This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document C:2013:055:FULL
Official Journal of the European Union, C 55, 23 February 2013
Publicatieblad van de Europese Unie, C 55, 23 februari 2013
Publicatieblad van de Europese Unie, C 55, 23 februari 2013
|
ISSN 1977-0995 doi:10.3000/19770995.C_2013.055.nld |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
56e jaargang |
|
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
|
IV Informatie |
|
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
|
2013/C 055/01 |
||
|
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/1 |
2013/C 55/01
Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Adviezen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/2 |
Beschikking van het Hof (Vierde kamer) van 13 december 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Commissione tributaria provinciale di Parma — Italië) — Danilo Debiasi/Agenzia delle Entrate Ufficio di Parma
(Zaak C-560/11) (1)
(Artikelen 53, lid 2, en 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Kennelijke niet-ontvankelijkheid - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering - Antwoord dat elke redelijke twijfel wegneemt - Fiscale bepalingen - Btw - Artikel 17, lid 2, sub a, van de Zesde btw-richtlijn - Aftrek van voorbelasting - Openbare of particuliere gezondheidsinrichtingen die vrijgestelde activiteit verrichten - Nationale wettelijke regeling waarbij aftrek van belasting over aankoop van goederen of diensten die worden gebruikt voor vrijgestelde activiteiten, wordt uitgesloten - Pro rata van aftrek)
2013/C 55/02
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Commissione tributaria provinciale di Parma
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Danilo Debiasi
Verwerende partij: Agenzia delle Entrate Ufficio di Parma
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Commissione tributaria provinciale di Parma — Uitlegging van artikel 17, lid 2, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Aftrek van voorbelasting — Openbare of particuliere gezondheidsinrichtingen die een vrijgestelde activiteit verrichten — Nationale wettelijke regeling waarbij de aftrek van de belasting over de aankoop van goederen of diensten die voor die vrijgestelde activiteiten worden gebruikt, wordt uitgesloten
Dictum
Artikel 17, leden 2 en 5, en artikel 19 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die niet toestaat dat de voorbelasting over de aankoop van goederen en diensten die worden gebruikt ten behoeve van vrijgestelde activiteiten, wordt afgetrokken, en die dan ook bepaalt dat het recht van een gemengde belastingplichtige op aftrek van deze belasting wordt berekend op basis van een pro rata dat overeenkomt met de verhouding tussen het bedrag van de verrichtingen waarvoor recht op aftrek bestaat en het totale bedrag van de in de loop van het jaar verrichte handelingen, daaronder begrepen de vrijgestelde medisch-sanitaire prestaties.
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/2 |
Beschikking van het Hof van 13 december 2012 — Transcatab SpA, in liquidatie/Europese Commissie
(Zaak C-654/11 P) (1)
(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregelingen - Italiaanse markt voor aankoop en eerste bewerking van ruwe tabak - Prijsvaststelling en marktverdeling - Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag van dochteronderneming aan moederonderneming - Vermoeden van onschuld - Rechten van verdediging - Motiveringsplicht - Gelijke behandeling)
2013/C 55/03
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirante: Transcatab SpA, in liquidatie (vertegenwoordiger: G. Mastrantonio, avvocato)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordiger: L. Malferrari, gemachtigde)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 5 oktober 2011, Transcatab/Commissie (T-39/06), waarbij het Gerecht rekwirantes beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2005) 4012 def. van de Commissie van 20 oktober 2005 in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, (EG) (zaak COMP/C 38.281/B.2 — Ruwe tabak — Italië) en het verzoek tot verlaging van de geldboete die Transcatab bij deze beschikking is opgelegd, heeft verworpen, alsook de reconventionele vordering van de Commissie tot verhoging van de geldboete heeft afgewezen — Italiaanse markt voor de aankoop en de eerste bewerking van ruwe tabak — Toerekenbaarheid aan een moedermaatschappij van de inbreuken die door haar dochterondernemingen op de mededingingsregels zijn gepleegd — Weerlegbaarheid van vermoeden in geval van een 100 %-deelneming — Algemene beginselen betreffende de bewijsvoering — Motiveringsplicht — Rechten van verdediging — Beginsel van gelijke behandeling
Dictum
|
1. |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
|
2. |
Transcatab SpA wordt verwezen in de kosten. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/3 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State (Nederland) op 19 november 2012 — T.C. Briels e.a. tegen Minister van Infrastructuur en Milieu
(Zaak C-521/12)
2013/C 55/04
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekers: T.C. Briels, M. Briels-Loermans, R.L.P. Buchholtz, Stichting A2-Platform Boxtel e.o., e.a., H.W.G. Cox, G.P.A. Damman, P.A.M. Goevaers e.a., J.H. van Haaren en L.S.P. Dijkman, R.A.H.M. Janssen, M.M. van Lanschot, J.E.A.M. Lelijveld e.a., A. Mes e.a., A.J.J. Michels, VOF Isphording, e.a., M. Peijnenborg en S. Peijnenborg-van Oers, G. Oude Elferink, W. Punte en P.M. Punte-Cammaert, Stichting Reinier van Arkel, E. de Ridder, W.C.M.A.J.G. van Rijckevorsel en M. van Rijckevorsel-van Asch van Wijck, Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant en Stichting Boom en Bosch, Stichting Overlast A2 Vught e.o., Streekraad Het Groene Woud en De Meijerij, A.C.M.W. Teulings en Stichting Bleijendijk, M. Tilman, Vereniging van Eigenaars Appartementengebouw De Heun I e.a., M.C.T. Veroude, E.J.A.M. Widlak, Van Roosmalen Sales BV, e.a., M.A.A. van Kessel, Bricorama BV, e.a.
Verweerder: Minister van Infrastructuur en Milieu
Andere partijen: Burgemeester en wethouders van Best, Burgemeester en wethouders van Boxtel
Prejudiciële vragen
|
1. |
Dient de zinsnede „de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten” in artikel 6, derde lid, van richtlijn 92/43/EEG (1) van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en wilde flora en fauna zodanig te worden uitgelegd dat van aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied geen sprake is in het geval het project gevolgen heeft voor het bestaande areaal van een beschermd habitattype in het betrokken gebied, indien in het kader van het project in het betrokken gebied een areaal van gelijke of grotere omvang van dat habitattype tot ontwikkeling wordt gebracht? |
|
2. |
Indien het antwoord op de eerste vraag luidt dat de zinsnede „de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten” zodanig dient te worden uitgelegd dat van aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied sprake is, moet het ontwikkelen van een nieuw areaal van een habitattype in dat geval worden aangemerkt als een compenserende maatregel als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de richtlijn? |
(1) PB L 206, blz. 7.
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/3 |
Hogere voorziening ingesteld op 10 december 2012 door Guardian Industries Corp., Guardian Europe Sàrl tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 27 september 2012 in zaak T-82/08, Guardian Industries Corp., Guardian Europe Sàrl/Europese Commissie
(Zaak C-580/12 P)
2013/C 55/05
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: Guardian Industries Corp., Guardian Europe Sàrl (vertegenwoordigers: S. Völcker, Rechtsanwalt, F. Louis, avocat, H.-G. Kamann, Rechtsanwalt, C. O'Daly, Solicitor)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
vernietiging van het bestreden arrest voor zover het Gerecht de in de beschikking toegepaste uitsluiting van de interne verkopen (captive sales) in de berekening van de aan de andere geadresseerden van de beschikking opgelegde geldboete in stand laat en daardoor discrimineert jegens Guardian; |
|
— |
dienovereenkomstig, in het kader van de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht, de in de beschikking aan rekwirantes opgelegde geldboete verlagen met een bedrag dat overeenkomt met 37 % van de geldboete; |
|
— |
het arrest van het Gerecht van 27 september 2012 in de zaak T-82/08, Guardian Industries Corp. en Guardian Europe Sàrl/Commissie vernietigen voor zover het Gerecht daarin heeft geoordeeld dat de brief van de Commissie van 10 februari 2012 ontvankelijk was; |
|
— |
dienovereenkomstig de brief van de Commissie niet-ontvankelijk verklaren en uit het dossier verwijderen; |
|
— |
de in de beschikking opgelegde geldboete in het kader van de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht verder verlagen met een bedrag van ten minste 25 % van het oorspronkelijke bedrag van de geldboete als compensatie voor het verzuim van het Gerecht om binnen een redelijke termijn een doeltreffende voorziening in rechte te verschaffen overeenkomstig artikel 47 van het Handvest; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van deze hogere voorziening en van de procedure voor het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirantes stellen dat het bestreden arrest om de volgende redenen moet worden vernietigd:
|
|
Ten eerste schendt dat arrest het beginsel van gelijke behandeling door de in de beschikking toegepaste uitsluiting van de interne verkopen bij de berekening van de aan de andere geadresseerden van de beschikking opgelegde geldboeten in stand te laten en door zijn verzuim om de daaruit volgende discriminatie jegens Guardian op te heffen. Hiermee is voorbij gegaan aan omvangrijke vaste rechtspraak waarin wordt vereist dat interne verkopen bij de berekening van geldboeten op dezelfde manier worden behandeld als externe verkopen, tenzij dit tot een oneerlijk voordeel voor geïntegreerde producenten leidt. De redenering van het Gerecht — dat de beschikking alleen betrekking had op „verkoop van vlakglas aan onafhankelijke klanten” — vormt geen rechtvaardiging voor discriminatie jegens Guardian. |
|
|
Ten tweede schendt het arrest de regels van het Gerecht inzake termijnen alsmede fundamentele beginselen van de rechten van de verdediging en van de processuele gelijkheid door de brief van de Commissie van 10 februari 2012 ontvankelijk te verklaren. Middels die brief, die één werkdag voor de terechtzitting was verzonden, wenste de Commissie nieuwe informatie aan het dossier toe te voegen die bij het Gerecht nog niet bekend was, hoewel de Commissie eerder al vele mogelijkheden had gehad om dat te doen. |
|
|
Ten derde zijn er meer dan drie jaar en vijf maanden verstreken tussen de sluiting van de schriftelijke behandeling en de beslissing van het Gerecht om de mondelinge behandeling te openen. Deze vertraging vormt schending van rekwirantes’ recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn overeenkomstig artikel 47 van het Handvest. Dit is langer dan hetgeen het Gerecht in het verleden als onredelijk heeft aangemerkt en kan niet worden verklaard door factoren zoals de ingewikkeldheid of de omvang van het bewijs voor het Gerecht. Dit was integendeel een eenvoudige zaak, waarin Guardian de enige onderneming was die beroep tot nietigverklaring van de beschikking had ingesteld. Het bewijsdossier bevatte enkel een gering aantal korte documenten en verklaringen, allemaal in de procestaal. Guaridan heeft al het mogelijke gedaan om de behandeling van haar beroep door het Gerecht te vereenvoudigen en te versnellen, daaronder begrepen het feit dat zij heeft afgezien van een tweede ronde van memories niettegenstaande het belang van haar beroep en de — gelet op de uiterst korte duur van de inbreuk — ongekende geldboete die de Commissie heeft opgelegd. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/4 |
Hogere voorziening ingesteld op 11 december 2012 door Kuwait Petroleum Corp., Kuwait Petroleum International Ltd, Kuwait Petroleum (Nederland) BV tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 27 september 2012 in zaak T-370/06, Kuwait Petroleum Corp., Kuwait Petroleum International Ltd, Kuwait Petroleum (Nederland) BV/Europese Commissie
(Zaak C-581/12 P)
2013/C 55/06
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: Kuwait Petroleum Corp., Kuwait Petroleum International Ltd en Kuwait Petroleum (Nederland) BV (vertegenwoordigers: D.W. Hull, Solicitor, G. Berrisch, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
Rekwirantes verzoeken het Hof:
|
— |
het bestreden arrest te vernietigen; |
|
— |
hetzij i) artikel 2, sub i, van de litigieuze beschikking (1) te vernietigen voor zover hun daarbij een geldboete is opgelegd, hetzij ii) de hun opgelegde geldboete te verlagen, hetzij iii) de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht, en |
|
— |
de Commissie te verwijzen in de kosten van zowel de hogere voorziening als de procedure voor het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Bij arrest van 27 september 2012 (hierna: „bestreden arrest”) bevestigde het Gerecht de beschikking van de Commissie van 13 september 2006 waarbij aan Kuwait Petroleum Corporation („KPC”), Kuwait Petroleum International Limited („KPI”) en Kuwait Petroleum (Nederland) BV („KPN”) (KPC, KPI en KPN worden hierna samen „rekwirantes” genoemd) hoofdelijk en gezamenlijk een geldboete van 16 632 miljoen EUR is opgelegd op grond dat zij inbreuk hadden gemaakt op artikel 81 EG door prijzen vast te stellen voor de Nederlandse bitumenmarkt. Elk van de rekwirantes verzoekt hetzij om vernietiging van het bestreden arrest voor zover daarbij een geldboete is opgelegd, hetzij om verlaging van de geldboete, hetzij om terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht op de volgende gronden:
|
1. |
het bestreden arrest moet worden vernietigd voor zover daarbij een geldboete is opgelegd, of, subsidiair, naar het Gerecht worden terugverwezen, aangezien het Gerecht een juridische vergissing heeft gemaakt, meer bepaald punt 23, sub b, laatste alinea, van de mededeling inzake medewerking van 2002 onjuist heeft opgevat. Volgens deze bepaling zal de Commissie, indien een onderneming die om immuniteit verzoekt „bewijsmateriaal verstrekt dat betrekking heeft op feiten die de Commissie niet eerder bekend waren en die een rechtstreeks gevolg hebben voor de zwaarte of de duur van de vermoedelijke inbreuk”, met deze feiten geen rekening houden bij het bepalen van de geldboete die aan de betrokken onderneming moet worden opgelegd. Het Gerecht oordeelde dat een feit de Commissie slechts „onbekend” is, wanneer zij volstrekt geen weet heeft van dat feit. Ook al heeft de Commissie slechts een zeer vaag vermoeden van het bestaan van een kartel en beschikt zij niet over concrete bewijzen van de feiten met betrekking tot het kartel, zal een onderneming die dergelijke bewijzen levert, bijgevolg niet in aanmerking komen voor de immuniteit waarin punt 23, sub b, laatste alinea, voorziet. Rekwirantes stellen dat deze alinea aldus te eng en juridisch gesproken onjuist is uitgelegd; |
|
2. |
het Gerecht heeft in het bestreden arrest een juridische vergissing gemaakt voor zover het de door rekwirantes overgelegde bewijzen niet naar behoren in overweging heeft genomen alvorens te concluderen dat de bewijzen die KPN de Commissie met het oog op immuniteit had verschaft, aan waarde hadden ingeboet ten gevolge van de inlichtingen die door andere ondernemingen waren verstrekt. Het Gerecht kon niet tot deze bevinding komen zonder eerst de door KPN verstrekte bewijzen te onderzoeken en te vergelijken met de bewijzen van de andere partijen — wat het niet eens heeft geprobeerd te doen. |
(1) Beschikking C(2006) 4090 def. van 13 september 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 (EG) (Zaak nr. COMP/38.456 — Bitumen — NL), PB 2007 L 196, blz. 40.
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Riigikohus (Estland) op 12 december 2012 — Sintax Trading OÜ/Maksu- ja Tolliamet Põhja maksu- ja tollikeskus
(Zaak C-583/12)
2013/C 55/07
Procestaal: Ests
Verwijzende rechter
Riigikohus
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Sintax Trading OÜ
Verwerende partij: Maksu- ja Tolliamet Põhja maksu- ja tollikeskus
In tegenwoordigheid van: OÜ Acerra
Prejudiciële vragen
|
1. |
Kan de in artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1383/2003 (1) genoemde „procedure (die) is ingeleid om te bepalen of (…) een intellectuele-eigendomsrecht is geschonden”, ook worden gevoerd bij de douanedienst, of dient de in hoofdstuk III van de verordening behandelde „bevoegde autoriteit (die) een besluit ten gronde kan nemen” gescheiden te zijn van de douaneautoriteiten? |
|
2. |
In punt 2 van de considerans van verordening nr. 1383/2003 wordt als doelstelling van de verordening bescherming van de consumenten genoemd, en overeenkomstig punt 3 van die considerans moet in een procedure worden voorzien die de douaneautoriteiten de mogelijkheid geeft het verbod om goederen die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht in het douanegebied van de Gemeenschap binnen te brengen, zo doeltreffend mogelijk te handhaven, zonder evenwel de in punt 2 van de considerans van deze verordening en in punt 1 van de considerans van uitvoeringsverordening nr. 1891/2004 (2) genoemde vrijheid van het legitieme handelsverkeer in het gedrang te brengen. Is het met deze doelstellingen verenigbaar dat de in artikel 17 van verordening nr. 1383/2003 vastgelegde maatregelen alleen kunnen worden toegepast wanneer de houder van het recht de in artikel 13, lid 1, van de verordening genoemde procedure tot vaststelling van een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht inleidt, of moet met het oog op een zo doeltreffend mogelijke verwezenlijking van deze doelstellingen, ook de douaneautoriteit de mogelijkheid hebben om de desbetreffende procedure in te leiden? |
(1) Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten (PB L 196, blz. 7).
(2) Verordening (EG) nr. 1891/2004 van de Commissie van 21 oktober 2004 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten (PB L 328, blz. 16).
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/6 |
Hogere voorziening ingesteld op 12 december 2012 door Shell Petroleum NV, The Shell Transport and Trading Company Ltd, Shell Nederland Verkoopmaatschappij BV tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 27 september 2012 in zaak T-343/06, Shell Petroleum NV, The Shell Transport and Trading Company Ltd, Shell Nederland BV/Europese Commissie
(Zaak C-585/12 P)
2013/C 55/08
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: Shell Petroleum NV, The Shell Transport and Trading Company Ltd, Shell Nederland Verkoopmaatschappij BV (vertegenwoordigers: O.W. Brouwer, W. Knibbeler, A.A.J. Pliego Selie, P. D. van den Berg, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
de punten van het arrest zoals in de hogere voorziening verzocht vernietigen; |
|
— |
de zaak afdoen en het bestreden arrest vernietigen of de geldboete verlagen zoals in de hogere voorziening verzocht dan wel subsidiair de zaak naar het Gerecht terugverwijzen om overeenkomstig het arrest van het Hof uitspraak te doen, en |
|
— |
de Europese Commissie verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirantes voeren twee middelen aan. In het bestreden arrest heeft het Gerecht het beroep waarmee rekwirantes verzochten om beschikking C(2006) 4090 def. van de Commissie van 13 september 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 (EG) (Zaak nr. COMP/38.456 — Bitumen — NL) gedeeltelijk nietig te verklaren, gedeeltelijk verworpen.
Met hun eerste middel betogen rekwirantes dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn arrest ontoereikend heeft gemotiveerd toen het oordeelde dat de litigieuze beschikking rechtens afdoende aantoont dat een zelfde onderneming zich aan recidive schuldig heeft gemaakt. Het Gerecht heeft ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn arrest ontoereikend gemotiveerd toen het vaststelde dat aan de voorwaarden van het arrest Michelin/Commissie (T-203/01) was voldaan. Tot slot heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de bewijslast bij rekwirantes te leggen.
Met hun tweede middel betogen rekwirantes dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn arrest ontoereikend heeft gemotiveerd toen het oordeelde dat de Europese Commissie de omzet uit de verkoop van het product Mexphalte C mocht meewegen bij de berekening van de geldboete. Het Gerecht heeft voorts een procedurefout gemaakt doordat het bepaalde argumenten van rekwirantes niet heeft behandeld. Bovendien heeft het Gerecht zijn arrest ontoereikend gemotiveerd doordat het niet is ingegaan op de omstandigheid dat het incoherent is dat industrieel bitumen niet in aanmerking is genomen bij de berekening van de geldboete. Ook heeft het Gerecht wezenlijk bewijs onjuist opgevat, aangezien het zich op een onjuiste lezing van een cruciaal document heeft gebaseerd om tot een conclusie over Mexphalte C te komen die duidelijk niet uit dat document kan worden afgeleid. Voorts heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn arrest ontoereikend gemotiveerd toen het bij de uitoefening van zijn toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht het bedrag van de geldboete onderzocht. Tot slot heeft het Gerecht een procedurefout gemaakt en de regels betreffende de bewijslast geschonden doordat het niet heeft onderzocht of de Europese Commissie het gelijkheidsbeginsel had geschonden door de omzet uit de verkoop van Mexphalte C mee te wegen bij de berekening van de geldboete van rekwirantes.
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/6 |
Hogere voorziening ingesteld op 10 december 2012 door Bimbo SA tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 10 oktober 2012 in zaak T-569/10, Bimbo SA/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
(Zaak C-591/12 P)
2013/C 55/09
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Bimbo SA (vertegenwoordiger: C. Prat, abogado, R. Ciullo, barrister)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen); Panrico SA
Conclusies
Rekwirante verzoekt het Hof:
|
— |
het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 10 oktober 2012 in zaak T-569/10 te vernietigen; |
|
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 7 oktober 2010 (zaak R 838/2009-4) te vernietigen wegens schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 (1); |
|
— |
verweerster te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante één middel aan: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.
Rekwirante voert met name aan dat het Gerecht:
|
a) |
blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het oordeel dat het element „DOUGHNUTS” over een zelfstandig onderscheidend vermogen beschikt uitsluitend te baseren op de vaststelling dat het over een zogenaamd gemiddeld onderscheidend vermogen beschikt en het voor de Spaanse doorsneeconsument volledig betekenisloos is en het bijgevolg noch een ondeelbaar geheel noch een logische eenheid met het element „BIMBO” vormt, zonder te verklaren waarom het element „DOUGHNUTS” in de perceptie van het relevante publiek automatisch een zelfstandig onderscheidend vermogen verkrijgt op grond van het feit dat het over een gemiddeld onderscheidend vermogen beschikt of betekenisloos is, en |
|
b) |
blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de vaststelling dat sprake is van verwarringsgevaar in wezen te baseren op de veronderstelling dat het element „DOUGHNUTS” over een zelfstandig onderscheidend vermogen beschikt, zonder rekening te houden met alle specifieke elementen van het geval, met name het feit dat het eerste element van het samengestelde merk een bekend merk is. Met andere woorden, het Gerecht heeft de Medion-rechtspraak aldus uitgelegd dat wanneer wordt vastgesteld dat één van de elementen van een samengesteld teken over een zelfstandig onderscheidend vermogen beschikt, het bij de globale beoordeling van het verwarringsgevaar niet meer nodig is om alle of bepaalde andere specifieke elementen van het geval te onderzoeken, wat in strijd is met de leer van de globale beoordeling van het verwarringsgevaar. |
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/7 |
Hogere voorziening ingesteld op 18 december 2012 door Lancôme parfums et beauté & Cie tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 5 oktober 2012 in zaak T-204/10, Lancôme parfums et beauté & Cie/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
(Zaak C-593/12 P)
2013/C 55/10
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Lancôme parfums et beauté & Cie (vertegenwoordiger: A. von Mühlendahl, Rechtsanwalt)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen); Focus Magazin Verlag GmbH
Conclusies
|
— |
vernietiging van het arrest van het Gerecht van 5 oktober 2012 in zaak T-204/10; |
|
— |
verwijzing van het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure voor het Hof en het Gerecht, alsmede in de kosten van de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirante stelt dat het bestreden arrest om de volgende redenen moet worden vernietigd:
|
|
Ten eerste heeft het Gerecht artikel 53, lid 1, juncto artikel 8, lid 1, sub b, van de gemeenschapsmerkverordening (1) geschonden door te oordelen dat het Bureau terecht heeft geconcludeerd dat COLOR FOCUS wegens verwarringsgevaar nietig moest worden verklaard. |
|
|
Ten tweede heeft het Gerecht blijk van een herstelbare verkeerde rechtsopvatting gegeven door rekwirantes stelling dat de uitoefening van het merkrecht FOCUS rechtsmisbruik opleverde, van de hand te wijzen. |
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/7 |
Hogere voorziening ingesteld op 31 december 2012 door Ellinika Nafpigeia AE en 2. Hoern Beteiligungs GmbH tegen de beschikking van het Gerecht (Zevende kamer) van 19 oktober 2012 in zaak T-466/11, Ellinika Nafpigeia AE en 2. Hoern Beteiligungs GmbH/Europese Commissie
(Zaak C-616/12 P)
2013/C 55/11
Procestaal: Grieks
Partijen
Rekwiranten: Ellinika Nafpigeia AE, 2. Hoern Beteiligungs GmbH (vertegenwoordigers: K. Chrysogonos en A. Kaidatzis, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
de beschikking van het Gerecht van 19 oktober 2012 vernietigen; |
|
— |
het beroep toewijzen overeenkomstig de hierna uiteengezette middelen; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
|
— |
Het Gerecht heeft het inleidende verzoekschrift verkeerd uitgelegd zodat het het voorwerp van de zaak op onaanvaardbare wijze heeft gewijzigd, aangezien de documenten en de andere gegevens in het dossier betreffende het besluit van 1 december 2010 — dat in werkelijkheid de enige bestreden handeling is — ook als bestreden maatregelen of als een deel van de bestreden maatregel zijn beschouwd. |
|
— |
Het Gerecht heeft artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering verkeerd toegepast door te oordelen dat de bestreden handeling niet is zijn geheel bepaald was, aangezien de documenten en de andere gegevens in het dossier betreffende het besluit van 1 december 2010, niet afzonderlijk zijn bepaald. In werkelijkheid maken deze handelingen evenwel geen deel uit van de bestreden handeling en zijn zij ook geen andere bestreden handelingen. Ten gevolge van dit arrest van het Gerecht zijn verzoekers’ recht op bescherming in rechte en het beginsel van processuele „equality of arms” geschonden. |
|
— |
Het Gerecht heeft artikel 263, lid 6, VWEU verkeerd toegepast door het beroep tegen het besluit van 1 december 2010 omdat het te als laat was ingediend, te verwerpen hoewel verzoekers tot op heden geen volledige kennisgeving hebben gekregen. Derhalve was de termijn van twee maanden op het ogenblik dat het beroep is ingediend, nog niet eens beginnen te lopen. Ten gevolge van dit arrest van het Gerecht zijn het recht op bescherming in rechte alsook het recht op een daadwerkelijk beroep voor een rechterlijke instantie op onaanvaardbare wijze beperkt. |
|
— |
Het Gerecht heeft de artikelen 64 en 65 van het Reglement voor de procesvoering verkeerd toegepast door het verzoek tot vaststelling van maatregelen tot organisatie van de procesgang en maatregelen van instructie af te wijzen, aangezien het Gerecht heeft geoordeeld dat de documenten en de gegevens in het dossier betreffende het besluit van 1 december 2010, waarvan om de overlegging was verzocht, deel uitmaakten van de bestreden handeling, terwijl zij in werkelijkheid louter gegevens ter motivering ervan waren. Ten gevolge van dit arrest van het Gerecht zijn verzoekers’ recht op bescherming in rechte en het fundamentele beginsel van processuele „equality of arms” geschonden. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Förvaltningsrätt i Stockholm (Zweden) op 7 januari 2013 — Skandia America Corporation USA, filial Sverige/Skatteverket
(Zaak C-7/13)
2013/C 55/12
Procestaal: Zweeds
Verwijzende rechter
Förvaltningsrätten i Stockholm
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Skandia America Corporation USA, filial Sverige
Verwerende partij: Skatteverket
Prejudiciële vragen
|
1. |
Vormt de verrichting van extern aangekochte diensten door het hoofdkantoor van een vennootschap in een derde land ten behoeve van haar bijkantoor in een lidstaat, waarbij de kosten voor de aankoop worden toegedeeld aan het bijkantoor, een belastbare handeling wanneer het bijkantoor in de lidstaat deel uitmaakt van een btw-groep? |
|
2. |
Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, dient het hoofdkantoor in het derde land dan te worden beschouwd als een niet in de lidstaat gevestigde belastingplichtige in de zin van artikel 196 van de richtlijn (1), met het gevolg dat de afnemer belasting over de handelingen verschuldigd is? |
(1) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).
Gerecht
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/9 |
Arrest van het Gerecht van 15 januari 2013 — Strack/Commissie
(Zaak T-392/07) (1)
(Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Documenten betreffende confirmatieve verzoeken om toegang tot documenten en betreffende een zaak voor het Gerecht - Documentenregister - Beroep tot nietigverklaring - Stilzwijgende weigering van toegang - Procesbelang - Ontvankelijkheid - Gedeeltelijke weigering van toegang - Uitzondering inzake bescherming van persoonlijke levenssfeer en integriteit van individu - Uitzondering inzake bescherming van commerciële belangen van derden - Uitzondering inzake bescherming van besluitvormingsproces - Motiveringsplicht - Niet-contractuele aansprakelijkheid)
2013/C 55/13
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Guido Strack (Keulen, Duitsland) (vertegenwoordiger: H. Tettenborn, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Ladenburger en P. Costa de Oliveira, vervolgens P. Costa de Oliveira en B. Conte, gemachtigden)
Voorwerp
Enerzijds verzoek om nietigverklaring van alle stilzwijgende en uitdrukkelijke besluiten die de Commissie heeft gegeven naar aanleiding van Stracks initiële verzoek van 20 juni 2007 om toegang tot documenten en anderzijds vordering tot schadevergoeding
Dictum
|
1. |
Over de rechtmatigheid van de stilzwijgende besluiten houdende weigering van toegang hoeft niet meer te worden beslist. |
|
2. |
Het besluit van de Commissie van 25 juli 2007 houdende weigering van toegang tot een uittreksel uit het register wordt nietig verklaard. |
|
3. |
Het besluit van 23 oktober 2007 betreffende de documenten van OLAF wordt nietig verklaard, voor zover het betrekking heeft op gegevens betreffende rechtspersonen. |
|
4. |
De besluiten van de Commissie van 28 november 2007 en 15 februari 2008 betreffende de documenten van de Commissie (buiten OLAF) worden nietig verklaard. |
|
5. |
De besluiten van de Commissie van 28 november 2007 en 9 april 2008 betreffende de documenten in verband met zaak T-110/04 worden nietig verklaard voor zover zij betrekking hebben op, ten eerste, verwijderingen van gegevens betreffende rechtspersonen die niet zijn gegrond op artikel 4, lid 2, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, ten tweede, de verwijdering van documenten en gegevens op basis van artikel 4, lid 1, sub b, van verordening nr. 1049/2001, met uitzondering van de verwijdering van enerzijds namen en adressen van ambtenaren van het directoraat-generaal (DG) „Handel” van de Europese Commissie en anderzijds verzoekers beschuldigingen jegens hen in zaak T-110/04 en, ten derde, de verwijdering van documenten en gegevens op grond van artikel 4, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 1049/2001. |
|
6. |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
7. |
De Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in twee derde van de kosten van Guido Strack. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/9 |
Arrest van het Gerecht van 15 januari 2013 — Aiscat/Commissie
(Zaak T-182/10) (1)
(Staatssteun - Rechtstreekse toewijzing van concessie voor bouw en later beheer van gedeelte van autosnelweg - Besluit om klacht niet verder te behandelen - Beroep tot nietigverklaring - Handeling waartegen beroep kan worden ingesteld - Procesbevoegdheid - Individuele geraaktheid - Ontvankelijkheid - Begrip steunmaatregel - Staatsmiddelen)
2013/C 55/14
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Associazione italiana delle società concessionarie per la costruzione e l’esercizio di autostrade e trafori stradali (Aiscat) (Rome, Italië) (vertegenwoordiger: M. Maresca, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Rossi en D. Grespan, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: Concessioni Autostradali Venete — CAV SpA (vertegenwoordigers: C. Malinconico en P. Clarizia, advocaten)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 10 februari 2010 houdende afwijzing van een door verzoekster ingediende klacht betreffende de staatssteun die de Italiaanse Republiek aan CAV zou hebben toegekend
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2. |
Associazione italiana delle società concessionarie per la costruzione e l’esercizio di autostrade e trafori stradali (Aiscat) draagt de helft van haar eigen kosten, de helft van de kosten van de Europese Commissie en alle kosten van Concessioni autostradali Venete — CAV SpA. |
|
3. |
De Commissie draagt de helft van haar eigen kosten en de helft van de kosten van Aiscat. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/10 |
Arrest van het Gerecht van 15 januari 2013 — Spanje/Commissie
(Zaak T-54/11) (1)
(EFRO - Vermindering van financiële bijstand - Steun voor onder doelstelling nr. 1 (2000-2006) vallend operationeel programma voor regio Andalusië (Spanje) - Artikel 39, lid 3, sub b, van verordening (EG) nr. 1260/1999 - Termijn van drie maanden - Richtlijn 93/36/EEG - Procedure van gunning via onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking van aankondiging van opdracht)
2013/C 55/15
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: aanvankelijk M. Muñoz Pérez, vervolgens S. Martínez-Lage Sobredo en tot slot A. Rubio González en N. Díaz Abad, abogados del Estado)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Steiblytė en J. Baquero Cruz, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van beschikking C(2010) 7700 final van de Commissie van 16 november 2010 tot vermindering van de steun uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) aan het onder doelstelling nr. 1 vallende geïntegreerde operationele programma voor Andalusië (2000-2006), voor zover daarbij een financiële correctie van 100 % van de door het EFRO gefinancierde uitgaven wordt opgelegd voor de overeenkomsten nrs. 2075/2003 en 2120/2005
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2. |
Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/10 |
Arrest van het Gerecht van 15 januari 2013 — Lidl Stiftung/BHIM — Lactimilk (BELLRAM)
(Zaak T-237/11) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BELLRAM - Ouder nationaal woordmerk en oudere nationale beeldmerken RAM en Ram - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Recht om te worden gehoord - Artikelen 63, lid 2, 75 en 76 van verordening nr. 207/2009 - Termijnen voor oppositieprocedure)
2013/C 55/16
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Lidl Stiftung & Co. KG (Neckarsulm, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Träger, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: K. Klüpfel en D. Walicka, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Lactimilk, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordiger: P. Casamitjana Lleonart, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 1 maart 2011 (zaak R 1154/2009-4) inzake een oppositieprocedure tussen Lactimilk, SA en Lidl Stiftung & Co. KG
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2. |
Lidl Stiftung & Co. KG wordt verwezen in de kosten. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/11 |
Arrest van het Gerecht van 15 januari 2013 — Welte-Wenu/BHIM — Commissie (EUROPEAN DRIVESHAFT SERVICES)
(Zaak T-413/11) (1)
(Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapsbeeldmerk EUROPEAN DRIVESHAFT SERVICES - Absolute weigeringsgrond - Nabootsing van embleem van internationale intergouvernementele organisatie - Artikel 7, lid 1, sub h, van verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 6 ter van Verdrag van Parijs - Inhoud van vordering tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid van nieuwe gegevens - Artikel 56, lid 2, en artikel 76 van verordening nr. 207/2009 - Regel 37, sub b-iv, van verordening (EG) nr. 2868/95 - Bevoegdheid van kamer van beroep ingeval beroep enkel betrekking heeft op gedeelte van beslissing van nietigheidsafdeling)
2013/C 55/17
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Welte-Wenu GmbH (Neu-Ulm, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Kahl, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: G. Schneider, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Samnadda en F. W. Bulst, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 12 mei 2011 (zaak R 1590/2010-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen de Europese Commissie en Welte-Wenu GmbH
Dictum
|
1. |
Punt 3 van het dictum van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 12 mei 2011 (zaak R 1590/2010-1), betreffende een nietigheidsprocedure tussen de Europese Commissie en Welte-Wenu GmbH, wordt vernietigd voor zover daarin is aangegeven dat Welte-Wenu de kosten van de nietigheidsprocedure zal dragen en deze kosten zijn opgenomen in het totale bedrag van 2 500 EUR dat Welte-Wenu aan de Europese Commissie moet terugbetalen. |
|
2. |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
|
3. |
Welte-Wenu draagt haar eigen kosten en die van het BHIM. De Commissie draagt haar eigen kosten. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/11 |
Arrest van het Gerecht van 15 januari 2013 — Gigabyte Technology/BHIM — Haskins (Gigabyte)
(Zaak T-451/11) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk Gigabyte - Ouder gemeenschapswoordmerk GIGABITER - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)
2013/C 55/18
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Gigabyte Technology Co., Ltd (Taipei, Taiwan) (vertegenwoordiger: F. Schwerbrock, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Bullock, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM: Robert A. Haskins (Quakertown, Pennsylvania, Verenigde Staten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 20 mei 2011 (zaak R 2047/2010-2) inzake een oppositieprocedure tussen Robert A. Haskins en Gigabyte Technology Co., Ltd
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2. |
Gigabyte Technology Co., Ltd wordt verwezen in de kosten. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/11 |
Arrest van het Gerecht van 16 januari 2013 — Spectrum Brands (UK)/BHIM — Philips (STEAM GLIDE)
(Zaak T-544/11) (1)
(Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk STEAM GLIDE - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009)
2013/C 55/19
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Spectrum Brands (UK) Ltd (Manchester, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordiger: S. Malynicz, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk D. Botis, vervolgens G. Schneider en ten slotte G. Schneider en A. Folliard-Monguiral, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Koninklijke Philips Electronics NV (Eindhoven, Nederland) (vertegenwoordiger: L. Alonso Domingo, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 14 juli 2011 (zaak R 1289/2010-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Koninklijke Philips Electronics NV en Spectrum Brands (UK) Ltd
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2. |
Spectrum Brands (UK) Ltd wordt in haar eigen kosten verwezen alsmede in die van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en Koninklijke Philips Electronics NV. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/12 |
Arrest van het Gerecht van 15 januari 2013 — BSH/BHIM (ecoDoor)
(Zaak T-625/11) (1)
(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ecoDoor - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009)
2013/C 55/20
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Biagosch, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 22 september 2011 (zaak R 340/2011-1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken ecoDoor als gemeenschapsmerk
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2. |
BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH wordt verwezen in de kosten. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/12 |
Beschikking van het Gerecht van 18 december 2012 — Duitsland/Commissie
(Zaak T-205/11) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Beroepstermijn - Termijnoverschrijding - Niet-ontvankelijkheid)
2013/C 55/21
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en J. Möller, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: R. Lyal, T. Maxian Rusche en M. Adam, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tot nietigverklaring van besluit 2011/527/EU van de Commissie van 26 januari 2011 betreffende de steunmaatregel van Duitsland C 7/10 (ex CP 250/09 en NN 5/10) „KStG, Sanierungsklausel” (PB L 235, blz. 26)
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2. |
De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/12 |
Beschikking van het Gerecht van 17 december 2012 — Barbin/Parlement
(Zaak T-228/11 P) (1)
(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Overlijden van verzoekende partij - Geen hervatting van zaak door rechtverkrijgenden - Afdoening zonder beslissing)
2013/C 55/22
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Florence Barbin (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, É. Marchal en D. Abreu Caldas, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europees Parlement (vertegenwoordigers: S. Seyr en E. Despotopoulou, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 15 februari 2011, Barbin/Parlement (F-68/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
|
1. |
Er behoeft geen uitspraak meer te worden gedaan over deze hogere voorziening. |
|
2. |
Elke partij zal haar eigen kosten dragen. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/13 |
Beschikking van het Gerecht van 18 december 2012 — Hongarije/Commissie
(Zaak T-320/11) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - Beroepstermijn - Aanvang - Te late indiening - Niet-ontvankelijkheid)
2013/C 55/23
Procestaal: Hongaars
Partijen
Verzoekende partij: Hongarije (vertegenwoordigers: M. Fehér, K. Szíjjártó en K. Veres, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. von Rintelen en A. Sipos, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2011/192/EU van de Commissie van 28 maart 2011 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die Hongarije voor het programma ter ondersteuning van pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling (Sapard) in 2004 heeft verricht (PB L 81, blz. 14)
Dictum
|
1. |
Het beroep wordt verworpen. |
|
2. |
Hongarije wordt verwezen in de kosten. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/13 |
Beschikking van het Gerecht van 7 januari 2013 — Alfastar Benelux/Raad
(Zaak T-274/12) (1)
(Beroep wegens nalaten - Geding zonder voorwerp geraakt - Afdoening zonder beslissing - Beroep tot schadevergoeding - Rechtens kennelijk ongegrond beroep)
2013/C 55/24
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Alfastar Benelux SA (Elsene, België) (vertegenwoordigers: N. Keramidas en N. Korogiannakis, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: M. Vitsentzatos en E. Chatziioakeimidou, gemachtigden)
Voorwerp
Enerzijds verzoek om vast te stellen dat de Raad de krachtens artikel 266 VWEU op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, door niet de maatregelen te treffen ter uitvoering van het arrest van het Gerecht van 20 oktober 2011, Alfastar Benelux/Raad (T-57/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en anderzijds vordering tot schadevergoeding krachtens artikel 340 VWEU
Dictum
|
1. |
Op het verzoek van Alfastar Benelux SA om vaststelling van nalaten hoeft niet meer te worden beslist. |
|
2. |
De vordering tot schadevergoeding van Alfastar Benelux wordt rechtens kennelijk ongegrond verklaard. |
|
3. |
Alfastar Benelux zal 50 % van haar kosten dragen en 50 % van de kosten van de Raad van de Europese Unie. De Raad zal 50 % van zijn kosten dragen en 50 % van de kosten van Alfastar Benelux. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/14 |
Beschikking van het Gerecht van 14 december 2012 — Al Toun et Al Toun Group/Raad
(Zaak T-326/12) (1)
(Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen tegen Syrië - Schrapping van lijst van betrokken personen - Afdoening zonder beslissing)
2013/C 55/25
Procestaal: Bulgaars
Partijen
Verzoekende partijen: Salim Georges Al Toun (Al Ghassaneya Lattakia, Syrië) en Al Toun Group (Damascus, Syrië) (vertegenwoordiger: S. Koev, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Kyriakopoulou en I. Gurov, gemachtigden)
Voorwerp
Vordering tot nietigverklaring van besluit 2011/782/GBVB van de Raad van 1 december 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en houdende intrekking van besluit 2011/273/GBVB (PB L 319, blz. 56), van uitvoeringsbesluit 2012/256/GBVB van de Raad van 14 mei 2012 tot uitvoering van besluit 2011/782 (PB L 126, blz. 9), van verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van verordening (EU) nr. 442/2011 (PB L 16, blz. 1), alsmede van uitvoeringsverordening (EU) nr. 410/2012 van de Raad van 14 mei 2012 houdende uitvoering van artikel 32, lid 1, van verordening nr. 36/2012 (PB L 126, blz. 3), voor zover deze handeling verzoeksters betreffen
Dictum
|
1. |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
|
2. |
De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/14 |
Beroep ingesteld op 19 november 2012 — Front Polisario/Raad
(Zaak T-512/12)
2013/C 55/26
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Front populaire pour la libération de la saguia-el-hamra et du rio de oro (Front Polisario) (Laâyoune) (vertegenwoordiger: C.-E. Hafiz, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
de bestreden handeling en dus ook alle uitvoeringshandelingen nietig verklaren |
Middelen en voornaamste argumenten
De verzoekende partij voert vijf middelen aan ter ondersteuning van haar beroep tegen i) besluit 2012/497/EU van de Raad van 8 maart 2012 inzake de sluiting van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko betreffende liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten, vis en visserijproducten, inzake de vervanging van de Protocollen nrs. 1, 2 en 3 en de bijlagen daarbij, en houdende wijziging van de Euromediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds (PB L 241, blz. 2), en ii) uitvoeringsverordening (EU) nr. 812/2012 van de Commissie van 12 september 2012 tot wijziging van verordening (EG) nr. 747/2001 van de Raad wat betreft tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouw- en verwerkte landbouwproducten van oorsprong uit Marokko (PB L 247, blz. 7).
De verzoekende partij acht zich als vertegenwoordiger van de bevolking van de Westelijke Sahara rechtstreeks en individueel geraakt door deze handelingen.
|
1. |
Eerste middel: het motiveringsbeginsel is geschonden, terwijl een motivering in het bijzonder noodzakelijk was gelet op het wettelijk kader, en schending van het recht om te worden gehoord, aangezien het Front Polisario niet is geconsulteerd. |
|
2. |
Tweede middel: de grondrechten die worden gewaarborgd door artikel 67 VWEU, door artikel 6 VEU en door de door de rechtspraak geformuleerde beginselen zijn geschonden, aangezien het recht op zelfbeschikking van de bevolking van de Westelijke Sahara met de voeten is getreden en het annexatiebeleid van het Koninkrijk Marokko, een bezettingsmacht, wordt aangemoedigd. Bovendien is het coherentiebeginsel van artikel 7 VWEU geschonden doordat het soevereiniteitsbeginsel niet in acht is genomen, en zijn de waarden waarop de Europese Unie is gevestigd en de beginselen voor haar externe optreden aangetast, wat in strijd is met artikel 2 VEU, artikel 3, lid 5, VEU, artikel 21 VEU en artikel 205 VWEU. |
|
3. |
Derde middel: de internationale overeenkomsten die de Europese Unie heeft gesloten zijn geschonden, met name de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. |
|
4. |
Vierde middel: verschillende regels van internationaal recht zijn geschonden, waaronder het recht op zelfbeschikking, de relatieve werking van verdragen en de wezenlijke bepalingen van internationaal humanitair recht. |
|
5. |
Vijfde middel: de bestreden handelingen zijn onwettig, aangezien het gedrag van de Europese Unie ongeoorloofd is volgens het internationaal recht en dit meebrengt dat die handelingen onwettig zijn. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/15 |
Hogere voorziening ingesteld op 5 december 2012 door Moises Bermejo Garde tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 september 2012 in zaak F-51/10, Moises Bermejo Garde/EESC
(Zaak T-529/12 P)
2013/C 55/27
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirerende partij: Moises Bermejo Garde (Brussel, België) (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC)
Conclusies
De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 25 september 2012 in zaak F-51/10 te vernietigen, voor zover daarbij i) de vordering tot nietigverklaring van alle op basis van kennisgeving van vacature nr. 43/09 van het EESC vastgestelde besluiten niet-ontvankelijk wordt verklaard; ii) geen uitspraak wordt gedaan over de vordering tot veroordeling van de verwerende partij tot betaling van een schadevergoeding van 1 000 EUR en iii) geen uitspraak wordt gedaan over de inhoudelijke middelen aangevoerd ter onderbouwing van de eerste vordering tot nietigverklaring van kennisgeving van vacature nr. 43/09 van het EESC; |
|
— |
dientengevolge,
|
|
— |
de eerste in eerste aanleg ingediende vordering van de rekwirerende partij toe te wijzen op basis van de door haar aangevoerde inhoudelijke middelen en, dientengevolge, kennisgeving van vacature nr. 43/09 van het EESC eveneens op basis van die middelen nietig te verklaren; |
|
— |
de verwerende partij te verwijzen in alle kosten van de beide instanties. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij drie middelen aan.
|
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van de voorwaarde van inachtneming van de voorafgaande precontentieuze procedure en schending van artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, aangezien het GVA de door de rekwirerende partij ingediende vordering tot nietigverklaring van alle op basis van kennisgeving van vacature nr. 43/09 van het EESC genomen besluiten niet-ontvankelijk heeft verklaard; |
|
2. |
Tweede middel, ontleend aan onrechtvaardigheid, schending van het fundamentele recht op toegang tot de rechter en schending van de motiveringsplicht, aangezien het GVA geen uitspraak heeft gedaan over de door de rekwirerende partij ingediende schadevordering. |
|
3. |
Derde middel, ontleend aan schending van de motiveringsplicht en van het beginsel van een goede rechtsbedeling, aangezien het GVA geen uitspraak heeft gedaan over de inhoudelijke middelen die in eerste aanleg zijn aangevoerd ter onderbouwing van de door de rekwirerende partij ingediende vordering tot nietigverklaring van kennisgeving van vacature nr. 43/09 van het EESC. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/15 |
Hogere voorziening ingesteld op 5 december 2012 door Moises Bermejo Garde tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 september 2012 in zaak F-41/10, Bermejo Garde/EESC
(Zaak T-530/12 P)
2013/C 55/28
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirerende partij: Moises Bermejo Garde (Brussel, België) (vertegenwoordiger: L. Levi, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC)
Conclusies
De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 25 september 2012 in zaak F-41/10 te vernietigen; |
|
— |
dientengevolge, de vorderingen die de rekwirerende partij in eerste aanleg heeft ingediend toe te wijzen en derhalve,
|
|
— |
de verwerende partij verwijzen in alle kosten van de beide instanties. |
Middelen en voornaamste argumenten
Tot staving van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij vijf middelen aan, daar het GVA heeft geoordeeld dat zij schade heeft geleden als gevolg van de mededeling van informatie aan haar hiërarchieke meerderen, voor zover haar haar functie van hoofd van de juridische dienst was ontnomen, maar deze schade niet zou volgen uit schending van de artikelen 12 bis en 22 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie.
|
1. |
Eerste middel: schending van het begrip bezwarend besluit alsmede verkeerde opvatting van het dossier (betreffende met name de punten 44 tot en met 64 van het bestreden arrest). |
|
2. |
Tweede middel: schending van het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging alsmede van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (betreffende met name de punten 114 tot en met 118 van het bestreden arrest). |
|
3. |
Derde middel: schending van de artikelen 12 bis, 22 bis en 86 van het Statuut alsmede schending van de motiveringsplicht en verkeerde opvatting van het dossier (betreffende met name de punten 133 en volgende van het bestreden arrest). |
|
4. |
Vierde middel: schending van artikel 86 van het Statuut, van bijlage IX bij het Statuut, van de algemene uitvoeringsbepalingen van bijlage IX bij het Statuut en van het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging alsmede verkeerde opvatting van het dossier en schending van de motiveringsplicht (betreffende met name de punten 75 tot en met 78 van het bestreden arrest). |
|
5. |
Vijfde middel:schending van de regels betreffende de bevoegdheid van de vaststeller van de handeling alsmede schending van artikel 22 bis van het Statuut en van artikel 72 van het reglement van orde van het EESC (betreffende de punten 70 en 71 van het bestreden arrest). |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/16 |
Beroep ingesteld op 12 december 2012 — Ziegler/Commissie
(Zaak T-539/12)
2013/C 55/29
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Ziegler SA (Brussel, België) (vertegenwoordigers: J. Bellis, M. Favart en A. Bailleux, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
|
— |
het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren; |
|
— |
verklaren dat de handelwijze van de Europese Commissie heeft geleid tot de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie ten opzichte van verzoekster; |
|
— |
de Europese Unie veroordelen tot betaling aan verzoekster van het bedrag van 1 472 000 EUR, vermeerderd met rente vanaf 11 maart 2008 tot de datum van algehele betaling, alsmede het bedrag van 112 872,50 EUR per jaar vanaf 11 maart 2008, vermeerderd met rente tot de datum van algehele betaling; |
|
— |
de Europese Unie verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
De schade waarvan verzoekster om vergoeding door de Europese Unie verzoekt, bevat twee onderscheiden posten.
In de eerste plaats stelt verzoekster schade te hebben geleden door de geldboete van 9 200 000 EUR, vermeerderd met rente van 7,60 % per jaar, die haar is opgelegd bij de beschikking van de Commissie van 11 maart 2008 in zaak COMP/38.543 — Internationale verhuisdiensten, wegens een inbreuk waarvoor de Unie gedeeltelijk aansprakelijk is. De schade die verzoekster stelt te hebben geleden, werd veroorzaakt door het feit dat de Europese Unie in dubbel opzicht onrechtmatig heeft gehandeld:
|
— |
Enerzijds heeft de Unie, doordat zij de terugbetaling van de verhuiskosten van haar ambtenaren afhankelijk heeft gesteld van de verkrijging van drie verschillende verhuisoffertes en doordat zij geen enkele controle heeft uitgeoefend op de tenuitvoerlegging van deze verplichting, terwijl zij zeer goed op de hoogte was van de wantoestanden waartoe deze praktijk zou leiden, een rechtskader gecreëerd dat gunstig was voor het plegen van de inbreuk op artikel 101 VWEU waarvoor de verhuisondernemingen later werden bestraft. Aldus is de Unie haar zorgvuldigheidsplicht niet nagekomen en heeft zij verzoeksters fundamenteel recht van behoorlijk bestuur geschonden. |
|
— |
Anderzijds hebben de ambtenaren van de Europese Unie, door verzoekster schaduwbestekken te vragen, in hun hoedanigheid van personeelsleden verzoekster rechtstreeks aangespoord tot het plegen van de inbreuk waarvoor deze laatste is bestraft. Via haar ambtenaren heeft de Europese Unie dus bijgedragen tot de schending van artikel 101 VWEU, waarvoor zij vervolgens een sanctie heeft opgelegd, en heeft zij bovendien verzoeksters recht op een eerlijk proces geschonden. |
In de tweede plaats lijdt verzoekster sinds de vaststelling van de beschikking van 11 maart 2008 een aanzienlijk inkomstenverlies doordat de praktijk van de schaduwbestekken niet is stopgezet en verzoeksters weigering om in te gaan op dergelijke verzoeken ertoe leidt dat zij van de betrokken markten wordt uitgesloten, zodat zij voor de ambtenaren van de Europese instellingen louter nog zeer weinig verhuisdiensten verricht. De niet-nakoming van de zorgvuldigheidsplicht door de Unie ligt ten grondslag aan de aldus door verzoekster geleden schade.
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/17 |
Beroep ingesteld op 18 december 2012 — Mikhalchanka/Raad
(Zaak T-542/12)
2013/C 55/30
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Aliaksei Mikhalchanka (Minsk, Belarus) (vertegenwoordiger: M. Michalauskas, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
besluit 2012/642/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus nietig verklaren, voor zover het verzoeker betreft; |
|
— |
verordening (EU) nr. 1014/2012 van de Raad van 6 november 2012 tot wijziging van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus nietig verklaren, voor zover het verzoeker betreft; |
|
— |
uitvoeringsverordening nr. 1017/2012 van de Raad van 6 november 2012 houdende uitvoering van artikel 8 bis, lid 1, van verordening (EG) nr. 765/2006 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Belarus nietig verklaren, voor zover het verzoeker betreft; |
|
— |
de Raad verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoeker drie middelen aan die in wezen overeenkomen met die welke zijn aangevoerd in zaak T-196/11, AX/Raad. (1)
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/18 |
Beroep ingesteld op 18 december 2012 — Grau Ferrer/BHIM — Rubio Ferrer (Bugui va)
(Zaak T-543/12)
2013/C 55/31
Taal van het verzoekschrift: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Xavier Grau Ferrer (Caldes de Montbui, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Carbonell Callicó, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Juan Cándido Rubio Ferrer (Xeraco, Spanje), Alberto Rubio Ferrer (Xeraco)
Conclusies
|
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van 11 oktober 2012 in de zaken R 274/2011-4 en R 520/2011-4 overeenkomstig artikel 8, lid 1, sub a en b, alsook artikel 76 van verordening nr. 207/2009 vernietigen, en bijgevolg inschrijving van gemeenschapsbeeldmerk nr. 7 338 031„Bugui va” in zijn geheel, voor alle aangevraagde waren en diensten (klassen 31, 35 en 39) weigeren; |
|
— |
verweerders overeenkomstig artikel 87, lid 2, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: Juan Cándido Rubio Ferrer en Alberto Rubio Ferrer
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk dat het woordelement „Bugui va” bevat voor waren en diensten van de klassen 31, 35 en 39 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 7 338 031
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: nationaal beeldmerk dat het woordelement „Bugui” bevat en gemeenschapsbeeldmerk dat het woordelement „BUGUI De la huerta a casa FRUITS FROM THE SPANISH VEGETABLE GARDEN” bevat voor waren en diensten van de klassen 31, 32 en 39
Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling en afwijzing van de oppositie in haar geheel
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub a en b, en van de artikelen 75 en 76 van verordening nr. 207/2009 en schending van regel 48 van verordening nr. 2868/95
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/18 |
Beroep ingesteld op 14 december 2012 — Pensa Pharma/BHIM — Ferring en Farmaceutisk Lab Ferring (PENSA PHARMA)
(Zaak T-544/12)
2013/C 55/32
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Pensa Pharma SA (Valencia, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Esteve Sanz en M. González Gordon, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Ferring BV (Hoofddorp, Nederland) en Farmaceutisk Lab Ferring A/S (Vanlose, Denemarken)
Conclusies
|
— |
de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 1 oktober 2012 in zaak R 1883/2011-5 vernietigen; en |
|
— |
verweerder en, in voorkomend geval, interveniënten verwijzen in de kosten van de procedure en in de kosten van de beroepsprocedure voor het BHIM. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: woordmerk „PENSA PHARMA” voor waren en diensten van de klassen 3, 5 en 44 — gemeenschapsmerk nr. 4954831
Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Partijen die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vorderen: andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep
Motivering van de vordering tot nietigverklaring: de vorderingen tot nietigverklaring waren gesteund op de in artikel 53, lid 1, sub a, juncto de artikelen 8, lid 1, sub b, 8, lid 5, en 53, lid 2, van verordening nr. 207/2009 van de Raad bepaalde gronden en op Benelux-merkinschrijving nr. 377513 van het woordmerk „PENTASA” voor waren van klasse 5
Beslissing van de nietigheidsafdeling: toewijzing van de vordering tot nietigverklaring van het gemeenschapsmerk voor alle betrokken waren en diensten
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen:
|
— |
schending van artikel 53, lid 3, van verordening nr. 207/2009 van de Raad; en |
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/19 |
Beroep ingesteld op 17 december 2012 — Pensa Pharma/BHIM — Ferring en Farmaceutisk Lab Ferring (pensa)
(Zaak T-546/12)
2013/C 55/33
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Pensa Pharma SA (Valencia, Spanje) (vertegenwoordigers: M. Esteve Sanz en M. González Gordon, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep: Ferring BV (Hoofddorp, Nederland) en Farmaceutisk Lab Ferring A/S (Vanlose, Denemarken)
Conclusies
|
— |
de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 1 oktober 2012 in zaak R 1884/2011-5 vernietigen; en |
|
— |
verweerder en, in voorkomend geval, interveniënten verwijzen in de kosten van de procedure en in de kosten van de beroepsprocedure voor het BHIM. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: beeldmerk „pensa” voor waren en diensten van de klassen 3, 5 en 44 — gemeenschapsmerk nr. 4963542
Houder van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep
Motivering van de vordering tot nietigverklaring: de vorderingen tot nietigverklaring waren gesteund op de in artikel 53, lid 1, sub a, juncto de artikelen 8, lid 1, sub b, 8, lid 5, en 53, lid 2, van verordening nr. 207/2009 van de Raad bepaalde gronden en op Benelux-merkinschrijving nr. 377513 van het woordmerk „PENTASA” voor waren van klasse 5
Beslissing van de nietigheidsafdeling: toewijzing van de vordering tot nietigverklaring van het gemeenschapsmerk voor alle betrokken waren en diensten
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen:
|
— |
schending van artikel 53, lid 3, van verordening nr. 207/2009 van de Raad; en |
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/19 |
Beroep ingesteld op 21 december 2012 — bachmeier/BHIM (oto-soft)
(Zaak T-550/12)
2013/C 55/34
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: bachmeier GmbH & Co. KG (Ramsau b. Berchtesgaden, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. Donath, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
|
— |
de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 18 oktober 2012 in zaak R 1784/2011-1 vernietigen; |
|
— |
verweerder verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „oto-soft” voor waren en diensten van de klassen 1, 7, 8, 10, 41 en 44 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 836 081
Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/20 |
Beroep ingesteld op 27 december 2012 — Coppenrath-Verlag/BHIM — Sembella (Rebella)
(Zaak T-551/12)
2013/C 55/35
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Coppenrath-Verlag GmbH & Co. KG (Münster, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. Pohl, Rechtsanwalt)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sembella GmbH (Timelkam, Oostenrijk)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 5 oktober 2012 in zaak R 1681/2011-2 te vernietigen; |
|
— |
het Bureau te verwijzen in de kosten van de procedure, de kosten van de procedure voor de kamer van beroep daaronder begrepen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „Rebella” voor waren van de klassen 20 en 24 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8 498 735
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Sembella GmbH
Oppositiemerk of -teken: woordmerk „Sembella” voor waren van de klassen 17, 20 en 22
Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep en volledige afwijzing van de merkaanvraag
Aangevoerde middelen: schending van artikel 42, lid 2, en van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/20 |
Beroep ingesteld op 24 december 2012 — Bateaux mouches/BHIM (BATEAUX-MOUCHES)
(Zaak T-553/12)
2013/C 55/36
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Compagnie des bateaux mouches SA (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: G. Barbaut, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
het beroep ontvankelijk te verklaren; |
|
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 9 oktober 2012 in zaak R 1709/2011-2 te vernietigen; |
|
— |
deze beslissing te wijzigen; |
|
— |
het Gerecht van de Europese Unie te verwijzen in alle kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk dat de woordelementen „BATEAUX-MOUCHES” bevat, voor diensten van de klassen 39, 41 en 43 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 5 666 631
Beslissing van de onderzoeker: gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009.
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/21 |
Beroep ingesteld op 26 december 2012 — Central Bank of Iran/Raad
(Zaak T-563/12)
2013/C 55/37
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Central Bank of Iran (Teheran, Iran) (vertegenwoordiger: M. Lester, Barrister)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 (1) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 (2) nietig verklaren, voor zover die maatregelen verzoekster betreffen; |
|
— |
verweerder verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.
|
1. |
Geen van de juridische criteria om verzoekster op een lijst te plaatsen is vervuld, de Raad heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door te oordelen dat dit wel het geval was en er bestaat geen geldige rechtsgrondslag voor haar plaatsing op een lijst. |
|
2. |
De Raad heeft niet gepast of toereikend gemotiveerd waarom verzoekster is opgenomen in de bestreden maatregelen. |
|
3. |
De Raad heeft verzoeksters recht van verdediging en haar recht op een doeltreffende voorziening in rechte niet gewaarborgd. |
|
4. |
De beslissing van de Raad om verzoekster op een lijst te plaatsen heeft zonder rechtvaardiging of evenredigheid inbreuk gemaakt op verzoeksters grondrechten, waaronder haar recht op bescherming van haar eigendom, haar zaak en haar goede naam. |
(1) Besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 282, blz. 58).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 282, blz. 16).
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/21 |
Beroep ingesteld op 26 december 2012 — Ministry of Energy of Iran/Raad
(Zaak T-564/12)
2013/C 55/38
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Ministry of Energy of Iran (Teheran, Iran) (vertegenwoordiger: M. Lester, Barrister)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 (1) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 (2) nietig verklaren, voor zover die maatregelen verzoeker betreffen; |
|
— |
verweerder verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.
|
1. |
Geen van de juridische criteria om verzoeker op een lijst te plaatsen is vervuld, de Raad heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door te oordelen dat dit wel het geval was en zijn plaatsing op de lijst berust op een kennelijke feitelijke vergissing. |
|
2. |
De Raad heeft niet gepast of toereikend gemotiveerd waarom verzoeker in de bestreden maatregelen is opgenomen. |
|
3. |
De Raad heeft verzoekers recht van verdediging en zijn recht op een doeltreffende voorziening in rechte niet gewaarborgd. |
|
4. |
De beslissing van de Raad om verzoeker op een lijst te plaatsen heeft zonder rechtvaardiging en op onevenredige wijze inbreuk gemaakt op verzoekers grondrechten, waaronder zijn recht op bescherming van zijn eigendom, zijn zaak en zijn goede naam. |
(1) Besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 282, blz. 58).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 282, blz. 16).
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/22 |
Beroep ingesteld op 27 december 2012 — National Iranian Tanker Company/Raad
(Zaak T-565/12)
2013/C 55/39
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: National Iranian Tanker Company (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: R. Chandrasekera, S. Ashley, C. Murphy, Solicitors, en M. Lester, Barrister)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 (1) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 (2) nietig verklaren, voor zover die maatregelen verzoekster betreffen; |
|
— |
verklaren dat de nietigverklaring onmiddellijk ingaat en niet wordt opgeschort; |
|
— |
verweerder verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.
|
1. |
Geen van de juridische criteria om verzoekster op een lijst te plaatsen is vervuld, de Raad heeft een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door te oordelen dat dit wel het geval was en er bestaat geen geldige juridische of feitelijke grondslag voor haar plaatsing op een lijst. |
|
2. |
De Raad heeft niet gepast of toereikend gemotiveerd waarom verzoekster op een lijst is opgenomen. |
|
3. |
De Raad heeft verzoeksters recht van verdediging en haar recht op een doeltreffende voorziening in rechte niet gewaarborgd. |
|
4. |
De beslissing van de Raad om verzoekster op een lijst te plaatsen heeft zonder rechtvaardiging en op evenredige wijze inbreuk gemaakt op verzoeksters grondrechten, waaronder haar recht op bescherming van haar eigendom, haar zaak en haar goede naam. |
(1) Besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 282, blz. 58).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 282, blz. 16).
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/22 |
Beroep ingesteld op 18 december 2012 — PAN Europe en Stichting Natuur en Milieu/Commissie
(Zaak T-574/12)
2013/C 55/40
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partijen: Pesticide Action Network Europe (PAN Europe) (Brussel, België) en Stichting Natuur en Milieu (Utrecht, Nederland) (vertegenwoordiger: F. Martens, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:
|
— |
De beschikking van 16 oktober 2012 van verwerende partij waarbij de verzoeken van verzoekende partijen tot herziening van de verordening (EG) nr. 149/2008 van de Commissie van 29 januari 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad door vaststelling van de bijlagen II, III en IV met maximumresidugehalten voor onder bijlage I bij die verordening vallende producten (PB L 58, blz. 1), ontvankelijk maar niet gegrond werden verklaard, nietig te verklaren; |
|
— |
De verwerende partij te veroordelen tot het betalen van de procedurekosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voeren de verzoekende partijen een enig middel aan, ontleend aan een schending van de artikelen 11, 168, 169 en 191 VWEU, van artikelen 7, 35 en 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, van artikelen 1, 14, lid 2, 22, 23, 24 en 25 van Verordening (EG) nr. 396/2005 (1), van artikelen 5 en 7 van Verordening (EG) nr. 178/2002 (2) en van artikelen 4 en 10 van Richtlijn nr. 91/414/EEG (3).
|
— |
Verzoekende partijen bestrijden dat de maximumresidugehaltes (MRL) werden vastgesteld op het laagste bereikbare peil in overeenstemming met de goede landbouwpraktijken. |
|
— |
Verzoekende partijen voeren aan dat de dossiers niet op een grondige wijze werden beoordeeld. Verwerende partij meent namelijk dat artikel 22 tot 25 van Verordening (EG) 396/2005 geenszins een procedure voor een gehele evaluatie van een compleet dossier voorziet in het proces voor de eerste vastlegging van tijdelijke MRL’s. |
|
— |
Voorst zou de cumulatieve blootstelling van de consumenten niet in rekening werden gebracht. |
|
— |
Tenslotte zou een groot aantal tijdelijke MRL’s de gezondheidsstandaarden overschrijden. |
(1) Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PB L 70, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31, blz. 1).
(3) Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230, blz. 1).
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/23 |
Beroep ingesteld op 28 december 2012 — Pyrox/BHIM — Köb Holzheizsysteme (PYROX)
(Zaak T-575/12)
2013/C 55/41
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Pyrox GmbH (Oberhausen, Duitsland) (vertegenwoordiger: T. Eigen, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij voor de kamer van beroep: Köb Holzheizsysteme GmbH (Wolfurt/VBG, Oostenrijk)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 4 oktober 2012 in de gevoegde zaken R 2187/2011-1 en R 2507/2011-1 te vernietigen; |
|
— |
verweerder te verwijzen in de kosten van de procedure, met inbegrip van de kosten die zijn gemaakt in de procedure voor het BHIM. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: het onder nr. 8 612 781 aangevraagde gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement „PYROX” voor waren van de klassen 4, 77 en 11
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Köb Holzheizsysteme GmbH
Oppositiemerk of -teken: het nationale woordmerk „PYROX” voor waren van klasse 11
Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke vernietiging van de litigieuze beslissing en volledige afwijzing van de aanvraag
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/24 |
Beroep ingesteld op 9 januari 2013 — Iran Liquefied Natural Gas/Raad
(Zaak T-5/13)
2013/C 55/42
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Iran Liquefied Natural Gas Co. (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: J. Grayston, Solicitor, G. Pandey, P. Gjørtler, D. Rovetta, D. Sellers en N. Pilkington, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie
Conclusies
|
— |
besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 (1) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 (2) nietig verklaren, aangezien de bestreden maatregelen verzoekster opnemen op de lijst van personen en entiteiten op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn; |
|
— |
verweerder verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan.
|
1. |
Schending van het recht om te worden gehoord, aangezien de Raad verzoekster niet heeft gehoord en er geen contra-indicaties waren die dat rechtvaardigden, in het bijzonder gelet op de impact op lopende contractuele verplichtingen. |
|
2. |
Schending van de mededelingsplicht, aangezien de Raad de bestreden maatregelen niet ter kennis van verzoekster heeft gebracht. |
|
3. |
Ontoereikende motivering, aangezien de beperkte inhoud van de motivering door de Raad aan verzoekster is bevestigd, terwijl op verzoeken om toegang tot documenten niet is geantwoord. |
|
4. |
Schending van het recht van verdediging aangezien verzoekster niet in staat is gesteld haar standpunt naar behoren kenbaar te maken over de conclusies van de Raad, nu deze conclusies niet aan verzoekster zijn meegedeeld. |
|
5. |
Kennelijke beoordelingsfout, aangezien verzoekster, anders dan de Raad stelt, geen filiaal van de National Iranian Oil Company is en de Raad hoe dan ook niet heeft aangetoond dat, zelfs als dit het geval was, dit een economisch voordeel voor de Iraanse Staat zou opleveren dat in strijd zou zijn met de doelstelling van de bestreden maatregelen. |
|
6. |
Schending van het fundamenteel recht op eigendom, aangezien de Raad door het opleggen van maatregelen die een impact hebben op verzoeksters banktegoeden en op haar lopende contractuele verplichtingen, het fundamentele eigendomsrecht heeft geschonden door maatregelen vast te stellen waarvan niet vaststaat dat zij evenredig zijn. |
(1) Besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (PB L 282, blz. 58).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (PB L 282, blz. 16).
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/24 |
Beroep ingesteld op 9 januari 2013 — Tegometall International/BHIM — Irega (MEGO)
(Zaak T-11/13)
2013/C 55/43
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Tegometall International AG (Lengwil, Zwitserland) (vertegenwoordigers: H. Timmann en E. Schaper, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij voor de kamer van beroep: Irega AG (Zuchwil, Zwitserland)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
|
— |
de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 25 oktober 2012 in zaak R 1522/2011-1 te wijzigen en het onder nr. 3 786 134 ingeschreven gemeenschapsmerk „MEGO” nietig te verklaren en, subsidiair, die beslissing te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar de kamer van beroep om opnieuw te worden behandeld; |
|
— |
interveniënte en het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt te verwijzen in de kosten van de procedures voor de nietigheidsafdeling, de kamer van beroep en het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: het onder nr. 3 786 134 ingeschreven gemeenschapswoordmerk „MEGO” voor waren van de klassen 6 en 20
Houder van het gemeenschapsmerk: Irega AG
Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmerk vordert: verzoekster
Motivering van de vordering tot nietigverklaring: de nationale, communautaire en internationale woordmerken „TEGO”, de nationale en communautaire woordmerken „TEGOMETALL” en de nationale, communautaire en internationale beeldmerken met het woordelement „Tegometall” voor waren van de klassen 6, 20 en 21
Beslissing van de nietigheidsafdeling: afwijzing van de aanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen:
|
— |
onjuiste toepassing van het beginsel van het gezag van gewijsde |
|
— |
schending van de artikelen 34, lid 2, en 8, lid 2, van verordening nr. 207/2009 |
|
— |
schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 |
Gerecht voor ambtenarenzaken
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/26 |
Beroep ingesteld op 3 december 2012 — ZZ/Commissie
(Zaak F-147/12)
2013/C 55/44
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: D. Abreu Caldas, S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit betreffende de overdracht van verzoekers vóór zijn indiensttreding verworven pensioenrechten krachtens de nieuwe algemene uitvoeringsbepalingen van de artikelen 11 en 12 van bijlage VIII bij het Ambtenarenstatuut en, voor zover nodig, van het besluit tot bevestiging van die overdracht
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
artikel 9 van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut onwettig verklaren; |
|
— |
het besluit van 3 februari 2012 om op de overdracht van verzoekers pensioenrechten de parameters toe te passen zoals bedoeld in de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van 3 maart 2011, nietig verklaren; |
|
— |
voor zover nodig, het besluit van 11 oktober 2012 tot bevestiging van die overdracht nietig verklaren; |
|
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/26 |
Beroep ingesteld op 13 december 2012 — ZZ/Commissie
(Zaak F-151/12)
2013/C 55/45
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: D. Abreu Caldas, S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en É. Marchal, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit houdende weigering om de verzoekende partij de ontheemdingstoelage toe te kennen
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
nietigverklaring van het besluit van het PMO van 6 maart 2012 houdende weigering om de verzoekende partij overeenkomstig artikel 4 van bijlage VII bij het Statuut de ontheemdingstoelage toe te kennen; |
|
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van haar klacht van 31 augustus 2012; |
|
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/26 |
Beroep ingesteld op 18 december 2012 — ZZ/Commissie
(Zaak F-153/12)
2013/C 55/46
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: M. Kerger, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit houdende weigering om de kostwinnerstoelage toe te kennen alsmede om het recht op het overlevingspensioen ten behoeve van verzoekers partner toe te kennen
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
het besluit van 25 september 2012 nietig verklaren; |
|
— |
artikel 1, lid 2, sub c-iv, van bijlage VIII bij het Statuut wegens het discriminerende karakter ervan onwettig en nietig verklaren; |
|
— |
artikel 17, eerste alinea, van bijlage VIII bij het Statuut onwettig en nietig verklaren; |
|
— |
verklaren dat verzoeker met terugwerkende kracht vanaf 13 december 2011 recht heeft op de kostwinnerstoelage alsmede op het overlevingspensioen ten behoeve van zijn partner; |
|
— |
alles gelasten wat rechtens ter zake noodzakelijk is; |
|
— |
de Commissie verwijzen in alle kosten. |
|
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/27 |
Beroep ingesteld op 28 december 2012 — ZZ/ECDC
(Zaak F-161/12)
2013/C 55/47
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: V. Kolias, advocaat)
Verwerende partij: Europees Centrum voor Ziektepreventie en -bestrijding (ECDC)
Voorwerp en beschrijving van het geding
Verzoek om vergoeding van de immateriële schade die verzoeker zou hebben geleden als gevolg van zijn ontslag
Conclusies van de verzoekende partij
|
— |
betaling gelasten van een bedrag van ten minste 118 500 EUR als vergoeding voor de geleden immateriële schade; |
|
— |
ECDC verwijzen in alle kosten. |