EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Europese benchmarks in onderwijs en opleiding

Deze mededeling beoogt de evaluatie van de onderwijs- en opleidingsstelsels te vergemakkelijken door de vaststelling van benchmarks.

BESLUIT

Mededeling van de Commissie van 20 november 2002 over Europese benchmarks in onderwijs en opleiding: follow-up van de Europese Raad van Lissabon [COM(2002) 629 def. - Niet in het Publicatieblad verschenen].

SAMENVATTING

Benchmarks

In deze mededeling verwijst de term "benchmark" naar concrete doelstellingen waarvan de vooruitgang kan worden gemeten. Deze doelstellingen zijn verdeeld in zes groepen:

  • investeringen in onderwijs en opleiding;
  • vroegtijdige schoolverlaters;
  • afgestudeerden in wiskunde, exacte wetenschappen en technologie ;
  • aandeel van de bevolking dat het hoger middelbaar onderwijs heeft afgemaakt;
  • kerncompetenties;
  • levenslang leren.

Deze mededeling geeft een algemeen overzicht van de tot nu toe in de verschillende lidstaten behaalde resultaten en verzoekt de Raad de volgende Europese benchmarks goed te keuren:

  • Tegen 2010 moeten alle lidstaten het percentage vroegtijdige schoolverlaters minstens halveren ten aanzien van 2000 om voor de Europese Unie (EU) een gemiddelde van 10% of minder te bereiken.

De trend in de percentages van vroegtijdige schoolverlaters (te weten het aantal jongeren van 18 tot 24 jaar dat alleen lager middelbaar onderwijs heeft gevolgd en geen verder onderwijs of geen verdere opleiding krijgt) laat in de meeste lidstaten enkele bemoedigende tekenen zien, maar in de komende jaren zullen nog aanzienlijke inspanningen moeten worden geleverd om dit primordiaal doel tegen 2010 te bereiken. Het gemiddelde in 2002 van de EU bedraagt 19 %, terwijl de drie EU-landen met de beste prestaties (Zweden, Finland en Oostenrijk) een gemiddelde van 10,3 % hebben. Dit percentage bedraagt 45% in Portugal, 29% in Spanje en 26% in Italië.

  • Tegen 2010 moeten alle lidstaten het gebrek aan evenwicht tussen het aantal vrouwelijke en mannelijke afgestudeerden in wiskunde, exacte wetenschappen en technologie minstens halveren en zorgen voor een significante stijging van het aantal afgestudeerden in vergelijking met het jaar 2000.

Hoewel de Europese Unie relatief meer afgestudeerden in wiskunde, exacte wetenschappen en technologie (circa 550 000 per jaar) aflevert dan de Verenigde Staten (370 000) en Japan (240 000), kiezen veel minder afgestudeerden voor een loopbaan in het onderzoek. Er moeten inspanningen worden geleverd in alle onderwijsstelsels om met name jonge meisjes ertoe aan te zetten te kiezen voor wetenschappelijke/technologische vakken in het lager, middelbaar en hoger onderwijs. In 2002 waren de drie best presterende landen Ierland, Portugal en Italië waar de verhouding mannen/vrouwen 1,6 bedraagt voor de afgestudeerden in wiskunde, exacte wetenschappen en technologie tegenover 4,7 in Nederland en 4 in Oostenrijk.

  • Tegen 2010 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het gemiddelde van de 25- tot 64-jarigen die ten minste hoger middelbaar onderwijs hebben genoten 80% of meer bedraagt.

In de meeste lidstaten is het percentage jongeren dat het middelbaar onderwijs afmaakt regelmatig gestegen. Wat de leeftijdscategorie van 25-64 jaar betreft, is het gemiddelde in de Unie gestegen van circa 50% van de bevolking aan het begin van de jaren 90 tot circa 66% in het jaar 2000. Als deze trend zich tot 2010 doorzet, zal het gemiddelde in de EU circa 80% bereiken. Thans hebben de drie landen van de EU met de beste prestaties (Duitsland, Denemarken en Zweden) een gemiddelde van 83% tegenover 21% voor Portugal, 42% voor Spanje en 46% voor Italië.

  • Tegen 2010 moet het percentage 15-jarigen dat lage scores haalt voor lezen, wiskunde en exacte wetenschappen in elke lidstaat minstens gehalveerd zijn in vergelijking tot het jaar 2000.

Volgens de recente PISA-enquête van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zijn de huidige leesvaardigheidsniveaus (15-jarigen) in de Verenigde Staten en Japan hoger dan in de EU. Deze resultaten hebben in verscheidene lidstaten aanleiding gegeven tot grote debatten wegens de verbazingwekkend lage resultaten (bijvoorbeeld in Duitsland en Luxemburg) of de uitzonderlijke prestatie van bijvoorbeeld Finland. Het is bijgevolg duidelijk dat nog veel moet worden gedaan om de resultaten te verbeteren en de kwaliteit van het onderwijs en de opleiding in Europa te vergroten om de beste niveaus ter wereld te kunnen evenaren (Japan en Finland). Er moeten bijzondere inspanningen worden geleverd om het betreffende percentage tegen 2010 minstens te halveren.

  • Tegen 2010 moet het gemiddelde van de participatie aan levenslang leren in de EU minstens 15% van de volwassen bevolking op beroepsactieve leeftijd (leeftijdscategorie van 25 tot 64 jaar) bedragen; in geen enkel land mag het percentage lager liggen dan 10.

De constante stijging van de participatie aan levenslang leren is waarschijnlijk een van de belangrijkste uitdagingen op het gebied van onderwijs en opleiding. In 2002 bedroeg het gemiddelde van de EU 8,4% (wat betekent dat over een periode van een maand 8,4% van de personen hebben deelgenomen aan onderwijs- en opleidingsactiviteiten) tegenover een gemiddelde van 19,6% voor de drie lidstaten met de beste prestaties (Verenigd Koninkrijk, Finland en Denemarken).

Deze mededeling verzoekt ook alle lidstaten om nationale benchmarks op te stellen met het oog op de verwezenlijking van de doelstelling van Lissabon inzake "een substantiële jaarlijkse stijging van de investeringen per capita in menselijke hulpbronnen".

Context

In het kader van het gemeenschappelijk gedetailleerd werkprogramma voor de doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels (Werkprogramma onderwijs- en opleidingsstelsels 2010) stelt de Commissie voor Europese benchmarks voor de onderwijs- en opleidingsstelsels goed te keuren op gebieden die essentieel zijn voor de verwezenlijking van het strategisch doel dat de Europese Raad van Lissabon heeft vastgesteld, namelijk Europa tegen 2010 te maken tot "de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld".

De benchmarks blijven echter indicaties. Het zijn in hoofdzaak de lidstaten die onder naleving van het subsidiariteitsbeginsel gevolg moeten geven aan de conclusies van de top van Lissabon. Bijgevolg zijn de lidstaten volledig verantwoordelijk voor de inhoud en de opzet van het onderwijsstelsel.

Deze mededeling spreekt de wens uit dat met de voorgestelde benchmarks rekening wordt gehouden in het tussentijds verslag over de tenuitvoerlegging van het werkprogramma betreffende de doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa, dat de Commissie en de Raad aan de Europese top in het voorjaar van 2004 hebben voorgelegd.

GERELATEERDE BESLUITEN

Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake kerncompetenties (es de en fr) voor levenslang leren [Publicatieblad L 394 van 30.12.2006].

Conclusies van de Raad van 5 mei 2003 over referentieniveaus van Europese gemiddelde prestaties in onderwijs en opleiding (benchmarks) [Publicatieblad C 134 van 7.6.2003] De Raad neemt de Europese referentiecriteria voor onderwijs en opleiding zoals gedefinieerd in de mededeling van de Commissie van 20 november 2002 over en stelt de tegen 2010 te bereiken doelstellingen vast als volgt:

  • het gemiddelde percentage vroegtijdige schoolverlaters tot 10% of minder verlagen (bron: Eurostat, arbeidskrachtenenquête);
  • het aantal afgestudeerden in wiskunde, exacte vakken en technologie met ten minste 15% verhogen en tegelijkertijd in dezelfde periode het gebrek aan evenwicht tussen mannen en vrouwen verminderen (gemeenschappelijke bron: UNESCO/OESO/Eurostat-vragenlijst);
  • het percentage 22-jarigen die het hoger secundair onderwijs hebben afgerond, tot ten minste 85% verhogen (bron: Eurostat, arbeidskrachtenenquête);
  • het percentage 15-jarigen die slecht lezen met ten minste 20% verminderen ten opzichte van 2000 (bron: PISA, OESO);
  • de deelneming aan levenslang leren optrekken tot ten minste 12,5% van de volwassen beroepsbevolking (25- tot 64-jarigen) (bron: Eurostat, arbeidskrachtenenquête).

De Raad dringt er bovendien op aan dat in het verslag dat op de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in 2004 zal worden voorgelegd, een eerste lijst wordt voorgesteld van indicatoren en referentieniveaus van gemiddelde Europese prestaties voor het beoordelen van de vorderingen op onderwijs- en opleidingsgebied bij de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon.

Europese Raad - Barcelona 15 en 16 maart 2002, conclusies van het voorzitterschap [Doc/02/8 van 16 maart 2002 - Niet in het Publicatieblad verschenen]. De Europese Raad verheugt zich over het akkoord dat is bereikt over de gedetailleerde tekst van het werkprogramma voor 2010 inzake onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels. De Europese Raad legt vast dat het doel is om van deze onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels voor 2010 een wereldwijde kwaliteitsreferentie te maken. Hij nodigt de Raad en de Commissie uit om aan de Europese Raad van voorjaar 2004 verslag uit te brengen over de feitelijke uitvoering.

Laatste wijziging: 15.02.2007

Top