EUROPESE COMMISSIE
Straatsburg, 29.5.2018
COM(2018) 373 final
2018/0198(COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende een mechanisme om juridische en administratieve belemmeringen in een grensoverschrijdende context uit de weg te ruimen
{SEC(2018) 268 final}
{SWD(2018) 282 final}
{SWD(2018) 283 final}
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
Een van de belangrijkste doelstellingen van de Unie is de bevordering van de harmonische ontwikkeling van de Unie in haar geheel. Daarom ontwikkelt en vervolgt de Unie haar optreden gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang. De Unie stelt zich in het bijzonder ten doel, de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen (artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)), waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan grensoverschrijdende regio's. De Unie en haar naaste buren van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) hebben momenteel 40 interne landgrenzen.
Sinds 1990 hebben grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma's in de grensregio's van de EU (met inbegrip van de grensregio's die aan EVA-landen grenzen) financiële steun via Interreg ontvangen. Interreg heeft duizenden projecten en initiatieven gefinancierd om de Europese integratie te bevorderen. De Interreg-programma's hebben onder meer de volgende belangrijke resultaten opgeleverd: meer vertrouwen, een hogere connectiviteit, een gezonder milieu, een betere volksgezondheid en economische groei. In het rechtskader 20142020 heeft het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) in het kader van Interreg-programma's steun kunnen verlenen aan projecten gericht op "vergroting van de institutionele capaciteit van openbare besturen en belanghebbenden en een doelmatig openbaar bestuur door: bevordering van juridische en administratieve samenwerking en samenwerking tussen burgers en instellingen". Interreg heeft sinds de oprichting ervan ook de voltooiing van de interne markt ondersteund. De afgelopen decennia heeft het Europese integratieproces ertoe bijgedragen dat interne grensregio's zijn veranderd van voornamelijk perifere gebieden in gebieden die door groei en nieuwe mogelijkheden worden gekenmerkt. De voltooiing van de eengemaakte markt in 1992 heeft tot meer productiviteit en minder kosten in de EU geleid dankzij de afschaffing van douaneformaliteiten, de harmonisatie of wederzijdse erkenning van technische voorschriften en lagere prijzen als gevolg van concurrentie. Op tien jaar tijd is de handel binnen de EU met 15 % toegenomen. Er is extra groei gegenereerd en er zijn ongeveer 2,5 miljoen meer banen gecreëerd.
In het kader van haar "Cross-border review" (evaluatie van de grensoverschrijdende samenwerking), die meer dan twee jaar heeft geduurd, heeft de Commissie echter gegevens verzameld waaruit blijkt dat grensregio's over het algemeen economisch minder goed presteren dan andere regio's in een lidstaat. De bewoners van grensregio's hebben doorgaans minder gemakkelijk toegang tot openbare diensten zoals ziekenhuizen en universiteiten. Het is vaak nog steeds ingewikkeld en duur om wegwijs te worden in de verschillende administratieve en rechtssystemen. Burgers, bedrijven, overheden en niet-gouvernementele organisaties hebben de Commissie op de hoogte gebracht van hun soms negatieve ervaringen bij grensoverschrijdende interactie. Daarom heeft de Commissie haar mededeling "Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU" ("de mededeling over grensregio's") vastgesteld. Deze gaat dieper in op de vraag hoe de EU en de lidstaten de complexiteit, de duur en de kosten van grensoverschrijdende interactie kunnen verminderen en de bundeling van diensten langs binnengrenzen kunnen bevorderen. Nagegaan wordt wat moet worden verbeterd opdat de burgers en bedrijven in grensregio's de mogelijkheden aan beide zijden van de grens ten volle kunnen benutten. In de mededeling wordt een actieplan met tien maatregelen voorgesteld, waarbij één actiepunt specifiek is gericht op het uit de weg ruimen van juridische en administratieve belemmeringen voor grensoverschrijdende interactie.
Redelijkerwijs mag dan ook worden aangenomen dat juridische belemmeringen (met name op het gebied van gezondheidsdiensten, arbeidswetgeving, belastingen en bedrijfsontwikkeling) en belemmeringen die verband houden met verschillen tussen administratieve culturen en nationale rechtskaders moeilijk door de programma's alleen uit de weg kunnen worden geruimd (aangezien hiervoor besluiten moeten worden genomen die de structuren van het programma- en projectbeheer overstijgen). Op intergouvernementeel, regionaal en lokaal niveau bestaan er al een aantal effectieve mechanismen voor grensoverschrijdende samenwerking.
In één specifiek actiepunt in het kader van maatregel 9 van de mededeling over grensregio's wordt verwezen naar een initiatief dat in 2015 onder het Luxemburgse voorzitterschap werd opgestart: een aantal lidstaten denkt na over de waarde van een nieuw instrument om grensoverschrijdende projecten te vereenvoudigen door het mogelijk te maken dat – op vrijwillige basis en met de instemming van de bevoegde autoriteiten – de regels van een lidstaat ook in de naburige lidstaat gelden. Dit zou van toepassing zijn op een in de tijd beperkt en door de lokale en/of regionale instanties opgezet specifiek project in een grensregio. De Commissie heeft deze werkzaamheden van nabij gevolgd, gaat akkoord met het concept en stelt daarom een vrijwillig mechanisme om juridische belemmeringen in grensregio's uit de weg te ruimen voor.
Zie deel 5 voor de nadere bijzonderheden van dit voorstel.
•Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Als het belangrijkste financieringsinstrument van het cohesiebeleid ondersteunt Interreg grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma's in de grensregio's van de EU, met inbegrip van de grensregio's die aan EVA-landen grenzen. Zoals uiteengezet in de mededeling over grensregio's presteren grensregio's over het algemeen economisch echter minder goed dan andere regio's in een lidstaat. Europese financiering en investeringen, bijvoorbeeld in het kader van Interreg, alleen volstaan niet om deze aanslepende problemen te verhelpen, dus is er behoefte aan andere maatregelen die de EU-financiering in grensregio's aanvullen.
Een mechanisme om juridische belemmeringen in grensregio's uit de weg te ruimen, vormt dus een noodzakelijke aanvulling op zowel de financiële steun in het kader van Interreg als de institutionele ondersteuning in het kader van bijvoorbeeld Europese groeperingen voor territoriale samenwerking, aangezien aan deze groeperingen geen wetgevingsbevoegdheid voor het uit de weg ruimen van juridische belemmeringen wordt toevertrouwd.
•Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Zoals hierboven is uiteengezet, ondersteunen het cohesiebeleid en de eengemaakte markt elkaar. Het uit hoofde van deze verordening ingestelde mechanisme zou bijdragen aan de doelstellingen van de mededeling over grensregio's en aan het stimuleren van het potentieel van grensregio's, dat gedeeltelijk onbenut blijft vanwege uiteenlopende rechtsstelsels. Uit een recente studie in opdracht van de Commissie naar het economisch effect van belemmeringen voor grensoverschrijdende interactie op het bbp en de werkgelegenheid in grensregio's met landbinnengrenzen blijkt dat zelfs wanneer slechts 20 % van de bestaande belemmeringen uit de weg zou worden geruimd, het bbp van de grensregio's nog met 2 % zou groeien. Een mechanisme om juridische belemmeringen in grensregio's uit de weg te ruimen, vormt daarom ook een noodzakelijke aanvulling op de werking van de interne markt, een kerndoelstelling van de Unie (artikel 3 VEU en artikel 3, lid 1, onder b), VWEU).
De bepalingen in dit voorstel met betrekking tot de juridische bescherming van in een grensoverschrijdende regio gevestigde personen die zich benadeeld achten door handelingen of nalatigheden die voortvloeien uit de toepassing van het mechanisme door de instanties, betreffen voornamelijk bestuurs-/publiekrecht en hebben geen gevolgen voor de bestaande collisieregels uit hoofde van het EU-recht, aangezien deze enkel burgerlijk recht betreffen. Deze verordening laat dergelijk recht onverlet (dergelijk EU-recht kan van toepassing zijn op geschillen over contractuele of niet-contractuele aangelegenheden).
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
In artikel 175, derde alinea, VWEU is bepaald dat, buiten de in de eerste alinea van dat artikel vermelde fondsen om, specifieke maatregelen kunnen worden vastgesteld om de doelstelling van het VWEU met betrekking tot economische en sociale samenhang te verwezenlijken. Met het oog op de harmonische ontwikkeling van de hele Unie en op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang moet de territoriale samenwerking worden versterkt. Daartoe moeten de nodige maatregelen worden genomen om de voorwaarden waaronder territoriale samenwerkingsacties worden uitgevoerd, te verbeteren.
•Subsidiariteit
De voorwaarden voor territoriale samenwerking moeten worden gerealiseerd overeenkomstig het in artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) verankerde subsidiariteitsbeginsel. Lidstaten hebben individuele, bilaterale en zelfs multilaterale initiatieven genomen om juridische belemmeringen voor grensoverschrijdende interactie uit de weg te ruimen. Deze mechanismen bestaan echter niet in alle lidstaten of ten aanzien van alle grenzen van een bepaalde lidstaat. De financieringsinstrumenten (voornamelijk Interreg) en de rechtsinstrumenten (voornamelijk EGTS'en) die tot nu toe op EU-niveau bestaan, volstaan niet om de juridische belemmeringen voor grensoverschrijdende interactie in de gehele EU uit de weg te ruimen. De doelstellingen van de voorgestelde maatregel kunnen bijgevolg niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt, noch op centraal niveau, noch op regionaal of lokaal niveau, maar kunnen vanwege de omvang of de gevolgen van de voorgestelde maatregel beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt. Daarom is nader optreden van de Uniewetgever vereist.
Evenredigheid
Overeenkomstig het in artikel 5, lid 4, VEU verankerde evenredigheidsbeginsel mogen de inhoud en de vorm van het EU-optreden niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. De aanwending van het uit hoofde van deze verordening ingestelde specifieke mechanisme geschiedt op vrijwillige basis. Een lidstaat kan besluiten om ten aanzien van een specifieke grens met een of meer naburige lidstaten de juridische belemmeringen in een specifieke grensoverschrijdende regio uit de weg te blijven ruimen met behulp van de effectieve mechanismen die deze lidstaat op nationaal niveau heeft ingesteld of die deze lidstaat formeel of informeel samen met een of meer naburige lidstaten heeft ingesteld. In dit geval kan deze lidstaat ervoor kiezen om het uit hoofde van deze verordening ingestelde mechanisme niet te gebruiken. Een lidstaat kan eveneens besluiten om ten aanzien van een specifieke grens met een of meer naburige lidstaten toe te treden tot een bestaand effectief mechanisme dat formeel of informeel door een of meer naburige lidstaten is ingesteld. Indien toetreding tot dit mechanisme mogelijk is, kan deze lidstaat er eveneens voor kiezen om het uit hoofde van deze verordening ingestelde mechanisme niet te gebruiken. Deze verordening gaat bijgevolg niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken voor de grensoverschrijdende regio's ten aanzien waarvan de lidstaten niet over efficiënte mechanismen beschikken om juridische belemmeringen uit de weg te ruimen.
•Keuze van het instrument
Zoals uiteengezet in deel 1 hebben lidstaten individuele, bilaterale en zelfs multilaterale initiatieven genomen om juridische belemmeringen voor grensoverschrijdende interactie uit de weg te ruimen.
Een verordening voorziet in verplichtingen voor de lidstaten om per grens met een naburige lidstaat een mechanisme in te stellen om de juridische belemmeringen in een gemeenschappelijke grensoverschrijdende regio uit de weg te ruimen, en staat de lidstaten tegelijkertijd toe om andere effectieve mechanismen te gebruiken.
Een aanbeveling zou niet het meest effectieve instrument zijn, aangezien aanbevelingen niet verbindend zijn (zie artikel 288, vijfde alinea, VWEU).
Een richtlijn zou evenmin het meest effectieve instrument zijn, aangezien deze verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, doch aan de nationale instanties de bevoegdheid laat vorm en middelen te kiezen (zie artikel 288, derde alinea, VWEU). Zoals uiteengezet in punt 3.2 van de mededeling over grensregio's kunnen door de omzetting van een EU-richtlijn in twee naburige lidstaten aan beide zijden van een binnengrens verschillende systemen van kracht zijn. Dit kan leiden tot complexe situaties – en soms zelfs rechtsonzekerheid – en extra kosten. Dit voorstel betreft juist een mechanisme om een methode op EU-niveau op te zetten omdat slechts een beperkt aantal lidstaten een andere methode hebben opgezet. Een richtlijn zou bijgevolg kunnen leiden tot nieuwe verschillen in grensregio's.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
•Raadpleging van belanghebbenden
Het concept voor een grensoverschrijdend beleid vloeit voort uit de werkzaamheden van het Luxemburgse voorzitterschap van de Raad in 2015, die leidden tot de oprichting van een informele werkgroep van de lidstaten, die sindsdien regelmatig heeft vergaderd. De informele werkgroep heeft de mogelijkheden onderzocht om aanhoudende belemmeringen voor grensoverschrijdende interactie, met name bij de uitvoering van grensoverschrijdende projecten, uit de weg te ruimen. Het concept waarbij de regels (wetgeving, regelgeving, normen) van een lidstaat over de grens heen in de naburige lidstaat worden toegepast, is door deze groep geformuleerd. De vergaderingen van de groep worden doorgaans bijgewoond door 10 tot 15 lidstaten. Groeperingen van lidstaten zijn ook actief geweest, met name de Benelux en de Noordse Raad van Ministers.
Andere belanghebbenden, in het bijzonder grensregio's en instellingen, verzoeken al geruime tijd om een dergelijk instrument. Dit is met name duidelijk geworden tijdens de tussen 2015 en 2017 door DG REGIO uitgevoerde Cross-border review. In het kader van deze Cross-border review heeft een openbare raadpleging in alle officiële talen van de EU plaatsgevonden die meer dan 620 antwoorden heeft opgeleverd. Naar aanleiding van de vraag in verband met mogelijke oplossingen voor grenskwesties hebben verscheidene respondenten de Commissie uitdrukkelijk verzocht te streven naar meer flexibiliteit bij de uitvoering van nationale/regionale wetgeving in grensregio's. Het idee om een grensregio "vrij te stellen" van nationale wetgeving of deze aan te passen aan de omstandigheden van grensoverschrijdende interactie is meermaals geopperd.
Ten slotte tonen het Comité van de Regio's en het Europees Parlement zich in hun ontwerpadviezen in reactie op de mededeling "Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU" specifiek ingenomen met het voorstel om een dergelijk instrument te ontwikkelen. Beide adviezen worden in de zomer van 2018 aangenomen.
•Effectbeoordeling
Het effect en de Europese toegevoegde waarde van het Interreg-programma's zijn welbekend. In veel gevallen worden grensoverschrijdende belemmeringen (met name op het gebied van gezondheidsdiensten, arbeidswetgeving, lokaal openbaar vervoer en bedrijfsontwikkeling) echter veroorzaakt door verschillen tussen administratieve procedures en nationale rechtskaders. Deze kunnen moeilijk door de programma's alleen uit de weg worden geruimd, aangezien hiervoor besluiten moeten worden genomen die de programmastructuren overstijgen.
Om dit probleem aan te pakken, hebben het Luxemburgse voorzitterschap en verscheidene lidstaten in 2015 de mogelijkheden voor het gebruik van de voorschriften van een lidstaat in een naburige lidstaat onderzocht. De Commissie stelt voor om dergelijke oplossingen te vergemakkelijken met een kant-en-klaar rechtsinstrument.
Hierbij zijn er twee mogelijkheden: een Europese grensoverschrijdende verbintenis ("verbintenis") (die op zichzelf een afwijking van normale regels mogelijk maakt) of een Europese grensoverschrijdende verklaring ("verklaring") (waarbij de ondertekenaars formeel verklaren de normale regels te zullen wijzigen). Het mechanisme zal:
•vrijwillig van aard blijven: lidstaten kunnen voor het mechanisme kiezen of andere effectieve mechanismen voor het uit de weg ruimen van juridische belemmeringen voor grensoverschrijdende interactie gebruiken;
•gericht zijn op interne landgrenzen van de EU, maar de lidstaten tegelijkertijd de mogelijkheid bieden om het mechanisme ook toe te passen op zee- en buitengrenzen;
•betrekking hebben op gezamenlijke projecten voor eender welke infrastructuurvoorziening die een effect op een bepaalde grensoverschrijdende regio heeft of eender welke dienst van algemeen economisch belang die in een bepaalde grensoverschrijdende regio wordt verleend.
Mocht 20 % van de bestaande juridische en administratieve belemmeringen aan de binnengrenzen uit de weg worden geruimd, zou het bbp van de grensregio's met 2 % groeien. De verbintenis draagt hieraan bij door te voorzien in een kosteloos rechtskader om de kosten en de duur van bepaalde grensoverschrijdende projecten te verminderen.
Het kader zou bepaalde dure problemen bij de uitvoering van grensoverschrijdende projecten helpen oplossen. Het is echter geen "one-size-fits-all"-benadering, maar biedt de lidstaten de mogelijkheid om oplossingen te bedenken die het best passen bij de regionale context.
•Vereenvoudiging
•Grondrechten
Uit hoofde van artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie erkent de Unie de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgesteld in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat dezelfde juridische waarde als de Verdragen heeft. Bovendien maken de grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben, als algemene beginselen deel uit van het EU-recht.
Dit voorstel betreft een juridisch mechanisme om juridische belemmeringen voor grensoverschrijdende interactie uit de weg te ruimen en is bijgevolg voornamelijk gericht tot de instanties van de lidstaten. Mensen moeten profijt kunnen trekken van de overeengekomen oplossingen. Door juridische belemmeringen voor grensoverschrijdende interactie uit hoofde van dit voorstel uit de weg te ruimen, moeten mensen die in grensregio's leven, worden geholpen hun grondrechten te doen gelden. Dit heeft met name betrekking op het recht op de bescherming van persoonsgegevens (artikel 8), het recht op onderwijs, met inbegrip van toegang tot beroepsopleiding en bijscholing (artikel 14), de vrijheid van beroep en het recht te werken, met name de vrijheid om in iedere lidstaat werk te zoeken, te werken, zich te vestigen en diensten te verrichten (artikel 15), de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16), toegang tot sociale zekerheid en sociale bijstand (artikel 34), toegang tot gezondheidszorg (artikel 35) en toegang tot diensten van algemeen economisch belang (artikel 36).
Derhalve bestrijkt dit voorstel tevens de kwestie van effectieve juridische bescherming van mensen in grensregio's.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Dit voorstel heeft naar verwachting geen onmiddellijke gevolgen voor de begroting, aangezien het tot doel heeft een mechanisme en geen financieel instrument in te stellen.
De betrokkenheid van het binnen de Commissie opgerichte Border Focal Point heeft evenmin onmiddellijke gevolgen voor de begroting, aangezien het al is opgericht en er al eigen personeel aan is toegewezen.
5.OVERIGE ELEMENTEN
•Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
Net zoals elke andere EU-verordening zal de voorgestelde verordening verbindend zijn in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk zijn in elke lidstaat. Krachtens artikel 291, lid 1, VWEU moeten de lidstaten alle maatregelen van intern recht nemen die nodig zijn ter uitvoering van de juridisch bindende handelingen van de Unie. Zoals uiteengezet in punt 3.2 van de mededeling over grensregio's beschikken de lidstaten zelfs wanneer Europese wetgeving voorhanden is over enige flexibiliteit en speelruimte bij de omzetting ervan in nationaal recht en bij de nadere uitvoeringsvoorschriften van EU-verordeningen. Hierdoor kunnen aan beide zijden van een binnengrens verschillende systemen van kracht zijn, wat kan leiden tot complexe situaties – en soms zelfs rechtsonzekerheid – en extra kosten. Het is bijgevolg nodig dat juridisch bindende handelingen van de Unie volgens eenvormige voorwaarden worden uitgevoerd. Overeenkomstig artikel 291, lid 2, VWEU kunnen bij de voorgestelde verordening aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Zoals het ook het geval is bij de methode voor het uitoefenen van controle op de uitvoering van andere rechtsinstrumenten op EU-niveau houdt dit voorstel slechts de verplichting in voor de lidstaten om de Commissie in kennis te stellen van hun nationale uitvoeringsbepalingen, zodat de Commissie kan beoordelen of deze nationale bepalingen de effectieve uitvoering van deze verordening waarborgen.
Om te kunnen beoordelen of het uit hoofde van de voorgestelde verordening ingestelde mechanisme een extra effectief instrument is om juridische belemmeringen in grensregio's uit de weg te ruimen, moet de Commissie, in overeenstemming met de agenda voor betere regelgeving, de bestaande wetgeving evalueren. Daarom wordt voorgesteld dat, net zoals bij de EGTS'en, de Commissie uiterlijk vijf jaar na de toepassing van de voorgestelde verordening bij het Europees Parlement, de Raad en het Comité van de Regio's een verslag indient waarin zij de toepassing van de voorgestelde verordening beoordeelt aan de hand van indicatoren met betrekking tot de effectiviteit, de efficiëntie, de relevantie, de Europese toegevoegde waarde en de mogelijkheden voor vereenvoudiging ervan.
•Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk I — Algemene bepalingen (artikelen 1 tot en met 7)
In hoofdstuk I wordt ingegaan op het onderwerp en de werkingssfeer van de verordening, definities en verduidelijkingen, de keuze van de lidstaten om het uit hoofde van dit voorstel ingestelde mechanisme te gebruiken, de nationale en regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten in de lidstaten en een coördinatiepunt op EU-niveau.
Het onderwerp (artikel 1) is een mechanisme om in een bepaalde lidstaat ten aanzien van een gemeenschappelijke grensoverschrijdende regio de wettelijke bepalingen van de naburige lidstaat toe te passen wanneer de toepassing van de eigen wetgeving een juridische belemmering voor de uitvoering van een gezamenlijk project (wat een infrastructuurvoorziening of eender welke dienst van algemeen economisch belang kan zijn) zou vormen.
Het mechanisme bestaat in de sluiting van een Europese grensoverschrijdende verbintenis ("verbintenis"), die directe werking heeft, of een Europese grensoverschrijdende verklaring ("verklaring"), die een verdere wetgevingsprocedure in de lidstaat vereist.
De werkingssfeer van de voorgestelde verordening (artikel 2) bestrijkt aan landgrenzen gelegen regio's met een gemeenschappelijke grens. Volgens de in het kader van de Cross-border review verzamelde gegevens en zoals uiteengezet in de mededeling over grensregio's hebben juridische belemmeringen voornamelijk gevolgen voor mensen die actief zijn langs landgrenzen, aangezien zij dagelijks of wekelijks de grens oversteken om te werken, te leren, boodschappen te doen of de faciliteiten en diensten van algemeen economisch belang te gebruiken, of een combinatie daarvan.
Artikel 3 bevat definities die nodig zijn voor de uitvoering van de voorgestelde verordening, alsook enkele verduidelijkingen, met name met betrekking tot lidstaten die bestaan uit verscheidene territoriale eenheden met wetgevingsbevoegdheid, teneinde te waarborgen dat alle relevante niveaus van een bepaalde lidstaat, in voorkomend geval, de juridische belemmeringen die onder hun bevoegdheid vallen, kunnen wijzigen.
Met het oog op de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel kunnen de lidstaten kiezen voor het uit hoofde van de voorgestelde verordening ingestelde mechanisme of andere effectieve mechanismen blijven gebruiken om juridische belemmeringen uit de weg te ruimen, dan wel ten aanzien van bepaalde grenzen toetreden tot andere effectieve mechanismen (artikel 4). Het merendeel van de lidstaten zal waarschijnlijk eerst wetgeving moeten vaststellen om bevoegde instanties in staat stellen een verbintenis te sluiten uit hoofde waarvan de lidstaat wettelijke bepalingen van de naburige lidstaat "over de grens kan halen" en dus kan afwijken van zijn "doorgaans" toepasselijke nationale regels. Sommige lidstaten kunnen hun bevoegde instanties slechts in staat stellen een verklaring te ondertekenen, waarbij zij zich ertoe verbinden om van de "doorgaans" toepasselijke nationale regels af te wijken door een formele wetgevingshandeling vast te stellen. In het geval van de verbintenis, die directe werking heeft, blijven de "doorgaans" toepasselijke nationale regels bestaan, maar komt uit hoofde van de verbintenis een afwijking tot stand. In het geval van de verklaring worden de "doorgaans" toepasselijke nationale regels formeel gewijzigd om een uitdrukkelijke afwijking mogelijk te maken.
Lidstaten die kiezen voor het uit hoofde van de voorgestelde verordening ingestelde mechanisme zijn verplicht om nationale of, in het geval van deelstaten, regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten op te richten (artikel 5). Artikel 6 bevat ten slotte de taken van het coördinatiepunt op EU-niveau, zoals aangekondigd in de mededeling over grensregio's en zoals reeds opgericht binnen het directoraat-generaal Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling van de Commissie. Teneinde te waarborgen dat deze verordening volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd, worden bij artikel 7 overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden toegekend met het oog op het opzetten van een databank en het vaststellen van regels om deze te beheren alsmede de bescherming van gegevens en het model dat moet worden gebruikt wanneer grensoverschrijdende coördinatiepunten informatie over de uitvoering en het gebruik van het mechanisme indienen. De databank moet voldoen aan de bepalingen betreffende de bescherming van gegevens uit hoofde van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad.
Hoofdstuk II — Procedure voor de sluiting van een verbintenis of een verklaring (artikelen 8 tot en met 17)
De procedure voor de sluiting van een verbintenis of een verklaring bestaat uit de voorbereiding en indiening van het door de initiatiefnemer op te stellen opstartdocument (artikelen 8 en 9), een voorlopige analyse door de lidstaat die wordt verzocht de wettelijke bepalingen van de naburige lidstaat "over de grens te halen" (artikelen 10 en 11), de opstelling van de te sluiten verbintenis of verklaring (artikelen 12 tot en met 15) en ten slotte de sluiting van de verbintenis of de verklaring en de ondertekening ervan door de bevoegde instanties van beide lidstaten (artikelen 16 en 17).
Meer in het bijzonder wordt in artikel 8 vastgesteld wie een initiatiefnemer kan zijn: a) het openbare of particuliere orgaan dat verantwoordelijk is voor het opstarten of voor zowel het opstarten als het uitvoeren van een gezamenlijk project (bv. de onderneming die verantwoordelijk is voor het openbaar vervoer in Straatsburg, wanneer zij van plan is een tramlijn te verlengen over de grens heen, tot in de Duitse stad Kehl), b) een of meer lokale of regionale instanties die in een bepaalde grensoverschrijdende regio zijn gevestigd of in deze grensoverschrijdende regio overheidsgezag uitoefenen (bv. de stad Straatsburg, de intercommunale structuur Eurométropole de Strasbourg of de stad Kehl), c) een ten behoeve van de grensoverschrijdende samenwerking opgericht orgaan met of zonder rechtspersoonlijkheid dat in een bepaalde grensoverschrijdende regio is gevestigd of deze ten minste gedeeltelijk bestrijkt, met inbegrip van Europese groeperingen voor territoriale samenwerking als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad, Euroregio's, Euregio's en soortgelijke organen (bv. de EGTS Eurodistrict Strasbourg-Ortenau), d) een namens grensoverschrijdende regio's opgerichte organisatie om de belangen van grensoverschrijdende gebieden te bevorderen alsmede het netwerken door actoren en het delen van ervaringen te vergemakkelijken, bijvoorbeeld de Association of European Border Regions, de Mission Opérationnelle Transfrontalière of de Central European Service for Cross-border Initiatives, of e) meerdere van de onder a) tot en met d) genoemde entiteiten gezamenlijk.
De initiatiefnemer bereidt een opstartdocument voor dat de in artikel 9 vermelde elementen bevat. De afwijking van de "doorgaans" toepasselijke nationale wetgeving is zowel wat betreft het grondgebied waarop zij betrekking heeft, als wat betreft de duur ervan, tot het strikte minimum beperkt.
De respectieve nationale of regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten die contact onderhouden met alle bevoegde instanties in de lidstaat en met het (de) corresponderende grensoverschrijdende coördinatiepunt(en) in de naburige lidstaat, spelen bij een verzoek om een verbintenis of een verklaring te sluiten de belangrijkste rol in de lidstaten (artikelen 10 en 11). Het grensoverschrijdende coördinatiepunt moet binnen een bepaalde termijn reageren en bepalen of een procedure voor het sluiten van een verbintenis of een verklaring moet worden opgestart, of het een reële belemmering betreft en of voor een of meer juridische belemmeringen een oplossing is gevonden die kan worden toegepast. De initiatiefnemer kan worden verzocht om herziening of aanvulling van zijn document (artikel 12).
Zodra het opstartdocument als volledig wordt beschouwd, moet het grensoverschrijdende coördinatiepunt een ontwerpverbintenis of een ontwerpverklaring opstellen en, opnieuw binnen een bepaalde termijn, overeenstemming over de tekst bereiken met de andere lidstaat (artikelen 13, 14 en 15), en ten slotte de verbintenis of de verklaring sluiten (artikelen 16 en 17). De ondertekende verbintenis of verklaring moet de in artikel 14, lid 1, vermelde elementen bevatten. De ondertekende verbintenis of verklaring moet niet alleen worden toegezonden aan de initiatiefnemer, maar ook aan het grensoverschrijdende coördinatiepunt van de naburige lidstaat, de bevoegde instantie van de eigen lidstaat, het coördinatiepunt op EU-niveau en de instantie die of het orgaan dat door de zich verbindende lidstaat is aangewezen voor officiële bekendmakingen (artikel 17, lid 2, onder e)).
Hoofdstuk III — Uitvoering en monitoring van verbintenissen of verklaringen (artikelen 18 tot en met 20)
De verbintenis wordt uitgevoerd door, in voorkomend geval, bestaande, op de "doorgaans" toepasselijke wetgeving gebaseerde administratieve handelingen te wijzigen of nieuwe, op de "over de grens gehaalde" wetgeving gebaseerde administratieve handelingen vast te stellen (artikel 18). Wanneer verschillende instanties afzonderlijk bevoegd zijn voor verschillende aspecten van een complexe juridische belemmering moet de verbintenis vergezeld gaan van een tijdschema voor elk van deze aspecten. Gezien het subsidiariteitsbeginsel moet de vaststelling en indiening van die gewijzigde of nieuwe administratieve handelingen volgens het nationale recht inzake administratieve procedures worden geregeld (artikel 18, lid 5).
De verklaring moet worden uitgevoerd door bij het bevoegde wetgevende orgaan een of meer voorstellen in te dienen om de nationale wetgeving te wijzigen om te voorzien in de nodige afwijkingen (artikel 19).
In beide gevallen moet het grensoverschrijdende coördinatiepunt, zodra alle geplande stappen zijn gezet, het corresponderende grensoverschrijdende coördinatiepunt in de andere lidstaat en het coördinatiepunt op EU-niveau hiervan in kennis stellen (artikel 18, leden 4 en 5, en artikel 19, leden 6 en 7).
Lidstaten kunnen besluiten dat het grensoverschrijdende coördinatiepunt bij de bevoegde instantie kan aandringen op naleving van de in artikel 14, lid 3, en artikel 18, lid 1, bedoelde termijnen en tijdschema's, en dat het de instantie die toezicht houdt op de bevoegde zich verbindende instantie of het bevoegde regeringslid in kennis kan stellen van niet-naleving van in een bepaalde verbintenis of verklaring vastgestelde termijnen of tijdschema's (artikel 6, lid 2, onder e)).
De lidstaten moeten besluiten welke instanties de naleving van een bepaalde verbintenis en van de uit hoofde van een verklaring vastgestelde gewijzigde bepalingen zullen monitoren (artikel 20). Aan de hand van de administratieve handelingen moet de naleving van de verplichtingen en rechten van de adressaten daarvan worden gemonitord. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben te besluiten of die monitoring wordt toevertrouwd aan de instanties van de lidstaat die zijn wettelijke bepalingen heeft overgedragen, aangezien deze instanties beter vertrouwd zijn met de desbetreffende regels, dan wel aan de instanties van de lidstaat waar die bepalingen worden toegepast, aangezien deze instanties beter vertrouwd zijn met het overige rechtsstelsel van de zich verbindende lidstaten en het op de adressaten toepasselijke recht.
Hoofdstuk IV — Juridische bescherming in het kader van verbintenissen en verklaringen (artikelen 21 en 22)
Op basis van de in het kader van de onderhandelingen over de EGTS-verordening opgedane ervaring en in reactie op specifieke bezorgdheid van sommige lidstaten is het passend om in te gaan op de kwestie van de juridische bescherming van in een grensoverschrijdende regio gevestigde personen die zich benadeeld achten door handelingen of nalatigheden die voortvloeien uit de toepassing door de instanties van een wettelijke bepaling van een andere lidstaat uit hoofde van een verbintenis of een verklaring (artikel 21, lid 1).
Zowel in het geval van verbintenissen als in het geval van verklaringen wordt de wetgeving van de naburige lidstaat opgenomen in de wetgeving van de zich verbindende lidstaat; bijgevolg moet de juridische bescherming onder de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de zich verbindende lidstaat vallen, zelfs wanneer de wettelijke verblijfplaats van de desbetreffende persoon zich in de overdragende lidstaat bevindt. Hetzelfde moet gelden voor de rechtsmiddelen tegen de lidstaat waarvan de administratieve handeling wordt aangevochten (artikel 21, lid 2). Een administratieve handeling op grond waarvan een tram op Duitse grondgebied mag rijden volgens Frans recht kan bijvoorbeeld alleen voor de Duitse rechterlijke instanties worden aangevochten.
Voor rechtsmiddelen tegen de monitoring van de toepassing van de verbintenis en de verklaring moet een andere benadering gelden. Wanneer een instantie van de naburige lidstaat (bv. Frankrijk) ermee heeft ingestemd om de toepassing van de (door Franse bepalingen over te nemen en van de "doorgaans" toepasselijke Duitse bepalingen af te wijken) gewijzigde wetgeving in Duitsland te monitoren en deze instantie ten aanzien van in het grensoverschrijdende gebied gevestigde personen in eigen naam kan handelen, dan zijn de bevoegde rechterlijke instanties de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de wettelijke verblijfplaats van deze personen zich bevindt (artikel 22, lid 1). Wanneer een Franse instantie dus in eigen naam een administratieve handeling kan vaststellen die gericht is tot de exploitant van de tram, waarvan de wettelijke verblijfplaats zich in Frankrijk bevindt (waarbij wordt verklaard dat de exploitant van de tram de Franse wetgeving betreffende technische voorschriften voor elektrische signalen op Duits grondgebied niet heeft nageleefd), dan valt dit onder bevoegdheid van de Franse rechterlijke instanties. Wanneer de bevoegde overdragende instantie echter niet in eigen naam kan handelen, maar slechts in naam van de bevoegde zich verbindende instantie handelt, zijn de bevoegde rechterlijke instanties de rechterlijke instanties van de zich verbindende lidstaat, ongeacht de wettelijke verblijfplaats van de desbetreffende persoon (artikel 22, lid 2). Wanneer de Franse instantie dus de naleving van de Franse wetgeving monitort, maar de administratieve handeling in naam van een Duitse instantie is vastgesteld, dan zijn de bevoegde rechterlijke instanties de rechterlijke instanties van Duitsland.
Hoofdstuk V — Uitvoerings- en slotbepalingen (artikelen 23 tot en met 26)
Teneinde te waarborgen dat deze verordening volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd, met name wat betreft de uitwisseling van informatie tussen de grensoverschrijdende coördinatiepunten en de Commissie via een door de Commissie opgezette en beheerde databank, moeten uitvoeringsbevoegdheden toegekend in overeenstemming met de wetgeving betreffende de comitéprocedure. In dit verband zal uit praktische overwegingen en met het oog op de coördinatie het Coördinatiecomité voor de Europese structuur- en investeringsfondsen bevoegd zijn (artikel 23).
In de slotbepalingen wordt vastgesteld dat de lidstaten de noodzakelijke nationale maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat de voorgestelde verordening effectief wordt toegepast (artikel 24, lid 1) en dat zij de Commissie binnen een jaar na de inwerkingtreding van de voorgestelde verordening in kennis moeten stellen van zowel deze nationale uitvoeringsbepalingen als van de oprichting van nationale of regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten (artikel 24, lid 2).
Aangezien in deze bepalingen zal worden gespecificeerd welke grensregio's van een bepaalde lidstaat door het mechanisme worden bestreken, zal de Commissie in staat zijn om te beoordelen of de lidstaat ten aanzien van niet gespecificeerde grenzen voor een ander mechanisme heeft gekozen. De lidstaten moeten niettemin ook uit hoofde van artikel 4 uitdrukkelijke kennisgeving doen van dergelijke besluiten, zonder dat hiervoor echter een uiterlijke termijn geldt (artikel 24, lid 3).
In artikel 25 wordt vastgesteld dat de Commissie binnen vijf jaar na de vaststelling van de voorgestelde verordening een verslag over de toepassing ervan moet indienen.
De toepassing van de verordening moet worden uitgesteld tot één jaar na de inwerkingtreding ervan om de lidstaten een jaar de tijd te geven om nationale uitvoeringsbepalingen vast te stellen (artikel 26).
2018/0198 (COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende een mechanisme om juridische en administratieve belemmeringen in een grensoverschrijdende context uit de weg te ruimen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, derde alinea,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
Gezien het advies van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
1)In artikel 175, derde alinea, van het Verdrag is bepaald dat, buiten de in de eerste alinea van dat artikel bedoelde fondsen om, specifieke maatregelen kunnen worden vastgesteld om de doelstelling van het Verdrag met betrekking tot economische en sociale samenhang te verwezenlijken. Met het oog op de harmonische ontwikkeling van de hele Unie en op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang moet de territoriale samenwerking worden versterkt. Daartoe moeten de nodige maatregelen worden genomen om de voorwaarden waaronder territoriale samenwerkingsacties worden uitgevoerd, te verbeteren.
2)Artikel 174 van het Verdrag erkent de uitdagingen waarmee grensregio's worden geconfronteerd en bepaalt dat de Unie bijzondere aandacht aan deze regio's moet besteden wanneer zij haar optreden gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang ontwikkelt en vervolgt. Door de toename van het aantal land- en zeegrenzen hebben de Unie en haar naaste buren van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) 40 interne landgrenzen.
3)In haar mededeling "Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU" ("de mededeling over grensregio's") zet de Commissie uiteen dat het Europese integratieproces er de afgelopen decennia toe heeft bijgedragen dat interne grensregio's zijn veranderd van voornamelijk perifere gebieden in gebieden die door groei en nieuwe mogelijkheden worden gekenmerkt. De voltooiing van de eengemaakte markt in 1992 heeft tot meer productiviteit en minder kosten in de Unie geleid dankzij de afschaffing van douaneformaliteiten, de harmonisatie of wederzijdse erkenning van technische voorschriften en lagere prijzen als gevolg van concurrentie. Op tien jaar tijd is de handel binnen de EU met 15 % toegenomen. Er is extra groei gegenereerd en er zijn ongeveer 2,5 miljoen meer banen gecreëerd.
4)In de mededeling over grensregio's is ook aangetoond dat grensregio's nog altijd met een aantal juridische belemmeringen te kampen hebben, met name op het gebied van gezondheidsdiensten, arbeidswetgeving, belastingen en bedrijfsontwikkeling, alsook met belemmeringen die verband houden met verschillen tussen administratieve culturen en nationale rechtskaders. Noch de financiering in het kader van Europese territoriale samenwerking, noch de institutionele steun voor samenwerking van Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS'en) volstaat om deze belemmeringen, die reële obstakels voor effectieve samenwerking vormen, uit de weg te ruimen.
5)Sinds 1990 hebben grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma's in de grensregio's van de Unie (met inbegrip van de grensregio's die aan EVA-landen grenzen) steun ontvangen via programma's in het kader van de doelstelling Europese territoriale samenwerking, beter bekend als "Interreg". Interreg heeft duizenden projecten en initiatieven gefinancierd om de Europese integratie te bevorderen. De Interreg-programma's hebben onder meer de volgende belangrijke resultaten opgeleverd: meer vertrouwen, een hogere connectiviteit, een gezonder milieu, een betere volksgezondheid en economische groei. De door Interreg gefinancierde projecten en initiatieven – van projecten tussen mensen tot investeringen in infrastructuur en steun voor institutionele samenwerking – hebben een echt verschil in de grensregio's gemaakt en bijgedragen tot de metamorfose van deze regio's. Interreg heeft ook samenwerking rond bepaalde zeegrenzen ondersteund. Voor aan zeegrenzen gelegen regio's vormen juridische belemmeringen echter een veel minder groot probleem, aangezien het fysiek onmogelijk is om de grens dagelijks of meerdere malen per week over te steken om te werken, onderwijs of opleiding te volgen, boodschappen te doen, de faciliteiten en diensten van algemeen economisch belang te gebruiken, of een combinatie daarvan, of voor snelle noodinterventies.
6)De financiële steun voor grensoverschrijdende samenwerking van Interreg is aangevuld met de sinds 2006 uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad opgerichte EGTS'en. Overeenkomstig artikel 7, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1082/2006 kunnen EGTS'en echter geen regelgevende bevoegdheden uitoefenen om juridische en administratieve belemmeringen in een grensoverschrijdende context uit de weg te ruimen.
7)In haar mededeling over grensregio's verwijst de Commissie onder meer naar een initiatief dat in 2015 onder het Luxemburgse voorzitterschap werd opgestart: een aantal lidstaten denkt na over de waarde van een nieuw instrument om grensoverschrijdende projecten te vereenvoudigen door het mogelijk te maken dat – op vrijwillige basis en met de instemming van de bevoegde autoriteiten – de regels van een lidstaat ook in de naburige lidstaat gelden. Dit zou van toepassing zijn op een in de tijd beperkt en door de lokale of regionale instanties opgezet specifiek project in een grensregio.
8)Hoewel er in bepaalde regio's van de Unie op intergouvernementeel, regionaal en lokaal niveau al een aantal effectieve mechanismen voor grensoverschrijdende samenwerking bestaan, bestrijken deze niet alle grensregio's van de Unie. Om de bestaande stelsels aan te vullen, moet bijgevolg een vrijwillig mechanisme worden ingesteld om juridische en administratieve belemmeringen in alle grensregio's uit de weg te ruimen ("het mechanisme").
9)Met het oog op de volledige eerbiediging van de constitutionele en institutionele structuur van de lidstaten moet het gebruik van het mechanisme vrijwillig zijn in de grensregio's van een bepaalde lidstaat waar al een ander effectief mechanisme bestaat of dit samen met de naburige lidstaat kan worden ingesteld. Het mechanisme moet bestaan uit twee maatregelen: de ondertekening en de sluiting van een Europese grensoverschrijdende verbintenis ("de verbintenis") of de ondertekening van een Europese grensoverschrijdende verklaring ("de verklaring").
10)De verbintenis moet een directe werking hebben, wat betekent dat op grond van de sluiting van de verbintenis bepaalde wettelijke bepalingen van een lidstaat moeten worden toegepast op het grondgebied van de naburige lidstaat. Het moet ook aanvaardbaar zijn dat de lidstaten een wetgevingshandeling moeten vaststellen om de sluiting van een verbintenis mogelijk te maken, om ervoor te zorgen dat niet van een door een wetgevend orgaan formeel vastgestelde nationale wetgeving wordt afgeweken door een andere instantie dan dat wetgevende orgaan, opdat de juridische duidelijkheid en/of de transparantie niet in het gedrang komt.
11)De verklaring zou nog een wetgevingsprocedure in de lidstaat vereisen. De instantie die de verklaring sluit, moet formeel verklaren dat zij binnen een bepaalde termijn de nodige wetgevingsprocedure zal inleiden om de doorgaans toepasselijke nationale wetgeving te wijzigen en, bij wijze van een uitdrukkelijke afwijking, de wetgeving van een naburige lidstaat toe te passen.
12)Juridische belemmeringen hebben voornamelijk gevolgen voor personen die actief zijn langs landgrenzen, aangezien zij dagelijks of wekelijks de grens oversteken. Teneinde het effect van deze verordening te richten op de regio's die het dichtst bij grenzen liggen en die het hoogste niveau van integratie en interactie tussen naburige lidstaten hebben, moet deze verordening van toepassing zijn op grensoverschrijdende regio's in de zin van het grondgebied dat wordt bestreken door naburige aan landgrenzen gelegen regio's in twee of meer lidstaten op NUTSniveau 3. Dit mag de lidstaten niet beletten het mechanisme ook toe te passen op andere zee- en buitengrenzen dan deze met EVA-landen.
13)Teneinde de taken van de verschillende instanties, die in sommige lidstaten nationale en regionale wetgevende organen zullen omvatten, binnen een bepaalde lidstaat en tussen een of meer naburige lidstaten te coördineren, moet elke lidstaat die voor het mechanisme kiest, worden verplicht nationale en, in voorkomend geval, regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten op te richten en de taken en bevoegdheden hiervan tijdens de verschillende stappen van het mechanisme – met betrekking tot het opstarten, sluiten, uitvoeren en monitoren van verbintenissen en verklaringen – vast te stellen.
14)De Commissie moet een coördinatiepunt op het niveau van de Unie oprichten, zoals aangekondigd in de mededeling over grensregio's. Het coördinatiepunt moet contact onderhouden met de verschillende nationale en, in voorkomend geval, regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten. De Commissie moet een databank van verbintenissen en verklaringen opzetten en beheren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad.
15)In deze verordening moet de procedure voor de sluiting van een verbintenis of een verklaring worden uiteengezet en moet een beschrijving worden gegeven van de verschillende stappen: voorbereiding en indiening van een opstartdocument, een voorlopige analyse door de lidstaat die de wettelijke bepalingen van de naburige lidstaat zal moeten toepassen, voorbereiding van de te sluiten verbintenis of verklaring, en ten slotte de sluitingsprocedure voor zowel de verbintenis als de verklaring. Ook de elementen die in het opstartdocument alsmede de ontwerpversie en de definitieve versie van de verbintenis of de verklaring moeten worden opgenomen, moeten in detail worden uiteengezet, alsook de toepasselijke termijnen.
16)Meer in het bijzonder moet in deze verordening worden vastgesteld wie een initiatiefnemer van een gezamenlijk project kan zijn. Aangezien het mechanisme de uitvoering van gezamenlijke grensoverschrijdende projecten moet verbeteren, moet de eerste groep bestaan uit organen die een dergelijk gezamenlijk project opstarten of dit zowel opstarten als uitvoeren. De term "project" moet in ruime zin worden opgevat en kan betrekking hebben op een specifieke infrastructuurvoorziening en/of een aantal activiteiten in verband met een bepaald grondgebied. Ten tweede moet een lokale of regionale instantie die in een bepaalde grensoverschrijdende regio is gevestigd of in deze grensoverschrijdende regio overheidsgezag uitoefent, worden gemachtigd om het initiatief te nemen om af te wijken van nationale wetgeving die een belemmering vormt, ook al valt wijziging of afwijking van die wetgeving buiten haar institutionele bevoegdheid. Ten derde moeten ten behoeve van de grensoverschrijdende samenwerking opgerichte organen die in een bepaalde grensoverschrijdende regio zijn gevestigd of deze ten minste gedeeltelijk bestrijken, met inbegrip van EGTS'en, of soortgelijke organen waarmee de structurele organisatie van grensoverschrijdende ontwikkeling wordt beoogd, initiatiefnemer zijn. Ten slotte moeten ook in grensoverschrijdende samenwerking gespecialiseerde organen die eveneens op de hoogte kunnen zijn van effectieve oplossingen die elders in de Unie voor een vergelijkbare kwestie worden gevonden, een initiatief kunnen opstarten. Teneinde synergieën tot stand te brengen tussen de organen die rechtstreeks door de belemmering worden getroffen en die welke deskundig zijn op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking in het algemeen, kunnen alle groepen het mechanisme samen opstarten.
17)De respectieve nationale of regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten die contact onderhouden met alle bevoegde instanties in de desbetreffende lidstaat en met de corresponderende grensoverschrijdende coördinatiepunten in de naburige lidstaat, spelen bij een verzoek om een verbintenis of een verklaring te sluiten de belangrijkste rol in de lidstaten. Ook moet duidelijk worden vastgesteld dat het grensoverschrijdende coördinatiepunt kan bepalen of een procedure voor het sluiten van een verbintenis of een verklaring moet worden opgestart, dan wel voor een of meer juridische belemmeringen al een oplossing is gevonden die kan worden toegepast. Anderzijds moet worden vastgesteld dat de lidstaat waarvan de wettelijke bepalingen in de andere lidstaat moeten worden toegepast, een dergelijke toepassing buiten zijn grondgebied kan weigeren. Alle besluiten moeten met redenen worden omkleed en worden medegedeeld.
18)Bij deze verordening moeten gedetailleerde regels over de uitvoering, toepassing en monitoring van te sluiten en te ondertekenen verbintenissen en verklaringen worden vastgesteld.
19)De uitvoering van een verbintenis met directe werking moet bestaan in de toepassing van nationale bepalingen van een andere lidstaat. Dit moet neerkomen op ofwel de wijziging van de al overeenkomstig de doorgaans toepasselijke nationale wetgeving vastgestelde wettelijk bindende administratieve handelingen, ofwel, wanneer dit nog niet is gebeurd, de vaststelling van nieuwe administratieve handelingen op basis van de wetgeving van een andere lidstaat. Wanneer verschillende instanties afzonderlijk bevoegd zijn voor verschillende aspecten van een complexe juridische belemmering moet de verbintenis vergezeld gaan van een tijdschema voor elk van deze aspecten. Gezien het subsidiariteitsbeginsel moet de vaststelling en indiening van die gewijzigde of nieuwe administratieve handelingen in overeenstemming zijn met het nationale recht inzake administratieve procedures.
20)De uitvoering van verklaringen moet voornamelijk bestaan in de voorbereiding en indiening van een wetgevingsvoorstel om bestaande nationale wetgeving te wijzigen of om hiervan af te wijken. Na de vaststelling hiervan moeten deze wijzigingen of afwijkingen openbaar worden gemaakt en vervolgens zoals de verbintenissen worden uitgevoerd door de wijziging en vaststelling van wettelijk bindende administratieve handelingen.
21)Uit hoofde van de wettelijk bindende handelingen moet de naleving van de verplichtingen en rechten van de adressaten daarvan worden gemonitord. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben te besluiten of die monitoring wordt toevertrouwd aan de instanties van de lidstaat die zijn wettelijke bepalingen heeft overgedragen, aangezien deze instanties beter vertrouwd zijn met de desbetreffende regels, dan wel aan de instanties van de lidstaat waar die bepalingen worden toegepast, aangezien deze instanties beter vertrouwd zijn met het overige rechtsstelsel van de zich verbindende lidstaten en het op de adressaten toepasselijke recht.
22)De bescherming van in grensoverschrijdende regio's gevestigde personen die directe of indirecte gevolgen ondervinden van de toepassing en monitoring van een verbintenis en van de uit hoofde van een verklaring gewijzigde wetgeving, en die zich benadeeld achten door handelingen of nalatigheden die voortvloeien uit de toepassing, moet worden verduidelijkt. Zowel in het geval van verbintenissen als in het geval van verklaringen zou de wetgeving van de naburige lidstaat worden opgenomen in het recht van de zich verbindende lidstaat; bijgevolg moet de juridische bescherming onder de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de zich verbindende lidstaat vallen, zelfs wanneer de wettelijke verblijfplaats van de desbetreffende persoon zich in de overdragende lidstaat bevindt. Hetzelfde beginsel moet gelden voor de rechtsmiddelen tegen de lidstaat waarvan de administratieve handeling wordt aangevochten. Voor rechtsmiddelen tegen de monitoring van de toepassing van een verbintenis of een verklaring moet echter een andere benadering gelden. Wanneer een instantie van de overdragende lidstaat heeft aanvaard om de toepassing van de gewijzigde wettelijke bepalingen van de zich verbindende lidstaat te monitoren en deze instantie ten aanzien van in het grensoverschrijdende gebied gevestigde personen voor rekening van de instanties van de zich verbindende lidstaat, maar in eigen naam kan handelen, dan moeten de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de wettelijke verblijfplaats van deze personen zich bevindt, bevoegd zijn. Anderzijds moeten, wanneer de bevoegde overdragende instantie niet in eigen naam kan handelen, maar in naam van de bevoegde zich verbindende instantie handelt, de rechterlijke instanties van de zich verbindende lidstaat bevoegd zijn, ongeacht de wettelijke verblijfplaats van de desbetreffende persoon.
23)In deze verordening moeten regels worden vastgesteld betreffende de uitvoering ervan, de monitoring van de uitvoering ervan en de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot hun nationale uitvoeringsbepalingen.
24)Met het oog op het opzetten van een databank overeenkomstig artikel 8 moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om regels vast te stellen betreffende het beheer van de databank, de bescherming van gegevens en het model dat moet worden gebruikt wanneer grensoverschrijdende coördinatiepunten informatie over de uitvoering en het gebruik van het mechanisme indienen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig de raadplegingsprocedure uit hoofde van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad. Uit praktische overwegingen en met het oog op de coördinatie moet het Coördinatiecomité voor de Europese structuur- en investeringsfondsen het comité zijn dat bevoegd is voor de procedure voor het vaststellen van uitvoeringshandelingen.
25)In de nationale uitvoeringsbepalingen moet worden gespecificeerd welke grensregio's van een bepaalde lidstaat door de verbintenis of de verklaring worden bestreken. Bijgevolg zal de Commissie in staat zijn om te beoordelen of de lidstaat ten aanzien van niet vermelde grenzen voor een ander mechanisme heeft gekozen.
26)Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht, met name het recht op de bescherming van persoonsgegevens (artikel 8), het recht op onderwijs (artikel 14), de vrijheid van beroep en het recht te werken, met name de vrijheid om in iedere lidstaat werk te zoeken, te werken, zich te vestigen en diensten te verrichten (artikel 15), de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16), toegang tot sociale zekerheid en sociale bijstand (artikel 34), toegang tot gezondheidszorg (artikel 35) en toegang tot diensten van algemeen economisch belang (artikel 36).
27)De voorwaarden voor territoriale samenwerking moeten worden gerealiseerd overeenkomstig het in artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie verankerde subsidiariteitsbeginsel. Lidstaten hebben individuele, bilaterale of zelfs multilaterale initiatieven genomen om juridische belemmeringen voor grensoverschrijdende interactie uit de weg te ruimen. Deze mechanismen bestaan echter niet in alle lidstaten of ten aanzien van alle grenzen van een bepaalde lidstaat. De financieringsinstrumenten (voornamelijk Interreg) en de rechtsinstrumenten (voornamelijk EGTS'en) die tot nu toe op het niveau van de Unie bestaan, volstaan niet om de juridische belemmeringen voor grensoverschrijdende interactie in de gehele Unie uit de weg te ruimen. De doelstellingen van de voorgestelde maatregel kunnen bijgevolg niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt, noch op centraal niveau, noch op regionaal of lokaal niveau, maar kunnen vanwege de omvang of de gevolgen van de voorgestelde maatregel beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt. Daarom is nader optreden van de Uniewetgever vereist.
28)Overeenkomstig het in artikel 5, lid 4, VEU verankerde evenredigheidsbeginsel mogen de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. De aanwending van het uit hoofde van deze verordening ingestelde specifieke mechanisme geschiedt op vrijwillige basis. Wanneer een lidstaat besluit om ten aanzien van een specifieke grens met een of meer naburige lidstaten de juridische belemmeringen in een specifieke grensoverschrijdende regio uit de weg te blijven ruimen met behulp van de effectieve mechanismen die deze lidstaat op nationaal niveau heeft ingesteld of die deze lidstaat formeel of informeel samen met een of meer naburige lidstaten heeft ingesteld, hoeft niet voor het uit hoofde van deze verordening ingestelde mechanisme te worden gekozen. Wanneer een lidstaat besluit om ten aanzien van een specifieke grens met een of meer naburige lidstaten toe te treden tot een bestaand effectief mechanisme dat formeel of informeel door een of meer naburige lidstaten is ingesteld, voor zover toetreding tot dit mechanisme mogelijk is, hoeft evenmin voor het uit hoofde van deze verordening ingestelde mechanisme te worden gekozen. Deze verordening gaat bijgevolg niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken voor de grensoverschrijdende regio's ten aanzien waarvan de lidstaten niet over efficiënte mechanismen beschikken om juridische belemmeringen uit de weg te ruimen,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen
Artikel 1
Onderwerp
1.Bij deze verordening wordt een mechanisme ingesteld om het mogelijk te maken dat in een lidstaat ten aanzien van een grensoverschrijdende regio de wettelijke bepalingen van een andere lidstaat worden toegepast wanneer de toepassing van de wettelijke bepalingen van de eerstgenoemde lidstaat een juridische belemmering voor de uitvoering van een gezamenlijk project zou vormen ("het mechanisme").
2.Het mechanisme bestaat uit een van de volgende maatregelen:
a)de sluiting van een Europese grensoverschrijdende verbintenis, die directe werking heeft;
b)de sluiting van een Europese grensoverschrijdende verklaring, die een wetgevingsprocedure in de lidstaat vereist.
3.Bij deze verordening wordt tevens het volgende vastgesteld:
a)de organisatie en de taken van grensoverschrijdende coördinatiepunten in de lidstaten;
b)de coördinerende rol van de Commissie ten aanzien van het mechanisme;
c)de juridische bescherming van in een grensoverschrijdende regio gevestigde personen wat het mechanisme betreft.
Artikel 2
Werkingssfeer
1.Deze verordening is van toepassing op grensoverschrijdende regio's zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1.
2.In het geval van een lidstaat die bestaat uit verscheidene territoriale eenheden met wetgevingsbevoegdheid is deze verordening tevens van toepassing op deze territoriale eenheden, met inbegrip van hun respectieve instanties of wettelijke bepalingen.
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1)"grensoverschrijdende regio": grondgebied dat wordt bestreken door naburige aan landgrenzen gelegen regio's in twee of meer lidstaten op NUTSniveau 3;
2)"gezamenlijk project": eender welke infrastructuurvoorziening die een effect op een bepaalde grensoverschrijdende regio heeft of eender welke dienst van algemeen economisch belang die in een bepaalde grensoverschrijdende regio wordt verleend;
3)"wettelijke bepaling": eender welke wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling, regel of administratieve procedure die van toepassing is op een gezamenlijk project, al dan niet vastgesteld of uitgevoerd door een wetgevend of uitvoerend orgaan;
4)"juridische belemmering": eender welke wettelijke bepaling met betrekking tot de planning, de ontwikkeling, het personeel, de financiering of de werking van een gezamenlijk project die het inherente potentieel van een grensregio bij grensoverschrijdende interactie belemmert;
5)"initiatiefnemer": actor die de juridische belemmering vaststelt en het mechanisme in werking stelt door een opstartdocument in te dienen;
6)"opstartdocument": door een of meer initiatiefnemers opgesteld document om het mechanisme in werking te stellen;
7)"zich verbindende lidstaat": lidstaat op het grondgebied waarvan uit hoofde van een bepaalde Europese grensoverschrijdende verbintenis ("de verbintenis") of een bepaalde Europese grensoverschrijdende verklaring ("de verklaring") een of meer wettelijke bepalingen van een overdragende lidstaat van toepassing zal of zullen zijn, of waar, bij ontstentenis van een passende wettelijke bepaling, een juridische oplossing op ad-hocgrondslag wordt vastgesteld.
8)"overdragende lidstaat": lidstaat waarvan uit hoofde van een bepaalde verbintenis of verklaring de wettelijke bepalingen van toepassing zullen zijn in de zich verbindende lidstaat;
9)"bevoegde zich verbindende instantie": instantie in de zich verbindende lidstaat die bevoegd is om te aanvaarden dat uit hoofde van een bepaalde verbintenis de wettelijke bepalingen van de overdragende lidstaat op het grondgebied van de zich verbindende lidstaat worden toegepast, of, in het geval van een verklaring, om zich ertoe te verbinden de voor een afwijking van de binnenlandse wettelijke bepalingen vereiste wetgevingsprocedure in te leiden;
10)"bevoegde overdragende instantie": instantie in de overdragende lidstaat die bevoegd is voor de vaststelling van de wettelijke bepalingen die van toepassing zullen zijn in de zich verbindende lidstaat of voor de toepassing ervan op het eigen grondgebied, dan wel voor beide;
11)"toepassingsgebied": gebied in de zich verbindende lidstaat waar de wettelijke bepaling van de overdragende lidstaat of een juridische oplossing op ad-hocgrondslag van toepassing is.
Artikel 4
Mogelijkheden van de lidstaten om juridische belemmeringen uit de weg te ruimen
1.De lidstaten kiezen ofwel voor het mechanisme, ofwel voor bestaande wijzen om ten aanzien van een specifieke grens met een of meer naburige lidstaten juridische belemmeringen voor de uitvoering van een gezamenlijk project in grensoverschrijdende regio's uit de weg te ruimen.
2.Een lidstaat kan ook besluiten om ten aanzien van een specifieke grens met een of meer naburige lidstaten toe te treden tot een bestaande effectieve regeling die formeel of informeel door een of meer naburige lidstaten is ingesteld.
3.De lidstaten kunnen het mechanisme ook gebruiken in aan zeegrenzen gelegen grensoverschrijdende regio's of in grensoverschrijdende regio's van één of meer lidstaten en één of meer derde landen of een of meer landen of gebieden overzee.
4.De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de uit hoofde van dit artikel genomen besluiten.
Artikel 5
Grensoverschrijdende coördinatiepunten
1.Wanneer een lidstaat voor het mechanisme kiest, richt zij op een van de volgende wijzen een of meer grensoverschrijdende coördinatiepunten op:
a)aanwijzen op nationaal en/of regionaal niveau van een grensoverschrijdend coördinatiepunt als afzonderlijk orgaan;
b)oprichten van een grensoverschrijdend coördinatiepunt binnen een bestaande instantie of bestaand orgaan, op nationaal of regionaal niveau;
c)toevertrouwen van de extra taken van een nationaal of regionaal grensoverschrijdend coördinatiepunt aan een passende instantie of passend orgaan.
2.Zich verbindende lidstaten en overdragende lidstaten stellen ook vast:
a)of het het grensoverschrijdende coördinatiepunt dan wel een bevoegde zich verbindende/overdragende instantie is die een verbintenis kan sluiten en ondertekenen, en kan besluiten dat van de toepasselijke nationale wetgeving wordt afgeweken met ingang van de datum van inwerkingtreding van die verbintenis, dan wel
b)of het het grensoverschrijdende coördinatiepunt dan wel een bevoegde zich verbindende/overdragende instantie is die een verklaring kan ondertekenen, en daarin formeel kan verklaren dat de bevoegde zich verbindende instantie het nodige zal doen opdat binnen een bepaalde termijn wetgevende of andere handelingen worden vastgesteld door de bevoegde wetgevende organen in die lidstaat.
3.De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de datum van toepassing van deze verordening in kennis van de aangewezen grensoverschrijdende coördinatiepunten.
Artikel 6
Taken van grensoverschrijdende coördinatiepunten
1.Elk grensoverschrijdend coördinatiepunt heeft ten minste de volgende taken:
a)de in de artikelen 10 en 11 uiteengezette procedure uitvoeren;
b)de voorbereiding, ondertekening, uitvoering en monitoring van alle verbintenissen en verklaringen met betrekking tot het grondgebied van de desbetreffende lidstaat coördineren;
c)een databank die alle grensoverschrijdende coördinatiepunten op het grondgebied van de desbetreffende lidstaat bestrijkt, opzetten en beheren;
d)contact onderhouden met de grensoverschrijdende coördinatiepunten in de naburige lidstaat of lidstaten en met de grensoverschrijdende coördinatiepunten in andere territoriale eenheden met wetgevingsbevoegdheid van dezelfde lidstaat of een andere lidstaat, voor zover deze bestaan;
e)contact onderhouden met de Commissie;
f)de Commissie ondersteunen wat haar databank van verklaringen en verbintenissen betreft.
2.Elke lidstaat of elke territoriale eenheid met wetgevingsbevoegdheid van deze lidstaat kan besluiten tevens de volgende taken aan het respectieve grensoverschrijdende coördinatiepunt toe te vertrouwen:
a)in voorkomend geval, verbintenissen of verklaringen sluiten overeenkomstig artikel 16, lid 2, en artikel 17, lid 2;
b)op verzoek van een bepaalde initiatiefnemer, deze initiatiefnemer ondersteunen bij onder meer het identificeren van de bevoegde zich verbindende instantie in dezelfde lidstaat of de bevoegde overdragende instantie in een andere lidstaat;
c)op verzoek van een bepaalde bevoegde zich verbindende instantie die in een andere lidstaat is gevestigd en geen eigen grensoverschrijdend coördinatiepunt heeft, de voorlopige analyse van een opstartdocument uitvoeren;
d)de uitvoering van alle verbintenissen en verklaringen met betrekking tot het grondgebied van de desbetreffende lidstaat monitoren;
e)bij de bevoegde zich verbindende instantie aandringen op naleving van de in een bepaalde verbintenis of verklaring vastgestelde termijnen, en verzoeken om een antwoord binnen een bepaalde termijn;
f)de instantie die toezicht houdt op de bevoegde zich verbindende instantie in kennis stellen van niet-naleving van in een bepaalde verbintenis of verklaring vastgestelde termijnen.
3.Wanneer ten minste een van meerdere juridische belemmeringen een kwestie van wetgevingsbevoegdheid op nationaal niveau betreft, neemt het nationale grensoverschrijdende coördinatiepunt de in de artikelen 9 tot en met 17 uiteengezette taken op zich en pleegt het overleg met de relevante regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten in dezelfde lidstaat, tenzij de lidstaat heeft besloten dat de in de artikelen 14 tot en met 17 uiteengezette taken aan een bevoegde zich verbindende instantie op nationaal niveau worden toevertrouwd.
4.Wanneer geen van de juridische belemmeringen een kwestie van wetgevingsbevoegdheid op nationaal niveau betreft, neemt het bevoegde regionale grensoverschrijdende coördinatiepunt de in de artikelen 9 tot en met 17 uiteengezette taken op zich en pleegt het overleg met de andere regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten in dezelfde lidstaten, in de gevallen waarin het gezamenlijke project betrekking heeft op meer dan één territoriale eenheid, tenzij de lidstaat heeft besloten dat de in de artikelen 14 tot en met 17 uiteengezette taken aan een nationaal grensoverschrijdend coördinatiepunt worden toevertrouwd. Dat bevoegde regionale grensoverschrijdende coördinatiepunt houdt het nationale grensoverschrijdende coördinatiepunt op de hoogte over alle verbintenis- of verklaringsprocedures.
Artikel 7
Coördinatietaken van de Commissie
1.De Commissie vervult de volgende coördinatietaken:
a)contact onderhouden met de grensoverschrijdende coördinatiepunten;
b)een lijst van alle nationale en regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten bekendmaken en actualiseren;
c)een databank van alle verbintenissen en verklaringen opzetten en beheren.
2.De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast betreffende de werking van de in lid 1, onder c), bedoelde databank en betreffende de formulieren die moeten worden gebruikt wanneer grensoverschrijdende coördinatiepunten informatie over de uitvoering en het gebruik van het mechanisme indienen. Deze uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
HOOFDSTUK II
Procedure voor de sluiting en ondertekening van een verbintenis of voor de ondertekening van een verklaring
Artikel 8
Voorbereiding en indiening van het opstartdocument
1.De initiatiefnemer stelt de juridische belemmering met betrekking tot de planning, de ontwikkeling, het personeel, de financiering of de werking van een gezamenlijk project vast.
2.De initiatiefnemer is een van de volgende:
a)het openbare of particuliere orgaan dat verantwoordelijk is voor het opstarten of voor zowel het opstarten als het uitvoeren van een gezamenlijk project;
b)een of meer lokale of regionale instanties die in een bepaalde grensoverschrijdende regio zijn gevestigd of in deze grensoverschrijdende regio overheidsgezag uitoefenen;
c)een ten behoeve van de grensoverschrijdende samenwerking opgericht orgaan met of zonder rechtspersoonlijkheid dat in een bepaalde grensoverschrijdende regio is gevestigd of deze ten minste gedeeltelijk bestrijkt, met inbegrip van Europese groeperingen voor territoriale samenwerking als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1082/2006, Euroregio's, Euregio's en soortgelijke organen;
d)een namens grensoverschrijdende regio's opgerichte organisatie om de belangen van grensoverschrijdende gebieden te bevorderen alsmede het netwerken door actoren en het delen van ervaringen te vergemakkelijken, bijvoorbeeld de Association of European Border Regions, de Mission Opérationnelle Transfrontalière of de Central European Service for Cross-border Initiatives, of
e)meerdere van de onder a) tot en met d) genoemde entiteiten gezamenlijk.
3.De initiatiefnemer bereidt een opstartdocument voor dat wordt opgesteld overeenkomstig artikel 9.
4.De initiatiefnemer dient het opstartdocument in bij het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat en zendt een kopie aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat.
Artikel 9
Inhoud van het opstartdocument
1.Het opstartdocument bevat ten minste de volgende elementen:
a)een beschrijving van het gezamenlijke project en van de context ervan, van de corresponderende juridische belemmering in de zich verbindende lidstaat en van de motivering voor het uit de weg ruimen van de juridische belemmering;
b)een lijst van de specifieke wettelijke bepalingen van de overdragende lidstaat uit hoofde waarvan de juridische belemmering uit de weg wordt geruimd of, bij ontstentenis van een wettelijke bepaling, een voorstel voor een juridische oplossing op ad-hocgrondslag;
c)een rechtvaardiging van het toepassingsgebied;
d)de te verwachten duur of, wanneer dit naar behoren gerechtvaardigd is, de onbeperkte duur ervan;
e)een lijst van de bevoegde zich verbindende instantie of instanties;
f)een lijst van de bevoegde overdragende instantie of instanties.
2.Het toepassingsgebied is beperkt tot wat strikt noodzakelijk is voor de effectieve uitvoering van het gezamenlijke project.
Artikel 10
Voorlopige analyse van het opstartdocument door de zich verbindende lidstaat
1.Het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt analyseert het opstartdocument. Het onderhoudt contact met alle bevoegde zich verbindende instanties en met de nationale of, in voorkomend geval, andere regionale grensoverschrijdende coördinatiepunten in de zich verbindende lidstaat en met het nationale grensoverschrijdende coördinatiepunt in de overdragende lidstaat.
2.Binnen drie maanden na ontvangst van het opstartdocument onderneemt het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt een of meer van de volgende acties, met schriftelijke toezending aan de initiatiefnemer:
a)de initiatiefnemer ervan in kennis stellen dat het opstartdocument overeenkomstig artikel 9 is opgesteld en bijgevolg ontvankelijk is;
b)indien nodig, verzoeken om de indiening van een herzien opstartdocument of van extra specifieke informatie, daarbij vermeldend welk aspect van het opstartdocument ontoereikend wordt geacht en waarom;
c)de initiatiefnemers in kennis stellen van zijn beoordeling dat er geen sprake is van een juridische belemmering, met opgave van de redenen en onder verwijzing naar de rechtsmiddelen tegen dit besluit krachtens het recht van de zich verbindende lidstaat;
d)de initiatiefnemer in kennis stellen van zijn beoordeling dat de juridische belemmering een van de in artikel 12, lid 4, vermelde gevallen betreft en een beschrijving geven van de verbintenis van de bevoegde zich verbindende instantie om deze juridische belemmering te wijzigen of aan te passen;
e)de initiatiefnemers in kennis stellen van zijn beoordeling dat de juridische belemmering een van de in artikel 12, lid 4, vermelde situaties betreft, met opgave van zijn redenen om een wijziging of aanpassing van deze juridische belemmering te weigeren en onder verwijzing naar de rechtsmiddelen tegen dit besluit krachtens het recht van de zich verbindende lidstaat;
f)zich er ten aanzien van de initiatiefnemer toe verbinden om de juridische belemmering of belemmeringen binnen zes maanden uit de weg te ruimen, ofwel door een verbintenis te ondertekenen met het grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat of met de bevoegde overdragende instantie, zoals aangewezen door de overdragende lidstaat, ofwel door een juridische oplossing op ad-hocgrondslag binnen het rechtskader van de zich verbindende lidstaat voor te stellen.
3.In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de bevoegde zich verbindende instantie de in lid 2, onder f), bedoelde termijn eenmaal met maximaal zes maanden verlengen en de initiatiefnemer en de overdragende lidstaat hiervan schriftelijk en met opgave van de redenen in kennis stellen.
Artikel 11
Voorlopige analyse van het opstartdocument door de overdragende lidstaat
Na ontvangst van een opstartdocument voert het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat tevens de in artikel 10, lid 2, vermelde taken uit en kan het zijn voorlopige reactie zenden aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat.
Artikel 12
Follow-up van de voorlopige analyse van het opstartdocument
1.Wanneer het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat om een herzien opstartdocument of om extra specifieke informatie heeft verzocht, analyseert het het herziene opstartdocument en/of de extra specifieke informatie en onderneemt het binnen drie maanden na ontvangst daarvan actie als zou het de eerste indiening van het opstartdocument betreffen.
2.Wanneer het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat van oordeel is dat het herziene opstartdocument nog altijd niet overeenkomstig artikel 10 is opgesteld of dat de extra specifieke informatie nog altijd niet toereikend is, stelt het de initiatiefnemer binnen drie maanden na ontvangst van het opstartdocument schriftelijk in kennis van zijn besluit om de procedure te beëindigen. Dit besluit wordt naar behoren gemotiveerd.
3.Wanneer de analyse door het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat of de bevoegde zich verbindende instantie concludeert dat de in het opstartdocument beschreven juridische belemmering is gebaseerd op een verkeerd begrip of een verkeerde interpretatie van de desbetreffende wetgeving, of op een gebrek aan toereikende informatie over de desbetreffende wetgeving, wordt de procedure beëindigd door de initiatiefnemer in kennis te stellen van de beoordeling dat er geen sprake is van een juridische belemmering.
4.Wanneer de juridische belemmering slechts een bestuursrechtelijke bepaling, regel of administratieve procedure van de zich verbindende lidstaat betreft die duidelijk losstaat van een volgens een wetgevingsprocedure vastgestelde bepaling en bijgevolg zonder wetgevingsprocedure kan worden gewijzigd of aangepast, stelt de bevoegde zich verbindende instantie de initiatiefnemer binnen acht maanden schriftelijk in kennis van haar weigering of bereidheid om de desbetreffende bestuursrechtelijke bepaling, regel of administratieve praktijk te wijzigen of aan te passen.
5.In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de bevoegde zich verbindende instantie de in lid 4 bedoelde termijn eenmaal met maximaal acht maanden verlengen en de initiatiefnemer en de overdragende lidstaat hiervan schriftelijk en met opgave van de redenen in kennis stellen.
Artikel 13
Voorbereiding van de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring
Het grensoverschrijdende coördinatiepunt of de bevoegde zich verbindende instantie van de zich verbindende lidstaat stelt op basis van het opstartdocument een ontwerpverbintenis of een ontwerpverklaring op overeenkomstig artikel 14.
Artikel 14
Inhoud van de ontwerpverbintenis en de ontwerpverklaring
1.De ontwerpverbintenis bevat ten minste de volgende elementen:
a)de beschrijving van het gezamenlijke project en van de context ervan, van de corresponderende juridische belemmering en van de motivering voor het uit de weg ruimen van de juridische belemmering;
b)de lijst van de specifieke wettelijke bepalingen die de juridische belemmering vormen en die bijgevolg niet van toepassing zouden mogen zijn op het gezamenlijke project;
c)het toepassingsgebied;
d)de duur van de toepassing en een rechtvaardiging van die duur;
e)de bevoegde zich verbindende instantie of instanties;
f)de specifieke wettelijke bepaling van de overdragende lidstaat die van toepassing moet zijn op het gezamenlijke project;
g)het voorstel voor een juridische oplossing op ad-hocgrondslag, voor zover er in het rechtskader van de overdragende lidstaat geen passende wettelijke bepaling bestaat;
h)de bevoegde overdragende instantie of instanties;
i)de instantie of instanties van de zich verbindende lidstaat die bevoegd is of zijn voor de uitvoering en de monitoring;
j)de instantie of instanties van de overdragende lidstaat die wordt of worden voorgesteld om samen te worden aangewezen voor de uitvoering en de monitoring;
k)de datum van de inwerkingtreding ervan.
De onder k) bedoelde datum van inwerkingtreding is ofwel de datum van ondertekening door de laatste van de twee grensoverschrijdende coördinatiepunten of bevoegde instanties, ofwel de datum van kennisgeving aan de initiatiefnemer.
2.Naast de in lid 1 vermelde elementen bevat de ontwerpverbintenis ook een datum van toepassing, die:
a)kan worden vastgesteld op dezelfde datum als deze van de inwerkingtreding;
b)kan worden vastgesteld met terugwerkende kracht;
c)kan worden uitgesteld tot een datum in de toekomst.
3.Naast de in lid 1 vermelde elementen bevat de ontwerpverklaring ook een formele vermelding van de uiterlijke datum of data waarop de bevoegde zich verbindende instantie bij het respectieve wetgevende orgaan een formeel voorstel indient met het oog op de dienovereenkomstige wijziging van de nationale wettelijke bepalingen.
De in de eerste alinea bedoelde datum is niet later dan twaalf maanden na de sluiting van de verklaring.
Artikel 15
Toezending van de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring
1.Wanneer de bevoegde zich verbindende instantie de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring heeft opgesteld, zendt zij dit ontwerp toe aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat:
a)binnen een termijn van drie maanden na de toezending van informatie uit hoofde van artikel 10, lid 2, of artikel 12, leden 1 en 2;
b)binnen een termijn van acht maanden overeenkomstig artikel 12, leden 4 en 5.
2.Wanneer het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring heeft opgesteld of wanneer het de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring van de bevoegde zich verbindende instantie heeft ontvangen, zendt het dit ontwerp binnen de in lid 1, onder a) of b), bedoelde termijn toe aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat.
3.In beide gevallen wordt ter informatie tevens een kopie toegezonden aan de initiatiefnemer.
Artikel 16
Taken van de overdragende lidstaat bij de sluiting en de ondertekening van de verbintenis of bij de ondertekening van de verklaring
1.Het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat onderzoekt de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring die het uit hoofde van artikel 15 heeft ontvangen en onderneemt binnen een termijn van drie maanden na ontvangst van het ontwerp en na raadpleging van de bevoegde overdragende instanties een of meer van de volgende acties:
a)instemmen met de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring, twee originelen ondertekenen en één ervan terugzenden aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat;
b)na de in artikel 14, lid 1, onder f) en h), bedoelde informatie te hebben verbeterd of aangevuld, instemmen met de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring, twee originelen van de herziene ontwerpverbintenis of ontwerpverklaring ondertekenen en één ervan terugzenden aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat;
c)weigeren de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring te ondertekenen en een gedetailleerde motivering toezenden aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat;
d)weigeren de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring te ondertekenen en een ontwerp dat is gewijzigd wat betreft de in artikel 14, lid 1, onder c), d) en in voorkomend geval g), bedoelde informatie, alsook de in artikel 14, lid 2, bedoelde informatie voor zover het een ontwerpverbintenis betreft, vergezeld van een motivering van de wijzigingen terugzenden aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat.
2.In de lidstaten waar een verbintenis of een verklaring door de bevoegde overdragende instantie wordt ondertekend, zendt het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat de twee door de bevoegde overdragende instantie ondertekende originelen terug overeenkomstig lid 1, onder a) en b).
3.Wanneer de overdragende lidstaat overeenkomstig lid 1, onder a) of b), instemt met de ondertekening van een verbintenis of een verklaring bevestigt of weigert deze tevens uitdrukkelijk dat de bevoegde instantie of instanties die uit hoofde van artikel 14, lid 1, onder j), wordt of worden voorgesteld om samen te worden aangewezen voor de uitvoering en de monitoring van de verbintenis of de verklaring, deze binnen het toepassingsgebied uit te voeren taken op zich nemen.
Artikel 17
Taken van de zich verbindende lidstaat bij de sluiting en de ondertekening van de verbintenis of bij de ondertekening van de verklaring
1.Het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat onderzoekt het door het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat toegezonden antwoord en onderneemt binnen een termijn van één maand na ontvangst ervan een of meer van de volgende acties, met schriftelijke toezending aan de bevoegde overdragende instantie:
a)in het geval van lid 2, onder a), de verbintenis of de verklaring afronden, twee originelen ondertekenen en één ervan ter ondertekening terugzenden aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat;
b)in het geval van lid 2, onder b), de verbintenis of de verklaring wijzigen wat betreft de in artikel 14, lid 1, onder f) en h), vermelde informatie in de ontwerpverbintenis of de ontwerpverklaring, de verbintenis of de verklaring afronden, twee originelen ondertekenen en één ervan ter ondertekening terugzenden aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat;
c)in het geval van lid 2, onder c), de initiatiefnemer en de Commissie in kennis stellen, onder vermelding van de door de bevoegde overdragende instantie uiteengezette motivering;
d)in het geval van lid 2, onder d), de wijzigingen in overweging nemen en ofwel handelen overeenkomstig punt b) van dit lid, ofwel een tweede procedure overeenkomstig artikel 9 inleiden, onder vermelding van de reden waarom sommige of alle wijzigingen niet door de bevoegde zich verbindende instantie konden worden aanvaard.
2.Na ontvangst van de verbintenis of de verklaring, die in de gevallen als bedoeld in lid 1, onder a) of b), ook door het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt of de bevoegde overdragende instantie is ondertekend, of wanneer het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat positief heeft gereageerd in het kader van de tweede procedure als bedoeld in lid 1, onder d), wordt door het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat:
a)de definitieve verbintenis of verklaring toegezonden aan de initiatiefnemer;
b)het tweede origineel toegezonden aan het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat;
c)een kopie toegezonden aan alle bevoegde zich verbindende instanties;
d)een kopie toegezonden aan het coördinatiepunt op het niveau van de Unie, en
e)om bekendmaking van de verbintenis of de verklaring verzocht bij de dienst die in de zich verbindende lidstaat verantwoordelijk is voor officiële bekendmakingen.
HOOFDSTUK III
Uitvoering en monitoring van verbintenissen en verklaringen
Artikel 18
Uitvoering van de verbintenis
1.De in artikel 17, lid 2, onder c), bedoelde en aan alle betrokken bevoegde zich verbindende instanties toegezonden informatie gaat vergezeld van een tijdschema dat elk van deze instanties, in voorkomend geval, moet volgen met het oog op de wijziging van uit hoofde van het toepasselijke recht vastgestelde administratieve handelingen met betrekking tot het gezamenlijke project en de vaststelling van administratieve handelingen die nodig zijn voor de toepassing van de verbintenis op het gezamenlijke project, teneinde hierop de wettelijke bepaling van de overdragende lidstaat of een juridische oplossing op ad-hocgrondslag toe te passen.
2.Een kopie van het tijdschema wordt toegezonden aan het nationale en, in voorkomend geval, het regionale grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat.
3.In lid 1 bedoelde administratieve handelingen worden vastgesteld en ter kennis gebracht van de initiatiefnemer, met name van het openbare of particuliere orgaan dat verantwoordelijk is voor het opstarten of voor zowel het opstarten als het uitvoeren van een gezamenlijk project, overeenkomstig het op dergelijke administratieve handelingen toepasselijke nationale recht.
4.Zodra alle administratieve handelingen met betrekking tot een bepaald gezamenlijk project zijn vastgesteld, stelt het grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat het grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat en het coördinatiepunt op het niveau van de Unie hiervan in kennis.
5.In voorkomend geval stelt het grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat de bevoegde overdragende instanties hiervan in kennis.
Artikel 19
Uitvoering van de verklaring
1.Elke uit hoofde van artikel 14, lid 3, in een verklaring vermelde bevoegde zich verbindende instantie dient uiterlijk op de respectieve in de ondertekende verklaring vastgestelde datum bij het respectieve wetgevende orgaan een formeel voorstel in met het oog op de dienovereenkomstige wijziging van de nationale wettelijke bepalingen.
2.Indien de respectieve in de ondertekende verklaring vastgestelde datum niet kan worden nageleefd, met name in verband met aanstaande verkiezingen voor het bevoegde wetgevende orgaan, stelt de bevoegde zich verbindende instantie de initiatiefnemer en het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van zowel de zich verbindende als de overdragende lidstaat hiervan schriftelijk in kennis.
3.Zodra een formeel voorstel bij het respectieve wetgevende orgaan is ingediend, houdt de respectieve bevoegde zich verbindende instantie de initiatiefnemer en het bevoegde grensoverschrijdende coördinatiepunt van zowel de zich verbindende als de overdragende lidstaat schriftelijk op de hoogte van de monitoring in het respectieve wetgevende orgaan; zij doet dit om de zes maanden na de datum van de formele indiening.
4.Zodra de wijzigende wetgevingshandeling in werking is getreden en/of in het staatsblad is bekendgemaakt, wijzigt elke bevoegde zich verbindende instantie alle uit hoofde van het toepasselijke nationale recht vastgestelde administratieve handelingen met betrekking tot het gezamenlijke project en stelt elke bevoegde zich verbindende instantie alle administratieve handelingen vast die nodig zijn voor de toepassing van de gewijzigde wettelijke bepalingen op het gezamenlijke project.
5.In lid 4 bedoelde administratieve handelingen worden vastgesteld en ter kennis gebracht van de initiatiefnemer, met name van het openbare of particuliere orgaan dat verantwoordelijk is voor het opstarten of voor zowel het opstarten als het uitvoeren van een gezamenlijk project, overeenkomstig het op dergelijke administratieve handelingen toepasselijke nationale recht.
6.Zodra alle administratieve handelingen met betrekking tot een bepaald gezamenlijk project zijn vastgesteld, stelt het grensoverschrijdende coördinatiepunt van de zich verbindende lidstaat het grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat en het coördinatiepunt op het niveau van de Unie hiervan in kennis.
7.In voorkomend geval stelt het grensoverschrijdende coördinatiepunt van de overdragende lidstaat de bevoegde overdragende instanties hiervan in kennis.
Artikel 20
Monitoring van verbintenissen en verklaringen
1.De zich verbindende en de overdragende lidstaat besluiten op basis van de in artikel 18, lid 1, en artikel 19, lid 4, bedoelde administratieve handelingen of de monitoring van de toepassing van een verbintenis of van de uit hoofde van een verklaring gewijzigde nationale wetgeving wordt toevertrouwd aan de instanties van de overdragende lidstaat, met name gezien hun deskundigheid op het gebied van de overgedragen wettelijke bepalingen, of aan de instanties van de zich verbindende lidstaat.
2.Wanneer de monitoring van de toepassing van de overgedragen wettelijke bepalingen aan de instanties van de overdragende lidstaat wordt toevertrouwd, besluit de zich verbindende lidstaat in overleg met de overdragende lidstaat of de instanties van de overdragende lidstaat ten aanzien van het voorwerp van de monitoringtaken handelen voor rekening en in naam van de instanties van de zich verbindende lidstaat, dan wel voor hun rekening, maar in eigen naam.
HOOFDSTUK IV
Juridische bescherming tegen de toepassing en de monitoring van verbintenissen en verklaringen
Artikel 21
Juridische bescherming tegen de toepassing van een verbintenis of een verklaring
1.Iedere persoon die gevestigd is op het door een verbintenis of een verklaring bestreken grondgebied of die, zonder op dat grondgebied te zijn gevestigd, gebruiker is van een op dat grondgebied verleende dienst van algemeen economisch belang ("in de grensoverschrijdende regio gevestigde persoon") die zich benadeeld acht door handelingen of nalatigheden die voortvloeien uit de toepassing van een wettelijke bepaling van een overdragende lidstaat uit hoofde van een verbintenis of een verklaring, heeft het recht zich tot de rechterlijke instanties van de zich verbindende lidstaat wenden.
2.Rechtsmiddelen tegen overeenkomstig artikel 18, lid 3, en artikel 19, lid 5, vastgestelde administratieve handelingen vallen echter onder de exclusieve bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de lidstaat waarvan de instanties de desbetreffende administratieve handeling hebben vastgesteld.
3.Niets in deze verordening mag personen de vrijheid ontzeggen om tegen instanties die partij bij een verbintenis zijn hun nationale grondwettelijk recht op beroep uit te oefenen met betrekking tot:
a)administratieve besluiten ten aanzien van activiteiten die uit hoofde van een verbintenis worden uitgevoerd;
b)toegang tot diensten in hun eigen taal, en
c)toegang tot informatie.
In deze gevallen zijn de bevoegde rechterlijke instanties de rechterlijke instanties van de lidstaat krachtens de grondwet waarvan het recht op beroep ontstaat.
Artikel 22
Juridische bescherming tegen de monitoring van verbintenissen of verklaringen
1.Wanneer de bevoegde overdragende instantie heeft aanvaard om de toepassing van de wettelijke bepalingen van de overdragende lidstaat op het desbetreffende gebied te monitoren en deze instantie ten aanzien van in de grensoverschrijdende regio van de zich verbindende lidstaat gevestigde personen in eigen naam kan handelen, dan vallen rechtsmiddelen tegen acties of nalatigheden van deze instantie onder de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de wettelijke verblijfplaats van deze personen zich bevindt.
2.Wanneer de bevoegde overdragende instantie heeft aanvaard om de toepassing van de wettelijke bepalingen van de zich verbindende lidstaat op het grondgebied van de zich verbindende lidstaat te monitoren, maar deze instantie ten aanzien van in de grensoverschrijdende regio gevestigde personen niet in eigen naam kan handelen, dan vallen rechtsmiddelen tegen acties of nalatigheden van deze instantie uitsluitend onder de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de zich verbindende lidstaat, ook wanneer de wettelijke verblijfplaats van de desbetreffende persoon zich in de overdragende lidstaat bevindt.
HOOFDSTUK V
Slotbepalingen
Artikel 23
Comitéprocedure
1.De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 108, lid 1, van Verordening (EU) [nieuwe GB-verordening] ingestelde Coördinatiecomité voor de Europese structuur- en investeringsfondsen. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 24
Uitvoeringsbepalingen in de lidstaten
1.De lidstaten treffen de passende maatregelen om ervoor te zorgen dat deze verordening effectief wordt toegepast.
2.Uiterlijk op de datum van toepassing van deze verordening stellen de lidstaten de Commissie in kennis van alle uit hoofde van lid 1 vastgestelde maatregelen.
3.De Commissie maakt de van de lidstaten ontvangen informatie openbaar.
Artikel 25
Rapportage
Uiterlijk op dd mm jjjj [de eerste dag van de maand volgende op die van de inwerkingtreding van deze verordening + vijf jaar; in te vullen door het Publicatiebureau] dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Comité van de Regio's een verslag in waarin zij de toepassing van deze verordening beoordeelt op basis van indicatoren met betrekking tot de effectiviteit, de efficiëntie, de relevantie, de Europese toegevoegde waarde en de mogelijkheden voor vereenvoudiging ervan.
Artikel 26
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van [de eerste dag van de maand volgende op die van de inwerkingtreding van deze verordening + één jaar; in te vullen door het Publicatiebureau].
Artikel 24 is evenwel van toepassing met ingang van [de eerste dag van de maand volgende op die van de inwerkingtreding van deze verordening; in te vullen door het Publicatiebureau].
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg,
Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De voorzitter
De voorzitter