This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document C:2016:032:FULL
Official Journal of the European Union, C 32, 28 January 2016
Publicatieblad van de Europese Unie, C 32, 28 januari 2016
Publicatieblad van de Europese Unie, C 32, 28 januari 2016
|
ISSN 1977-0995 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
59e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen |
|
|
|
ADVIEZEN |
|
|
|
Europees Economisch en Sociaal Comité |
|
|
|
511e zitting van het EESC, 6, 7 en 8, oktober 2015 |
|
|
2016/C 032/01 |
||
|
2016/C 032/02 |
|
|
III Voorbereidende handelingen |
|
|
|
EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ |
|
|
|
511e zitting van het EESC, 6, 7 en 8, oktober 2015 |
|
|
2016/C 032/03 |
||
|
2016/C 032/04 |
||
|
2016/C 032/05 |
|
NL |
|
I Resoluties, aanbevelingen en adviezen
ADVIEZEN
Europees Economisch en Sociaal Comité
511e zitting van het EESC, 6, 7 en 8, oktober 2015
|
28.1.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/1 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over permanent onderwijs en opleiding (CVET) in plattelandsgebieden
(initiatiefadvies)
(2016/C 032/01)
|
Algemeen rapporteur: |
Brendan BURNS |
|
Corapporteur: |
Pavel TRANTINA |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) heeft op 10 juli 2014 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over
„Permanent onderwijs en opleiding (CVET) in plattelandsgebieden”
(initiatiefadvies).
De afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 13 juli 2015 goedgekeurd.
In het kader van de vernieuwing van het Comité heeft de voltallige vergadering besloten om tijdens de oktoberzitting over dit advies te stemmen en heeft zij de heer Brendan BURNS aangewezen als algemeen rapporteur en de heer Pavel TRANTINA als corapporteur, overeenkomstig artikel 20 van het reglement van orde.
Tijdens zijn op 6, 7 en 8 oktober 2015 gehouden 511e zitting (vergadering van 8 oktober 2015) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat met 139 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 5 onthoudingen, werd goedgekeurd.
1. Aanbevelingen
|
1.1. |
Erkennend dat de EU geen rechtstreekse bevoegdheden heeft op het gebied van onderwijs of beroepsopleiding en dat onderwijssystemen verschillen tussen de lidstaten, wenst het EESC een gemeenschappelijk Europees probleem voor het voetlicht te brengen met betrekking tot het verschaffen van permanent (beroeps)onderwijs en permanente (beroeps)opleiding (CVET) in landelijke en afgelegen gebieden in Europa, dat moet worden aangepakt op Europees, nationaal en regionaal niveau. |
|
1.2. |
Een nieuwe pan-Europese agenda is vereist om Europese instellingen en nationale regeringen, evenals bedrijven, vakbonden en andere organisaties van het maatschappelijk middenveld aan te zetten tot betere samenwerking zodat werknemers die een opleiding volgen, evenals hun werkgevers toegang kunnen krijgen tot CVET. Dit moet plaatsvinden nabij de werkplaats en in een compatibele omgeving. De bevoegde autoriteiten moeten deze samenwerking bevorderen en aanmoedigen en toezien op een passende financiële ondersteuning. |
|
1.3. |
De samenleving en openbare autoriteiten moeten erkennen dat micro- en kleine bedrijven geen kleinere versies zijn van grote bedrijven. Deze veronderstelling is verkeerd gebleken en is een van de belangrijkste oorzaken van de „kwalificatiekloof” tussen onderwijs en werk. |
|
1.4. |
Nieuwe kwalificaties voor CVET voor micro- en kleine bedrijven moeten worden ontwikkeld op basis van empirisch bewijs voor de taken die in deze bedrijven ook echt worden uitgevoerd. |
|
1.5. |
Opleidingen voor landelijke bedrijven moeten lokaal worden verstrekt en moeten gebruikmaken van ICT en andere breedbandleveringsmechanismen. Om dit te bereiken moet universele toegang tot mobiele en terrestrische hogesnelheidsbreedband in landelijke en afgelegen gebieden worden beschouwd als „essentiële infrastructuur”. Mededingingsregels van de EU mogen nationale of regionale overheden er dan ook niet van weerhouden om snelle breedbandtoegang te ontwikkelen in plattelandsgebieden. |
|
1.6. |
Nationale en lokale overheden moeten erkennen dat investeren in de ontwikkeling van micro-, familie- en kleine bedrijven in landelijke en afgelegen gebieden een goede langetermijninvestering is, die zal helpen om migratie een halt toe te roepen, de druk op diensten in dorpen en steden te verlagen, de economische duurzaamheid van lokale gemeenschappen te herstellen en de landelijke omgeving te behouden. |
|
1.7. |
Als lokale groepen op de lange termijn financiële ondersteuning krijgen van nationale/regionale overheden zal dat ertoe bijdragen om de lokale behoeften in kaart te brengen en hieraan te voldoen. Die ondersteuning zal ook helpen om gemeenschappen te betrekken bij een directe aanpak van de leegloop van het platteland en financiële steun uit de structuurfondsen, met name uit het Europees Sociaal Fonds, zou een waarborg moeten bieden voor het aanbieden van deze beroepsopleiding, in afstemming op de behoeften van de betrokken actoren. |
2. Context
|
2.1. |
Met dit advies wordt beoogd te benadrukken dat er behoefte bestaat aan een beter systeem voor permanent beroepsonderwijs en -opleiding (CVET) en voortgezette professionele ontwikkeling in landelijke, met name berg- en eilandgebieden (RM&I- gebieden: rural mountain and island areas). |
|
2.2. |
Volgens de definitie van het Cedefop (1) betekent CVET het volgende: „Onderwijs en opleiding na het initieel onderwijs en de initiële opleiding of na toetreding tot de arbeidsmarkt met als doel personen te helpen hun kennis en/of vaardigheden te verbeteren of te actualiseren; nieuwe vaardigheden te verwerven voor een nieuwe carrièrefase of voor herscholing; hun persoonlijke of professionele ontwikkeling voort te zetten. Permanent onderwijs en opleiding maken deel uit van een leven lang leren en kunnen alle typen onderwijs omvatten (basis-, gespecialiseerd of beroeps-, formeel of informeel enz.) Het is cruciaal voor de inzetbaarheid van personen.” |
|
2.3. |
De problemen die in verband worden gebracht met CVET in landelijke en afgelegen gebieden, zijn in kaart gebracht in een aantal adviezen van het EESC (2) over landbouw en tijdens openbare vergaderingen. Dit advies wil een samenvatting bieden en oplossingen voorstellen voor een aantal centrale vraagstukken. |
|
2.4. |
In de EU bestaan er aanzienlijke verschillen tussen RM&I-gebieden. Naast uiterst welvarende regio’s met lage werkloosheidscijfers en stevige groei bestaan er regio’s met toenemende economische problemen, emigratie en een vergrijzende bevolking. Bovendien zijn toegangsmogelijkheden tot beroepsonderwijs niet altijd beschikbaar binnen een redelijke afstand. |
|
2.5. |
Door de betere levensstandaard in dorpen en steden zijn vele jongeren uit RM&I-gebieden gemigreerd, wat een neerwaartse economische en sociale spiraal veroorzaakt die sterker wordt naargelang meer mensen vertrekken. Het teruglopen van de bevolking leidt ertoe dat er minder geld in omloop is binnen de gemeente, hetgeen gevolgen heeft voor de levensvatbaarheid van plaatselijke bedrijfjes, winkels en vervoersnetwerken. Dit wordt op termijn nog verergerd door het verdwijnen van medische diensten, banken, scholen en andere faciliteiten. |
|
2.6. |
De Europese RM&I-gebieden leveren een groot deel van ons lokaal voedsel en onze grondstoffen. Ze bieden ook een plek waar mensen zich kunnen ontspannen en kunnen genieten van recreatie, sport en andere activiteiten, maar veel van deze faciliteiten zullen verdwijnen als er geen bekwame, goed opgeleide lokale werknemers zijn om de boerderijen, bossen, steengroeves, hotels en kunst- en ambachtsbedrijven te leiden. |
|
2.7. |
Het vermogen van bedrijven om op deze moeilijke plekken te kunnen werken is van cruciaal belang en werkgevers hebben bekwaam en goed opgeleid personeel nodig. Om dit te bereiken is nauwere samenwerking tussen werkgevers en lokale scholen, technische hogescholen en universiteiten noodzakelijk. |
|
2.8. |
Het is op het niveau van de regio’s dat de samenwerking tussen opleidingscentra en bedrijven het best wordt opgestart en ontwikkeld. Overheden op alle niveaus moeten passende en specifieke aandacht besteden aan de invoering en ontwikkeling van CVET in landelijke en afgelegen gebieden en/of in gebieden met een lage bevolkingsdichtheid (wat voldoende investering zou inhouden, maar eveneens ondersteuning, aanmoediging en bijstand voor lokale initiatieven die samenwerking promoten tussen opleidingscentra en bedrijven). |
|
2.9. |
Zoals reeds vaak benadrukt door het EESC, is het zaak individuele loopbaanbegeleiding en individueel loopbaanadvies in te voeren (3). |
|
2.10. |
Toegang tot CVET is essentieel om zelfstandige beroepsactiviteiten en bekwame arbeidskrachten te ontwikkelen. Helaas bevinden de meeste beroepsopleidingsfaciliteiten zich in dichtbevolkte gebieden, waardoor mensen uit RM&I-gebieden die een opleiding volgen, worden benadeeld omdat zij langere afstanden moeten afleggen om deze centra te bereiken. In de meeste gevallen brengt dit extra kosten en aanzienlijk ongemak met zich mee, met name als zij korte cursussen of een parttimeopleiding volgen. |
|
2.11. |
Opleidingen tot bij RM&I-gebieden brengen is een probleem dat in vele EU-lidstaten wordt erkend. Helaas waren veel van die programma’s op „stedelijke oplossingen” gebaseerd — en dus niet relevant voor RM&I-gebieden. |
|
2.12. |
De Europese onderwijssystemen zijn zo verschillend van lidstaat tot lidstaat (sommige zijn centraal georganiseerd, andere op federaal niveau, met bevoegdheden voor de regio’s) dat het moeilijk is om een „Europese oplossing” voorop te stellen. Hoewel de oplossingen mogelijk verschillen, is het toch de moeite waard gemeenschappelijke problemen in kaart te brengen en een aantal gemeenschappelijke oplossingen te zoeken om zo wederzijds leren uit beste praktijken mogelijk te maken. Het EESC wijst erop dat het duale opleidingssysteem als een zeer goede praktijk beschouwt, waarbij een gedeelde verantwoordelijkheid voor onderwijs en opleiding bestaat, met betrokkenheid van de sociale partners. |
|
2.13. |
Landelijk CVET kan gespecialiseerde training aanbieden voor bepaalde thema’s die rechtstreeks verband houden met economische activiteiten op het platteland en de natuurlijke kenmerken daarvan, waaronder visserij, bosbouw, het milieu, landbouw enz. Deze gespecialiseerde training moet voldoen aan de kwaliteitsvereisten die noodzakelijk zijn om met de gespecialiseerde programma’s studenten aan te trekken, voor relevante kwalificaties te zorgen voor mensen die deze gevolgd hebben, en aldus bij te dragen tot lokaal sociaaleconomisch herstel. |
3. Het perspectief van kleine bedrijven
|
3.1. |
Werkgelegenheid in micro- en kleine bedrijven wordt niet altijd begrepen door de onderwijsinstellingen die opleidingen aanbieden. De meeste beroepsopleidingen werden ontwikkeld om te voldoen aan de behoeften van middelgrote en grotere bedrijven waar de werkplek is georganiseerd in meerdere afdelingen en waar de werknemers worden aangeworven om een specifieke taak te leren. Dit type industrieel massaproductiewerk is gebaseerd op een systeem waarbij iedereen welomschreven taken en procedures uitvoert die gemakkelijk te evalueren zijn en waarbij elke kwalificatie betrekking heeft op een specifieke taak. |
|
3.2. |
De meeste micro- en kleine bedrijven hebben echter veelzijdige en flexibele werknemers nodig. Werknemers worden dan niet aangeworven voor één specifieke taak, maar werken in kleine teams die samen instaan voor alle taken die noodzakelijk zijn om het bedrijf te runnen. Werknemers van deze bedrijven moeten dan ook taken uitvoeren die in grotere bedrijven zouden worden uitgevoerd door werknemers met verschillende functies. |
|
3.3. |
Deze werkwijze wordt niet altijd begrepen door educatieve centra in de steden. Door dit probleem te erkennen zou men onderwijzers helpen te begrijpen hoe micro- en kleine bedrijven werken en waarom de huidige „taakgerichte” training en kwalificaties niet zijn toegespitst op de werkwijze van micro- en kleine bedrijven. Dit zou kleine ondernemingen ook helpen om interne opleidingen en training op de werkvloer te ontwikkelen en te ondersteunen. |
|
3.4. |
Veel micro- en kleine bedrijven werken ook met variërende behoeften van klanten, hetgeen vaak unieke, innovatieve oplossingen vereist. Een klein mechanicabedrijf zal bijvoorbeeld de praktische vaardigheden voor „reparatie en hergebruik” nodig hebben. Dit verschilt van de meeste grote bedrijven die niet repareren maar onderdelen „verwijderen en vervangen” en het defecte onderdeel terugsturen naar de fabrikant. Dit eenvoudige voorbeeld verklaart waarom werknemers in kleine bedrijven aanvullende vaardigheden nodig hebben die niet vereist zijn in grotere bedrijven. Daarom bestaat er een „kwalificatiekloof” en zijn er zo veel Europese micro- en kleine bedrijven die de voor hun sector ontwikkelde beroepsopleidingen en -kwalificaties afwijzen. |
|
3.5. |
Gelijkaardige problemen rond procedures en vaardigheden werden in kaart gebracht door micro-, kleine en middelgrote bedrijven actief in de technische, architectuur-, landbouw-, bouw- en bosbouwsector en in talrijke andere sectoren. |
|
3.6. |
Familiebedrijven kampen ook met andere problemen waarbij zonen en dochters vaak de motor van verandering zijn en tegelijkertijd stagiair en potentieel manager zijn. De opleiding van zonen en dochters in een familiebedrijf begint vaak in een veel vroeger stadium dan de opleiding van werknemers in een groot bedrijf. |
4. Het perspectief van kleine plattelandsbedrijven
|
4.1. |
Het opleiden van nieuwe en bestaande werknemers is met name een probleem wanneer werknemers naar technische opleidingscentra gaan die ver van hun werkplaats gelegen zijn. Als bovenmatig veel tijd verloren gaat aan reizen, zullen vele micro- en kleine werkgevers opleiding van een werknemer als tijdverlies beschouwen. |
|
4.2. |
Micro- en kleine bedrijven erkennen dat een leven lang leren (LLL) en validatie van vaardigheden en kwalificaties, verworven door middel van niet-formeel en informeel leren (4), werknemers en bedrijven helpen bij het ontwikkelen en invoeren van meer technologie. Veel lesmateriaal voor een leven lang leren is online beschikbaar in de vorm van opleidingsvideo’s uit de sector, handboeken, onlinedemonstraties, e-learningcursussen en andere vormen van onlineafstandsonderwijs. Door de lage breedbandsnelheden (tussen 0,4 en 1,5 mpbs) (5) vormt het helaas vaak een hele uitdaging om in RM&I-gebieden toegang te krijgen tot deze leerprogramma’s. |
|
4.3. |
De afstand tot opleidingscentra kan minder bezwaarlijk worden als de kwaliteit van de lessen goed is, vervoer wordt geregeld en reiskosten worden terugbetaald, maar dit biedt geen oplossing voor de centrale problemen waarmee de meeste mensen die een opleiding in RM&I-gebieden volgen, worden geconfronteerd. |
5. Het effect op de lokale gemeenschap
|
5.1. |
CVET is een specifieke factor die dient te worden overwogen in verband met economische en sociale ontwikkeling (Europa 2020-strategie). Het is ook een element dat bijdraagt tot territoriale en sociale cohesie in de Europese Unie. |
|
5.2. |
Lokale faciliteiten beschikbaar stellen voor het algemeen belang zou RM&I-gemeenschappen helpen om gepaste beroepsopleidingen aan te bieden. Overheden moeten zich toespitsen op het wegnemen van belemmeringen die lokale initiatieven ervan weerhouden te voldoen aan de vastgestelde behoeften op het gebied van CVET. Nauwere samenwerking en een beter begrip van de uitdagingen waarmee zowel de lokale overheden als de initiatiefnemers van projecten, met inbegrip van organisaties van het maatschappelijk middenveld, worden geconfronteerd, zou helpen om constructieve oplossingen te vinden. |
|
5.3. |
Overheden zouden de kans kunnen grijpen om diensten te decentraliseren naar landelijke gebieden en zo voordelen te creëren voor lokale gemeenschappen (6). |
|
5.4. |
Tijdens de hoorzitting over „Vocational Development and Training in Rural Areas” (7) werd er tijdens vele presentaties herhaaldelijk op gewezen dat het belangrijk is dat gemeenschappen meer grip krijgen op hun problemen en hiervoor hun eigen, specifieke oplossingen bedenken. Deze evidentie bracht ook andere, gerelateerde vraagstukken naar voren en toonde duidelijk aan dat het verbeteren van CVET deel moet uitmaken van een veel breder plan waardoor een combinatie van gemeenschapsproblemen tegelijkertijd wordt aangepakt. |
|
5.5. |
Samenwerking tussen alle betrokken belanghebbenden is cruciaal. Om beroepsopleidingen tot bij deze gemeenschappen te brengen is het noodzakelijk dat alle lokale bedrijven, scholen, personeelsleden van scholen, studenten en hun families, werklozen, werknemers, organisaties en vrijwilligers van het maatschappelijk middenveld hierbij worden betrokken en dat er wordt gekeken naar de behoeften van de gemeenschap op de lange termijn. Zo werd met name vermeld dat het essentieel is dat lokale mensen „empowered” worden en dat een aantal onder hen „motoren” van verandering worden, zodat gemeenschappen in staat worden gesteld hun eigen oplossingen te ontwikkelen. |
|
5.6. |
Ook werd tijdens de hoorzitting opgeroepen tot politieke wil op lokaal, regionaal en nationaal niveau om te verzekeren dat zulke gemeenschappen op de lange termijn financiële ondersteuning en infrastructuurondersteuning blijven krijgen. |
|
5.7. |
Communicatie met mobiele en terrestrische breedband werd genoemd als een belangrijke factor voor de ontwikkeling van beroepsonderwijs, met name de ontwikkeling van ICT-vaardigheden die zowel thuis als op het werk essentieel worden. Digitale kennis en vaardigheden zijn vereist om toestellen te gebruiken en toegang te krijgen tot diensten. Deze vaardigheden maken tegenwoordig een centraal deel uit van ieders economische en sociale leven en moeten dan ook worden gegarandeerd in alle fasen en vormen van onderwijs, van de basisschool tot het volwassenenonderwijs (8). In het beleid moet ook rekening worden gehouden met de kenmerken van de plaatselijke bevolking op het gebied van leeftijd, opleidingsniveau en inkomen. Landelijk CVET kan ook gebruikmaken van open leren en afstandsonderwijs (e-learning/open learning) als aanvulling op face-to-face-onderwijs voor bepaalde vakken of opleidingsactiviteiten, waarvoor de technologie en verbindingen beschikbaar moeten zijn. |
|
5.8. |
Universele toegang tot hogesnelheidsbreedband is dan ook cruciaal om sociale en territoriale cohesie te bevorderen. Plannen om het gebruik van structuurfondsen en fondsen voor plattelandsontwikkeling uit te breiden ter aanvulling op de uitrol van commercieel haalbare breedbandinfrastructuur zijn dan ook welkom. Het is echter ook essentieel dat de vruchten van deze investering terugvloeien naar de bevolking in de vorm van hoogwaardige diensten (bijvoorbeeld medische dienstverlening, toegang tot het lokaal bestuur enz.) en een significante kostenverlaging voor alle eindgebruikers. Openbare ruimten met gratis wifitoegang zijn ook belangrijk voor de ontwikkeling van universele toegang tot hogesnelheidsbreedband in kleine dorpen en steden. |
|
5.9. |
Het wordt erkend dat het verstrekken van de vaardigheden die nodig zijn om in RM&I-gebieden te leven en te werken, een gecompliceerd vraagstuk is dat een geïntegreerde, vanuit de individuele lokale gemeenschap gestuurde aanpak vereist, zoals gesuggereerd door Volonteurope in haar campagne over landelijke isolatie van Europese burgers (9). Voor het verstrekken van CVET zouden bedrijven en lokale gemeenschappen in aanmerking moeten kunnen komen voor passende steun uit het Europees Sociaal Fonds en de toegang tot deze steun zou moeten worden vereenvoudigd. Het is ook van essentieel belang dat financiële steun niet op een zuiver commerciële basis is gestoeld. Toegang tot beschikbare fondsen, onder Leader en CLLD (programma’s voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling) bijvoorbeeld, is essentieel. Dit zal de rol van lokale actiegroepen (LAG’s), gemeenschapsorganisaties en het maatschappelijk middenveld vergemakkelijken door een duurzaam kader voor werking, financiering, betrokkenheid en bijstand te bieden. |
|
5.10. |
Europa heeft netwerken van lokale en regionale overheden die zich inzetten voor samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs en een leven lang leren (LLL). Met name de Foundation of European Regions for Research, Education and Training (Freref) en de European Association of Regional and Local Authorities for Lifelong Learning (EARLALL). Toegang tot voortgezette beroepsopleiding, specifiek gericht op landelijke gebieden, moet ook worden aangepakt door deze Europese netwerken, aangezien de gebieden voor samenwerking en partnerschappen tussen de betrokken sectoren vooral op regionaal niveau kunnen worden gevonden, bijvoorbeeld tussen lokale en regionale overheden, bedrijven en sociale partners, het maatschappelijk middenveld en arbeidsbureaus, opleiding- en loopbaanbegeleiding enz. |
|
5.11. |
Organisaties van het maatschappelijk middenveld moeten worden aangemoedigd om voorbeelden van beste praktijken en innovatieve benaderingen van landelijke isolatie te delen. Hun vertegenwoordigers moeten de kans krijgen om een actieve rol te spelen in de bestuursstructuur van de Europese fondsen die gevolgen hebben voor plattelandsontwikkeling (Elfpo, ESIF), en om daadwerkelijk deel te nemen aan het ontwerpen van programma’s en de controle van toezichtcomités op nationaal niveau, en lokale groepen en kwetsbare groepen te betrekken bij het ontwerpen en het uitvoeren van projecten. Op het gebied van niet-gouvernementele opleidingsorganisaties zijn de Grundtvig-volkshogescholen (10) (die in de 19e eeuw zijn ontstaan in Denemarken en sindsdien op succesvolle wijze werden uitgebreid naar andere landen) een uitstekend voorbeeld. Tegelijkertijd moeten vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld de Europese Commissie op de hoogte stellen van slechte praktijken in de lidstaten om te verzekeren dat overheden voldoen aan hun verplichtingen om (met name op lokaal niveau) een brede waaier aan belanghebbenden te raadplegen en te betrekken bij het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van Europese programma’s. |
|
5.12. |
Het EESC vraagt dat de EU-jongerengarantie wordt ingezet om het onderwijs en de opleiding van jonge generaties in landelijke gebieden te bevorderen. EU-subsidies moeten in het bijzonder zijn gericht op manieren om de overdracht van succesvolle en innovatieve ervaringen een versnelling hoger te schakelen en op mogelijkheden om deze ervaringen in de praktijk te brengen. |
6. Verdere opmerkingen
|
6.1. |
Dit advies is een uiterst ingewikkeld werkstuk gebleken. Een brede waaier aan aanverwante kwesties zoals vervoer, landelijke huisvesting, medische en sociale dienstverlening, het aanmoedigen van landelijke bedrijven met fiscale stimulansen, de ontwikkeling van toerisme en nog veel meer ideeën die tijdens onze discussies en tijdens de hoorzitting aan bod kwamen, hadden dieper kunnen worden aangeboord. |
|
6.2. |
We erkennen echter dat deze vraagstukken niet in één advies kunnen worden behandeld. We bevelen wel aan dat ze in toekomstige adviezen worden aangepakt. |
|
6.3. |
Diepgaander onderzoek is nodig om een begrip te vormen van de taken die moeten worden uitgevoerd in micro- en kleine bedrijven en van de manier waarop deze taken worden verdeeld; dit zou op zijn beurt van invloed zijn op de opbouw van kwalificaties voor micro- en kleine bedrijven en op de manier waarop opleidingen worden aangeboden. |
|
6.4. |
Het EESC stelt voor een studie te laten uitvoeren om oplossingen te helpen bedenken voor de problemen die worden aangekaart in dit advies. |
|
6.5. |
Het EESC roept op tot een interinstitutionele dialoog over de uitdagingen en mogelijke oplossingen, met deelname van verscheidene directoraten-generaal van de Commissie, het maatschappelijk middenveld (EESC), lokale en regionale overheden (CvdR) en het Cedefop. |
Brussel, 8 oktober 2015.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Georges DASSIS
(1) Terminology of European education and training policy — a selection of 130 key terms, Cedefop, Luxemburg, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2014, http://europass.cedefop.europa.eu/nl/education-and-training-glossary
(2) „Landbouw- en ambachtsbedrijf” (PB C 143 van 22.5.2012, blz. 35); „Een meer evenwichtige territoriale ontwikkeling in de EU” (PB C 214 van 8.7.2014, blz. 1), „De toekomst van jonge landbouwers in Europa” (PB C 376 van 22.12.2011, blz. 19), „De rol van de vrouw in de landbouw en in plattelandsgebieden” (PB C 299 van 4.10.2012, blz. 29); „Landbouw in gebieden met specifieke natuurlijke handicaps” (PB C 318 van 23.12.2006, blz. 93); „Peri-urbane landbouw” (PB C 74 van 23.3.2005, blz. 62).
(3) „Werkgelegenheidspakket voor jongeren” (PB C 161 van 6.6.2013, blz. 67).
(4) „Validering van kwalificaties — niet-formeel en informeel leren”, SOC/521; goedgekeurd op 16 september 2015 (PB C 13 van 15.1.2016, blz. 49).
(5) „Naar een opener onderwijs” (PB C 214 van 8.7.2014, blz. 31).
(6) Er bestaan voorbeelden die aantonen dat het verplaatsen van beroepshogescholen of het oprichten van nieuwe beroepshogescholen (of zelfs universiteiten) heel succesvol is geweest in landelijke en afgelegen gebieden (bijvoorbeeld de Universiteit van Corsica Pasquale Paoli).
(7) Gehouden in het EESC in Brussel op 28 januari 2015.
(8) „Naar een bloeiende data-economie” (PB C 242 van 23.7.2015, blz. 61).
(9) Zie http://www.volonteurope.eu/wp-content/uploads/2014/12/Briefing-Rural-Isolation-Final-Layout.pdf
(10) Grundtvig leent ook zijn naam aan een Europees financieringsprogramma dat deel uitmaakte van het Actieprogramma 2007-2013 op het gebied van een leven lang leren van de Europese Commissie, met als doel de Europese dimensie van volwassenenonderwijs en een leven lang leren in heel Europa te versterken.
|
28.1.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/8 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Energie: een factor voor ontwikkeling en verdieping van de toetreding van de Westelijke Balkan
(initiatiefadvies)
(2016/C 032/02)
|
Rapporteur: |
Pierre-Jean COULON |
Op 19 februari 2015 heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité besloten om, in overeenstemming met artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde, een initiatiefadvies op te stellen over:
„Energie: een factor voor ontwikkeling en verdieping van de toetreding van de Westelijke Balkan”
(initiatiefadvies).
De gespecialiseerde afdeling Externe Betrekkingen, die belast is met de voorbereiding van de werken van het Comité ter zake, heeft zijn advies op 10 september 2015 aangenomen.
Het Comité heeft tijdens zijn op 6, 7 en 8 oktober 2015 gehouden 511e zitting (vergadering van 8 oktober 2015) het volgende advies uitgebracht, dat met 145 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 1 onthouding, is goedgekeurd.
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het EESC vraagt naar aanleiding van het forum van het maatschappelijk middenveld van de Westelijke Balkan dat op 2 en 3 juni 2015 in Belgrado plaatsvond, dat de energiegemeenschap, die tot doel heeft het energieacquis van de EU uit te breiden naar de kandidaat-lidstaten en landen van het nabuurschap, wordt versterkt en nauwer wordt betrokken bij het plan voor een energie-unie; energie moet een factor voor ontwikkeling en interconnectiviteit van de regio worden en de burgers van de Westelijke Balkan moeten een duidelijk beeld krijgen van de economische[, sociale] en milieuvoordelen van de toetreding tot de EU. |
|
1.2. |
In het plan voor een energie-unie voor energie-interconnecties moet ook de Westelijke Balkan worden opgenomen. |
|
1.3. |
De bestaande infrastructuren voor vervoer en distributie van gas moeten beter worden gebruikt; de techniek van de „bidirectionele stromen” moet worden toegepast. Wat betreft potentiële nieuwe structuren, mag geen enkele studie terzijde worden geschoven:
|
|
1.4. |
De mogelijkheid van een gasvoorraad voor solidariteitsdoeleinden moet worden onderzocht voor de regio, los van de versterking van de nationale mogelijkheden. |
|
1.5. |
Het is goed dat de mogelijkheid van een LNG-terminal in de Adriatische Zee, waar het EESC voorstander van is, opnieuw wordt onderzocht. |
|
1.6. |
Er moet geïnvesteerd worden in hernieuwbare energie. Ter ondersteuning daarvan moet worden gezorgd voor betere netwerken en interconnecties en een duidelijk en stabiel wetgevingskader. |
|
1.7. |
Het maatschappelijk middenveld van de Balkan moet structureel worden geïntegreerd in de Energiegemeenschap en bij bijeenkomsten daarvan worden betrokken, waarbij het EESC en zijn contacten in de landen een brugfunctie moeten vervullen. |
|
1.8. |
Het EESC pleit voor betere interregionale samenwerking voor de ontwikkeling van energieprojecten — factoren die bijdragen tot een betere stabiliteit in de regio en meer werkgelegenheid. |
|
1.9. |
De richtlijn inzake energie-efficiëntie is een van de belangrijkste onderdelen van het EU-acquis. In de betrokken landen moeten hiervoor dan ook specifieke programma’s worden opgesteld. Er moet worden gestreefd naar samenwerking tussen de verschillende partijen op het gebied van slimme meters en algemene oplossingen. Energie-efficiëntie en energiebesparing zijn factoren die leiden tot activiteiten voor ondernemingen en groene — maar ook traditionele — banen. |
2. Voor een beter toetredingsproces door middel van energie
|
2.1. |
Een van de 35 hoofdstukken van het EU-acquis waarover bij de toetreding van een nieuwe lidstaat moet worden onderhandeld, is aan energie gewijd (hoofdstuk 15). In het toetredingsproces van Montenegro is dit onderwerp al aan bod gekomen, en wat Servië betreft, zal dit binnenkort ook gebeuren. Dat toont aan hoe belangrijk het energievraagstuk is. Ook in tal van andere hoofdstukken vormen energieaangelegenheden een noodzakelijk criterium of een zeer nuttige factor; zo moet onder meer bij landbouw, vervoer, ondernemingen, sociale zaken en milieu rekening worden gehouden met energievraagstukken. |
|
2.2. |
De regio Zuidoost-Europa omvat naast EU-lidstaten ook landen die officieel kandidaat-lidstaat zijn en zich in verschillende stadia van het toetredingsproces bevinden, evenals potentiële kandidaat-lidstaten. |
|
2.3. |
In het kader van de toetredingsonderhandelingen moeten kandidaat-lidstaten worden aangemoedigd het EU-acquis zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen om hun integratie in de interne energiemarkt van de Europese Unie te bevorderen, hetgeen het welzijn van de burgers verhoogt. |
|
2.4. |
De nieuwe Europese Commissie heeft de opbouw van een energie-unie als een van haar allerhoogste prioriteiten aangewezen; de portefeuille van een van de vicevoorzitters is uitsluitend aan deze kwestie gewijd en liefst twaalf andere commissarissen zijn hierbij betrokken. Deze energie-unie, waar het EESC al enkele jaren dringend om vraagt (zie met name TEN/493), staat nu eindelijk op de agenda en de lidstaten die op korte of middellange termijn tot de EU wensen toe te treden, moeten vanaf het begin van de discussies bij de totstandkoming ervan worden betrokken. In het bovengenoemde advies werd er overigens expliciet op gewezen dat deze landen er deel van moesten uitmaken. |
|
2.5. |
In de door de Europese Commissie op 25 februari 2015 gepubliceerde „kaderstrategie voor een energie-unie”, die in advies TEN/570 wordt behandeld, wordt voorgesteld de Energiegemeenschap te versterken. Hierbij wordt gewezen op de noodzaak om de energiemarkten van de EU en de landen van de Energiegemeenschap sterker te integreren. Daarnaast worden de partijen bij de Energiegemeenschap expliciet genoemd in het kader van het beheer van crisissen in de energievoorziening. Tot slot wordt de regelmatige actualisering van projecten van gemeenschappelijk belang (PGB’s) op het gebied van energie-infrastructuur aangekondigd, die voortaan ook betrekking zal hebben op projecten die van belang zijn voor de Energiegemeenschap (PBEG’s). |
|
2.6. |
Er moet een evenwicht worden gevonden tussen traditionele energiebronnen en hernieuwbare energiebronnen. Om dat te bereiken moeten voor de elektriciteitsnetten interconnecties worden gecreëerd of bestaande interconnecties met de netten van de EU worden versterkt. De gasvoorziening — een belangrijk vraagstuk — moet worden veiliggesteld door interconnecties op grond van solidariteit met de EU, maar ook door de bouw van een LNG-terminal. Tot slot biedt ook de geplande gaspijpleiding „Turkish Stream”, die in de plaats komt van het geannuleerde project „South Stream”, perspectieven, evenals de plannen voor de aanleg van de Trans Adriatic Pipeline (TAP) en de Ionian Adriatic Gas Pipeline (IAP). Er zij op gewezen dat elke verbinding tussen de productiegebieden (aardolie, gas) en het belangrijkste verbruiksgebied binnen de EU bijna onvermijdelijk door deze regio loopt. Het gebruik van de bestaande infrastructuren, die vaak onvoldoende worden benut, moet echter voorrang krijgen. In dat verband moet de toepassing van „bidirectionele stromen” worden bevorderd; in het kader van een energiebeleid gericht op voorzieningszekerheid mag de prioriteit niet bij grote, kwetsbare gaspijpleidingen liggen. |
3. Het bestaande governancepotentieel verbeteren met hulp van het maatschappelijk middenveld
|
3.1. |
Zoals het EESC onlangs heeft geconstateerd (TEN/562, TEN/570 enz.), is governance op energiegebied van cruciaal belang om keuzes mogelijk te maken ten aanzien van het energiebeleid om investeringen, met name voor infrastructuren, op elkaar af te stemmen, om de solidariteit tussen de staten aan te wenden en de rol en bijdrage van de verschillende betrokken partijen, en met name het maatschappelijk middenveld (sociale partners, consumenten, milieuorganisaties enz.) af te bakenen. |
|
3.2. |
In vele opzichten werden de fundamenten van deze governance al gelegd in juli 2006, bij de oprichting van de „Energiegemeenschap” in Athene, die alle landen van de Westelijke Balkan (Albanië, Bosnië en Herzegovina, Kroatië, Kosovo, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Montenegro en Servië) omvat. In 2010 trad Moldavië tot de Energiegemeenschap toe, gevolgd door Oekraïne in 2011. Georgië is kandidaat voor toetreding. Tot slot treden Noorwegen en Armenië, maar vooral ook Turkije, als waarnemers op. |
|
3.3. |
Het doel van het verdrag is de interne markt van de EU uitbreiden naar Zuidoost-Europa en verder. Met het verdrag wordt het volgende beoogd:
|
|
3.4. |
De bedoelingen zijn weliswaar lovenswaardig, maar de vorderingen zijn de afgelopen jaren eerder beperkt gebleven. |
Bovendien wordt zeer weinig rekening gehouden met de in het verdrag genoemde sociale aspecten van het energieacquis. Er is geen bredere sociale (of maatschappelijke) dimensie gecreëerd, waardoor het maatschappelijk middenveld niet kan deelnemen aan de gedachtewisselingen en acties van de Energiegemeenschap. Het gebrek aan netwerken van gestructureerde organisaties in deze sector verarmt de dialoog en het debat.
|
3.4.1. |
De interinstitutionele betrekkingen tussen de EU en de lidstaten van de Energiegemeenschap moeten sterker worden aangehaald, zoals wordt beoogd met het door de Europese Commissie voorgestelde proces van de energie-unie. Met het oog hierop moet het EESC de verruiming van deze procedures mede vormgeven door de energiesituatie in ruime zin van deze regio op te nemen in de Europese dialoog over energie. |
|
3.4.2. |
Overname van het EU-acquis op het gebied van energie en integratie in de interne markt brengen met zich mee dat de samenstelling van de energieprijzen in de regio aanzienlijk verandert; voortaan zal moeten worden uitgegaan van de reële kosten en hoort het „subsidiëren” van de prijzen tot het verleden. |
|
3.4.3. |
De voor het maatschappelijk middenveld bestemde structuren in het uitbreidingsproces, zoals de gemengde raadgevende comités (de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië — voorlopig niet operationeel —, Montenegro en Servië, kandidaat-lidstaten die de onderhandelingen zijn begonnen en waarvan de comités actief zijn) en het follow-upcomité Westelijke Balkan moeten hierin een rol vervullen. |
4. Een fysiek potentieel voor een nieuwe energiemix
|
4.1. |
We hebben geconstateerd dat het noodzakelijk is de interconnecties binnen de regio, maar ook met de buitenwereld, en de aanvoerroutes, met name de aanvoerroutes voor aardgas, te versterken en eventueel een LNG-terminal te bouwen. Deze terminal, die uiteraard in het Adriatische deel van de regio zou worden geplaatst, zal door alle landen van de regio worden gebruikt, of ten minste door de meeste ervan, en zal de aanvoer van LNG afkomstig van op grotere afstand gelegen leveranciers, en in een later stadium van de productie in het oostelijke Middellandse Zeegebied (bij Cyprus), mogelijk maken. |
|
4.1.1. |
De ondertekening op 10 juli 2015 — in het kader van de gasverbinding Midden- en Zuidoost-Europa (CESEC) — van een memorandum van overeenstemming tussen de Europese Commissie en Oostenrijk, Bulgarije, Kroatië, Griekenland, Hongarije, Italië, Roemenië, Slowakije, Slovenië, Albanië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Servië en Oekraïne zou een impuls moeten betekenen voor de diversificatie van de aardgaslevering en de marktintegratie in de regio. Het EESC zou graag zien dat Montenegro zich hierbij aansluit. |
|
4.2. |
De regionale energiemix is namelijk niet evenwichtig: er is geen echte markt, de structuur van de energiemix is in elk land verschillend en de prijzen zijn bijna altijd gereglementeerd en worden vaak kunstmatig op een laag niveau gehouden, waardoor er geen stimulans is voor energie-efficiëntie of investeringen in gediversifieerde bronnen. |
|
4.3. |
Zo komt wereldwijd bijna 50 % van de verbruikte energie voort uit steenkool, 30 % uit aardolie en aardolieproducten en „slechts” ongeveer 10 % uit gas. De productie uit afval en biobrandstoffen is in opkomst, maar er is geen duidelijke koers afgesproken. |
|
4.4. |
Volgens een groot aantal bronnen (IEA, REN) en evaluatieonderzoeken beschikken de landen van de Westelijke Balkan over een omvangrijk potentieel voor de opwekking van hernieuwbare energie, dat moet worden benut en waarin moet worden geïnvesteerd om deze landen te laten deelnemen aan het „Klimaat- en energiekader 2030”:
|
|
4.4.1. |
Deze perspectieven moeten worden onderzocht met het oog op gecoördineerde investeringen, maar vooral ook met het oog op de mogelijkheden om activiteiten te ontwikkelen, banen te scheppen, met name in de nieuwe energietechnologieën („groene banen”), en de energiearmoede aan te pakken. Deze activiteiten moeten met hulp van de energiegemeenschap en de EIB worden ontwikkeld. |
|
4.4.2. |
Met de faciliteiten voor het maatschappelijk middenveld, die deel uitmaken van het toetredingsproces, moeten de voor decentrale energie voorgestelde projecten worden ondersteund (verenigingen, coöperaties, ngo’s enz.). |
Brussel, 8 oktober 2015.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Georges DASSIS
III Voorbereidende handelingen
EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ
511e zitting van het EESC, 6, 7 en 8, oktober 2015
|
28.1.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/12 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende een strategie van de Europese Unie voor het Alpengebied
(COM(2015) 366 final)
(2016/C 032/03)
|
Rapporteur: |
de heer Stefano PALMIERI |
In een brief d.d. 15 juli 2015 heeft de Europese Commissie het Europees Economisch en Sociaal Comité verzocht overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) een advies op te stellen over de
„Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende een strategie van de Europese Unie voor het Alpengebied”
(COM(2015) 366 final).
De afdeling Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 9 september 2015 goedgekeurd.
Het EESC heeft tijdens zijn op 6, 7 en 8 oktober 2015 gehouden 511e zitting (vergadering van 8 oktober 2015) onderstaand advies uitgebracht, dat met 129 stemmen vóór, bij 1 onthouding, werd goedgekeurd.
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) wijst erop dat de start van de „Europese strategie voor het Alpengebied — EUSALP” op een bijzonder moment plaatsvindt, enerzijds omdat de negatieve effecten van de financiële crisis op de reële economie nog altijd aanhouden en anderzijds omdat wordt getracht structurele veranderingen te stimuleren op economisch, ecologisch en sociaal gebied, met bijzondere aandacht voor de kwaliteit van het leven en het welzijn van de burgers. |
|
1.2. |
Het EESC constateert dat de territoriale stelsels die bij de EUSALP zijn betrokken, te weten vijf lidstaten (Italië, Frankrijk, Oostenrijk, Duitsland en Slovenië) en twee derde landen (Zwitserland en Liechtenstein), worden gekenmerkt door een niveau van economische ontwikkeling, ecologische duurzaamheid en sociale samenhang dat duidelijk boven het Europees gemiddelde ligt, en door een lange traditie van territoriale samenwerking. |
|
1.2.1. |
Ondanks deze bijzondere omstandigheden is het EESC van mening dat de EUSALP een toegevoegde waarde betekent voor het Alpengebied en kan helpen om de hoge normen op economisch, ecologisch en sociaal gebied, die zo kenmerkend zijn voor deze regio, in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren. |
|
1.2.2. |
Het EESC ziet de EUSALP als een motor voor ontwikkeling die het concurrentievermogen en de cohesie van Europa als geheel kan ondersteunen, in overeenstemming met de doelstellingen van het Europese cohesiebeleid en de daarbij behorende beginselen van samenwerking en solidariteit. |
|
1.3. |
Het EESC wijst erop dat deze gebieden door gemeenschappelijke territoriale kenmerken worden gekenmerkt, zoals de alpiene berggebieden. |
|
1.3.1. |
Het EESC constateert dat de Alpen niet alleen het tweede reservoir van biodiversiteit in Europa vormen, maar ook een essentieel onderdeel van de identiteit en de herkenbaarheid van het hele gebied zijn. Door hun grootte en vorm trekken de Alpen in sommige gevallen een materiële en immateriële scheidingslijn, terwijl ze in andere gevallen in economisch, ecologisch, cultureel en sociaal opzicht juist een scharnier tussen de verschillende territoriale niveaus vormen. |
|
1.4. |
Hoewel het EESC de EU-strategie voor het Alpengebied (EUSALP) toejuicht, is het van mening dat de strategie met andere aspecten moet worden aangevuld. |
|
1.5. |
Het EESC betreurt het feit dat de sociale dimensie in de EUSALP niet op gelijk niveau wordt behandeld als de economische en ecologische dimensie. Daarom wenst het EESC dat de strategie wordt versterkt door een sociale mainstreaming te definiëren, die de ontwikkeling van een groeimodel dat het concurrentievermogen en tegelijkertijd sociale inclusie en bescherming kan waarborgen, moet garanderen, met bijzondere aandacht voor de mensen die het meest gevoelig zijn voor factoren van kwetsbaarheid en achterstand. |
|
1.5.1. |
In dit verband acht het EESC het tevens van essentieel belang de transversale dimensie van de doelstellingen van de EUSALP te versterken om een grotere harmonisatie en balans tussen economische, ecologische en sociale duurzaamheid te ondersteunen, in overeenstemming met een holistische benadering voor ontwikkeling en sociale innovatie. |
|
1.6. |
Enerzijds acht het EESC de EUSALP-doelstellingen in overeenstemming met de strategische prioriteiten van het Alpengebied, maar anderzijds pleit het voor aanvullingen om de uitdagingen daadwerkelijk om te vormen tot factoren die het concurrentievermogen en de cohesie bevorderen, met een specifieke verwijzing naar economische globalisering, demografische trends, klimaatverandering, energievraagstukken en geografische positionering. |
|
1.7. |
Met betrekking tot de thematische prioriteit „Economische groei en innovatie” is het EESC van mening dat er strategieën moeten komen voor een meer doelmatige innovatie op het gebied van concurrentievermogen en het scheppen van banen, het aantrekken van nieuwe investeringen, het versterken van ondersteuningsmaatregelen voor landbouw en bosbouw en het verbeteren van de verschillende vormen van toerisme die het gebied kenmerken. (Voor nadere informatie verwijzen wij naar de punten 3.3, 3.4, 3.5, 3.6 en 3.7.) |
|
1.8. |
Met betrekking tot de thematische prioriteit „Mobiliteit en connectiviteit” is het EESC van mening dat het van wezenlijk belang is acties in te stellen die erop gericht zijn het vervoer van goederen en personen over de weg te verminderen, ecologisch verantwoorde toegankelijkheid van toeristische gebieden te bevorderen, het wegverkeer in de stedelijke en grootstedelijke stelsels te verminderen en de toegankelijkheid van connectiviteitsdiensten in alle uithoeken van het Alpengebied te waarborgen. (Voor nadere informatie verwijzen wij naar de punten 3.8, 3.9 en 3.10.) |
|
1.9. |
Met betrekking tot de thematische prioriteit „Milieu en energie” is het EESC van mening dat het van essentieel belang is de balans te bewaren tussen het behoud van natuurlijke en culturele rijkdommen en het rationele gebruik ervan, de ecologische connectiviteit, mitigatie- en aanpassingsacties voor klimaatverandering en een betrouwbare, economisch toegankelijke en hoogwaardige aanvoer van energie. (Voor nadere informatie verwijzen wij naar de punten 3.11, 3.12 en 3.13.) |
|
1.10. |
Het EESC acht het noodzakelijk om de EUSALP met een „multilevel governance” uit te rusten die zowel de „horizontale dimensie” (participatie van het maatschappelijk middenveld) als de „verticale dimensie” (participatie van de regio’s en lokale overheden) kan bevorderen, waarbij de eerste de laatste aanvult en verbetert, met volledige inachtneming van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel. |
|
1.11. |
Het EESC pleit voor een permanent proces van capaciteitsopbouw dat de actieve participatie van het maatschappelijk middenveld bij de ontwikkelingsprocessen van de EUSALP steunt en bevordert, evenals een „permanent forum” dat de sociale en economische partners in het Alpengebied moet vertegenwoordigen en ondersteunen en dat ook actief is op het niveau van de afzonderlijke regio’s waarop de strategie betrekking heeft. |
|
1.11.1. |
In dat verband stelt het EESC voor een specifiek programma „Going local — EUSALP” op te zetten met de actieve deelname van alle in het Comité vertegenwoordigde groepen die betrokken zijn en belang hebben bij de ontwikkeling van de strategie. Dankzij „Going local — EUSALP” zal het mogelijk zijn om informatie en opleidingen te verstrekken die zijn gericht op het lokale maatschappelijk middenveld, over de in het actieplan geplande activiteiten en over de participatiemogelijkheden voor de verschillende lokale actoren, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de geplande maatregelen het resultaat zijn van een gemeenschappelijke besluitvorming. |
|
1.12. |
Met betrekking tot de monitoring- en evaluatiesystemen van de EUSALP acht het EESC het van essentieel belang de „kwantitatieve” metingen aan te vullen met „kwalitatieve” indicatoren, overeenkomstig de aanpak „Voorbij het bbp”. |
|
1.13. |
Het EESC hoopt dat de economische duurzaamheid van de maatregelen in het kader van de EUSALP wordt versterkt door een strategie waarbij synergieën en complementariteit tussen de „Europese structuur- en investeringsfondsen 2014-2020” en andere Europese programma’s onder rechtstreeks beheer worden benut, naast het gebruik van de instrumenten voor „vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling”. |
|
1.14. |
Daarnaast is het voor de verwezenlijking van de strategische doelstellingen van de EUSALP van essentieel belang dat gebruik wordt gemaakt van de door de EIB (Europese Investeringsbank) geboden financieringsmogelijkheden en dat particuliere investeringen worden aangemoedigd, zoals voorgesteld in het „plan-Juncker”. |
|
1.15. |
Het EESC is ingenomen met de in het actieplan voorgestelde maatregelen die zijn gericht op het benutten van de synergieën tussen de EUSALP en andere reeds uitgevoerde macrostrategieën, ook om het begrip macroregionaliteit uit te breiden naar andere Europese gebieden die van strategisch belang zijn voor het economische concurrentievermogen en de sociale samenhang van Europa, zoals het westelijke Middellandse Zeegebied en de Balkanlanden. |
2. De EU-strategie voor het Alpengebied: algemene opmerkingen
|
2.1. |
Het doel van dit advies is om het „Actieplan voor de strategie van de Europese Unie voor het Alpengebied — EUSALP” (1) te beoordelen vanuit het standpunt van de organisaties van het maatschappelijk middenveld. Het advies is gebaseerd en bouwt voort op het verkennende advies van het EESC „Een EU-strategie voor het Alpengebied” (2) en de conclusies van de hoorzitting van 25 juni 2015 in Ispra (Italië), evenals op andere EESC-adviezen met betrekking tot de macroregionale strategieën (3). |
|
2.2. |
Om de uitdagingen in het EUSALP-actieplan om te zetten in prikkels voor economisch concurrentievermogen en sociale cohesie, is het noodzakelijk een ontwikkelingsbeleid door te voeren dat in overeenstemming is met de in artikel 3, leden 1, 2 en 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (4) genoemde richtsnoeren en een holistische aanpak voor sociale ontwikkeling en innovatie te bevorderen. |
|
2.2.1. |
Door de holistische aanpak van de EUSALP te versterken wordt het mogelijk het concurrentievermogen en de cohesie van de macroregio daadwerkelijk te ondersteunen met behulp van beleid en projecten die de doelstellingen op economisch, ecologisch en sociaal gebied echt van elkaar afhankelijk maken. |
|
2.2.2. |
De EUSALP moet worden geprogrammeerd en uitgevoerd vanuit het oogpunt van sociale innovatie, een ontwikkelingsproces dat de verwezenlijking van nieuwe ideeën kan bevorderen en ondersteunen, waarmee niet alleen het economisch concurrentievermogen kan worden versterkt, maar die ook praktisch kunnen inspelen op de behoeften van mensen in het Alpengebied en van de samenleving als geheel. |
|
2.3. |
Op basis van de analyse en evaluaties van het EESC in zijn advies over de „Tussenopname van de Europa 2020-strategie” (5) en het verslag over de „Tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie” (6) is gebleken dat de EUSALP een nuttig instrument vormt om een veerkrachtig economisch en sociaal stelsel te waarborgen, dat in staat is „bescherming en ontwikkeling” voor het maatschappelijk middenveld van het Alpengebied te waarborgen. |
|
2.3.1. |
Versterking van de veerkracht van de Alpenmacroregio is een beslissende factor om het maatschappelijk middenveld beter in staat te stellen de gevolgen van de crises en structurele veranderingen die steeds vaker onze sociaaleconomische stelsels treffen, op te vangen, te beheersen en te voorkomen en om het economisch concurrentievermogen van het Alpengebied op het vlak van sociale cohesie en duurzaamheid te ondersteunen. |
|
2.4. |
In overeenstemming met de besluiten van de „Politieke resolutie voor de tenuitvoerlegging van de EU-strategie voor het Alpengebied” (conferentie van Grenoble) (7) worden in het actieplan de uitdagingen op het gebied van samenwerking, beleidsprioriteiten, doelstellingen en specifieke acties geïdentificeerd, alsmede enkele voorbeelden van projectideeën. |
|
2.5. |
De belangrijkste uitdagingen en doelstellingen die in het EUSALP-actieplan zijn geïdentificeerd, hebben betrekking op de economische globalisering, demografische trends, klimaatverandering, energievraagstukken en geografische positionering. Hoewel het EESC de inhoud van het EUSALP-actieplan positief beoordeelt, is het van mening dat het noodzakelijk is deze doelstellingen aan te vullen met hetgeen hieronder wordt uiteengezet. |
|
2.5.1. |
Bevordering van een dynamisch ondernemingsstelsel en het concurrentievermogen van bedrijven uit het gebied door ondersteuning van innovatie om de capaciteit van het economisch stelsel te versterken zodat uitdagingen als gevolg van economische globalisering het hoofd kunnen worden geboden, er ingespeeld kan worden op behoeften van het maatschappelijk middenveld, de werkgelegenheid kan worden gewaarborgd en nieuwe hoogwaardige banen kunnen worden gecreëerd. |
|
2.5.2. |
Versterking van op tradities en sociale diversiteit gebaseerde capaciteiten door de eigenschappen die de betrokken regio’s kenmerken, in stand te houden en tegelijkertijd de benutting van kennis en lokale tradities als hefbomen voor economische ontwikkeling en sociale inclusie te ondersteunen. |
|
2.5.3. |
Ondersteuning van initiatieven gericht op een doeltreffendere aanpak van de demografische veranderingen die het Alpengebied kenmerken, met name het beheer van gecombineerde effecten als gevolg van de vergrijzing en de nieuwe migratieprocessen. |
|
2.5.4. |
Bevordering van processen die gericht zijn op mitigatie en aanpassing van de betrokken regio’s aan de klimaatverandering, met specifieke verwijzing naar de gevolgen voor het milieu, de biodiversiteit, de economische activiteiten en de levensomstandigheden van de burger (8). |
|
2.5.5. |
Energie-uitdagingen gericht op duurzaamheid van de vraag, de veiligheid en de economische toegankelijkheid voor bedrijven en burgers ondersteunen door het stimuleren van investeringen in minder dure en schonere energiebronnen, een macro-regionale energiemarkt die opener en concurrerender is, grotere kostenbesparingen met behulp van inheemse energiebronnen en hernieuwbare conventionele (bijv. biomassa, hydro-elektrische of geothermische energie) en onconventionele energiebronnen (bijv. wind- of zonne-energie). |
|
2.5.6. |
Beleid en acties ontwikkelen gericht op het geografisch strategisch belang van het Alpengebied, vooral met betrekking tot het vervoer, met volledige inachtneming van de beginselen van milieubescherming en -behoud. Ook moeten er nieuwe benaderingen met een gedeelde verantwoordelijkheid en gelijkwaardige samenwerking tussen de regio’s worden ondersteund, zoals de verticale banden tussen de stedelijke en de landelijke gebieden en de berg- en toeristische gebieden. |
|
2.5.7. |
Bevordering van een evenwichtige, eerlijke en universele toegang tot diensten van algemeen belang om te voorzien in de behoeften van mensen die in het Alpengebied leven, met bijzondere aandacht voor territoriale systemen die worden gekenmerkt door „geografische handicaps”. |
|
2.5.8. |
Ondersteuning van de bescherming en het duurzame beheer van de biodiversiteit, landschappen en natuurlijke hulpbronnen door een evenwicht te vinden tussen maatregelen voor behoud en maatregelen voor een rationeel gebruik van ecosysteemdiensten en -producten, en bevordering van een betere verdeling van de voordelen van het gebruik daarvan. |
|
2.5.9. |
Bevordering van de vaststelling van een referentiemodel voor een sociale mainstreaming door middel van maatregelen op het vlak van arbeidsomstandigheden, sociale zekerheid, genderkwesties, gehandicapten en immigranten. |
|
2.5.10. |
Vaststelling en ontwikkeling van een specifieke en herkenbare „functionele doelstelling” voor de voorbereiding en toepassing van ontwikkelingsprocessen gericht op het beperken van onevenwichtigheden tussen de economische, ecologische en sociale dimensie, en die een proefbank vormt voor de benutting van de resultaten van het cohesiebeleid in heel Europa. |
|
2.5.11. |
Stimulering van een zo breed mogelijk proces op regionaal en lokaal niveau voor opleiding, discussie en uitwisseling van economische, sociale en ecologische keuzes die voor de regio van belang zijn, door middel van methoden die al in gebruik zijn in andere contexten en plaatsen waar vertegenwoordigers van de burgers, de sociale en economische partners en de vertegenwoordigende organen van het maatschappelijk middenveld bijeenkomen. |
3. De Europese strategie voor het Alpengebied: analyse en evaluatie
|
3.1. |
De belangrijkste uitdaging die door middel van de strategie voor het Alpengebied moet worden ondersteund, is de harmonisatie en versterking van de balans tussen de doelstellingen voor economische, ecologische en sociale duurzaamheid. |
|
3.2. |
Het EESC is ingenomen met het EUSALP-actieplan, maar meent dat de drie thematische prioriteiten („economische groei en innovatie”, „mobiliteit en connectiviteit” en „milieu en energie”) verder moeten worden aangevuld en uitgediept. |
|
3.3. |
Ondanks het feit dat, zoals vermeld op het Europees innovatiescorebord (9), de bij de strategie voor het Alpengebied betrokken regio’s een innovatieniveau hebben dat boven het Europees gemiddelde ligt, is het duidelijk dat het beleid en de strategieën ter ondersteuning van „traditionele” innovatievormen een laag rendement hebben wat betreft het concurrentievermogen en de gecreëerde arbeidsplaatsen in verhouding tot de gedane investeringen. |
|
3.4. |
De operationele instrumenten ter ondersteuning van de „Open innovatie” (10) moeten dus worden versterkt. Het gaat hierbij om een model gebaseerd op de toepassing van het begrip „Quadruple Helix” waarbij openbare instellingen, bedrijven, universiteiten en particulieren (burgers) samenwerken aan innovatieprocessen (cocreatie, verkenning, proeven en toepassing) en zo nieuwe producten en diensten ontwerpen die gericht zijn op daadwerkelijke behoeften van de eindgebruikers. |
|
3.5. |
De ontwikkeling van het Alpengebied hangt samen met de versterking van de lokale productieketens die de ruggengraat van het productiestelsel vormen. Er moet een ontwikkelingsbeleid komen om met name voor „opkomende industrieën” nieuwe investeringen aan te trekken, niet alleen om de productieopbrengst te optimaliseren, maar ook om ontvolking van de „perifere” zones tegen te gaan. |
|
3.6. |
Het is van essentieel belang maatregelen gericht op de kwalificatie en professionalisering van werknemers te bevorderen, zowel voor „traditionele” productieketens als voor opkomende ketens (met inbegrip van de culturele en creatieve sector). |
|
3.7. |
De landbouw, met name die in bergstreken, en de bosbouw zijn economische sectoren die moeten worden ondersteund om het door de mens gecreëerde landschap te beschermen, vestiging in afgelegen gebieden te stimuleren, de infrastructuur in bergachtige gebieden te beschermen en grondstoffen te leveren op basis van hoogwaardige voedingsmiddelen en producten. |
|
3.7.1. |
Om de land- en bosbouw in berggebieden concurrerender te maken is het van het grootste belang dat initiatieven ter bevordering van specifieke „kwaliteitslabels” voor bergproducten worden opgezet en dat vormen van meer gestructureerde samenwerking tussen de verschillende berggebieden in het Alpengebied en tussen deze gebieden en de stedelijke systemen worden gestimuleerd door middel van projecten in het kader van de communautaire programma’s 2014-2020 (11) (met bijzondere aandacht voor initiatieven ter bevordering van landbouwproducten uit berggebieden). |
|
3.8. |
Het toerisme in de regio’s van het Alpengebied wordt vooral gekenmerkt door de verscheidenheid aan toeristische activiteiten: natuurtoerisme, actief en sportief toerisme, toerisme gericht op gezondheid en ontspanning, cultuurtoerisme, congres- en evenemententoerisme en zelfs winkeltoerisme. |
|
3.8.1. |
Het is een prioriteit om duurzaam toerisme te stimuleren door middel van een geïntegreerd beleid dat tot de vaststelling van normen ter bescherming van het Alpengebied en de verspreiding van modellen voor duurzame ontwikkeling zal leiden. Ook moeten processen worden ondersteund die de seizoensinvloeden van het toerisme tegengaan door vormen van toerisme die nog niet volledig benut worden (bijv. toerisme gericht op gezondheid), te ondersteunen en door de dienstverlening in berggebieden in het algemeen te verbeteren. |
|
3.9. |
Vanwege de bijzondere topografie is het vervoer in de Alpenmacroregio geconcentreerd in een klein aantal doorgangen, wat een onevenredige toename van goederenvervoer over langere afstand over de weg in ecologisch gevoelige gebieden met zich meebrengt. In perifere gebieden en de bergen is mobiliteit een voorwaarde voor het onderhouden van sociale contacten; verschijnselen als verandering van levensstijl en trends in de demografische ontwikkeling brengen een toename van individueel gemotoriseerd verkeer met zich mee. |
|
3.9.1. |
Het is van essentieel belang dat de uitvoering wordt gesteund van maatregelen gericht op de aanpassing en stroomlijning van vervoersinfrastructuur in alle territoriale systemen van het Alpengebied, met bijzondere aandacht voor grensoverschrijdende verbindingen, maatregelen om zo veel mogelijk goederen en personen van de weg te halen en over te brengen naar andere vormen van vervoer (bijv. over het spoor) en om een ecologisch duurzame toegang tot toeristische gebieden te bevorderen, waarbij er zowel aandacht wordt geschonken aan de lange afstanden als aan de zogenaamde „last mile”. |
|
3.9.2. |
Met name voor stedelijke en grootstedelijke stelsels moet de overgang van individueel wegverkeer naar lokaal openbaar vervoer, voet- en fietspaden worden gesteund door een verbetering van de infrastructuur en acties gericht op een verandering van gewoonten bij de mensen en door het gebruik van milieuvriendelijke vormen van vervoer en mobiliteit te stimuleren. |
|
3.10. |
Een evenwichtige, eerlijke en universele toegang tot kwaliteitsvolle diensten en connectiviteit zijn cruciale elementen om goede levenskwaliteitsnormen voor de gehele bevolking in de Alpenmacroregio te garanderen, met name voor mensen die in gebieden wonen en werken die worden gekenmerkt door een geografische handicap. |
|
3.10.1. |
Innovatieve oplossingen die basisdiensten in plattelands- en berggebieden (onderwijs, gezondheidszorg, sociale diensten en mobiliteit) waarborgen en de infrastructuur en informatie- en communicatietechnologie (ICT) versterken, moeten absoluut ondersteund worden om voldoende beschikbaarheid van openbare diensten te waarborgen waarmee aan de behoeften van de gehele bevolking in het Alpengebied kan worden voldaan. |
|
3.11. |
De verscheidenheid van de soorten flora en fauna en natuurlijke landschappen van het Alpengebied vormen een „kapitaal” dat moet worden beschermd en op waarde moet worden geschat, omdat ze de essentiële elementen vormen waarop de levenskwaliteit en aantrekkelijkheid van deze gebieden zijn gebaseerd. |
|
3.11.1. |
De bescherming en het duurzame beheer van de biodiversiteit en de natuurlijke, culturele en landschappelijke hulpbronnen moeten worden ondersteund, waarbij er een balans moet worden gevonden tussen maatregelen die gericht zijn op behoud en maatregelen voor het rationele gebruik ervan. Ook is het van essentieel belang maatregelen voor de „ecologische verbondenheid” van het gebied te ondersteunen overeenkomstig de mededeling van de Europese Commissie „Groene Infrastructuur (GI) — Versterking van Europa’s natuurlijke kapitaal” (12). |
|
3.12. |
Ook al vormt het beheer van klimaatverandering en van de daardoor veroorzaakte natuurlijke risico’s een gemeenschappelijke uitdaging voor het hele Alpengebied, is het ook zo dat de Alpen de dichtst bevolkte en intensiefst gebruikte bergketen ter wereld zijn, waardoor ze gevoeliger dan gemiddeld lijken te zijn voor de klimaatverandering zelf. |
|
3.12.1. |
Aangezien de gevolgen van de klimaatverandering niet stoppen aan de grens, moeten er transnationale acties komen die gericht zijn op beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering in het Alpengebied; mitigatie moet tot doel hebben onbeheersbare gevolgen van klimaatverandering te voorkomen door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, terwijl aanpassing gericht moet zijn op vermindering van de kwetsbaarheid voor klimaatverandering en het beheer van de onvermijdelijke gevolgen. |
|
3.13. |
Het Alpengebied heeft een veilige, betaalbare en hoogwaardige energievoorziening nodig om de levenskwaliteit en de locatievoordelen te waarborgen en te bevorderen. |
|
3.13.1. |
Niet alleen moeten initiatieven gericht op het vergroten van het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen, zoals water, hout, biomassa, zon en wind worden ondersteund, ook moet de energie-efficiëntie worden bevorderd, zowel in de publieke als in de particuliere sector. |
4. De EU-strategie voor het Alpengebied — EUSALP: specifieke aspecten
|
4.1. |
De economische crisis, die niet alleen negatieve effecten heeft gehad op de reële economie en de leefomstandigheden van miljoenen mannen en vrouwen, heeft ook duidelijk gemaakt dat er behoefte is aan overheidsmaatregelen die de nadelige effecten van een in economisch, sociaal en ecologisch opzicht onhoudbare groei afremmen en dus de leefomstandigheden en het welzijn van de burgers beschermen door middel van extra maatregelen op het gebied van sociaal beleid, welzijn en milieu. |
|
4.2. |
Het EESC is van mening dat de sociale dimensie in de EUSALP onderbelicht blijft en dat deze moet worden versterkt om te zorgen voor de ontwikkeling van een groeimodel dat in staat is gelijktijdig het concurrentievermogen, de inclusie en de sociale bescherming te waarborgen, met bijzondere aandacht voor de mensen die het meest te lijden hebben van factoren van kwetsbaarheid en achterstand. |
|
4.2.1. |
Daarom moeten er binnen de EUSALP acties worden gepland voor:
|
|
4.3. |
Ondanks het feit dat het governancesysteem van de EUSALP overeenstemt met de bevindingen in het EESC-advies betreffende „het bestuur van macroregionale strategieën” (13), zijn er aanwijzingen voor problemen en mogelijke toevoegingen. |
|
4.3.1. |
De „multilevel governance” van de EUSALP moet worden versterkt door deze te voorzien van een doeltreffende „horizontale dimensie” (deelname van economische partners, sociale partners en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld) die de „verticale dimensie” (deelname van regio’s en lokale overheden) aanvult en verbetert, met volledige inachtneming van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, waarvan de toepassing bepalend is voor een rechtvaardige territoriale herverdeling van de voordelen van de EUSALP en waarbij moet worden voorkomen dat de doelstellingen van afzonderlijke landen voorrang krijgen boven gemeenschappelijke belangen. |
|
4.3.2. |
Het is van fundamenteel belang een „Forum van het maatschappelijk middenveld” van de EUSALP op te starten, waarvan de activiteiten worden geïntegreerd met die van actiegroepen en moeten worden ontwikkeld volgens een praktisch model opdat vertegenwoordigers van de sociale en economische partners daadwerkelijk betrokken kunnen worden bij de uitvoering van de strategie op regionaal en lokaal niveau. Daarom is het wenselijk dat er naast een macroregionaal forum van het maatschappelijk middenveld ook regionale (en waar mogelijk lokale) fora van het maatschappelijk middenveld worden gestart, die zorgen voor een daadwerkelijk door alle lokale componenten gedeeld beheer van de strategie. |
|
4.3.3. |
Ook is het van essentieel belang een permanente capaciteitsopbouw te bevorderen, die de actieve participatie van organisaties van het maatschappelijk middenveld bij de ontwikkelingsprocessen van de EUSALP begeleidt en kwalificeert en die tegelijkertijd de bewustwording en verbetering van de vaardigheden van burgers ondersteunt met betrekking tot de belangrijkste onderwerpen voor het Alpengebied. Met betrekking tot deze prioriteit stelt het EESC voor een specifiek programma „Going Local — EUSALP” uit te voeren. |
|
4.4. |
De strategie voor het Alpengebied moet vergezeld gaan van een doeltreffend controlesysteem waardoor het mogelijk wordt de daadwerkelijk door de EUSALP tot stand gebrachte verbeteringen te evalueren. |
|
4.4.1. |
Het is van essentieel belang de „kwantitatieve” metingen aan te vullen met „kwalitatieve” indicatoren die in overeenstemming zijn met de aanpak „Voorbij het bbp” (14) om de gevolgen van het beleid op het vlak van levenskwaliteit, ecologische duurzaamheid, sociale samenhang, gezondheid en algemeen welzijn van de huidige en toekomstige generaties te evalueren. |
|
4.5. |
De aanzienlijke bedragen van de EU die al via de „Europese structuur- en investeringsfondsen 2014-2020 — ESI” (15) en de „Europese territoriale samenwerking — ETS” (16) worden besteed, kunnen, mits gecoördineerd en in het kader van een uniforme strategische aanpak, voor de economische middelen zorgen die nodig zijn voor de uitvoering van de EUSALP. |
|
4.5.1. |
Het is belangrijk innovatieve benaderingen te ontwikkelen die gericht zijn op benutting van de synergieën en complementariteit tussen de „Europese structuur- en investeringsfondsen 2014-2020” en andere Europese programma’s onder rechtstreeks beheer, zoals is uiteengezet in het handboek van de Europese Commissie getiteld „Enabling synergies between European Structural and Investment Funds and Horizon 2020” (17). |
|
4.5.2. |
Daarnaast is het voor de verwezenlijking van de EUSALP-doelstellingen van essentieel belang dat gebruik wordt gemaakt van de door de EIB (Europese Investeringsbank) geboden financieringsmogelijkheden, en dat het gebruik van particuliere investeringen wordt aangemoedigd, zoals voorgesteld in het „plan-Juncker” (18). |
|
4.5.3. |
Om de financiële duurzaamheid van de EUSALP te ondersteunen, moet er ook zo veel mogelijk steun komen voor initiatieven gericht op de uitvoering van instrumenten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (Community-led local development, CLLD), met name het gelijknamige instrument (19) en de „geïntegreerde territoriale investering” (20), zoals voorgesteld in het EESC-advies „Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling” (21) en in het programma Interreg V Italië-Oostenrijk, via de oproep tot indiening van grensoverschrijdende strategieën voor lokale ontwikkeling met betrekking tot CLLD (22). |
Brussel, 8 oktober 2015.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Georges DASSIS
(1) SWD(2015) 147 final.
(2) PB C 230 van 14.7.2015, blz. 9.
(3) http://www.balticsea-region-strategy.eu; http://www.danube-region.eu; http://www.ai-macroregion.eu
(4) PB C 83 van 30.3.2010, blz. 16.
(5) PB C 12 van 15.1.2015, blz. 105.
(6) „Tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie”, Brussel, 4 december 2013.
(7) De op 18 oktober 2013 in Grenoble gehouden conferentie waaraan regeringsvertegenwoordigers en voorzitters van bij de EUSALP betrokken gebieden hebben deelgenomen.
(8) Witboek „Aanpassing aan de klimaatverandering: naar een Europees actiekader”, COM(2009) 147 final.
(9) http://ec.europa.eu/growth/industry/innovation/facts-figures/scoreboards/files/ius-2015_en.pdf
(10) http://ec.europa.eu/digital-agenda/en/growth-jobs/open-innovation
(11) http://www.rumra-intergroup.eu/
(12) Zie ook het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Groene Infrastructuur (GI) — Versterking van Europa's natuurlijke kapitaal (COM(2013) 249 final) (PB C 67 van 6.3.2014, blz. 153).
(13) PB C 12 van 14.1.2015, blz. 64.
(14) „Laat het ons over geluk hebben — Voorbij het bbp”, Brussel, 10 juni 2014.
(15) Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).
(16) Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259).
(17) http://ec.europa.eu/regional_policy/sources/docgener/guides/synergy/synergies_en.pdf
(18) Een investeringsplan voor Europa, COM(2014) 903 final.
(19) Artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1299/2013 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259).
(20) Artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1299/2013 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259.
(21) PB C 230 van 14.7.2015, blz. 1.
(22) http://www.interreg.net/download/0_CLLD_Aufruf_Avviso.pdf
|
28.1.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/20 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, wat betreft specifieke maatregelen voor Griekenland
(COM(2015) 365 final — 2015/0160 (COD))
(2016/C 032/04)
|
Algemeen rapporteur: |
de heer Carmelo CEDRONE |
Het Europees Parlement en de Raad hebben op respectievelijk 7 en 28 september 2015 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikelen 177 en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), te raadplegen over het
„Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, wat betreft specifieke maatregelen voor Griekenland”
[COM(2015) 365 final — 2015/0160 (COD)].
Het bureau van het EESC heeft de afdeling Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang op 15 september 2015 belast met de desbetreffende voorbereidende werkzaamheden.
Gezien de urgente aard van de werkzaamheden heeft het Comité tijdens zijn op 6, 7 en 8 oktober 2015 gehouden 511e zitting (vergadering van 8 oktober 2015) besloten de heer Carmelo CEDRONE als algemeen rapporteur aan te wijzen, en heeft het met 99 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 4 onthoudingen, onderstaand advies goedgekeurd.
1. Achtergrond en inhoud van het Commissievoorstel
|
1.1. |
De economische en sociale situatie in Griekenland is nog steeds zeer kritiek als gevolg van de aanhoudende lage groei en het gebrek aan overheidsmiddelen om de groei te stimuleren. De oorzaken van deze situatie zijn welbekend en het EESC heeft deze de afgelopen jaren/maanden herhaaldelijk onder de aandacht gebracht. De crisis heeft ook aanzienlijke gevolgen voor de beschikbaarheid van de middelen die nodig zijn voor de uitvoering van de geplande programma’s die financieel worden gesteund door de structuurfondsen voor de periode 2014-2020, en de resterende middelen van de periode 2007-2013. |
|
1.2. |
De Commissie heeft een voorstel tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 (houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de vijf Europese structuur- en investeringsfondsen) ingediend bij het Europees Parlement en de Raad, wat de specifieke maatregelen voor Griekenland betreft (1). |
|
1.3. |
Het Commissievoorstel is erop gericht het gebrek aan liquiditeit en overheidsmiddelen voor investeringen in Griekenland te compenseren en voorziet daartoe in twee financiële faciliteiten, enerzijds het vervroegd beschikbaar stellen van betalingskredieten — en dus zonder gevolgen voor de begroting voor de periode 2014-2020 — en anderzijds een verhoging van de medefinancieringspercentages. |
|
1.4. |
Het wetgevingsvoorstel heeft betrekking op zowel de periode 2007-2013 als de periode 2014-2020. |
|
1.5. |
Wat de periode 2014-2020 betreft, stelt de Commissie een verhoging met 7 procentpunten voor van de initiële voorfinanciering van programma’s van het cohesiebeleid die worden gefinancierd door het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds in het kader van de doelstelling „investeren in groei en werkgelegenheid” en voor uit het EFMZV gefinancierde programma’s. In totaal komt dit neer op 1 miljard EUR verdeeld over twee jaar (500 miljoen EUR in 2015 en 500 miljoen EUR in 2016). |
|
1.6. |
Met betrekking tot de periode 2007-2013 stelt de Commissie voor een maximaal medefinancieringspercentage van 100 % toe te passen op de gedeclareerde subsidiabele uitgaven voor de berekening van tussentijdse betalingen en saldi van operationele programma’s die Griekenland ten uitvoer heeft gelegd, en om de resterende 5 % van de betalingen, die normaliter worden ingehouden totdat de programma’s zijn afgesloten, eerder vrij te geven. Dit zou leiden tot een onmiddellijke extra liquiditeit van ongeveer 500 miljoen EUR in 2015 en nog eens 500 miljoen EUR in 2016. |
2. Opmerkingen
|
2.1. |
Het EESC is het met de Commissie eens dat Griekenland aanvullende financiële middelen moet krijgen zodat het land de nodige investeringen ter ondersteuning van duurzame groei kan doen. Het EESC heeft al lang geleden voorstellen van die strekking geformuleerd voor alle landen en gebieden die kampen met begrotingsmoeilijkheden, schulden en hoge werkloosheid (2). |
|
2.2. |
Het EESC is van mening dat het voorstel van de Commissie, dat zij zelf als buitengewoon bestempelt en dat momenteel door het Europees Parlement wordt bestudeerd, niet voldoet aan de doelstellingen die zij tracht te bereiken. Het voorstel voorziet in steun die zowel wat de financiële omvang als wat de wijze van uitkering betreft (het vervroegd beschikbaar stellen van reeds vastgelegde middelen), onvoldoende is om te voorzien in de behoeften van Griekenland in termen van overheidsinvesteringen, herstel van het concurrentievermogen en van de werkgelegenheid. De liquiditeitsinjectie als gevolg van de toepassing van de nieuwe verordening wordt geraamd op ongeveer 2 miljard EUR. Dit is weliswaar een aanzienlijk bedrag, maar dit zijn geen extra middelen, en hier staat tegenover dat de beoogde middelen de jaren daarna (2018 en 2020) met een gelijk bedrag worden verminderd. |
|
2.3. |
Het EESC heeft er in zijn adviezen herhaaldelijk op gewezen dat indien de Commissie voornemens is om Griekenland te helpen, de extra middelen voor het land, of het nu gaat om nieuwe investeringsprogramma’s of om een lager nationaal medefinancieringspercentage voor de financiering van door de structuurfondsen ondersteunde operationele programma’s voor de periode 2014-2020, een groter volume moeten hebben. |
|
2.4. |
Het EESC wijst op een tweede punt van bezorgdheid in verband met de vertraging van de start van het nieuwe programma van de structuurfondsen. De middelen die het cohesiebeleid uittrekt voor Griekenland in de periode 2014-2020, bedragen in totaal ongeveer 35 miljard EUR. De dramatische economische situatie, maar ook de politieke situatie waarin Griekenland zich bevindt, hebben geleid tot grote onzekerheden op het gebied van investeringsbeslissingen en tot administratieve vertragingen waardoor er geen begin kon worden gemaakt met de nodige procedures om aanspraak te maken op de middelen van de nieuwe programmeringsperiode 2014-2020. |
|
2.5. |
Het EESC is bezorgd dat deze vertraging, samen met de door de EU geëiste bezuinigingsmaatregelen als voorwaarde voor de goedkeuring van het derde steunplan, waardoor er onvermijdelijk minder overheidsmiddelen zullen overblijven voor investeringen, ook van invloed zullen zijn op de uitvoering van de uitgavenprogramma’s in het kader van de fondsen voor het komende jaar en voor de hele periode tot 2020. |
|
2.6. |
De projecten die momenteel ten uitvoer worden gelegd in Griekenland zijn grotendeels gefinancierd met middelen uit de programmeringsperiode 2007-2013. De meest recente analyse van de resterende middelen voor 2007-2013 laat zien dat er nog een bedrag van 1,5 à 2 miljoen EUR beschikbaar is dat, indien dit aan het einde van het jaar nog niet is gebruikt, moet worden teruggestort. Gelet op de uitzonderlijke situatie in Griekenland had de Commissie in haar voorstel langere termijnen voor de verslaglegging van gedane uitgaven kunnen opnemen (van N + 2 naar N + 3). |
3. Conclusies en aanbevelingen
|
3.1. |
Het EESC stemt in met en steunt het voorstel van de Commissie, maar acht het ontoereikend. Zoals het heeft voorgesteld in veel van zijn adviezen, is het van mening dat de Europese instellingen en lidstaten een steunprogramma voor eurozonelanden in moeilijkheden in het leven moeten roepen, om te beginnen voor Griekenland. Dit steunprogramma moet substantiëler en geloofwaardiger zijn dan hetgeen tot nu toe is voorgesteld, door meer flexibiliteit toe te staan bij de nieuwe Europese governance op het gebied van fiscaal en begrotingsbeleid, door meer middelen vrij te maken voor de financiering door de EIB en het Europees Investeringsfonds (EIF), om te beginnen met het plan-Juncker, en door te zorgen voor een betere integratie en coördinatie met de middelen die bestemd zijn voor de financiering van andere EU-beleidsterreinen. |
|
1.1 |
3.2. Kort samengevat zouden daarbovenop de volgende maatregelen moeten worden genomen: a) uitbreiding van het voorstel (opheffing van de medefinanciering voor Griekenland) tot de gehele periode 2014-2020; b) versnelling en vervroegde uitvoering van de maatregelen van het plan-Juncker voor Griekenland, teneinde het economisch herstel, de ontwikkeling en de werkgelegenheid te stimuleren; c) vereenvoudiging van de administratieve bepalingen, en dus niet het tegenovergestelde; d) oprichting door de Commissie van een gemengde taskforce die Griekenland kan steunen en begeleiden bij het doorlopen van de verschillende fasen voor het gebruik van de structuurfondsen; e) bestuderen of het wenselijk is om dezelfde of vergelijkbare maatregelen — met de nodige controles — uit te breiden tot de andere landen die het hardst zijn getroffen door de crisis en waar de werkloosheid boven het Europese gemiddelde ligt. |
Brussel, 8 oktober 2015.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Georges DASSIS
(1) COM(2015) 365 final — 2015/0160 (COD).
(2) Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad, met betrekking tot een aantal bepalingen betreffende het financieel beheer ten aanzien van bepaalde lidstaten die ernstige problemen ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van financiële stabiliteit (COM(2011) 482 definitief — 2011/0211 (COD)) (PB C 24 van 28.1.2012, blz. 81).
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad, met betrekking tot een aantal bepalingen betreffende het financieel beheer ten aanzien van bepaalde lidstaten die ernstige problemen ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van financiële stabiliteit (COM(2011) 481 definitief — 2011/0209 (COD)) (PB C 24 van 28.1.2012, blz. 83).
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds, wat betreft sommige bepalingen betreffende het financiële beheer voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (COM(2011) 484 definitief — 2011/0212 (COD)) (PB C 24 van 28.1.2012, blz. 84).
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 (COM(2011) 615 final — 2011/0276 (COD)) (PB C 191 van 29.6.2012, blz. 30).
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad (COM(2011) 612 final — 2011/0274 (COD)) (PB C 191 van 29.6.2012, blz. 38).
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen met betrekking tot het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid” , en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (COM(2011) 614 final — 2011/0275 (COD)) (PB C 191 van 29.6.2012, blz. 44).
|
28.1.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 32/23 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst (herschikking)”
(COM(2015) 282 final — 2015/0128 (COD))
(2016/C 032/05)
Het Europees Parlement heeft op 24 juni 2015 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst (herschikking)
(COM(2015) 282 final — 2015/0128 (COD))
Aangezien het Comité instemt met dit voorstel en er geen commentaar op heeft, heeft het tijdens zijn op 6, 7 en 8 oktober 2015 gehouden 511e zitting (vergadering van 8 oktober 2015) met 70 stemmen vóór, bij 6 onthoudingen, besloten om een positief advies uit te brengen.
Gedaan te Brussel, 8 oktober 2015.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Georges DASSIS