dat dit beperkt blijft tot wat strikt noodzakelijk is en ondersteund wordt door brandpreventieplannen, bosbeheerplannen of officiële mandaten, of

ervoor te zorgen dat de wetgeving inzake dierenwelzijn wordt nageleefd wanneer de bouw van (permanente en tijdelijke) voorzieningen voor het huisvesten van dieren noodzakelijk is om hun welzijn te waarborgen en beperkt blijft tot de voor de bouw noodzakelijke minimumoppervlakte, en wanneer deze activiteit geen invloed heeft op de classificatie van de omliggende gebieden als bos, of

te zorgen voor het herstel en het daaropvolgende instandhoudingsbeheer van ecosystemen met een hoge biodiversiteitswaarde (bv. bepaalde soorten heide, wetlands of grasland) indien dit vereist wordt door een instandhoudings- of herstelplan (bv. een beheersplan voor een beschermd gebied of een nationaal of regionaal natuurherstelplan) waarmee uitvoering wordt gegeven aan verplichtingen uit hoofde van wereldwijde multilaterale overeenkomsten inzake de bescherming en het herstel van natuur en biodiversiteit, zoals het Verdrag inzake biologische diversiteit en het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal, of

hernieuwbare energie uit te rollen (bv. door de aanleg van windmolenparken of de plaatsing van zonnepanelen),

zelfs als er agrarische nevenactiviteiten mogen worden uitgevoerd wanneer dit nodig is om het hoofddoel van de omzetting van het land en van het landgebruik na de omzetting te ondersteunen.

b)   Verduidelijking van het hoofdzakelijke grondgebruik

In artikel 2, punt 4, is bepaald dat grond die hoofdzakelijk voor agrarisch grondgebruik dient, niet onder de definitie van “bos” valt.

In het kader van de ontbossingsverordening moet “ landbouwgebruik ” met het oog op de uitsluitingen waarnaar wordt verwezen in de definitie van “bos” in artikel 2, punt 4, als het hoofdzakelijke gebruik worden beschouwd in de volgende niet-uitputtende lijst van gevallen:

seizoensbegrazing (bv. zomerbegrazing) of tijdelijke bosbegrazing in met bomen begroeide gebieden die niet tot de categorie oerbossen behoren (bv. seminatuurlijk grasland of natuurlijk grasland met wisselende beschutting van bomen);

als bosbegrazing- of agrobosbouwpraktijken vanwege klimatologische omstandigheden (bv. tijdelijke sneeuwbedekking) beperkt zijn tot een bepaalde periode van het jaar, kunnen zij als het hoofdzakelijke gebruik worden beschouwd;

de aanleg van beschermde boomgroepen voor verschillende milieu- of biodiversiteitsdoeleinden in een gebied met hoofdzakelijk landbouwgebruik (bv. begrazing), zelfs als het gebied voldoet aan de drempelwaarden voor de definitie van “bos”.

Deze gevallen verschillen van agrarische nevenactiviteiten die verband houden met de omzetting met het oog op herstel of het beheer van invasieve inheemse soorten, die niet onder “landbouwgebruik” vallen (zie hierboven).

Voor de toepassing van de ontbossingsverordening mag landbouwgebruik daarentegen niet als hoofdzakelijk gebruik worden beschouwd in het geval van bijvoorbeeld kleinschalige productie van bijproducten (bv. koffie) en incidentele extensieve of incidentele kleinschalige begrazing in bossen, op voorwaarde dat de productie en aanverwante activiteiten geen nadelig effect hebben op de boshabitat.

c)   Definitie van “landbouwplantage”

Toepasselijke wetgeving: Ontbossingsverordening – artikel 2, punt 6 – Definities

“Landbouwplantages” vallen onder de definitie van “landbouwgebruik” in artikel 2, punt 5, van de ontbossingsverordening.

De definitie van “landbouwplantage” in artikel 2, punt 6, van de ontbossingsverordening verwijst in de eerste plaats naar “grond met boomopstanden in landbouwproductiesystemen, zoals fruitboomgaarden, oliepalmplantages, olijfboomgaarden”, wat verwijst naar bouwland, met inbegrip van blijvende teelten zoals beschreven in deel 4.

Ten tweede verwijst die definitie naar “boslandbouwsystemen waarbij gewassen onder beschutting van bomen worden geteeld”, wat wordt uitgelegd in deel 4, punt d), en moet worden gelezen in samenhang met de uitzondering waarbij het hoofdzakelijke landgebruik niet verandert. In artikel 2, punt 6, van de ontbossingsverordening wordt verder verduidelijkt dat alle plantages van andere relevante grondstoffen dan hout onder de term “landbouwplantage” vallen, zodat deze plantages dus onder de definitie van “landbouwgebruik” vallen.

Ten slotte is in artikel 2, punt 6, van de ontbossingsverordening bepaald dat landbouwplantages niet onder de definitie van “bos” vallen. Dit betekent dat gebieden die voldoen aan de criteria van een landbouwplantage niet onder de definitie van “bos” vallen, zelfs niet als er bomen zoals rubberbomen of oliepalmen staan.

d)   Verduidelijking van “boslandbouwsysteem”

Toepasselijke wetgeving: Ontbossingsverordening – overweging 37 en artikel 2, punt 6 – Definities

Volgens de documenten van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) (24) is “boslandbouw” een verzamelnaam voor systemen en technologieën voor landgebruik waarbij houtachtige planten (bomen, struiken, palmen, bamboe enz.) en landbouwgewassen en/of dieren doelbewust samen op dezelfde grondbeheereenheid worden benut in een bepaalde ruimtelijke ordening of tijdsvolgorde. In boslandbouwsystemen zijn er zowel ecologische als economische interacties tussen de verschillende componenten. Er zijn twee belangrijke boslandbouwsystemen: gelijktijdige en sequentiële systemen. In gelijktijdige systemen worden bomen en gewassen of dieren op hetzelfde stuk land geteeld, geoogst of gefokt, terwijl in sequentiële systemen gewassen en bomen om de beurt min of meer hetzelfde gebied bezetten, waardoor de concurrentie tot een minimum wordt beperkt.

Boslandbouw kan ook verwijzen naar specifieke bosbouwpraktijken die een aanvulling vormen op landbouwactiviteiten, zoals het verbeteren van de vruchtbaarheid van de bodem, het verminderen van bodemerosie, het verbeteren van het beheer van stroomgebieden of het voorzien in schaduw en voeder voor vee (25).

In overweging 37 wordt eraan herinnerd dat boslandbouwsystemen in de FAO-definities niet als bossen worden beschouwd, maar als landbouwgebruik, en dat zij betrekking hebben op verschillende situaties, zoals wanneer gewassen onder beschutting van bomen worden geteeld, en op landbouwkwekerij-, bosweide- en agrobosweidesystemen.

Aangezien de definitie van “bos” in artikel 2, punt 4, van de ontbossingsverordening geen betrekking heeft op grond die hoofdzakelijk voor “landbouwgebruik” dient, kan worden geconcludeerd dat grond die hoofdzakelijk in het kader van “boslandbouwsystemen” voor de in overweging 37 genoemde doeleinden wordt gebruikt, niet als “bos” kan worden beschouwd. In dit geval en voor de toepassing van de verordening moet deze grond worden geacht onder “landbouwgebruik” te vallen. Voor agrarische nevenactiviteiten, met inbegrip van boslandbouwactiviteiten met het oog op herstel, zie deel 2.

5.   Verduidelijking van het landgebruik in het geval van meerdere soorten landgebruik in hetzelfde gebied en het gebruik van kadasters en kadastrale plannen

Indien een perceel zowel een areaal omvat dat onder de definitie van “bos” valt als een areaal dat onder “landbouwgebruik” valt, moeten de twee arealen afzonderlijk worden beschouwd. Het areaal dat voldoet aan de criteria van de definitie van “bos” valt onder het toepassingsgebied van de verordening, terwijl het areaal dat voldoet aan de criteria van “landbouwgebruik” niet onder het toepassingsgebied van de verordening valt wat betreft omzetting.

Het is niet relevant of het deel van het perceel dat voor landbouw wordt gebruikt, groter is dan het deel van het perceel dat als bos in de zin van de definitie wordt beschouwd. Dit betekent bijvoorbeeld dat als een perceel van 10 hectare een oppervlakte van 2 hectare omvat die volgens objectieve criteria als bos kan worden beschouwd, en 8 hectare omvat die voor landbouwdoeleinden wordt bebouwd, die 2 hectare bos als bos wordt geclassificeerd, ook al vertegenwoordigt die slechts 20 % van het totale perceel.

Bij de beoordeling of een bepaald perceel bos is, moeten de feitelijke kenmerken van het bos voorrang hebben op de kenmerken die in kadasters en kadastrale plannen zijn vastgelegd. Kadasters en kadastrale plannen kunnen als aanvulling op de satellietgegevens worden gebruikt om het vroegere landbouwgebruik vast te stellen. Daarnaast kunnen bosbeheerplannen en registers van aangewezen bosarealen nuttig zijn om te bepalen of het om een bos zonder huidige beschutting van bomen gaat, met name wanneer het gebied tijdelijk onbebost is en niet wordt beschut door bomen als gevolg van bosbeheerpraktijken, natuurrampen of de eerste jaren van bebossing. Het door de Commissie opgezette EU-waarnemingscentrum (26) is een gratis instrument voor alle belanghebbenden om het wereldwijde bosareaal in 2020 te bepalen. Het waarnemingscentrum is echter niet-exclusief en niet-bindend en heeft geen juridische waarde. Nationale en particuliere belanghebbenden kunnen voor hun zorgvuldigheidsprocedures of -controles de kaarten gebruiken die zij geschikt achten.


(1)  Niets in deze richtsnoeren vervangt of neemt de plaats in van een rechtstreekse verwijzing naar de beschreven instrumenten en de Commissie aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor enig verlies of enige schade veroorzaakt door fouten of verklaringen die daarin zijn gedaan. Alleen het Europese Hof van Justitie is bevoegd tot het nemen van definitieve beslissingen over de interpretatie van de verordening.

(2)   PB L 150 van 9.6.2023, blz. 206, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/1115/oj.

(3)  Zie voor meer informatie over de uitvoering ook de veelgestelde vragen (FAQ), die hier te vinden zijn: Deforestation Regulation implementation - European Commission (europa.eu).

(4)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1).

(6)   PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2010/995/oj.

(7)  Als aan een land geen specifiek risiconiveau is toegekend, wordt dat landen als een land met een standaardrisico beschouwd.

(8)  Met betrekking tot illegale praktijken, ontbossing en bosdegradatie.

(9)  Overeenkomstig artikel 29, lid 2, zal de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een lijst opstellen van landen, of delen daarvan, met een laag of een hoog risico.

(10)  Richtlijn (EU) 2024/1760 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en Verordening (EU) 2023/2859 (PB L, 2024/1760, 5.7.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1760/oj).

(11)  Overeenkomstig artikel 29, lid 2, zal de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een lijst opstellen van landen, of delen daarvan, met een laag of een hoog risico.

(12)  Zie voor het gebruik van dergelijke indexcijfers ook hoofdstuk 4 van de mededeling van de Commissie van 12.2.2016, C(2016) 755 final (Richtsnoeren voor de houtverordening).

(13)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

(14)  Toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Unie (PB C 119 van 29.3.2019, blz. 1).

(15)  Sommige regelingen geven certificering af wanneer een bepaald percentage van het relevante product, dat gewoonlijk op het etiket vermeld staat, aan de volledige certificeringsnorm voldoet. In dergelijke gevallen is het belangrijk dat de marktdeelnemer informatie verkrijgt over de vraag of controles op het niet-gecertificeerde deel zijn uitgevoerd en of die afdoende bewijs leveren van naleving van de bepalingen inzake geolocatie en het ontbossingsvrij-zijn voor het niet-gecertificeerde deel.

(16)  Sommige regelingen geven certificering af waarbij gebruik wordt gemaakt van controleketens op basis van massabalans. Dergelijke gemengde producten zijn echter niet in overeenstemming met de ontbossingsverordening. Alleen producten die volledig aan de bovengenoemde elementen voldoen, zijn toegestaan in het kader van de ontbossingsverordening, met uitzondering van gemengde producten op basis van bepaalde percentages of controleketens op basis van massabalans.

(17)  Een bewakingsketencertificering kan worden gebruikt om aan te tonen dat er geen onbekende of niet-toegestane grondstof in de toeleveringsketen terechtkomt. Hierbij wordt er in de regel op toegezien dat alleen toegestane grondstoffen en producten via “kritieke controlepunten” de toeleveringsketen binnenkomen en dat een product kan worden herleid tot de vorige persoon die het in bewaring had (die eveneens een bewakingsketencertificaat moet hebben) in plaats van tot de plaats van oorsprong. Een product met een bewakingsketencertificaat kan een mengeling van gecertificeerd en ander toegestaan materiaal uit uiteenlopende bronnen bevatten. Bij gebruik van bewakingsketencertificering moet een marktdeelnemer ervoor zorgen dat alle materialen aan de vereisten van de ontbossingsverordening voldoen en dat de controles toereikend zijn om niet-conform materiaal uit te sluiten.

(18)  Verslag van de Europese Commissie: Study on Certification and Verification Schemes in the Forest Sector and for Wood-based Products, Publicatiebureau van de EU, 2021.

(19)  Europese Commissie, SWD(2021) 326 final.

(20)   PB C 341 van 16.12.2010, blz. 5.

(21)  Verslag van de Europese Commissie: Study on Certification and Verification Schemes in the Forest Sector and for Wood-based Products, Publicatiebureau van de EU, 2021.

(22)  Het andere element van de term “ontbossingsvrij” in artikel 2, punt 13, b), dat bepaalt dat in het geval van relevante producten die hout bevatten of ermee zijn vervaardigd, het hout is gekapt zonder bosdegradatie teweeg te brengen, valt buiten het toepassingsgebied van dit hoofdstuk, dat specifiek betrekking heeft op de definitie van landbouwgebruik.

(23)   PB L, 2024/1991, 29.7.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1991/oj.

(24)  FAO, 2003. Multilingual Thesaurus on Land Tenure, hoofdstuk 7, “Land in an agricultural, pastoral and forestry context”.

(25)  FAO World Programme For The Census Of Agriculture 2020, deel 1, blz. 120, punten 8.12.12 en 8.12.13.

(26)   https://forest-observatory.ec.europa.eu/forest/gfc2020.


BIJLAGE I

HOE WORDEN DE TERMEN “IN DE HANDEL BRENGEN”, “OP DE MARKT AANBIEDEN” EN “UITVOER” IN DE PRAKTIJK GEÏNTERPRETEERD?

In de volgende scenario’s worden situaties geschetst waarin een natuurlijke of rechtspersoon in het kader van de ontbossingsverordening als marktdeelnemer wordt beschouwd.

[Tenzij anders vermeld, zijn marktdeelnemers in alle onderstaande scenario’s ervoor verantwoordelijk dat zij de nodige zorgvuldigheid met betrekking tot de relevante producten/grondstoffen betrachten en dat zij een zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem voor ontbossingsvrije producten indienen of overeenkomstig artikel 6 een vertegenwoordiger opdragen om namens hen de zorgvuldigheidsverklaring in te dienen.]

[Overeenkomstig artikel 4, lid 3, houdt het indienen van een zorgvuldigheidsverklaring in dat de marktdeelnemer of niet-kmo-marktdeelnemer heeft voldaan aan de zorgvuldigheidseisen van de toepasselijke bepalingen van de ontbossingsverordening en de verantwoordelijkheid op zich neemt dat de relevante producten ontbossingsvrij zijn en zijn geproduceerd overeenkomstig de relevante wetgeving van het land van productie, zoals bepaald in artikel 3.]

Scenario 1 – Verwerking van producten

In de EU gevestigde producent A (niet-kmo-marktdeelnemer) is een onderneming die palmolie [GS 1511 ] inkoopt in een derde land en deze invoert in de EU, waar hij de palmolie gebruikt voor de productie van industriële vetalcoholen [GS 3823 70 ]. Vervolgens verkoopt hij de industriële vetalcoholen aan producent B in een andere EU-lidstaat.

Fabrikant A is een marktdeelnemer wanneer hij palmolie in de EU invoert (aangifte onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen”), aangezien palmolie een relevant product is dat onder bijlage I bij de ontbossingsverordening valt. Bijgevolg moet fabrikant A de nodige zorgvuldigheid met betrekking tot de palmolie betrachten, een zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem indienen en het referentienummer van de zorgvuldigheidsverklaring in de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen opnemen.

Fabrikant A is ook een marktdeelnemer wanneer hij industriële vetalcoholen in de handel brengt, aangezien industriële vetalcoholen relevante producten zijn die onder bijlage I bij de ontbossingsverordening vallen. Bijgevolg moet producent A een afzonderlijke zorgvuldigheidsverklaring voor industriële vetalcoholen indienen voordat hij deze in de handel brengt, waarin hij overeenkomstig artikel 4, lid 9, kan verwijzen naar het referentienummer van zijn eerdere zorgvuldigheidsverklaring.

Scenario 2 – Verpakkingsmaterialen

Scenario 2a

In de EU gevestigde producent C (kmo-marktdeelnemer) voert kraftpapier met een coating [GS 4810 ] van in een derde land gevestigde producent B in en gebruikt dit voor het verpakken van andere producten die vervolgens op de markt van de Unie worden verkocht.

Fabrikant C is een marktdeelnemer wanneer hij kraftpapier met een coating in de EU invoert (d.w.z. aangifte onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen”), aangezien kraftpapier met een coating een relevant product is dat onder bijlage I bij de ontbossingsverordening valt. Hoewel het als verpakkingsmiddel zal worden gebruikt, wordt het kraftpapier als zelfstandig product ingevoerd (vgl. scenario 2b) en is het derhalve aan een zorgvuldigheidsprocedure onderworpen. Fabrikant C moet een zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem indienen en het referentienummer van de zorgvuldigheidsverklaring in de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen opnemen.

Fabrikant C hoeft geen zorgvuldigheid te betrachten of een zorgvuldigheidsverklaring in te dienen voor het kraftpapier als het vervolgens wordt gebruikt om andere producten te verpakken, aangezien het niet als een zelfstandig product maar als verpakkingsmateriaal (dat het product niet zijn wezenlijke karakter verleent) wordt verkocht en daarom niet als een relevant product overeenkomstig de ontbossingsverordening wordt beschouwd.

Scenario 2b

In de EU gevestigde onderneming D (kmo-marktdeelnemer) voert houten lijsten [GS 4414 ] uit een derde land in en verkoopt deze aan in de EU gevestigde detailhandelaar E. De lijsten zijn verpakt in karton.

Onderneming D is een marktdeelnemer wanneer hij houten lijsten in de EU invoert (d.w.z. aangifte onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen”), aangezien houten lijsten relevante producten zijn die onder bijlage I bij de ontbossingsverordening vallen. Bijgevolg moet onderneming D de nodige zorgvuldigheid met betrekking tot de houten lijsten betrachten, een zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem indienen en het referentienummer van de zorgvuldigheidsverklaring in de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen opnemen.

Onderneming D hoeft geen zorgvuldigheid te betrachten of een zorgvuldigheidsverklaring in te dienen voor de kartonnen verpakking, aangezien de kartonnen verpakking niet als een zelfstandig product, maar als verpakkingsmateriaal (dat het product niet zijn wezenlijke karakter verleent) is ingevoerd en daarom niet als een relevant product onder de ontbossingsverordening wordt beschouwd.

Scenario 3 – Eigendomsoverdracht

Scenario 3a

In de EU gevestigde producent F (niet-kmo-marktdeelnemer) koopt ongelooide huiden van runderen [GS ex 4101 ] van leverancier H, die buiten de EU is gevestigd. Op grond van het contract wordt de eigendom onmiddellijk overgedragen aan fabrikant F, terwijl de huiden zich nog steeds buiten de EU bevinden en fabrikant F deze in de EU invoert. Na de invoer in de EU verwerkt fabrikant F de huiden tot gelooide huiden [GS ex 4104 ] en verkoopt hij deze aan in de EU gevestigde niet-kmo-detailhandelaar I (handelaar).

Fabrikant F is een marktdeelnemer wanneer hij ongelooide huiden van runderen in de EU invoert (aangifte onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen”), aangezien ongelooide huiden relevante producten zijn die onder bijlage I bij de ontbossingsverordening vallen. Bijgevolg moet fabrikant F de nodige zorgvuldigheid met betrekking tot de ongelooide huiden betrachten, een zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem indienen en het referentienummer van de zorgvuldigheidsverklaring in de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen opnemen. In het kader van zijn zorgvuldigheidsprocedures voor ongelooide huiden moet fabrikant F geolocatie-informatie verstrekken van alle inrichtingen waar de runderen zijn gehouden (overeenkomstig artikel 9, lid 1, punt d)). Overeenkomstig overweging 39 bepaalt fabrikant F of de runderen die voor de productie van deze huiden worden gebruikt, met een ander relevant product zijn gevoederd en, indien dat het geval is, betracht hij de vereiste zorgvuldigheid voor het diervoeder.

Fabrikant F is ook een marktdeelnemer wanneer hij de gelooide huiden in de handel brengt, aangezien gelooide huiden relevante producten zijn die onder bijlage I bij de ontbossingsverordening vallen. Bijgevolg moet fabrikant F voor deze huiden een afzonderlijke zorgvuldigheidsverklaring indienen voordat hij deze aan handelaar I verkoopt. Fabrikant F kan verwijzen naar de bestaande zorgvuldigheidsverklaring voor ongelooide huiden die hij eerder bij invoer in de EU in de handel heeft gebracht.

Als niet-kmo-handelaar neemt handelaar I dezelfde zorgvuldigheidsverplichtingen op zich als een marktdeelnemer. Na zich ervan te hebben vergewist dat de nodige zorgvuldigheid met betrekking tot de ongelooide huiden van runderen is betracht, moet handelaar I een afzonderlijke zorgvuldigheidsverklaring indienen voor de gelooide huiden die hij van fabrikant F heeft gekocht, voordat hij deze verkoopt aan consumenten of andere actoren verderop in de toeleveringsketen (d.w.z. voordat hij ze op de markt van de Unie aanbiedt). De zorgvuldigheidsverklaring van handelaar I kan een verwijzing bevatten naar de bestaande zorgvuldigheidsverklaring van fabrikant F voor de gelooide huiden overeenkomstig artikel 4, lid 9.

[In dit scenario wordt de eigendom van een persoon buiten de EU aan een persoon binnen de EU overgedragen voordat het product fysiek de EU binnenkomt.]

Scenario 3b

In de EU gevestigde producent F (niet-kmo-marktdeelnemer) koopt gelooide huiden van runderen [GS ex 4104 ] van leverancier H, die buiten de EU is gevestigd. Volgens het contract wordt de eigendom pas aan fabrikant F overgedragen wanneer de huiden aan zijn fabriek in de EU worden geleverd. Scheepsagent G voert de huiden namens leverancier H in de EU in en levert deze aan de fabriek van fabrikant F.

Leverancier H is een marktdeelnemer wanneer hij gelooide huiden van runderen in de EU invoert (d.w.z. aangifte onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen”), aangezien gelooide huiden van runderen relevante producten zijn die onder bijlage I bij de ontbossingsverordening vallen. Bijgevolg moet leverancier H met betrekking tot de gelooide huiden van runderen de nodige zorgvuldigheid betrachten, een zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem indienen en het referentienummer van de zorgvuldigheidsverklaring in de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen opnemen [of scheepsagent G overeenkomstig artikel 6, lid 1, als gemachtigde vertegenwoordiger opdragen om de zorgvuldigheidsverklaring in te dienen]. In het kader van hun zorgvuldigheidsprocedures voor huiden moet leverancier H geolocatie-informatie verstrekken van alle inrichtingen waar de runderen zijn gehouden (overeenkomstig artikel 9, lid 1, punt d)). Overeenkomstig overweging 39 bepaalt leverancier H of de runderen die voor de productie van deze huiden worden gebruikt, met een ander relevant product zijn gevoederd en, indien dat het geval is, betracht hij de vereiste zorgvuldigheid voor het veevoeder.

Fabrikant F is de eerste natuurlijke of rechtspersoon die de relevante producten op de EU-markt aanbiedt en wordt ook beschouwd als een marktdeelnemer krachtens artikel 7, d.w.z. dat hoewel hij in feite geen marktdeelnemer is overeenkomstig definitie van artikel 2, punt 15, artikel 7 bepaalt dat hij aan dezelfde verplichtingen als die voor een marktdeelnemer moet voldoen. Producent F moet dus de nodige zorgvuldigheid betrachten en een afzonderlijke zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem indienen voordat hij de producten aan consumenten of andere actoren verderop in de toeleveringsketen verkoopt, en in die zorgvuldigheidsverklaring kan hij overeenkomstig artikel 4, lid 9, naar de zorgvuldigheidsverklaring van leverancier H verwijzen.

[In dit scenario wordt de eigendom van de persoon buiten de EU pas aan de persoon binnen de EU overgedragen nadat het product fysiek de EU is binnengekomen.]

Scenario 4 – In de handel brengen vs. op de markt aanbieden

[De scenario’s 4a, 4b, 4c en 4d illustreren het verschil tussen het in de Unie in de handel brengen en het op de markt van de Unie aanbieden en zijn voorbeelden van een aantal omstandigheden waarin een bedrijf verderop in de toeleveringsketen een marktdeelnemer kan zijn.]

Scenario 4a

In de EU gevestigde groothandelaar J (kmo-marktdeelnemer) voert cacaopoeder [GS 1805 ] van een producent uit een derde land (buiten de EU) in en verkoopt dit aan in de EU gevestigde niet-kmo-detailhandelaar K. Detailhandelaar K importeert extra cacaopoeder uit een derde land (niet-EU-producent) en mengt dit met het cacaopoeder dat hij van groothandelaar J heeft gekocht voor verkoop aan eindconsumenten in de EU (vgl. de scenario’s 4b, 4c, 4d).

Groothandelaar J is een marktdeelnemer wanneer hij cacaopoeder in de EU invoert (in de handel brengt) (d.w.z. aangifte onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen”), aangezien cacaopoeder een relevant product is dat onder bijlage I bij de ontbossingsverordening valt. Bijgevolg moet groothandelaar J de nodige zorgvuldigheid met betrekking tot cacaopoeder betrachten, een zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem indienen en het referentienummer van de zorgvuldigheidsverklaring in de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen opnemen.

Wat betreft het cacaopoeder dat van groothandelaar J is gekocht, treedt detailhandelaar K op als handelaar omdat dit cacaopoeder reeds in de Unie in de handel is gebracht. Als niet-kmo-handelaar, neemt detailhandelaar K dezelfde zorgvuldigheidsverplichtingen op zich als een marktdeelnemer en moet hij een zorgvuldigheidsverklaring indienen voordat hij het bij groothandelaar J gekochte cacaopoeder verkoopt (aanbiedt). Detailhandelaar K kan verwijzen naar de bestaande zorgvuldigheidsverklaring van groothandelaar J voor het cacaopoeder nadat hij overeenkomstig artikel 4, lid 9, van de ontbossingsverordening heeft bevestigd dat de nodige zorgvuldigheid is betracht in overeenstemming met de voorschriften van die verordening, maar detailhandelaar K blijft verantwoordelijk voor de naleving.

Detailhandelaar K is een marktdeelnemer met betrekking tot het extra cacaopoeder dat hij rechtstreeks in de Unie invoert (aangifte onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen”), aangezien cacaopoeder een relevant product is dat onder bijlage I bij de ontbossingsverordening valt en detailhandelaar K het extra cacaopoeder voor het eerst in de handel brengt. Bijgevolg moet detailhandelaar K de nodige zorgvuldigheid met betrekking tot cacaopoeder betrachten, een zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem indienen en het referentienummer van de zorgvuldigheidsverklaring in de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen opnemen.

Scenario 4b

In de EU gevestigde groothandelaar J (kmo-marktdeelnemer) voert cacaopoeder [GS 1805 ] van een producent uit een derde land (buiten de EU) in en verkoopt dit aan in de EU gevestigde detailhandelaar K (niet-kmo-handelaar). Detailhandelaar K verkoopt het cacaopoeder binnen de EU.

Groothandelaar J is een marktdeelnemer wanneer hij het cacaopoeder in de EU invoert (d.w.z. aangifte onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen”), aangezien cacaopoeder een relevant product is dat onder bijlage I bij de ontbossingsverordening valt. Bijgevolg moet groothandelaar J de nodige zorgvuldigheid met betrekking tot cacaopoeder betrachten, een zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem indienen en het referentienummer van de zorgvuldigheidsverklaring in de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen opnemen.

Aangezien detailhandelaar J het cacaopoeder reeds in de handel heeft gebracht en zolang detailhandelaar K het niet heeft verwerkt of aangevuld voordat hij het doorverkoopt, is detailhandelaar K slechts degene die het relevante product aanbiedt. Met het oog op het betrachten van de nodige zorgvuldigheid en het indienen van zorgvuldigheidsverklaringen overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 9, kan detailhandelaar K naar de bestaande zorgvuldigheidsverklaring verwijzen nadat hij heeft vastgesteld dat groothandelaar J overeenkomstig artikel 4, lid 9, zorgvuldigheid heeft betracht, maar detailhandelaar K blijft verantwoordelijk voor de naleving.

Scenario 4c

In de EU gevestigde groothandelaar J (kmo-marktdeelnemer) voert sojaolie [GS 1507 ] van een producent uit een derde land (buiten de EU) in en verkoopt dit aan in de EU gevestigde detailhandelaar K (kmo-handelaar). Detailhandelaar K verkoopt het cacaopoeder door binnen de EU.

Groothandelaar J is een marktdeelnemer wanneer hij de sojaolie in de EU invoert (d.w.z. aangifte onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen”), aangezien sojaolie een relevant product is dat onder bijlage I bij de ontbossingsverordening valt. Bijgevolg moet groothandelaar J de nodige zorgvuldigheid met betrekking tot sojaolie betrachten, een zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem indienen en het referentienummer van de zorgvuldigheidsverklaring in de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen opnemen.

Aangezien detailhandelaar J de sojaolie reeds in de handel heeft gebracht en zolang groothandelaar K de sojaolie niet heeft verwerkt of aangevuld voordat hij deze doorverkoopt, is detailhandelaar K slechts degene die het relevante product aanbiedt. Aangezien detailhandelaar K een kmo-handelaar is, heeft hij niet dezelfde zorgvuldigheidsverplichtingen als een marktdeelnemer. Detailhandelaar K moet daarom de uit hoofde van artikel 5 van de ontbossingsverordening vereiste informatie verzamelen en bewaren, maar hij hoeft geen zorgvuldigheidsverklaring voor de sojaolie in te dienen voordat hij deze doorverkoopt overeenkomstig artikel 5, lid 2.

Scenario 4d

In de EU gevestigde groothandelaar J (kmo-marktdeelnemer) voert cacaobonen [GS 1801 ] van een producent uit een derde land (buiten de EU) in en verkoopt deze aan in de EU gevestigde fabrikant K (niet-kmo-marktdeelnemer). Fabrikant K gebruikt de cacaobonen voor de vervaardiging van chocoladerepen [GS 1806 ], die hij binnen de EU verkoopt.

Groothandelaar J is een marktdeelnemer wanneer hij het cacaobonen in de EU invoert (aangifte onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen), aangezien cacaobonen relevante producten zijn die onder bijlage I bij de ontbossingsverordening vallen. Bijgevolg moet groothandelaar J de nodige zorgvuldigheid met betrekking tot cacaobonen betrachten, een zorgvuldigheidsverklaring bij het informatiesysteem indienen en het referentienummer van de zorgvuldigheidsverklaring in de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen opnemen.

Fabrikant K wordt marktdeelnemer wanneer hij de chocoladerepen verkoopt, aangezien chocoladerepen relevante producten zijn die onder bijlage I bij de ontbossingsverordening vallen en deze in de handel worden gebracht (voor het eerst worden aangeboden). Met het oog op het betrachten van de nodige zorgvuldigheid en het indienen van zorgvuldigheidsverklaringen overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 9, kan detailhandelaar K naar de bestaande zorgvuldigheidsverklaring verwijzen nadat hij heeft vastgesteld dat groothandelaar J overeenkomstig artikel 4, lid 9, zorgvuldigheid heeft betracht, maar detailhandelaar K blijft verantwoordelijk voor de naleving.

Scenario 5 – Een bestaande zorgvuldigheidsverklaring als referentie gebruiken

In de EU gevestigde onderneming L (niet-kmo-marktdeelnemer) koopt bevroren rundvlees [GS ex 0202 ] van in de EU gevestigde landbouwer M (kmo-marktdeelnemer), die de runderen in de EU heeft geproduceerd. Landbouwer M kocht het voeder van de runderen van detailhandelaar W (kmo-marktdeelnemer), die zorgvuldigheid heeft betracht. Onderneming L voert het bevroren rundvlees [GS ex 0202 ] vervolgens uit naar een derde land. Het vlees is niet verwerkt tot of vermengd met andere relevante producten.

Landbouwer M is een marktdeelnemer wanneer hij het bevroren rundvlees aan onderneming L verkoopt en moet voor het rundvlees de nodige zorgvuldigheid betrachten en een zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem indienen voordat hij het bevroren rundvlees verkoopt. In het kader van zijn zorgvuldigheidsprocedures voor het bevroren rundvlees moet landbouwer F geolocatie-informatie verstrekken van alle inrichtingen waar de runderen zijn gehouden (overeenkomstig artikel 9, lid 1, punt d)). Overeenkomstig overweging 39 bepaalt landbouwer M of de runderen die voor de productie van deze huiden worden gebruikt, met een ander relevant product zijn gevoederd en, indien dit het geval is, moet landbouwer M de desbetreffende facturen, referentienummers van relevante zorgvuldigheidsverklaringen of andere relevante documentatie van detailhandelaar W gebruiken waaruit blijkt dat het diervoeder ontbossingsvrij was.

Onderneming L is een marktdeelnemer wanneer hij het vlees uit de EU uitvoert (d.w.z. aangifte onder de douane-uitvoerregeling). Derhalve moet onderneming L zich ervan vergewissen dat de zorgvuldigheid met betrekking tot het rundvlees is betracht en een afzonderlijke zorgvuldigheidsverklaring indienen waarin kan worden verwezen naar de vorige zorgvuldigheidsverklaring die landbouwer M overeenkomstig artikel 4, lid 9, heeft ingediend. Indien onderneming L besluit het vlees in de EU te verkopen in plaats van het naar een derde land uit te voeren, treedt onderneming L op als handelaar, maar moet zij voldoen aan dezelfde verplichtingen als hierboven, aangezien niet-kmo-handelaren overeenkomstig artikel 5, lid 1, als niet-kmo-marktdeelnemers worden beschouwd.

Scenario 6 – Zorgvuldigheidsverplichtingen voor natuurlijke personen/micro-ondernemingen

In de EU gevestigde particuliere boseigenaar N (kmo-marktdeelnemer) sluit een contract met bosbouwonderneming O (niet-kmo-exploitant) af om een deel van zijn bomen te kappen. Onderneming O kapt de bomen, maar de stammen [GS 4403 ] zijn nog steeds eigendom van de particuliere boseigenaar N. Wanneer de stammen worden verzameld, verkoopt particuliere boseigenaar N de gekapte stammen aan bosbouwonderneming O. Bosbouwonderneming O stuurt de stammen vervolgens naar haar eigen zagerij en brengt deze als gezaagd hout in de handel [GS 4407 ].

Boseigenaar N is een marktdeelnemer en moet zorgvuldigheid betrachten voordat hij de stammen in de handel brengt. Aangezien boseigenaar N echter een natuurlijke persoon/micro-onderneming is, heeft hij de mogelijkheid om de volgende marktdeelnemer of handelaar verderop in de toeleveringsketen die geen natuurlijke persoon/micro-onderneming is, op te dragen als gemachtigde vertegenwoordiger op te treden en namens hem een zorgvuldigheidsverklaring in te dienen. Indien boseigenaar N besluit onderneming O op te dragen om namens hem de zorgvuldigheidsverklaring in te dienen, deelt hij aan onderneming O alle informatie mee die nodig is om te bevestigen dat hij reeds zorgvuldigheid heeft betracht en dat er geen of slechts een verwaarloosbaar risico is vastgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 3. Boseigenaar N blijft verantwoordelijk voor de naleving.

Bosbouwonderneming O is een marktdeelnemer wanneer zij gezaagd hout op de markt brengt als een relevant houtproduct dat onder bijlage I bij de ontbossingsverordening valt en dat is geproduceerd uit stammen die zijn gekapt in het bos van boseigenaar N. Derhalve moet bosbouwonderneming O zich ervan vergewissen dat de nodige zorgvuldigheid met betrekking tot de stammen is betracht en een afzonderlijke zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem indienen voordat zij het gezaagde hout dat is geproduceerd door het zagen van de bomen van boseigenaar N, in de handel brengt.

Scenario 7 – Derden opdracht geven als gemachtigde vertegenwoordigers op te treden

In de EU gevestigde detailhandelaar P (kmo-marktdeelnemer) voert luchtbanden van rubber [GS ex 4011 ] uit een derde land (buiten de EU) in en kiest ervoor in de EU gevestigde onderneming Q opdracht te geven om als hun gemachtigde vertegenwoordiger op te treden en namens detailhandelaar P de zorgvuldigheidsverklaring in te dienen.

Fabrikant P is een marktdeelnemer wanneer hij de luchtbanden van rubber in de EU invoert (aangifte onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen”), aangezien luchtbanden van rubber relevante producten zijn die onder bijlage I bij de ontbossingsverordening vallen. Bijgevolg moet detailhandelaar P de nodige zorgvuldigheid met betrekking tot de luchtbanden van rubber betrachten, maar detailhandelaar P kan onderneming Q opdracht geven als gemachtigde vertegenwoordiger op te treden om namens hem de zorgvuldigheidsverklaring voor de banden in te dienen overeenkomstig artikel 6, lid 1. Onderneming Q treedt niet op als lid van de toeleveringsketen, maar alleen als dienstverlener die namens detailhandelaar P een zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem indient en de bevoegde autoriteiten op verzoek een kopie van het mandaat verstrekt overeenkomstig artikel 6, lid 2. Detailhandelaar P blijft er verantwoordelijk voor dat de banden voldoen aan de voorschriften van artikel 3 van de ontbossingsverordening.

Scenario 8 – Lijst van producten

In de EU gevestigde fabrikant R (kmo-marktdeelnemer) voert palmolie [GS 1511 ] van producenten uit derde landen (niet-EU-producenten) in de EU in en verwerkt deze in zijn fabriek tot zeep [GS 3401 ] die hij binnen de EU verkoopt.

Fabrikant R is een marktdeelnemer wanneer hij palmolie in de EU invoert (aangifte onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen”), aangezien palmolie een relevant product is dat onder bijlage I bij de ontbossingsverordening valt. Bijgevolg moet fabrikant R de nodige zorgvuldigheid betrachten, een zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem indienen en het referentienummer van de zorgvuldigheidsverklaring in de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen opnemen.

Bij de verkoop van de zeep is fabrikant R echter niet verplicht zorgvuldigheid te betrachten of een zorgvuldigheidsverklaring voor de in de zeep verwerkte palmolie in te dienen, aangezien de zeep zelf geen relevant product is dat onder bijlage I bij de ontbossingsverordening valt.

Scenario 9 – Het in de handel brengen van relevante producten door een kmo-marktdeelnemer

Scenario 9a

In de EU gevestigde sojahandelaar S (niet-kmo-handelaar) koopt sojabonen [GS 1201 ] in die reeds door een andere onderneming in de handel zijn gebracht. In de EU gevestigde niet-kmo-handelaar S verkoopt de sojabonen aan in de EU gevestigde onderneming T (kmo-marktdeelnemer). Onderneming T produceert meel van sojabonen [GS 1208 10 ] en verkoopt dit.

Handelaar S is een niet-kmo-handelaar wanneer hij de sojabonen aan onderneming T verkoopt (op de markt aanbiedt), aangezien sojabonen relevante producten zijn die onder bijlage I bij de ontbossingsverordening vallen. Bijgevolg moet handelaar S zich ervan vergewissen dat de nodige zorgvuldigheid met betrekking tot de sojabonen is betracht en een nieuwe zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem indienen voordat hij de sojabonen aan onderneming T verkoopt.

Onderneming T is een onderneming wanneer zij het meel van sojabonen in de handel brengt door het te verkopen, aangezien zij de sojabonen heeft verwerkt tot een nieuw product (meel van sojabonen), dat overeenkomstig bijlage I bij de ontbossingsverordening een relevant product met een eigen GS-code is. Aangezien de verkoop door onderneming T bestaat uit het in de handel brengen (voor het eerst op de markt aanbieden) van een nieuw relevant product, is onderneming T een marktdeelnemer. Onderneming T is een kmo-marktdeelnemer die de nodige zorgvuldigheid niet hoeft te betrachten en geen zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem hoeft in te dienen voordat hij het meel van sojabonen in de handel brengt, aangezien het meel van sojabonen is geproduceerd met sojabonen waarvoor reeds de nodige zorgvuldigheid is betracht en waarvoor handelaar S reeds een zorgvuldigheidsverklaring heeft ingediend overeenkomstig artikel 4, lid 8, maar onderneming T blijft verantwoordelijk voor de naleving.

Scenario 9b

De in de EU gevestigde particuliere boseigenaar U (kmo-marktdeelnemer) kapt een aantal van zijn eigen bomen. Vervolgens verwerkt hij de stammen en maakt hij in zijn eigen bedrijf op maat gemaakte houten fotolijsten [GS 4414 ] van de stammen om deze rechtstreeks aan eindconsumenten te verkopen.

Boseigenaar U is een marktdeelnemer die de nodige zorgvuldigheid moet betrachten voordat hij de gekapte stammen [GS 4403 ] in de handel brengt om deze tot houten fotolijsten te verwerken en een zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem moet indienen.

Boseigenaar U is een marktdeelnemer wanneer hij de door hem gecreëerde op maat gemaakte fotolijsten in de handel brengt, aangezien op maat gemaakte houten fotolijsten relevante producten zijn die onder bijlage I bij de ontbossingsverordening vallen en dit de eerste keer is dat zij op de markt worden aangeboden. Boseigenaar U is een kmo-marktdeelnemer en hoeft dus overeenkomstig artikel 4, lid 8, geen zorgvuldigheid te betrachten of een nieuwe zorgvuldigheidsverklaring voor houten fotolijsten in het informatiesysteem in te dienen, aangezien deze zijn gemaakt van stammen waarvoor reeds de nodige zorgvuldigheid is betracht en waarvoor reeds een zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem is ingediend.

[Indien boseigenaar U in het bovenstaande scenario 9b een aantal van zijn bomen zou kappen om in zijn woning op maat gemaakte fotolijsten voor eigen gebruik te creëren, zou hij geen marktdeelnemer zijn en zou hij bijgevolg niet aan de verplichtingen uit hoofde van de ontbossingsverordening onderworpen zijn.] [Hetzelfde zou gelden als hij de bomen zou verwerken tot andere relevante producten voor eigen gebruik, zoals palen voor zijn schutting of meubels voor zijn huis.]

Scenario 10 – Relevante producten die online of via andere vormen van verkoop op afstand worden aangeboden

In de EU gevestigde persoon V (kmo-handelaar) koopt houten fotolijsten [GS 4414 ] in om deze vervolgens te verkopen via zijn webwinkel in het kader van een bedrijfsactiviteit. Marktdeelnemer Z had reeds de nodige zorgvuldigheid voor de houten fotolijsten betracht.

Persoon V is een marktdeelnemer wanneer hij de houten fotolijsten in de handel brengt, of een marktdeelnemer wanneer hij de houten fotolijsten naar een derde land uitvoert, aangezien houten lijsten relevante producten zijn die onder bijlage I bij de ontbossingsverordening vallen. De ontbossingsverordening bevat geen bepalingen om de verkoop van goederen online of via andere vormen van verkoop op afstand te beschouwen als het op de markt aanbieden of als uitvoer. Persoon V moet voldoen aan de eisen van de ontbossingsverordening voordat hij een koopovereenkomst met de koper van de houten fotolijsten sluit.


BIJLAGE II

VOORBEELDEN VAN INFORMATIE- EN ZORGVULDIGHEIDSEISEN VOOR SAMENGESTELDE PRODUCTEN DIE ONDER BIJLAGE I BIJ DE ONTBOSSINGSVERORDENING VALLEN

Voorbeeld 1: Er is voldaan aan de informatie- en zorgvuldigheidseisen voor het relevante product en voor alle delen die andere relevante producten bevatten of daarmee zijn vervaardigd.

Productsoort:

Volume

Is voor het relevante product de nodige zorgvuldigheid betracht?

Onderdelen van kantoormeubilair (GS 9403 )

1 500  eenheden

Ja, de marktdeelnemer heeft de nodige zorgvuldigheid betracht overeenkomstig artikel 8 van de ontbossingsverordening, met inbegrip van de informatievereisten van artikel 9 (zie hieronder), en heeft een zorgvuldigheidsverklaring ingediend.

Deel van het relevante product (component)

Informatie over relevante componenten van het product (overeenkomstig artikel 9)

Gaat de component van het relevante product vergezeld van een zorgvuldigheidsverklaring?

 

Beschrijving

Soort

Land van productie

Geolocaties van de grondstof

Kern

Spaanplaat (GS 4410 )

Sitkaspar (Picea sitchensis)

EU-lidstaat

Meerdere plantages.

Alle geolocaties zijn bekend.

Ja: de exploitant heeft naar de bestaande zorgvuldigheidsverklaring verwezen nadat hij zich ervan heeft vergewist dat de nodige zorgvuldigheid is betracht.

Voor- en achterkant

0,5 mm fineer

(GS 4408 )

Gewone beuk (Fagus sylvatica)

EU-lidstaat

Particuliere boseigenaren.

Alle geolocaties zijn bekend.

Ja: de exploitant heeft naar de bestaande zorgvuldigheidsverklaring verwezen nadat hij zich ervan heeft vergewist dat de nodige zorgvuldigheid is betracht.

Voorbeeld 2: Er is voldaan aan de informatie- en zorgvuldigheidseisen voor het relevante product en voor alle delen die andere relevante producten bevatten of daarmee zijn vervaardigd.

Productsoort:

Volume

Is voor het relevante product de nodige zorgvuldigheid betracht?

Snoepgoed op basis van chocolade (GS 1806 )

2 000  kg

Ja, de marktdeelnemer heeft de nodige zorgvuldigheid betracht overeenkomstig artikel 8 van de ontbossingsverordening, met inbegrip van de informatievereisten van artikel 9 (zie hieronder), en heeft een zorgvuldigheidsverklaring ingediend.

Deel van het relevante product (component)

Informatie over relevante componenten van het product (overeenkomstig artikel 9)

Gaat de component van het relevante product vergezeld van een zorgvuldigheidsverklaring?

 

Beschrijving

Land van productie

Geolocaties van de grondstof

Ingrediënt

Cacaoboter (GS 1804 )

Meerdere derde landen

Meerdere landbouwbedrijven/kleine landbouwbedrijven. Alle geolocaties zijn bekend.

Ja. Er was geen bestaande zorgvuldigheidsverklaring en daarom heeft de marktdeelnemer de nodige zorgvuldigheid voor dit deel van het relevante product betracht.

Ingrediënt

Cacaopasta

(HS 1803 )

Meerdere derde landen

Meerdere landbouwbedrijven/kleine landbouwbedrijven. Alle geolocaties zijn bekend.

Ja: de exploitant heeft naar de bestaande zorgvuldigheidsverklaring verwezen nadat hij zich ervan heeft vergewist dat de nodige zorgvuldigheid is betracht.

Voorbeeld 3: Er is niet voldaan aan de informatie- en zorgvuldigheidseisen voor het relevante product en voor alle delen die andere relevante producten bevatten of daarmee zijn vervaardigd. Het relevante product kan niet in de handel worden gebracht omdat de geolocaties van de grondstoffen van een van de producten in het samengestelde product niet bekend zijn.

Productsoort:

Volume

Is voor het relevante product de nodige zorgvuldigheid betracht?

Triplex- en multiplexhout (GS 4412 )

8 500  m3

Ja, er is de nodige zorgvuldigheid betracht, maar aangezien uit het zorgvuldigheidsproces gebleken is dat de vereiste geolocatiegegevens niet beschikbaar zijn, kan het relevante product niet in de handel worden gebracht.

Deel van het relevante product (component)

Informatie over relevante componenten van het product (overeenkomstig artikel 9)

Gaat de component van het relevante product vergezeld van een zorgvuldigheidsverklaring?

 

Beschrijving

Soort

Land van productie

Geolocaties van de grondstof

Voor- en achterkant

Fineerbladen

(GS 4408 )

Bintangor (Calophyllum spp.)

Derde land

Meerdere concessies. Alle geolocaties zijn bekend.

Ja: de exploitant heeft naar de bestaande zorgvuldigheidsverklaring verwezen nadat hij zich ervan heeft vergewist dat de nodige zorgvuldigheid is betracht.

Kern

Fineerbladen

(GS 4408 )

Populier (Populus sp.)

Derde land

Particulier bosbezit. Geolocaties niet gespecificeerd/onbekend.

Nee: het is niet mogelijk om aan de zorgvuldigheidsverplichtingen te voldoen als de geolocaties onbekend zijn.

Voorbeeld 4: Er is niet voldaan aan de informatie- en zorgvuldigheidseisen voor het relevante product en voor alle delen die andere relevante producten bevatten of daarmee zijn vervaardigd. Het relevante product kan niet in de handel worden gebracht omdat de geolocaties van de grondstoffen van een van de producten in het samengestelde product onbekend zijn en er voor een ander relevant product geen informatie over de soort beschikbaar was.

Productsoort:

Volume

Is voor het relevante product de nodige zorgvuldigheid betracht?

Schrijfpapier (90 g/m2) (GS 4802)

1 200  ton

Ja, er is de nodige zorgvuldigheid betracht, maar aangezien uit het zorgvuldigheidsproces is gebleken dat bepaalde informatie niet beschikbaar is, kan het relevante product niet op de markt worden gebracht.

Deel van het relevante product (component)

Informatie over relevante componenten van het product (overeenkomstig artikel 9)

Gaat de component van het relevante product vergezeld van een zorgvuldigheidsverklaring?

 

Beschrijving

Soort

Land van productie

Geolocaties van de grondstof

Pulp

Kortvezelige pulp (GS 47)

Acacia mangium

Derde land

Bosplantage. Geolocatie bekend.

Ja: de exploitant heeft naar de bestaande zorgvuldigheidsverklaring verwezen nadat hij zich ervan heeft vergewist dat de nodige zorgvuldigheid is betracht.

Pulp

Kortvezelige pulp (GS 47)

Gemengd tropisch hardhout van onbekende soorten

Derde land

Bosplantages. Alle geolocaties zijn bekend.

Nee: Er kan niet aan de zorgvuldigheidseisen worden voldaan als niet alle soorten die voor de houtproducten zijn gebruikt, zijn geïdentificeerd.

Pulp

Langvezelige pulp (GS 47)

Pinus radiata

Derde land

Bosplantages. Geolocaties niet gespecificeerd/onbekend.

Nee: het is niet mogelijk om aan de zorgvuldigheidsverplichtingen te voldoen als de geolocaties onbekend zijn.

Voorbeeld 5: Er is niet voldaan aan de informatie- en zorgvuldigheidseisen voor het relevante product en voor alle delen die andere relevante producten bevatten of daarmee zijn vervaardigd. Het relevante product kan niet in de handel worden gebracht, aangezien uit de zorgvuldigheid die voor één relevant product in het samengestelde product is betracht, is gebleken dat het product niet ontbossingsvrij is.

Productsoort:

Volume

Is voor het relevante product de nodige zorgvuldigheid betracht?

Snoepgoed op basis van chocolade (GS 1806 )

900 kg

Ja, er is passende zorgvuldigheid betracht, maar het is niet mogelijk om te bevestigen dat de producten ontbossingsvrij zijn, waardoor het betreffende product niet op de markt kan worden gebracht.

Deel van het relevante product (component)

Informatie over relevante componenten van het product (overeenkomstig artikel 9)

Gaat de component van het relevante product vergezeld van een zorgvuldigheidsverklaring?

 

Beschrijving

Land van productie

Geolocaties van de grondstof

 

Cacaoboter

(GS 1804 )

Meerdere derde landen

Meerdere landbouwbedrijven/kleine landbouwbedrijven. Alle geolocaties zijn bekend.

Ja: de exploitant heeft naar de bestaande zorgvuldigheidsverklaring verwezen nadat hij zich ervan heeft vergewist dat de nodige zorgvuldigheid is betracht.

 

Cacaopasta

(GS 1803 )

Meerdere derde landen

Meerdere landbouwbedrijven/kleine landbouwbedrijven.

Alle geolocaties zijn bekend.

Ja: de exploitant heeft naar de bestaande zorgvuldigheidsverklaring verwezen nadat hij zich ervan heeft vergewist dat de nodige zorgvuldigheid is betracht.

 

Cacaopoeder

(GS 1805 )

Meerdere derde landen

Meerdere landbouwbedrijven.

Alle geolocaties zijn bekend.

Nee, de nodige zorgvuldigheid is betracht, maar sommige locaties werden na de afsluitdatum ontbost, waardoor de component niet voldoet aan artikel 3 en verboden is.


ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/6789/oj

ISSN 1977-0995 (electronic edition)


Top