EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022PC0666

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2246/2002 van de Commissie

COM/2022/666 final

Brussel, 28.11.2022

COM(2022) 666 final

2022/0391(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2246/2002 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

{SEC(2022) 422 final} - {SWD(2022) 367 final} - {SWD(2022) 368 final} - {SWD(2022) 369 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Rechten inzake tekeningen en modellen van nijverheid beschermen de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel. Industriële vormgeving is datgene wat een voortbrengsel aantrekkelijk maakt. Visuele aantrekkingskracht is een van de belangrijkste factoren die van invloed zijn op de keuze van consumenten om het ene boven het andere voortbrengsel te verkiezen. Goed ontworpen voortbrengselen leveren een aanmerkelijk concurrentievoordeel op voor producenten. Om innovatie en het creëren van nieuwe modellen voor voortbrengselen in het digitale tijdperk aan te moedigen, is er steeds meer behoefte aan toegankelijke, toekomstbestendige, doeltreffende en consistente rechtsbescherming van modelrechten.

De regeling voor de bescherming van tekeningen en modellen van nijverheid in Europa is meer dan twintig jaar oud. De wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot tekeningen en modellen van nijverheid werden gedeeltelijk aangepast bij Richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 (“de richtlijn”).

Naast de nationale regelingen voor modelbescherming werd bij Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 (“de verordening”) een op zichzelf staand systeem ingevoerd voor de bescherming van unitaire rechten die in de hele EU gelijke werking hebben in de vorm van het ingeschreven Gemeenschapsmodel (IGM) en het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel. De verordening werd slechts eenmaal gewijzigd in 2006, voor de deelname van de EU aan het internationale registratiestelsel van ‘s-Gravenhage.

Bovendien is er nog steeds een wettelijke overgangsregeling van kracht met betrekking tot de modellenbescherming voor vervangingsonderdelen voor reparatiedoeleinden. Aangezien op dit punt geen overeenstemming kon worden bereikt, bevat de richtlijn een “freeze plus”-clausule, op grond waarvan de lidstaten hun bestaande wetgevingen mogen handhaven met betrekking tot de vraag of vervangingsonderdelen bescherming moeten krijgen totdat wijzigingen van de richtlijn worden goedgekeurd naar aanleiding van een voorstel van de Commissie. Om die reden worden in Verordening (EG) nr. 6/2002 vervangingsonderdelen voor reparatiedoeleinden uitgesloten van de bescherming van Gemeenschapsmodellen totdat de Raad zijn beleid ter zake op grond van een voorstel van de Commissie heeft bepaald.

Een in 2004 door de Commissie ingediend voorstel 1 om de bescherming van modellen voor zichtbare vervangingsonderdelen aan te passen door een “reparatieclausule” in de richtlijn op te nemen (zoals die reeds in de verordening is opgenomen), kreeg onvoldoende steun in de Raad, ondanks overweldigende steun van het Europees Parlement 2 , en werd in 2014 ingetrokken.

In overeenstemming met de agenda voor betere regelgeving 3 van de Commissie om het EU-beleid regelmatig te herzien, begon de Commissie in 2014 met de evaluatie van de werking van de regelingen voor modelbescherming in de EU, waarbij een uitvoerige economische en juridische beoordeling werd uitgevoerd, ondersteund door een reeks studies. Op 11 november 2020 heeft de Raad van de Europese Unie conclusies aangenomen over het beleid inzake intellectuele eigendom en de herziening van het stelsel van tekeningen en modellen van nijverheid in de Unie 4 . De Raad verzocht de Commissie voorstellen in te dienen om de EU-wetgeving inzake tekeningen en modellen van nijverheid te herzien, met als doel de regelingen voor modelbescherming te moderniseren en modelbescherming aantrekkelijker te maken voor individuele ontwerpers en bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s).

De Commissie heeft, op basis van de definitieve resultaten van de evaluatie 5 , in haar mededeling van 25 november 2020, getiteld “Het innovatiepotentieel van de EU optimaal benutten. Een actieplan inzake intellectuele eigendom om het herstel en de veerkracht van de EU te ondersteunen” 6 , aangekondigd dat zij de EU-wetgeving inzake modelbescherming zal herzien, na de succesvolle hervorming van de wetgeving inzake het Uniemerk. Op 25 juni 2021 heeft de Raad nog een aantal andere conclusies over het beleid inzake intellectuele eigendom aangenomen 7 , waarbij hij er bij de Commissie op aandrong zo spoedig mogelijk een voorstel in te dienen over de herziening en modernisering van de wetgeving inzake tekeningen en modellen van nijverheid. Voorts heeft het Europees Parlement in zijn ondersteunende advies over het actieplan voor intellectuele eigendom de noodzaak benadrukt om de regeling voor modelbescherming te herzien, aangezien deze twintig jaar geleden is ingesteld 8 .

Dit initiatief en het gelijklopende voorstel voor herschikking van de richtlijn, die binnen het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit) gezamenlijk als een pakket worden beschouwd, hebben als voornaamste gemeenschappelijke doelstelling de bevordering van de excellentie in design, de innovatie en het concurrentievermogen in de EU. Dit moet worden bereikt door ervoor te zorgen dat de algemene regeling voor modelbescherming geschikt is voor het digitale tijdperk en voor individuele ontwerpers, kmo’s en ontwerpintensieve sectoren aanmerkelijk toegankelijker en doeltreffender wordt wat betreft lagere kosten, minder complexiteit, meer snelheid, grotere voorspelbaarheid en meer rechtszekerheid.

In het bijzonder is dit initiatief tot wijziging van de verordening ingegeven door de volgende doelstellingen:

het moderniseren en verbeteren van bestaande bepalingen, door verouderde bepalingen te wijzigen, de rechtszekerheid te vergroten en de rechten in termen van reikwijdte en beperkingen te verduidelijken;

het verbeteren van de toegankelijkheid, doeltreffendheid en betaalbaarheid van de bescherming van ingeschreven Gemeenschapsmodellen, door procedures te vereenvoudigen en te stroomlijnen en door de hoogte en de structuur van de te betalen taksen aan te passen en te optimaliseren.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Met dit voorstel wordt beoogd Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad te wijzigen. Dit voorstel vormt samen met het gelijklopende voorstel tot herschikking van Richtlijn 98/71/EG een samenhangend pakket voor de uitvoering van het actieplan inzake intellectuele eigendom, met als doel de huidige EU-wetgeving inzake modelbescherming te moderniseren en verder aan te passen.

Dit voorstel is tevens in overeenstemming met Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Uniemerk. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de reikwijdte van modelrechten die, evenals de reikwijdte van Uniemerken, wordt uitgebreid naar namaakgoederen in doorvoer en andere douanesituaties. Dit geldt ook voor bepaalde bepalingen betreffende procedures die momenteel alleen deel uitmaken van het stelsel voor Uniemerken en waarvoor wordt voorgesteld om ze mee te nemen in de herziening van Verordening (EG) nr. 6/2002, zoals bepalingen betreffende voortzetting van de procedure of de herroeping van beslissingen (zie ook verderop in het gedeelte over aanpassing aan de procedure inzake Uniemerken). Met het oog op de samenhang wordt voorts voorgesteld de Commissie dezelfde gedelegeerde bevoegdheden en uitvoeringsbevoegdheden te verlenen als in Verordening (EU) 2017/1001 is gedaan.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Aangezien met dit voorstel wordt beoogd de overgangsbepaling inzake reparatie, momenteel in artikel 110 van Verordening (EG) nr. 6/2002, om te zetten in een permanente bepaling die moet worden opgenomen in het voorgestelde nieuwe artikel 20 bis van die verordening, in overeenstemming met de invoeging van een reparatieclausule in de richtlijn, stemt het voorstel overeen met en vormt het een aanvulling op Verordening (EU) 461/2010 (de groepsvrijstellingsverordening voor motorvoertuigen) op het gebied van het antitrustbeleid.

Het voorstel om die reparatieclausule te handhaven in Verordening (EG) nr. 6/2002 is ook in overeenstemming met en vormt een aanvulling op de inspanningen die worden verricht in het kader van het initiatief voor duurzame producten, dat tot doel heeft reparaties en de circulaire economie te bevorderen.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 118, lid 1, VWEU, waarin het Europees Parlement en de Raad worden gemachtigd maatregelen vast te stellen om intellectuele-eigendomsrechten in de hele EU in het leven te roepen, onder meer door op het niveau van de Unie gecentraliseerde machtigings-, coördinatie- en controleregelingen in te stellen.

Dit is een wijziging ten opzichte van de rechtsgrondslag die is toegepast op Verordening (EG) nr. 6/2002 die, net als de eerste verordening inzake het Gemeenschapsmerk (Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk), was gebaseerd op artikel 308 van het EG-Verdrag.

Artikel 118 werd ingevoerd bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en voorziet nu in een uitdrukkelijke rechtsgrondslag voor EU-brede intellectuele-eigendomsrechten. Het vormt nu tevens de rechtsgrondslag voor Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Uniemerk.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Artikel 118, lid 1, VWEU kan alleen worden toegepast om Europese intellectuele-eigendomsrechten in het leven te roepen. Het Uniemodellenstelsel is een autonoom stelsel dat is ingesteld bij een EU-verordening en onafhankelijk van enig nationaal stelsel van toepassing is.

Het EUIPO (voorheen BHIM) is een regelgevend agentschap dat in juridisch, administratief en financieel opzicht autonoom is en dat door de Raad is opgericht om het inschrijvingssysteem voor het ingeschreven Gemeenschapsmodel en voor het Gemeenschapsmerk (nu het Uniemerk) te beheren. Net zoals het geval was met de wijzigingen die bij Verordening (EU) 2017/1001 in het merkenstelsel werden aangebracht, bleek uit de analyse die is uitgevoerd in de effectbeoordeling bij dit initiatief dat sommige bepalingen in Verordening (EG) nr. 6/2002 moeten worden gewijzigd, in het bijzonder om het inschrijvingssysteem voor het ingeschreven Gemeenschapsmodel te verbeteren en te stroomlijnen.

Evenredigheid

Het voorstel is opgesteld om de administratieve last te verminderen en de nalevingskosten te verlagen voor bedrijven en individuele ontwerpers die de regeling voor Gemeenschapsmodellen gebruiken en voor het EUIPO. Het voorstel behelst gerichte wijzigingen van de zelfstandige Verordening (EG) nr. 6/2002 en gaat niet verder dan wat nodig is om de vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

De doelstellingen van dit voorstel kunnen alleen worden verwezenlijkt met behulp van een wetgevingshandeling waarbij de bestaande materiële en procedurele bepalingen inzake het Gemeenschapsmodel worden gewijzigd, hetgeen in de vorm van een verordening gebeurt. Derhalve is een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 6/2002 vereist.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

De Commissie heeft een algemene evaluatie opgesteld van de huidige richtlijn en de huidige verordening, die zij in november 2020 heeft bekendgemaakt 9 . Zij kwam tot de conclusie dat de EU-wetgeving inzake modelbescherming de doelstellingen had verwezenlijkt en nog overwegend geschikt was voor het beoogde doel.

Met betrekking tot Verordening (EG) nr. 6/2002 werden in de evaluatie echter bepaalde tekortkomingen vastgesteld. In het bijzonder zijn de procedures voor het inschrijven van ingeschreven Gemeenschapsmodellen deels verouderd of brengen zij onnodige administratieve lasten met zich mee, en zijn de hoogte en de structuur van de te betalen taken suboptimaal.

De Europese Commissie heeft op basis van de bevindingen van de evaluatie een effectbeoordeling uitgevoerd en daarna besloten de wetgeving te herzien. De verschillende stappen van de effectbeoordeling, van het in kaart brengen van problemen en de oorzaken daarvan tot het vaststellen van doelstellingen en mogelijke beleidsopties, waren gebaseerd op de bevindingen van het evaluatieverslag.

Raadpleging van belanghebbenden

Van 18 december 2018 tot en met 30 april 2019 werd een uitgebreide eerste openbare raadpleging gehouden 10 met als doel i) voldoende bewijs en standpunten van belanghebbenden te verzamelen ter ondersteuning van de evaluatie van de wetgeving inzake EU-modellen en ii) vast te stellen in welke mate die wetgeving werkt zoals zij is bedoeld en nog als geschikt voor het beoogde doel kan worden beschouwd. 

Bijna twee derde van de respondenten was van mening dat de regeling voor de bescherming van industriële vormgeving in de EU (nationale regeling voor modellen onder de richtlijn en de regeling voor Gemeenschapsmodellen over het algemeen) goed functioneert. Tegelijkertijd wees bijna de helft van de respondenten op onbedoelde gevolgen of tekortkomingen in de verordening en/of de richtlijn.

In aanvulling op de uitgebreide raadpleging voor de evaluatie voerde de Commissie een tweede openbare raadpleging uit van 29 april tot en met 22 juli 2021 11 om aanvullende bewijzen en standpunten van de belanghebbenden te verkrijgen met betrekking tot belangrijke vraagstukken en potentiële opties en de gevolgen daarvan, ter ondersteuning van de herziening van de wetgeving inzake modellen .

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De effectbeoordeling over de herziening van Verordening (EG) nr. 6/2002 en Richtlijn 98/71/EG was met name gebaseerd op twee externe studies, waarbij zowel de economische 12 als de juridische 13 aspecten van de werking van de regelingen voor modelbescherming in de EU in aanmerking worden genomen. Specifiek met betrekking tot de kwestie van de bescherming van vervangingsonderdelen werd de effectbeoordeling bovendien ondersteund door twee verdere studies over het effect van bescherming op de prijs en op prijsspreiding 14 en over de structuur van de markt voor vervangingsonderdelen voor motorvoertuigen in de EU 15 .

Verdere informatie ter ondersteuning van de effectbeoordeling werd verkregen uit een nauwe samenwerking met het EUIPO en verschillende andere studies die dat bureau had verricht en verslagen die het had opgesteld, alsook andere beschikbare studies en gegevensverzamelingen die werden voorbereid door nationale en internationale overheidsinstanties, met inbegrip van nationale diensten voor intellectuele eigendom, de academische wereld en andere belanghebbenden.

   Effectbeoordeling

Aangezien dit voorstel wordt ingediend in een pakket naast het voorstel tot herziening van Richtlijn 98/71/EG, heeft de Commissie een gecombineerde effectbeoordeling uitgevoerd voor zowel dit voorstel als het parallelle voorstel voor een herschikking van Richtlijn 98/71/EG 16 . Deze effectbeoordeling werd op 27 oktober voorgelegd aan de Raad voor regelgevingstoetsing en op 26 november 2021 bracht die raad een positief advies hieromtrent uit. In de definitieve effectbeoordeling is rekening gehouden met de opmerkingen van dat advies.

In de effectbeoordeling heeft de Commissie twee belangrijke problemen onderzocht:

1. De verstoring van het handelsverkeer binnen de EU en de belemmeringen voor de mededinging in bepaalde lidstaten met betrekking tot vervangingsonderdelen voor reparatiedoeleinden.

2. Bedrijven, in het bijzonder kmo’s en individuele ontwerpers, worden ontmoedigd om te proberen bescherming van ingeschreven modellen te verkrijgen in de EU of op nationaal niveau als gevolg van de hoge kosten, lasten en vertragingen bij het verkrijgen van bescherming en de beperkte voorspelbaarheid op dit gebied.

Hoewel de kwestie van de vervangingsonderdelen (eerste probleem) en de kwestie van uiteenlopende (procedurele) bepalingen in het kader van het tweede probleem aan de orde zullen komen in de gelijktijdige herziening van de richtlijn, moeten de deels verouderde procedures voor het inschrijven van Gemeenschapsmodellen en de suboptimale taksen die voor ingeschreven Gemeenschapsmodellen moeten worden betaald in de herziening van Verordening (EG) nr. 6/2002 worden aangepakt.

De volgende enige (simpele) optie werd overwogen om het probleem van ingewikkelde procedures voor het inschrijven van ingeschreven Gemeenschapsmodellen (IGM’s) op te lossen en de doelstelling om bescherming toegankelijker en doeltreffender te maken te verwezenlijken:

optie 2: vereenvoudiging en stroomlijning van IGM-procedures (onder meer door afstemming op de hervorming van het Uniemerk). Deze optie omvat in het bijzonder het actualiseren van de voorschriften inzake de afbeelding van modellen, het schrappen van de vereiste inzake “eenheid van klasse” voor meervoudige modelaanvragen, en het aanpassen van de IMG-procedure aan de procedure inzake Uniemerken.

De volgende optie met subopties werd overwogen voor het oplossen van het probleem van suboptimale taksen voor ingeschreven Gemeenschapsmodellen en voor het verwezenlijken van de doelstelling om de bescherming van ingeschreven Gemeenschapsmodellen betaalbaarder te maken:

optie 3: lagere taks voor de inschrijving van IGM’s en gemakkelijkere meervoudige aanvragen. Voor deze optie moet de vereiste inzake “eenheid van klasse” voor meervoudige aanvragen worden geschrapt en moeten de te betalen bedragen van de taksen worden aangepast. Om een gelijke behandeling van aanvragers die meer of minder aanvragen indienen te waarborgen, moet voor het aanpassen van de te betalen bedragen van de taksen ook een vaste taks per bijkomend model worden ingevoerd en moeten kwantumkortingen die afhankelijk van het aantal modellen in een meervoudige aanvrage in verschillende mate worden gegeven derhalve worden afgeschaft.

Ter compensatie van deze voordelen in de fase van de aanvrage, wordt de bovengenoemde maatregel gekoppeld aan een stijging van de latere vernieuwingstaksen. Dit model zorgt voor gemakkelijkere toegang tot bescherming van ingeschreven Gemeenschapsmodellen, met name voor kmo’s (goedkopere verkrijging van het recht en eerste vernieuwing), terwijl tegelijkertijd wordt gewaarborgd dat alleen de ingeschreven Gemeenschapsmodellen die in de handel worden gebruikt in het register blijven staan, doordat latere vernieuwingstaksen voor tweede, derde en vierde vernieuwingen geleidelijk worden verhoogd.

Zowel bij suboptie 3.1 als 3.2 zou de inschrijvingstaks voor het verkrijgen van één enkel ingeschreven Gemeenschapsmodel worden verlaagd van 350 EUR naar 250 EUR. Vervolgens zou de taks voor elk bijkomend model dat deel uitmaakt van een meervoudige aanvrage 125 EUR 17 bedragen onder suboptie 3.1, en 100 EUR onder suboptie 3.2.

De taksen voor vernieuwingen onder suboptie 3.1 zijn als volgt:

   eerste vernieuwing — 70 EUR;

   tweede vernieuwing — 140 EUR;

   derde vernieuwing — 280 EUR;

   vierde vernieuwing — 560 EUR 18 .

Voor deze suboptie is de som van de taksen voor de eerste twee vernieuwingen gelijk aan die volgens het huidige niveau van de taks, namelijk 210 EUR in totaal 19 .

Daarentegen zouden alle vernieuwingstaksen onder suboptie 3.2 hoger zijn dan op grond van de huidige regeling.

De aanpassing van de taksen zou in elk geval worden gekoppeld aan een vereenvoudiging van de vergoedingsstructuur door de publicatietaks af te schaffen en deze taks toe te voegen aan de inschrijvingstaks. Om de regels voor ingeschreven Gemeenschapsmodellen op één lijn te brengen met die voor het Uniemerk, zou de overdrachtstaks voor ingeschreven Gemeenschapsmodellen worden afgeschaft.

De voordelen van de verlaging van de taks zouden voornamelijk ten goede komen aan de gebruikers van de regeling voor ingeschreven Gemeenschapsmodellen. Bedrijven zouden meer waar voor hun geld krijgen en zouden niet meer betalen voor de diensten van het EUIPO dan wat strikt noodzakelijk is. Dit zou met name kmo’s en individuele ontwerpers in staat stellen hun kosten te beperken en onder gunstigere voorwaarden met grotere ondernemingen te concurreren. Dit zou ten goede komen aan de consumenten en, uiteindelijk, de samenleving als geheel.

Om de bescherming van ingeschreven Gemeenschapsmodellen toegankelijker en betaalbaarder te maken voor ondernemingen en gelijke tred te houden met de technologische vooruitgang, zal optie 2 betreffende de vereenvoudiging en stroomlijning van procedures in combinatie met suboptie 3.1 betreffende taksen (die geen buitensporige, onevenredige stijging van de vernieuwingstaksen tot gevolg heeft in vergelijking met suboptie 3.2) naar verwachting positieve effecten sorteren en duidelijke voordelen opleveren voor bedrijven, met name kmo’s en individuele ontwerpers.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Dit voorstel en het gelijklopende voorstel tot herschikking van Richtlijn 98/71/EG waren opgenomen in bijlage II bij het werkprogramma van de Commissie voor 2022 20 en maken derhalve deel uit van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit).

Dit voorstel heeft tot doel de regeling ter bescherming van ingeschreven Gemeenschapsmodellen in de EU af te stemmen op het digitale tijdperk en deze regeling toegankelijker en doeltreffender voor aanvragers te maken. Met betrekking tot digitalisering zou de voorgestelde actualisering van de voorschriften voor de afbeelding van modellen aanvragers in staat stellen hun modellen op een duidelijke en nauwkeurige wijze te reproduceren met behulp van algemeen beschikbare technologie. Dit zou in het bijzonder het indienen van nieuwe digitale modeltypen vergemakkelijken.

De gedetailleerde, grondige herziening van de eisen inzake afbeelding (waaraan moet worden voldaan op grond van de vereiste nieuwe secundaire wetgeving die moet worden vastgesteld) zou zeer in het voordeel zijn van zowel aanvragende bedrijven als het EUIPO, aangezien die het gevaar van tekortkomingen aanmerkelijk zou beperken en de rechtszekerheid zou vergroten.

Wat vereenvoudiging betreft, zou de voorgestelde afschaffing van de vereiste inzake “eenheid van klasse” bedrijven in staat stellen (meer) meervoudige modelaanvragen in te dienen door verschillende modellen in één aanvrage te combineren zonder tot voortbrengselen van dezelfde aard te zijn beperkt. Bovendien zouden de voorgestelde aanpassing en vereenvoudiging van het vergoedingsstelsel voor ingeschreven Gemeenschapsmodellen de administratieve last verminderen (in het bijzonder door de publicatietaks af te schaffen en per bijkomend model dat in het kader van een meervoudige aanvrage wordt ingediend een vaste taks in te voeren) en inschrijving gemakkelijker en transparanter maken voor aanvragers van ingeschreven Gemeenschapsmodellen.

De relevante kostenbesparingen worden omschreven en samengevat in tabel 8.1 van de effectbeoordeling.

   Grondrechten

Het initiatief zou zorgen voor betere mogelijkheden voor ontwerpers om hun rechten te beschermen, hetgeen een positief effect heeft op de grondrechten, zoals het recht op eigendom en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte. Om de regeling voor modelbescherming in de EU meer in evenwicht te brengen, heeft het initiatief ook tot doel te voorzien in een degelijke reeks beperkingen op modelrechten, waarbij rekening wordt gehouden met op billijkheid en mededinging gebaseerde overwegingen.

4.    GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel zou geen gevolgen voor de EU-begroting hebben, en gaat daarom niet vergezeld van het financieel memorandum als bepaald in artikel 35 van het Financieel Reglement (Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012).

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De Commissie zal de jaarverslagen en statistieken van het EUIPO gebruiken om met name toezicht te houden op de ontwikkelingen bij het indienen van modellen bij het EUIPO, de mate waarin kmo’s gebruikmaken van modelbescherming (op basis van toekomstige uitsplitsing van de statistieken) en veranderingen in i) het aantal meervoudige aanvragen, ii) het aantal modellen waarvoor opnieuw bescherming wordt verleend en iii) het aantal vernieuwingen.

Bij de controleactiviteiten wordt rekening gehouden met de benodigde uitvoeringsperiode (onder andere om de noodzakelijke nieuwe secundaire wetgeving vast te stellen op basis van de gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden die aan de Commissie moeten worden verleend) en met het feit dat marktdeelnemers voldoende tijd moeten hebben om zich aan de nieuwe situatie aan te passen.

Er zou een reeks relevante indicatoren als bedoeld in punt 9 van de effectbeoordeling in aanmerking worden genomen voor het evalueren van de veranderingen. Die evaluatie zou vijf jaar na de volledige toepassing van alle vereiste wijzigingen worden uitgevoerd, onder meer op het niveau van de secundaire wetgeving ter aanvulling en uitvoering van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 6/2002.

Artikelsgewijze toelichting

— Actualisering van de terminologie en bepalingen inzake het bestuur van het EUIPO

Omwille van de consistentie en na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, is het gebruik van de term “Gemeenschap” achterhaald. Derhalve wordt de gebruikte terminologie in Verordening (EG) nr. 6/2002 in overeenstemming gebracht met zowel het Verdrag van Lissabon als Verordening (EU) 2017/1001 inzake het Uniemerk. Voortaan worden ingeschreven Gemeenschapsmodellen of IGM’s ingeschreven Uniemodellen (IUM’s) genoemd.

— Bepalingen inzake het bestuur van het EUIPO (titel XI)

Aangezien de voornaamste bepalingen inzake het bestuur van het EUIPO zijn gewijzigd bij Verordening (EU) 2017/1001, worden de aanvullende bepalingen in Verordening (EG) nr. 6/2002 dienovereenkomstig aangepast.

— Definitie van model en voortbrengsel (artikel 3)

De definities worden geactualiseerd, verduidelijkt en verruimd met als doel i) het voorstel voor een verordening toekomstbestendig te maken in het licht van de technologische vooruitgang en ii) te zorgen voor meer rechtszekerheid en transparantie met betrekking tot het voor modelbescherming in aanmerking komende voorwerp.

In het bijzonder wordt, als reactie op de opkomst van nieuwe technologische modellen die niet in fysieke voortbrengselen zijn verwerkt, voorgesteld het begrip voortbrengsel te actualiseren en te verruimen zodat die voortbrengselen beter worden afgedekt en zij beter kunnen worden onderscheiden indien zij zijn gevisualiseerd in een grafisch symbool, zijn verwerkt in een fysiek voorwerp of duidelijk worden uit de ruimtelijke schikking van voorwerpen die een interieuromgeving vormen.

— Voorwerp van de bescherming (artikel 18 bis)

Voor meer rechtszekerheid met betrekking tot de “zichtbaarheidsvereiste” wordt voorgesteld een specifieke bepaling toe te voegen waarbij modelbescherming alleen wordt verleend voor de uiterlijke kenmerken die visueel zijn weergegeven in de aanvrage om inschrijving.

— Reikwijdte van de aan een ingeschreven model verbonden rechten (artikel 19)

Om de houders van een modelrecht in staat te stellen de uitdagingen die het toegenomen gebruik van technologieën voor 3D-printing met zich meebrengt doeltreffender aan te pakken, wordt voorgesteld de reikwijdte van modelrechten dienovereenkomstig aan te passen.

Bovendien wordt het naar aanleiding van de hervorming van het Uniemerk voor de doeltreffende bestrijding van de hand over hand toenemende namaak belangrijk geacht om aan het rechtskader inzake ingeschreven Gemeenschapsmodellen een overeenkomstige bepaling toe te voegen op grond waarvan houders van rechten kunnen voorkomen dat namaakproducten via het grondgebied van de EU worden doorgevoerd of in een andere douanesituatie worden geplaatst zonder daar in het vrije verkeer te zijn gebracht.

— Beperking van de verbonden rechten (artikel 20)

Om te zorgen voor een beter evenwicht tussen de betrokken rechtmatige belangen en rekening houdend met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) 21 , wordt voorgesteld om de lijst van het toegestane gebruik aan te vullen met “verwijzend gebruik” en “kritiek en parodie”.

— Reparatieclausule (artikel 20 bis)

In overeenstemming met de opneming van een reparatieclausule in de richtlijn, wordt voorgesteld de thans in artikel 110 van Verordening (EG) nr. 6/2002 vervatte overgangsbepaling inzake reparatie om te zetten in een permanente bepaling.

Omwille van de consistentie met de opneming van de reparatieclausule in de richtlijn en gezien de rechtspraak van het Hof 22 , wordt voorgesteld het toepassingsgebied van de reparatieclausule uitdrukkelijk te beperken tot onderdelen waarvan de uiterlijke kenmerken afhankelijk zijn van de uiterlijke kenmerken van het betrokken samengestelde voortbrengsel.

Bovendien moet duidelijk worden gesteld dat de reparatieclausule alleen als verweer tegen inbreukprocedures kan worden gebruikt als consumenten naar behoren worden geïnformeerd over de oorsprong van het voortbrengsel dat wordt gebruikt voor de reparatie van het samengestelde voortbrengsel.

— Aanduiding van inschrijving (artikel 26 bis)

Aan de houders van ingeschreven Uniemodellen wordt een aanduiding van inschrijving ter beschikking gesteld waarmee zij het publiek kunnen laten weten dat het model is ingeschreven.

— Cumulatiebeginsel (artikel 96, lid 2)

Het beginsel dat de bescherming van modellen en van het auteursrecht uit hoofde van specifieke wetgeving kan worden gecumuleerd, wordt gehandhaafd, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de oorspronkelijke wetgeving inzake auteursrechten vanaf het moment dat deze werd vastgesteld verder is geharmoniseerd.

— Voorschriften inzake de afbeelding van modellen (artikelen 36 en 36 bis)

De voorgestelde wijziging van artikel 36, lid 1, punt c), van Verordening (EG) nr. 6/2002 moet ervoor zorgen dat de afbeelding van het model het mogelijk maakt dat alle details van het voorwerp waarvoor bescherming wordt aangevraagd duidelijk worden onderscheiden en gepubliceerd, ongeacht de gebruikte voorstellingswijze. Gezien het verwaarloosbare aantal specimens dat wordt ingediend, wordt voorts voorgesteld de mogelijkheid om een specimen in plaats van een afbeelding van het model in te dienen, af te schaffen.

Het voorgestelde nieuwe artikel 36 bis heeft tot doel de Commissie de bevoegdheid te verlenen om de details vast te stellen die de aanvrage om een ingeschreven Uniemodel moet bevatten, met inbegrip van de actualisering van de normen voor de afbeelding van modellen om ze geschikt te maken voor het digitale tijdperk (zie ook hierboven in het gedeelte over resultaatgerichtheid en vereenvoudiging).

— Meervoudige aanvragen (artikel 37)

Er wordt voorgesteld de zogenaamde vereiste inzake “eenheid van klasse” af te schaffen, zodat aanvragers meerdere modellen in één meervoudige aanvrage kunnen combineren zonder te zijn beperkt tot voortbrengselen van dezelfde Locarno-klasse en met de mogelijkheid om van een kwantumkorting te profiteren.

— Aanpassing aan de procedure inzake Uniemerken

Er worden meerdere wijzigingen voorgesteld om de procedure inzake ingeschreven Gemeenschapsmodellen efficiënter te maken en tegelijkertijd de samenhang met het stelsel voor Uniemerken te waarborgen. Die wijzigingen hebben onder meer betrekking op i) de afschaffing van de mogelijkheid om een IGM-aanvrage in te dienen bij een van de centrale diensten voor de industriële eigendom van de lidstaten of bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, ii) de invoering van de mogelijkheid om te verzoeken om de voortzetting van de procedure of de herroeping van een beslissing van het EUIPO, en iii) de uitbreiding van de regels inzake beroepsmatige vertegenwoordiging om de gehele Europese Economische Ruimte te bestrijken.

— Te betalen taksen (bijlage I)

Gezien het essentiële belang van de bedragen van de IGM-taksen voor de algemene werking van de regeling voor modelbescherming in de EU en het complementaire karakter ten aanzien van de nationale regelingen voor modelbescherming, en omwille van de samenhang met Verordening (EU) 2017/1001 inzake het Uniemerk, wordt voorgesteld om de bedragen van de taksen voor ingeschreven Gemeenschapsmodellen en de regels inzake betaling die thans in Verordening (EG) nr. 2246/2002 van de Commissie (de taksenverordening) zijn opgenomen op te nemen in Verordening (EG) nr. 6/2002. De taksenverordening zal daardoor overbodig worden en er wordt derhalve voorgesteld deze in te trekken.

Vergeleken met het bedrag van de IGM-taksen die thans in de taksenverordening zijn uiteengezet, wordt voorts voorgesteld de indieningstaks te verlagen, wat er samen met de afschaffing van de vereiste inzake “eenheid van klasse” voor meervoudige aanvragen voor zal zorgen dat de toegang tot de bescherming van ingeschreven Uniemodellen betaalbaarder wordt, met name voor kmo’s en individuele ontwerpers, die over het algemeen minder modelaanvragen indienen dan grotere ondernemingen.

Daarnaast wordt voorgesteld de regeling voor IGM-taksen te vereenvoudigen (bijvoorbeeld door de inschrijvingstaks en de publicatietaks samen te voegen tot één enkele indieningstaks) om het systeem nog toegankelijker, transparanter en gebruikersvriendelijker te maken voor bedrijven en ontwerpers die om bescherming van ingeschreven Uniemodellen verzoeken.

— Aanpassing aan de artikelen 290 en 291 VWEU

De verordening verleent de Commissie bevoegdheden om bepaalde regels vast te stellen. Deze regels zijn momenteel vervat in i) Verordening (EG) nr. 2245/2002 van de Commissie van 21 oktober 2002 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen en ii) Verordening (EG) nr. 2246/2002 van de Commissie van 16 december 2002 inzake de aan het Harmonisatiebureau voor de interne markt te betalen taksen.

Aangezien dit nog niet is gebeurd, moeten de op grond van de verordening aan de Commissie verleende bevoegdheden in overeenstemming worden gebracht met de artikelen 290 en 291 VWEU. Het voorstel heeft derhalve tot doel een aantal specifieke nieuwe bevoegdheden voor de Commissie op te nemen voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.

2022/0391 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2246/2002 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 118, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 23 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 24 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Bij verordening (EG) nr. 6/2002 25 werd een voor de Europese Unie specifieke regeling voor modelbescherming in het leven geroepen die voorzag in de bescherming van modellen op het niveau van de Unie, naast de bescherming van modellen op nationaal niveau in de lidstaten, in overeenstemming met de respectieve nationale wetgevingen inzake modelbescherming, zoals geharmoniseerd door Richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad 26 .

(2)In overeenstemming met haar mededeling over betere regelgeving 27 en haar toezegging om de beleidsmaatregelen van de Unie regelmatig te herzien, heeft de Commissie de werking van de regelingen voor modelbescherming in de Unie uitgebreid geëvalueerd, waarbij een uitvoerige economische en juridische beoordeling werd uitgevoerd, ondersteund door een reeks studies 28 .

(3)In zijn conclusies van 11 november 2020 over het beleid inzake intellectuele eigendom en de herziening van het stelsel van tekeningen en modellen van nijverheid in de Unie 29 heeft de Raad de Commissie gevraagd voorstellen in te dienen voor de herziening van Verordening (EG) nr. 6/2002 en Richtlijn 98/71/EG. Die herziening moet tot doel hebben de beschermingsstelsels met betrekking tot tekeningen en modellen van nijverheid in de Unie te moderniseren en modelbescherming aantrekkelijker te maken voor individuele ontwerpers en bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s).

(4)Sinds de oprichting van het stelsel van Gemeenschapsmodellen, blijkt uit de opgedane ervaring dat individuele ontwerpers en ondernemingen van binnen de Unie en uit derde landen het stelsel hebben omarmd en dat het stelsel een succesvolle en werkbare aanvulling op of een alternatief voor de bescherming van modellen op het nationale niveau van de lidstaten is geworden.

(5)Nationale stelsels voor de bescherming van modellen blijven niettemin noodzakelijk voor individuele ontwerpers en ondernemingen die geen bescherming van hun modellen op het niveau van de Unie verlangen of die niet in staat zijn deze bescherming over de hele Unie te verkrijgen terwijl er voor nationale bescherming geen belemmeringen bestaan. Eenieder die modelbescherming verlangt, moet vrij kunnen beslissen om deze bescherming alleen als nationaal model in één of meer lidstaten dan wel alleen als Uniemodel, of op beide niveaus, aan te vragen.

(6)Hoewel de evaluatie door de Commissie van de Uniewetgeving inzake modelbescherming heeft bevestigd dat de wetgeving nog overwegend geschikt is voor het beoogde doel, heeft de Commissie in haar mededeling “Het innovatiepotentieel van de EU optimaal benutten — Een actieplan inzake intellectuele eigendom om het herstel en de veerkracht van de EU te ondersteunen” 30 van 25 november 2020 aangekondigd dat zij na de geslaagde hervorming van de wetgeving inzake het Uniemerk de EU-wetgeving voor modelbescherming zal herzien teneinde de toegang tot en de betaalbaarheid van modelbescherming in de EU te verbeteren.

(7)Naast de verbeteringen en wijzigingen in het stelsel van Uniemodellen moeten de nationale wetten en praktijken op het gebied van modellen verder worden geharmoniseerd en met het stelsel van Uniemodellen in overeenstemming worden gebracht zodat voor zover mogelijk in de hele Unie gelijke voorwaarden worden gecreëerd voor de inschrijving en de bescherming van modellen. Dit moet worden aangevuld met verdere inspanningen van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO, “het Bureau”), de centrale diensten voor de industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom ter bevordering van de convergentie van praktijken en instrumenten op het gebied van modellen in het kader van de samenwerking dat is vastgelegd in artikel 152 van Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad 31 .

(8)De terminologie van Verordening (EG) nr. 6/2002 moet worden geactualiseerd om deze in overeenstemming met het Verdrag van Lissabon te brengen. Dit houdt in dat “Gemeenschapsmodel” door “model van de Europese Unie” (“Uniemodel”) wordt vervangen. Bovendien moet de terminologie worden afgestemd op die van Verordening (EU) 2017/1001. Dit houdt met name in dat de naam “Harmonisatiebureau voor de Interne Markt (Merken, Tekeningen en Modellen)” wordt vervangen door “Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie”.

(9)Sinds de vaststelling van het stelsel van Gemeenschapsmodellen heeft de opkomst van informatietechnologie geleid tot nieuwe modellen die niet in fysieke voortbrengselen zijn verwerkt. Dat vraagt om een verruiming van de definitie van voortbrengselen die in aanmerking komen voor modelbescherming zodat deze op ondubbelzinnige wijze de voortbrengselen omvat die zijn gevisualiseerd in een grafisch symbool, die zijn verwerkt in een fysiek voorwerp of die duidelijk worden uit de ruimtelijke schikking van voorwerpen die zijn bedoeld om in het bijzonder een interieuromgeving te vormen. In dit verband moet ook worden erkend dat de verplaatsing, overgang of beweging van kenmerken kan bijdragen tot de visuele uiterlijke kenmerken van modellen, met name voor modellen die niet in een fysiek voorwerp zijn verwerkt.

(10)Teneinde de rechtszekerheid te waarborgen, moet worden verduidelijkt dat aan de houder van het recht bescherming wordt verleend voor die vormkenmerken van een voortbrengsel of een deel ervan, die in de aanvrage om een ingeschreven Uniemodel zichtbaar zijn weergegeven en welke door middel van publicatie of openstelling van het betrokken dossier voor het publiek toegankelijk zijn gemaakt. Hoewel de vormkenmerken van een bepaald voortbrengsel op een bepaald moment of in een bepaalde situatie niet zichtbaar hoeven te zijn om modelbescherming te verkrijgen, moet een uitzondering worden gemaakt voor de modelbescherming van onderdelen van een samengesteld voortbrengsel die tijdens het normale gebruik van dat voortbrengsel zichtbaar moeten blijven.

(11)Het gebruik van technologieën voor 3D-printing op diverse gebieden van de industrie neemt toe, hetgeen uitdagingen voor de houders van modelrechten met zich meebrengt om het onrechtmatig kopiëren van hun beschermde modellen op doeltreffende wijze te voorkomen. Derhalve moet worden bepaald dat bij het creëren, downloaden, kopiëren en beschikbaar maken van dragers waarop of software waarin het model wordt vastgelegd met als doel een voortbrengsel te reproduceren dat inbreuk maakt op het model, sprake is van een vorm van gebruik van het model waarvoor toestemming van de houder van het recht is vereist.

(12)Om modelbescherming te waarborgen en namaak doeltreffend te bestrijden, en op een wijze die strookt met de internationale verplichtingen van de Unie in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), in het bijzonder artikel V van de Wereldovereenkomst voor tarieven en handel (General Agreement on Tariffs and Trade — GATT), dat voorziet in vrijheid van doorvoer, en, wat generieke geneesmiddelen betreft, de “Verklaring over de Trips-Overeenkomst en de volksgezondheid”, moet de houder van een ingeschreven Uniemodel kunnen verhinderen dat derden in het economische verkeer voortbrengselen binnenbrengen in de Unie zonder dat deze daar in het vrije verkeer worden gebracht, wanneer deze voortbrengselen uit derde landen afkomstig zijn en hierin zonder toestemming een model is verwerkt dat gelijk of in wezen gelijk is aan het ingeschreven Uniemodel of wanneer een model wordt gebruikt voor voortbrengselen die gelijk of in wezen gelijk zijn aan het ingeschreven Uniemodel.

(13)Daartoe moet het voor houders van ingeschreven Uniemodellen mogelijk zijn het binnenbrengen van inbreukmakende voortbrengselen en de plaatsing ervan in alle douanesituaties te verhinderen, zelfs wanneer deze voortbrengselen niet voor de markt van de Unie zijn bestemd. Bij douanecontroles moeten de douaneautoriteiten, ook op verzoek van de houders van rechten, gebruikmaken van de bevoegdheden en de procedures die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad 32 . In het bijzonder moeten de douaneautoriteiten de nodige controles uitvoeren op basis van risicoanalysecriteria.

(14)De noodzaak van doeltreffende handhaving van modelrechten moet worden verenigd met het voorkomen van hinder voor de vrije handel in legitieme voortbrengselen. Daartoe moet het recht van de houder van het ingeschreven Uniemodel vervallen wanneer de aangever of de houder van de voortbrengselen tijdens de procedure die wordt ingeleid bij de rechtbank voor het model van de Europese Unie (“de rechtbank voor het Uniemodel”) die bevoegd is tot het nemen van een beslissing over de vraag of inbreuk op het Uniemodel is gemaakt, het bewijs kan leveren dat de houder van het ingeschreven Uniemodel niet gerechtigd is het op de markt brengen van de voortbrengselen in het land van de eindbestemming te verbieden.

(15)Op de door een ingeschreven Uniemodel verleende uitsluitende rechten moet een passende reeks beperkingen van toepassing zijn. Los van particulier en niet-commercieel gebruik en handelingen voor experimentele doeleinden, moet het toegestane gebruik handelingen bestaande in de reproductie ter illustratie of voor onderricht omvatten, alsook verwijzend gebruik in de context van vergelijkende reclame, en gebruik bedoeld voor commentaar, kritiek of parodie, mits deze handelingen verenigbaar zijn met de eerlijke handelsgebruiken en zij niet zonder noodzaak afbreuk doen aan de normale exploitatie van het model. Gebruik van een ingeschreven Uniemodel door derden met het oog op artistieke expressie moet als billijk worden beschouwd wanneer dit gebruik strookt met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Voorts moeten de regels inzake Uniemodellen worden toegepast op een wijze die de volledige inachtneming van fundamentele rechten en vrijheden, en in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting, waarborgt.

(16)Richtlijn (EU) [xxx] strekt tot harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot het gebruik van beschermde modellen voor de reparatie van een samengesteld voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, wanneer het model wordt toegepast op of is verwerkt in een voortbrengsel dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel waarvan de uiterlijke kenmerken bepalend zijn voor het beschermde model. Dienovereenkomstig moet de thans in Verordening (EG) nr. 6/2002 vervatte overgangsbepaling inzake reparaties worden omgezet in een permanente bepaling. Aangezien het beoogde effect van die bepaling is ervoor te zorgen dat de rechten op ingeschreven en niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellen niet meer afgedwongen kunnen worden wanneer het model van het onderdeel van een samengesteld voortbrengsel wordt gebruikt voor de reparatie van een samengesteld voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, moet de reparatieclausule worden toegevoegd aan de beschikbare verweermiddelen tegen inbreuken op de rechten inzake Uniemodellen op grond van Verordening (EG) nr. 6/2002. Omwille van de samenhang met de in Richtlijn (EU) [XXX] opgenomen reparatieclausule, en om ervoor te zorgen dat de reikwijdte van modelbescherming slechts wordt beperkt om te voorkomen dat de houders van modelrechten productmonopolies krijgen, moet de toepassing van de reparatieclausule van Verordening (EG) nr. 6/2002 uitdrukkelijk worden beperkt tot de onderdelen van een samengesteld voortbrengsel van welks uiterlijk het beschermde model afhankelijk is. Om ervoor te zorgen dat consumenten niet worden misleid maar met kennis van zaken een keuze kunnen maken uit concurrerende voortbrengsels die voor de reparatie kunnen worden gebruikt, moet in de wetgeving ook duidelijk worden gemaakt dat de reparatieclausule niet kan worden ingeroepen door fabrikanten of verkopers van een onderdeel die consumenten niet naar behoren hebben geïnformeerd over de oorsprong van het voortbrengsel dat moet worden gebruikt voor de reparatie van het samengestelde voortbrengsel.

(17)Om het op de markt brengen van voortbrengselen waarop modelbescherming van toepassing is te vergemakkelijken, met name voor kmo’s en individuele ontwerpers, en om meer bekendheid te geven aan de regelingen voor de inschrijving van modellen die op Unie- en nationaal niveau bestaan, moet een algemeen aanvaarde aanduiding bestaande uit het symbool (D) beschikbaar zijn voor gebruik door de houders van modelrechten en anderen met hun toestemming.

(18)Gezien het geringe aantal aanvragen om Uniemodellen dat bij de centrale diensten voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom wordt ingediend, en om de regeling voor aanvragen om Uniemodellen in overeenstemming te brengen met het stelsel van Verordening (EU) 2017/1001, moeten aanvragen om Uniemodellen vanaf nu alleen bij het Bureau (het EUIOP) kunnen worden ingediend.

(19)Uit de technologische vooruitgang en de ervaring die is opgedaan in het kader van het huidige stelsel van Uniemodellen is gebleken dat een aantal aspecten van de procedure moeten worden verbeterd. Er dienen dan ook een aantal maatregelen te worden genomen om de procedures waar passend te actualiseren, te vereenvoudigen en te versnellen en de rechtszekerheid en voorspelbaarheid waar nodig te verbeteren.

(20)Hiertoe is het van het grootste belang te zorgen voor passende middelen om alle modellen duidelijk en nauwkeurig af te beelden, hetgeen kan worden aangepast aan de technische vooruitgang voor de visualisatie van modellen en aan de behoeften van het bedrijfsleven in de Unie. Om ervoor te zorgen dat dezelfde grafische voorstelling kan worden gebruikt voor modelaanvragen in een of meer lidstaten en voor aanvragen om ingeschreven Uniemodellen, moet worden bepaald dat het Bureau, de centrale diensten voor industriële eigendom van de lidstaten en het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom moeten samenwerken om gemeenschappelijke normen vast te stellen voor de formele voorschriften waaraan de afbeelding moet voldoen.

(21)Met het oog op meer efficiëntie is het ook passend het indienen van meervoudige aanvragen om ingeschreven Uniemodellen te vergemakkelijken door aanvragers de mogelijkheid te bieden modellen in één aanvrage te combineren zonder aan de voorwaarde te hoeven voldoen dat de voortbrengselen waarin de modellen zullen worden verwerkt of waarop deze zullen worden toegepast allemaal tot dezelfde klasse van de classificatie van Locarno behoren 33 . Niettemin moet een maximale grenswaarde worden ingesteld om eventueel misbruik van ingediende meervoudige aanvragen te voorkomen.

(22)Met het oog op de efficiëntie en om de procedure te stroomlijnen, moeten kennisgevingen en mededelingen uitsluitend langs elektronische weg verlopen.

(23)Teneinde de toegang tot de bescherming van ingeschreven Uniemodellen betaalbaarder en transparanter te maken, met name voor kmo’s en individuele ontwerpers die over het algemeen minder modellen indienen dan grotere ondernemingen, is het passend de structuur en het bedrag van de taksen voor de aanvrage om ingeschreven Uniemodellen aan te passen.

(24)Gezien het essentiële belang van de bedragen van de aan het Bureau te betalen taksen voor de werking van het stelsel voor de bescherming van Uniemodellen en het complementaire karakter ten aanzien van de nationale modellenstelsels, en om de wetgevende aanpak af te stemmen op Verordening (EU) 2017/1001, is het passend deze bedragen rechtstreeks in Verordening (EG) nr. 6/2002 vast te stellen, in de vorm van een bijlage. De bedragen van de taksen moeten zodanig worden vastgesteld dat met de daaruit voortvloeiende inkomsten het begrotingsevenwicht van het Bureau in beginsel kan worden gehandhaafd en dat het stelsel van Uniemodellen en de nationale modellenstelsels naast elkaar bestaan en elkaar aanvullen, mede gezien de omvang van de markt waarop het Uniemodel betrekking heeft en de behoeften van kmo’s.

(25)Verordening (EG) nr. 6/2002 verleent de Commissie bevoegdheden om uitvoeringsregels voor die verordening vast te stellen. Ten gevolge van de inwerkingtreding van het Verdrag moeten de op grond van Verordening (EG) nr. 6/2002 aan de Commissie verleende bevoegdheden worden aangepast aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”).

(26)Teneinde ervoor te zorgen dat het Bureau aanvragen voor Uniemodellen met gebruikmaking van transparante, degelijke, eerlijke en billijke procedures effectief, efficiënt en snel onderzoekt en registreert, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de procedure voor het wijzigen van een aanvrage.

(27)Teneinde ervoor te zorgen dat een ingeschreven Uniemodel met gebruikmaking van een transparante, degelijke, eerlijke en billijke procedure op effectieve en efficiënte wijze nietig kan worden verklaard, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de procedure voor het nietig verklaren van een inschreven Uniemodel.

(28)Teneinde een effectieve, efficiënte en volledige toetsing van beslissingen van het Bureau door de kamers van beroep mogelijk te maken met gebruikmaking van een transparante, degelijke, eerlijke en billijke procedure, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de beroepsprocedure wanneer voor de procedure met betrekking tot Uniemodellen moet worden afgeweken van de bepalingen van de op grond van artikel 73 van Verordening (EU) 2017/1001 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

(29)Teneinde een vlotte, effectieve en efficiënte werking van het stelsel van Uniemodellen te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de voorschriften inzake de mondelinge procedure en van de nadere regels inzake bewijsvoering, de nadere regels inzake kennisgeving, de communicatiemiddelen en de formulieren die door de partijen in de procedure moeten worden gebruikt, de regels inzake de berekening en de duur van de termijnen, de procedures voor het herroepen van een beslissing of voor het doorhalen van een vermelding in het register van Uniemodellen, de nadere regels inzake de hervatting van de procedure, en de regels inzake de wijze van vertegenwoordiging voor het Bureau.

(30)Teneinde een effectieve en efficiënte organisatie van de kamers van beroep te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van de nadere bepaling van de organisatie van de kamers van beroep, wanneer voor de procedure met betrekking tot Uniemodellen moet worden afgeweken van de op grond van artikel 168 van Verordening (EU) 2017/1001 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

(31)Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen geschieden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 34 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(32)Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 6/2002, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend tot bepaling van de bijzonderheden inzake aanvragen, verzoeken, certificaten, beroepen, regelgeving, kennisgevingen en ieder ander document waarvoor de in Verordening (EG) nr. 6/2002 bepaalde procedurevereisten gelden, tot bepaling van het maximumtarief voor vergoeding van de werkelijk gemaakte, noodzakelijke procedurekosten, tot bepaling van de bijzonderheden inzake publicaties in het Uniemodellenblad en het Publicatieblad van het Bureau, de nadere regels inzake de uitwisseling van informatie tussen het Bureau en de nationale autoriteiten, inzake de vertaling van bewijsstukken in schriftelijke procedures, en inzake de precieze soorten beslissingen die door één enkel lid van de nietigheidsafdeling worden genomen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 35 .

(33)Gezien de gevorderde harmonisatie van het auteursrecht in de Unie is het passend het beginsel dat de bescherming uit hoofde van Verordening (EG) nr. 6/2002 en die uit hoofde van het auteursrecht kunnen worden gecumuleerd aan te passen, door ervoor te zorgen dat modellen die worden beschermd door rechten inzake Uniemodellen als auteursrechtelijk beschermde werken worden beschermd, mits aan de eisen van het Unierecht inzake het auteursrecht is voldaan.

(34)Verordening (EG) nr. 6/2002 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd en Verordening (EG) nr. 2246/2002 moet worden ingetrokken.

(35)Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege het autonome karakter van het stelsel van Uniemodellen dat losstaat van de nationale stelsels beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(36)De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 36 en heeft op ... advies uitgebracht,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 6/2002 wordt als volgt gewijzigd:

1)De titel wordt vervangen door:

“Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Uniemodellen”.

2)Artikel 1, lid 1, wordt vervangen door:

“1. Modellen die aan de voorwaarden van deze verordening voldoen, worden hierna “modellen van de Europese Unie” (“Uniemodellen”) genoemd.”.

3)In alle artikelen wordt het woord “Gemeenschapsmodel” vervangen door “Uniemodel” en worden de nodige grammaticale wijzigingen aangebracht.

4)In de gehele verordening wordt de term “rechtbank voor het Gemeenschapsmodel” vervangen door “rechtbank voor het Uniemodel” en worden de nodige grammaticale wijzigingen aangebracht.

5)In artikel 1, lid 3, in artikel 7, lid 1, in artikel 11, lid 1, in artikel 22, lid 1, in artikel 27, lid 1, in artikel 96, lid 1, in artikel 98, lid 1, in artikel 98, lid 5, in artikel 106 bis, lid 1, in artikel 106 bis, lid 2, in artikel 106 quinquies, lid 1, in artikel 106 quinquies, lid 2, en in artikel 110 bis, lid 1, worden de woorden “de Gemeenschap” vervangen door “de Unie” en worden de nodige grammaticale wijzigingen aangebracht.

6)Artikel 2 wordt vervangen door:

“Artikel 2

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (“het Bureau”), dat werd opgericht bij Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad*, voert de taken uit die hem bij deze verordening worden opgelegd.

   

* Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB L 154 van 16.6.2017, blz. 1).”.

7)Het volgende artikel 2 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 2 bis

Handelingsbevoegdheid

Voor deze verordening worden met rechtspersonen gelijkgesteld, vennootschappen en andere juridische eenheden die overeenkomstig het op hen toepasselijke recht bevoegd zijn om in eigen naam drager te zijn van ongeacht welke rechten en verplichtingen, overeenkomsten aan te gaan of andere rechtshandelingen te verrichten en in rechte op te treden.”.

8)Artikel 3 wordt vervangen door:

“Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)“model”: de verschijningsvorm van een voortbrengsel of een deel ervan, die wordt afgeleid uit de kenmerken, met name de lijnen, de omtrek, de kleuren, de vorm, de textuur en de materialen van het voortbrengsel zelf en/of de versiering ervan, met inbegrip van de verplaatsing, overgang of andere vormen van beweging van die kenmerken;

2)“voortbrengsel”: elk op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigd voorwerp, met uitzondering van computerprogramma’s, ongeacht het in een fysiek voorwerp is verwerkt of op digitale wijze tot uiting wordt gebracht, met inbegrip van:

a)verpakkingen, assortimenten, uitvoering, ruimtelijke schikking van voorwerpen die bestemd zijn om in het bijzonder een interieuromgeving te vormen, en onderdelen die zijn bestemd om tot een samengesteld voortbrengsel te worden samengevoegd;

b)grafische werken of symbolen, logo’s, oppervlaktepatronen, typografische lettertypen en grafische gebruikersinterfaces;

3)“samengesteld voortbrengsel”: een voortbrengsel dat bestaat uit meerdere onderdelen die vervangen kunnen worden, zodat het voortbrengsel uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet kan worden.”.

9)In artikel 4 wordt lid 1 vervangen door:

“1. Een model wordt als Uniemodel beschermd indien het nieuw is en een eigen karakter heeft.”.

10)In artikel 7, lid 2, wordt de inleidende zin vervangen door:

“2. Openbaarmaking wordt voor de toepassing van de artikelen 5 en 6 niet in aanmerking genomen indien het openbaar gemaakte model, dat identiek is aan of dezelfde algemene indruk werkt als het model waarvoor aanspraak op bescherming als ingeschreven Uniemodel wordt gemaakt, voor het publiek beschikbaar is gesteld:”.

11)Artikel 12 wordt vervangen door:

“Artikel 12

Aanvang en duur van de bescherming van het ingeschreven Uniemodel

1. Bij inschrijving door het Bureau wordt een model dat aan de in afdeling 1 gestelde voorwaarden voldoet als ingeschreven Uniemodel beschermd.

2. De inschrijving van een ingeschreven Uniemodel geldt voor vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van indiening van de aanvrage om inschrijving. De houder van het recht kan de beschermingsduur telkens met een of meer tijdvakken van vijf jaar laten verlengen, tot een totale termijn van 25 jaar vanaf de datum van indiening van de aanvrage om inschrijving.”.

12)Artikel 13 wordt geschrapt.

13)De artikelen 15 en 16 worden vervangen door:

“Artikel 15

Vorderingen met betrekking tot de aanspraak op het Uniemodel

1. Wanneer een niet-ingeschreven Uniemodel openbaar wordt gemaakt door of wanneer daarop aanspraak wordt gemaakt door een persoon die uit hoofde van artikel 14 daarop geen recht heeft, of wanneer een ingeschreven Uniemodel is aangevraagd of ingeschreven op naam van een dergelijke persoon, kan de rechthebbende uit hoofde van genoemde bepaling, onverminderd andere rechten of maatregelen die hem of haar ter beschikking staan, voor de bevoegde rechter of autoriteit van de betrokken lidstaat vorderen dat hij of zij als rechtmatig houder van het Uniemodel wordt erkend.

2. Een persoon die samen met anderen recht heeft op een Uniemodel kan overeenkomstig lid 1 vorderen dat hij of zij als medehouder daarvan wordt erkend.

3. Rechtsvorderingen uit hoofde van de leden 1 of 2 kunnen worden ingesteld binnen drie jaar na de datum waarop een ingeschreven Uniemodel werd gepubliceerd of een niet-ingeschreven Uniemodel openbaar werd gemaakt. Deze bepaling is niet van toepassing indien de persoon die geen recht heeft op het Uniemodel te kwader trouw was op het ogenblik waarop een dergelijk model werd aangevraagd, openbaar gemaakt of verkregen.

4. De persoon die uit hoofde van artikel 14 recht heeft op een Uniemodel kan overeenkomstig lid 1 van dit artikel een verzoek tot verandering in het houderschap indienen bij het Bureau, samen met een in kracht van gewijsde gegane beslissing van de bevoegde rechter of autoriteit van de betrokken lidstaat.

5. In het geval van een ingeschreven Uniemodel worden de volgende gegevens in het in artikel 72 bedoelde register van Uniemodellen (“het register”) opgenomen:

a)een vermelding dat overeenkomstig lid 1 een rechtsvordering is ingesteld bij de bevoegde rechter of autoriteit van de betrokken lidstaat;

b)de datum en gegevens van de in kracht van gewijsde gegane beslissing van de bevoegde rechter of autoriteit van de betrokken lidstaat of een andere beëindiging van de procedure;

c)een verandering in de eigendom van het ingeschreven Uniemodel ten gevolge van de in kracht van gewijsde gegane beslissing van de bevoegde rechter of autoriteit van de betrokken lidstaat.

Artikel 16

Gevolgen van de rechterlijke uitspraak inzake de aanspraak op het ingeschreven Uniemodel

1. Wanneer ingevolge een rechtsvordering op grond van artikel 15, lid 1, er zich een volledige verandering in het houderschap van een ingeschreven Uniemodel voltrekt, vervallen licenties en andere rechten op het tijdstip waarop de nieuwe houder van het ingeschreven Uniemodel in het register wordt ingeschreven.

2. Wanneer de houder of een licentiehouder van het ingeschreven Uniemodel, alvorens de instelling van een rechtsvordering op grond van artikel 15, lid 1, in het register is ingeschreven, het model in de Unie heeft geëxploiteerd of daartoe serieuze en daadwerkelijke voorbereidingen heeft getroffen, mag die houder of licentiehouder met deze exploitatie voortgaan, mits hij of zij binnen drie maanden na de opneming van de nieuwe houder in het register aan de nieuwe houder, wiens naam in het register is ingeschreven, om verlening van een niet-uitsluitende licentie verzoekt. De licentie wordt voor een redelijk tijdvak en tegen redelijke voorwaarden verleend.

3. Lid 2 is niet van toepassing, indien de houder van het ingeschreven Uniemodel of de licentiehouder te kwader trouw handelde op het tijdstip waarop die houder of licentiehouder met het exploiteren van het model of het treffen van de voorbereidingen daartoe begon.”.

14)Aan artikel 18 wordt de volgende zin toegevoegd:

“Dat recht omvat het recht een wijziging van de naam van de ontwerper of van het team in het register op te nemen.”.

15)Na de titel van afdeling 4 wordt het volgende artikel 18 bis ingevoegd:

“Artikel 18 bis

Voorwerp van bescherming

Bescherming wordt verleend aan de uiterlijke kenmerken van een ingeschreven Uniemodel die zichtbaar zijn in de aanvrage om inschrijving.”.

16)De artikelen 19 tot en met 21 worden vervangen door:

“Artikel 19

Aan het Uniemodel verbonden rechten

1. Een ingeschreven Uniemodel verleent aan de houder ervan het uitsluitende recht om het te gebruiken en om derden aan wie de houder daartoe geen toestemming heeft gegeven, te beletten het te gebruiken.

2. Met name kan krachtens lid 1 worden verboden:

a)het vervaardigen, aanbieden, in de handel brengen of gebruiken van een voortbrengsel waarin het model is verwerkt of waarop het is toegepast;

b)het invoeren of uitvoeren van een voortbrengsel als bedoeld in punt a);

c)het voor de in de punten a) en b) genoemde doeleinden in voorraad hebben van een voortbrengsel als bedoeld in punt a);

d)het creëren, downloaden, kopiëren en delen of aan anderen distribueren van dragers waarop of software waarin het model wordt vastgelegd om een voortbrengsel als bedoeld in punt a) te kunnen maken.

3. In afwijking van artikel 10, lid 1, heeft de houder van een ingeschreven Uniemodel het recht te verhinderen dat derden in het economische verkeer voortbrengsels binnenbrengen in de Unie vanuit derde landen zonder dat deze in de Unie in het vrije verkeer worden gebracht, wanneer het model op identieke wijze is verwerkt in of is toegepast op die voortbrengselen, of wanneer het model in zijn belangrijkste onderdelen niet van dergelijke voortbrengselen kan worden onderscheiden, en er geen toestemming is verleend.

Het op grond van de eerste alinea verleende recht vervalt indien door de aangever of de houder van de voortbrengselen tijdens de procedure om te bepalen of inbreuk is gemaakt op het Uniemodel, die is ingesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad*, het bewijs wordt geleverd dat de houder van het ingeschreven Uniemodel niet gerechtigd is om het op de markt brengen van de voortbrengselen in het land van de eindbestemming te verbieden.

4. Een niet-ingeschreven Uniemodel staat de houder alleen toe de in de leden 1 en 2 genoemde handelingen te verhinderen als het aangevochten gebruik voortvloeit uit het namaken van dat model.

Het bovengenoemde aangevochten gebruik wordt niet beschouwd als voortvloeiende uit het namaken van het niet-ingeschreven Uniemodel indien dit gebruik voortvloeit uit onafhankelijk scheppend werk door een ontwerper van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij het door de rechthebbende openbaar gemaakte model niet kende.

5. Lid 4 is ook van toepassing op een ingeschreven Uniemodel waarvan de publicatie is opgeschort, zolang de relevante inschrijvingen in het register en het dossier niet overeenkomstig artikel 50, lid 4, voor het publiek beschikbaar zijn gesteld.

Artikel 20

Beperking van de aan het Uniemodel verbonden rechten

1. De rechten op een Uniemodel mogen niet geldend worden gemaakt voor:

a)handelingen in de particuliere sfeer en voor niet-commerciële doeleinden;

b)handelingen voor experimentele doeleinden;

c)handelingen bestaande in de reproductie ter illustratie of voor onderricht;

d)handelingen voor het identificeren van of verwijzen naar een voortbrengsel als dat van de houder van het modelrecht;

e)handelingen bedoeld voor commentaar, kritiek of parodie;

f)de uitrusting van in een derde land geregistreerde vaartuigen en luchtvaartuigen en die zich tijdelijk op het grondgebied van de Unie bevinden;

g)de invoer in de Unie van vervangingsonderdelen en toebehoren voor de reparatie van de in punt f) genoemde vaartuigen en luchtvaartuigen;

h)reparaties aan de in punt f) genoemde vaartuigen en luchtvaartuigen.

2. Lid 1, punten c), d) en e), zijn alleen van toepassing indien de handelingen verenigbaar zijn met de eerlijke handelsgebruiken, zij niet zonder noodzaak afbreuk doen aan de normale exploitatie van het model en, in het geval van punt c), de bron wordt vermeld van het voortbrengsel waarin het model is verwerkt of waarop het is toegepast.

Artikel 20 bis

Reparatieclausule

1. Bescherming wordt niet verleend aan een Uniemodel dat een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vormt waarvan de uiterlijke kenmerken bepalend zijn voor het model van het samengestelde voortbrengsel, en dat in de zin van artikel 19, lid 1, uitsluitend wordt gebruikt voor de reparatie van dat samengestelde voortbrengsel met de bedoeling het zijn oorspronkelijke vorm terug te geven.

2. Lid 1 kan niet worden ingeroepen door fabrikanten of verkopers van een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel die consumenten niet naar behoren, door middel van een duidelijke en zichtbare aanduiding op het voortbrengsel of op een andere passende wijze, hebben geïnformeerd over de oorsprong van het voortbrengsel dat moet worden gebruikt voor de reparatie van het samengestelde voortbrengsel, zodat zij met kennis van zaken een keuze kunnen maken tussen concurrerende voortbrengsels die voor de reparatie kunnen worden gebruikt.

Artikel 21

Uitputting van rechten

De aan een Uniemodel verbonden rechten gelden niet voor handelingen die betrekking hebben op een voortbrengsel waarin een als Uniemodel beschermd model is verwerkt of waarop het is toegepast, indien het voortbrengsel door de houder van het Uniemodel, of met diens toestemming, in de Europese Economische ruimte (EER) in de handel is gebracht.

* Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 15).”.

17)In artikel 24 wordt lid 2 vervangen door:

“2. Een Uniemodel kan na verval of afstand nietig worden verklaard, als de aanvrager bewijst een gerechtvaardigd belang te hebben bij het verkrijgen van een materiële beslissing.”.

18)Artikel 25 wordt vervangen door:

“Artikel 25

Nietigheidsgronden

1. Een Uniemodel kan slechts in de volgende situaties nietig worden verklaard:

a)het Uniemodel stemt niet overeen met de omschrijving van artikel 3, punt 1);

b)het Uniemodel beantwoordt niet aan de voorwaarden van de artikelen 4 tot en met 9;

c)de houder van het recht kan krachtens een beslissing van de bevoegde rechter of autoriteit geen aanspraak op het Uniemodel maken uit hoofde van artikel 14;

d)het Uniemodel is strijdig met een ouder model dat voor het publiek beschikbaar is gesteld, en dat vanaf een aan de datum van indiening van de aanvrage voorafgaand tijdstip of, wanneer aanspraak op voorrang wordt gemaakt, vanaf de datum van voorrang van het Uniemodel wordt beschermd:

i) als ingeschreven Uniemodel dan wel door een aanvrage om inschrijving als Uniemodel, onder voorbehoud van inschrijving,

ii) door een ingeschreven modelrecht van een lidstaat, dan wel door een aanvrage om een zodanig recht, onder voorbehoud van inschrijving, of

iii) door een modelrecht dat is ingeschreven overeenkomstig de Akte van Genève bij de Overeenkomst van ‘s-Gravenhage betreffende de internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid van 1999 (“de Akte van Genève”), met werking in de Unie, of door een aanvrage om een zodanig recht, onder voorbehoud van inschrijving;

e)in een later model wordt van een onderscheidend teken gebruik gemaakt en het Unierecht of het recht van de lidstaat dat op dat teken van toepassing is, staat de houder van het recht op het teken toe dat gebruik te verbieden;

f)in het model wordt zonder toestemming gebruik gemaakt van een werk dat in een lidstaat auteursrechtelijk is beschermd;

g)het model vormt een oneigenlijk gebruik van een van de in artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs ter bescherming van de industriële eigendom (“ het Verdrag van Parijs”) genoemde zaken, of van kentekenen, emblemen en wapens die niet onder dat artikel vallen en die in een lidstaat van bijzonder algemeen belang zijn.

2. De in lid 1, punten a) en b), vermelde nietigheidsgronden kunnen worden ingeroepen door:

a)iedere natuurlijke of rechtspersoon;

b)elke groep die of elk orgaan dat is opgericht om de belangen van fabrikanten, producenten, dienstenaanbieders, handelaars of consumenten te vertegenwoordigen, indien die groep of dat orgaan overeenkomstig het ter zake geldende recht bevoegd is in eigen naam in rechte op te treden.

3. De in lid 1, punt c), vermelde nietigheidsgrond kan alleen worden ingeroepen door degene die uit hoofde van artikel 14 aanspraak kan maken op het Uniemodel.

4. De in lid 1, punten d), e) en f), vermelde nietigheidsgronden kunnen alleen worden ingeroepen door:

a)de aanvrager of de houder van het oudere recht;

b)de personen die uit hoofde van het Unierecht of het recht van de betrokken lidstaat bevoegd zijn om de desbetreffende rechten uit te oefenen;

c)een licentiehouder die is gemachtigd door een merkhouder of een houder van een modelrecht.

5. De in lid 1, punt g), vermelde nietigheidsgrond kan alleen door de belanghebbende worden ingeroepen.

6. In afwijking van de leden 4 en 5 kunnen de lidstaten bepalen dat de in lid 1, punten d) en g), vermelde gronden ook ambtshalve door de bevoegde instantie van die lidstaat kunnen worden ingeroepen.

7. Het Uniemodel kan niet nietig worden verklaard wanneer de aanvrager of de houder van een van de in lid 1, punten d) tot en met g), bedoelde rechten uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven tot de inschrijving van het Uniemodel alvorens de vordering tot nietigverklaring of de reconventionele vordering in te stellen.

8. De aanvrager of de houder van een van de in lid 1, punten d) tot en met g), bedoelde rechten die de nietigverklaring van het Uniemodel heeft gevorderd of een reconventionele vordering in een inbreukprocedure heeft ingesteld, kan geen nieuwe vordering tot nietigverklaring of nieuwe reconventionele vordering instellen op grond van een van de andere in die punten vermelde rechten die reeds tot staving van de eerste vordering tot nietigverklaring of reconventionele vordering hadden kunnen worden inroepen.”.

19)In artikel 26 wordt lid 1 vervangen door:

“1. Een nietig verklaard Uniemodel wordt geacht van de aanvang af geen rechtsgevolgen als bedoeld in deze verordening te hebben gehad.”.

20)Na artikel 26 wordt de volgende titel ingevoegd:

“Afdeling 6

Inschrijving in het register”.

21)Na de titel van afdeling 6 wordt het volgende artikel 26 bis ingevoegd:

“Artikel 26 bis

Inschrijvingssymbool

De houder van een ingeschreven Uniemodel kan het publiek informeren dat het model in het register is ingeschreven door op het voortbrengsel waarin het model is verwerkt of waarop het is toegepast een in een cirkel geplaatste letter D (design (model)) weer te geven. Een dergelijke inschrijvingsaanduiding kan vergezeld gaan van het inschrijvingsnummer van het model of van een link naar de inschrijving van het model in het register.”.

22)Artikel 28 wordt vervangen door:

“Artikel 28

Overgang van het ingeschreven Uniemodel

1. De overgang van een ingeschreven Uniemodel geschiedt schriftelijk en wordt ondertekend door de partijen bij de overeenkomst, tenzij zij het gevolg is van een rechterlijke uitspraak.

De overgang van een ingeschreven Uniemodel die niet aan de in de eerste alinea vermelde eisen voldoet, is nietig.

2. Op verzoek van een der partijen wordt de overgang van een ingeschreven Uniemodel ingeschreven in het register en gepubliceerd.

3. Een verzoek om inschrijving van een overgang in het register bevat gegevens aan de hand waarvan het ingeschreven Uniemodel, de nieuwe houder en, in voorkomend geval, de vertegenwoordiger van de nieuwe houder kunnen worden geïdentificeerd. Het bevat tevens bescheiden die naar behoren bewijs leveren van de overgang overeenkomstig lid 1.

4. Wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden voor de inschrijving van een overgang, zoals neergelegd in lid 1 of in de in artikel 28 bis bedoelde uitvoeringshandelingen, stelt het Bureau de aanvrager in kennis van de gebreken. Indien de gebreken niet binnen een door het Bureau gestelde termijn worden verholpen, wijst het Bureau de aanvrage om inschrijving van de overgang af.

5. Voor twee of meer ingeschreven Uniemodellen mag één enkele aanvrage om inschrijving van een overgang worden ingediend, mits voor al deze inschreven Uniemodellen de ingeschreven houder en de rechtsopvolger dezelfden zijn.

6. Zolang de overgang niet in het register is ingeschreven mag de rechtverkrijgende zich niet op de uit de inschrijving van het ingeschreven Uniemodel voortvloeiende rechten beroepen.

7. Indien tegenover het Bureau bepaalde termijnen in acht moeten worden genomen, mag de rechtverkrijgende de betrokken verklaringen tegenover het Bureau afleggen wanneer het verzoek om inschrijving van de overgang door het Bureau is ontvangen.

8. Alle documenten waarvan overeenkomstig artikel 66 aan de houder van het ingeschreven Uniemodel kennis moet worden gegeven, worden gezonden aan degene die als houder in het register ingeschreven staat.”.

23)Het volgende artikel 28 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 28 bis

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de overgang

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in het verzoek om inschrijving van een overgang als bedoeld in artikel 28, lid 3;

b)het voor een overgang als bedoeld in artikel 28, lid 3, vereiste soort documentatie, met inachtneming van de toestemming van de ingeschreven houder en de rechtsopvolger.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

24)De artikelen 31 tot en met 34 worden vervangen door:

“Artikel 31

Insolventieprocedure

1. De enige insolventieprocedure waarin een Uniemodel kan worden opgenomen, is een insolventieprocedure die is ingeleid in de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is.

2. Voor verzekeringsondernemingen zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad* en kredietinstellingen zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad** is het in lid 1 bedoelde centrum van de voornaamste belangen de lidstaat waar de onderneming of instelling is toegelaten.

3. Wanneer twee of meer personen houder van een Uniemodel zijn, is lid 1 van toepassing op het aandeel dat de medehouder in het Uniemodel heeft.

4. Indien een Uniemodel betrokken is in een insolventieprocedure, wordt op verzoek van de bevoegde nationale autoriteit de desbetreffende vermelding in het register ingeschreven en gepubliceerd.

Artikel 32

Licentie

1. Een Uniemodel kan het voorwerp zijn van een licentie voor de gehele Unie of voor een deel daarvan. Een licentie kan al dan niet uitsluitend zijn.

2. De aan het Uniemodel verbonden rechten kunnen door de houder worden ingeroepen tegen een licentiehouder die handelt in strijd met een van de bepalingen van de licentieovereenkomst inzake:

a)de duur van de licentie;

b)de vorm waarin het model mag worden gebruikt;

c)de reeks voortbrengselen waarvoor de licentie is verleend;

d)de kwaliteit van de onder de licentie door de licentiehouder vervaardigde voortbrengselen.

3. Tenzij in de licentieovereenkomst anders is vermeld. kan de licentiehouder een vordering wegens inbreuk op een Uniemodel alleen instellen met toestemming van de houder van dat model. De houder van een exclusieve licentie kan deze vordering echter instellen indien de houder van het Uniemodel, na daartoe te zijn aangemaand, niet zelf binnen een redelijke termijn een vordering wegens inbreuk instelt.

4. De licentiehouder is gerechtigd in de vordering wegens inbreuk die de houder van het Uniemodel aanhangig heeft gemaakt, tussen te komen om de geleden schade vergoed te krijgen.

Artikel 32 bis

Procedure voor de inschrijving van licenties en andere rechten in het register

1. Artikel 28, leden 2 en 3, en de krachtens artikel 28 bis en artikel 28, lid 6, vastgestelde voorschriften zijn van overeenkomstige toepassing op de inschrijving van een zakelijk recht of de overgang van een zakelijk recht als bedoeld in artikel 29, de gedwongen tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 30, de betrokkenheid bij insolventieprocedures als bedoeld in artikel 31, en de inschrijving of overgang van een licentie als bedoeld in artikel 32. De in artikel 28, lid 3, bedoelde eis inzake bescheiden geldt niet indien het verzoek wordt ingediend door de houder van het Uniemodel.

2. De aanvrage om inschrijving van de rechten als bedoeld in lid 1 wordt, in voorkomend geval, geacht niet te zijn ingediend zolang de vereiste taks niet is betaald.

3. De aanvrage om inschrijving van een licentie kan een verzoek tot inschrijving in het register bevatten als één of meer van de volgende licenties:

a)een uitsluitende licentie;

b)een onderlicentie indien de licentie wordt verleend door een licentiehouder wiens licentie in het register is ingeschreven;

c)een licentie die beperkt is tot een specifieke reeks voortbrengselen;

d)een licentie die beperkt is tot een deel van de Unie;

e)een tijdelijke licentie.

Indien een verzoek tot inschrijving van de licentie als licentie zoals bedoeld in de eerste alinea, punt c), d) of e), wordt ingediend, moeten in de aanvrage om inschrijving de specifieke reeks voortbrengselen, het deel van de Unie of het tijdvak waarvoor de licentie wordt verleend, worden aangegeven.

4. Indien niet aan de voorwaarden voor de inschrijving van licenties en andere rechten van deze verordening is voldaan, stelt het Bureau de aanvrager van het gebrek in kennis. Indien het gebrek niet binnen een door het Bureau gestelde termijn wordt verholpen, wijst het Bureau de aanvrage om inschrijving af.

Artikel 33

Werking jegens derden

1. De in de artikelen 28, 29 en 32 bedoelde rechtshandelingen betreffende het Uniemodel kunnen in alle lidstaten slechts aan derden worden tegengeworpen nadat zij in het register ingeschreven zijn. Wel kan een zodanige handeling vóór deze inschrijving worden tegengeworpen aan derden die rechten op het ingeschreven Uniemodel verworven hebben na de datum van die handeling, maar die op de datum waarop zij de betrokken rechten verwierven, van die handeling op de hoogte waren.

2. Lid 1 is niet van toepassing op een persoon die het ingeschreven Uniemodel of een recht op het ingeschreven Uniemodel verworven heeft door overdracht van de onderneming in haar geheel of krachtens andere rechtsopvolging onder algemene titel.

3. De werking jegens derden van de in artikel 30 bedoelde rechtshandelingen wordt beheerst door het recht van de overeenkomstig artikel 27 aangewezen lidstaat.

4. De werking jegens derden van een faillissements- of soortgelijke procedure wordt beheerst door het recht van de lidstaat waar de procedure het eerst is ingeleid overeenkomstig het nationale recht of verdragen ter zake.

Artikel 33 bis

Procedure voor de doorhaling of wijziging van inschrijvingen van licenties en overige rechten

1. De op grond van artikel 32 bis, lid 1, verrichte inschrijving wordt op verzoek van een van de betrokkenen doorgehaald of gewijzigd.

2. De aanvrage bevat het inschrijvingsnummer van het ingeschreven Uniemodel of, in geval van een meervoudige inschrijving, het nummer van elk model, en de bijzonderheden omtrent het recht waarvan de inschrijving dient te worden doorgehaald of gewijzigd.

3. De aanvrage gaat vergezeld van documenten waaruit blijkt dat het ingeschreven recht niet langer bestaat of dat de licentiehouder of de houder van een ander recht instemt met de doorhaling of wijziging van de inschrijving.

4. Indien niet is voldaan aan de vereisten voor doorhaling of wijziging van de inschrijving, stelt het Bureau de aanvrager in kennis van de gebreken. Indien de gebreken niet binnen de door het Bureau gestelde termijn worden verholpen, wijst het Bureau het verzoek om doorhaling of wijziging van de inschrijving af.

Artikel 34

De aanvrage om een ingeschreven Uniemodel als deel van het vermogen

De artikelen 27 tot en met 33 bis zijn van toepassing aanvragen om ingeschreven Uniemodellen. Indien het intreden van het rechtsgevolg van een van die bepalingen een inschrijving in het register vergt, wordt aan deze formaliteit voldaan bij de inschrijving van het ingeschreven Uniemodel in het register.

* Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

** Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).”.

25)Artikel 35 wordt vervangen door:

“Artikel 35

Indiening van de aanvrage

1. De aanvrage om een ingeschreven Uniemodel wordt ingediend bij het Bureau.

2. Het Bureau verstrekt de aanvrager onverwijld een ontvangstbewijs, waarop ten minste het dossiernummer, een afbeelding, een beschrijving of een andere aanduiding van het model, de aard en het aantal van de stukken alsmede de datum waarop zij zijn ontvangen, worden vermeld. In het geval van een meervoudige aanvrage worden op het door het Bureau verstrekte ontvangstbewijs de identificatiegegevens van het eerste model en het aantal ingediende modellen vermeld.”.

26)Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

a)de leden 1 tot en met 4 worden vervangen door:

“1. De aanvrage om een ingeschreven Uniemodel moet bevatten:

a)een verzoek om inschrijving;

b)gegevens op grond waarvan de aanvrager kan worden geïdentificeerd;

c)een voor reproductie geschikte afbeelding van het model, op basis waarvan alle details van het voorwerp waarvoor bescherming wordt aangevraagd duidelijk kunnen worden onderscheiden, en publicatie mogelijk is.

2. De aanvrage moet verder een opgave bevatten van de voortbrengselen waarin het model zal worden verwerkt of waarop het zal worden toegepast.

3. Daarnaast kan de aanvrage bevatten:

a)een beschrijving ter verduidelijking van de afbeelding;

b)een verzoek tot opschorting van de publicatie van de inschrijving overeenkomstig artikel 50;

c)indien de aanvrager een vertegenwoordiger heeft aangewezen, gegevens op grond waarvan deze kan worden geïdentificeerd;

d)de classificatie van de voortbrengselen waarin het model zal worden verwerkt of waarop het zal worden toegepast volgens de klasse en de onderklasse van de Overeenkomst van Locarno tot instelling van een internationale classificatie voor tekeningen en modellen van nijverheid (“de Overeenkomst van Locarno”), zoals gewijzigd en van kracht zijnde op de datum van indiening van het model;

e)vermelding van de ontwerper of het team van ontwerpers of een verklaring onder de verantwoordelijkheid van de aanvrager dat de ontwerper of het team van ontwerpers afstand heeft gedaan van het recht op vermelding.

4. Bij de aanvrage wordt de indieningstaks betaald. Indien overeenkomstig lid 3, punt b), een verzoek tot opschorting wordt ingediend, moet daarvoor een bijkomende taks voor opschorting van de publicatie worden betaald.”;

b)lid 5 wordt vervangen door:

“5. Naast de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde voorschriften voldoet een aanvrage om een ingeschreven Uniemodel aan de vormvereisten die in deze verordening en in de overeenkomstig deze verordening vastgestelde uitvoeringshandelingen zijn bepaald. Voor zover die vereisten betrekking hebben op de afbeelding van het model en de wijze daarvan zoals bedoeld in lid 1, punt c), bepaalt de uitvoerend directeur de wijze waarop de verschillende beelden worden genummerd in geval van afbeelding door statische beelden, de formaten en omvang van het elektronische bestand alsook andere toepasselijke technische specificaties. Indien die vereisten voorzien in de identificatie van een voorwerp waarvoor geen bescherming wordt aangevraagd door middel van bepaalde soorten visuele disclaimers of voor het indienen van bepaalde specifieke soorten beelden, kan de uitvoerend directeur aanvullende soorten visuele disclaimers en specifieke soorten beelden bepalen.”.

27)Het volgende artikel 36 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 36 bis

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de aanvrage

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in de aanvrage om een ingeschreven Uniemodel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

28)Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

a)de leden 1 en 2 worden vervangen door:

1. Voor maximaal vijftig modellen kan één meervoudige aanvrage om ingeschreven Uniemodellen worden ingediend. Elk model van een meervoudige aanvrage wordt door het Bureau genummerd volgens een door de uitvoerend directeur vastgesteld systeem.

2. Bij de indiening van de meervoudige aanvrage wordt behalve de in artikel 36, lid 4, bedoelde taksen een indieningstaks betaald voor elk bijkomend model in de meervoudige aanvrage en, indien de aanvrage een verzoek tot opschorting van de publicatie behelst, een taks voor opschorting van de publicatie voor elk model in de meervoudige aanvrage waarvoor om opschorting wordt verzocht.”;

b)lid 3 wordt vervangen door:

“3. De meervoudige aanvrage voldoet aan de voorwaarden voor afbeelding die zijn neergelegd in de overeenkomstig artikel 37 bis vastgestelde uitvoeringshandelingen.”;

c)    lid 4 wordt vervangen door:

“4. Elk van de modellen in een meervoudige aanvrage of een op die aanvrage gebaseerde inschrijving kan onafhankelijk van de andere modellen worden behandeld. Een zodanig model kan onafhankelijk van de andere modellen ten uitvoer worden gelegd, voorwerp van licentie, van een zakelijk recht, van gedwongen tenuitvoerlegging, van een insolventieprocedure, van afstand, van vernieuwing, van overdracht, van opschorting van de publicatie of van nietigverklaring zijn.”.

29)Het volgende artikel 37 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 37 bis

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot meervoudige aanvragen

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die de meervoudige aanvrage moet bevatten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

30)De artikelen 38 en 39 worden vervangen door:

“Artikel 38

Datum van indiening

De datum van indiening van een aanvrage om een ingeschreven Uniemodel is de datum waarop de aanvrager de documenten met de in artikel 36, lid 1, bedoelde gegevens bij het Bureau indient, op voorwaarde dat de in artikel 36, lid 4, en artikel 37, lid 2, bedoelde indieningstaksen worden betaald binnen een maand nadat die documenten zijn ingediend.

Artikel 39

Gelijkwaardigheid van de aanvrage met een nationale aanvrage

Een aanvrage om een ingeschreven Uniemodel waaraan een datum van indiening is toegekend, is in de lidstaten gelijkwaardig aan een op regelmatige wijze ingediende nationale aanvrage, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met het recht van voorrang dat voor de aanvrage om een Uniemodel wordt ingeroepen.”.

31)De artikelen 40, 41 en 42 worden vervangen door:

“Artikel 40

Classificatie en opgaven van voortbrengselen

1. Voortbrengselen waarin een Uniemodel zal worden verwerkt of waarop het zal worden toegepast worden ingedeeld volgens de classificatie van Locarno, zoals gewijzigd en van kracht op de datum van indiening van het model.

2. De opgave van het voortbrengsel geeft duidelijk en nauwkeurig de aard van de voortbrengselen aan en maakt het mogelijk elk voortbrengsel in slechts één klasse en onderklasse van de classificatie van Locarno in te delen, indien mogelijk met behulp van de door het Bureau beschikbaar gestelde geharmoniseerde databank van opgaven van voortbrengselen. De opgave van het voortbrengsel is in overeenstemming met de afbeelding van het model.

3. De voortbrengselen worden gegroepeerd volgens de classificatie van Locarno, waarbij elke groep van voortbrengselen wordt voorafgegaan door het nummer van de klasse waartoe die groep behoort, en wordt gerangschikt volgens de volgorde van de klassen en onderklassen van die classificatie.

4. Indien de aanvrager opgaven van voortbrengselen gebruikt die niet in de lid 2 bedoelde databank staan of die niet in overeenstemming zijn met de afbeelding van het model, kan het Bureau opgaven van voortbrengselen uit die databank voorstellen. Het Bureau mag verder gaan met het onderzoek op basis van de voorgestelde opgaven van voortbrengselen indien de aanvrager niet binnen de door het Bureau gestelde termijn reageert.

Artikel 41

Recht van voorrang

1. Wie op regelmatige wijze een aanvrage om een modelrecht of om een gebruiksmodel heeft ingediend in of voor een staat die partij is bij het Verdrag van Parijs of bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, of zijn of haar rechtverkrijgende, geniet voor de indiening van een aanvrage om een ingeschreven Uniemodel voor hetzelfde model of gebruiksmodel, voorrang gedurende een periode van zes maanden na de indiening van de eerste aanvrage.

2. Elke aanvrage die overeenkomstig het recht van de staat waar de aanvrage is ingediend dan wel overeenkomstig bilaterale of multilaterale overeenkomsten volstaat om de datum vast te stellen waarop de aanvrage is ingediend, ongeacht de uitkomst van de aanvrage, wordt geacht een recht van voorrang te doen ontstaan.

3. Met een eerste aanvrage waarvan de datum van indiening het begintijdstip van de termijn van voorrang is, wordt gelijkgesteld een latere aanvrage die is ingediend voor hetzelfde model en in of voor dezelfde staat als de eerdere aanvrage, mits de eerdere aanvrage op de datum van indiening van de latere aanvrage is ingetrokken, prijsgegeven of afgewezen, zonder voor het publiek ter inzage te hebben gelegen en zonder rechten te hebben laten bestaan, en mits zij nog niet als grondslag heeft gediend voor het beroep op het recht van voorrang. De eerdere aanvrage kan dan niet meer als grondslag dienen voor het beroep op het recht van voorrang.    

4. Indien de eerste aanvrage is ingediend in een staat die geen partij is bij het Verdrag van Parijs of bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, zijn de leden 1 tot en met 3 slechts van toepassing voor zover deze staat, blijkens gepubliceerde gegevens, aan een bij het Bureau ingediende eerste aanvrage een recht van voorrang verbindt onder vergelijkbare voorwaarden en met vergelijkbare rechtsgevolgen als die van deze verordening. Indien nodig vraagt de uitvoerend directeur de Commissie of zij kan onderzoeken of de in de eerste zin bedoelde staat een zodanige wederkerige behandeling verleent. Indien de Commissie vaststelt dat de wederkerige behandeling wordt verleend, maakt zij een mededeling in die zin in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

5. Het in lid 4 bedoelde recht van voorrang is van toepassing met ingang van de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van de mededeling dat wederkerige behandeling wordt verleend, tenzij de mededeling voorziet in een eerdere toepassingsdatum. Het is niet langer van toepassing vanaf de datum waarop de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendmaakt dat de reciprociteit niet langer wordt toegekend, tenzij in de mededeling een vroegere datum wordt genoemd.

6. De in de leden 4 en 5 bedoelde mededelingen worden tevens in het Publicatieblad van het Bureau bekendgemaakt.

Artikel 42

Beroep op voorrang

1. De aanvrager van een ingeschreven Uniemodel die zich wil beroepen op de voorrang van een eerdere aanvrage dient ofwel samen met de aanvrage, ofwel binnen twee maanden na de datum van indiening een verklaring van voorrang in. Die verklaring van voorrang bevat de datum en het land van de eerdere aanvrage. Het dossiernummer van de eerste aanvrage en de documentatie ter staving van het beroep op voorrang worden binnen drie maanden na de datum van indiening van de verklaring van voorrang ingediend.

2. De uitvoerend directeur kan bepalen dat de documentatie die de aanvrager tot staving van het beroep op voorrang moet verstrekken minder moet omvatten dan de documentatie die vereist is op grond van de overeenkomstig artikel 42 bis vastgestelde uitvoeringshandelingen, op voorwaarde dat de vereiste informatie voor het Bureau beschikbaar is uit andere bronnen.”.

32)Het volgende artikel 42 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 42 bis

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot het beroep op voorrang

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot welke documentatie moet worden ingediend voor het inroepen van voorrang van een eerdere aanvrage overeenkomstig artikel 42, lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

33)Artikel 43 wordt vervangen door:

“Artikel 43

Rechtsgevolgen van het recht van voorrang

Het recht van voorrang heeft ten gevolge dat voor de toepassing van de artikelen 5, 6, 7 en 22 en van artikel 25, lid 1, punten d), e) en f), en artikel 50, lid 1, de datum van voorrang als de datum van indiening van de aanvrage om een ingeschreven Uniemodel wordt beschouwd.”.

34)Artikel 44 wordt vervangen door:

“Artikel 44

Voorrang in geval van tentoonstelling

1. Indien de aanvrager van een ingeschreven Uniemodel voortbrengselen waarin het model is verwerkt of waarop het wordt toegepast, exposeert op een officiële of officieel erkende internationale tentoonstelling in de zin van het Verdrag betreffende internationale tentoonstellingen van 1928 zoals laatstelijk gewijzigd op 30 november 1972, kan de aanvrager zich, wanneer de aanvrage wordt ingediend binnen zes maanden na de datum van de eerste expositie van die voortbrengselen, vanaf die datum beroepen op het recht van voorrang.

2. De aanvrager die zich wil beroepen op voorrang in de zin van lid 1 dient ofwel samen met de aanvrage, ofwel binnen twee maanden na de datum van indiening een verklaring van voorrang in. De aanvrager dient binnen drie maanden na de verklaring van voorrang bewijs in dat de voortbrengselen waarin het model is verwerkt of waarop het is toegepast, geëxposeerd zijn in de zin van lid 1.

3. Voorrang voor een tentoonstelling, toegekend in een lidstaat of een derde land, verlengt de voorrangstermijn van artikel 41 niet.”.

35)Het volgende artikel 44 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 44 bis

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de aard en de details van het in te dienen bewijs voor een beroep op voorrang in geval van tentoonstelling overeenkomstig artikel 44, lid 2. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

36)Het kopje van titel V wordt als volgt vervangen:

“TITEL V

INSCHRIJVINGSPROCEDURE, VERNIEUWING EN WIJZIGING”.

37)Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

a)lid 1 wordt vervangen door:

“1. Het Bureau onderzoekt of de aanvrage om een ingeschreven Uniemodel voldoet aan de vereisten van artikel 38 voor de toekenning van een datum van indiening.”;

b)de leden 2 en 3 worden vervangen door:

“2. Het Bureau onderzoekt of:

a)de aanvrage om een ingeschreven Uniemodel voldoet aan de voorwaarden en vereisten van artikel 36, lid 5, en, in het geval van een meervoudige aanvrage, aan die van artikel 37, lid 3;

b)voor zover van toepassing, is de bijkomende taks voor opschorting van de publicatie overeenkomstig artikel 36, lid 4, betaald binnen de voorgeschreven termijn;

c)voor zover van toepassing, zijn de bijkomende indieningstaksen voor een meervoudige aanvrage overeenkomstig artikel 37, lid 2, betaald binnen de voorgeschreven termijn.

3. Indien de aanvrage om een ingeschreven Uniemodel niet voldoet aan de in lid 1 gestelde vereisten, verzoekt het Bureau de aanvrager binnen twee maanden na de kennisgeving van dat verzoek de vastgestelde gebreken op te heffen of de achterstallige betalingen alsnog te verrichten.

4. Indien de aanvrager met betrekking tot de in lid 1 gestelde vereisten niet aan het verzoek voldoet, wordt de aanvrage niet behandeld als een aanvrage om een ingeschreven Uniemodel. Indien de aanvrager gehoor geeft aan het verzoek met betrekking tot die vereisten, kent het Bureau als datum van indiening van de aanvrage de datum toe waarop de gebreken zijn opgeheven of de achterstallige betalingen alsnog zijn verricht.

5. Indien de aanvrager met betrekking tot de in lid 2, punten a) en b), gestelde vereisten niet aan het verzoek voldoet, wordt de aanvrage door het Bureau afgewezen.

6. Indien de aanvrager met betrekking tot de in lid 2, punt c), gestelde vereisten niet aan het verzoek voldoet, wordt de aanvrage niet behandeld als een aanvrage om een ingeschreven Uniemodel met betrekking tot de bijkomende modellen, tenzij uit de aanvrage duidelijk blijkt welke modellen het betaalde bedrag moet dekken. Bij ontbreken van andere criteria om vast te stellen op welke modellen het betaalde bedrag betrekking heeft, behandelt het Bureau de modellen in de volgorde waarin zij overeenkomstig de artikel 37 bis vastgestelde regels zijn genummerd. De aanvrage wordt niet behandeld als een aanvrage om een ingeschreven Uniemodel met betrekking tot de modellen waarvoor de bijkomende indieningstaksen niet of niet volledig zijn betaald.

7. Indien de bepalingen betreffende een beroep op voorrang niet in acht worden genomen, vervalt het recht van voorrang voor de aanvrage.”.

38)Artikel 46 wordt geschrapt.

39)Artikel 47 wordt vervangen door:

“Artikel 47

Gronden voor niet-inschrijving

1. Indien het Bureau bij zijn onderzoek overeenkomstig artikel 45 bemerkt dat het model waarvoor bescherming wordt aangevraagd niet overeenstemt met de omschrijving in artikel 3, punt 1, of strijdig is met de openbare orde of de goede zeden, deelt het de aanvrager mee dat het model niet kan worden ingeschreven, met vermelding van de grond voor niet-inschrijving.

2. In de in lid 1 bedoelde kennisgeving vermeldt het Bureau een termijn binnen welke de aanvrager opmerkingen kan indienen, de aanvrage of de beelden waartegen bezwaar wordt gemaakt kan intrekken, of een gewijzigde afbeelding van het model kan indienen die alleen in onbelangrijke details verschilt van de oorspronkelijk ingediende afbeelding.

3. Indien de aanvrager er niet in slaagt de gronden voor niet-inschrijving op te heffen, wijst het Bureau de aanvrage af. Indien die gronden slechts op sommige modellen van een meervoudige aanvrage betrekking hebben, wijst het Bureau de aanvrage alleen met betrekking tot die modellen af.”.

40)Het volgende artikel 47 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 47 bis

Intrekking en wijziging

1. De aanvrager kan op elk ogenblik een aanvrage van een Uniemodel intrekken of, in het geval van een meervoudige aanvrage, sommige modellen van een meervoudige aanvrage intrekken.

2. De aanvrager kan op elk ogenblik de afbeelding van het aangevraagde Uniemodel in onbelangrijke details wijzigen.”.

41)Het volgende artikel 47 ter wordt ingevoegd:

“Artikel 47 ter

Delegatie van bevoegdheden met betrekking tot de wijziging van de aanvrage

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 109, lid 2, gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de nadere procedureregels voor de in artikel 47 bis, lid 2, bedoelde wijziging van de aanvrage te bepalen.”.

42)Artikel 48 wordt vervangen door:

“Artikel 48

Inschrijving

1. Indien aan de vereisten voor een aanvrage om een ingeschreven Uniemodel is voldaan, en voor zover de aanvrage niet is afgewezen uit hoofde van artikel 47, schrijft het Bureau het in de aanvrage vervatte model en de in artikel 72, lid 2, bedoelde gegevens in het register in.

2. Indien de aanvrage een verzoek om opschorting van de publicatie overeenkomstig artikel 50 bevat, worden een vermelding van dat verzoek en de datum waarop de termijn van opschorting afloopt ook in het register ingeschreven.

3. De inschrijving draagt als datum de in artikel 38 bedoelde datum van indiening.

4. De krachtens artikel 36, lid 4, en artikel 37, lid 2, verschuldigde taksen worden niet terugbetaald, zelfs niet wanneer het aangevraagde model niet wordt ingeschreven.”.

43)Artikel 49 wordt vervangen door:

“Artikel 49

Publicatie

Na de inschrijving publiceert het Bureau het ingeschreven Uniemodel in het in artikel 73, lid 1, punt a), bedoelde Uniemodellenblad.”.

44)Het volgende artikel 49 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 49 bis

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de publicatie

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die de in artikel 49 bedoelde publicatie moet bevatten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

45)Artikel 50 wordt vervangen door:

“Artikel 50

Opschorting van de publicatie

1. De indiener van een aanvrage om een ingeschreven Uniemodel kan bij het indienen van de aanvrage verzoeken de publicatie van het ingeschreven Uniemodel gedurende dertig maanden vanaf de datum van indiening van de aanvrage of, indien aanspraak op voorrang wordt gemaakt, vanaf de datum van voorrang op te schorten.

2. Wanneer een in lid 1 bedoeld verzoek wordt gedaan en indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 48, vindt de inschrijving als ingeschreven Uniemodel plaats, doch worden, behoudens het bepaalde in artikel 74, lid 2, noch de afbeelding van het model, noch enig dossier betreffende de aanvrage voor het publiek ter inzage gelegd.

3. Het Bureau publiceert in het Uniemodellenblad een vermelding van een in lid 1 bedoeld verzoek. De vermelding bevat gegevens aan de hand waarvan de identiteit van de houder van het ingeschreven Uniemodel kan worden vastgesteld, de naam van de eventuele vertegenwoordiger, de datum van indiening en inschrijving, en het dossiernummer van de aanvrage. Noch de afbeelding van het model, noch enige informatie betreffende de verschijningsvorm ervan worden gepubliceerd.

4. Bij het verstrijken van de termijn van opschorting of, indien de houder daarom verzoekt, op een vroegere datum legt het Bureau alle aantekeningen in het register alsmede het dossier betreffende de aanvrage ter inzage van het publiek en publiceert het het ingeschreven Uniemodel in het Uniemodellenblad.

5. De houder kan de in lid 4 bedoelde publicatie van het ingeschreven Uniemodel voorkomen door uiterlijk drie maanden vóór het verstrijken van de termijn van opschorting een verzoek om afstand van het Uniemodel overeenkomstig artikel 51 in te dienen. Verzoeken om inschrijving van de afstand in het register die niet voldoen aan de vereisten van artikel 51 en de overeenkomstig artikel 51 bis vastgestelde uitvoeringshandelingen, of verzoeken die na de in de eerste zin genoemde termijn zijn ingediend, worden afgewezen.

6. In het geval van een inschrijving op basis van een meervoudige aanvrage geeft de houder, samen met het in lid 4 bedoelde verzoek om eerdere publicatie of het in lid 5 bedoelde verzoek om afstand, duidelijk aan welke van de modellen in de aanvrage eerder moeten worden gepubliceerd of waarvan afstand moet worden gedaan en voor welke modellen opschorting van de publicatie moet worden voortgezet.

7. Wanneer de houder niet aan de in lid 6 gestelde eis voldoet, verzoekt het Bureau de houder dit gebrek binnen een bepaalde termijn te verhelpen; deze termijn mag in geen geval na de opschortingstermijn van dertig maanden verstrijken.

8. Indien het in lid 7 bedoelde gebrek niet binnen de opgegeven termijn wordt verholpen, wordt het verzoek om eerdere publicatie geacht niet te zijn ingediend of wordt het verzoek om afstand afgewezen.

9. Tijdens de duur van de opschorting mag een rechtsvordering op grond van een ingeschreven Uniemodel slechts worden ingesteld, indien de gedaagde van de in het register en in het dossier betreffende de aanvrage vervatte informatie in kennis is gesteld.”.

46)Het volgende artikel 50 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 50 bis

Publicatie na de termijn van opschorting

Bij het verstrijken van de in artikel 50 bedoelde termijn van opschorting of in het geval van een verzoek om eerdere publicatie, en zo spoedig als technisch mogelijk is:

a)publiceert het Bureau het ingeschreven Uniemodel in het Uniemodellenblad, met de in de overeenkomstig artikel 49 bis vastgestelde regels uiteengezette vermeldingen, samen met een vermelding van het feit dat de aanvrage een verzoek om opschorting van de publicatie overeenkomstig artikel 50 bevatte;

b)legt het Bureau alle bestanden die op het model betrekking hebben ter inzage van het publiek;

c)legt het Bureau alle inschrijvingen in het register ter inzage van het publiek, met inbegrip van de inschrijvingen die krachtens artikel 74, lid 5, van inzage zijn uitgesloten.”.

47)Het volgende artikel 50 ter wordt ingevoegd:

“Artikel 50 ter

Inschrijvingsbewijzen

Na de publicatie van het ingeschreven Uniemodel geeft het Bureau een inschrijvingsbewijs af. Het Bureau verstrekt al dan niet voor eensluidend gewaarmerkte kopieën van het inschrijvingsbewijs, zulks tegen betaling van een taks indien deze kopieën niet elektronisch worden verstrekt.”.

48)De volgende artikelen 50 quater en 50 quinquies worden ingevoegd:

“Artikel 50 quater

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in en de vorm van het in artikel 50 ter bedoelde inschrijvingsbewijs. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 50 quinquies

Vernieuwing

1. De inschrijving van het Uniemodel wordt vernieuwd op verzoek van de houder van het recht of van eenieder die uitdrukkelijk door de houder gemachtigd is, mits de vernieuwingstaksen zijn betaald.

2. Het Bureau stelt de houder van het ingeschreven Uniemodel en elke houder van een ingeschreven recht op het Uniemodel ten minste zes maanden vóór de datum van verstrijken van de geldigheid van de inschrijving van dat verstrijken in kennis. Verzuim van kennisgeving leidt niet tot aansprakelijkheid van het Bureau en laat het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving onverlet.

3. Het verzoek tot vernieuwing moet worden ingediend binnen een periode van zes maanden vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving. De vernieuwingstaks wordt ook binnen die termijn betaald. Bij gebreke daarvan kan het verzoek worden ingediend en kan de taks worden betaald binnen een extra termijn van zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving, op voorwaarde dat een toeslag voor laattijdige betaling van de vernieuwingstaks of voor laattijdige indiening van het verzoek tot vernieuwing binnen deze extra termijn wordt betaald.

4. Het in lid 1 bedoelde verzoek tot vernieuwing bevat:

a)de naam van de persoon die de vernieuwing aanvraagt;

b)het inschrijvingsnummer van het te vernieuwen Uniemodel;

c)in geval van een inschrijving op basis van een meervoudige aanvrage, een vermelding van de modellen waarvoor om vernieuwing is verzocht.

Indien de vernieuwingstaksen zijn betaald, wordt de betaling beschouwd als een verzoek tot vernieuwing, mits deze alle nodige gegevens bevat om het doel van de betaling vast te stellen.

5. In geval van een inschrijving op basis van een meervoudige aanvrage, waarbij de betaalde taksen niet toereikend zijn om alle modellen te dekken waarvoor om vernieuwing is verzocht, wordt de inschrijving vernieuwd als duidelijk is op welke modellen het betaalde bedrag betrekking heeft. Bij ontbreken van andere criteria om vast te stellen op welke modellen het betaalde bedrag betrekking heeft, behandelt het Bureau de modellen in de volgorde waarin zij op grond van de in artikel 37 bis vastgestelde regels zijn genummerd.

6. De vernieuwing werkt vanaf de dag na de datum waarop de geldigheid van de inschrijving verstrijkt. De vernieuwing wordt in het register opgetekend.

7. Indien het verzoek tot vernieuwing binnen de in lid 3 vermelde termijnen wordt ingediend, maar niet is voldaan aan de andere in dit artikel gestelde vernieuwingsvoorwaarden, stelt het Bureau de aanvrager in kennis van de vastgestelde gebreken.

8. Wanneer een verzoek tot vernieuwing niet is ingediend of is ingediend na het verstrijken van de in lid 3 gestelde termijn, of wanneer de taksen niet worden betaald of pas worden betaald nadat de betrokken termijn is verstreken, of indien de in lid 7 bedoelde gebreken niet binnen die termijn zijn verholpen, stelt het Bureau vast dat de geldigheidsduur van de inschrijving is verstreken en stelt het de houder van het Uniemodel hiervan in kennis. Wanneer de vaststelling definitief is geworden, haalt het Bureau de inschrijving van het model in het register door. De doorhaling gaat in daags na de datum waarop de geldigheidsduur van de inschrijving verstrijkt. Wanneer de vernieuwingstaksen zijn betaald doch de vernieuwing van de inschrijving niet is gebeurd, worden deze taksen terugbetaald.

9. Voor twee of meer modellen kan één verzoek tot vernieuwing worden ingediend, op voorwaarde dat de houder of de vertegenwoordiger dezelfde is voor alle modellen waarop het verzoek van toepassing is. De vereiste vernieuwingstaks moet ten aanzien van elk te vernieuwen model worden betaald.”.

49)Het volgende artikel 50 sexies wordt ingevoegd:

“Artikel 50 sexies

Wijziging

1. De afbeelding van het ingeschreven Uniemodel wordt in het register noch tijdens de geldigheidsduur van de inschrijving noch bij de vernieuwing daarvan gewijzigd, behalve in onbelangrijke details.

2. Een verzoek van de houder tot wijziging omvat de afbeelding van het ingeschreven Uniemodel in de gewijzigde versie ervan.

3. Een verzoek tot wijziging wordt pas geacht te zijn ingediend nadat de verschuldigde taks is betaald. Indien de taks niet of niet volledig is betaald, stelt het Bureau de houder daarvan in kennis. Voor wijziging van hetzelfde bestanddeel in twee of meer ingeschreven modellen mag één enkel verzoek worden ingediend, op voorwaarde dat de houder voor alle modellen dezelfde is. De vereiste wijzigingstaks dient ten aanzien van elke te wijzigen inschrijving te worden betaald. Indien niet aan de voorschriften betreffende de wijziging van de inschrijving zoals uiteengezet in dit artikel en de overeenkomstig artikel 50 septies vastgestelde uitvoeringshandelingen wordt voldaan, stelt het Bureau de houder in kennis van het gebrek. Indien de gebreken binnen een door het Bureau te stellen termijn niet worden opgeheven, wijst het Bureau het verzoek tot wijziging af.

4. De publicatie van de inschrijving van de wijziging bevat een afbeelding van het gewijzigde ingeschreven Uniemodel.”.

50)Het volgende artikel 50 septies wordt ingevoegd:

“Artikel 50 septies

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de wijziging

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in het in artikel 50 sexies, punt 2, bedoelde verzoek tot wijziging. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

51)Het volgende artikel 50 octies wordt ingevoegd:

“Artikel 50 octies

Wijziging van de naam of het adres

1. De houder van een Uniemodel stelt het Bureau in kennis van een wijziging van zijn naam of adres die niet het gevolg is van een overdracht of een wijziging van de eigendom van het ingeschreven Uniemodel.

2. De houder van twee of meer ingeschreven modellen mag één enkel verzoek tot wijziging van zijn naam of adres indienen.

3. Indien niet aan de voorschriften betreffende een wijziging van de naam of het adres zoals uiteengezet in dit artikel en de overeenkomstig artikel 50 nonies vastgestelde uitvoeringshandelingen wordt voldaan, stelt het Bureau de houder van het Uniemodel in kennis van het gebrek. Indien het gebrek niet binnen een door het Bureau te stellen termijn worden verholpen, wijst het Bureau het verzoek af.

4. De leden 1, 2 en 3 zijn ook van toepassing op wijzigingen van de naam en het adres van de ingeschreven vertegenwoordiger.

5. Het Bureau voert de in artikel 72, lid 3, punten a) en b), bedoelde gegevens in het register in.

6. De leden 1 tot en met 4 zijn van toepassing op aanvragen om een Uniemodel. De wijziging wordt opgenomen in de dossiers die met betrekking tot de aanvrage om het Uniemodel door het Bureau worden bijgehouden.”.

52)Het volgende artikel 50 nonies wordt ingevoegd:

“Artikel 50 nonies

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de wijziging van de naam of het adres

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een verzoek tot wijziging van de naam of het adres overeenkomstig artikel 50 octies, lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

53)Artikel 51 wordt vervangen door:

“Artikel 51

Afstand

1. Van de afstand van een ingeschreven Uniemodel wordt door de houder schriftelijk kennis gegeven aan het Bureau. De afstand gaat pas in na inschrijving in het register.

2. Indien afstand wordt gedaan van een Uniemodel waarvan de publicatie is opgeschort, wordt deze aanvrage geacht van de aanvang af geen rechtsgevolgen als bedoeld in deze verordening te hebben gehad.

3. De afstand wordt slechts ingeschreven met toestemming van de houder van een in het register ingeschreven recht. Indien een licentie is ingeschreven, wordt de afstand pas in het register ingeschreven nadat de houder van het ingeschreven Uniemodel heeft aangetoond dat de licentiehouder vooraf in kennis is gesteld van zijn of haar voornemen om afstand te doen. De inschrijving van de afstand vindt plaats na afloop van de termijn van drie maanden na de datum waarop de houder het Bureau de zekerheid heeft gegeven dat de licentiehouder in kennis is gesteld van het voornemen om van het model afstand te doen, of vóór het verstrijken van die termijn, zodra de houder aantoont dat de licentiehouder toestemming heeft verleend.

4. Indien krachtens artikel 15 bij een bevoegde rechter of autoriteit een vordering inzake het recht op een ingeschreven Uniemodel is ingesteld, schrijft het Bureau de afstand slechts in het register in wanneer de eiser hiermee heeft ingestemd.

5. Indien niet aan de voorschriften betreffende de afstand zoals uiteengezet in dit artikel en de overeenkomstig artikel 51 bis vastgestelde uitvoeringshandelingen wordt voldaan, stelt het Bureau de aangever in kennis van de gebreken. Indien de gebreken niet binnen de door het Bureau gestelde termijn worden verholpen, voert het Bureau de afstand niet in het register in.”.

54)Het volgende artikel 51 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 51 bis

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de afstand

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)de nadere gegevens die moeten worden opgenomen in een verklaring van afstand overeenkomstig artikel 51, lid 1;

b)het soort documentatie dat is vereist als bewijs van toestemming van een derde overeenkomstig artikel 51, lid 3, en die van een eiser overeenkomstig artikel 51, lid 4.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

55)Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:

a)lid 1 wordt vervangen door:

“1. Onverminderd artikel 25, leden 2 tot en met 5, kan ieder natuurlijk of rechtspersoon, alsmede een daartoe gemachtigd overheidsorgaan, bij het Bureau een verzoek tot nietigverklaring van een ingeschreven Uniemodel indienen.”;

b)lid 3 wordt vervangen door:

“3. Een vordering tot nietigverklaring is niet ontvankelijk wanneer op een vordering met hetzelfde voorwerp en op dezelfde grond en aangaande dezelfde partijen door het Bureau of door een rechtbank voor het Uniemodel als bedoeld in artikel 80 uitspraak ten gronde is gedaan en de beslissing van het Bureau of de rechtbank voor het Uniemodel over die vordering definitief is geworden.”.

56)Artikel 53 wordt vervangen door:

“Artikel 53

Onderzoek van de vordering

1. Indien het Bureau vaststelt dat de vordering tot nietigverklaring ontvankelijk is, onderzoekt het of de in artikel 25 genoemde nietigheidsgronden een beletsel vormen voor de instandhouding van het ingeschreven Uniemodel.

2. Bij het onderzoek van de vordering tot nietigverklaring verzoekt het Bureau zo dikwijls als nodig de partijen binnen een door het Bureau te stellen termijn te antwoorden op mededelingen van de andere partijen of van het Bureau zelf.

3. Op verzoek van de houder van het ingeschreven Uniemodel levert een verzoeker om nietigverklaring die zich beroept op een ouder Uniemerk of nationaal merk als een onderscheidend teken in de zin van artikel 25, lid 1, punt e, bewijs dat dat merk normaal is gebruikt overeenkomstig artikel 64, leden 2 en 3, van Verordening (EU) 2017/1001 en de overeenkomstig artikel 53 bis van deze verordening vastgestelde regels.

4. Een vermelding van de beslissing van het Bureau betreffende de vordering tot nietigverklaring wordt in het register opgenomen wanneer zij onherroepelijk is geworden.

5. Het Bureau kan de partijen verzoeken een minnelijke schikking te treffen.”.

57)Het volgende artikel 53 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 53 bis

Delegatie van bevoegdheden met betrekking tot de nietigverklaring

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 109 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de nadere procedureregels voor de in de artikel 52 en 53 bedoelde nietigverklaring van een Uniemodel te bepalen, met inbegrip van de mogelijkheid om een vordering tot nietigverklaring te onderzoeken als een prioritaire aangelegenheid indien de houder van het ingeschreven Uniemodel de nietigheidsgronden of de ingestelde vordering niet betwist.”.

58)Artikel 55 wordt vervangen door:

“Artikel 55

Beslissingen waartegen beroep kan worden ingesteld

1. Tegen de in artikel 102, punten a), b), c) en e), bedoelde beslissingen van het Bureau kan beroep worden ingesteld.

2. De artikelen 66 tot en met 72 van Verordening (EU) 2017/1001 zijn van toepassing op beroepen die worden behandeld door de kamers van beroep op grond van deze verordening, tenzij in deze verordening anders is bepaald.”.

59)Het volgende artikel 55 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 55 bis

Delegatie van bevoegdheden met betrekking tot de beroepsprocedure

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 109 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de nadere regels voor de beroepsprocedure uit hoofde van deze verordening te bepalen.”.

60)De artikelen 56 tot en met 61 worden geschrapt.

61)Artikel 62 wordt vervangen door:

“Artikel 62

Beslissingen en mededelingen van het Bureau

1. De beslissingen van het Bureau worden met redenen omkleed. Zij kunnen slechts worden genomen op gronden of bewijsstukken waartegen de partijen verweer hebben kunnen voeren. Tijdens een mondelinge behandeling voor het Bureau kunnen beslissingen ter zitting worden uitgesproken. Vervolgens worden de partijen schriftelijk van de beslissing in kennis gesteld.

2. In elke beslissing, kennisgeving of mededeling van het Bureau worden de bevoegde dienst of afdeling van het Bureau en de naam van het bevoegde personeelslid of de bevoegde personeelsleden vermeld. Zij worden door dat personeelslid of die personeelsleden ondertekend of worden, in plaats daarvan, voorzien van een gedrukt of gestempeld zegel van het Bureau. De uitvoerend directeur kan bepalen dat in plaats van de dienst of afdeling van het Bureau, de naam van het bevoegde personeelslid of de bevoegde personeelsleden of een stempel, andere vormen van identificatie kunnen worden gebruikt wanneer beslissingen, kennisgevingen of mededelingen met technische communicatiemiddelen worden verzonden.

3. De beslissingen van het Bureau waartegen beroep kan worden ingesteld, gaan vergezeld van een schriftelijke mededeling dat het beroep schriftelijk bij het Bureau dient te worden ingediend binnen twee maanden vanaf de datum van kennisgeving van de betrokken beslissing. In de mededelingen worden de partijen eveneens geattendeerd op de in de artikelen 66, 67, 68, 71 en 72 van Verordening (EU) 2017/1001 vervatte bepalingen, die overeenkomstig artikel 55, lid 2, van deze verordening ook van toepassing zijn op beroepen die op grond van deze verordening zijn ingesteld. De partijen kunnen op generlei wijze aanvoeren dat het Bureau de mogelijkheid tot beroep niet heeft medegedeeld.”.

62)In artikel 63 wordt lid 1 vervangen door:

“1. Tijdens de procedure onderzoekt het Bureau ambtshalve de feiten; in een procedure inzake nietigverklaring blijft dit onderzoek echter beperkt tot de door de partijen aangevoerde gronden, feiten, bewijsmiddelen en argumenten en tot de door hen ingestelde vordering.”.

63)Artikel 64 wordt vervangen door:

“Artikel 64

Mondelinge procedure

1. Het Bureau kan ambtshalve of op verzoek van een der partijen in de procedure tot mondelinge behandeling overgaan, indien het zulks wenselijk acht.

2. De mondelinge procedure voor onderzoekers en de voor het register bevoegde dienst is niet openbaar.

3. De mondelinge procedure, met inbegrip van de uitspraak, voor de nietigheidsafdelingen en de kamers van beroep is openbaar, tenzij de aangezochte instantie anders beslist indien openbaarheid met name aan een partij in de procedure ernstig en ongerechtvaardigd nadeel zou kunnen toebrengen.”.

64)Het volgende artikel 64 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 64 bis

Delegatie van bevoegdheden met betrekking tot de mondelinge procedure

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 109 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de nadere regels voor de in artikel 64 bedoelde mondelinge procedure te bepalen, met inbegrip van de nadere regels voor het gebruik van talen overeenkomstig artikel 98.”.

65)Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:

a)in lid 3 wordt de volgende zin ingevoegd:

“De termijn van een dergelijke dagvaarding bedraagt ten minste één maand, tenzij de partij, getuige of deskundige met een kortere termijn instemt.”;

b)het volgende lid 5 wordt toegevoegd:

“5. De uitvoerend directeur bepaalt de vergoedingen voor de uitgaven, met inbegrip van voorschotten, voor de in dit artikel bedoelde bewijsvoering.”.

66)Het volgende artikel 65 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 65 bis

Delegatie van bevoegdheden met betrekking tot de bewijsvoering

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 109 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de nadere regels voor de in artikel 65 bedoelde bewijsvoering te bepalen.”.

67)Artikel 66 wordt vervangen door:

“Artikel 66

Kennisgeving

1. Het Bureau stelt alle betrokken partijen ambtshalve in kennis van beslissingen en oproepen alsook van aankondigingen of andere mededelingen waarvoor een termijn geldt, of waarvan kennisgeving aan de betrokkenen is voorgeschreven krachtens andere bepalingen van deze verordening of bij krachtens deze verordening vastgestelde handelingen, of waarvan kennisgeving door de uitvoerend directeur is gelast.

2. Kennisgeving vindt elektronisch plaats. De nadere regels in verband met elektronische middelen worden bepaald door de uitvoerend directeur.

3. Wanneer is gebleken dat kennisgeving door het Bureau niet mogelijk is, geschiedt de kennisgeving door middel van openbare kennisgeving. De uitvoerend directeur bepaalt op welke wijze deze openbare kennisgeving dient te geschieden, alsmede op welke datum de termijn van een maand aanvangt na afloop waarvan de kennisgeving van het document wordt geacht te zijn geschied.”.

68)Het volgende artikel 66 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 66 bis

Delegatie van bevoegdheden met betrekking tot de kennisgeving

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 109 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de nadere regels voor de in artikel 66 bedoelde kennisgeving te bepalen.”.

69)De volgende artikelen 66 ter en 66 quater worden ingevoegd:

“Artikel 66 ter

Kennisgeving van verlies van rechten

Wanneer het Bureau tot de bevinding komt dat uit deze verordening of uit overeenkomstig deze verordening vastgestelde handelingen verlies van rechten voortspruit zonder dat hierover enige beslissing is genomen, stelt het overeenkomstig artikel 66 de betrokkenen daarvan in kennis. Deze kunnen verzoeken om een beslissing ter zake binnen twee maanden na de kennisgeving van de mededeling, indien zij van oordeel zijn dat de bevindingen van het Bureau onjuist zijn. Het Bureau neemt die beslissing alleen wanneer het niet akkoord gaat met de verzoekers. Als dat niet het geval is, wijzigt het zijn bevindingen en stelt het de verzoekers daarvan in kennis.

Artikel 66 quater

Mededelingen aan het Bureau

Mededelingen aan het Bureau worden met elektronische middelen verricht. De uitvoerend directeur bepaalt welke elektronische middelen moeten worden gebruikt en op welke manier en onder welke technische voorwaarden deze elektronische middelen moeten worden gebruikt.”.

70)Het volgende artikel 66 quinquies wordt ingevoegd:

“Artikel 66 quinquies

Delegatie van bevoegdheden met betrekking tot de mededelingen aan het Bureau

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 109 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de regels voor de in artikel 66 quater bedoelde mededelingen aan het Bureau te bepalen alsook de formulieren voor die mededelingen die door het Bureau beschikbaar zullen worden gesteld.”.

71)Het volgende artikel 66 sexies wordt ingevoegd:

“Artikel 66 sexies

Termijnen

1. De termijnen worden vastgesteld in volle jaren, maanden, weken of dagen. De berekening gaat in op de dag volgende op die waarop de betrokken gebeurtenis zich heeft voorgedaan. De duur van de termijnen bedraagt niet minder dan één maand en niet meer dan zes maanden, tenzij in deze verordening of op grond van deze verordening vastgestelde handelingen anders is bepaald.

2. De uitvoerend directeur bepaalt, voor de aanvang van elk kalenderjaar, op welke dagen het Bureau niet open is voor ontvangst van documenten.

3. De uitvoerend directeur bepaalt de duur van de onderbreking in geval van een werkelijke onderbreking van de verbinding van het Bureau met aanvaarde vormen van elektronische communicatie.

4. Indien de regelmatige communicatie van de partijen in de procedure met het Bureau of omgekeerd door uitzonderlijke omstandigheden zoals een natuurramp of een staking wordt onderbroken of verstoord, kan de uitvoerend directeur van het Bureau bepalen dat voor partijen in de procedure die hun woonplaats of zetel in het door de uitzonderlijke omstandigheid getroffen geografische gebied hebben of die een vertegenwoordiger hebben aangewezen die in dat gebied zijn kantoor heeft, alle termijnen die anders op of na de datum van aanvang van een dergelijk voorval zouden verstrijken tot een bepaalde datum worden verlengd. Bij de vaststelling van deze datum beoordeelt de uitvoerend directeur wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten einde lopen. Indien de omstandigheden de zetel van het Bureau treffen, wordt bij deze vaststelling door de uitvoerend directeur uitdrukkelijk vermeld dat zij voor alle partijen in de procedure geldt.”.

72)Het volgende artikel 66 septies wordt ingevoegd:

“Artikel 66 septies

Delegatie van bevoegdheden met betrekking tot de berekening en duur van termijnen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 109 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de nadere regels voor de berekening en duur van de in artikel 66 sexies bedoelde termijnen te bepalen.”.

73)De volgende artikelen 66 octies en 66 nonies worden ingevoegd:

“Artikel 66 octies

Rechtzetting van fouten en kennelijke vergissingen

1. Het Bureau zorgt op eigen initiatief of op verzoek van een partij voor rechtzetting van taalfouten of transcriptiefouten en kennelijke vergissingen in de beslissingen van het Bureau, fouten bij de inschrijving van een Uniemodel of fouten in de publicatie van de inschrijving.

2. Wanneer de rechtzetting van fouten bij de inschrijving van een Uniemodel of bij de bekendmaking van de inschrijving wordt aangevraagd door de houder, is artikel 50 octies van overeenkomstige toepassing.

3. Rechtzettingen van fouten bij de inschrijving van een Uniemodel of bij de bekendmaking van de inschrijving worden bekendgemaakt.

Artikel 66 nonies

Doorhaling van inschrijvingen in het register en herroeping van beslissingen

1. Indien het Bureau een inschrijving in het register heeft gedaan of een beslissing heeft genomen waarbij het een kennelijke fout heeft gemaakt, haalt het deze inschrijving door of herroept het deze beslissing. Indien er slechts één partij in de procedure is en de inschrijving of handeling van invloed is op haar rechten, wordt de doorhaling of herroeping ook uitgevoerd wanneer de partij de fout niet had ontdekt.

2. De in lid 1 bedoelde doorhaling of herroeping wordt, ambtshalve of op verzoek van een der partijen in de procedure, uitgevoerd door de instantie die de inschrijving heeft gedaan of de beslissing heeft genomen. De doorhaling van de inschrijving in het register of de herroeping van de beslissing wordt uitgevoerd binnen een jaar na de datum van vermelding of van vaststelling van de beslissing, na raadpleging van de partijen in de procedure en van elke in het register vermelde houder van rechten op het betrokken Uniemodel. Het Bureau houdt een register bij van deze doorhalingen en herroepingen.

4. Dit artikel doet geen afbreuk aan het recht van de partijen om op grond van de artikelen 55 en 55 bis beroep in te stellen en aan de mogelijkheid om overeenkomstig artikel 66 octies fouten en kennelijke vergissingen recht te zetten. Wanneer beroep is ingesteld tegen een beslissing van het Bureau die een fout bevat, wordt de beroepsprocedure zonder voorwerp nadat het Bureau overeenkomstig lid 1 van dit artikel zijn beslissing heeft herroepen. In het laatste geval wordt de beroepstaks aan de verzoeker terugbetaald.”.

74)Het volgende artikel 66 decies wordt ingevoegd:

“Artikel 66 decies

Delegatie van bevoegdheden met betrekking tot de doorhaling van inschrijvingen en de herroeping van beslissingen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 109 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de nadere procedureregels voor het doorhalen van een inschrijving in het register of het herroepen van een beslissing als bedoeld in artikel 66 nonies te bepalen.”.

75)Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:

a)in lid 2 wordt de vierde zin vervangen door:

“Indien het verzoek tot vernieuwing niet is ingediend of de vernieuwingstaks niet is voldaan, wordt de aanvrage ingediend en geschiedt de nog niet verrichte handeling alsnog binnen twaalf maanden na de datum waarop de extra termijn van zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving als bedoeld in artikel 50 quinquies, punt 3, afloopt.”;

b)in lid 3 wordt de volgende zin ingevoegd:

“Indien het verzoek tot herstel in de vorige toestand wordt ingewilligd, wordt de taks terugbetaald.”;

c)lid 5 wordt vervangen door:

“5. Indien de in lid 2 en artikel 67 bis vastgestelde termijnen niet in acht worden genomen, zal niet worden overgegaan tot herstel in de vorige toestand als bedoeld in lid 1 van dit artikel.”.

76)De volgende artikelen 67 bis en 67 ter worden ingevoegd:

“Artikel 67 bis

Voortzetting van de procedure

1. Wanneer de aanvrager of de houder van een ingeschreven Uniemodel of een andere partij in een procedure voor het Bureau tegenover het Bureau een termijn niet in acht heeft genomen, kan de procedure op diens verzoek worden voortgezet, op voorwaarde dat bij dit verzoek de verzuimde handeling alsnog wordt verricht. Het verzoek tot voortzetting van de procedure is alleen ontvankelijk wanneer het binnen twee maanden na het verstrijken van de niet in acht genomen termijn wordt ingediend. Het verzoek wordt pas geacht te zijn ingediend nadat een taks voor voortzetting van de procedure is betaald.

2. Voortzetting van de procedure wordt niet toegekend in geval van niet-naleving van de termijnen die zijn vastgesteld in:

a)artikel 38, artikel 41, lid 1, artikel 44, lid 1, artikel 45, lid 3, artikel 50 quinquies, lid 3, en artikel 67, lid 2;

b)artikel 68 en artikel 72, lid 5, van Verordening (EU) 2017/1001 in samenhang met artikel 55, lid 2, van deze verordening;

c)lid 1 van dit artikel.

3. De instantie die bevoegd is te beslissen over de niet verrichte handeling beslist over het verzoek tot voortzetting.

4. Wanneer het Bureau het verzoek tot voortzetting inwilligt, worden de gevolgen van het niet in acht nemen van de termijn geacht zich niet te hebben voorgedaan. Indien een beslissing is genomen tussen het einde van die termijn en het verzoek tot voortzetting van de procedure, heroverweegt de instantie die bevoegd is voor de beslissing inzake de niet verrichte handeling, haar beslissing en neemt zij een andere beslissing wanneer het voldoende is de niet verrichte handeling aan te vullen. Indien het Bureau na de heroverweging beslist dat de aanvankelijke beslissing niet moet worden gewijzigd, bevestigt het die beslissing schriftelijk.

5. Wanneer het Bureau het verzoek tot voortzetting afwijst, wordt de taks terugbetaald.

Artikel 67 ter

Onderbreking van de procedure

1. De procedure voor het Bureau wordt onderbroken:

a)bij overlijden of bij handelingsonbekwaamheid, hetzij van de aanvrager of de houder van een ingeschreven Uniemodel, hetzij van de persoon die volgens het nationale recht bevoegd is voor de aanvrager of de houder te handelen;

b)indien de aanvrager of de houder van het ingeschreven Uniemodel ten gevolge van een tegen zijn of haar vermogen gerichte procedure om juridische redenen de procedure voor het Bureau niet kan voortzetten;

c)indien de vertegenwoordiger van de aanvrager of van de houder van een ingeschreven Uniemodel overlijdt, handelingsonbekwaam wordt of ten gevolge van een actie met betrekking tot zijn of haar vermogen om wettelijke redenen de procedure voor het Bureau niet kan voortzetten.

Voor zover overlijden of handelingsonbekwaamheid als bedoeld in de eerste alinea, punt a), de machtiging van de overeenkomstig artikel 78 aangewezen vertegenwoordiger onverlet laten, wordt de procedure slechts onderbroken indien die vertegenwoordiger daarom verzoekt.

2. De procedure voor het Bureau wordt hervat zodra is vastgesteld wie bevoegd is deze voort te zetten of het Bureau alle redelijke pogingen heeft ondernomen de identiteit van die persoon vast te stellen.”.

77)Het volgende artikel 67 quater wordt ingevoegd:

“Artikel 67 quater

Delegatie van bevoegdheden met betrekking tot de hervatting van de procedure

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 109 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de nadere regels voor de in artikel 67 ter, lid 2, bedoelde hervatting van de procedure voor het Bureau te bepalen.”.

78)Artikel 68 wordt vervangen door:

Artikel 68

Verwijzing naar algemene beginselen

Voor zover deze verordening of krachtens deze verordening vastgestelde handelingen geen procedurevoorschriften bevatten, neemt het Bureau de in de lidstaten algemeen aanvaarde beginselen van procesrecht in acht.”.

79)In artikel 69 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

“1. Vorderingen van het Bureau tot betaling van taksen vervallen vier jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de taks opeisbaar is geworden.

2. Vorderingen jegens het Bureau tot terugbetaling van taksen of van te veel betaalde bedragen vervallen vier jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de vorderingen zijn ontstaan.”.

80)Artikel 70 wordt vervangen door:

“Artikel 70

Verdeling van de kosten

1. De verliezende partij in een procedure tot nietigverklaring van een ingeschreven Uniemodel of in een beroepsprocedure betaalt de taksen die de andere partij heeft betaald voor de vordering tot nietigverklaring en voor het ingestelde beroep. De in het ongelijk gestelde partij betaalt tevens alle in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis- en verblijfkosten en de bezoldiging van een vertegenwoordiger in de zin van artikel 78, lid 1, met inachtneming van de maximumtarieven die per kostencategorie zijn vastgesteld in de overeenkomstig artikel 70 bis vast te stellen uitvoeringshandeling.

2. Voor zover de partijen respectievelijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld of indien de billijkheid zulks vereist, beslist de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep dat de kosten anders worden verdeeld dan zoals is bepaald in lid 1.

3. De partij die door intrekking van de aanvrage om het Uniemodel, van de vordering tot nietigverklaring of van het beroep, door niet-vernieuwing van de inschrijving van het Uniemodel of door afstand van het ingeschreven Uniemodel, een einde maakt aan een procedure, betaalt de taksen, alsmede de door de andere partij gedragen kosten overeenkomstig de leden 1 en 2.

4. Wanneer de procedure zonder voorwerp is geraakt, beslist de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep vrijelijk over de kosten.

5. Wanneer de partijen voor de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep een andere kostenregeling overeenkomen dan die van de leden 1 tot en met 4, neemt de betrokken afdeling hiervan nota.

6. De nietigheidsafdeling of de kamer van beroep stelt ambtshalve het bedrag vast dat op grond van de leden 1 tot en met 5 van dit artikel moet worden vergoed, wanneer de te vergoeden kosten zich beperken tot de aan het Bureau betaalde taksen en tot de kosten van vertegenwoordiging. In alle andere gevallen stelt de griffie van de kamer van beroep of de nietigheidsafdeling, op verzoek, het te betalen bedrag vast. Het verzoek is slechts ontvankelijk voor een periode van twee maanden na de datum waarop de beslissing ten aanzien waarvan vaststelling van de kosten is gevraagd, onherroepelijk wordt, en gaat vergezeld van een rekening en bewijsstukken. Voor de kosten van vertegenwoordiging overeenkomstig artikel 78, lid 1, volstaat het dat de vertegenwoordiger verzekert dat de kosten zijn gemaakt. Voor andere kosten volstaat het dat de aannemelijkheid ervan is vastgesteld. Wanneer het bedrag van de kosten overeenkomstig de eerste zin van dit lid is vastgesteld, worden de kosten van vertegenwoordiging toegekend op het in de overeenkomstig artikel 70 bis vastgestelde uitvoeringshandeling vastgestelde niveau, ongeacht of zij daadwerkelijk zijn gemaakt.

7. Overeenkomstig lid 6 genomen beslissingen tot vaststelling van de kosten vereisen opgave van de redenen waarop zij zijn gebaseerd en kunnen door de nietigheidsafdeling of de kamer van beroep worden herzien indien hiertoe binnen één maand na de datum van kennisgeving van de beslissing een verzoek wordt ingediend. Dit verzoek wordt geacht niet te zijn ingediend totdat de taks voor de herziening van het bedrag van de kosten is betaald. De nietigheidsafdeling of de kamer van beroep, naargelang het geval, neemt zonder mondelinge procedure een beslissing over het verzoek tot herziening van de beslissing inzake de vaststelling van de kosten.”.

81)Het volgende artikel 70 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 70 bis

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot het maximumtarief voor vergoedingen

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot het maximumtarief voor vergoeding van de werkelijk door de in het gelijk gestelde partij gemaakte, noodzakelijke procedurekosten als bedoeld in artikel 70, lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Bij de bepaling van het maximumtarief met betrekking tot de reis- en verblijfkosten, houdt de Commissie rekening met de afstand tussen de woon- of vestigingsplaats van de partij, vertegenwoordiger, getuige of deskundige en de plaats van de mondelinge procedure, met de fase van de procedure waarin de kosten zijn gemaakt en, wat betreft de kosten van vertegenwoordiging in de zin van artikel 78, lid 1, met de noodzaak ervoor te zorgen dat de verplichting tot het dragen van de kosten niet om tactische redenen door de andere partij kan worden misbruikt. Bovendien worden verblijfkosten overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, vervat in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad, berekend*. De in het ongelijk gestelde partij draagt de kosten voor slechts één partij bij de procedure en, in voorkomend geval, één vertegenwoordiger.

   

* Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).”.

82)In artikel 71 wordt lid 2 vervangen door:

“2. De gedwongen tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht zijn in de lidstaat van executie. Elke lidstaat wijst één instantie aan die ermee belast is de echtheid van de in lid 1 bedoelde beslissing te onderzoeken, en deelt haar contactgegevens mee aan het Bureau, het Hof van Justitie en de Commissie. Het exequatur wordt door die instantie verleend, na een onderzoek dat zich beperkt tot de echtheid van de beslissing.”.

83)Artikel 72 wordt vervangen door:

“Artikel 72

Register van Uniemodellen

1. Het Bureau houdt een register van ingeschreven Uniemodellen bij en actualiseert het.

2. In het register worden de volgende vermeldingen betreffende inschrijvingen van een Uniemodel opgenomen:

a)de datum waarop de aanvrage is ingediend;

b)het dossiernummer van de aanvrage en het dossiernummer van elk afzonderlijk model van een meervoudige aanvrage;

c)de datum van publicatie van de inschrijving;

d)de naam en de woonplaats en het land van de aanvrager;

e)de naam en het kantooradres van de vertegenwoordiger, behalve in het geval van een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 77, lid 3, eerste zin;

f)de afbeelding van het model;

g)de namen van de voortbrengselen, voorafgegaan door de nummers van de klassen en onderklassen van de classificatie van Locarno;

h)gegevens over het in artikel 42 bedoelde beroep op voorrang;

i)gegevens over het in artikel 44 bedoelde beroep op voorrang in geval van tentoonstelling;

j)vermelding van de ontwerper of het team van ontwerpers overeenkomstig artikel 18 of een verklaring dat de ontwerper of het team van ontwerpers afstand heeft gedaan van het recht op vermelding;

k)de taal waarin de aanvrage is ingediend en de tweede taal die de aanvrager in zijn aanvrage heeft opgegeven, overeenkomstig artikel 98, lid 3;

l)de datum van inschrijving van het model in het register en het nummer van de inschrijving overeenkomstig 48;

m)een aanduiding van een eventueel verzoek tot opschorting van de publicatie overeenkomstig artikel 50, lid 3, met vermelding van de datum waarop de termijn van opschorting afloopt;

n)een aanduiding dat een beschrijving is ingediend overeenkomstig artikel 36, lid 3, punt a).

3. Het register bevat voorts de volgende vermeldingen, telkens voorzien van de datum van opneming in het register:

a)wijzigingen van de naam of de woonplaats en het land van de houder overeenkomstig artikel 50 octies;

b)wijzigingen van de naam of het kantooradres van de vertegenwoordiger, behalve in het geval van een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 77, lid 3, eerste zin;

c)in geval van aanwijzing van een nieuwe vertegenwoordiger, diens naam en kantooradres;

d)wijzigingen van de naam van de ontwerper of het team van ontwerpers overeenkomstig artikel 18;

e)herroepingen, wijzigingen en correcties van het model overeenkomstig artikel 47 bis en rechtzettingen van fouten en kennelijke vergissingen overeenkomstig artikel 66 octies;

f)wijzigingen van het model overeenkomstig artikel 50 sexies;

g)een aanduiding dat een aanspraakprocedure is ingesteld bij de bevoegde rechter overeenkomstig artikel 15, lid 5, punt a);

h)de datum en gegevens van de definitieve beslissing van de bevoegde rechter of een andere beëindiging van de procedure overeenkomstig artikel 15, lid 5, punt b);

i)een verandering in het houderschap overeenkomstig artikel 15, lid 5, punt c);

j)een overgang overeenkomstig artikel 28;

k)de vestiging of overgang van een zakelijk recht op grond van artikel 29 en de aard van het zakelijk recht;

l)gedwongen tenuitvoerlegging op grond van artikel 30, en insolventieprocedures op grond van artikel 31;

m)de verlening of de overgang van een licentie als bedoeld in artikel 16, lid 2 of artikel 32 en, in voorkomend geval, de aard van de licentie als bedoeld in artikel 32 bis, lid 3;

n)de vernieuwing van de inschrijving overeenkomstig artikel 50 quinquies en de datum vanaf wanneer die vernieuwing van kracht wordt;

o)de vaststelling van het verstrijken van de inschrijving overeenkomstig artikel 50 quinquies, lid 8;

p)een verklaring van afstand door de houder overeenkomstig artikel 51, lid 1;

q)de datum van indiening en de bijzonderheden van een vordering tot nietigverklaring op grond van artikel 52, van een reconventionele vordering tot nietigverklaring overeenkomstig artikel 84, lid 5, of van een beroep overeenkomstig artikel 55;

r)de datum en de bijzonderheden van de definitieve beslissing betreffende de vordering tot nietigverklaring overeenkomstig artikel 53, van de definitieve beslissing over een reconventionele vordering tot nietigverklaring overeenkomstig artikel 86, lid 3, van de definitieve beslissing over een beroep overeenkomstig artikel 55, of van elke andere beëindiging van de procedure overeenkomstig die artikelen;

s)de doorhaling van een overeenkomstig lid 2, punt e), ingeschreven vertegenwoordiger;

t)de wijziging van of doorhaling in het register van de onder lid 3, punten l), m), en n), bedoelde gegevens;

u)de herroeping van een beslissing of de doorhaling van een inschrijving in het register op grond van artikel 66 nonies, wanneer de herroeping of de doorhaling een gepubliceerde beslissing of inschrijving betreft.

4. De uitvoerend directeur kan bepalen dat andere dan de in de leden 2 en 3 bedoelde gegevens in het register worden ingeschreven.

5. Het register kan in elektronische vorm worden gehouden. De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens, worden door het Bureau voor de in lid 8 bepaalde doeleinden verzameld, gestructureerd, gepubliceerd en opgeslagen. Het Bureau houdt het register gemakkelijk toegankelijk voor het publiek.

6. De houder van een ingeschreven Uniemodel wordt van iedere wijziging in het register in kennis gesteld.

7. Het Bureau verstrekt, wanneer toegang tot het register niet is beperkt overeenkomstig artikel 74, lid 5, op verzoek al dan niet voor eensluidend gewaarmerkte uittreksels uit het register, zulks tegen betaling van een taks indien deze uittreksels niet elektronisch worden verstrekt.

8. De in de leden 2 en 3 bedoelde vermeldingen, met inbegrip van persoonsgegevens, worden verwerkt met het oog op:

a)het beheer van de aanvragen en/of inschrijvingen, zoals beschreven in deze verordening en alle op basis daarvan vastgestelde handelingen;

b)het houden van een openbaar register ter inzage door en ter informatie van de overheid en het bedrijfsleven, die aldus de hun bij deze verordening toegekende rechten kunnen uitoefenen en kennis kunnen nemen van het bestaan van oudere rechten van derden;

c)het opstellen van verslagen en statistieken op basis waarvan het Bureau efficiënter te werk kan gaan en de werking van het systeem voor de inschrijving van Uniemodellen kan verbeteren.

9. Alle gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens, betreffende de in de leden 2 en 3 bedoelde vermeldingen worden geacht van algemeen belang te zijn en zijn voor derden toegankelijk, behoudens de andersluidende bepaling in artikel 50, lid 2. De vermeldingen in het register worden voor onbepaalde tijd bewaard.”.

84)De volgende artikelen 72 bis en 72 ter worden ingevoegd:

“Artikel 72 bis

Databank

1. Op het Bureau rust, behalve de verplichting een register overeenkomstig artikel 72 te houden, de taak alle gegevens te verzamelen en in een elektronische databank op te slaan die door houders en andere partijen bij procedures krachtens deze verordening en op basis daarvan vastgestelde handelingen worden verstrekt.

2. De elektronische databank kan andere dan de op grond van artikel 72 in het register opgenomen persoonsgegevens bevatten, voor zover deze verordening en op basis daarvan vastgestelde handelingen dat voorschrijven. Persoonsgegevens worden verzameld, opgeslagen en verwerkt met het oog op:

a)het beheer van de aanvragen en/of inschrijvingen, zoals beschreven in deze verordening en op basis daarvan vastgestelde handelingen;

b)het toegankelijk maken van de informatie die noodzakelijk is voor een vlotter en efficiënter verloop van de betrokken procedure;

c)de communicatie met de aanvragers en andere partijen bij de procedure;

d)het opstellen van verslagen en statistieken op basis waarvan het Bureau efficiënter te werk kan gaan en de werking van het systeem kan verbeteren.

3. De uitvoerend directeur bepaalt onder welke voorwaarden de databank toegankelijk is en hoe de inhoud, met uitzondering van de in lid 2 van dit artikel bedoelde persoonsgegevens, doch met inbegrip van de in artikel 72 bedoelde gegevens, in een machinaal leesbaar formaat beschikbaar kan worden gesteld, en welke kosten voor een dergelijke toegang worden aangerekend.

4. De in lid 2 bedoelde persoonsgegevens zijn beperkt toegankelijk; zij zijn slechts algemeen toegankelijk indien de betrokkene daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd.

5. Alle gegevens worden voor onbepaalde tijd bewaard. De betrokkene kan evenwel verzoeken dat persoonsgegevens uit de databank worden verwijderd 18 maanden nadat het ingeschreven Uniemodel is verstreken of de betrokken procedure op tegenspraak is afgesloten. De betrokkene kan te allen tijde onnauwkeurige of onjuiste gegevens laten corrigeren.

Artikel 72 ter

Onlinetoegang tot beslissingen

1. De beslissingen van het Bureau met betrekking tot ingeschreven Uniemodellen zijn ter informatie en raadpleging online beschikbaar voor het publiek. Elke partij bij de aan de beslissing voorafgaande procedure kan verzoeken om verwijdering van de in de beslissing vermelde persoonsgegevens.

2. Het Bureau kan beslissingen van nationale rechterlijke instanties en rechterlijke instanties van de Unie die verband houden met zijn taken, online beschikbaar maken om bij het publiek een groter bewustzijn te wekken omtrent intellectuele eigendom en convergentie van praktijken te bevorderen. Het Bureau neemt ten aanzien van persoonsgegevens de voorwaarden in acht waaraan de oorspronkelijke publicatie was onderworpen.”.

85)Artikel 73 wordt vervangen door:

“Artikel 73

Regelmatig verschijnende publicaties

1. Het Bureau doet periodiek verschijnen:

a)een Uniemodellenblad met publicaties van vermeldingen in het register en andere gegevens in verband met inschrijvingen van Uniemodellen waarvan de publicatie is voorgeschreven bij deze verordening of op basis daarvan vastgestelde handelingen;

b)een Publicatieblad van het Bureau, met mededelingen en bekendmakingen van algemene aard die van de uitvoerend directeur uitgaan, alsmede alle andere bekendmakingen betreffende deze verordening en de toepassing ervan.

De in de eerste alinea, punten a) en b), bedoelde publicaties kunnen in elektronische vorm verschijnen.

2. Het Uniemodellenblad wordt gepubliceerd op een wijze en volgens een regelmaat die door de uitvoerend directeur dient te worden vastgesteld.

3. Het Publicatieblad van het Bureau verschijnt in de talen van het Bureau. De uitvoerend directeur kan bepalen dat sommige mededelingen in het Publicatieblad van het Bureau in de officiële talen van de Unie worden gepubliceerd.”.

86)Het volgende artikel 73 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 73 bis

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de regelmatig verschijnende publicaties

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a)de datum die moet worden beschouwd als de datum van publicatie in het Uniemodellenblad;

b)de wijze waarop vermeldingen inzake de inschrijving van een Uniemodel die ten opzichte van de publicatie van de aanvrage niet zijn gewijzigd, worden gepubliceerd;

c)de vormen waarin uitgaven van het Publicatieblad van het Bureau aan het publiek beschikbaar kunnen worden gesteld.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

87)Artikel 74 wordt als volgt gewijzigd:

a)lid 4 wordt vervangen door:

“4. Bij inzage van een dossier krachtens lid 2 of lid 3 worden de volgende delen van het dossier uitgesloten van inzage:

a)stukken betreffende uitsluiting, verschoning en wraking in de zin van artikel 169 van Verordening (EU) 2017/1001;

b)ontwerpbeslissingen en -adviezen, alsmede alle andere voor de voorbereiding van beslissingen en adviezen gebruikte interne stukken;

c)delen van het dossier ten aanzien waarvan de betrokken partij vóór het verzoek tot inzage te kennen heeft gegeven een bijzonder belang te stellen in de geheimhouding ervan, tenzij inzage van deze delen van het dossier wordt gerechtvaardigd door zwaarwegende gewettigde belangen van de om inzage verzoekende partij.”;

b)het volgende lid 5 wordt toegevoegd:

“5. Indien de publicatie van een inschrijving wordt opgeschort overeenkomstig artikel 50, lid 1, wordt de toegang tot het register voor andere personen dan de houder beperkt tot de naam van de houder, de naam van de eventuele vertegenwoordiger, de datum van indiening en inschrijving, het dossiernummer van de aanvrage en de aanduiding dat de publicatie is opgeschort. In dergelijke gevallen bevatten de al dan niet voor eensluidend gewaarmerkte uittreksels uit het register alleen de naam van de houder, de naam van de vertegenwoordigers, de datum van indiening en inschrijving, het dossiernummer van de aanvrage en de aanduiding dat de publicatie is opgeschort, behalve indien het verzoek om uittreksels door de houder of diens gemachtigde wordt gedaan.”.

88)De volgende artikelen 74 bis, 74 ter en 74 quater worden ingevoegd:

“Artikel 74 bis

Procedure voor de inzage van dossiers

1. De inzage van de dossiers van ingeschreven Uniemodellen geschiedt aan de hand van de originele stukken of van afschriften ervan of aan de hand van technische opslagmedia, indien de gegevens op die wijze zijn opgeslagen. Zolang de voorgeschreven taks niet is betaald, wordt het verzoek tot inzage als niet gedaan beschouwd. Indien technische opslagmedia online worden ingezien, is geen taks verschuldigd. De uitvoerend directeur bepaalt de wijze van inzage.

2. Wanneer het verzoek tot inzage in het dossier betrekking heeft op een aanvrage om een ingeschreven Uniemodel of op een ingeschreven Uniemodel waarvan de publicatie is opgeschort en waarvan afstand is gedaan vóór of op de datum dat de termijn van opschorting verstrijkt, blijkt uit het verzoek dat:

a)de aanvrager of houder van het Uniemodel met de inzage instemt; of

b)de persoon die om inzage verzoekt een gewettigd belang heeft bij de inzage in het dossier.

3. De inzage van het dossier geschiedt ten kantore van het Bureau. Op verzoek kunnen bij de inzage afschriften van de dossierstukken worden verkregen. Voor het verstrekken van deze afschriften moet een vergoeding worden betaald. Het Bureau verstrekt, op verzoek en tegen betaling van een taks, tevens al dan niet voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van de aanvrage om een Uniemodel.

Artikel 74 ter

Mededeling van gegevens uit de dossiers

Onder voorbehoud van de beperkingen in artikel 74 van deze verordening kan het Bureau, op verzoek en tegen betaling van een taks, uit elk dossier van elke procedure met betrekking tot een aanvrage om een Uniemodel of tot een ingeschreven Uniemodel informatie verstrekken. Indien het Bureau dit vanwege de hoeveelheid te verstrekken informatie passend acht, kan het de persoon die om de inzage verzoekt echter vragen het dossier ter plaatse in de gebouwen van het Bureau in te zien.

Artikel 74 quater

Bewaring van dossiers

1. Het Bureau bewaart de dossiers van alle procedures betreffende aanvragen om een Uniemodel en ingeschreven Uniemodellen. De uitvoerend directeur bepaalt in welke vorm deze dossiers worden bewaard.

2. Indien dossiers elektronisch worden bewaard, worden de elektronische bestanden of reservekopieën daarvan voor onbepaalde tijd bewaard. De door de partijen bij de procedure ingediende originele documenten die de basis vormen van dergelijke elektronische bestanden, worden na een door de uitvoerend directeur vast te stellen termijn na ontvangst verwijderd.

3. Indien en voor zover dossiers of delen daarvan anders dan elektronisch worden bewaard, worden de documenten of bewijsstukken die daarvan deel uitmaken, bewaard gedurende ten minste vijf jaar na het jaar waarin:

a)de aanvrage is afgewezen of ingetrokken;

b)de geldigheid van de inschrijving van het Uniemodel definitief is verstreken;

c)de afstand van het ingeschreven Uniemodel is ingeschreven in het register overeenkomstig artikel 51 van deze verordening;

d)het ingeschreven Uniemodel definitief uit het register is verwijderd.”.

89)Artikel 75 wordt vervangen door:

“Artikel 75

Administratieve samenwerking

1. Tenzij in deze verordening of in de nationale wetgevingen anders is bepaald, verlenen het Bureau en de bevoegde rechterlijke of andere instanties van de lidstaten elkaar op verzoek bijstand door elkaar gegevens te verstrekken of inzage in dossiers te geven. Wanneer het Bureau inzage van dossiers geeft aan de rechterlijke instanties, openbaar ministeries of centrale diensten voor de industriële eigendom, is deze inzage niet onderworpen aan de in artikel 74 bedoelde beperkingen.

2. Het Bureau heft geen taksen voor het verstrekken van gegevens of voor het geven van inzage in dossiers.”.

90)Het volgende artikel 75 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 75 bis

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de administratieve samenwerking

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de nadere regels voor de uitwisseling van informatie tussen het Bureau en de instanties van de lidstaten en het geven van inzage in dossiers als bedoeld in artikel 75, rekening houdend met de beperkingen waaraan de inzage in dossiers betreffende aanvragen om of inschrijvingen van Uniemodellen overeenkomstig artikel 74 is onderworpen wanneer inzage aan derden wordt gegeven. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

91)Artikel 76 wordt geschrapt.

92)Artikel 77 wordt vervangen door:

“Artikel 77

Algemene beginselen betreffende de vertegenwoordiging

1. Behoudens lid 2 is niemand verplicht zich voor het Bureau te doen vertegenwoordigen.

2. Onverminderd de tweede zin van lid 3 van dit artikel, laten natuurlijke of rechtspersonen die noch hun woonplaats, noch hun zetel of werkelijke en feitelijke vestiging voor bedrijf of handel in de EER hebben, zich overeenkomstig artikel 78, lid 1, in alle in deze verordening bedoelde procedures, met uitzondering van de indiening van een aanvrage om een ingeschreven Uniemodel, voor het Bureau vertegenwoordigen.

3. Natuurlijke en rechtspersonen die in de EER een woonplaats, zetel of werkelijke en feitelijke vestiging voor bedrijf of handel hebben, kunnen voor het Bureau optreden door tussenkomst van een werknemer. De werknemer van een rechtspersoon als bedoeld in dit lid kan ook handelen voor andere rechtspersonen die met deze rechtspersoon economisch verbonden zijn, ook indien die andere rechtspersonen in de EER geen woonplaats, zetel, noch werkelijke en feitelijke vestiging voor bedrijf of handel hebben. Werknemers die personen vertegenwoordigen in de zin van dit lid verstrekken het Bureau, op verzoek van het Bureau of, in voorkomend geval, van de partij in de procedure een bij het dossier te voegen ondertekende volmacht.

4. Indien meerdere aanvragers of derden gezamenlijk optreden, wordt een gemeenschappelijke vertegenwoordiger aangewezen.”.

93)Artikel 78 wordt als volgt gewijzigd:

a)de leden 1 tot en met 6 worden vervangen door:

“1. Natuurlijke of rechtspersonen kunnen bij procedures voor het Bureau in de zin van deze verordening slechts worden vertegenwoordigd door een van de volgende vertegenwoordigers:

a)een advocaat die bevoegd is op het grondgebied van een der lidstaten van de EER praktijk uit te oefenen en kantoor houdt binnen de EER, voor zover hij of zij in die lidstaat bevoegd is als vertegenwoordiger ter zake van industriële eigendom op te treden;

b)erkende gemachtigden die zijn ingeschreven op de in artikel 120, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2017/1001 genoemde lijst van erkende gemachtigden;

c)erkende gemachtigden die zijn ingeschreven op de in lid 4 genoemde speciale lijst van erkende gemachtigden ter zake van modellen.

2. De in lid 1, punt c), bedoelde personen zijn alleen bevoegd om derden voor het Bureau te vertegenwoordigen in procedures inzake modellen.

3. Een vertegenwoordiger die voor het Bureau optreedt, dient, op verzoek van het Bureau of in voorkomend geval van de tegenpartij in de procedure, het Bureau een bij het dossier te voegen ondertekende volmacht te verstrekken.

4. Het Bureau stelt een speciale lijst van erkende gemachtigden ter zake van modellen (de “lijst van erkende gemachtigden ter zake van modellen”) op en houdt deze bij. Op die lijst kan iedere natuurlijke persoon worden geplaatst die aan alle van de volgende voorwaarden voldoet:

a)hij of zij bezit de nationaliteit van een van de lidstaten van de EER;

b)zijn of haar kantoor of de plaats waar hij of zij werkt bevindt zich binnen de EER;

c)hij of zij is bevoegd om voor het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom of voor de centrale dienst voor industriële eigendom van een lidstaat van de EER natuurlijke personen en rechtspersonen te vertegenwoordigen op het gebied van modellen.

Wanneer de in de eerste alinea, punt c), bedoelde bevoegdheid niet afhankelijk gesteld is van bijzondere beroepsbekwaamheid, is degene die om plaatsing op de lijst van het Bureau verzoekt, ten minste vijf jaar regelmatig als vertegenwoordiger op het gebied van modellen opgetreden bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom of bij een centrale dienst voor industriële eigendom. Van personen ten aanzien van wie, overeenkomstig de in de betrokken lidstaat van de EER bestaande voorschriften, officieel wordt erkend dat zij op het gebied van modellen over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikken om natuurlijke of rechtspersonen bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom of bij een centrale dienst voor industriële eigendom te vertegenwoordigen, wordt niet vereist dat zij het beroep hebben uitgeoefend.

5. Inschrijving op de lijst van erkende gemachtigden ter zake van modellen geschiedt op verzoek, waarbij een door het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom of de centrale dienst voor de industriële eigendom van de betrokken lidstaat afgegeven bewijs overgelegd wordt waaruit blijkt dat de in lid 4 bedoelde voorwaarden zijn vervuld. De vermeldingen in de lijst van erkende gemachtigden inzake modellen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van het Bureau.

6. De uitvoerend directeur kan ontheffing verlenen van een van de volgende voorwaarden:

a)de in lid 4, punt a), gestelde voorwaarde in het geval van een hooggekwalificeerde beroepsbeoefenaar, mits aan de voorwaarden van lid 4, punten b) en c), is voldaan;

b)de in lid 4, tweede alinea, eerst zin, gestelde voorwaarde in het geval dat de persoon die om vermelding in de lijst verzoekt bewijs levert dat hij of zij de vereiste kwalificatie op een andere manier heeft verworven.”;

b)lid 7 wordt vervangen door:

“7. Een persoon kan, op verzoek van die persoon of indien die persoon niet langer bevoegd is als een erkend gemachtigde op te treden, van de lijst van erkende gemachtigden ter zake van modellen worden geschrapt. De wijzigingen in de lijst van erkende gemachtigden inzake modellen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van het Bureau.”;

c)het volgende lid wordt toegevoegd:

“8. Een vertegenwoordiger die voor het Bureau optreedt, wordt in de in artikel 72 bis bedoelde databank opgenomen en verkrijgt een identificatienummer. Het Bureau kan van de vertegenwoordiger verlangen het daadwerkelijke en effectieve karakter van zijn of haar vestiging of dienstbetrekking op een van de genoemde adressen aan te tonen. De uitvoerend directeur kan de formele voorwaarden voor het verkrijgen van een identificatienummer bepalen, met name voor verenigingen van vertegenwoordigers, en voor de vermelding van de vertegenwoordigers in de databank.”.    

94)Het volgende artikel 78 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 78 bis

Delegatie van bevoegdheden met betrekking tot de beroepsmatige vertegenwoordiging

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 208 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met:

a)de voorwaarden en de procedure voor de aanwijzing van een gemeenschappelijk vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 77, lid 4;

b)de voorwaarden waaronder de in artikel 77, lid 3, bedoelde werknemers en de in artikel 78, lid 1, erkende gemachtigden bij het Bureau een ondertekende volmacht indienen om als vertegenwoordiger te kunnen optreden, alsmede de inhoud van die volmacht;

c)de omstandigheden waarin een persoon van de lijst van erkende gemachtigden inzake modellen kan worden geschrapt als bedoeld in artikel 78, lid 7.”.

95)Artikel 79 wordt vervangen door:

“Artikel 79

Toepassing van de regels van de Unie betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

1. Tenzij anders bepaald in deze verordening, zijn de regels van de Unie betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van toepassing op de procedures betreffende Uniemodellen en aanvragen om ingeschreven Uniemodellen, alsmede op de procedures betreffende gelijktijdige en opeenvolgende vorderingen die worden ingesteld op grond van Uniemodellen en nationale modellen.

2. Met betrekking tot procedures die het gevolg zijn van de in artikel 81 bedoelde rechtsvorderingen:

a)zijn de artikelen 4 en 6, artikel 7, punten 1, 2, 3 en 5, en artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad* niet van toepassing;

b)zijn de artikelen 25 en 26 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van toepassing binnen de grenzen van artikel 82, lid 4, van de onderhavige verordening;

c)zijn de bepalingen van hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 1215/2012 die gelden voor personen met woonplaats in een lidstaat ook van toepassing op personen die geen woonplaats, maar een vestiging in een lidstaat hebben.

3. Verwijzingen in deze verordening naar Verordening (EU) nr. 1215/2012 omvatten waar passend de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken gedaan op 19 oktober 2005.

   

* Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1).”.

96)In artikel 80 wordt lid 5 geschrapt.

97)Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd:

a)lid 1 wordt vervangen door:

“1. Onverminderd de bepalingen van deze verordening en van de krachtens artikel 79 toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) nr. 1215/2012 worden procedures ingevolge de in artikel 81 bedoelde rechtsvorderingen aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de gedaagde zijn woonplaats heeft of, wanneer de gedaagde geen woonplaats heeft in een van de lidstaten, in een lidstaat waar de gedaagde een vestiging heeft.”;

b)lid 4 wordt vervangen door:

“4. In afwijking van de leden 1, 2 en 3:

a)is artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van toepassing indien de partijen overeenkomen dat een andere rechtbank voor het Uniemodel bevoegd is;

b)is artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van toepassing indien de verweerder voor een andere rechtbank voor het Uniemodel verschijnt.”.

98)In artikel 84 worden de volgende leden 5 en 6 toegevoegd:

“5. De rechtbank voor het Uniemodel waarbij een reconventionele vordering tot nietigverklaring van een ingeschreven Uniemodel is ingesteld, gaat niet over tot het onderzoek van de reconventionele vordering voordat de belanghebbende partij of de rechtbank het Bureau in kennis heeft gesteld van de datum van instelling van de reconventionele vordering. Het Bureau maakt hiervan melding in het register overeenkomstig artikel 72, lid 3, punt q). Indien bij het Bureau een vordering tot nietigverklaring van het ingeschreven Uniemodel was ingesteld alvorens de reconventionele vordering werd ingesteld, wordt de rechtbank door het Bureau hiervan in kennis gesteld en wordt de procedure overeenkomstig artikel 91, lid 1, geschorst totdat de beslissing over de vordering in kracht van gewijsde is gegaan of de vordering is ingetrokken.

6. Indien bij een rechtbank voor het Uniemodel een reconventionele vordering tot nietigverklaring van een ingeschreven Uniemodel wordt ingesteld, kan deze rechtbank op verzoek van de houder van het ingeschreven Uniemodel, en na de andere partijen te hebben gehoord, de procedure schorsen en de gedaagde uitnodigen om binnen een door hem te bepalen termijn bij het Bureau een vordering tot nietigverklaring in te stellen. Indien deze vordering niet binnen de bepaalde termijn wordt ingesteld, wordt de procedure voortgezet; de reconventionele vordering wordt dan als ingetrokken beschouwd. Artikel 91, lid 3, is van toepassing.”.

99)Artikel 86 wordt vervangen door:

“Artikel 86

Uitspraken betreffende de rechtsgeldigheid

1. Wanneer in een procedure voor een rechtbank voor het Uniemodel een reconventionele vordering tot nietigverklaring van het Uniemodel wordt ingesteld,

a)verklaart de rechtbank voor het Uniemodel het Uniemodel nietig, indien blijkt dat een van de in artikel 25 genoemde gronden een beletsel vormt voor de instandhouding van het Uniemodel;

b)wijst de rechtbank voor het Uniemodel de reconventionele vordering af, indien blijkt dat geen van de in artikel 25 genoemde gronden een beletsel vormt voor de instandhouding van het Uniemodel.

2. Een rechtbank voor het Uniemodel verwerpt een reconventionele vordering tot nietigverklaring van een ingeschreven Uniemodel indien op een vordering met hetzelfde voorwerp en op dezelfde grond al door het Bureau tussen dezelfde partijen een onherroepelijke beslissing is gegeven.

3. Wanneer een rechtbank voor het Uniemodel een in kracht van gewijsde gegane beslissing over een reconventionele vordering tot nietigverklaring van het ingeschreven Uniemodel heeft gewezen, wordt door de rechtbank of door een partij in de nationale procedure onverwijld een afschrift van de beslissing aan het Bureau toegezonden. Het Bureau of een andere belanghebbende partij kan verzoeken om informatie over de rechterlijke beslissing. Het Bureau neemt de rechterlijke beslissing op in het register overeenkomstig artikel 72, lid 3, punt r).”.

100)In artikel 88 wordt lid 2 vervangen door:

“2. Op alle niet bij deze verordening geregelde modellenkwesties past een rechtbank voor het Uniemodel het toepasselijke nationale recht toe.”.

101)Artikel 89 wordt vervangen door:

“Artikel 89

Sancties ter zake van inbreuken

1. Wanneer een rechtbank voor het Uniemodel van oordeel is dat de verweerder inbreuk op een Uniemodel heeft gemaakt of heeft gedreigd te maken, verbiedt zij de verweerder de betrokken handelingen te verrichten, tenzij er speciale redenen zijn om dit niet te verbieden. Zij treft tevens maatregelen overeenkomstig het nationale recht om ervoor te zorgen dat dit verbod wordt nageleefd.

2. De rechtbank voor het Uniemodel kan tevens de in het toepasselijke recht beschikbare maatregelen of bevelen toepassen die zij in de gegeven omstandigheden passend acht.”.

102)In artikel 90 wordt lid 3 vervangen door:

“3. Een krachtens artikel 82, lid 1, 2, 3 of 4, bevoegde rechtbank voor het Uniemodel is bevoegd voorlopige maatregelen, met inbegrip van beschermende maatregelen, te bevelen die, onverminderd de procedure voor erkenning en tenuitvoerlegging overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EU) nr. 1215/2012, van kracht zijn op het grondgebied van elke lidstaat. Geen enkele andere rechterlijke instantie heeft deze bevoegdheid.”.

103)Artikel 93 wordt vervangen door:

“Artikel 93

Aanvullende bepalingen inzake de bevoegdheid van andere nationale rechterlijke instanties dan de rechtbanken voor het Uniemodel

1. In de lidstaat waar de rechterlijke instanties volgens artikel 79, lid 1, bevoegd zijn, worden andere rechtsvorderingen betreffende Uniemodellen dan de in artikel 81 bedoelde ingesteld bij de rechterlijke instanties die absoluut en relatief bevoegd zouden zijn indien het rechtsvorderingen inzake een nationaal modelrecht van die lidstaat zou betreffen.

2. Indien op grond van artikel 79, lid 1, en lid 1 van dit artikel geen rechterlijke instantie bevoegd is voor een andere rechtsvordering betreffende een Uniemodel dan de in artikel 81 bedoelde rechtsvorderingen, kan deze rechtsvordering worden ingesteld bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar het Bureau is gevestigd.”.

104)In artikel 96 wordt lid 2 vervangen door:

“2. Een als een Uniemodel beschermd model komt ook in aanmerking voor bescherming door het auteursrecht vanaf de datum waarop het model is gecreëerd of in vorm is vastgelegd, mits aan de voorwaarden van het auteursrecht van de Unie is voldaan.”.

105)Artikel 97 wordt vervangen door:

“Artikel 97

Toepassing van Verordening (EU) 2017/1001

Tenzij in deze titel anders is bepaald, zijn de artikelen 142 tot en met 146, de artikelen 148 tot en met 158, artikel 162, en de artikelen 165 tot en met 177 van Verordening (EU) 2017/1001 van toepassing op het Bureau met betrekking tot zijn taken uit hoofde van deze verordening.”.

106)Artikel 98 wordt als volgt gewijzigd:

a)het volgende lid 4 bis wordt ingevoegd:

“4 bis. Onverminderd lid 4:

a)kunnen vorderingen of verklaringen betreffende een aanvrage om een ingeschreven Uniemodel worden ingediend in de taal waarin de aanvrage om een ingeschreven Uniemodel is ingediend, of in de door de aanvrager in die aanvrage opgegeven tweede taal;

b)kunnen andere vorderingen of verklaringen betreffende een ingeschreven Uniemodel dan een in artikel 52 bedoelde vordering tot nietigverklaring of een in artikel 51 bedoelde verklaring van afstand in een van de talen van het Bureau worden ingediend.

Wanneer echter gebruik wordt gemaakt van een van de door het Bureau ter beschikking gestelde formulieren als bedoeld in artikel 66 quinquies, mogen die formulieren in elk van de officiële talen van de Unie worden gebruikt, mits zij, wat de tekstgedeelten betreft, in een van de talen van het Bureau worden ingevuld.”;

b)de volgende leden 6 en 7 worden toegevoegd:

“6. Onverminderd de leden 3 en 5, en tenzij anderszins is bepaald, kan een partij in een schriftelijke procedure voor het Bureau een van de talen van het Bureau gebruiken. Indien de gekozen taal niet de proceduretaal is, verschaft de partij binnen één maand na de indiening van het oorspronkelijke stuk een vertaling in de proceduretaal. Indien de aanvrager van een Uniemodel de enige partij in een procedure voor het Bureau is en de voor de indiening van de aanvrage van het Uniemodel gebruikte taal niet een van de talen van het Bureau is, mag de vertaling tevens in de door de aanvrager in de aanvrage opgegeven tweede taal worden ingediend.

7. De uitvoerend directeur bepaalt op welke wijze de vertalingen worden gewaarmerkt.”.

107)Het volgende artikel 98 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 98 bis

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de noodzaak van en de maatstaven voor vertaling

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot:

a) de mate waarin bewijsstukken die in een schriftelijke procedure voor het Bureau worden gebruikt, kunnen worden ingediend in een taal van de Unie, en de mate waarin een vertaling moet worden verstrekt;

b) de maatstaven waaraan bij het Bureau in te dienen vertalingen moeten voldoen.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

108)Artikel 99 wordt vervangen door:

“Artikel 99

Publicatie en inschrijving in het register

1. Alle mededelingen waarvan de publicatie bij deze verordening of bij een krachtens deze verordening vastgestelde handeling is voorgeschreven, worden in alle officiële talen van de Unie gepubliceerd.

2. Alle inschrijvingen in het register geschieden in alle officiële talen van de Unie.

3. Ingeval van twijfel heeft de tekst in de taal van het Bureau waarin het ingeschreven Uniemodel is aangevraagd, rechtskracht. Is de aanvrage in een andere officiële taal van de Unie dan een van de talen van het Bureau gesteld, dan heeft de tekst in de door de aanvrager opgegeven tweede taal rechtskracht.”.

109)Artikel 100 wordt vervangen door:

“Artikel 100

Aanvullende bevoegdheden van de uitvoerend directeur

Onverminderd de bevoegdheden die de uitvoerend directeur toekomen krachtens artikel 157, lid 4, punt o), van Verordening (EU) 2017/1001, oefent de uitvoerend directeur de bevoegdheden uit die op grond van artikel 36, lid 5, artikel 37, lid 1, artikel 41, lid 5, artikel 42, lid 2, artikel 62, lid 2, artikel 65, lid 5, artikel 66, artikel 66 quater, artikel 66 sexies, artikel 72, lid 4, artikel 72 bis, lid 3, artikel 73, artikel 74 bis, lid 1, artikel 74 quater, artikel 78, artikel 98, lid 7, artikel 106 –bis bis, artikel 106 –bis ter, lid 1, artikel 106 –bis quater en artikel 106 –bis quinquies, aan hem of haar zijn verleend in overeenstemming met de criteria van deze verordening en van de krachtens deze verordening vastgestelde handelingen.”.

110)Artikel 101 wordt geschrapt.

111)De artikelen 102, 103 en 104 worden vervangen door:

“Artikel 102

Bevoegdheid

Tot het nemen van beslissingen in verband met de in deze verordening voorgeschreven procedures zijn bevoegd:

a)de onderzoekers;

b)de dienst die belast is met het register;

c)de nietigheidsafdelingen;

d)de kamers van beroep;

e)elke andere eenheid of persoon die door de uitvoerend directeur daartoe is aangesteld.

Artikel 103

Onderzoekers

De onderzoekers zijn bevoegd om namens het Bureau beslissingen te nemen over aanvragen om een ingeschreven Uniemodel.

Artikel 104

De dienst die belast is met het register

1. Naast de bevoegdheden die haar bij Verordening (EU) 2017/1001 zijn verleend, neemt de voor het register bevoegde dienst de beslissingen met betrekking tot vermeldingen in het register die op grond van deze verordening worden genomen, alsook andere beslissingen die in het kader van deze verordening worden genomen en die niet onder de bevoegdheid van de onderzoekers of een nietigheidsafdeling vallen.

2. De dienst die bevoegd is voor het register houdt ook de lijst van erkende gemachtigden ter zake van modellen bij.”.

112)Aan artikel 105 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

“3. Beslissingen betreffende de kosten of de procedures worden door één lid van de nietigheidsafdeling genomen.”.

113)Het volgende artikel 105 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 105 bis

Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de beslissingen die door één lid worden genomen

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot welke soorten beslissingen door één enkel lid als bedoeld in artikel 105, lid 3, worden genomen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

114)Artikel 106 wordt vervangen door:

“Artikel 106

Kamers van beroep

Naast de bevoegdheden die hen bij artikel 165 van Verordening (EU) 2017/1001 zijn verleend, zijn de kamers van beroep bevoegd zich uit te spreken over het beroep dat is ingesteld tegen beslissingen van de instanties van het Bureau als bedoeld in artikel 102, punten a), b) en c), en, in voorkomend geval, artikel 102, punt e), met betrekking tot de in de verordening voorgeschreven procedures.”.

115)Het volgende artikel 106 –bis wordt ingevoegd:

“Artikel 106 –bis

Delegatie van bevoegdheden met betrekking tot de kamers van beroep

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 109 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de organisatie van de kamers van beroep in procedures inzake modellen op grond van deze verordening, indien dergelijke procedures een andere organisatie vereisen dan hetgeen is voorgeschreven in de overeenkomstig artikel 168 van Verordening (EU) 2017/1001 vastgestelde gedelegeerde handelingen.”.

116)De volgende afdeling 3 wordt toegevoegd aan titel XI:

“Afdeling 3

Taksen en de betaling ervan

Artikel 106 –bis bis

Taksen en vergoedingen en termijnen

1. De uitvoerend directeur bepaalt het aan te rekenen bedrag voor andere door het Bureau verleende diensten dan die welke in bijlage zijn vermeld, alsmede het bedrag van de vergoeding voor publicaties van het Bureau. De bedragen van de vergoedingen luiden in euro en worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van het Bureau. Het bedrag van de vergoeding is niet hoger dan nodig is om de kosten van de specifieke door het Bureau verleende dienst te vergoeden.

2. Taksen en vergoedingen waarvoor de betalingstermijn niet wordt gespecificeerd in deze verordening, zijn verschuldigd op de datum van ontvangst van het verzoek tot het verlenen van de dienst die tot de heffing van de taks of het aanrekenen van de kosten leidt.

Met toestemming van het Begrotingscomité kan de uitvoerend directeur bepalen voor welke van de in de eerste alinea bedoelde diensten geen vooruitbetaling van de betrokken taksen en vergoedingen is vereist.

Artikel 106 –bis ter

Betaling van taksen en kosten

1. De aan het Bureau verschuldigde taksen en kosten worden betaald op de wijzen die zijn bepaald door de uitvoerend directeur, met goedkeuring van het Begrotingscomité.

Vaststellingen op grond van de eerste alinea worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van het Bureau. Alle betalingen gebeuren in euro.

2. Betalingen die worden verricht op andere dan de in lid 1 genoemde wijzen worden geacht niet te zijn verricht en het betaalde bedrag wordt terugbetaald.

3. Betalingen bevatten de noodzakelijke gegevens aan de hand waarvan het Bureau onmiddellijk het doel van de betaling kan vaststellen.

4. Indien het doel van de in lid 2 bedoelde betalingen niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, verzoekt het Bureau de betaler om dat doel binnen een bepaalde termijn schriftelijk toe te lichten. Indien de persoon niet binnen die termijn gehoor geeft aan het verzoek, wordt de betaling geacht niet te zijn verricht en wordt het betaalde bedrag terugbetaald.

Artikel 106 –bis quater

Datum waarop de betaling wordt geacht te zijn verricht

De uitvoerend directeur stelt de datum vast waarop de betalingen worden geacht te zijn verricht.

Artikel 106 –bis quinquies

Ontoereikende betalingen en terugbetaling van onbeduidende bedragen

1. Een betalingstermijn wordt pas geacht te zijn nageleefd, indien het volledige bedrag van de vergoeding tijdig is voldaan. Wanneer niet het volledige bedrag van de taksen of kosten is voldaan, wordt hetgeen reeds is betaald, na het verstrijken van de betalingstermijn terugbetaald.

2. Het Bureau kan evenwel, voor zover dit mogelijk is vóór het verstrijken van de betalingstermijn, de betaler de kans geven het ontbrekende bedrag te voldoen, of, wanneer zulks gerechtvaardigd wordt geacht, besluiten ontbrekende geringe bedragen te negeren, zonder dat dit afbreuk doet aan de rechten van de betaler.

3. Met goedkeuring van het Begrotingscomité kan de uitvoerend directeur afzien van gedwongen invordering van een verschuldigd bedrag wanneer het in te vorderen bedrag onbeduidend is of onvoldoende zeker is dat het kan worden ingevorderd.

4. Wanneer meer wordt betaald dan uit hoofde van taksen of kosten is verschuldigd, wordt het te veel betaalde niet terugbetaald, indien dat een onbeduidend bedrag is en de betrokkene niet uitdrukkelijk om betaling heeft verzocht.

Met goedkeuring van het Begrotingscomité kan de uitvoerend directeur het bedrag vaststellen dat in geval van te hoge betaling voor een taks of een vergoeding niet wordt teruggegeven.

Vaststellingen op grond van de tweede alinea worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van het Bureau.”.

117)In artikel 106 quinquies wordt lid 3 vervangen door:

“3. Het Bureau verschaft informatie over internationale inschrijvingen als bedoeld in lid 2 in de vorm van een elektronische link naar de doorzoekbare databank van internationale inschrijvingen van modellen die wordt bijgehouden door het Internationaal Bureau.”.

118)Artikel 106 sexies wordt vervangen door:

“Artikel 106 sexies

Onderzoek van de gronden voor weigering

1. Indien het Bureau bij het uitvoeren van een onderzoek van een internationale inschrijving constateert dat het model waarvoor bescherming wordt aangevraagd niet overeenstemt met de definitie van artikel 3, punt 1, of dat het model strijdig is met de openbare orde of goede zeden, zendt het het Internationaal Bureau uiterlijk zes maanden na de datum van publicatie van de internationale inschrijving een kennisgeving van weigering met vermelding van de gronden voor de weigering overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de Akte van Genève.

2. Ingeval de houder van de internationale inschrijving overeenkomstig artikel 77, lid 2, verplicht is zich voor het Bureau te doen vertegenwoordigen, bevat de in lid 1 van dit artikel genoemde kennisgeving een verwijzing naar de op de houder rustende verplichting om een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 78, lid 1, aan te wijzen.

3. Het Bureau stelt een termijn vast binnen welke de houder van de internationale inschrijving afstand kan doen van de internationale inschrijving met betrekking tot de Unie, de internationale inschrijving kan beperken tot een of enkele van de tekeningen en modellen van nijverheid met betrekking tot de Unie, of opmerkingen kan indienen en, in voorkomend geval, een vertegenwoordiger aanwijzen. De termijn gaat in op de datum waarop het Bureau de voorlopige weigering verzendt.

4. Indien de houder binnen de in lid 3 bedoelde termijn geen vertegenwoordiger aanwijst, weigert het Bureau de bescherming van de internationale inschrijving.

5. Ingeval de houder binnen de vastgestelde termijn opmerkingen kenbaar maakt die het Bureau overtuigen, trekt het Bureau de weigering in en stelt het het Internationaal Bureau overeenkomstig artikel 12, lid 4, van de Akte van Genève van de intrekking van de weigering in kennis. Ingeval de houder overeenkomstig artikel 12, lid 2, van de Akte van Genève niet binnen de vastgestelde termijn opmerkingen kenbaar maakt die het Bureau overtuigen, bevestigt het Bureau de beslissing tot weigering van de bescherming van de internationale inschrijving. Tegen die beslissing kan overeenkomstig de artikelen 66 tot en met 72 van Verordening (EU) 2017/1001 in samenhang met artikel 55, lid 2, van deze verordening beroep worden aangetekend.

6. Ingeval de houder afstand doet van de internationale inschrijving of de internationale inschrijving ten aanzien van de Unie tot een of meerdere tekeningen en modellen van nijverheid beperkt, stelt de houder het Internationaal Bureau daarvan in kennis volgens de inschrijvingsprocedure van artikel 16, lid 1, punten iv) en v), van de Akte van Genève.”.

119)In titel XI bis wordt het volgende artikel 106 octies ingevoegd:

“Artikel 106 octies

Verlengingen

De internationale inschrijving wordt rechtstreeks bij het Internationaal Bureau vernieuwd met inachtneming van artikel 17 van de Akte van Genève.”.

120)Artikel 107 wordt als volgt gewijzigd:

a)lid 1 wordt vervangen door:

“1. De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van de voorschriften voor de uitvoering van deze verordening. Die uitvoeringsverordening wordt vastgesteld volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”;

b)de leden 2 en 3 worden geschrapt.

121)Artikel 107 wordt geschrapt.

122)Artikel 108 wordt geschrapt.

123)Artikel 109 wordt vervangen door:

“Artikel 109

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EU) 2017/1001 ingestelde comité inzake uitvoeringsbepalingen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.”.

124)Het volgende artikel 109 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 109 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in de artikelen 47 ter, 53 bis, 55 bis, 64 bis, 65 bis, 66 bis, 66 quinquies, 66 septies, 66 decies, 67 quater, 78 bis en 106 –bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt voor onbepaalde tijd aan de Commissie verleend vanaf [PB: in te voegen datum = datum van inwerkingtreding van deze verordening].

3. De in de artikelen 47 ter, 53 bis, 55 bis, 64 bis, 65 bis, 66 bis, 66 quinquies, 66 septies, 66 decies, 67 quater, 78 bis en 106 –bis bedoelde delegatie van bevoegdheden kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig de artikelen 47 ter, 53 bis, 55 bis, 64 bis, 65 bis, 66 bis, 66 quinquies, 66 septies, 66 decies, 67 quater, 78 bis en 106 –bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

125)Artikel 110 wordt geschrapt.

126)In artikel 110 bis, lid 5, wordt de tweede zin geschrapt.

127)Het volgende artikel 110 ter wordt ingevoegd:

“Artikel 110 ter

Evaluatie

1. Uiterlijk op [PB: in te voegen datum = de eerste dag van de maand na 84 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening], en vervolgens om de vijf jaar, evalueert de Commissie de uitvoering van deze verordening.

2. De Commissie zendt het evaluatieverslag met haar conclusies op basis van dat verslag toe aan het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.”.

128)In artikel 111 wordt lid 2 vervangen door:

“2. Aanvragen om een ingeschreven Uniemodel kunnen vanaf 1 april 2003 bij het Bureau worden ingediend.”.

129)De bijlage die is opgenomen in bijlage I bij deze verordening wordt toegevoegd.

Artikel 2

Verordening (EG) nr. 2246/2002 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 6/2002 en worden gelezen in overeenstemming met de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, punten …, en artikel 2 zijn van toepassing vanaf [PB: in te voegen datum = de eerste dag van de maand na drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

Artikel 1, punten 18), 19), 22) en 24), punt 26), b), punt 28), b), punten 31), 34) en 36), punt 37), b), punten 38), 39), 40), 43), 47), 49), 51), 53), 56), 58), 60), 61), 65), 67), 69), 71) en 73), punt 75, c), punten 76), 80) en 85), punt 93), b), en punten 106), 108) en 121), zijn van toepassing vanaf [PB: in te voegen datum = de eerste dag van de maand na 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/71/EG inzake de rechtsbescherming van modellen, COM(2004) 582 definitief.
(2)    Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 december 2007 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/71/EG inzake de rechtsbescherming van modellen (COM(2004)0582-C6-0119/2004-2004/0203(COD)).
(3)    Mededeling van de Commissie: Betere regelgeving voor betere resultaten — Een EU-agenda, COM(2015) 215, Europese Commissie, 19 mei 2015, blz. 4.
(4)    Document 2020/C 379 I/01 van de Raad.
(5)    SWD(2020) 264 final.
(6)    COM(2020) 760 final.
(7)    Document 2021/C 247/02 van de Raad.
(8)    Verslag over een actieplan inzake intellectuele eigendom om het herstel en de veerkracht van de EU te ondersteunen, zoals aangenomen door de Commissie juridische zaken op 30 september 2021 (A9-0284/2021), punt 32.
(9)    SWD(2020) 264 final.
(10)     https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/initiatives/ares-2018-3527248/public-consultation_nl
(11)     https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12609-Intellectual-property-review-of-EU-rules-on-industrial-design-Design-Directive-/public-consultation_nl
(12)     https://ec.europa.eu/growth/content/economic-review-industrial-design-europe-0_en
(13)     https://ec.europa.eu/growth/content/legal-review-industrial-design-protection-europe-0_en
(14)    Herz, B., en Mejer, M., The effect of design protection on price and price dispersion: Evidence from automotive spare parts , 2020.
(15)    Nikolic, Z., Market structure of motor vehicle visible spare parts in the EU, september 2021. Studie waartoe opdracht was gegeven aan Wolk After Sales Experts GmbH. Beschikbaar op https://op.europa.eu/s/sMA8
(16)    Link naar effectbeoordeling en samenvatting toevoegen.
(17)    Op grond van de huidige regeling is het 115 EUR voor elk model vanaf het tweede tot en met het tiende model en 50 EUR voor elk model vanaf het elfde model.
(18)    Op grond van de huidige regeling is het 90 EUR voor de eerste vernieuwing, 120 EUR voor de tweede, 150 EUR voor de derde en 180 EUR voor de vierde vernieuwingsperiode.
(19)    90 EUR + 120 EUR.
(20)     Werkprogramma van de Commissie voor 2022 — belangrijke documenten| Europese Commissie (europa.eu)
(21)    Arrest in de gevoegde zaken C-24/16 en C-25/16, Nintendo, ECLI:EU:C:2017:724.
(22)    Arrest in de gevoegde zaken C-397/16 en C-435/16, Acacia, ECLI:EU:C:2017:992.
(23)    PB C , , blz. .
(24)    PB C , , blz. .
(25)    Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (PB L 3 van 5.1.2002, blz. 1).
(26)    Richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen (PB L 289 van 28.10.1998, blz. 28).
(27)    Mededeling van de Commissie: Betere regelgeving voor betere resultaten — Een EU-agenda, COM(2015) 215 final, blz. 4.
(28)    Werkdocument van de diensten van de Commissie,Evaluation of EU legislation on design protection (evaluatie van de EU-wetgeving over modelbescherming) (SWD(2020) 264 final).
(29)    Conclusies van de Raad over het beleid inzake intellectuele eigendom en de herziening van het stelsel van tekeningen en modellen van nijverheid in de Unie 2020/C 379 I/01 (PB C 379I van 10.11.2020, blz. 1).
(30)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Het innovatiepotentieel van de EU optimaal benutten — Een actieplan inzake intellectuele eigendom om het herstel en de veerkracht van de EU te ondersteunen” (COM(2020) 760 final).
(31)    Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB L 154 van 16.6.2017, blz. 1).
(32)    Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 15).
(33)    Internationale classificatie voor tekeningen en modellen van nijverheid op grond van de Overeenkomst van Locarno (classificatie van Locarno), 13e uitgave.
(34)    PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(35)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(36)    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
Top

Brussel, 28.11.2022

COM(2022) 666 final

BIJLAGEN

bij

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2246/2002 van de Commissie

{SEC(2022) 422 final} - {SWD(2022) 367 final} - {SWD(2022) 368 final} - {SWD(2022) 369 final}


BIJLAGE I

“BIJLAGE

Bedragen van taksen als bedoeld in artikel 106 –bis bis, lid 1

De overeenkomstig deze verordening aan het Bureau te betalen taksen zijn als volgt (in EUR):

1.Indieningstaks als bedoeld in artikel 36, lid 4:

250 EUR.

2.Individuele aanwijzingstaks voor een internationale inschrijving als bedoeld in artikel 106 quater:

62 EUR per model.

3.Taks voor opschorting van de publicatie als bedoeld in artikel 36, lid 4:

40 EUR.

4.Bijkomende indieningstaks met betrekking tot elk bijkomend model dat deel uitmaakt van een meervoudige aanvrage als bedoeld in artikel 37, lid 2:

125 EUR.

5.Bijkomende taks voor opschorting van de publicatie met betrekking tot elk bijkomend model dat deel uitmaakt van een meervoudige aanvrage en waarvan de publicatie is opgeschort als bedoeld in artikel 37, lid 2:

20 EUR.

6.Vernieuwingstaks als bedoeld in artikel 50 quinquies, leden 1, 3 en 9:

a)voor de eerste vernieuwingsperiode: 70 EUR per model;

b)voor de tweede vernieuwingsperiode: 140 EUR per model;

c)voor de derde vernieuwingsperiode: 280 EUR per model;

d)voor de vierde vernieuwingsperiode: 560 EUR per model.

7.Individuele vernieuwingstaks voor een internationale inschrijving als bedoeld in artikel 106 quater:

a)voor de eerste vernieuwingsperiode: 62 EUR per model;

b)voor de tweede vernieuwingsperiode: 62 EUR per model;

c)voor de derde vernieuwingsperiode: 62 EUR per model;

d)voor de vierde vernieuwingsperiode: 62 EUR per model.

8.Taks voor laattijdige betaling van de vernieuwingstaks als bedoeld in artikel 50 quinquies, lid 3:

25 % van de vernieuwingstaks.

9.Taks voor de vordering tot nietigverklaring als bedoeld in artikel 52, lid 2:

320 EUR.

10.Taks voor voortzetting van de procedure als bedoeld in artikel 67 bis, lid 1:

400 EUR.

11.Taks voor het herstel in de vorige toestand als bedoeld in artikel 67, lid 3:

200 EUR.

12.Taks voor de inschrijving van een licentie of een ander recht inzake een ingeschreven Uniemodel als bedoeld in artikel 32 bis, leden 1 en 2, of voor de inschrijving van een licentie of een ander recht inzake een aanvrage om een Uniemodel als bedoeld in artikel 32 bis, leden 1 en 2, en artikel 34:

a)voor een verlening van een licentie: 200 EUR per model;

b)voor een overgang van een licentie: 200 EUR per model;

c)voor een vestiging van een zakelijk recht: 200 EUR per model;

d)voor een overdracht van een zakelijk recht: 200 EUR per model;

e)voor een gedwongen tenuitvoerlegging: 200 EUR per model;

maximaal 1 000 EUR wanneer in dezelfde aanvrage om inschrijving van een licentie of een ander recht of terzelfder tijd verscheidene verzoeken worden ingediend.

13.Taks voor de wijziging van een ingeschreven Uniemodel als bedoeld in artikel 50 sexies, lid 3:

200 EUR.

14.Taks voor de afgifte van een duplicaat van de aanvrage om een ingeschreven Uniemodel als bedoeld in artikel 74 bis, lid 3, voor de afgifte van een duplicaat van het inschrijvingsbewijs als bedoeld in artikel 50 ter of voor een uittreksel uit het register als bedoeld in artikel 72, lid 7:

a)voor een niet-gewaarmerkte kopie of uittreksel: 10 EUR;

b)voor een gewaarmerkte kopie of uittreksel: 30 EUR.

15.Taks voor inzage in de dossiers als bedoeld in artikel 74 bis, lid 1:

30 EUR.

16.Taks voor de afgifte van afschriften van dossierstukken als bedoeld in artikel 74 bis, lid 3:

a)voor een niet-gewaarmerkte kopie: 10 EUR + 1 EUR voor elke bladzijde boven de 10:

b)voor een gewaarmerkte kopie: 30 EUR + 1 EUR voor elke bladzijde boven de 10.

17.Taks voor de mededeling van gegevens uit de dossiers als bedoeld in artikel 74 ter:

10 EUR + 1 EUR voor elke bladzijde boven de 10.

18.Taks voor de verificatie van de proceskosten die moeten worden vergoed als bedoeld in artikel 70, lid 7:

100 EUR.

19.Beroepstaks als bedoeld in artikel 68, lid 1, van Verordening (EU) 2017/1001, die overeenkomstig artikel 55, lid 2, ook van toepassing is op beroepen die op grond van deze verordening zijn ingesteld:

720 EUR.”

BIJLAGE II

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 2246/2002

Verordening (EG) nr. 6/2002

Artikel 1

--

Artikel 2

Artikel 106 –bis bis, lid 1

Artikel 3

Artikel 106 –bis bis, lid 1

Artikel 4

Artikel 106 –bis bis, lid 2

Artikel 5

Artikel 106 –bis ter, lid 1

Artikel 6

Artikel 106 –bis ter, leden 3 en 4

Artikel 7

Artikel 106 –bis quater

Artikel 8

Artikel 106 –bis quinquies, leden 1 en 2

Artikel 9

Bijlage

Artikel 106 –bis quinquies, leden 3 en 4

Bijlage

Top