EUROPESE COMMISSIE
Straatsburg, 29.5.2018
COM(2018) 375 final
2018/0196(COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
Op 2 mei 2018 heeft de Commissie een voorstel goedgekeurd voor het volgende meerjarig financieel kader voor de periode 2021-2027. Administratieve vereenvoudiging is gedefinieerd als een kerndoelstelling in de discussienota over de financiën van de EU, evenals in de evaluatie achteraf en de raadpleging van het publiek. De ervaring leert dat de regels te complex en gefragmenteerd zijn tussen fondsen en financieringsvormen, wat leidt tot een onnodige belasting van de programmabeheerders en de uiteindelijke begunstigden.
In dit voorstel voor een verordening gemeenschappelijke bepalingen ("GB-verordening") zijn de gemeenschappelijke bepalingen voor zeven fondsen in gedeeld beheer opgenomen. Dit voorstel strekt niet tot vervanging van de bestaande Verordening (EU) nr. 1303/2013 die van toepassing blijft op de in de periode 2014-2020 vastgestelde programma's. Met dit voorstel wordt de versnippering van de regels tegengegaan en wordt een gemeenschappelijke reeks basisregels voor de zeven fondsen vastgesteld:
·CF:
Cohesiefonds
·EFMZV:
Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij
·EFRO:
Europees Fonds voor regionale ontwikkeling
·ESF+:
Europees Sociaal Fonds Plus
·AMIF:
Fonds voor asiel en migratie
·BMVI:
Instrument voor grensbeheer en visa
·ISF:
Fonds voor interne veiligheid
Deze voorstellen voorzien in toepassing vanaf 1 januari 2021 en hebben betrekking op een Unie met 27 lidstaten, in overeenstemming met de kennisgeving van het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om zich uit de Europese Unie en Euratom terug te trekken overeenkomstig artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat door de Europese Raad werd ontvangen op 29 maart 2017.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
Artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalt dat de Commissie de begroting uitvoert in samenwerking met de lidstaten overeenkomstig de bepalingen van het ter uitvoering van artikel 322 VWEU vastgestelde reglement. Artikel 322, lid 1, onder a), VWEU voorziet in de rechtsgrondslag voor de vaststelling van de verordeningen tot invoering van de financiële regels die met name de wijze bepalen waarop de begroting wordt opgesteld en uitgevoerd en waarop de rekeningen worden ingediend en nagezien. Het subsidiariteitsbeginsel strekt zich niet uit tot de financiële regels, waarvoor het duidelijk is dat alleen de Unie kan of zelfs moet optreden.
Het EU-optreden voor de Europese structuur- en investeringsfondsen is gerechtvaardigd op basis van de doelstellingen van artikel 174 VWEU. Het recht om op te treden is vastgelegd in artikel 175 VWEU, dat de Unie uitdrukkelijk oproept tot uitvoering van het betrokken beleid via structuurfondsen, in samenhang met artikel 177, dat de rol van het Cohesiefonds omschrijft. De doelen van het ESF, EFRO en het Cohesiefonds zijn omschreven in respectievelijk de artikelen 162, 176 en 177 VWEU. De maatregelen met betrekking tot de visserij worden gerechtvaardigd door artikel 39 VWEU.
Artikel 174 VWEU bepaalt dat bijzondere aandacht wordt besteed aan plattelandsgebieden, regio's die een industriële overgang doormaken en regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen. Onder de laatstgenoemde regio's vallen de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, alsmede insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden.
Artikel 349 VWEU bepaalt dat specifieke maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de structurele economische en sociale situatie van de ultraperifere gebieden, die wordt bemoeilijkt door bepaalde specifieke kenmerken die de ontwikkeling van deze gebieden ernstig schaden.
De verordening tot oprichting van het Fonds voor asiel en migratie is gebaseerd op artikel 78, lid 2, en artikel 79, leden 2 en 4, VWEU. Een verordening tot vaststelling - als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer - van het Instrument voor grensbeheer en visa, is gebaseerd op artikel 77, lid 2, VWEU. De verordening tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid is gebaseerd op artikel 82, lid 1, artikel 84 en artikel 87, lid 2, VWEU. Artikel 317 VWEU voorziet in de rechtsgrondslag voor de gemeenschappelijke reeks regels met betrekking tot de uitvoering van de begroting in samenwerking met de lidstaten. Artikel 322 VWEU bepaalt de reikwijdte en de procedures om de begroting vast te stellen.
De subsidiariteit en evenredigheid van de bovenvermelde afzonderlijke fondsen zijn opgenomen in de toelichting bij elk fonds. De GB-verordening maakt evenwel aanvullende bijdragen:
·aan de subsidiariteit door gedeeld beheer te bevorderen: voor zover de programma’s niet rechtstreeks door de Europese Commissie worden beheerd, maar worden uitgevoerd in partnerschap met de lidstaten.
·aan de proportionaliteit, door het uniformiseren en consolideren van de regels (en aldus de belasting voor de belanghebbenden te verminderen).
Ingevolge artikel 11 VWEU moeten eisen inzake milieubescherming worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling, hetgeen in deze verordening aan de orde komt.
3.EVALUATIE, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
De verschillende fondsen hebben hun eigen evaluatie en talrijke vaststellingen gelden vooral voor hun specfieke verordeningen. Volgende essentiële vaststellingen gelden voor de GB-verordening.
1. Vereenvoudiging: de noodzaak om de administratieve lasten verminderen. Dit was een essentiële vaststelling die herhaaldelijk ter sprake kwam in de evaluatie van alle fondsen:
·Uit de evaluaties achteraf van het EFRO en het Cohesiefonds bleek dat beheer-, controle- en auditsystemen te complex waren. Dit veroorzaakte administratieve onzekerheid en vertragingen bij de uitvoering. Complexiteit was vooral een probleem in de EU-15 landen, waar de financiering relatief geringer was, hetgeen wees op de noodzaak van evenredigheid.
·Uit de ESF-evaluatie bleek dat zowel het financieringslandschap (d.w.z. de waaier en de combinatie van instrumenten) en het uitvoeringsproces moesten worden vereenvoudigd
·Uit de EFMZ-evaluatie bleek ook dat de administratieve last te hoog was. In de aanvraagfase was het een belemmering om steun aan te vragen. Voorts bleek dat de complexiteit van bepaalde projecten geleid had tot belemmeringen voor potentiële begunstigden, in het bijzonder in gevallen waarbij een breed netwerk van partners betrokken was.
·Uit tussentijdse evaluaties voor relevante onderdelen van het AMF, BMVI en ISF bleek ook de noodzaak voor vereenvoudiging. Het gebruik van vereenvoudigde kostenopties was een specifieke aanbeveling.
Dit punt komt aan de orde in de hele GB-verordening. Goede voorbeelden zijn onder meer titel V (bv. vereenvoudigde kostenopties, betalingen op basis van voorwaarden, schrappen van specifieke regels voor belangrijke projecten en inkomsten genererende investeringen) en titel VI (vereenvoudigde en meer proportionele controle en audit).
2. De noodzaak van flexibiliteit om nieuw behoeften te kunnen beantwoorden
·Uit de evaluaties achteraf van het EFRO en het Cohesiefonds bleek dat de aanpassing van de programma's naar aanleiding van de economische crisis in de periode 2007-2013 een van de succesverhalen was en verder moest worden ontwikkeld.
·In de evaluatie achteraf ven het ESF werd flexibiliteit genoemd als een van de belangrijkste punten die voor verbetering vatbaar zijn.
·Uit de tussentijdse evaluaties van de voorlopers van het AMIF, BMVI en ISF blijkt dat met deze fondsen adequaat werd gereageerd op de crisissituaties op het vlak van migratie en veiligheid. Er zijn evenwel meer flexibele mechanismen nodig om de middelen toe te wijzen.
Dit punt komt aan de orde in titel III (dat relatief kleine overdrachten mogelijk maakt zonder de noodzaak van een programmawijziging) en II (programmatoewijzingen worden vastgesteld voor de eerste 5 jaar, en vervolgens komen de toewijzingen in de laatste twee jaar tot stand op basis van een evaluatie) waarbij in de fondsspecifieke verordeningen aanvullende regels voor het AMIF, BMVI en ISF zijn opgenomen. Voorts verhoogt de mogelijkheid om gebruik te maken van de InvestEU garantiefaciliteit de flexibiliteit voor de lidstaten.
3. Het potentieel van de financieringsinstrumenten (FI's):
·Uit de evaluatie achteraf van het EFRO en het Cohesiefonds is gebleken dat FI's het potentieel hebben om een meer efficiënt middel te zijn voor de financiering van investeringen in sommige beleidsterreinen, maar dat er vertragingen zijn bij de uitvoering. Voorts is het zaak ervoor te zorgen dat de FI's vaker worden gebruikt.
·Uit de tussentijdse evaluatie van het EaSI bleek verschillende regels het moeilijk maakten om de complementariteiten tussen fondsen aan te boren. In de evaluatie werd aanbevolen de regels van de FI's te stroomlijnen en op elkaar af te stemmen.
Dit punt komt aan de orde in Titel V waarin de uitvoering van de FI's wordt vereenvoudigd, waarbij talrijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht met die voor subsidies.
•Openbare raadplegingen
De Commissie heeft de volgende openbare raadplegingen uitgevoerd:
·EU-fondsen op het vlak van cohesiebeleid (10 januari 2018 tot 9 maart 2018)
·Een raadpleging van de belanghebbenden in het kader van de evaluaties achteraf van het EFMZV (februari tot mei 2016)
·EU-fondsen op het vlak van migratie (10 januari 2018 tot 9 maart 2018)
·EU-fondsen op het vlak van veiligheid (10 januari 2018 tot 9 maart 2018)
Ook in de raadplegingen van de belanghebbenden kwamen dezelfde punten aan de orde als in de evaluaties achteraf - de belangrijkste conclusie van belang voor de GB-verordening is vereenvoudiging (in het bijzonder op het vlak van audit- en controleprocedures), gevolgd door flexibiliteit:
·In de raadpleging over het cohesiebeleid vonden de belanghebbenden de complexe procedures veruit de grootste belemmering voor succes, gevolgd door loodzware vereisten op het vlak van audit en controle, gebrek aan flexibiliteit, moeilijkheid om financiële houdbaarheid te garanderen en vertragingen bij betalingen.
·Voor het EFMZV wordt de complexe administratieve uitvoering beschouwd als de grootste tekortkoming en talrijke belanghebbenden pleiten voor een radicale vereenvoudiging en flexibiliteit. De interventielogica wordt als te star beschouwd, waarbij lidstaten hun eigen specificiteiten niet kunnen aanpakken.
·Uit de raadplegingen op het vlak van migratie en veiligheid bleek dat de respondenten sterke voorstander waren van een eenvoudigere uitvoering en grotere flexibiliteit (in het bijzonder met betrekking tot het vermogen om het hoofd te bieden aan crisissituaties op het vlak migratie en veiligheid).
De bedenkingen die de belanghebbende naar voren hebben gebracht, komen aan de orde in verschillende vereenvoudigingsmaatregelen in de gehele de GB-verordening (zie hierna).
•Deskundigheid en administratieve kosten
Op het vlak van deskundigheid is de deskundigengroep op hoog niveau bijeengeroepen om de vereenvoudiging van het cohesiebeleid te bespreken. De conclusies luidden als volgt:
·Onderlinge afstemming van de regels voor EU-fondsen. Dit punt van zorg wordt gedeeltelijk aangepakt door het toepassingsgebied van de huidige verordening.
·Minder, duidelijkere en beknoptere regels. Zoals hierboven is aangegeven, omvat de huidige verordening talrijke vereenvoudigingen.
·Echte subsidiariteit en evenredigheid: in een veel grote mate een beroep doen op nationale systemen en procedures voor beheer en controle. Dit komt aan de orde in titel VI (zie hierna).
·Een stabiel, maar flexibel kader: geen noodzaak om instellingen opnieuw aan te stellen voor de volgende programmeringsperiode. Programma's moeten ook gemakkelijker worden gewijzigd. Dit komt aan de orde in respectievelijk titel VI en III.
·Beginsel van één enkele audit: uitbreiding van het beginsel van één enkele audit. Dit komt aan de orde in titel VI.
Aan het EFRO en het Cohesiefonds zijn inderdaad aantoonbaar aanzienlijke administratieve kosten verbonden, die in een recente studie worden geraamd op 3 % van de gemiddelde programmakosten voor het EFRO en op 2,2 % voor het Cohesiefonds. De administratieve lasten voor de begunstigden (met inbegrip van het mkb) zijn hoger.
Talrijke vereenvoudigingen in de GB-verordening zijn moeilijk vooraf financieel te kwantificeren, maar in de studie zijn de volgende ramingen opgenomen:
·Doordat meer gebruik wordt gemaakt van vereenvoudigde kostenopties (of betalingen op basis van voorwaarden) voor het EFRO en het Cohesiefonds kunnen de totale administratieve kosten aanzienlijk worden verlaagd – met 20-25 % indien deze opties over de gehele linie worden toegepast.
·Een meer evenredige benadering van de controles en audits zou resulteren in een aanzienlijke daling van het aantal verificaties en de auditdruk voor programma's met een "laag risico", waardoor de totale administratieve kosten van het EFRO en het Cohesiefonds met 2-3% zouden dalen en de kosten voor de betrokken programma's met een veel hoger bedrag.
•Effectbeoordeling
De GB-verordening zelf is niet onderworpen aan een effectbeoordeling, aangezien in de verordening gemeenschappelijke regels en een uitvoeringsmechanisme voor andere beleidsmaatregelen worden vastgesteld. Voor alle gerelateerde fondsen zijn eigen effectbeoordelingen opgesteld.
•E-cohesie en gegevensuitwisseling
Voor de programma’s voor 2014-2020 - met uitzondering van de voorlopers van het AMIF, BMVI en ISF- was een systeem van elektronische gegevensuitwisseling tussen begunstigden en beheersautoriteiten, en tussen verschillende autoriteiten van het beheers- en controlesysteem nodig. De onderhavige verordening bouwt hierop voort en ontwikkelt bepaalde aspecten van het verzamelen van gegevens verder. Alle gegevens die nodig zijn voor de monitoring van de vooruitgang bij de uitvoering, met inbegrip van resultaten en prestaties van de programma’s, zullen nu elektronisch en elke twee maanden aan de Commissie worden doorgegeven; dit betekent dat het open gegevensplatform nagenoeg in bijna realtime wordt bijgewerkt.
Evenzo zullen de gegevens over de begunstigde en de verrichtingen in elektronische vorm openbaar worden gemaakt, op een specifieke website die door de beheersautoriteit wordt beheerd. Hiermee worden de verwezenlijkingen beter in de kijker gezet en wordt betere communicatie mogelijk.
•Grondrechten
Door de invoering van een randvoorwaarde die de eerbiediging van het Handvest van de grondrechten van de EU garandeert, zal deze verordening een positief effect hebben op de eerbiediging en bescherming van alle grondrechten bij het beheer van de zeven fondsen.
De eerbiediging van de rechtsstaat komt aan de orde in een afzonderlijke verordening op basis van artikel 322 VWEU.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel van de Commissie voor een meerjarig financieel kader voorziet in een bedrag van 330 miljard EUR voor economische, sociale en territoriale samenhang voor de periode 2021-2027.
EFRO, CF en ESF+ budgetten voor 2021-27 in miljoen EUR
Cohesiebeleid totaal
|
330 624
|
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)
|
200 629
|
·Investeren in groei en werkgelegenheid
|
190 752
|
·Europese territoriale samenwerking
|
8 430
|
·Ultraperifere en dunbevolkte gebieden
|
1 447
|
Cohesiefonds (CF)
|
41 349
|
·waarvan bijdrage aan CEF — Vervoer
|
10 000
|
Europees Sociaal Fonds+ (1)
|
88 646
|
(1) In dit bedrag is niet het bedrag opgenomen voor gezondheid, werkgelegenheid en sociale innovatie (1 042 miljoen EUR).
Dit zijn de belangrijke financiële rubrieken die vallen onder de GB-verordening. Het Commissievoorstel voor de financiering van het EFMZV, AMIF, BMVI en ISF is vervat in de fondsspecifieke verordeningen voor elk fonds.
5.SAMENVATTING VAN DE INHOUD VAN DE VERORDENING
De belangrijkste doelstellingen van de architectuur en bepalingen van de voorgestelde GB-verordening zijn:
1.De onnodige administratieve lasten voor begunstigden en beheersinstanties aanzienlijk verminderen, met behoud van een hoog niveau van zekerheid omtrent wettigheid en regelmatigheid. Dit is de belangrijkste leidraad van de hervorming, met een aanzienlijk aantal vereenvoudigingen en onderlinge afstemmingen tussen de verordeningen - in het bijzonder op het vlak van:
i.De voorzetting van beheers- en controlesystemen (en andere maatregelen die de start van het programma bevorderen). Groter gebruik van "evenredige regelingen", waarbij voor programma's met een lager risico een beroep kan worden gedaan op nationale systemen.
ii.Gebruik van vereenvoudigde kostenopties en betalingen op basis van voorwaarden.
iii.Financieringsinstrumenten
2.Verhogen van de flexibiliteit om programmadoelstellingen en middelen aan te passen in het licht van wijzigende omstandigheden en in termen van vrijwillige bijdragen aan op EU-niveau direct beheerde instrumenten.
3.De programma's nauwer afstemmen op de EU-prioriteiten en hun doeltreffendheid verhogen. Dit omvat onder meer:
i.De interventielogica en rapportering afstemmen op de rubriek van het MFK en de steun meer concentreren op de prioritaire terreinen.
ii.Zorgen voor een nauwere aansluiting op het Europees Semester.
iii.Vaststellen van meer zinvolle randvoorwaarden die gedurende de hele uitvoeringsperiode moeten worden gehandhaafd.
Titel I: Doelstellingen en algemene ondersteuning
In de GB-verordening worden zeven Europese Fondsen samengebracht die door middel van gedeeld beheer worden uitgevoerd. Hierbij wordt ernaar gestreefd een gemeenschappelijke reeks van vereenvoudigde en geconsolideerde regels vast te stellen en tegelijkertijd de administratieve last voor de programma-autoriteiten en de begunstigden af te bouwen.
Hier wordt de basis gelegd voor de sterke nadruk op gedeeld beheer en partnerschap, die de rode draad vormt in de verordeningen. Artikel 5 vormt de grondslag voor gedeeld beheer, artikel 6 voor het partnerschap met de regionale en lokale autoriteiten, steden en overheden, economische en sociale partners, het maatschappelijk middenveld en instanties ter bevordering van sociale integratie, grondrechten, gendergelijkheid, non-discriminatie en de rechten van personen met een handicap.
In het voorstel van de Commissie voor het meerjarig financieel kader 2021-2027 wordt een meer ambitieuze doelstelling vastgesteld voor de integratie van klimaatactie in alle EU-programma's, met een overkoepelende doelstelling van 25 % van de EU-uitgaven die moeten bijdragen tot klimaatdoelstellingen. De bijdrage van dit programma tot de verwezenlijking van deze overkoepelende doelstelling wordt getraceerd door EU klimaat-indicatoren op een passend niveau van uitsplitsing, waarbij gebruik wordt gemaakt van meer precieze methoden indien deze beschikbaar zijn. De Commissie blijft de gegevens jaarlijks voorstellen op het vlak van vastleggingskredieten in het kader van de jaarlijkse ontwerpbegroting.
Om ten volle het potentieel van het programma om bij te dragen tot de klimaatdoelstellingen te benutten, streeft de Commissie ernaar de desbetreffende acties te identificeren bij de programmavoorbereiding, uitvoering, herziening en evaluaties.
Titel II Strategische aanpak
In deze verordening zijn de elf thematische doelstellingen die in de periode 2014-2020 zijn gebruikt, vereenvoudigd tot vijf duidelijke beleidsdoelstellingen:
1.Een slimmer Europa - innovatieve en slimme economische transformatie.
2.Een groener, koolstofarm Europa.
3.Een meer verbonden Europa - mobiliteit en regionale ICT-connectiviteit.
4.Een socialer Europa -de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten.
5.Een Europa dat dichter bij de burger staat -duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van stads-, plattelands- en kustgebieden door lokale initiatieven te bevorderen.
Voorts zijn de beleidsdoelstellingen van het AMIF, BMVI en ISF opgenomen in de fondsspecifieke verordeningen.
Deze vereenvoudiging maakt synergieën en flexibiliteit mogelijk tussen verscheidene componenten binnen een bepaalde doelstelling, waarbij de kunstmatige onderscheiden tussen verschillende beleidsmaatregelen die bijdragen tot dezelfde doelstelling worden weggenomen. Zij legt ook de basis voor de thematische concentratie voor het EFRO en het ESF.
Ex-ante voorwaarden uit de periode 2014-2020 worden vervangen door randvoorwaarden. Hun aantal is geringer en de randvoorwaarden zijn meer toegespitst op de doelstellingen van het desbetreffende fonds. Voorts worden zij in tegenstelling tot de periode 2014-2020 gedurende de hele periode opgevolgd en toegepast. Het beginsel wordt versterkt: lidstaten zullen geen uitgaven kunnen declareren met betrekking tot specifieke doelstellingen totdat aan de randvoorwaarde is voldaan. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat alle medegefinancierde concrete acties volledig in overeenstemming zijn met het beleidskader van de EU.
Om voort te bouwen op de goede praktijk van prestatiegerichtheid wordt voorgesteld een gestroomlijnd en duidelijker prestatiekader te handhaven. De conditionaliteit die samenhangt met het Europees Semester, wordt eveneens gehandhaafd, maar wel vereenvoudigd. In het bijzonder wordt met de landspecifieke aanbevelingen ten minste bij twee gelegenheden rekening gehouden: bij de aanvang van de programmering en in het kader van de tussentijdse evaluatie.
Maatregelen om gezond economisch bestuur te bevorderen, blijven gehandhaafd. De schorsingen zullen evenwel alleen betrekking hebben op de vastleggingen, niet op de betalingen om een verergering van economische crisissituaties te voorkomen.
De GB-verordening voorziet in flexibiliteit voor het EFRO, ESF+ en Cohesiefonds. In eerste instantie worden alleen de eerste vijf jaar geprogrammeerd. Toewijzingen voor de laatste 2 jaar komen tot stands op basis van een uitvoerige en grondige tussentijdse evaluatie die in 2025 resulteert in een overeenkomstige herprogrammering. In het kader van de evaluatie worden de initiële prioriteiten en doelstellingen van de programma's herzien, rekening houdende met: de tegen eind 2024 geboekte vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen; wijzigingen in de sociaal-economische situatie; nieuwe problemen die in landspecifieke aanbevelingen aan de orde zijn gekomen; Hierbij wordt voortgebouwd op het concept van het prestatiekader en de prestatiereserve en wordt de prestatiebenadering van het beleid verder versterkt, onder meer door herprogrammering. De prestatiereserve wordt evenwel stopgezet.
Synergie-effecten tussen verschillende EU-instrumenten worden bevorderd door het strategische planningsproces, waarbij gemeenschappelijke doelstellingen en gemeenschappelijke terreinen voor activiteiten binnen verschillende programma's worden vastgesteld, bv. het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB); Horizon Europa; de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF); het Digitaal Europa Programma (DEP); het Erasmus+ programma; het InvesteEU Fonds; LIFE; Erasmus+ en het externe Instrument.
Titel III: Programmering
De inhoud van de programma's wordt meer gestroomlijnd en strategischer. Om de programmering en uitvoering bij de aanvang van de periode te harmoniseren en versnellen, zijn een gemeenschappelijk programmamodel voor de programma's van het EFRO, het Cohesiefonds, ESF+ en EFMZV en een afzonderlijk model voor het AMIF, BMVI en ISF aan deze verordening gehecht. Om de programmering flexibeler te maken, is er een 5%-drempel op prioriteitsniveau waaronder het mogelijk wordt om de toewijzingen binnen het programma aan te passen zonder een formele programmawijziging.
Om de specifieke problemen op subregionaal en lokaal niveau aan te pakken voorziet de GB-verordening in een vereenvoudigde benadering voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (met inbegrip van de mogelijkheid om een hoofdfonds aan te wijzen, waardoor de administratieve last voor de begunstigden vermindert). De GB-verordening voorziet ook in een harmonisering van de benadering van andere territoriale instrumenten, met inbegrip van de bestaande geïntegreerde territoriale investeringen.
De GB-verordening omvat ook bepalingen voor de vrijwillige overdracht van middelen naar de vijf beleidscomponenten van de InvestEU instrumenten om te genieten van een budgettair garantiemechanisme op EU-niveau. Voorts kunnen de lidstaten verzoeken om de overdracht van maximaal 5 % van de financiële toewijzingen van een programma uit een van de fondsen naar een ander fonds in gedeeld beheer of naar een instrument in direct of indirect beheer. Dit moet het gemakkelijker maken om tijdens de uitvoering van de programma's de doelstellingen die ervoor zijn vastgesteld, te bereiken.
De aanpak op het gebied van technische bijstand van lidstaten is vereenvoudigd. Een mechanisme met vaste percentages is ingevoerd dat het mogelijk maakt om elke tussentijdse betaling aan te vullen met een percentage tussen 2,5 % en 6 % afhankelijk van het fonds. Hiermee wordt de EU-betaling van technische bijstand gekoppeld aan de bij de uitvoering geboekte vooruitgang. Voorts kunnen acties voor de opbouw van bestuurlijke capaciteit worden voortgezet in de vorm van betalingen op basis van voorwaarden.
Titel IV: Monitoring, evaluatie, informatie en communicatie
Elektronische gegevens maken het mogelijk om vereenvoudiging en transparantie te combineren. In de periode 2014-2020 was het - met uitzondering van de voorlopers van het AMIF, BMVI en ISF - vereist een systeem van elektronische gegevensuitwisseling op te richten tussen begunstigden en beheersautoriteiten, en tussen verschillende autoriteiten van het beheers- en controlesysteem. In de onderhavige verordening wordt hierop voortgebouwd en worden bepaalde aspecten met betrekking tot gegevensverzameling verder uitgewerkt. Alle gegevens die nodig zijn voor de monitoring van de vooruitgang bij de uitvoering, met inbegrip van resultaten en prestaties van de programma’s, zullen nu elektronisch elke twee maanden worden doorgegeven; dit betekent dat het open gegevensplatform nagenoeg in bijna realtime wordt bijgewerkt.
Er wordt voorgesteld een grotere rol toe te kennen aan de toezichtcomités bij het toezicht op de programmaprestaties en al de factoren waardoor zij worden beïnvloed. Met het oog op transparantie moeten de aan de toezichtcomités voorgelegde documenten openbaar worden gemaakt.
Voor alle fondsen is de jaarlijkse evaluatie van de prestaties een gelegenheid voor een beleidsdialoog over essentiële punten van uitvoering en prestaties van het programma. Door frequente datatransmissie wordt het mogelijk de prestatiebeoordelingen te vereenvoudigen. Voor Cohesiefondsen wordt het aldus mogelijk het document met het jaarverslag te schrappen - de jaarlijkse evaluatievergadering zal plaatsvinden op basis van de laatste resultaten en een beperkte reeks van ingediende kwalitatieve gegevens.
De programma-autoriteiten en de begunstigden hebben grotere verantwoordelijkheid op het gebied van zichtbaarheid en communicatie gekregen. Gemeenschappelijke vereisten op het vlak van communicatie, transparantie en zichtbaarheid zorgen voor coherentere, doeltreffendere, efficiëntere communicatieacties.
Er zullen evaluaties worden verricht conform de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016, waarin de drie instellingen hebben bevestigd dat evaluaties van bestaande wetgeving en bestaand beleid de basis moeten vormen voor effectbeoordelingen van opties voor verdere acties. In de evaluaties zullen de programma-effecten in het veld worden beoordeeld op basis van de programma-indicatoren/-streefcijfers en een gedetailleerde analyse van de mate waarin het programma relevant, doeltreffend en doelmatig is, EU-meerwaarde oplevert en aansluit bij ander EU-beleid. In de evaluaties zal aandacht worden besteed aan opgedane ervaringen, geconstateerde problemen en mogelijkheden om de maatregelen en de effecten ervan te verbeteren.
Titel V: Financiële steun
Om de administratieve lasten te verminderen, systematiseert en verhoogt de GB-verordening het gebruik van vereenvoudigde kostenopties, d.w.z. forfaitaire terugbetaling, standaardschalen van eenheidskosten of forfaitaire bedragen. Om deze opties gemakkelijker te kunnen toepassen, voorziet de GB-verordening in een vereenvoudiging van de regels en berekeningsmethodes, waarbij meer gebruik wordt gemaakt van kant-en klare opties die voortbouwen op het omnibusvoorstel van de Commissie.
De optie van betalingen op basis van voorwaarden zal ook bijdragen tot de prestatiegerichtheid, waardoor betalingen kunnen plaatsvinden op basis van uitgevoerde en geverifieerde prestaties.
Financieringsinstrumenten zijn een essentieel uitvoeringsmechanisme voor investeringen in 2021-2027 die ontvangsten of kostenbesparingen genereren; de bepalingen voor hun gebruik zijn gestroomlijnd en geactualiseerd om te zorgen voor betere en vlottere uitvoering alsook van een snellere opzet;
·De financieringsinstrumenten worden vanaf het begin beter geïntegreerd in de programmering en het uitvoeringsproces vanaf het begin, terwijl de ex-ante beoordeling dienovereenkomstig wordt gestroomlijnd;
·De beheersautoriteiten beschikken over dezelfde basisopties voor een flexibele uitvoering - beheer onder de verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit of direct beheer door de beheersautoriteit - maar de hiermee samenhangende voorwaarden zijn vereenvoudigd;
·Een combinatie van EU-middelen wordt mogelijk onder een geheel van regels; er is geen sprake meer van vermenigvuldiging van uiteenlopende regels die toegepast worden op soortgelijke situaties;
·Er wordt flexibiliteit voorgesteld voor de combinatie van subsidies met financieringsinstrumenten;
·De subsidiabiliteitsregels zijn verduidelijkt, en voorschriften over beheerskosten en -vergoedingen zijn vereenvoudigd, maar zij blijven gebaseerd op de prestatie om efficiënt beheer aan te moedigen;
·De betalingsregels zijn aanzienlijk vereenvoudigd, waarbij de zo belangrijke koppeling tussen betalingen en financiële instrumenten en de desbetreffende uitbetalingen aan eindontvangers gehandhaafd zijn gebleven;
·Terugvloeiende middelen en hergebruik van fondsen zijn eenvoudig gecodificeerd om een vlottere stroom van een periode naar een volgende mogelijk te maken.
·Er komt geen bijkomende rapportage over financieringsinstrumenten, aangezien deze zijn opgenomen in hetzelfde rapportagesysteem als alle andere financieringsvormen.
Andere vereenvoudigingen zijn onder meer:
·De combinatie van verschillende fondsen – en van financieringsinstrumenten en subsidies – wordt gecodificeerd in eenvoudige regels;
·Er zijn geen specifieke regels meer voor inkomsten genererende investeringen;
·Er is geen grote projectprocedure (in plaats daarvan worden de strategische projecten gevolgd door het toezichtcomité).
·De financiering wordt vereenvoudigd, bijvoorbeeld met behulp van de excellentiekeur.
Om verspillende subsidieconcurrentie te voorkomen, zijn de bepalingen over bedrijfsverplaatsing aangescherpt.
Titel VI: Beheer en controle
De taken en bevoegdheden van de verschillende instanties in het beheers- en controlesysteem duidelijker worden vastgesteld. De aanwijzingsprocedure is niet verplicht; de bepalingen bevorderen de doorrol van bestaande systemen en eenvoudigere regels voor het identificeren van nieuwe organen.
Subsidiabiliteitsvereisten zullen ervoor zorgen dat alleen concrete acties van goede kwaliteit, die de hoogste bijdrage leveren aan de vastgestelde doelstellingen met de beste kostenbatenverhouding, voor steun in aanmerking komen. Voorts wordt voorgesteld om systematisch te controleren of de concrete actie financieel houdbaar is en de milieuscreening was gebaseerd op de laatste vereisten.
Het aantal controles en audits wordt aanzienlijk verminderd. Hierdoor zal de administratieve voor programma-autoriteiten en begunstigden aanzienlijk afnemen. Naast de bepalingen in vorige titels die resulteren in een afname van de auditdruk, voorziet deze titel in een verdere afname van de druk door:
·Uitbreiding van het beginsel van één enkele audit;
·Minder controles;
·Voor programma's met een laag foutenpercentage, een verbeterde evenredige aanpak gebaseerd op een goed werkend nationaal systeem met een minimale auditregeling voor kwaliteitsborging.
Projectvoorstellen waaraan een excellentiekeur is toegekend in het kader van Horizon Europa, moeten geen nieuwe aanvraag- en selectieprocedure doorlopen indien zij in overeenstemming zijn met de strategie voor slimme specialisatie van het programma. Hierdoor vermindert de druk op zowel de programmabeheerders als de begunstigden. Evenzo zou deze aanpak kunnen worden uitgebreid tot andere EU-instrumenten, zoals LIFE+ of Erasmus+.
Titel VII - Financieel beheer, indiening en onderzoek van de rekeningen en financiële correcties
Het systeem van jaarrekeningen blijft behouden met inbegrip van de inhouding van 10% van de in de tussentijdse betalingen gedeclareerde bedragen. De indiening van de betalingverzoeken verloopt volgens een regelmatig schema en vindt vier maal per jaar plaats. Voor de rekeningen die op nul uitkomen, is geen overeenkomstige procedure vereist.
In deze afdeling zijn ook de voorschriften voor doorhaling opgenomen. Aangezien vereenvoudiging het voor programma's gemakkelijker zal maken om vertragingen te beperken en om een solide financieel beheer en een tijdige uitvoering te bevorderen, voorziet de GB-verordening in een "n+2"-regel. Om dezelfde reden is het niveau van de voorfinanciering verminderd tot een jaarlijkse betaling van 0,5 % op basis van de totale steun uit de Fondsen. In deze context kan een herziening van de jaarlijkse voorfinancieringsregelingen 2014-2020 voor het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV noodzakelijk zijn.
TITEL VIII - Financieel kader
Hierin worden de financiële toewijzingen en medefinanciering gebaseerd op regiocategorieën vastgesteld. Het kader is van toepassing op het EFRO, ESF+ en het Cohesiefonds.
Met de GB-verordening worden de medefinancieringspercentages voor deze drie fondsen ook teruggebracht tot niveaus van vóór de financiële crisis. De medefinancieringspercentages van de EU voor deze drie fondsen stegen in de periode 2007-2013. Dit was een reactie op de financiële crisis om essentiële investeringen in een periode van krappe overheidsbegrotingen te handhaven. De hoge EU-medefinancieringspercentages zijn niet langer nodig en met lagere percentages wordt de eigen inbreng bevorderd. Lagere EU-medefinancieringspercentages resulteren ook in een toename van de totale middelen voor het cohesiebeleid, waarbij rekening wordt gehouden met nationale bijdragen. Hiermee wordt ook bijgedragen tot financiële flexibiliteit waarover de lidstaten beschikken, aangezien de medefinancieringspercentages op programma- en prioriteitsniveau flexibel kunnen worden vastgesteld.
Titel IX - bevoegdheidsdelegaties, uitvoerings-, overgangs- en slotbepalingen
Om ervoor te zorgen dat de uitvoering in de volgende periode in een vroeg stadium van start kan gaan, zullen alle noodzakelijke wettelijke bepalingen in het wetgevingspakket worden opgenomen (hetzij in GB-verordening, hetzij in de Fondsspecifieke verordeningen).
Met name het aantal bevoegdheidsdelegaties is aanzienlijk verminderd en tot een minimum beperkt. Hierdoor worden mogelijke vertragingen bij de opstelling en de goedkeuring van secundaire wetgeving voorkomen. Voorts zorgt deze aanpak voor een interne samenhang tussen de wetgevingsvoorstellen en voorspelbaarheid voor de belanghebbenden aangezien alle toepasselijke EU-regels op één plaats kan worden gevonden.
Voorwaarden voor concrete acties met een gefaseerde uitvoering worden ingevoerd om te zorgen voor duidelijkheid en rechtszekerheid met betrekking tot de omstandigheden waarin fasering wordt aanvaard.
2018/0196 (COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 117, artikel 322, lid 1, onder a), en artikel 349,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
Gezien het advies van het Comité van de Regio's,
Gezien het advies van de Rekenkamer,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)In artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is bepaald dat de Unie zich met het oog op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang ten doel stelt de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's of eilanden te verkleinen, met bijzondere aandacht voor plattelandsgebieden, regio's die een industriële overgang doormaken en regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen. Ingevolge artikel 175 VWEU moet de Unie de verwezenlijking van deze doelstellingen ondersteunen door haar optreden via het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw, afdeling Oriëntatie, het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, de Europese Investeringsbank en andere instrumenten. Artikel 322 VWEU voorziet in de grondslag voor de vaststelling van financiële regels betreffende de wijze waarop de begroting wordt opgesteld en uitgevoerd en waarop de rekeningen worden ingediend en nagezien alsook van regels betreffende de controle van de verantwoordelijkheid van de financiële actoren.
(2)Met het oog op een verdere ontwikkeling van de coördinatie en harmonisatie van de uitvoering van de EU-Fondsen onder gedeeld beheer, namelijk het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ("EFRO"), het Europees Sociaal Fonds Plus ("ESF+"), het Cohesiefonds, maatregelen gefinancierd onder gedeeld beheer in het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij ("EFMZV"), het Fonds voor asiel en migratie ("AMIF"), het Fonds voor interne veiligheid ("ISF") en het Instrument voor grensbeheer en visa ("BMVI") moeten financiële regels op basis van artikel 322 VWEU worden vastgesteld voor al deze Fondsen ("de Fondsen"), waarbij het toepassingsgebied van de verschillende bepalingen duidelijk wordt gespecificeerd. Voorts moeten gemeenschappelijke bepalingen op basis van artikel 177 VWEU worden vastgesteld met het oog op beleidsspecifieke regels voor het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV.
(3)Wegens de specifieke kenmerken van elk Fonds moeten specifieke regels die gelden voor elk Fonds en voor de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg) in het kader van het EFRO worden vastgelegd in afzonderlijke verordeningen ("fondsspecifieke verordeningen") om de bepalingen van deze verordening aan te vullen.
(4)De ultraperifere gebieden en de noordelijke dunbevolkte regio's moeten in aanmerking komen voor specifieke maatregelen en extra financiering overeenkomstig artikel 349 van het VWEU en artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Toetredingsakte van 1994.
(5)Horizontale beginselen als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie ("VEU") en in artikel 10 VWEU, met inbegrip van de beginselen subsidiariteit en evenredigheid als bedoeld in artikel 5 van het VEU moeten worden nageleefd bij de uitvoering van de Fondsen, rekening houdend met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De lidstaten moeten ook voldoen aan de verplichtingen van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, en toegankelijkheid garanderen in overeenstemming met artikel 9 en met de wetgeving van de Unie tot harmonisering van toegankelijkheidseisen voor producten en diensten. Lidstaten en de Commissie moeten ernaar streven ongelijkheden op te heffen, de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen en het genderperspectief te integreren, alsmede discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische oorsprong, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden. De Fondsen mogen geen maatregelen ondersteunen die bijdragen aan enige vorm van segregatie. De doelstellingen van de Fondsen moeten worden nagestreefd in het kader van duurzame ontwikkeling en van de bevordering door de Unie van de in de artikelen 11 en 191, lid 1, VWEU verankerde doelstelling inzake behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, waarbij het beginsel "de vervuiler betaalt" wordt toegepast. Om de integriteit van de interne markt te beschermen moeten concrete acties waarbij ondernemingen gebaat zijn, in overeenstemming zijn met de staatssteunregels van de Unie zoals bedoeld in de artikelen 107 en 108 van het VWEU.
(6)De horizontale regels die het Europees Parlement en de Raad op basis van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben aangenomen, gelden ook voor deze verordening. Deze regels zijn vastgelegd in het Financieel Reglement en betreffen met name de procedure voor de vaststelling en uitvoering van de begroting door middel van subsidies, opdrachten, prijzen en uitvoering en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van de financiële spelers. De op basis van artikel 322 VWEU aangenomen regels betreffen ook de bescherming van de Uniebegroting in geval van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat omdat de eerbiediging van de rechtsstaat van essentieel belang is voor een solide financieel beheer en een doeltreffende EU-financiering.
(7)Wanneer een termijn is vastgesteld waarbinnen de Commissie kan optreden ten aanzien van lidstaten, moet de Commissie tijdig en efficiënt rekening houden met alle noodzakelijke informatie en documenten. Wanneer de door de lidstaten meegedeelde gegevens onvolledig zijn of niet in overeenstemming zijn met de vereisten van deze verordening of fondsspecifieke verordeningen, waardoor de Commissie niet met kennis van zaken kan optreden, moet deze termijn worden opgeschort totdat de lidstaat in overeenstemming is met de regelgevingsvereisten.
(8)Om bij te dragen tot de prioriteiten van de Unie moeten de Fondsen hun steun toespitsen op een beperkt aantal beleidsdoelstellingen die in overeenstemming zijn met hun fondsspecifieke taken overeenkomstig hun in het Verdrag vastgelegde doelstellingen. De beleidsdoelstellingen voor het AMIF, het ISF en het BMVI moeten worden opgenomen in de desbetreffende fondsspecifieke verordeningen.
(9)Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties ten uitvoer te leggen, zullen de Fondsen fonds bijdragen aan de integratie van klimaatactie en aan de verwezenlijking van een algemene doelstelling van 25 % van de EU-begroting in het kader van de klimaatdoelstellingen.
(10)Een deel van de begroting van de Unie die aan de Fondsen is toegewezen, moet door de Commissie worden uitgevoerd in gedeeld beheer met de lidstaten in de zin van Verordening (EU, Euratom) [nummer van het nieuwe Financieel Reglement] van het Europees Parlement en de Raad ("het Financieel Reglement"). Bij de uitvoering van de Fondsen onder gedeeld beheer moeten de Commissie en de lidstaten derhalve de in het Financieel Reglement opgenomen beginselen in acht nemen, zoals goed financieel beheer, transparantie en non-discriminatie.
(11)Het principe van partnerschap is een essentieel kenmerk bij de uitvoering van de Fondsen, waarbij wordt voortgebouwd op de aanpak van meerlagig bestuur en wordt gezorgd voor de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners. Met het oog op continuïteit bij de organisatie van het partnerschap moet Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie van toepassing blijven.
(12)Op het niveau van de Unie is het Europees Semester Europees voor coördinatie van het economisch beleid het kader om nationale hervormingsprioriteiten vast te stellen en toezicht te houden op de uitvoering ervan. De lidstaten ontwikkelen hun eigen nationale meerjarige investeringsstrategieën ter ondersteuning van deze hervormingsprioriteiten. Deze strategieën moeten samen met de jaarlijkse nationale hervormingsprogramma's worden voorgesteld om een overzicht te bieden van en te zorgen voor de coördinatie van de prioritaire investeringsprojecten die met nationale middelen en EU-middelen moeten worden ondersteund. Voorts kan met deze strategieën de EU-financiering op een samenhangende wijze worden gebruikt en kan de toegevoegde waarde van de met name van de Fondsen, de Stabilisatiefunctie voor Europese investeringen en InvestEU te ontvangen financiële steun worden gemaximaliseerd.
(13)De lidstaten moeten bepalen op welke wijze bij het opstellen van de programmeringsdocumenten rekening wordt gehouden met de relevante landspecifieke aanbevelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en de relevante aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 148, lid 4, VWEU (hierna "de landspecifieke aanbevelingen" genoemd). Tijdens de programmeringsperiode 2021-2027 (hierna "programmeringsperiode" genoemd) moeten de lidstaten op gezette tijden het toezichtcomité en de Commissie in kennis stellen van de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van de programma's ter ondersteuning van de landspecifieke aanbevelingen. Tijdens een tussentijdse evaluatie moeten de lidstaten onder meer nagaan of programmawijzigingen noodzakelijk zijn om rekening te houden met de relevante landspecifieke aanbevelingen die sinds de start van de programmeringsperiode zijn vastgesteld of gewijzigd.
(14)Lidstaten moeten rekening houden met de inhoud van de ontwerpen van hun nationale energie- en klimaatplannen die moeten worden ontwikkeld in het kader van de Verordening betreffende de governance van de energie-unie en met de resultaten van het proces dat moet leiden tot de aanbevelingen van de Unie met betrekking tot deze plannen, zowel voor hun programma's als voor de financiële behoeften die worden toegewezen aan koolstofarme investeringen.
(15)De door elke lidstaat opgestelde partnerschapovereenkomst moet een strategisch document zijn dat dient als richtsnoer bij de onderhandelingen tussen de Commissie en de desbetreffende lidstaat over het ontwerp van programma's. Om de administratieve last te verminderen, zou het niet nodig moeten zijn om de partnerschapsovereenkomsten tijdens de programmeringsperiode te wijzigen. Om de programmering te vergemakkelijken en overlappende inhoud in programmeringsdocumenten te voorkomen, kunnen de partnerschapsprogramma's worden opgenomen als onderdeel van een programma.
(16)Elke lidstaat moet over de flexibiliteit beschikken om bij te dragen tot InvestEU voor de voorziening van budgettaire garanties voor investeringen in deze lidstaat.
(17)Om te zorgen voor de noodzakelijke precondities voor een doeltreffend en efficiënt gebruik van de door de Fondsen verleende steun van de Unie, moet een beperkte lijst van randvoorwaarden alsook een beknopte en exhaustieve reeks van objectieve criteria voor de beoordeling ervan worden opgesteld. Elke randvoorwaarde moet aan een specifieke doelstelling worden gekoppeld en moet automatisch kunnen worden toegepast wanneer de specifieke doelstelling voor steun wordt geselecteerd. Wanneer niet aan deze voorwaarden is voldaan, kunnen uitgaven die verband houden met concrete acties onder de desbetreffende specifieke doelstellingen niet worden opgenomen in de betaalaanvragen. Om een gunstig investeringskader te handhaven, moet op gezette tijden worden nagegaan of nog steeds is voldaan aan de randvoorwaarden. Het is ook belangrijk dat de voor steun geselecteerde acties worden uitgevoerd in overeenstemming met de bestaande strategieën en planningdocumenten die aan de basis liggen van de randvoorwaarden waaraan is voldaan. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat alle medegefinancierde concrete acties in overeenstemming zijn met het beleidskader van de Unie.
(18)De lidstaten moeten een prestatiekader vaststellen voor elk programma dat betrekking heeft op alle indicatoren, mijlpalen en doelstellingen met het oog op de monitoring, rapportage en evaluatie van de programmaprestaties.
(19)De lidstaat moet een tussentijdse evaluatie uitvoeren van elk programma dat door het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds wordt ondersteund. In deze evaluatie moet een volwaardige aanpassing van de programma's zijn opgenomen die gebaseerd is op de programmaprestaties, waarbij ook wordt voorzien in de mogelijkheid om rekening te houden met nieuwe uitdagingen en de in 2024 gedane landspecifieke aanbevelingen. Daarnaast moet de Commissie in 2024 samen met de technische aanpassing voor het jaar 2025 een herziening uitvoeren van de totale toewijzingen die elke lidstaat in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" van het cohesiebeleid voor de jaren 2025, 2026 en 2027 heeft verricht, met toepassing van de toewijzingsmethode in de desbetreffende basishandeling. Deze herziening moet samen met de resultaten van de tussentijdse evaluatie resulteren in aanpassingen van het programma, waarbij de financiële toewijzingen voor de jaren 2025, 2026 en 2027 worden gewijzigd.
(20)Mechanismen die het financieringsbeleid van de Unie moeten koppelen aan het economisch bestuur van de Unie moeten verder worden verfijnd, waarbij de Commissie aan de Raad een voorstel kan doen om alle of een deel van de vastleggingen voor een of meer programma's van de desbetreffende lidstaten te schorsen wanneer deze lidstaat geen doeltreffende actie in het kader van het economisch bestuur onderneemt. Om te zorgen voor een uniforme uitvoering en met het oog op het belang van de financiële gevolgen van de voorgestelde maatregelen, dienen uitvoeringsbevoegdheden aan de Raad te worden verleend, die moet handelen op basis van een voorstel van de Commissie. Om de vaststelling van besluiten te vergemakkelijken die nodig zijn om een doeltreffend optreden in het kader van het economisch bestuur te garanderen, moet gebruik worden gemaakt van stemming bij omgekeerde gekwalificeerde meerderheid.
(21)Het is noodzakelijk om gemeenschappelijke vereisten vast te stellen met betrekking tot de inhoud van de programma's rekening houdende met de specifieke aard van elk Fonds. Deze gemeenschappelijke vereisten kunnen worden aangevuld met fondsspecifieke regels. In Verordening (EU) [XXX] van het Europees Parlement en de Raad (ETS-Verordening) moeten de specifieke bepalingen worden opgenomen met betrekking tot de inhoud van de programma's in het kader van de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg).
(22)Met het oog op flexibiliteit in de uitvoering van het programma en een vermindering van de administratieve lasten, moeten beperkte financiële overdrachten mogelijk zijn tussen prioriteiten van hetzelfde programma zonder dat een besluit van de Commissie tot wijziging van het programma vereist is. De herziene financiële tabellen moeten bij de Commissie worden ingediend om te zorgen voor geactualiseerde informatie over de financiële toewijzingen voor elke prioriteit.
(23)Om de geïntegreerde aanpak voor territoriale ontwikkeling te versterken, moeten investeringen in de vorm van territoriale instrumenten zoals geïntegreerde territoriale investeringen ("ITI"), vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling ("CLLD") of elk ander territoriaal instrument onder de beleidsdoelstelling "Een Europa dat dichter bij de burger staat" ter ondersteuning van door de lidstaten ontworpen initiatieven voor investeringen die voor het EFRO zijn gebaseerd op territoriale en lokale ontwikkelingsstrategieën. Voor de doelstellingen van de ITI's en door de lidstaten ontworpen territoriale instrumenten moeten minimumvereisten worden vastgesteld voor de inhoud van de territoriale strategieën. Deze territoriale strategieën moeten worden ontwikkeld en goedgekeurd onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende autoriteiten of instanties. Met het oog op de betrokkenheid van de desbetreffende autoriteiten of instanties bij de uitvoering van de territoriale strategieën, moeten deze autoriteiten of organen verantwoordelijk zijn voor selectie van de te ondersteunen concrete acties of betrokken zijn bij deze selectie.
(24)Om het potentieel op lokaal niveau beter te mobiliseren, is het noodzakelijk de CLLD te versterken en te bevorderen. Hierbij moet rekening worden gehouden met de lokale behoeften en mogelijkheden, alsook met de relevante sociaal-culturele kenmerken, en moet voorzien worden in structurele veranderingen, waarbij de lokale capaciteiten worden opgebouwd en innovatie wordt bevorderd. De nauwe samenwerking en het geïntegreerd gebruik van de Fondsen om lokale ontwikkelingsstrategieën tot stand te brengen, moeten worden versterkt. Het is van wezenlijk belang dat lokale actiegroepen die de belangen van de gemeenschap vertegenwoordigen verantwoordelijk zijn voor het ontwerp en de uitvoering van CLLD-strategieën. Om de gecoördineerde steun van verschillende Fondsen aan de CLLD-strategieën te bevorderen en hun uitvoering te vergemakkelijken, moet het gebruik van een aanpak via een "hoofdfonds" worden bevorderd.
(25)Om de administratieve last te beperken, moet technische bijstand op initiatief van de lidstaat tot stand komen door middel van een vast percentage op basis van de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van het programma. De technische bijstand kan worden aangevuld met gerichte maatregelen voor de opbouw van bestuurlijke capaciteit waarbij terugbetalingsmethoden worden gebruikt die niet gekoppeld zijn aan kosten. Over acties en resultaten alsook de overeenkomstige betalingen van de Unie kan overeenstemming worden bereikt in een stappenplan, hetgeen kan resulteren in betalingen voor het behalen van concrete resultaten.
(26)Het is wenselijk te verduidelijken dat wanneer een lidstaat aan de Commissie voorstelt dat een prioriteit van een programma of een deel daarvan wordt ondersteund door een financieringsregeling die niet gekoppeld is aan kosten, de overeengekomen acties, resultaten en voorwaarden betrekking moeten hebben op concrete investeringen in het kader van programma's onder gedeeld beheer in die lidstaat of regio.
(27)Om de prestaties van de programma's te onderzoeken, moet de lidstaat toezichtcomités oprichten. Voor het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds moeten de jaarlijkse uitvoeringsverslagen worden vervangen door een jaarlijkse gestructureerde beleidsdialoog op basis van meest recente informatie en gegevens over de uitvoering van het programma die door de lidstaat beschikbaar zijn gesteld.
(28)Krachtens de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 moeten de Fondsen worden geëvalueerd op basis van gegevens die uit hoofde van specifieke voorschriften voor monitoring worden verzameld, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften ook meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan gegevens over de effecten van de fondsen in de praktijk worden verzameld.
(29)Om de beschikbaarheid te waarborgen van uitvoerige en bijgewerkte informatie over de uitvoering van het programma, is meer frequente digitale rapportering over de kwantitatieve data vereist.
(30)Om de voorbereiding van gerelateerde programma's en activiteiten van de volgende programmeringsperiode te ondersteunen, moet de Commissie een tussentijdse evaluatie van de Fondsen uitvoeren. Op het einde van de programmeringsperiode moet de Commissie evaluaties achteraf uitvoeren van de Fondsen, die moeten toegespitst zijn op de effecten van de Fondsen.
(31)Programma-autoriteiten, begunstigden en belanghebbenden in de lidstaten moeten meer bekendheid geven aan de verwezenlijkingen waaraan de Unie financieel heeft bijgedragen en het publiek hieromtrent informeren. Activiteiten op het vlak van transparantie, communicatie en zichtbaarheid zijn essentieel om ervoor te zorgen dat het optreden van de Unie in de praktijk zichtbaar is en moeten gebaseerd zijn op ware, accurate en geactualiseerde gegevens. Om ervoor te zorgen dat deze vereisten afdwingbaar zijn, moeten de programma-autoriteiten en de Commissie in staat zijn corrigerende maatregelen te nemen bij niet-naleving.
(32)De beheersautoriteiten moeten gestructureerde informatie bekendmaken over geselecteerde concrete acties en begunstigden op de website van het programma waarmee de concrete actie wordt ondersteund, waarbij rekening wordt gehouden met de vereisten op het vlak van de bescherming van persoonsgegevens, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad.
(33)Om het gebruik van de Fondsen te vereenvoudigen en het risico op fouten te verkleinen, is het aangewezen zowel de vormen van bijdragen van de Unie aan de lidstaten als de vormen van steun die door de lidstaten aan de begunstigden worden verstrekt, te definiëren.
(34)Wat betreft de aan begunstigden verleende subsidies, moeten lidstaten steeds vaker gebruik maken van vereenvoudigde kostenopties. De drempel voor het verplichte gebruik van vereenvoudigde kostenopties moet worden gekoppeld aan de totale kosten van de concrete actie om ervoor te zorgen dat alle concrete acties onder de drempelwaarde op dezelfde wijze worden behandeld, ongeacht of het gaat om publieke of particuliere steun.
(35)Met het oog op de onmiddellijke uitvoering van forfaitaire financiering moet elk vast percentage dat door lidstaten in de periode 2014-2020 is vastgesteld, verder worden toegepast voor soortgelijke concrete acties die in het kader van deze verordening worden ondersteund zonder dat een nieuwe berekeningsmethode is vereist.
(36)Om de benutting van medegefinancierde milieu-investeringen te optimaliseren, moet worden gezorgd voor synergieën met het LIFE-programma voor het milieu en klimaatactie, in het bijzonder door strategische, geïntegreerde projecten van LIFE en strategische natuurprojecten.
(37)Om rechtszekerheid te bieden is het aangewezen om de subsidiabiliteitsperiode voor uitgaven of kosten die verband houden met concrete acties die in het kader van deze verordening door de Fondsen worden ondersteund te specificeren en de steun voor voltooide concrete acties te beperken. De datum waarop de uitgaven in aanmerking komen voor steun van de Fondsen in geval van goedkeuring van nieuwe programma's of wijzigingen in de programma's moet ook worden verduidelijkt, met inbegrip van de uitzonderlijke mogelijkheid om de subsidiabiliteitsperiode te verlengen tot de aanvang van een natuurramp indien er dringend middelen moeten worden gemobiliseerd om het hoofd te bieden aan een dergelijke ramp.
(38)Om ervoor te zorgen dat de Fondsen een doeltreffend, billijk en duurzaam effect sorteren, zijn bepalingen nodig die het duurzame karakter van investeringen in infrastructuur of productieve investeringen garanderen, en voorkomen dat de Fondsen worden gebruikt om een onrechtmatig voordeel te behalen. De beheersautoriteiten moeten in het bijzonder erop letten om geen verplaatsing te ondersteunen bij de selectie van concrete acties en om bedragen die ten onrechte zijn betaald aan concrete acties zonder te voldoen aan de duurzaamheidsvereiste als onregelmatigheden te behandelen.
(39)Ter verbetering van de complementariteit en ter vereenvoudiging van de implementatie moet het mogelijk zijn de steun uit het Cohesiefonds en het EFRO met steun uit het ESF+ te combineren in gemeenschappelijke programma's in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid".
(40)Teneinde de toegevoegde waarde van gedeeltelijk of geheel via de begroting van de Unie gefinancierde investeringen te optimaliseren, moet worden gezorgd naar synergieën, in het bijzonder tussen de Fondsen en direct beheerde instrumenten, met inbegrip van het hervormingsinstrument. Deze synergieën moeten tot stand komen door middel van belangrijke mechanismen, met name de erkenning van vaste tarieven voor subsidiabele kosten van Horizon Europa voor een soortgelijke concrete actie en de mogelijkheid financiering uit verschillende Unie-instrumenten in dezelfde concrete actie te combineren en daarbij dubbele financiering te vermijden. In deze verordening moeten derhalve regels worden opgenomen voor de aanvullende financiering van de Fondsen.
(41)Financiële instrumenten mogen niet worden gebruikt ter ondersteuning van herfinancieringstransacties, zoals het vervangen van bestaande leningovereenkomsten of andere vormen van financiering voor investeringen die reeds fysiek voltooid zijn of volledig zijn uitgevoerd op de datum van het investeringsbesluit, maar wel om elke vorm van nieuwe investeringen te ondersteunen overeenkomstig de onderliggende beleidsdoelstellingen.
(42)Daarom moet het besluit steunmaatregelen door middel van financieringsinstrumenten te financieren, worden genomen op basis van een ex-antebeoordeling. In deze verordening moeten de minimale verplichte elementen van de ex-antebeoordelingen worden vastgesteld. Voorts moet de verordening ervoor zorgen dat lidstaten gebruik kunnen maken van de voor de periode 2014-2020 uitgevoerde ex-antebeoordelingen, waar nodig geactualiseerd, om administratieve lasten en vertraging bij de oprichting van financiële instrumenten te voorkomen.
(43)Om de uitvoering van bepaalde vormen van financiële instrumenten te bevorderen waarbij aanvullende subsidiëring wordt beoogd, is het mogelijk om de regels met betrekking tot financiële instrumenten op een dergelijke combinatie toe te passen in concrete actie in één enkel financieringsinstrument. In deze gevallen moeten specifieke voorwaarden worden vastgesteld om dubbele financiering te voorkomen.
(44)Met volledige inachtneming van de toepasselijke regels inzake staatssteun en openbare aanbestedingen, die reeds verduidelijkt werden tijdens de programmeringsperiode 2014-2020, moeten de beheersautoriteiten kunnen beslissen over de meeste geschikte uitvoeringsopties voor financiële instrumenten om de specifieke behoeften van de doelregio's aan te pakken.
(45)Uit hoofde van het beginsel en de regels van gedeeld beheer zijn de lidstaten en de Commissie verantwoordelijk voor het beheer en de controle van programma's en moeten zij garanderen dat er een legaal en regelmatig gebruik van de Fondsen wordt gemaakt Aangezien de verantwoordelijkheid voor beheer en controle in eerste instantie bij de lidstaten ligt en zij ervoor moeten zorgen dat concrete acties die door de Fondsen worden ondersteund in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht, moeten hun verplichtingen op dit vlak worden gespecificeerd. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie in dit kader moeten ook worden vastgelegd.
(46)Om de aanvang van de uitvoering van het programma te versnellen, moet de doorrol van de uitvoeringsregelingen van de vorige programmeringsperiode worden bevorderd. Het gebruik van het reeds voor de vorige programmeringsperiode ontwikkelde computersysteem moet - waar nodig, aangepast - gehandhaafd blijven, tenzij een nieuwe technologie noodzakelijk is.
(47)Om de functies in het kader van programmabeheer te stroomlijnen, moet de integratie van boekhoudfuncties met die van de beheersautoriteit worden gehandhaafd voor de programma's die door het AMIF, het ISF en het BMVI worden ondersteund en moet dit een optie zijn voor de andere Fondsen.
(48)Aangezien de beheersautoriteit de hoofdverantwoordelijkheid draagt voor de doeltreffende en doelmatige uitvoering van de Fondsen en aldus een groot aantal functies vervult, moeten de functies van de beheersautoriteit met betrekking tot de selectie van projecten, programmabeheer en steun voor het toezichtcomité in detail worden uiteengezet. De geselecteerde concrete acties moeten in overeenstemming zijn met de horizontale beginselen.
(49)Om de synergieën tussen de Fondsen en direct beheerde instrumenten te optimaliseren, moet het verstrekken van steun voor concrete acties die reeds een excellentiekeur hebben ontvangen, worden bevorderd.
(50)Om te zorgen voor een passend evenwicht tussen de doeltreffende en doelmatige uitvoering van de Fondsen en de hieraan gerelateerde administratieve kosten en lasten, moeten de frequentie, reikwijdte en dekking van beheersverificaties gebaseerd zijn op een risicobeoordeling die rekening houdt met factoren zoals het soort uitgevoerde concrete acties, de begunstigden en het door vorige beheersverificaties en audits vastgestelde risiconiveau.
(51)De auditautoriteit moet audits uitvoeren en ervoor zorgen dat het aan de Commissie verstrekte auditadvies betrouwbaar is. Dit auditadvies moet de Commissie zekerheid verschaffen omtrent drie punten, namelijk de wettigheid en regelmatigheid van de gedeclareerde uitgaven, het daadwerkelijke functioneren van het beheers- en controlesystemen en de volledigheid, de nauwkeurigheid en de waarheidsgetrouwheid van de rekeningen.
(52)Het moet mogelijk zijn de verificaties en auditvereisten te verminderen wanneer de zekerheid bestaat dat het programma voor laatste twee opeenvolgende jaren afdoende gefunctioneerd heeft, aangezien dit aantoont dat de Fondsen gedurende langere tijd doeltreffend en efficiënt worden uitgevoerd.
(53)Om de administratieve last voor de begunstigden en de administratieve kosten te beperken, moet de concrete toepassing van het beginsel van één enkele audit voor de Fondsen worden gespecificeerd.
(54)Met het oog op een verbetering van het financieel beheer, moet worden voorzien in vereenvoudigde voorfinancieringsregeling. De voorfinancieringsregeling moet ervoor zorgen dat een lidstaat over de middelen beschikt om begunstigden al vanaf het begin van de uitvoering van het programma steun te verlenen.
(55)Om de administratieve last voor de lidstaten en voor de Commissie te verminderen, moet een verplicht schema van betalingsaanvragen op kwartaalbasis worden vastgesteld. Betalingen door de Commissie moeten nog steeds onderworpen blijven aan een inhouding van 10 % tot de betaling van het jaarlijkse saldo van de rekeningen, wanneer de Commissie in staat is te concluderen dat de rekeningen volledig, nauwkeurig en waarachtig zijn.
(56)Om de administratieve lasten te verminderen, moet de procedure voor jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen worden vereenvoudigd door te voorzien in eenvoudigere voorschriften voor betalingen en terugvorderingen, indien er geen verschil van mening is tussen de Commissie en de lidstaat.
(57)Om de financiële belangen en de begroting van de Unie te vrijwaren, moeten evenredige maatregelen worden vastgesteld en uitgevoerd op het niveau van de lidstaten en de Commissie. De Commissie moet betalingstermijnen kunnen onderbreken, tussentijdse betalingen schorsen en financiële correcties toepassen wanneer de desbetreffende voorwaarden zijn vervuld. De Commissie moet het beginsel van evenredigheid in acht nemen door rekening te houden met de aard, de ernst en de frequentie van de onregelmatigheden en hun financiële gevolgen voor de begroting van de Unie.
(58)Ook moeten de lidstaten het nodige doen om onregelmatigheden met inbegrip van fraude door begunstigden te voorkomen, op te sporen en doeltreffend aan te pakken. Voorts kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2988/95 en nr. 2185/96 administratieve onderzoeken uitvoeren, met inbegrip van controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie fraude en andere strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, onderzoeken en vervolgens zoals bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt. Lidstaten moeten de noodzakelijke maatregelen nemen opdat elke persoon of entiteit die middelen van de Unie ontvangt, ten volle meewerkt aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verleent aan de Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en de Europese Rekenkamer en ervoor zorgt dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen. Lidstaten moet bij de Commissie verslag uitbrengen over de geconstateerde onregelmatigheden, met inbegrip van fraude, alsook over de follow-up die zij hieraan hebben gegeven en over de follow-up van de OLAF-onderzoeken.
(59)Om financiële discipline te bevorderen moeten regelingen voor de vrijmaking van budgettaire vastleggingen op programmaniveau worden vastgesteld.
(60)Ter bevordering van de doelstellingen van het VWEU inzake economische, sociale en territoriale cohesie moeten in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" alle regio's worden ondersteund. Om evenwichtige, geleidelijke steun te verlenen op basis van het niveau van economische en sociale ontwikkeling moeten de middelen voor dat doel worden toegewezen uit het EFRO en het ESF+ op basis van een verdeelsleutel die grotendeels is gebaseerd op het bbp per hoofd van de bevolking. Lidstaten waarvan het bruto nationaal inkomen (bni) per inwoner minder dan 90 % van het gemiddelde voor de Unie bedraagt, moeten steun krijgen in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" van het Cohesiefonds.
(61)Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke regio's en gebieden voor steun uit de Fondsen in aanmerking komen. Daartoe moet de identificatie van de regio's en gebieden op Unieniveau worden gebaseerd op het gemeenschappelijke classificatiesysteem voor de regio's in Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad, gewijzigd door Verordening (EG) nr. 868/2014 van de Commissie.
(62)Met het oog op de vaststelling van een passend financieel kader voor het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds moet de Commissie de jaarlijkse verdeling van de beschikbare toewijzingen per lidstaat in het kader van de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid" vaststellen samen de lijst van de subsidiabele regio's en de toewijzingen voor de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg). Rekening houdende met het feit dat de nationale toewijzingen van lidstaten moeten worden vastgesteld op basis in 2018 beschikbare statistische gegevens en prognoses en gezien de onzekerheden rond de prognoses moet de Commissie de totale toewijzingen van alle lidstaten in 2024 herzien op basis van meest recente statistieken die op dat moment beschikbaar zijn en als het gecumuleerde verschil meer bedraagt dan +/-5 %, moeten de toewijzingen voor de jaren 2025 tot 2027 worden aangepast om ervoor te zorgen dat de resultaten van de tussentijdse evaluatie en de technische aanpassing worden weerspiegeld in de programmawijzigingen die dan tot stand komen.
(63)Projecten met betrekking tot de trans-Europese vervoersnetwerken zullen overeenkomstig Verordening (EU) [nieuwe CEF-verordening] ook in het vervolg uit het Cohesiefonds worden gefinancierd, zowel via gedeeld beheer als via de modaliteit voor directe uitvoering in het kader van de Connecting Europe Facility ("CEF"). Voortbouwend op de succesvolle benadering van de programmeringsperiode 2014-2020 moet met het oog hierop een bedrag van 10 000 000 000 EUR van het Cohesiefonds worden overgedragen naar het CEF.
(64)Een zekere hoeveelheid middelen uit het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds moet aan het Stedelijk Europa"-initiatief worden toegewezen, dat door de Commissie via direct of indirect beheer moet worden uitgevoerd.
(65)Om een passende toewijzing aan elke regiocategorie te waarborgen, mogen in beginsel de totale toewijzingen aan een lidstaat voor minder ontwikkelde regio's, overgangsregio's en meer ontwikkelde regio's niet overdraagbaar zijn tussen de categorieën. Om rekening te houden met de behoeften van een lidstaat om specifieke problemen aan te pakken, moet een lidstaat evenwel kunnen verzoeken om een overdracht van zijn toewijzingen voor meer ontwikkelde regio's of overgangsregio's naar minder ontwikkelde regio's en moet hij deze keuze motiveren. Om te zorgen voor voldoende financiële middelen voor minder ontwikkelde regio's, moet een maximum worden vastgesteld voor overdrachten naar meer ontwikkelde regio's of overgangsregio's. Overdraagbaarheid van middelen tussen doelstellingen is niet mogelijk.
(66)In de context van de unieke en specifieke omstandigheden op het eiland Ierland en met het oog op de ondersteuning van de Noord-Zuid-samenwerking in het kader van het Goede Vrijdagakkoord, moet een nieuw grensoverschrijdende Peace-Plus-programma worden voortgezet en voortbouwen op de werkzaamheden van de eerdere programma's Peace and INTERREG in de aangrenzende graafschappen van Ierland en Noord-Ierland. Rekening houdende met het praktische belang ervan, moet dit programma worden ondersteund met een specifieke toewijzing voor verdere steun aan acties op het gebied van vrede en verzoening, waarbij een passend percentage van de Ierse toewijzing in het kader van de doelstelling Europese territoriale samenwerking ook aan het programma moet worden toegewezen.
(67)De maximale medefinancieringspercentages op het vlak van het cohesiebeleid moeten per regiocategorie worden vastgesteld teneinde ervoor te zorgen dat het beginsel van medefinanciering door middel van een passend niveau van publieke of private nationale steunverlening in acht wordt genomen. Deze percentages moet een weerspiegeling zijn van het niveau van economische ontwikkeling van regio's op het vlak van bbp per hoofd van de bevolking ten opzichte van het gemiddelde van de EU-27.
(68)Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening te kunnen aanvullen of wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de elementen die in bepaalde bijlagen bij deze verordening zijn vastgesteld, d.w.z. voor de dimensies en codes voor de interventietypes, de modellen voor de partnerschapsovereenkomsten en programma’s, de modellen voor de overdracht van gegevens, het gebruik van het embleem van de Unie, de elementen van de financieringsovereenkomsten en strategiedocumenten, het controlespoor, de systemen voor elektronische gegevensuitwisseling, de modellen voor de beschrijving van het beheers- en controlesysteem, de beheersverklaring, de auditverklaring, het jaarlijkse controleverslag, de auditstrategie, de betalingsaanvragen, de rekeningen en de vaststelling van het niveau van de financiële correcties.
(69)Voorst moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen met betrekking tot de vaststelling van de criteria voor het bepalen van de onregelmatigheden die moeten worden gemeld, de vaststelling van eenheidskosten, vaste bedragen, vaste percentages en financiering die geen verband houd met kosten die van toepassing zijn op alle lidstaten alsook de vaststelling van gestandaardiseerde vlot inzetbare steekproefmethoden.
(70)Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden de nodige raadplegingen houdt, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen geschieden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
(71)Om eenvormige voorwaarden voor de vaststelling van partnerschapsovereenkomsten, de vaststelling of wijziging van programma's alsook de toepassing van financiële correcties te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. De uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot het model voor het melden van onregelmatigheden, de digitale data die moeten worden geregistreerd en opgeslagen en voor het model voor het eindverslag over de prestaties moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad. Hoewel deze handelingen van algemene aard zijn, moet de raadplegingsprocedure worden toegepast, aangezien deze alleen de technische aspecten, formulieren en modellen betreffen. De uitvoeringsbesluiten met betrekking tot de vaststelling van de verdeling van de financiële toewijzingen voor het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds moeten worden vastgesteld zonder comitéprocedure, aangezien zij de loutere weerspiegeling zijn van de toepassing van de vooraf vastgestelde berekeningsmethode.
(72)Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en Raad of elke andere handeling die van toepassing is op de programmeringsperiode 2014-2020 moet van toepassing blijven op de programma's en concrete acties die door de Fondsen zijn ondersteund in de programmeringsperiode 2014-2020. Aangezien de uitvoeringsperiode van Verordening (EU) nr. 1303/2013 zich naar verwachting over de programmeringsperiode die door deze verordening wordt bestreken, zal uitstrekken en om de continuïteit van de uitvoering van bepaalde concrete acties die door deze verordening zijn goedgekeurd, te garanderen, moeten faseringsbepalingen worden vastgesteld. Elke afzonderlijke fase van de gefaseerde concrete actie, die hetzelfde algemene doel dient, moet overeenkomstig de regels van de programmeringsperiode in het kader waarvan het financiering ontvangt, worden uitgevoerd.
(73)De doelstellingen van deze verordening, namelijk het versterken van de economische, sociale en territoriale samenhang en het vaststellen van gemeenschappelijke financiële regels voor het deel van de begroting van de Unie dat in het kader van gedeeld beheer wordt uitgevoerd, kan vanwege enerzijds de mate van ongelijkheid tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's, de achterstand van de minst begunstigde regio's en de beperktheid van de financiële middelen van de lidstaten en de regio's, en anderzijds wegens de noodzaak voor een samenhangend uitvoeringskader dat betrekking heeft op verscheidene fondsen van de Unie onder gedeeld beheer, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt. Aangezien deze doelstellingen beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 VEU maatregelen nemen. In overeenstemming met het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(74)Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Titel i
Doelstellingen en algemene regels inzake steunverlening
HOOFDSTUK I
Onderwerp en definities
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1.Bij deze verordening worden vastgesteld:
(a)de financiële regels voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ("EFRO"), het Europees Sociaal Fonds Plus ("ESF+"), het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij ("EFMZV"), het Fonds voor asiel en migratie ("AMIF"), het Fonds voor interne veiligheid ("ISF") en het Instrument voor grensbeheer en visa ("BMVI") (hierna "de Fondsen" genoemd)
(b)gemeenschappelijke bepalingen die van toepassing zijn op het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV.
2.Deze verordening is niet van toepassing op de componenten werkgelegenheid en sociale innovatie en gezondheid van het ESF+ en op de componenten direct of indirect beheer van het EFMZV, het AMIF, het ISF en het BMVI, met uitzondering van technische bijstand op initiatief van de Commissie.
3.De artikelen 4 en 10, hoofdstuk III van titel II, hoofdstuk II van titel III, en titel VIII zijn niet van toepassing op het AMIF, het ISF en het BMVI.
4.Titel VIII is niet van toepassing op het EFMZV.
5.Artikel 11 van hoofdstuk II en artikel 15 van hoofdstuk III van titel II, hoofdstuk I van titel III, artikelen 33 tot 36 en artikel 38, leden 1 tot 4, van hoofdstuk I, artikel 39 van hoofdstuk II, artikel 45 van hoofdstuk III van titel IV, artikelen 67, 71, 73 en 74 van hoofdstuk II en hoofdstuk III van titel VI zijn niet van toepassing op de Interreg-programma's.
6.In de hierna vermelde fondsspecifieke verordeningen kunnen aanvullende regels zijn vastgesteld die niet strijdig mogen zijn met deze verordening. In geval van twijfel over de toepassing met betrekking tot de vraag of deze verordening of fondsspecifieke verordeningen van toepassing zijn, krijgen de bepalingen van deze verordening voorrang:
(a)Verordening (EU) [...] ("EFRO en CF-verordening");
(b)Verordening (EU) [...] ("ESF+-verordening");
(c)Verordening (EU) [...] ("ETS-verordening");
(d)Verordening (EU) [...] ("EFMZV-verordening");
(e)Verordening (EU) [...] ("AMIF-verordening");
(f)Verordening (EU) [...] ("ISF-verordening");
(g)Verordening (EU) [...] ("BMVI-verordening");
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:
(1)"relevante landspecifieke aanbevelingen": aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2 en artikel 148, lid 4, VWEU in verband met de structurele uitdagingen die behoren te worden aangepakt via meerjarige investeringen die onder het toepassingsgebied vallen van de Fondsen zoals beschreven in de fondsspecifieke verordeningen, en de desbetreffende aanbevelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel [XX] van Verordening (EU) nr. [nummer van de nieuwe verordening inzake governance van de energie-unie] van het Europees Parlement en de Raad;
(2)"toepasselijk recht": de wetgeving van de Unie en het nationale recht betreffende de toepassing hiervan;
(3)"concrete actie":
(a)een project, overeenkomst, actie of groep projecten geselecteerd in het kader van de betrokken programma’s;
(b)in de context van financiële instrumenten, een programmabijdrage aan een financieel instrument en de daaruit voortvloeiende financiële steun die uit dat financieel instrument aan de eindontvangers wordt verleend;
(4)"concrete actie van strategisch belang": een concrete actie die een cruciale bijdrage levert aan de totstandkoming van de doelstellingen van een programma en dat onderworpen is aan specifieke monitoring en communicatiemaatregelen;
(5)"prioriteit: in het kader van het AMIF, ISF en het BMIV: een specifieke doelstelling; in het kader van het EFMZV: een "soort steungebied" zoals omschreven in de nomenclatuur die is opgenomen in bijlage III van de EFMZV-verordening;
(6)"specifieke doelstelling": in het kader van het EFMZV "steungebied" zoals omschreven in bijlage III van de EFMZV-verordening;
(7)"intermediaire instantie": elke publiek- of privaatrechtelijke instantie die handelt onder de verantwoordelijkheid van een beheersautoriteit of namens een dergelijke autoriteit functies of taken verricht;
(8)"begunstigde":
(a)een publiek- of privaatrechtelijke instantie, een entiteit met of zonder rechtspersoonlijkheid of een natuurlijke persoon die belast is met het opzetten of met het opzetten en uitvoeren van concrete acties;
(b)in de context van publiek-private partnerschappen ("PPP’s"), de publiekrechtelijke instantie die de concrete PPP-actie inleidt of de particuliere partner die is geselecteerd om die uit te voeren;
(c)in de context van staatssteunregelingen, de instantie die de steun ontvangt;
(d)in de context van financiële instrumenten, de instantie die het holdingfonds uitvoert of, wanneer er geen holdingfondsstructuur is, de instantie die het specifieke fonds uitvoert of, indien de beheersautoriteit het financieel instrument beheert, de beheersautoriteit;
(9)"fonds voor kleinschalige projecten": een concrete actie in een Interreg-programma die gericht is op de selectie en uitvoering van projecten van beperkte financiële omvang;
(10)"streefdoel": vooraf vastgestelde waarde die aan het einde van de programmeringsperiode moet zijn bereikt in verband met de voor een specifieke doelstelling opgenomen indicator;
(11)"mijlpaal": tussentijdse waarde die op een bepaald tijdstip tijdens de programmeringsperiode moet zijn bereikt in verband met de voor een specifieke doelstelling opgenomen indicator;
(12)"outputindicator": een indicator voor het meten van de specifieke resultaten die met de interventie moeten worden behaald;
(13)"resultaatindicator": een indicator voor het meten van de kortetermijneffecten van de ondersteunde interventies, in het bijzonder met betrekking tot de rechtstreekse adressaten, de doelgroep of de gebruikers van de infrastructuur;
(14)"concrete PPP-actie": een concrete actie die wordt uitgevoerd in het kader van een partnerschap tussen openbare instanties en de particuliere sector overeenkomstig een PPP-overeenkomst en die tot doel heeft openbare diensten te verstrekken door middel van risicodeling, het bundelen van expertise uit de particuliere sector of extra financieringsbronnen;
(15)"financiële instrument": een constructie in het kader waarvan financiële producten worden verstrekt;
(16)"financieel product": investeringen in eigen vermogen, investeringen in quasi-eigenvermogen, leningen en garanties, als omschreven in artikel 2 van Verordening (EU, Euratom) nr. [...] ("het Financieel Reglement");
(17)"eindontvanger": een rechtspersoon of natuurlijke persoon die steun uit het Fonds krijgt via een begunstigde van een fonds voor kleinschalige projecten of van een financieel instrument;
(18)"programmabijdrage": steun van de fondsen en de nationale openbare en particuliere, indien van toepassing, medefinanciering aan een financieel instrument;
(19)"instantie die een financieringsinstrument uitvoert": publiek- of privaatrechtelijke instantie die taken uitvoert van een holdingfonds of een specifiek fonds;
(20)"holdingfonds": een fonds dat in het kader van een of meer programma’s door een beheersautoriteit is opgericht om financieringsinstrumenten uit te voeren via één of meer specifieke fondsen;
(21)"specifiek fonds": een fonds dat door een beheersautoriteit of een holdingfonds is opgericht om financiële producten te verstrekken voor de eindontvangers;
(22)"hefboomeffect": het voor de eindontvangers ter beschikking gestelde vergoedbare bedrag aan financiering, gedeeld door de bijdrage van de Fondsen;
(23)"multiplicatorratio": in de context van garantie-instrumenten, de verhouding tussen de waarde van de onderliggende uitgekeerde nieuwe leningen, investeringen in eigen vermogen of investeringen in quasi-eigenvermogen, en het bedrag van de programmabijdrage dat, zoals overeengekomen in garantiecontracten, is gereserveerd voor het dekken van verwachte en onverwachte verliezen uit deze nieuwe leningen, investeringen in eigen vermogen of investeringen in quasi-eigenvermogen;
(24)"beheerskosten": directe of indirecte kosten die worden vergoed tegen overlegging van bewijzen van uitgaven de voor de uitvoering van de financieringsinstrumenten zijn gemaakt;
(25)"beheersvergoeding": de prijs voor verleende diensten, zoals bepaald in de financieringsovereenkomst tussen de beheersautoriteit en de instantie die een holdingfonds of specifiek fonds uitvoert, en, in voorkomend geval, tussen de instantie die een holdingfonds uitvoert en de instantie die een specifiek fonds uitvoert.
(26)"verplaatsing": overbrenging van dezelfde of een vergelijkbare activiteit of een deel daarvan in de zin van artikel 2, punt 61bis, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het VWEU met de interne markt verenigbaar worden verklaard;
(27)"overheidsbijdrage": elke bijdrage ter financiering van concrete acties, afkomstig uit de begroting van een nationale, regionale of lokale overheid of van een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad is opgericht, uit de begroting van de Unie voor de Fondsen, uit de begroting van publiekrechtelijke instanties of uit de begroting van verenigingen van overheden of van publiekrechtelijke instanties, die voor de vaststelling van het medefinancieringspercentage van ESF+-programma’s of -prioriteiten alle gezamenlijk door werkgevers en werknemers bijgedragen financiële middelen kan omvatten;
(28)"boekjaar": de periode van 1 juli tot en met 30 juni van het volgende jaar, behalve voor het eerste boekjaar van de programmeringsperiode, dat de periode van de begindatum voor subsidiabiliteit van de uitgaven tot en met 30 juni 2022 omvat; het laatste boekjaar loopt van 1 juli 2029 tot en met 30 juni 2030;
(29)"onregelmatigheid": elke inbreuk op het toepasselijke recht, als gevolg van een handeling of nalatigheid van een bij de uitvoering van de Fondsen betrokken economisch subject waarbij de begroting van de Unie door een onverschuldigde uitgave ten laste van deze begroting wordt of zou kunnen worden benadeeld;
(30)"ernstige tekortkoming": tekortkoming in de effectieve werking van het beheer- en controlesysteem van een programma waarvoor aanzienlijke verbeteringen in beheer- en controlesystemen nodig zijn en waarbij een van de in de bijlage X opgenomen essentiële vereisten 2, 4, 5, 9, 12, 13 en 15 of twee of meer van de andere essentiële vereisten zijn beoordeeld in de categorieën 3 en 4 van deze bijlage;
(31)"totale foutenpercentage": de som van de geprojecteerde toevalsfouten en, in voorkomend geval, de systeemfouten en de niet-gecorrigeerde atypische fouten, gedeeld door de populatie;
(32)"resterend foutenpercentage": het totale foutenpercentage verminderd met financiële correcties die zijn toegepast door de lidstaat die voornemens is de risico's te beperken die zijn vastgesteld door de auditautoriteit in het kader van de audits van de concrete acties;
(33)"voltooide concrete actie": een concrete actie die fysiek is voltooid of volledig ten uitvoer is gelegd en waarvoor de begunstigden alle betrokken betalingen hebben verricht en de betrokken overheidsbijdrage aan de begunstigden is betaald;
(34)"steekproefeenheid: een van de eenheden, waarbij het kan gaan om een concrete actie, een project binnen een concrete actie of een betalingsaanvraag door een begunstigde, waarin een populatie is onderverdeeld met het oog op het samenstellen van de steekproef;
(35)"geblokkeerde rekening": in het geval van een concrete PPP-actie een bankrekening die valt onder een door de beheersautoriteit of een intermediaire instantie goedgekeurde schriftelijke overeenkomst tussen de begunstigde openbare instantie en de particuliere partner, welke gebruikt wordt voor betalingen tijdens en/of na subsidiabiliteitsperiode;
(36)"deelnemer": een natuurlijke persoon die gebaat is bij een concrete actie maar geen financiële steun van de fondsen ontvangt;
(37)"klimaatbestendig maken": een proces dat ervoor moet zorgen dat infrastructuur bestendig is tegen de negatieve gevolgen van klimaatverandering overeenkomstig nationale regelgeving en richtsnoeren en in voorkomend geval internationaal erkende normen.
Artikel 3
Berekening van termijnen voor Commissiebesluiten
Wanneer een termijn is vastgesteld voor een optreden door de Commissie, begint deze termijn wanneer alle informatie overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde vereisten of in fondsspecifieke verordeningen door de lidstaat zijn ingediend.
Deze termijn wordt opgeschort vanaf de dag die volgt op de datum waarop de Commissie haar opmerkingen of een verzoek voor herziene documenten aan de lidstaat toezendt en totdat de lidstaat antwoordt op de Commissie.
HOOFDSTUK II
Beleidsdoelstellingen en beginselen voor de steunverlening van de Fondsen
Artikel 4
Beleidsdoelstellingen
1.Het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV ondersteunen de volgende beleidsdoelstellingen:
(a)een slimmer Europa door de bevordering van een innovatieve en slimme economische transformatie;
(b)een groener, koolstofarm Europa door de bevordering van een schone en eerlijke energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en risicobeheer;
(c)een meer verbonden Europa door de versterking van de mobiliteit en regionale ICT-connectiviteit;
(d)een socialer Europa door de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten;
(e)een Europa dat dichter bij de burger staat door de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van stads-, plattelands- en kustgebieden, alsook lokale initiatieven te bevorderen.
2.Het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds dragen bij tot het optreden van de Unie gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang overeenkomstig artikel 174 VWEU door de volgende doelstellingen na te streven:
(a)investeren in groei en werkgelegenheid in lidstaten en regio's, te ondersteunen door het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds; en
(b)Europese territoriale samenwerking (Interreg), te ondersteunen door het EFRO.
3.De lidstaten verstrekken informatie over de steun voor de doelstellingen op het gebied van milieu en klimaatverandering volgens een methode op basis van de interventiecategorieën voor elke type Fonds. Deze methode bestaat uit het toekennen van een specifiek gewicht aan de verstrekte steun op een passend niveau om te weerspiegelen in welke mate de steun een bijdrage levert aan de verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van milieu en klimaat. In het geval van het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds worden de gewichten gekoppeld aan de dimensies en codes voor de interventiecategorieën van bijlage I.
4.De lidstaten en de Commissie zorgen voor de coördinatie, complementariteit en samenhang tussen de Fondsen en andere instrumenten van de Unie zoals het steunprogramma voor hervormingen, met inbegrip van het hervormingsinstrument en het instrument voor technische ondersteuning. Zij zullen de coördinatiemechanismen tussen degenen die verantwoordelijk zijn, optimaliseren om dubbel werk tussen de planning en uitvoering te voorkomen.
Artikel 5
Gedeeld beheer
1.De lidstaten en de Commissie voeren de begroting van de Unie die is toegewezen aan de Fondsen in gedeeld beheer uit overeenkomstig artikel [63] van Verordening (EU, Euratom) [nummer van het nieuwe financieel reglement] (hierna "het financieel reglement" genoemd).
2.De Commissie zorgt evenwel voor de uitvoering van het steunbedrag dat van het Cohesiefonds naar de Connecting Europe Facility (CEF), het Europees Urban-initiatief, interregionale innovatieve investeringen wordt overgedragen, het steunbedrag dat wordt overgedragen van het ESF+ naar transnationale samenwerking, de bedragen die worden bijgedragen aan InvestEU en technische bijstand op initiatief van de Commissie in direct of indirect beheer overeenkomstig [artikel 62, lid 1, onder a) en c)] van het financieel reglement.
3.De Commissie kan de samenwerking met ultraperifere gebieden in het kader van de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg) uitvoeren onder direct beheer.
Artikel 6
Partnerschap en meerlagig bestuur
1.Elke lidstaat organiseert een partnerschap met de bevoegde regionale en lokale autoriteiten. Bij dit partnerschap zijn ten minste de volgende partners betrokken:
(a)stedelijke en andere overheden;
(b)economische en sociale partners;
(c)de desbetreffende instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, milieupartners en de instanties die tot taak hebben sociale insluiting, grondrechten, rechten van personen met een handicap, gendergelijkheid en non-discriminatie te bevorderen.
2.De lidstaten betrekken deze partners volgens het beginsel van meerlagig bestuur bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomsten alsook gedurende de voorbereiding en de uitvoering van programma's, onder meer door middel van deelname aan de toezichtcomités overeenkomstig artikel 34.
3.De organisatie en uitvoering van het partnerschap worden uitgevoerd overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie.
4.Ten minste een keer per jaar raadpleegt de Commissie de organisaties die de partners op het niveau van de Unie vertegenwoordigen, over de uitvoering van programma's.
TITEL II
STRATEGISCHE AANPAK
HOOFDSTUK I
Partnerschapsovereenkomst
Artikel 7
Voorbereiding en indiening van de partnerschapsovereenkomst
1.Elke lidstaat bereidt een partnerschapsovereenkomst voor waarin de regels zijn opgenomen om de Fondsen op doeltreffende en doelmatige wijze te gebruiken voor de periode van 1 januari 2021 tot 31 december 2027.
2.De lidstaat dient de partnerschapsovereenkomst in bij de Commissie vóór of tegelijkertijd met de indiening van het eerste programma.
3.De partnerschapsovereenkomst kan samen met het desbetreffende jaarlijkse nationale hervormingsprogramma worden ingediend.
4.De lidstaat stelt de partnerschapsovereenkomst op overeenkomstig het in bijlage II opgenomen model. De partnerschapsovereenkomst kan in een van de programma's van de lidstaat worden opgenomen.
5.Interreg-programma's kunnen vóór de indiening van de partnerschapsovereenkomst bij de Commissie worden ingediend.
Artikel 8
Inhoud van de partnerschapsovereenkomst
De partnerschapsovereenkomst bevat de volgende onderdelen:
(a)de geselecteerde beleidsdoelstellingen waarbij wordt aangegeven met welke Fondsen en programma's zij zullen worden nagestreefd en een motivering daarvan, en in voorkomend geval, een motivering voor het gebruik van het uitvoeringsmodel van InvestEU, waarbij rekening wordt gehouden met de relevante landspecifieke aanbevelingen;
(b)voor elk van de onder a) bedoelde geselecteerde beleidsdoelstellingen:
(i) een samenvatting van de beleidskeuzes en de belangrijkste resultaten die voor elk van de Fondsen wordt verwacht, onder meer, in voorkomend geval, door het gebruik van InvestEU;
(ii) coördinatie, afbakening en complementariteit tussen de Fondsen en in voorkomend geval, coördinatie tussen nationale en regionale programma's;
(iii) complementariteit tussen de Fondsen en andere instrumenten de Unie, waaronder strategische, geïntegreerde projecten van LIFE en strategische natuurprojecten;
(c)de voorlopige financiële toewijzing voor elk van de Fondsen per beleidsdoelstelling op nationaal niveau, waarbij wordt rekening gehouden met fondsspecifieke doelstellingen inzake thematische concentratie;
(d)in voorkomend geval, de opsplitsing van financiële middelen per categorie van regio's opgesteld overeenkomstig artikel 102, lid 2 en de bedragen van de voorgestelde toewijzingen die moeten worden overgedragen tussen categorieën van regio's overeenkomstig artikel 105;
(e)de bedragen per Fonds en per categorie van regio die moeten worden bijgedragen tot InvestEU;
(f)de lijst van geplande programma's onder de Fondsen met de respectieve voorlopige financiële toewijzingen per Fonds en de overeenkomstige nationale bijdrage per categorie van regio;
(g)een samenvatting van de acties die de desbetreffende lidstaat zal ondernemen om de administratieve capaciteit van de uitvoering van de Fondsen te versterken.
Met betrekking tot de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg) bevat de partnerschapsovereenkomst alleen de lijst van geplande programma's.
Artikel 9
Goedkeuring van de partnerschapsovereenkomst
1.De Commissie beoordeelt de partnerovereenkomst en haar overeenstemming met de onderhavige verordening en de fondsspecifieke voorschriften. In haar beoordeling houdt de Commissie in het bijzonder rekening met de landspecifieke aanbevelingen.
2.De Commissie kan binnen drie maanden na de datum waarop de partnerschapovereenkomst door de lidstaat is ingediend haar opmerkingen doen toekomen.
3.De lidstaat evalueert de partnerschapsovereenkomst en houdt rekening met de opmerkingen van de Commissie.
4.Uiterlijk vier maanden na indiening van de partnerschapsovereenkomst door de desbetreffende lidstaat stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast tot goedkeuring van de partnerschapovereenkomst. De partnerschapovereenkomst wordt niet gewijzigd.
5.Indien de partnerschapovereenkomst overeenkomstig artikel 7, lid 4, in een programma is opgenomen, stelt de Commissie uiterlijk zes maanden na indiening van dat programma door de desbetreffende lidstaat door middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast tot goedkeuring van dat programma.
Artikel 10
Inzet van het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV door middel van InvestEU
1.Lidstaten kunnen in de partnerschapsovereenkomst of in het verzoek tot wijziging van een programma het bedrag van EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV toewijzen dat aan InvestEU moet worden bijgedragen en door middel van begrotingsgaranties moet worden verstrekt. Het aan InvestEU bij te dragen bedrag mag niet meer bedragen dat 5 % van de totale toewijzing van elk Fonds, behoudens in naar behoren gemotiveerde gevallen. Dergelijke bijdragen zijn geen overdrachten van middelen overeenkomstig artikel 21.
2.Voor de partnerschapsovereenkomst kunnen middelen van het huidige en toekomstige kalenderjaar worden toegewezen. Voor een verzoek tot wijziging van een programma kunnen alleen middelen van toekomstige kalenderjaren worden toegewezen.
3.Het in lid 1 bedoelde bedrag wordt gebruikt voor de voorziening van het deel van de EU-garantie in het compartiment van de lidstaat.
4.Indien vóór 31 december 2021 geen bijdrageovereenkomst, als vermeld in artikel [9] van de [InvestEU-Verordening] is gesloten voor een in lid 1 bedoeld bedrag dat is toegewezen in de partnerschapsovereenkomst, dient de lidstaat een verzoek tot wijziging van een programma of programma's in, teneinde gebruik te maken van het desbetreffende bedrag.
De bijdrageovereenkomst voor een in lid 1 bedoeld bedrag dat is toegewezen in het verzoek tot wijziging van een programma, wordt gelijktijdig met de goedkeuring van het besluit tot wijziging van het programma gesloten.
5.Indien binnen negen maanden na de goedkeuring van de bijdrageovereenkomst geen garantieovereenkomst, als omschreven in artikel [9] van de [InvestEU-Verordening], is gesloten, worden de respectievelijke bedragen die naar het gemeenschappelijk voorzieningsfonds zijn overgemaakt als voorziening, terug overgedragen naar een programma of programma's en dient de lidstaat een overeenkomstig verzoek tot programmawijziging in.
6.Indien een garantieovereenkomst, als omschreven in artikel [9] van de [InvestEU-Verordening], binnen vier jaar na de ondertekening ervan, niet volledig is uitgevoerd, kan de lidstaat verzoeken dat bedragen die zijn vastgelegd in de garantieovereenkomst maar geen onderliggende leningen of andere risicodragende instrumenten dekken, worden behandeld overeenkomstig lid 5.
7.De middelen die worden gegenereerd door of toe te schrijven zijn aan de bedragen die worden bijgedragen aan InvestEU en verstrekt door middel van begrotingsgaranties, worden ter beschikking gesteld aan de lidstaat en gebruikt voor steun in het kader van dezelfde doelstelling of doelstellingen in de vorm van financiële instrumenten.
8.De Commissie zal de bijgedragen bedragen die niet zijn gebruikt voor InvestEU voor het jaar waarin de overeenkomstige programmawijziging is goedgekeurd, opnieuw in de begroting opnemen. Deze bedragen mogen niet later dan het jaar 2027 opnieuw in de begroting worden opgenomen.
De termijn voor doorhaling van het opnieuw in de begroting opgenomen bedrag overeenkomstig artikel 99 begint te lopen vanaf het jaar waarin de bijdrage opnieuw in de begroting is opgenomen.
HOOFDSTUK II
Randvoorwaarden en prestatiekader
Artikel 11
Randvoorwaarden
1.Voor elke specifieke doelstelling worden in deze verordening voorafgaande voorwaarden ("randvoorwaarden") vastgesteld voor de daadwerkelijke en doeltreffende tenuitvoerlegging ervan.
In bijlage III worden horizontale randvoorwaarden vastgesteld die gelden voor alle specifieke doelstellingen en de criteria die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden is voldaan.
In bijlage IV worden thematische randvoorwaarden vastgesteld voor het EFRO, het Cohesiefonds en het ESF+ en de criteria die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden is voldaan.
2.Bij de voorbereiding van een programma of de invoering van een nieuwe specifieke doelstelling als onderdeel van een programmawijziging, beoordeelt de lidstaat of de randvoorwaarden die samenhangen met de geselecteerde specifieke doelstelling, zijn vervuld. Een randvoorwaarde is vervuld wanneer is voldaan aan alle gerelateerde criteria. De lidstaat identificeert in elk programma of in de programmawijziging de vervulde en niet-vervulde randvoorwaarden en wanneer de lidstaat van oordeel is dat een randvoorwaarde is vervuld, wordt dit door de lidstaat gemotiveerd.
3.Wanneer niet is voldaan aan een randvoorwaarde op het ogenblik dat het programma wordt goedgekeurd of gewijzigd, rapporteert de lidstaat aan de Commissie zodra hij met een motivatie van oordeel is dat de randvoorwaarde is vervuld.
4.Binnen drie maanden na de ontvangst van de in lid 3 bedoelde informatie voert de Commissie een evaluatie uit en stelt zij de lidstaat ervan in kennis of zij akkoord gaat met de naleving.
Wanneer de Commissie het oneens is met de beoordeling van de lidstaat, stelt zij de lidstaat hiervan in kennis en stelt zij de lidstaat in de gelegenheid zijn opmerkingen binnen een termijn van één maand kenbaar te maken.
5.Uitgaven die verband houden met concrete acties die gekoppeld zijn aan de specifieke doelstelling, kunnen niet worden opgenomen in de betalingsaanvragen totdat de Commissie de lidstaat ervan in kennis heeft gesteld dat de randvoorwaarde is vervuld overeenkomstig lid 4.
De eerste alinea is niet van toepassing op de concrete acties die bijdragen tot de naleving van de overeenkomstige randvoorwaarden.
6.De lidstaat zorgt ervoor dat de randvoorwaarden gedurende de volledige programmeringsperiode vervuld en toegepast zijn. Hij stelt de Commissie in kennis van elke wijziging die de vervulling van de randvoorwaarden beïnvloedt.
Wanneer de Commissie vaststelt dat een randvoorwaarde niet langer is vervuld, stelt zij de lidstaat hiervan in kennis en stelt zij de lidstaat in de gelegenheid zijn opmerkingen binnen een termijn van één maand kenbaar te maken. Wanneer de Commissie concludeert dat de niet-naleving van de randvoorwaarden blijft voortduren, kunnen uitgaven die gekoppeld zijn aan de desbetreffende specifieke doelstelling niet worden opgenomen in betalingsaanvragen met ingang van de datum dat de Commissie de lidstaat hieromtrent in kennis stelt.
7.Bijlage IV is niet van toepassing op programma's die worden gefinancierd in het kader van het EFMZV.
Artikel 12
Prestatiekader
1.De lidstaat stelt een prestatiekader op dat de mogelijkheid biedt tot toezicht op, rapportage over en evaluatie van de prestaties van het programma tijdens de uitvoering ervan en dat bijdraagt tot het meten van algemene prestaties van de Fondsen.
Het prestatiekader bestaat uit:
(a)de output- en resultaatindicatoren die gekoppeld zijn aan specifieke doelstellingen die in de fondsspecifieke verordeningen zijn vastgesteld;
(b) de mijlpalen die tegen eind 2024 moeten zijn bereikt voor de outputindicatoren; en
(c) de doelstellingen die tegen eind 2029 moeten zijn bereikt voor de resultaatindicatoren.
2.Mijlpalen en doelstellingen worden vastgesteld met betrekking tot elke specifieke doelstelling binnen een programma, met uitzondering van technische bijstand en van de in artikel [4(c)(vii)] van de ESF+ Verordening bedoelde specifieke doelstelling voor de aanpak van materiële deprivatie.
3.Mijlpalen en doelstellingen stellen de Commissie en de lidstaten in staat de vooruitgang te meten die is geboekt bij de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen. Zij voldoen aan de in artikel [33(3)] van het Financieel Reglement bedoelde vereisten.
Artikel 13
Methodes voor de vaststelling van een prestatiekader
1.De methodes voor de vaststelling van een prestatiekader zijn:
(a)de door de lidstaten toegepaste criteria voor de selectie van indicatoren;
(b)gegevens of bewijsmateriaal, kwaliteitsborging van gegevens en de berekeningsmethode;
(c)factoren die het verwezenlijken van de mijlpalen en doelstellingen kunnen beïnvloeden en de wijze waarop hiermee rekening is gehouden.
2.De lidstaten stellen deze methodes op verzoek van de Commissie beschikbaar.
Artikel 14
Tussentijdse evaluatie
1.Voor de programma's ondersteund door het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds, verricht de lidstaat een evaluatie van elk programma, rekening houdende met de volgende punten:
(a)de in de desbetreffende in 2024 aangenomen landspecifieke aanbevelingen vastgestelde problemen;
(b)de sociaal-economische situatie van de betrokken lidstaat of regio;
(c)de geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de mijlpalen;
(d)in voorkomend geval, de resultaten van de in artikel 104, lid 2, bedoelde technische aanpassing.
2.De lidstaat dient uiterlijk op 31 maart 2025 bij de Commissie een verzoek tot wijziging van elk programma in overeenkomstig artikel 19, lid 1. De lidstaat rechtvaardigt de wijziging op basis van de in lid 1 bedoelde punten.
Het herziene programma moet het volgende omvatten:
(a)de toewijzingen van de financiële middelen per prioriteit met inbegrip van de bedragen voor de jaren 2026 en 2027;
(b)herziene of nieuwe doelstellingen;
(c)in voorkomend geval, de herziene toewijzingen van financiële middelen als gevolg van de in artikel 104, lid 2 bedoelde technische aanpassing, met inbegrip van de bedragen voor de jaren 2025, 2026 en 2027.
3.Wanneer als gevolg van de evaluatie een nieuw programma wordt ingediend, heeft het financieringsplan als bedoeld in artikel 17, lid 3, onder f), punt ii), betrekking op de totale financiële toewijzing voor elk van de Fondsen met ingang van het jaar van de goedkeuring van het programma.
HOOFSTUK III
Maatregelen verbonden aan behoorlijk economisch bestuur
Artikel 15
Maatregelen om doeltreffendheid van de Fondsen te koppelen aan behoorlijk economisch bestuur
1.De Commissie kan een lidstaat verzoeken de betrokken programma's te evalueren en wijzigingen daarop voor te stellen, wanneer dit nodig is om de uitvoering van de desbetreffende aanbevelingen van de Raad te ondersteunen.
Dit verzoek kan worden geformuleerd:
(a)ter ondersteuning van de uitvoering van een relevante landspecifieke aanbeveling van de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en van een relevante tot de lidstaat gerichte aanbeveling van de Raad overeenkomstig artikel 148, lid 4, VWEU;
(b)ter ondersteuning van de uitvoering van tot de betrokken lidstaat gerichte relevante aanbevelingen van de Raad uit hoofde van artikel 7, lid 2, of artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad op voorwaarde dat deze wijzigingen noodzakelijk worden geacht om macro-economische onevenwichtigheden te helpen corrigeren;
2.Een verzoek van de Commissie aan een lidstaat overeenkomstig lid 1 wordt gemotiveerd, onder verwijzing naar de noodzaak de uitvoering te ondersteunen van de desbetreffende aanbevelingen en in dit verzoek wordt vermeld om welke programma’s of prioriteiten het volgens de Commissie gaat, alsmede de aard van de verwachte wijzigingen.
3.De lidstaat dient zijn antwoord op het in lid 1 bedoelde verzoek in binnen twee maanden nadat hij het verzoek heeft ontvangen en legt uit welke wijzigingen hij in de desbetreffende programma’s nodig acht en waarom en geeft aan om welke programma’s het gaat en welk karakter de voorgestelde wijzigingen hebben, alsmede welke effecten ervan worden verwacht op de uitvoering van aanbevelingen en op de tenuitvoerlegging van de Fondsen. Zo nodig maakt de Commissie binnen een maand na de ontvangst van dat antwoord opmerkingen.
4.De lidstaat dient een voorstel tot wijziging van de desbetreffende programma’s in binnen twee maanden na de datum van indiening van het in lid 3 bedoelde antwoord.
5.Als de Commissie geen opmerkingen heeft ingediend of als de Commissie van mening is dat met alle ingediende opmerkingen naar tevredenheid rekening is gehouden, stelt zij een besluit vast tot goedkeuring van de wijzigingen van de desbetreffende programma's overeenkomstig de in artikel [19(4)] vastgestelde termijn.
6.Wanneer de lidstaat als reactie op een overeenkomstig lid 1 geformuleerd verzoek niet effectief optreedt binnen de in de leden 3 en 4 bepaalde termijnen, kan de Commissie overeenkomstig artikel 91 alle of een deel van de betalingen voor de betrokken programma’s of prioriteiten schorsen.
7.De Commissie doet een voorstel aan de Raad om alle of een deel van de vastleggingen of betalingen voor een of meerdere programma's van een lidstaat te schorsen, in de volgende gevallen:
(a)de Raad besluit overeenkomstig artikel 126, lid 8 of 11, VWEU dat een lidstaat geen effectieve maatregelen heeft genomen om zijn buitensporige tekort te corrigeren;
(b)de Raad keurt twee opeenvolgende aanbevelingen goed in dezelfde procedure bij onevenwichtigheden, overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad, op grond dat de lidstaat een ontoereikend plan met corrigerende maatregelen heeft ingediend;
(c)de Raad keurt twee opeenvolgende besluiten goed in dezelfde procedure bij onevenwichtigheden, overeenkomstig artikel 10, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1176/2011, met de vaststelling dat een lidstaat zijn verplichtingen niet is nagekomen, doordat hij de aanbevolen corrigerende maatregelen niet heeft genomen;
(d)de Commissie stelt vast dat een lidstaat geen maatregelen heeft genomen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 332/2002 en besluit bijgevolg de uitbetaling van de aan die lidstaat toegekende financiële bijstand niet goed te keuren;
(e)de Raad besluit dat een lidstaat het macro-economisch aanpassingsprogramma overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en de Raad niet naleeft of de maatregelen waarom is verzocht in een overeenkomstig artikel 136, lid 1, VWEU vastgesteld Raadsbesluit, niet neemt.
Er wordt prioriteit gegeven aan het schorsen van vastleggingen; betalingen worden alleen geschorst, wanneer het de bedoeling is onmiddellijk op te treden en in het geval van significante niet-naleving. De schorsing van betalingen is van toepassing op betalingsaanvragen die voor de programma's in kwestie zijn ingediend na de datum van het schorsingsbesluit.
De Commissie kan om reden van uitzonderlijke economische omstandigheden of naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek dat de betrokken lidstaat aan de Commissie heeft gestuurd binnen tien dagen na de vaststelling van het in de vorige alinea bedoelde besluit of aanbeveling aanbevelen dat de Raad de in dezelfde alinea bedoelde schorsing annuleert.
8.Een voorstel van de Commissie met betrekking tot de schorsing van vastleggingen wordt beschouwd als aangenomen door de Raad, tenzij deze door middel van een uitvoeringshandeling besluit het voorstel met gekwalificeerde meerderheid te verwerpen binnen een maand na de indiening van het Commissievoorstel.
De schorsing van vastleggingen is van toepassing op de vastleggingen van de Fondsen voor de lidstaat in kwestie vanaf 1 januari van het jaar na het schorsingsbesluit.
De Raad stelt op basis van een voorstel van de Commissie als bedoeld in lid 7, door middel van een uitvoeringshandeling een besluit over de schorsing van betalingen vast.
9.De omvang en het niveau van de schorsing van vastleggingen die wordt opgelegd, is evenredig, respecteert de gelijke behandeling van de lidstaten en houdt rekening met de sociaaleconomische omstandigheden van de betrokken lidstaat, in het bijzonder het werkloosheidspeil, het armoedepeil of het niveau van sociale uitsluiting van de lidstaat in kwestie ten opzichte van het gemiddelde van de Unie en het effect van de schorsing op de economie van de betrokken lidstaat. De impact van schorsingen op programma’s die van essentieel belang zijn voor de aanpak van negatieve economische of sociale omstandigheden, zijn een specifieke factor waarmee rekening moet worden gehouden.
10.Voor de schorsing van vastleggingen geldt in de volgende gevallen dat maximum van 25 % van de vastleggingen voor het volgende kalenderjaar voor de Fondsen, of, als dat minder is, van 0,25 % van het nominale bbp, kan worden geschorst:
(a)bij de eerste niet-naleving van een procedure bij buitensporige tekorten als bedoeld in lid 7, onder a);
(b)bij de eerste niet-naleving in verband met een plan met corrigerende maatregelen in het kader van een procedure bij buitensporige tekorten als bedoeld in lid 7, onder b);
(c)bij niet-naleving van de aanbevolen corrigerende maatregel in het kader van een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden als bedoeld in lid 7, onder c);
(d)bij de eerste niet-naleving als bedoeld in lid 7, onder d) en e).
In het geval van voortdurende niet-naleving kan het percentage van geschorste vastleggingen hoger liggen dan de maximumpercentages als bedoeld in de eerste alinea.
11.Op voorstel van de Commissie heft de Raad de schorsing van vastleggingen op overeenkomstig de in lid 8 bedoelde procedure in de volgende gevallen:
(a)de procedure bij buitensporige tekorten overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad is opgeschort of de Raad heeft overeenkomstig artikel 126, lid 12, VWEU besloten het besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in te trekken;
(b)de Raad heeft het door de betrokken lidstaat ingediende plan met corrigerende maatregelen overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 onderschreven of de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 10, lid 5, van die verordening is opgeschort, of de Raad heeft de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 11 van die verordening afgesloten;
(c)de Commissie heeft geconcludeerd dat een lidstaat de in Verordening (EG) nr. 332/2002 bedoelde passende maatregelen heeft genomen;
(d)de Commissie heeft besloten dat de betrokken lidstaat passende maatregelen heeft genomen om het aanpassingsprogramma overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 472/2013 uit te voeren of de maatregelen waarom is verzocht in een overeenkomstig artikel 136, lid 1, VWEU vastgesteld Raadsbesluit, te nemen.
Nadat de Raad de schorsing van vastleggingen heeft opgeheven, plaatst de Commissie de geschorste vastleggingen overeenkomstig artikel [8] van Verordening (EU, Euratom) [ […] van de Raad (MFK-verordening )] opnieuw op de begroting.
Geschorste vastleggingen mogen na het jaar 2027 niet opnieuw op de begroting worden geplaatst.
De termijn voor de vrijmaking van het overeenkomstig artikel 99 opnieuw op de begroting geplaatste bedrag vangt aan met ingang van het jaar waarin de geschorste vastlegging opnieuw op de begroting is geplaatst.
Een besluit over de opheffing van de schorsing van betalingen wordt genomen door de Raad op basis van een voorstel van de Commissie, als aan de in de eerste alinea bepaalde toepasselijke voorwaarden is voldaan.
12.De Commissie houdt het Europees Parlement op de hoogte van de tenuitvoerlegging van dit artikel. Met name informeert zij het Europees Parlement onverwijld wanneer voor een lidstaat aan een van de voorwaarden in lid 7 is voldaan en verstrekt zij gedetailleerde gegevens over de ESI-fondsen en de programma’s waarvoor tot een schorsing van vastleggingen kan worden besloten.
Het Europees Parlement kan de Commissie uitnodigen voor een gestructureerde dialoog over de toepassing van dit artikel, met betrekking tot de toezending van de in de eerste alinea bedoelde informatie.
De Commissie zendt het voorstel voor de schorsing van vastleggingen, respectievelijk het voorstel om deze schorsing op te heffen, toe aan het Europees Parlement en de Raad.
13.De leden 1 tot en met 12 zijn niet van toepassing op de in artikel [4(c)(v)(ii)] van de ESF+-verordening bedoelde prioriteiten of programma's.
Titel III
Programmering
HOOFDSTUK 1
Algemene bepalingen betreffende de Fondsen
Artikel 16
Voorbereiding en indiening van programma's
1.De lidstaten bereiden programma's voor voor de tenuitvoerlegging van de Fondsen tijdens de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.
2.De lidstaten dienen de programma's ten laatste drie maanden na de indiening van de partnerschapsovereenkomst bij de Commissie in.
3.De lidstaten bereiden de programma's voor overeenkomstig het in bijlage V opgenomen model.
Voor het AMIF, het ISF en het BMVI bereidt de lidstaat programma's voor overeenkomstig het in bijlage VI opgenomen model.
Artikel 17
Inhoud van programma's
1.Elk programma bevat een strategie voor de bijdrage van het programma aan de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen en de mededeling van de resultaten.
2.Een programma bestaat uit prioriteiten. Elke prioriteit stemt overeen met één beleidsdoelstelling of met technische bijstand. Een prioriteit die overeenstemt met een beleidsdoelstelling, bestaat uit een of meerdere specifieke doelstellingen. Met eenzelfde beleidsdoelstelling kunnen meerdere prioriteiten overeenstemmen.
Voor door het EFMZV ondersteunde programma's kan iedere prioriteit overeenstemmen met een of meerdere beleidsdoelstellingen. Specifieke doelstellingen stemmen overeen met steungebieden als bepaald in bijlage [III] bij de EFMZV-verordening.
Voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's bestaat een programma uit specifieke doelstellingen.
3.Voor elk programma wordt het volgende vastgesteld:
(a)een samenvatting van de voornaamste problemen, rekening houdend met:
i) economische, sociale en territoriale verschillen, behalve voor door het EFMZV ondersteunde programma's;
ii)tekortkoming van de markt, investeringsbehoeften en een aanvulling op andere vormen van steun;
iii)uitdagingen die zijn vastgesteld in relevante landspecifieke aanbevelingen en andere relevante aanbevelingen van de Unie aan de lidstaat;
iv)uitdagingen op het vlak van administratieve capaciteit en bestuur;
v)lessen uit ervaringen uit het verleden;
vi)macroregionale strategieën en zeebekkenstrategieën waar lidstaten en regio's participeren in dergelijke strategieën;
vii)voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's de vooruitgang met de uitvoering van het relevante EU-acquis en actieplannen;
(b)een verantwoording voor de geselecteerde beleidsdoelstellingen, bijhorende prioriteiten, specifieke doelstellingen en de vormen van steun;
(c)voor elke prioriteit, behalve voor technische bijstand, specifieke doelstellingen;
(d)voor elke specifieke doelstelling:
i)de gerelateerde soorten acties, met inbegrip van een lijst met geplande concrete acties die van strategisch belang zijn, en hun bijdrage aan die specifieke doelstellingen en aan macroregionale strategieën en zeebekkenstrategieën, indien van toepassing
ii)outputindicatoren en resultaatindicatoren met de bijbehorende mijlpalen en streefdoelen;
iii)de hoofddoelgroepen;
iv)beoogde specifieke grondgebieden, met inbegrip van het geplande gebruik van geïntegreerde territoriale ontwikkeling, vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling of een ander territoriaal instrument;
v)de interregionale en transnationale acties waarvan de begunstigden in ten minste één andere lidstaat gevestigd zijn;
vi)het geplande gebruik van financieringsinstrumenten;
vii)de interventietypes en een indicatieve uitsplitsing van de programmamiddelen per interventietype of terrein voor ondersteuning;
(e)het geplande gebruik van technische bijstand overeenkomstig de artikelen 30 tot en met 32 en relevante interventietypes;
(f)een financieringsplan dat het volgende bevat:
i)een tabel met de totale financiële toewijzingen voor elk van de fondsen en voor elke regiocategorie voor de hele programmeringsperiode en per jaar, met inbegrip van op grond van artikel 21 overgedragen bedragen;
ii)een tabel met de totale financiële toewijzingen voor elke prioriteit per fonds en per regiocategorie, de nationale bijdrage en of zij is samengesteld uit publieke en private bijdragen;
iii)voor door het EFMZV ondersteunde programma's een tabel met voor elk type van terrein voor ondersteuning het bedrag van de totale financiële toewijzingen voor de steun uit het fonds en de nationale bijdrage;
iv)voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's een tabel met per specifieke doelstelling de totale financiële toewijzingen per actietype, de nationale bijdrage en of zij is samengesteld uit publieke en private bijdragen;
(g)de maatregelen die zijn getroffen om de in artikel 6 bedoelde relevante partners te betrekken bij de voorbereiding van het programma en de rol van die partners bij de uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van dat programma;
(h)voor elke overeenkomstig artikel 11, bijlage III en bijlage IV vastgestelde randvoorwaarde een antwoord op de vraag of aan de randvoorwaarde is voldaan op de datum van indiening van het programma;
(i)de voorziene aanpak van de communicatie en zichtbaarheid van het programma door het vaststellen van de doelstellingen, het doelpubliek, de communicatiekanalen, de communicatieactiviteiten op sociale media, de geplande begroting en de relevante indicatoren voor toezicht en evaluatie;
(j)de beheersautoriteit, de auditautoriteit en de instantie die de betalingen van de Commissie ontvangt.
De punten c) en d) van dit lid zijn niet van toepassing op in artikel 4, onder c), punt vii), van de ESF+-verordening bedoelde specifieke doelstelling.
4.In afwijking van lid 3, onder d), wordt voor elke specifieke doelstelling van door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's, het volgende verstrekt:
(a)een beschrijving van de uitgangsituatie, uitdagingen en door het fonds ondersteunde reacties;
(b)een indicatie van de operationele doelstellingen;
(c)een indicatieve lijst van acties en de verwachte bijdrage daarvan aan de verwezenlijking van de specifieke en operationele doelstellingen;
(d)indien van toepassing een motivering voor de operationele steun, specifieke acties, noodhulp en acties als bedoeld in de artikelen [16 en 17] van de AMIF-verordening;
(e)output- en resultaatindicatoren met de bijbehorende mijlpalen en streefdoelen;
(f)een indicatieve verdeling van de geprogrammeerde middelen naar interventietype.
5.Interventietypes worden gebaseerd op de in bijlage I vastgestelde nomenclatuur. Voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's worden de interventietypes gebaseerd op de in de fondsspecifieke verordening vastgestelde nomenclatuur.
6.Voor overeenkomstig artikel 16 ingediende EFRO-, ESF+- en Cohesiefondsprogramma's bevat de in lid 3, onder f), ii), bedoelde tabel uitsluitend de bedragen voor de jaren 2021 tot en met 2025.
7.De lidstaat brengt de Commissie op de hoogte van elke verandering in de in lid 3, onder j), bedoelde informatie zonder dat een programmawijziging nodig is.
Artikel 18
Goedkeuring van programma's
1.De Commissie beoordeelt het programma en de mate waarin het deze verordening en de fondsspecifieke verordeningen nakomt, net als de verenigbaarheid ervan met de partnerschapsovereenkomst. Bij haar beoordeling houdt de Commissie met name rekening met de relevante landspecifieke aanbevelingen.
2.De Commissie kan binnen drie maanden na de datum waarop het programma door de lidstaat is ingediend, opmerkingen formuleren.
3.De lidstaat evalueert het programma en houdt rekening met de opmerkingen van de Commissie.
4.De Commissie stelt uiterlijk zes maanden na indiening van het programma door de lidstaat door middel van een uitvoeringshandeling een besluit tot goedkeuring van het programma vast.
Artikel 19
Wijziging van programma's
1.De lidstaat kan een gemotiveerd verzoek tot wijziging van een programma indienen samen met het gewijzigde programma waarin wordt uiteengezet wat het verwachte effect van die wijziging op het bereiken van de doelstellingen is.
2.De Commissie beoordeelt de wijziging en de mate waarin het deze verordening en de fondsspecifieke verordeningen nakomt, met inbegrip van verplichtingen op nationaal niveau, en kan binnen drie maanden na de datum waarop het gewijzigde programma door de lidstaat is ingediend, opmerkingen formuleren.
3.De lidstaat evalueert het gewijzigde programma en houdt rekening met de opmerkingen van de Commissie.
4.De Commissie keurt uiterlijk zes maanden na de indiening ervan door de lidstaat, de wijziging van een programma goed.
5.De lidstaat kan tijdens de programmeringsperiode een bedrag van maximaal 5 % van de initiële toewijzing van een prioriteit en niet meer dan 3 % van de programmabegroting overdragen naar een ander fonds van hetzelfde programma. Voor de door het EFRO en het ESF+ ondersteunde programma's heeft de overdracht enkel betrekking op toewijzingen uit dezelfde regiocategorie.
Dergelijke overdrachten hebben geen gevolgen voor de voorgaande jaren. Zij worden beschouwd als niet-ingrijpend en vergen geen besluit van de Commissie tot wijziging van het programma. Zij moeten echter wel voldoen aan alle regelgeving. De lidstaat dient bij de Commissie de in artikel 17, lid 3, onder f), ii), f), iii) of f), iv) bedoelde herziene tabel in.
6.Voor het corrigeren van tikfouten of louter redactionele wijzigingen die de uitvoering van het programma niet beïnvloeden, wordt geen goedkeuring van de Commissie vereist. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke correcties.
7.Voor door het EFMZV ondersteunde programma's wordt voor wijzigingen met betrekking tot de invoering van indicatoren geen goedkeuring van de Commissie vereist.
Artikel 20
Gezamenlijke steun uit het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds
1.Het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefondskunnen gezamenlijk steun bieden voor programma's in het kader van de doelstelling "investeren inwerkgelegenheid en groei ".
2.Het EFRO en het ESF+ kunnen op complementaire wijze en met inachtneming van een maximum van 10 % aan steun van deze fondsen voor elke prioriteit van een programma, financiering verlenen voor een gehele of een deel van een concrete actie waarvan de kosten volgens de desbetreffende subsidiabiliteitsregels in aanmerking komen voor steun uit een ander fonds, op voorwaarde dat deze kosten noodzakelijk zijn om de concrete actie uit te voeren.
Artikel 21
Overdracht van middelen
1. De lidstaten kunnen verzoeken om de overdracht van maximaal 5 % van de financiële toewijzingen van een programma uit een van de fondsen naar een ander fonds in gedeeld beheer of naar een instrument in direct of indirect beheer.
2. Overgedragen middelen worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van het fonds of instrument waarnaar de middelen worden overgedragen en, in het geval van overdrachten naar instrumenten in direct of indirect beheer, ten voordele van de lidstaat in kwestie.
3.In verzoeken op grond van artikel 1 wordt vastgesteld welk totaalbedrag jaarlijks wordt overgedragen per fonds en per regiocategorie; dergelijke verzoeken worden naar behoren gemotiveerd en gaan vergezeld van het herziene programma of de herziene programma's van waaruit overeenkomstig artikel 19 de middelen worden overgedragen, met vermelding van naar welk fonds of instrument zij worden overgedragen.
4. De Commissie kan bezwaar aantekenen tegen een verzoek om overdracht in de betrokken programmawijziging als dat een risico zou inhouden voor het bereiken van de doelstellingen van het programma van waaruit de middelen worden overgedragen.
5. Overdrachten zijn alleen mogelijk voor middelen uit toekomstige kalenderjaren.
HOOFDSTUK II
Territoriale ontwikkeling
Artikel 22
Geïntegreerde territoriale ontwikkeling
De lidstaat ondersteunt geïntegreerde territoriale ontwikkeling via strategieën voor territoriale en lokale ontwikkeling in de volgende vormen:
(a)geïntegreerde territoriale investeringen;
(b)vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling;
(c)een ander territoriaal instrument ter ondersteuning van door de lidstaten ontworpen initiatieven voor investeringen die voor het EFRO zijn geprogrammeerd in het kader van de in artikel 4, lid 1, onder e), bedoelde beleidsdoelstelling.
Artikel 23
Territoriale strategieën
1.Krachtens de punten a) of c) van artikel 22 uitgevoerde territoriale strategieën bevatten de volgende elementen:
(a)het geografische toepassingsgebied van de strategie;
(b)een analyse van de ontwikkelingsbehoeften en mogelijkheden van het gebied;
(c)een beschrijving van een geïntegreerde benadering voor de aanpak van de vastgestelde ontwikkelingsbehoeften en de mogelijkheden;
(d)een beschrijving van de betrokkenheid van partners overeenkomstig artikel 6 bij de voorbereiding en de uitvoering van de strategie.
Zij kunnen ook een lijst van te ondersteunen acties bevatten.
2.Territoriale strategieën worden opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende stedelijke, lokale of andere territoriale autoriteiten of instanties.
3.Als de lijst met te ondersteunen acties niet in de territoriale strategie is opgenomen, selecteren de desbetreffende stedelijke, lokale of andere territoriale autoriteiten of instanties de acties of worden zij bij de selectie betrokken.
Geselecteerde acties moeten de territoriale strategie naleven.
4.Wanneer een stedelijke, lokale of andere territoriale autoriteit of instantie taken uitvoert die onder de verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit vallen, andere dan de selectie van acties, wordt de autoriteit overeenkomstig de fondsspecifieke regels door de beheersautoriteit aangewezen als intermediaire instantie.
5.Voor de voorbereiding en het ontwerp van territoriale strategieën kan steun worden geboden.
Artikel 24
Geïntegreerde territoriale investering
1.Wanneer een in overeenstemming met artikel 23 uitgevoerde strategie investeringen inhoudt waarvoor steun wordt geboden uit een of meerdere fondsen, uit een of meerdere programma's of uit een of meerdere prioriteiten in eenzelfde programma, kunnen acties ter zake als geïntegreerde territoriale investering worden uitgevoerd.
2.De beheersautoriteit waarborgt dat in het elektronische systeem voor het programma of de programma's de concrete acties en outputs en resultaten die tot een geïntegreerde territoriale investering bijdragen, worden onderscheiden.
Artikel 25
Vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling
1.Vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling kan steun krijgen uit het EFRO, het ESF+ en het EFMZV.
2.De lidstaat waarborgt dat vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling:
(a)is gericht op subregionale gebieden;
(b)wordt geleid door plaatselijke actiegroepen bestaande uit vertegenwoordigers van de publieke en private lokale sociaaleconomische belangen, waarbij niet één belangengroep alleen de controle heeft over de besluitvorming;
(c)wordt uitgevoerd via geïntegreerde strategieën in overeenstemming met artikel 26;
(d)ondersteuning biedt voor netwerkvorming, aspecten die in de lokale context innovatief zijn en in voorkomend geval samenwerking.
3.Wanneer steun voor in lid 2, onder c), bedoelde strategieën beschikbaar is vanuit meer dan één fonds, organiseren de bevoegde beheersautoriteiten een gemeenschappelijke oproep voor de selectie van deze strategieën en richten zij een gemengd comité op voor alle betrokken fondsen om toezicht te houden op de uitvoering van deze strategieën. De bevoegde beheersautoriteiten kunnen een van deze fondsen kiezen om steun te verlenen voor alle kosten voor voorbereiding, beheer en dynamisering bedoeld in artikel 28, lid 1, onder a) en c), in verband met deze strategieën.
4.Wanneer de uitvoering van een dergelijke strategie steun uit meer dan een fonds betreft, kan de bevoegde beheersautoriteit een van de fondsen als hoofdfonds aanwijzen.
5.De regels van het hoofdfonds gelden voor die strategie. De autoriteiten van de andere fondsen baseren zich op besluiten en beheersverificaties van de bevoegde autoriteit van het hoofdfonds.
6.De autoriteiten van het hoofdfonds stellen de autoriteiten van de andere fondsen de informatie ter beschikking die nodig is voor de monitoring en het verrichten van betalen overeenkomstig de in de fondsspecifieke verordening bepaalde regels.
Artikel 26
Vanuit de gemeenschap aangestuurde strategieën voor lokale ontwikkeling
1.De bevoegde autoriteiten zorgen dat elke in artikel 25, lid 2, onder c), bedoelde strategie de volgende elementen bevat:
(a)het geografische gebied en de populatie waarop de strategie betrekking heeft;
(b)het proces om de gemeenschap bij de ontwikkeling van de strategie te betrekken;
(c)een analyse van de ontwikkelingsbehoeften en mogelijkheden van het gebied;
(d)de doelstellingen van de strategie, met meetbare streefdoelen voor resultaten, en bijhorende geplande acties;
(e)de regelingen voor het beheer, het toezicht en de evaluatie die aantonen dat de plaatselijke actiegroep over de capaciteit beschikt om de strategie uit te voeren;
(f)een financieel plan, met daarin begrepen de geplande toewijzing uit elk betrokken fonds en programma.
2.De bevoegde beheersautoriteiten bepalen de criteria voor de selectie van deze strategieën, richten een comité op om deze selectie uit te voeren en keuren de door het comité geselecteerde strategieën goed.
3.De bevoegde beheersautoriteiten voeren de eerste ronde van de selectie van strategieën uit en zorgen ervoor dat de geselecteerde plaatselijke actiegroepen hun in artikel 27, lid 3, bepaalde taken kunnen uitvoeren binnen twaalf maanden na de datum van goedkeuring van het desbetreffende programma of, in het geval van door meer dan één fonds ondersteunde strategieën, binnen twaalf maanden vanaf de datum van goedkeuring van het laatste programma.
4.In het besluit tot goedkeuring van een strategie wordt beschreven hoeveel elk fonds en elk programma krijgt toegewezen en wat de verantwoordelijkheden beschreven voor de beheers- en controletaken in het kader van het programma of de programma's zijn.
Artikel 27
Plaatselijke actiegroepen
1.Plaatselijke actiegroepen ontwerpen de in artikel 25, lid 2, onder c), bedoelde strategieën en voeren ze uit.
2.De beheersautoriteiten zorgen ervoor dat de plaatselijke actiegroepen hetzij één partner van de groep kiezen die in administratieve en financiële aangelegenheden als hoofdpartner optreedt, hetzij zich verenigen in een gemeenschappelijke rechtsstructuur.
3.Alle volgende taken worden uitsluitend door de plaatselijke actiegroepen uitgevoerd:
(a)de opbouw van capaciteit van lokale actoren om concrete acties te ontwikkelen en uit te voeren;
(b)de opstelling van een niet-discriminerende en transparante selectieprocedure en van criteria, waardoor belangenconflicten worden vermeden en wordt gewaarborgd dat bij selectiebeslissingen niet één belangengroep alleen de controle heeft over de selectiebeslissingen;
(c)de opstelling en publicatie van oproepen tot het indienen van voorstellen;
(d)de selectie van concrete acties en de vaststelling van de steunbedragen alsmede de voorlegging van voorstellen aan de instantie die verantwoordelijk is voor de definitieve verificatie van de subsidiabiliteit voorafgaand aan de goedkeuring;
(e)het toezicht op de vorderingen met het bereiken van de doelstellingen van de strategie;
(f)de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de strategie.
4.Wanneer plaatselijke actiegroepen andere dan de in lid 3 bedoelde taken uitvoeren die onder de verantwoordelijkheid van de managementautoriteit of het betaalorgaan vallen, worden die plaatselijke actiegroepen overeenkomstig de fondsspecifieke regels door de beheersautoriteit aangewezen als intermediaire instanties.
5.De plaatselijke actiegroep kan een begunstigde zijn en acties uitvoeren conform de strategie.
Artikel 28
Steun uit de Fondsen voor vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling
1.De lidstaat zorgt dat de steun uit de Fondsen voor vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling betrekking heeft op:
(a)capaciteitsopbouw en voorbereidende acties ter ondersteuning van het ontwerp en de toekomstige uitvoering van de strategieën;
(b)de uitvoering van concrete acties, met inbegrip van samenwerkingsactiviteiten en de voorbereiding ervan, die werden geselecteerd in het kader van de strategie voor lokale ontwikkeling;
(c)het beheer, het toezicht en de evaluatie van de strategie en haar dynamisering.
2.De in lid 1, onder a), bedoelde steun is subsidiabel ongeacht of de strategie vervolgens wordt geselecteerd voor financiering.
De in lid 1, onder c), bedoelde steun bedraagt niet meer dan 25 % van de totale overheidsbijdrage aan de strategie.
HOOFDSTUK III
Technische bijstand
Artikel 29
Technische bijstand op initiatief van de Commissie
1.Op initiatief van de Commissie kunnen de Fondsen steun verlenen acties op het gebied van voorbereiding, toezicht, controle, audit, evaluatie, communicatie, met inbegrip van de communicatie betreffende de politieke prioriteiten van de Unie en zichtbaarheid, en alle acties op het gebied van administratieve en technische bijstand die voor de uitvoering van deze verordening nodig zijn, waar nodig ook met derde landen.
2.Dergelijke acties kunnen betrekking hebben op toekomstige en eerdere programmeringsperiodes.
3.De Commissie zet haar plannen uiteen als een bijdrage van de Fondsen wordt overwogen overeenkomstig artikel [110] van het Financieel Reglement.
4.Afhankelijk van het doel kunnen de in dit artikel bedoelde acties worden gefinancierd als beleids- of administratieve uitgaven.
Artikel 30
Technische bijstand van de lidstaten
1.Op initiatief van een lidstaat kunnen de Fondsen acties ondersteunen die betrekking kunnen hebben op eerdere en volgende programmeringsperiodes en die nodig zijn voor het doeltreffend bestuur en gebruik van deze fondsen.
2.Ieder fonds kan concrete acties op het gebied van technische bijstand steunen die voor steun uit een ander fonds in aanmerking komen.
3.Binnen elk programma krijgt de technische bijstand de vorm van een prioriteit die verband houdt met één enkel fonds.
Artikel 31
Financiering volgens een vast percentage voor technische bijstand van lidstaten
1.Technische bijstand voor elk programma wordt vergoed volgens een vast percentage door de in lid 2 vermelde percentages toe te passen op de subsidiabele uitgaven die in iedere betalingsaanvraag zijn opgenomen naar gelang het geval krachtens artikel 85, lid 3, onder a) of onder c).
2.Het percentage dat uit de Fondsen wordt vergoed voor technische bijstand is:
(a)voor de EFRO-steun in het kader van de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" en voor de Cohesiefonds-steun: 2,5 %;
(b)voor de ESF+-steun: 4 % en voor programma's in het kader van artikel 4, lid 1, onder c), vii), van de ESF+-verordening: 5 %;
(c)voor de EFMZV-steun: 6 %;
(d)voor de AMIF-, ISF- en BMVI-steun: 6 %.
3.Specifieke regels voor technische bijstand voor Interreg-programma's worden vastgesteld in de ETS-verordening.
Artikel 32
Financiering die geen verband houdt met kosten voor technische bijstand van lidstaten
Bovenop artikel 31 kan de lidstaat aanvullende acties op het gebied van technische bijstand voorstellen om de capaciteit te versterken van de autoriteiten, begunstigden en relevante partners van de lidstaat die nodig zijn voor het doeltreffend bestuur en gebruik van deze Fondsen.
Steun voor dergelijke acties wordt uitgevoerd via financiering die geen verband houdt met kosten overeenkomstig artikel 89.
Titel IV
Toezicht, evaluatie, communicatie en zichtbaarheid
HOOFDSTUK 1
Toezicht
Artikel 33
Toezichtcomité
1.Binnen drie maanden na de datum waarop aan de lidstaat kennis wordt gegeven van het besluit tot goedkeuring van het programma, richt de lidstaat een comité op dat toezicht houdt op de uitvoering van het programma ("toezichtcomité").
De lidstaat kan één toezichtcomité oprichten dat betrekking heeft op meer dan één programma.
2.Ieder toezichtcomité stelt zijn reglement van orde vast.
3.Het toezichtcomité vergadert ten minste een keer per jaar en evalueert alle vraagstukken die invloed hebben op vooruitgang die wordt geboekt met de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.
4.De lidstaat publiceert het reglement van orde van het toezichtcomité en alle gegevens en informatie die met het comité worden gedeeld op de in artikel 44, lid 1, bedoelde website.
5.De leden 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing op in artikel [4, onder c), vi)], van de ESF+-verordening bedoelde programma's en daarmee samenhangende technische bijstand.
Artikel 34
Samenstelling van het toezichtcomité
1.De lidstaat bepaalt de samenstelling van het toezichtcomité en zorgt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de bevoegde lidstaatautoriteiten, intermediaire instanties en de in artikel 6 bedoelde partners.
Elk lid van het toezichtcomité heeft een stem.
De lidstaat publiceert de ledenlijst van het toezichtcomité op de in artikel 44, lid 1, bedoelde website.
2.Vertegenwoordigers van de Commissie nemen met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deel.
Artikel 35
Functies van het toezichtcomité
1.Het toezichtcomité onderzoekt:
(a)de vooruitgang die is geboekt met de tenuitvoerlegging van het programma en het bereiken van de mijlpalen en streefdoelen;
(b)vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het programma en de genomen maatregelen;
(c)de bijdrage van het programma aan het aanpakken van problemen die in de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen zijn vastgesteld;
(d)de in artikel 52, lid 3, opgesomde elementen van de ex-ante beoordeling en het in artikel 53, lid 2, bedoelde strategiedocument;
(e)de vorderingen met de uitvoering van de evaluaties, de samenvattingen van evaluaties en het vervolg dat aan de bevindingen is gegeven;
(f)de uitvoering van acties op het gebied van communicatie en zichtbaarheid;
(g)de vorderingen met de uitvoering van acties van strategisch belang, indien van toepassing;
(h)het voldoen aan de randvoorwaarden en de uitvoering ervan tijdens de programmeringsperiode;
(i)de vorderingen met de capaciteitsopbouw voor overheidsinstanties en begunstigden, indien van toepassing.
2.Het toezichtcomité onderzoekt:
(a)de methodologie en de criteria die worden gebruikt voor de selectie van concrete acties, met inbegrip van veranderingen daaraan, na overleg met de Commissie in overeenstemming met artikel 67, lid 2, onverminderd de punten b), c) en d) van artikel 27, lid 3;
(b)de jaarlijkse prestatieverslagen van de door het EFMZV, het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's, en het eindverslag over de prestaties voor door het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds ondersteunde programma's;
(c)het evaluatieplan en eventuele wijzigingen daaraan;
(d)een voorstel van de beheersautoriteit tot wijziging van een programma, met inbegrip van voorstellen voor overdrachten in overeenstemming met artikel 19, lid 5, en artikel 21.
Artikel 36
Jaarlijkse evaluatie van de prestaties
1.Tussen de Commissie en elke lidstaat wordt een jaarlijkse evaluatievergadering gehouden om de prestaties van elk programma te onderzoeken.
De jaarlijkse evaluatievergadering wordt voorgezeten door de Commissie of, op verzoek van de lidstaat, door de lidstaat en de Commissie tezamen.
2.Voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's vindt de evaluatievergadering tijdens de programmeringsperiode ten minste twee keer plaats.
3.Voor door het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds ondersteunde programma's verstrekt de lidstaat de Commissie uiterlijk één maand voor de jaarlijkse evaluatievergadering de informatie over de in artikel 35, lid 1, opgesomde elementen.
Voor programma's in het kader van artikel 4, lid 1, onder c), vii), van de ESF+-verordening beperkt de verstrekte informatie zich tot de punten a), b), e), f) en h) van artikel 35, lid 1.
4.Het resultaat van de jaarlijkse evaluatievergadering wordt vastgelegd in overeengekomen notulen.
5.De lidstaat geeft gevolg aan door de Commissie aangehaalde kwesties en stelt de Commissie binnen drie maanden in kennis van de getroffen maatregelen.
6.Voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's dient de lidstaat een jaarlijks prestatieverslag in in overeenstemming met de fondsspecifieke verordeningen.
Artikel 37
Indiening van gegevens
1.De beheersautoriteit dient uiterlijk op 31 januari, 31 maart, 31 mei, 31 juli, 30 september en 30 november de cumulatieve gegevens voor elk programma in bij de Commissie overeenkomstig het in bijlage VII opgenomen model.
De gegevens worden uiterlijk op 31 januari 2022 voor het eerst ingediend en uiterlijk op 31 januari 2030 voor het laatst.
Voor programma's in het kader van artikel 4, lid 1, onder c), vii), van de ESF+-verordening worden de gegevens jaarlijks uiterlijk op 30 november ingediend.
2.De gegevens worden voor elke prioriteit opgesplitst per specifieke doelstelling en per regiocategorie, en hebben betrekking op:
(a)het aantal geselecteerde concrete acties, hun totale subsidiabele kost, de bijdrage van de Fondsen en het totaal van de door de begunstigden aan de beheersautoriteit gedeclareerde subsidiabele uitgaven, steeds opgesplitst per interventietype;
(b)de waarden van de output- en resultaatindicatoren voor de geselecteerde concrete acties en de door de concrete acties bereikte waarden.
3.Voor financieringsinstrument worden ook gegevens versterkt over:
(a)subsidiabele uitgaven per type financieel product;
(b)het bedrag van als subsidiabele uitgaven gedeclareerde beheerskosten en -vergoedingen;
(c)het bedrag, per type financieel product, van particuliere en overheidsmiddelen die bovenop de Fondsen zijn gemobiliseerd;
(d)rente en andere voordelen die voortvloeien uit de steun van de Fondsen aan de in artikel 54 bedoelde Fondsen en de middelen die aan de Fondsen toe te rekenen zijn als bedoeld in artikel 56.
4.De gegevens die in overeenstemming met dit artikel worden ingediend, zijn betrouwbaar en bijgewerkt tot het einde van de maand die voorafgaand aan de maand waarin zij worden ingediend.
5.De beheersautoriteit publiceert alle aan de Commissie verstrekte gegevens op de in artikel 44, lid 1, bedoelde website.
6.Voor door het EFMZV ondersteunde programma's keurt de Commissie een uitvoeringshandeling goed in overeenstemming met de in artikel 109, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure om het model op te stellen dat voor de uitvoering van dit artikel moet worden gebruikt.
Artikel 38
Eindverslag over de prestaties
1.Voor door het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds ondersteunde programma's dient elke beheersautoriteit bij de Commissie uiterlijk op 15 februari 2031 een eindverslag over de prestaties van het programma in.
2.In het eindverslag over de prestaties wordt beoordeeld in hoeverre de programmadoelstellingen zijn bereikt op basis van de in artikel 35, lid 1, genoemde elementen, met uitzondering van de informatie die in het kader van artikel 35, lid 1, onder d), wordt verstrekt.
3.De Commissie onderzoekt het eindverslag over de prestaties en deelt de beheersautoriteit binnen vijf maanden na de datum van ontvangst van het eindverslag over de prestaties haar opmerkingen mee. Als er opmerkingen worden gemaakt, verstrekt de beheersautoriteit alle nodige informatie in verband met die opmerkingen, en stelt de beheersautoriteit in voorkomend geval de Commissie binnen drie maanden in kennis van de getroffen maatregelen. De Commissie stelt de lidstaat in kennis van de aanvaarding van het verslag.
4.De beheersautoriteit publiceert de eindverslagen over de prestaties op de in artikel 44, lid 1, bedoelde website.
5.Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, keurt de Commissie een uitvoeringshandeling goed waarbij het model voor het eindverslag over de prestaties wordt vastgesteld. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 108 bedoelde raadplegingsprocedure.
HOOFDSTUK II
Evaluatie
Artikel 39
Evaluaties door de lidstaat
1.De beheersautoriteit voert evaluatie van het programma uit. Elke evaluatie bevat een beoordeling van de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde met het oog op de verbetering van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van de programma's.
2. Daarnaast voert de beheersautoriteit voor elk programma uiterlijk 30 juni 2029 een evaluatie uit voor elk programma om het effect ervan te beoordelen.
3.De beheersautoriteit laat evaluaties uitvoeren door functioneel onafhankelijke deskundigen.
4.De beheersautoriteit of de lidstaat zorgt voor procedures voor het opstellen en verzamelen van de voor evaluaties vereiste gegevens.
5.De beheersautoriteit of de lidstaat stelt een evaluatieplan op. Dit evaluatieplan kan meer dan één programma bestrijken. Voor het AMIF, het ISF en het BMVI houdt dat plan een tussentijdse evaluatie in die uiterlijk 31 maart 2024 moet zijn uitgevoerd.
6.De beheersautoriteit dient het evaluatieplan uiterlijk een jaar na de goedkeuring van het programma in bij het toezichtcomité.
7.De beheersautoriteit publiceert alle evaluaties op de in artikel 44, lid 1, bedoelde website.
Artikel 40
Evaluatie door de Commissie
1.De Commissie verricht een tussentijdse evaluatie om uiterlijk eind 2024 de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde van elk fonds te onderzoeken. De Commissie kan gebruikmaken van alle relevante informatie die al beschikbaar is overeenkomstig artikel [128] van het Financieel Reglement.
2.De Commissie verricht uiterlijk 31 december 2031 een retrospectieve evaluatie om de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde van elk fonds te onderzoeken.
HOOFDSTUK III
Zichtbaarheid, transparantie en communicatie
Afdeling I
Zichtbaarheid van de steunverlening uit de Fondsen
Artikel 41
Zichtbaarheid
Elke lidstaat waarborgt:
(a)de zichtbaarheid van de steunverlening in alle activiteiten in verband met door de Fondsen ondersteunde concrete acties, met bijzondere aandacht voor concrete acties van strategisch belang;
(a)de communicatie aan de burgers van de Unie over de rol en de verwezenlijkingen van de Fondsen via een portaalsite die toegang geeft tot alle programma's waar die lidstaat bij betrokken is.
Artikel 42
Embleem van de Unie
Lidstaten, beheersautoriteiten en begunstigden gebruiken het embleem van de Europese Unie overeenkomstig bijlage VIII bij hun activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie.
Artikel 43
Contactpersonen voor communicatie en netwerken
1.Elke lidstaat identificeert een communicatiecoördinator voor activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie met betrekking tot steunverlening uit de Fondsen, met inbegrip van programma's in het kader van de doelstelling Europese territoriale samenwerking (Interreg), als de lidstaat de beheersautoriteit gastland is voor de beheersautoriteit. De communicatiecoördinator coördineert de maatregelen inzake communicatie en zichtbaarheid voor verschillende programma's.
De communicatiecoördinator betrekt de volgende instanties bij de activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie:
(a)de vertegenwoordigingen van de Commissie en de liaisonbureaus van het Europees Parlement in de lidstaten; de Europe Direct-informatiecentra en andere netwerken; onderwijs- en onderzoeksinstellingen en
(b)andere relevante partners en instanties.
2.Elke beheersautoriteit identificeert een contactpersoon voor communicatie voor elk programma (programmacommunicatiemedewerker).
3.De Commissie beheert een netwerk van communicatiecoördinatoren, programmacommunicatiemedewerkers en vertegenwoordigers van de Commissie om informatie uit te wisselen over activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie.
Afdeling II
Transparantie van de uitvoering van de Fondsen en communicatie over programma's
Artikel 44
Verantwoordelijkheden van de beheersautoriteit
1.De beheersautoriteit zorgt binnen zes maanden na de goedkeuring van het programma voor een website met informatie over de programma's waarvoor zij verantwoordelijk is, met inbegrip van informatie over de doelstellingen, activiteiten, beschikbare financieringsmogelijkheden en verwezenlijkingen van het programma.
2.De beheersautoriteit publiceert op de in lid 1 bedoelde website uiterlijk één maand voor de oproep tot het indienen van voorstellen een korte samenvatting over de geplande en gepubliceerde oproepen tot het indienen van voorstellen, met daarin de volgende gegevens:
(a)geografisch gebied waarop de oproep tot het indienen van voorstellen betrekking heeft;
(b)betrokken beleidsdoelstelling of specifieke doelstelling;
(c)type subsidiabele aanvragers;
(d)totale bedrag aan steun voor de oproep;
(e)start- en einddatum van de oproep.
3.De beheersautoriteit stelt de lijst van voor ondersteuning door de Fondsen geselecteerde concrete acties openbaar te beschikking op de website in ten minste een van de officiële talen van de Unie en actualiseert deze lijst ten minste elke drie maanden. Elke concrete actie heeft een unieke code. Deze lijst bevat de volgende gegevens:
(a)in het geval van rechtspersonen, de naam van de begunstigde;
(b)als de begunstigde een natuurlijke persoon is, diens voornaam en de familienaam;
(c)voor concrete acties in het kader van het EFMZV in verband met een vissersvaartuig, het nummer van het vissersvaartuig in het vissersvlootregister van de Unie als bedoeld in Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie;
(d)naam van de concrete actie;
(e)doel en verwezenlijkingen van de concrete actie;
(f)startdatum van de concrete actie;
(g)verwachte of effectieve einddatum van de concrete actie;
(h)totale kosten van de concrete actie;
(i)betrokken fonds;
(j)betrokken specifieke doelstelling;
(k)het medefinancieringspercentage van de Unie;
(l)plaatsbepaling of geolocatie voor het land en de concrete actie;
(m)voor mobiele concrete acties of concrete acties op meerdere locaties, de locatie van de begunstigde als dat een rechtspersoon is; of de regio op NUTS 2-niveau, als de begunstigde een natuurlijke persoon is;
(n)interventietype voor de concrete actie in overeenstemming met artikel 67, lid 3, onder g).
De in de eerste alinea onder b), c) en k) bedoelde gegevens worden twee jaar na hun publicatie van de website verwijderd.
Voor door het EFMZV ondersteunde programma's worden de in de eerste alinea, onder b) en c) bedoelde gegevens uitsluitend gepubliceerd als die publicatie strookt met de nationale wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens.
4.De in de leden 2 en 3 bedoelde gegevens worden op de website gepubliceerd in openbare, machinaal leesbare formaten als bepaald in artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad waarin wordt toegestaan dat gegevens worden gesorteerd, doorzocht, geëxtraheerd, vergeleken en hergebruikt.
5.Voordat de gegevens overeenkomstig dit artikel worden gepubliceerd, stelt de beheersautoriteit de begunstigden ervan in kennis dat de gegevens openbaar zullen worden gemaakt .
6.De beheersautoriteit waarborgt dat alle materiaal op het vlak van communicatie en zichtbaarheid, ook op het niveau van de begunstigden, beschikbaar wordt gesteld op verzoek van instellingen, organen of agentschappen van de Unie en dat de Unie overeenkomstig bijlage VIII een niet-exclusief, onherroepelijk recht met vrijstelling van royalty's wordt verleend om dat materiaal en de bijhorende reeds bestaande rechten erop te gebruiken.
Artikel 45
Verantwoordelijkheden van begunstigden
1.Begunstigden en organen die financieringsinstrumenten ten uitvoer leggen, maken duidelijk dat steun is verleend uit de Fondsen, met inbegrip van middelen die overeenkomstig artikel 56 worden hergebruikt door:
(a)op de professionele website van de begunstigde of op de sociale media, indien die bestaan, een korte beschrijving – in verhouding tot de ontvangen steun – van de concrete actie op te nemen, met inbegrip van het doel en de resultaten ervan, en daarbij de nadruk te leggen op de financiële steun door de Unie;
(b)te zorgen voor een verklaring waarin op zichtbare wijze de steun uit de Fondsen in de verf wordt gezet op documenten en communicatiemateriaal over de uitvoering van de concrete actie, die worden gebruikt voor het publiek of voor deelnemers;
(c)een plaat of bord te plaatsen zodra de materiële uitvoering van de concrete actie die gepaard gaat met fysieke investeringen of de aankoop van materiaal van start gaat, over:
i)concrete acties met steun uit het EFRO en het Cohesiefonds waarvoor de totale kosten meer bedragen dan 500 000 EUR;
ii)concrete acties met steun uit het ESF+, het EFMZV, het AMIF en het BMVI waarvoor de totale kosten meer bedragen dan 100 000 EUR;
(d)voor concrete acties die niet onder punt c) vallen, ten minste één affiche of elektronisch beeldscherm (minimaal in A3-formaat) met informatie over de concrete actie met vermelding van de steun uit de Fondsen, op een voor het publiek zichtbare plek te plaatsen;
(e)voor concrete acties van strategisch belang en concrete acties waarvan de totale kosten meer bedragen van 10 000 000 EUR, een communicatie-evenement ter organiseren en de Commissie en de bevoegde beheersautoriteit daar tijdig bij te betrekken.
Deze vereiste is niet van toepassing voor concrete acties die worden ondersteund in het kader van de specifieke doelstelling bepaald in artikel 4, lid 1, onder c), punt vii) van de ESF+-verordening.
2.Voor fondsen voor kleinschalige projecten zorgt de begunstigde ervoor dat de eindbegunstigden voldoen aan de in lid 1 vastgestelde vereisten.
Voor financieringsinstrumenten zorgt de begunstigde ervoor dat de eindbegunstigden voldoen aan de in lid 1, onder c), vastgestelde vereisten.
3.Wanneer de begunstigde de in artikel 42 of in het eerste en tweede lid van dit artikel vermelde verplichtingen niet nakomt, past de lidstaat een financiële correctie toe door maximaal 5 % van de bijdrage van de Fondsen aan de betrokken concrete actie in te trekken.
Titel V
Financiële steun uit de Fondsen
HOOFDSTUK 1
Vormen van bijdragen van de Unie
Artikel 46
Vormen van bijdragen van de Unie aan programma's
De bijdragen van de Unie kan de volgende vormen hebben:
(a)financiering die geen verband houdt met kosten van de betrokken concrete acties overeenkomstig artikel 89 en die gebaseerd is op een van de volgende aspecten:
i)de naleving van de voorwaarden;
ii)het boeken van resultaten;
(b)vergoeding van subsidiabele kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt door de begunstigden of de particuliere partner van concrete PPP-acties en die zijn betaald voor de uitvoering van concrete acties;
(c)eenheidskosten overeenkomstig artikel 88 die alle of bepaalde van tevoren duidelijk omschreven specifieke categorieën subsidiabele kosten dekken op basis van een vast bedrag per eenheid;
(d)vaste bedragen overeenkomstig artikel 88 die alle of bepaalde van tevoren duidelijk omschreven specifieke categorieën subsidiabele kosten dekken;
(e)financiering volgens een vast percentage overeenkomstig artikel 88 die, door toepassing van een percentage, van tevoren duidelijk omschreven specifieke categorieën subsidiabele kosten dekt;
(f)een combinatie van de onder a) tot en met e) genoemde vormen.
HOOFDSTUK IIVormen van steun door de lidstaten
Artikel 47
Vormen van steun
Lidstaten gebruiken de bijdrage uit de Fondsen om begunstigden steun te verlenen in de vorm van subsidies, financieringsinstrumenten of prijzen of een combinatie daarvan.
Afdeling I
Vormen van subsidies
Artikel 48
Vormen van subsidies
1.Subsidies van de lidstaten kunnen in de volgende vormen worden verleend:
(a)vergoeding van subsidiabele kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt door een begunstigde of de particuliere partner van concrete PPP-acties en die zijn betaald voor de uitvoering van concrete acties, met inbegrip van bijdragen in natura en afschrijvingskosten;
(b)tegemoetkoming in de eenheidskost;
(c)vast bedrag;
(d)financiering volgens een vast percentage;
(e)een combinatie van de onder a) tot en met d) bedoelde subsidievormen, op voorwaarde dat elke vorm verschillende categorieën kosten dekt of dat zij gebruikt worden voor verschillende projecten die deel uitmaken van een concrete actie of voor opeenvolgende fasen van een concrete actie.
Wanneer de totale kostprijs van een concrete actie niet meer bedraagt dan 200 000 EUR, bestaat de bijdrage aan de begunstigde uit het EFRO, het ESF+, het AMIF, het ISF en het BMVI uit eenheidskosten of vaste bedragen of bevat deze vaste percentages, behalve voor concrete acties waarvoor de steun staatssteun vormt. Indien gebruik wordt gemaakt van financiering volgens een vast percentage, kunnen alleen de kostencategorieën waarop een vast percentage van toepassing is, worden terugbetaald in overeenstemming met lid 1, onder a).
Daarnaast kunnen de aan deelnemers betaalde vergoedingen en lonen worden terugbetaald in overeenstemming met lid 1, onder a).
2.De bedragen voor de in lid 1, onder b), c) en d), genoemde vormen van subsidies worden vastgesteld op één van de hierna genoemde manieren:
(a)een eerlijke, billijke en verifieerbare berekeningsmethode op basis van:
i) statistische gegevens, andere objectieve informatie of een deskundige beoordeling;
ii) de geverifieerde historische gegevens van individuele begunstigden;
iii) de toepassing van de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van individuele begunstigden;
(b)een ontwerpbegroting, vastgesteld per individueel geval en van tevoren overeengekomen door het orgaan dat de concrete actie selecteert, wanneer de totale kosten van de concrete actie niet meer bedragen van 200 000 EUR;
(c)conform de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die van toepassing zijn voor beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke soorten verrichtingen;
(d)conform de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die worden toegepast op grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor soortgelijke soorten verrichtingen;
(e)in deze verordening of de fondsspecifieke voorschriften vastgestelde vaste percentages en specifieke methodes.
Artikel 49
Financiering met een vast percentage van indirecte kosten voor subsidies
Indien een vast percentage wordt gebruikt om de indirecte kosten van een concrete actie te dekken, is dat gebaseerd op een van de volgende:
(a)een vast percentage van maximaal 7 % van de subsidiabele directe kosten; in dat geval moet de betrokken lidstaat geen berekening uitvoeren om na te gaan welk percentage van toepassing is;
(b)een vast percentage van maximaal 15 % van de subsidiabele directe personeelskosten; in dat geval moet de betrokken lidstaat geen berekening uitvoeren om na te gaan welk percentage van toepassing is;
(c)een vast percentage van maximaal 25 % van de subsidiabele directe kosten, als dat percentage overeenkomstig artikel 48, lid 2, onder a), wordt berekend.
Daarnaast kan, indien een lidstaat een vast percentage heeft berekend overeenkomstig artikel 67, lid 5, onder a) van Verordening (EU) nr. 1303/2013, het vaste percentage worden gebruikt voor een soortgelijke concrete actie voor de toepassing van punt c).
Artikel 50
Directe personeelskosten voor subsidies
1.De directe personeelskosten van een concrete actie kunnen worden berekend als een vast percentage van maximaal 20 % van de andere directe kosten dan de directe personeelskosten van die concrete actie, zonder verplichting voor de lidstaat om te berekenen welk percentage van toepassing is, mits de directe kosten van de concrete actie geen overheidsopdrachten voor werken of voor leveringen of diensten omvatten waarvan de waarde de drempels overschrijdt die zijn vastgesteld in artikel 4 van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad of in artikel 15 van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad.
Voor het AMIF, het ISF en het BMVI worden alle kosten waarvoor een overheidsopdracht is uitgeschreven en de directe personeelskosten van die concrete actie uitgesloten van de grondslag voor de berekening van het vaste percentage.
2.Om de directe personeelskosten te bepalen kan een uurtarief worden berekend op een van de volgende manieren:
(a)door de meest recente met documenten gestaafde jaarlijkse bruto arbeidskosten te delen door 1720 uren voor voltijdse werknemers, of door een overeenkomstig pro rata van 1720 uren voor deeltijdse werknemers;
(b)door de meest recente met documenten gestaafde maandelijkse bruto arbeidskosten te delen door de maandelijkse werktijd van de betrokken persoon overeenkomstig de in het arbeidscontract vermelde nationale wetgeving.
3.Bij de toepassing van het overeenkomstig lid 2 berekende uurtarief mag het totale aantal voor een bepaald jaar of een bepaalde maand per persoon gedeclareerde uren niet hoger liggen dan het aantal uren dat voor de berekening van dat uurtarief is gebruikt.
4.Wanneer de jaarlijkse bruto arbeidskosten niet bekend zijn, kunnen die kosten worden afgeleid uit de beschikbare met documenten gestaafde bruto arbeidskosten of uit het arbeidscontract, omgerekend naar een periode van 12 maanden.
5.Personeelskosten voor personen die deeltijds aan de concrete actie werken kunnen worden berekend als een vast percentage van de bruto arbeidskosten, overeenkomstig het vaste percentage van de tijd dat zij per maand aan de concrete actie hebben gewerkt en zonder verplichting om een afzonderlijk arbeidstijdregistratiesysteem op te zetten. De werkgever stelt voor de werknemers een document op met vermelding van dat vaste percentage.
Artikel 51
Financiering met een vast percentage van subsidiabele kosten, andere dan directe personeelskosten, met betrekking tot subsidies
1.Een vast percentage van maximaal 40 % van de subsidiabele directe personeelskosten kan worden gebruikt om de overige subsidiabele kosten van een concrete actie te dekken. De lidstaat is niet verplicht te berekenen welk percentage van toepassing is.
2.Voor concrete acties die door het AMIF, het ISF, het BMVI, het ESF+ en het EFRO worden ondersteund, worden lonen en aan deelnemers betaalde vergoedingen beschouwd als extra subsidiabele kosten, bovenop het vaste percentage.
3.Het in lid 1 van dit artikel bedoelde vaste percentage wordt niet toegepast op personeelskosten die op basis van een vast percentage zijn berekend als bedoeld in artikel 50, lid 1.
Afdeling II
Financieringsinstrumenten
Artikel 52
Financieringsinstrumenten
1.Beheersautoriteiten kunnen in het kader van een of meerdere programma's programmabijdragen verstrekken aan financieringsinstrumenten die op nationaal, regionaal, transnationaal of grensoverschrijdend niveau in het leven zijn geroepen en door of onder de verantwoordelijkheid van de managementautoriteit worden beheerd, die bijdragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen.
2.Met financieringsinstrumenten wordt aan eindontvangers uitsluitend steun verstrekt voor nieuwe investeringen die naar verwachting financieel levensvatbaar zijn, bijvoorbeeld door inkomsten of besparingen te genereren, en waarvoor op de markt niet voldoende financiering te vinden is.
3.Steun uit de Fondsen via financieringsinstrumenten is gebaseerd op een ex-ante beoordeling opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit. De ex-ante beoordeling wordt in ieder geval voltooid voordat de beheersautoriteit besluit een financieringsinstrument te voorzien van programmabijdragen.
De ex-ante beoordeling omvat ten minste de volgende elementen:
(a)het voorgestelde bedrag aan programmabijdragen aan een financieringsinstrument en het verwachte hefboomeffect;
(b)de voorgestelde financiële producten die zullen worden aangeboden, met inbegrip van de mogelijke noodzaak van een gedifferentieerde behandeling van investeerders;
(c)de voorgestelde doelgroep van eindontvangers;
(d)de verwachte bijdrage van het financieringsinstrument aan het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen.
De ex-ante beoordeling kan worden herzien of bijgewerkt en kan betrekking hebben op een deel of het geheel van het grondgebied van de lidstaat en kan gebaseerd zijn op bestaande of bijgewerkte ex-ante beoordelingen.
4.Steun aan de eindontvangers kan worden gecombineerd met een andere bijdrage van de Unie, zelfs uit hetzelfde fonds, en kan betrekking hebben op dezelfde uitgavenpost. In dat geval wordt de steun uit het fonds, als onderdeel van een concrete actie van een financieringsinstrument, niet bij de Commissie gedeclareerd om steun te ontvangen in een andere vorm, uit een ander fonds of uit een ander instrument van de Unie.
5.Financieringsinstrumenten kunnen worden gecombineerd met aanvullende programmaondersteuning in de vorm van subsidies als concrete actie in één enkel financieringsinstrument, met één financieringsovereenkomst, waarbij beide verschillende vormen van steun worden verstrekt door de instantie die het financieringsinstrument uitvoert. In dat geval gelden de op de financieringsinstrumenten toepasselijke regels voor die concrete actie in één enkel financieringsinstrument.
6.In het geval van gecombineerde steun in het kader van lid 4 en lid 5, wordt voor elke bron van steun een aparte administratie bijgehouden.
7.De som van de gecombineerde steunvormen overschrijft het totale bedrag van die uitgavenpost niet. Subsidies worden niet gebruikt om steun uit financieringsinstrumenten terug te betalen. Financieringsinstrumenten worden niet gebruikt om subsidies te voorfinancieren.
Artikel 53
Uitvoering van financieringsinstrumenten
1.Door de beheersautoriteit beheerde financieringsinstrumenten kunnen alleen leningen of garanties verstrekken. De beheersautoriteit bepaalt de voorwaarden inzake de programmabijdragen voor het financieringsinstrument in een strategiedocument dat alle in bijlage IX vastgelegde elementen bevat.
2.Onder de verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit beheerde financieringsinstrumenten kunnen worden ingesteld op een van de volgende wijzen:
(a)een investering van programmamiddelen in het kapitaal van een juridische entiteit;
(b)afzonderlijke financiële gehelen of fiduciaire rekeningen binnen een instelling.
De beheersautoriteit selecteert de instantie die een financieringsinstrument uitvoert.
Wanneer de door de beheersautoriteit geselecteerde instantie een holdingfonds uitvoert, kan die instantie andere instanties selecteren om een specifiek fonds uit te voeren.
3.De voorwaarden van programmabijdragen aan financieringsinstrumenten die overeenkomstig lid 2 worden uitgevoerd, worden ingesteld in financieringsovereenkomsten tussen:
(a) in voorkomend geval de naar behoren gemachtigde vertegenwoordigers van de beheersautoriteit en de instantie die een holdingfonds uitvoert;
(b)de naar behoren gemachtigde vertegenwoordigers van de managementautoriteit of, in voorkomend geval, de instantie die een holdingfonds uitvoert en de instantie die een specifiek fonds uitvoert.
Deze financieringsovereenkomsten bevatten de in bijlage IX vermelde elementen.
4.De financiële aansprakelijkheid van de beheersautoriteit ligt niet hoger dan het door de beheersautoriteit in het kader van de financieringsovereenkomsten aan het financieringsinstrument toegewezen bedrag.
5.De instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren, of in het kader van garanties, de instantie die de onderliggende lening verstrekt, selecteren de eindontvangers, daarbij terdege rekening houdend met de programmadoelstellingen en het potentieel voor de financiële levensvatbaarheid van de investering zoals die in het bedrijfsplan of een gelijkwaardig document wordt gemotiveerd. De selectie van de eindontvangers is transparant, wordt gemotiveerd door de aard van de actie en geeft geen aanleiding tot een belangenconflict.
6.Er mag, in overeenstemming met de fondsspecifieke voorschriften, op het niveau van het holdingfonds, de specifieke fondsen of de investeringen in eindontvangers, nationale medefinanciering worden verstrekt. Wanneer nationale medefinanciering wordt verstrekt op het niveau van investeringen in eindontvangers, bewaart de instantie die de financieringsinstrumenten uitvoert, bewijsstukken die de subsidiabiliteit van de onderliggende uitgaven aantonen.
7.De beheersautoriteit die het financieringsinstrument beheert overeenkomstig lid 2, of de instantie die het financieringsinstrument uitvoert bij het beheer van het financieringsinstrument overeenkomstig lid 3, houdt afzonderlijke rekeningen bij of gebruikt een boekhoudkundige code per prioriteit en per regiocategorie voor elke programmabijdrage en apart voor respectievelijk in artikel 54 en artikel 56 bedoelde middelen.
Artikel 54
Rente en andere voordelen als gevolg van steun uit de Fondsen aan financieringsinstrumenten
1.Aan financieringsinstrumenten betaalde steun uit de Fondsen wordt geplaatst op rentedragende rekeningen bij financiële instellingen in de lidstaten en wordt beheerd in overeenstemming met actief beheer van de kasmiddelen en gezond financieel beheer.
2.Rente en andere voordelen die kunnen worden toegeschreven aan steun uit de Fondsen die aan financieringsinstrumenten is betaald, moeten worden gebruikt voor dezelfde doeleinden als de oorspronkelijke steun uit de Fondsen, hetzij binnen hetzelfde financieringsinstrument hetzij, na de vereffening van dat financieringsinstrument, in andere financieringsinstrumenten of andere vormen van steun, tot aan het einde van de subsidiabiliteitsperiode.
3.De in lid 2 bedoelde rente en andere voordelen die niet in overeenstemming met die bepaling zijn gebruikt, worden afgetrokken van de subsidiabele uitgaven.
Artikel 55
Gedifferentieerde behandeling van investeerders
1.Steun uit de Fondsen voor financieringsinstrumenten die in eindontvangers wordt geïnvesteerd, en andere door die investeringen gegenereerde inkomsten, die toe te schrijven zijn aan de steun uit de Fondsen, kunnen worden gebruikt voor een gedifferentieerde behandeling van investeerders die volgens het beginsel van de markteconomie werken door een passende deling van de risico's en de winsten.
2.Het niveau van een dergelijke gedifferentieerde behandeling ligt niet hoger dan wat nodig is om stimulansen te creëren voor het aantrekken van private middelen, vastgesteld door een concurrentieprocedure of een onafhankelijke beoordeling.
Artikel 56
Hergebruik van middelen die kunnen worden toegeschreven aan de steun uit de Fondsen
1. Middelen die voor het einde van de subsidiabiliteitsperiode aan financieringsinstrumenten worden terugbetaald uit uitvesteringen in eindontvangers of doordat middelen vrijkomen die voor garantiecontracten zijn vastgelegd, met inbegrip van terugbetaald kapitaal en andere gegenereerde inkomsten die zijn toe te schrijven aan de steun uit de Fondsen, worden hergebruikt voor dezelfde of andere financieringsinstrumenten voor verdere investeringen in eindontvangers, onder dezelfde specifieke doelstelling of doelstellingen en voor beheerskosten en -vergoedingen die met dergelijke investeringen samenhangen.
2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de in lid 1 bedoelde middelen die aan financieringsinstrumenten worden terugbetaald in een periode van ten minste acht jaar na het verstrijken van de subsidiabiliteitsperiode, worden hergebruikt overeenkomstig de beleidsdoelstellingen van het programma of de programma's in het kader waarvan zij werden opgezet, binnen hetzelfde financieringsinstrument dan wel als deze middelen niet meer tot het financieringsinstrument behoren, binnen andere financieringsinstrumenten of andere steunvormen.
HOOFDSTUK III
Subsidiabiliteitsregels
Artikel 57
Subsidiabiliteit
1.De subsidiabiliteit van de uitgaven wordt op basis van de nationale voorschriften bepaald, tenzij specifieke voorschriften zijn vastgesteld in of op grond van deze verordening of de fondsspecifieke verordeningen.
2.Uitgaven komen voor een bijdrage uit de Fondsen in aanmerking als zij zijn gedaan door een begunstigde of de particuliere partner van een concrete PPP-actie en zijn betaald tussen de datum van indiening van het programma bij de Commissie of, als dat eerder is, 1 januari 2021, en 31 december 2029.
Voor kosten die worden terugbetaald op grond van artikel 48, lid 1, onder b) en c), moeten de acties die de basis voor de vergoeding vormen, tussen de datum van indiening van het programma bij de Commissie of, als dat eerder is, 1 januari 2021, en 31 december 2029 zijn uitgevoerd.
3.Voor het EFRO worden uitgaven die betrekking hebben op concrete acties in meer dan een regiocategorie als bepaald in artikel 102, lid 2, binnen een lidstaat, pro rata toegewezen aan de desbetreffende regiocategorieën op basis van objectieve criteria.
Voor het ESF+ dragen uitgaven die betrekking hebben op concrete acties bij aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het programma.
4.Een concrete actie of een deel van een concrete actie kan buiten een lidstaat worden uitgevoerd, ook indien dit buiten het grondgebied van de Unie is, mits de concrete actie bijdraagt tot de doelstellingen van het programma.
5.Voor subsidies in de vorm bedoeld in artikel 48, lid 1, onder b), c) en d), zijn de uitgaven die voor een bijdrage uit de Fondsen in aanmerking komen, gelijk aan de overeenkomstig artikel 48, lid 2, berekende bedragen.
6.Concrete acties die fysiek voltooid zijn of volledig ten uitvoer zijn gelegd voordat de financieringsaanvraag in het kader van het programma bij de beheersautoriteit is ingediend, worden niet voor steun uit de Fondsen geselecteerd, ongeacht of alle betrokken betalingen zijn verricht.
7.Als uitgaven subsidiabel worden doordat een programma wordt gewijzigd, zijn zij subsidiabel vanaf de datum waarop het verzoek tot wijziging bij de Commissie is ingediend.
Voor het EFRO en het Cohesiefonds is dat het geval als een nieuw interventietype als bedoeld in bijlage I, tabel 1, wordt toegevoegd aan het programma, en voor het AMIF, het ISF en het BMVI als een nieuw interventietype als bedoeld in de fondsspecifieke verordeningen wordt toegevoegd aan het programma.
Wanneer een programma wordt gewijzigd om te reageren op natuurrampen, kan het programma bepalen dat de uitgaven in verband met die wijziging subsidiabel zijn vanaf de datum waarop de natuurramp plaatsvond.
8.Wanneer een nieuw programma wordt goedgekeurd in het kader van de tussentijdse evaluatie overeenkomstig artikel 14, zijn de uitgaven subsidiabel vanaf de datum waarop het verzoek bij de Commissie is ingediend.
9.Voor een concrete actie mag steun worden ontvangen uit een of meer Fondsen, uit een of meer programma's en uit andere instrumenten van de Unie. In dat geval worden uitgaven die zijn gedeclareerd in een betalingsaanvraag voor een van de Fondsen, voor geen de volgende gevallen gedeclareerd:
(a)steun uit een ander fonds of instrument van de Unie;
(b)steun uit hetzelfde fonds in het kader van een ander programma.
Het bedrag van de in de betalingsaanvraag voor een fonds op te nemen uitgave kan voor elk fonds en voor het betrokken programma of de betrokken programma's pro rata worden berekend overeenkomstig het document waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.
Artikel 58
Niet-subsidiabele kosten
1.De volgende kosten komen niet in aanmerking voor een bijdrage uit de Fondsen:
(a)debetrente, behalve met betrekking tot subsidies verleend in de vorm van een rentesubsidie of een subsidie voor garantievergoedingen;
(b)de aankoop van grond voor een bedrag van meer dan 10 % van de totale subsidiabele uitgaven in verband met de betrokken concrete actie; voor verwaarloosde gebieden en voormalige industriezones met gebouwen wordt die grens opgetrokken tot 15 %; voor garanties zijn deze percentages van toepassing op het bedrag van de onderliggende lening;
(c)belasting over de toegevoegde waarde (btw), behalve voor concrete acties waarvan de totale kostprijs lager is dan 5 000 000 EUR.
Voor punt b) zijn deze limieten niet van toepassing op concrete acties ten behoeve van milieubehoud.
2.In de fondsspecifieke verordeningen kunnen extra kosten worden vastgesteld die niet in aanmerking komen voor een bijdrage uit dat fonds.
Artikel 59
Duurzaamheid van concrete acties
1.De lidstaat betaalt de bijdrage uit de Fondsen aan een con, met inbegrip van investeringen in infrastructuur of productieve investeringen, terug wanneer binnen vijf jaar na de eindbetaling aan de begunstigde of in voorkomend geval binnen een in de voorschriften betreffende staatssteun gestelde termijn, deze concrete actie onderworpen is aan een van de volgende gebeurtenissen:
(a)een beëindiging of verplaatsing van een productieactiviteit;
(b)een verandering in de eigendom van een infrastructuurvoorziening waardoor een onderneming of een overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel behaalt;
(c)een substantiële verandering in de aard, de doelstellingen of de uitvoeringsvoorwaarden waardoor de oorspronkelijke doelstellingen worden ondermijnd.
De lidstaat kan de in de eerste alinea vastgestelde termijn verkorten tot drie jaar bij behoud van investeringen of door kleine en middelgrote ondernemingen gecreëerde banen.
2.Voor door het ESF+ ondersteunde concrete acties wordt de bijdrage uit het ESF+ alleen terugbetaald als de acties onderworpen zijn aan een verplichting tot behoud van de investering krachtens de voorschriften betreffende staatssteun.
3.De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op concrete acties waarvan een productieactiviteit wordt beëindigd wegens een niet-frauduleus faillissement.
Artikel 60
Verplaatsing
1.Uitgaven voor verplaatsing als bedoeld in artikel 2, lid 26, komen niet in aanmerking voor een bijdrage uit de Fondsen.
2.Wanneer een bijdrage uit de Fondsen staatssteun vormt, vergewist de beheersautoriteit zich ervan dat de bijdrage geen ondersteuning is van verplaatsing overeenkomstig artikel 14, lid 16, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie.
Artikel 61
Specifieke subsidiabiliteitsvoorschriften voor subsidies
1.Bijdragen in natura in de vorm van de verstrekking van werken, goederen, diensten, land en onroerend goed waarvoor geen door facturen of documenten met vergelijkbare bewijskracht gestaafde betaling is gedaan, kunnen in aanmerking komen mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
(a)de aan de concrete actie betaalde overheidssteun die bijdragen in natura omvat, is aan het einde van de concrete actie niet hoger dan de totale subsidiabele uitgaven, exclusief bijdragen in natura;
(b)de aan bijdragen in natura toegekende waarde is niet hoger dan de kosten die gewoonlijk op de desbetreffende markt worden aanvaard;
(c)de waarde en de verstrekking van de bijdrage in natura kunnen onafhankelijk worden beoordeeld en geverifieerd;
(d)bij verstrekking van grond of onroerend goed kan een betaling worden gedaan met het oog op een huurovereenkomst voor een nominaal bedrag per jaar dat niet meer bedraagt dan een enkele eenheid van de valuta van de betreffende lidstaat;
(e)bij bijdragen in natura in de vorm van onbetaalde arbeid, wordt de waarde van de arbeid bepaald aan de hand van de gecontroleerde werkelijke arbeidstijd en de hoogte van de beloning voor soortgelijke arbeid.
De waarde van de grond of het onroerend goed als bedoeld in dit artikel, eerste alinea, onder d), wordt gecertificeerd door een onafhankelijke gekwalificeerde deskundige of een hiertoe gemachtigde officiële instantie en bedraagt niet meer dan de artikel 58, lid 1, onder b), bedoelde bovengrens.
2.Afschrijvingskosten waarvoor geen door facturen gestaafde betaling is gedaan, kunnen in aanmerking komen mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
(a)de subsidiabiliteitsvoorschriften van het programma staan dit toe;
(b)het uitgavenbedrag wordt naar behoren gestaafd door ondersteunende documenten met dezelfde bewijskracht als facturen voor subsidiabele kosten wanneer die kosten in de in artikel 48, lid 1, onder a), bedoelde vorm werden vergoed;
(c)de kosten hebben uitsluitend betrekking op de steunperiode voor de concrete actie;
(d)er is geen overheidssubsidie verleend voor de aanschaf van de afgeschreven activa.
Artikel 62
Specifieke subsidiabiliteitsvoorschriften voor financieringsinstrumenten
1.De subsidiabele uitgaven voor een financieel instrument zijn het totaalbedrag aan programmabijdragen die zijn betaald aan, of, in het geval van garanties die zijn gereserveerd zoals overeengekomen in garantiecontracten, door het financieringsinstrument binnen de subsidiabiliteitsperiode, waar dat bedrag komt overeen met:
(a)betalingen aan eindontvangers, in geval van leningen, investeringen in eigen vermogen of investeringen in quasi-eigenvermogen;
(b)middelen die gereserveerd zijn zoals overeengekomen in garantiecontracten, ongeacht of ze nog uitstaan of reeds verlopen zijn, om aan mogelijke aanspraken op garanties voor verliezen te kunnen voldoen, berekend op grond van een multiplicatorratio dat een meervoudig bedrag dekt van onderliggende uitgekeerde nieuwe leningen of investeringen in eigen vermogen of in quasi-eigen vermogen van eindontvangers;
(c)betalingen aan, of ten voordele van eindontvangers, wanneer financieringsinstrumenten worden gecombineerd met een andere bijdrage van de Unie in één enkel financieringsinstrument overeenkomstig artikel 52, lid 5;
(d)betalingen van beheersvergoedingen en vergoedingen van de beheerskosten die de instanties die het financieringsinstrument uitvoeren, verschuldigd zijn.
2.Voor de toepassing van lid 1, onder b), wordt de multiplicatorratio vastgesteld in een prudente ex-ante risicobeoordeling en overeengekomen in de desbetreffende financieringsovereenkomst. De multiplicatorratio kan worden herzien indien latere veranderingen van de marktomstandigheden dat rechtvaardigen. Een dergelijke herziening heeft geen terugwerkende kracht.
3.Voor de toepassing van lid 1, onder d), zijn de beheersvergoedingen gebaseerd op prestaties. Indien een instantie die een holdingfonds en/of specifieke fondsen uitvoert, overeenkomstig artikel 53, lid 3, wordt geselecteerd door middel van een rechtstreekse gunning van een opdracht, is het bedrag van de aan deze instanties betaalde beheerskosten en -vergoedingen dat kan worden gedeclareerd als subsidiabele uitgave onderworpen aan een drempel van maximaal 5 % van het totaalbedrag van programmabijdragen die zijn uitbetaald aan eindontvangers in de vorm van leningen, investeringen in eigen vermogen of investeringen in quasi-eigenvermogen, of bedragen die als overeengekomen in garantiecontracten zijn gereserveerd.
Die drempel is niet van toepassing wanneer de instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren door middel van een openbare aanbesteding zijn geselecteerd in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving, en de openbare aanbesteding de noodzaak van hogere beheerskosten en -vergoedingen aantoont.
4.Afsluitprovisies die geheel of gedeeltelijk aan de eindontvanger worden berekend, gelden niet als subsidiabele uitgave.
5.De overeenkomstig lid 1 gedeclareerde subsidiabele uitgaven bedragen niet meer dan de som van het totale bedrag aan ondersteuning uit de Fondsen dat voor de toepassing van dit lid is betaald en de bijhorende nationale medefinanciering.
Titel VI
Beheer en controle
HOOFDSTUK 1
Algemene regels voor beheer en controle
Artikel 63
Verantwoordelijkheden van de lidstaten
1.De lidstaten beschikken over beheers- en controlesystemen voor hun programma's overeenkomstig deze titel en zij waarborgen dat die systemen functioneren overeenkomstig de beginselen van gezond financieel beheer en de in bijlage X opgesomde fundamentele eisen.
2.De lidstaten zorgen voor de wettigheid en regelmatigheid van in de rekeningen opgenomen uitgaven die bij de Commissie zijn ingediend, en treffen alle nodige maatregelen om onregelmatigheden, met inbegrip van fraude, te voorkomen, op te sporen, te verbeteren en te rapporteren.
3.De lidstaten nemen op verzoek van de Commissie de nodige maatregelen om de doeltreffende werking van hun beheers- en controlesysteem en de wettigheid en regelmatigheid van de bij de Commissie ingediende uitgaven te waarborgen. Als een dergelijke maatregel een audit is, kunnen ambtenaren van de Commissie of hun gemachtigde vertegenwoordigers daaraan deelnemen.
4.De lidstaten waarborgen de kwaliteit en de betrouwbaarheid van het monitoringsysteem en van de gegevens over indicatoren.
5.De lidstaten beschikken over systemen en procedures om te waarborgen dat alle voor het in bijlage IX bedoelde auditspoor benodigde documenten worden bewaard overeenkomstig de in artikel 76 bepaalde vereisten.
6.De lidstaten beschikken over regelingen die ervoor zorgen dat klachten over de Fondsen daadwerkelijk worden onderzocht. Op verzoek van de Commissie onderzoeken zij de bij de Commissie ingediende klachten die in het toepassingsgebied van hun programma's vallen en zij informeren de Commissie over de resultaten van de onderzoeken.
Voor de toepassing van dit artikel dekken klachten elk geschil tussen potentiële en geselecteerde begunstigden met betrekking tot de voorgestelde of geselecteerde concrete actie en alle geschillen met derde partijen over de tenuitvoerlegging van het programma of de concrete acties daarvan, ongeacht de verwijzing naar de rechtsmiddelen krachtens het nationale recht.
7.De lidstaten zorgen ervoor dat de uitwisseling van alle informatie tussen de begunstigden en de programma-autoriteiten door middel van elektronische systemen voor gegevensuitwisseling overeenkomstig bijlage XII kan plaatsvinden.
Voor door het EFMZV, het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's is de eerste alinea van toepassing vanaf 1 januari 2023.
Het eerste lid is niet van toepassing op in artikel [4, lid 1, onder c), vii)], van de ESF+-verordening bedoelde programma's.
8.De lidstaten zorgen ervoor dat de officiële uitwisseling van alle informatie met de Commissie plaatsvindt door middel van elektronische systemen voor gegevensuitwisseling overeenkomstig bijlage XIII.
9.Elke lidstaat stelt, na de goedkeuring van het programma ten laatste bij de indiening van de aanvraag voor de eindbetaling voor het eerste boekjaar en uiterlijk op 30 juni 2023, een beschrijving op van het beheers- en controlesysteem overeenkomstig het in bijlage XIV opgenomen model. Zij past die beschrijving aan aan latere wijzigingen.
10.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 107 gedelegeerde handelingen goed te keuren die lid 2 van dit artikel aanvullen door de criteria vast te stellen ter bepaling van de te rapporteren gevallen van onregelmatigheden en te verstrekken gegevens.
11.De Commissie keurt een uitvoeringshandeling goed om het model op te stellen dat moet worden gebruikt voor de rapportering van onregelmatigheden in overeenstemming met de in artikel 109, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure om eenvormige voorwaarden te garanderen voor de uitvoering van dit artikel.
Artikel 64
Bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie
1.De Commissie vergewist zich ervan dat de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die aan deze verordening voldoen en dat die systemen tijdens de uitvoering van de programma’s doeltreffend functioneren. De Commissie stelt een auditstrategie en een auditplan op op basis van een risicobeoordeling.
De Commissie en de auditinstanties coördineren hun auditplannen.
2.De audits van de Commissie worden uitgevoerd tot drie jaar na de goedkeuring van de rekeningen waar de betreffende uitgave in was begrepen. Deze termijn is niet van toepassing op concrete acties waarvoor een vermoeden van fraude bestaat.
3.Voor het verrichten van hun audits krijgen de ambtenaren van de Commissie of hun gemachtigde vertegenwoordigers inzage in alle noodzakelijke gegevens, documenten en metagegevens over de door de Fondsen gesteunde concrete acties of over de beheers- en controlesystemen en krijgen zij kopieën in de specifiek gevraagde formaten.
4.Voor controles ter plaatse geldt eveneens het volgende:
(a)behalve in dringende gevallen stelt de Commissie de bevoegde programma-autoriteit ten minste twaalf werkdagen van tevoren in kennis van de controle. Aan deze audits mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen;
(b)wanneer door de toepassing van nationale bepalingen bepaalde handelingen voorbehouden worden aan daartoe door nationale wetgeving specifiek aangewezen functionarissen, hebben ambtenaren van de Commissie en gemachtigde vertegenwoordigers inzage in de aldus verkregen informatie, onverminderd de bevoegdheden van nationale gerechtelijke instanties en met volledige inachtneming van de grondrechten van de betrokken rechtssubjecten;
(c)de Commissie zendt de voorlopige auditbevindingen in ten minste één officiële taal van de Unie uiterlijk drie maanden na de laatste dag van de audit aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat;
(d)de Commissie zendt het auditverslag in ten minste één officiële taal van de Unie uiterlijk drie maanden na de laatste dag van ontvangst van een volledig antwoord van de bevoegde autoriteit van de lidstaat op de voorlopige auditbevindingen.
De Commissie kan de onder c) en d) bedoelde termijnen met drie maanden verlengen.
Artikel 65
Programma-autoriteiten
1.Voor de toepassing van artikel [63, lid 3], van het Financieel Reglement, identificeert de lidstaat voor elk programma een beheersautoriteit en een auditautoriteit. Wanneer een lidstaat gebruikt maakt van de in artikel 66, lid 2, bedoelde mogelijkheid, wordt de desbetreffende instantie geïdentificeerd als een programma-autoriteit. Deze autoriteiten kunnen voor meerdere programma's verantwoordelijk zijn.
2.De auditautoriteit is een openbare autoriteit die volledig onafhankelijk is van de geauditeerde.
3.De beheersautoriteit kan een of meer intermediaire instanties aanwijzen om bepaalde taken onder haar verantwoordelijk uit te voeren. Regelingen tussen de beheersautoriteit en intermediaire instanties worden schriftelijk vastgelegd.
4.Lidstaten waarborgen dat het beginsel van scheiding van functies tussen en binnen de programma-autoriteiten in acht wordt genomen.
5.De instantie die het in artikel [11] van Verordening EU (...) [Horizon Europa deelnameregels] bedoelde medefinanciering voor het programma uitvoeren, worden geïdentificeerd als een intermediaire instantie door de beheersautoriteit van het desbetreffende programma, overeenkomstig lid 3.
HOOFDSTUK II
Standaard beheer- en controlesystemen
Artikel 66
Functies van de beheersautoriteit
1.De beheersautoriteit is verantwoordelijk voor het beheer van het programma met het oog op het bereiken van de doelstellingen van het programma. Zij heeft met name de volgende functies:
(a)acties selecteren in overeenstemming met artikel 67;
(b)programmabeheerstaken uitvoeren in overeenstemming met artikel 68;
(c)de werkzaamheden van het toezichtcomité ondersteunen in overeenstemming met artikel 69;
(d)toezicht houden op intermediaire instanties;
(e)in een elektronisch systeem de gegevens van elke concrete actie registreren en opslaan voor toezicht, evaluatie, financieel beheer, controles en audits, en de beveiliging, integriteit en vertrouwelijkheid van de gegevens en de authenticatie van gebruikers waarborgen.
2.De lidstaat kan de in artikel 70 bedoelde boekhoudfunctie toevertrouwen aan de beheersautoriteit of een andere instantie.
3.Voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's wordt de boekhoudfunctie uitgeoefend door of onder de verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit.
4.De Commissie keurt een uitvoeringshandeling goed overeenkomstig de in artikel 109, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure om eenvormige voorwaarden te garanderen voor de in lid 1, onder e), bedoelde registratie en opslag van elektronische gegevens. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 109, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
Artikel 67
Selectie van concrete acties door de beheersautoriteit
1.Voor de selectie van concrete acties moet de beheersautoriteit criteria en procedures vaststellen en toepassen die niet-discriminerend en transparant zijn, gendergelijkheid waarborgen en rekening houden met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het beginsel van duurzame ontwikkeling en van het beleid van de Unie op milieugebied overeenkomstig artikel 11 en artikel 191, lid 1, VWEU.
De criteria en procedures waarborgen de prioritering van de te selecteren concrete acties teneinde ervoor te zorgen dat de bijdrage uit de middelen van de Unie financiering van de Unie optimaal bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.
2.Op verzoek van de Commissie raadpleegt de beheersautoriteit de Commissie en houdt zij rekening met haar opmerkingen voorafgaand aan de eerste indiening van de selectiecriteria bij het toezichtcomité en voordat deze criteria worden gewijzigd.
3.Voor de selectie van concrete acties moet de beheersautoriteit:
(a)waarborgen dat de geselecteerde concrete acties in overeenstemming zijn met het programma en op effectieve wijze bijdragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen ervan;
(b)waarborgen dat de geselecteerde concrete acties overeenstemmen met de bijhorende strategieën en planningsdocumenten die zijn opgesteld voor de verwezenlijking van de randvoorwaarden;
(c)waarborgen dat de geselecteerde concrete acties de beste verhouding tussen het steunbedrag, de uitgevoerde activiteiten en de verkregen resultaten vertegenwoordigen;
(d)verifiëren dat de begunstigde de nodige financiële middelen en instrumenten heeft om de exploitatie- en onderhoudskosten te dekken;
(e)waarborgen dat de geselecteerde concrete acties die onder het toepassingsgebied vallen van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling of een screeningprocedure overeenkomstig de voorschriften van die richtlijn zoals gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad;
(f)verifiëren dat er voldaan is aan het toepasselijke recht indien de concrete acties zijn begonnen vóór de indiening van een financieringsaanvraag bij de beheersautoriteit;
(g)waarborgen dat een geselecteerde concrete actie binnen het toepassingsgebied van het betrokken fonds valt en aan een interventietype of voor het EFMZV een ondersteuningsgebied wordt toegewezen;
(h)waarborgen dat concrete acties geen activiteiten omvatten die deel uitmaakten van een concrete actie waarvoor een verplaatsing in overeenstemming met artikel 60 gold of die zouden neerkomen op een overdracht van een productieve activiteit overeenkomstig artikel 59, lid 1, onder a);
(i)waarborgen dat de geselecteerde concrete acties niet worden beïnvloed door een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot een inbreukprocedure overeenkomstig artikel 258 van het VWEU dat de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van concrete acties in gevaar brengt;
(j)de klimaatbestendigheid waarborgen van investeringen in infrastructuur met een verwachte levensduur van ten minste vijf jaar.
4.De beheersautoriteit waarborgt dat de begunstigde een document wordt verstrekt waarin alle voorwaarden voor steun voor elke concrete actie zijn vermeld, met inbegrip van de specifieke vereisten betreffende de producten of diensten die moeten worden geleverd, het financieringsplan, de uitvoeringstermijn en, indien van toepassing, de toe te passen de methode voor de vaststelling van de kosten van de concrete actie en de voorwaarden voor betaling van de subsidie.
5.Voor concrete acties die een certificaat "Excellentiekeur" hebben ontvangen of die zijn geselecteerd in het kader van de medefinanciering voor het programma binnen Horizon Europa, kan de beheersautoriteit besluiten rechtstreeks uit het EFRO of het ESF+ steun te verlenen, op voorwaarde dat die concrete acties stroken met de doelstellingen van het programma.
Het medefinancieringspercentage van het instrument dat het certificaat "Excellentiekeur" of de medefinanciering voor het programma verstrekt, is van toepassing en wordt vastgesteld in het in lid 4 bedoelde document.
6.Wanneer de beheersautoriteit een concrete actie van strategisch belang selecteert, stelt zij de Commissie daar onmiddellijk van in kennis en verstrekt zij de Commissie alle informatie over die actie.
Artikel 68
Programmabeheer door de beheersautoriteit
1.De beheersautoriteit:
(a)voert beheersverificaties uit om te verifiëren of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd, of de concrete actie voldoet aan het toepasselijke recht, aan het programma en aan de voorwaarden voor steun voor de concrete actie en,
i)voor kosten die worden vergoed overeenkomstig artikel 48, lid 1, onder a), of het bedrag van de door de begunstigden met betrekking tot die kosten gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk is betaald en of de begunstigden een afzonderlijke boekhouding voeren voor alle met die concrete actie samenhangende transacties;
ii)voor kosten die worden vergoed overeenkomstig artikel 48, lid 1, onder b), c) en d), of is voldaan aan de voorwaarden voor de vergoeding van de uitgave aan de begunstigde;
(b)waarborgt dat, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van de financiering, de begunstigde uiterlijk negentig dagen na de datum waarop hij de betalingsaanvraag heeft ingediend, het verschuldigde totale bedrag ontvangt;
(c)zorgt voor doeltreffende en evenredige fraudepreventiemaatregelen en -procedures op basis van de vastgestelde risico's;
(d)voorkomt onregelmatigheden, spoort ze op en corrigeert ze;
(e)bevestigt dat de in de rekeningen opgenomen uitgaven wettig en regelmatig zijn;
(f)stelt de beheersverklaring op overeenkomstig het in bijlage XV opgenomen model;
(g)zenden uiterlijk op 31 januari en 31 juli een raming van het bedrag waarvoor zij verwachten betalingsaanvragen te zullen indienen voor het lopende en voor de volgende kalenderjaren, overeenkomstig het in bijlage XII opgenomen model.
Wat de eerste alinea, onder b), betreft mogen er geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die bedragen verschuldigd aan begunstigden zouden verminderen.
Met betrekking tot concrete PPP-acties voert de beheersautoriteit de betalingen uit naar een geblokkeerde rekening die specifiek daarvoor is geopend op naam van de begunstigde om te worden gebruikt overeenkomstig de PPP-overeenkomst.
2.De in lid 1, onder a), bedoelde beheersverificaties zijn risicogebaseerd en proportioneel met de in een risicobeheersstrategie vastgestelde risico's.
Beheersverificaties omvatten administratieve verificaties met betrekking tot elke betalingsaanvraag van begunstigden en verificaties ter plaatse van concrete acties. Zij worden uitgevoerd voordat de rekeningen overeenkomstig artikel 92 worden voorbereid.
3.Als de beheersautoriteit ook begunstigde van het programma is, moeten de regelingen voor de beheersverificaties een scheiding van functies garanderen.
4.In afwijking van lid 2 kan de ETS-verordening specifieke voorschriften inzake op Interreg-programma's toepasselijke beheersverificaties bevatten.
Artikel 69
Ondersteuning van het werk van het toezichtcomité door de beheersautoriteit
De beheersautoriteit:
(a)verstrekt het toezichtcomité tijdig alle informatie die het nodig heeft om zijn taken uit te voeren;
(b)zorgt ervoor dat gevolg wordt gegeven aan de besluiten en aanbevelingen van het toezichtcomité.
Artikel 70De boekhoudfunctie
1.De boekhoudfunctie omvat:
(a)betalingsaanvragen opstellen en indien bij de Commissie overeenkomstig de artikelen 85 en 86;
(b)rekeningen opstellen overeenkomstig artikel 92 en bescheiden bijhouden van alle elementen van de rekeningen in een elektronisch systeem;
(c)de bedragen van in een andere valuta dan de euro gedane uitgaven omrekenen aan de hand van de maandelijkse wisselkoers voor de euro van de Commissie in de maand waarin die uitgaven zijn geregistreerd in het boekhoudsysteem van de instantie die de in dit artikel bepaalde taken uitvoert.
2.De boekhoudfunctie houdt geen verificaties op het niveau van begunstigden in.
3.In afwijking van lid 1, onder c), kan in de ETS-verordening een andere methode worden bepaald voor het omrekenen van in een andere valuta dan de euro gedane uitgaven.
Artikel 71
Functies van de auditautoriteit
1.De auditautoriteit is verantwoordelijk voor het uitvoeren van systeemaudits, audits over concrete acties en audits van rekeningen en zo de Commissie op onafhankelijke wijze waarborgen te bieden over de doeltreffendheid van de beheers- en controlesystemen doeltreffend over de wettigheid en regelmatigheid van de in de bij de Commissie ingediende rekeningen opgenomen uitgaven.
2.Auditwerkzaamheden worden verricht overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen.
3.De auditautoriteit moet de volgende documenten opstellen en bij de Commissie indienen:
(a)een jaarlijks auditoordeel overeenkomstig artikel [63, lid 7] van het Financieel Reglement en overeenkomstig het in bijlage XVI opgenomen model, op basis van alle auditwerkzaamheden, waarin elk van de volgende aspecten wordt behandeld:
i)de volledigheid, waarheidsgetrouwheid en nauwkeurigheid van de jaarrekeningen,
ii)de wettigheid en regelmatigheid van de in de bij de Commissie ingediende rekeningen opgenomen uitgaven;
iii)de doeltreffende werking van het beheer- en controlesysteem.
(b)een jaarlijks controleverslag dat voldoet aan de eisen van artikel [63, lid 5, onder b)] van het Financieel Reglement, overeenkomstig het in bijlage XVII opgenomen model, dat het onder a) bedoelde auditoordeel ondersteunt en dat een samenvatting van de bevindingen bevat, met inbegrip van een analyse van de aard en de omvang van de fouten en tekortkomingen in het systeem, de voorgestelde en uitgevoerde corrigerende maatregelen en het daaruit volgende totale foutenpercentage en het resterende foutenpercentage voor de in de bij de Commissie ingediende rekeningen opgenomen uitgaven.
4. Wanneer programma's voor de audit van concrete acties worden gegroepeerde overeenkomstig artikel 73, lid 2, kan de in lid 3, onder b), gevraagde informatie in één verslag worden opgenomen.
Wanneer de auditautoriteit van deze mogelijkheid gebruik maakt voor door het AMIF, het ISF en het BMVI ondersteunde programma's, brengt het fonds verslag uit over de in lid 3, onder b), gevraagde informatie.
5.De auditautoriteit zendt de systeemauditverslagen naar de Commissie zodra de contradictoire procedure met de betrokken geauditeerden is voltooid.
6.Tenzij anders is overeengekomen, komen de Commissie en de auditautoriteiten regelmatig, en ten minste een maal per jaar, bijeen om de auditstrategie, het jaarlijkse controleverslag, en het auditoordeel te onderzoeken, hun auditplannen en -methoden op elkaar af te stemmen, en van gedachten te wisselen over kwesties in verband met de verbetering van de beheers- en controlesystemen.
Artikel 72
Auditstrategie
1.De auditautoriteit stelt een auditstrategie op op basis van een risicobeoordeling, rekening houdend met het beheers- en controlesysteem als beschreven in artikel 63, lid 9, betreffende systeemaudits en audits van concrete acties. De auditstrategie omvat systeemaudits van nieuw geïdentificeerde beheersautoriteiten en autoriteiten belast met de boekhoudfunctie binnen een termijn van negen maanden na hun eerste werkjaar. De auditstrategie wordt opgesteld overeenkomstig het in bijlage XVIII opgenomen model en wordt jaarlijks bijgewerkt nadat het eerste jaarlijkse controleverslag en auditoordeel bij de Commissie is ingediend. Zij kan betrekking hebben op een of meerdere programma's.
2.Op verzoek wordt de auditstrategie aan de Commissie verstrekt.
Artikel 73
Audits van concrete acties
1.Audits van concrete acties hebben betrekking op bij de Commissie gedeclareerde uitgaven in het boekjaar op basis van een steekproef. Die steekproef is representatief en gebaseerd op statistische steekproefmethodes.
2.Wanneer de populatie uit minder dan 300 steekproefeenheden bestaat, kan de auditautoriteit op basis van haar professionele oordeel een niet-statistische steekproefmethode toepassen. In dergelijke gevallen moet de steekproef omvangrijk genoeg zijn om de auditautoriteit in staat te stellen een geldig auditoordeel uit te brengen. De niet-statistische steekproefmethode bestrijkt minimaal 10 % van de steekproefeenheden in de populatie van het boekjaar, op aselecte wijze gekozen.
De statistische steekproef kan betrekking hebben op een of meer door het EFRO, het Cohesiefonds en het ESF+ ondersteunde programma's en, met in voorkomend geval de stratificatie, op een of meerdere programmeringsperioden, op basis van het professionele oordeel van de auditautoriteit.
De steekproef van door het AMIF, het ISF, het BMVI en het EFMZV ondersteunde concrete acties heeft betrekking op door elk fonds apart ondersteunde concrete acties.
3.Audits van concrete acties omvatten alleen een verificatie ter plaatse van de materiële uitvoering van de concrete actie als het type concrete actie dat vereist.
De ESF+-verordening kan specifieke bepalingen bevatten voor in artikel [4, lid 1, onder c), vii)], van de ESF+-verordening bedoelde programma's.
4.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 107 een gedelegeerde handeling vast te stellen om dit artikel aan te vullen door gestandaardiseerde kant-en-klare steekproefmethoden en -modaliteiten te bepalen om een of meerdere programmeringsperioden te dekken.
Artikel 74
Regelingen inzake één enkele audit
1.Bij het uitvoeren van audits houden de Commissie en de auditautoriteiten rekening met het beginsel van één enkele audit en met het evenredigheidsbeginsel in verhouding tot de omvang van het risico voor de begroting van de Unie. Zij voorkomen herhaling van audits over dezelfde bij de Commissie gedeclareerde uitgaven om zo de kosten voor beheersverificaties en -audits en de administratieve lasten voor de begunstigden tot een minimum te beperken.
De Commissie en de auditautoriteiten gebruiken eerst alle in het in artikel 66, lid 1, onder e), bedoelde elektronische systeem beschikbare gegevens, met inbegrip van beheersverificaties, en vragen en verkrijgen alleen aanvullende documenten en auditbewijs van de begunstigden als zij dit, op basis van hun professionele oordeel, nodig achten ter staving van betrouwbare auditconclusies.
2.Voor programma's waarvoor de Commissie concludeert dat het oordeel van de auditautoriteit betrouwbaar is, en de betrokken lidstaat deelneemt aan de nauwere samenwerking op het gebied van het Europees Openbaar Ministerie, blijven de audits van de Commissie beperkt tot een audit van de werkzaamheden van de auditautoriteit.
3.Concrete acties waarvan de totale subsidiabele uitgaven niet meer dan 400 000 EUR voor het EFRO en het Cohesiefonds, 300 000 EUR voor het ESF+, of 200 000 EUR voor het EFMZV, het AMIF, het ISF en het BMVI bedragen, worden voorafgaand aan de indiening van de rekeningen voor het boekjaar waarin de concrete actie is voltooid, onderworpen aan niet meer dan één audit, verricht door hetzij de auditautoriteit, hetzij de Commissie.
Andere concrete acties worden voorafgaand aan de indiening van de rekeningen voor het boekjaar waarin de concrete actie is voltooid, onderworpen aan niet meer dan één audit per boekjaar, verricht door hetzij de auditautoriteit hetzij de Commissie. Concrete acties worden in een bepaald jaar niet meer door de Commissie of de auditautoriteit aan een audit onderworpen wanneer dat jaar reeds een audit door de Rekenkamer heeft plaatsgevonden, mits de auditautoriteit of de Commissie de resultaten van die audit van de Europese Rekenkamer voor dergelijke concrete acties voor het uitvoeren van hun respectieve taken kunnen gebruiken.
4.Onverminderd lid 3 kan een concrete actie worden onderworpen aan meer dan een audit als de auditautoriteit op basis van haar professionele oordeel tot de conclusie komt dat geen auditoordeel kan worden uitgebracht.
5.De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing in het geval van:
(a)een specifiek risico op onregelmatigheden of aanwijzingen van fraude;
(b)de noodzaak om de auditactiviteit te herhalen om de zekerheid te krijgen dat de auditautoriteit doeltreffend functioneert;
(c)bewijs van een ernstige tekortkoming in het werk van de auditautoriteit.
Artikel 75
Beheersverificaties en audits van financieringsinstrumenten
1.De beheersautoriteit verricht overeenkomstig artikel 68, lid 1, beheersverificaties ter plaatse, uitsluitend op het niveau van de instanties die het financieringsinstrument uitvoeren en, in het kader van garantiefondsen, op het niveau van de instanties die de onderliggende nieuwe leningen verstrekken.
2.De beheersautoriteit verricht geen verificaties ter plaatse op het niveau van de Europese Investeringsbank (EIB) of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is.
De EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is, bezorgen de beheersautoriteit evenwel bij elke betalingsaanvraag een controleverslag.
3.De auditautoriteit verricht overeenkomstig de artikelen 71, 73 en 77 systeemaudits en audits van concrete acties op het niveau van de instanties die het financieringsinstrument uitvoeren en, in het kader van garantiefondsen, op het niveau van de instanties die de onderliggende nieuwe leningen verstrekken.
4.De auditautoriteit verricht geen audits op het niveau van de EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is, voor financieringsinstrumenten die zij uitvoeren.
De EIB of andere internationale financiële instellingen waarvan een lidstaat aandeelhouder is, bezorgen de Commissie en de auditautoriteit evenwel een jaarlijks auditverslag dat aan het eind van elk kalenderjaar door hun externe auditors is opgesteld. Dit verslag heeft betrekking op de in bijlage XVII opgenomen elementen.
5.De EIB of andere internationale instellingen verstrekken de programma-autoriteiten alle documenten die zij nodig hebben om hun verplichtingen na te komen.
Artikel 76
Beschikbaarheid van documenten
1.Onverminderd de regels over staatssteun zorgt de beheersautoriteit ervoor dat alle bewijsstukken met betrekking tot een door de fondsen ondersteunde concrete actie op het gepaste niveau worden bewaard gedurende vijf jaar te rekenen vanaf 31 december vanaf het jaar waarin de laatste betaling van de beheersautoriteit aan de begunstigde wordt verricht.
2.In geval van gerechtelijke procedures of op verzoek van de Commissie kan deze termijn worden onderbroken.
HOOFDSTUK III
Gebruik van nationale beheerssystemen
Artikel 77
Verbeterde evenredige regelingen
De lidstaat kan de volgende verbeterde evenredige regelingen toepassen voor het beheers- en controlesysteem van een programma wanneer is voldaan aan de in artikel 78 vastgestelde voorwaarden:
(a)in afwijking van artikel 68, lid 1, onder a), en artikel 68, lid 2, kan de beheersautoriteit alleen nationale procedures toepassen om beheersverificaties uit te voeren;
(b)in afwijking van artikel 73, leden 1 en 3, kan de auditautoriteit haar auditactiviteiten beperken tot een statistische steekproef van 30 steekproefeenheden voor het programma of de groep programma’s in kwestie;
(c)de Commissie beperkt haar eigen audits tot een toetsing van de werkzaamheden van de auditautoriteit door deze uitsluitend op haar niveau te herhalen, tenzij de beschikbare informatie duidt op een ernstige tekortkoming in de werkzaamheden van de auditautoriteit.
Wanneer de onder b) bedoelde populatie uit minder dan 300 steekproefeenheden bestaat, kan de auditautoriteit een niet-statistische steekproefmethode toepassen overeenkomstig artikel 73, lid 2.
Artikel 78
Voorwaarden voor de toepassing van verbeterde evenredige regelingen
1.De lidstaat kan de in artikel 77 vastgestelde verbeterde evenredige regelingen op elk moment tijdens de programmeringsperiode toepassen, mits de Commissie in haar gepubliceerde jaarlijkse activiteitenverslagen voor de laatste twee jaar voorafgaand aan het besluit van de lidstaat om de bepalingen van dit artikel toe te passen, heeft bevestigd dat het beheers- en controlesysteem van het programma doeltreffend functioneert en het totale foutenpercentage voor elk jaar lager ligt dan 2 %. Wanneer wordt nagegaan of het beheers- en controlesysteem van het programma doeltreffend functioneert, houdt de Commissie rekening met de deelname van de betrokken lidstaat aan de nauwere samenwerking op het gebied van het Europees Openbaar Ministerie.
Wanneer een lidstaat besluit gebruik te maken van deze mogelijkheid, stelt deze de Commissie in kennis van de toepassing van de in artikel 77 vastgestelde evenredige regelingen die van toepassing zijn vanaf het begin van het daaropvolgende boekjaar.
2.Aan het begin van de programmeringsperiode kan de lidstaat de in artikel 77 bedoelde regelingen toepassen, mits is voldaan aan de in lid 1 van dit artikel vastgestelde voorwaarden ten aanzien van een soortgelijk programma dat in 2014-2020 is uitgevoerd, en mits de voor het programma 2021-2027 vastgestelde beheers- en controleregelingen grotendeels voortbouwen op de regelingen voor het vorige programma. In dergelijke gevallen zullen de verbeterde evenredige regelingen van toepassing zijn vanaf de aanvang van het programma.
3.De in artikel 63, lid 9, en artikel 72 bedoelde beschrijving van het beheers- en controlesysteem en de auditstrategie worden dienovereenkomstig opgesteld of geactualiseerd door de lidstaat.
Artikel 79
Aanpassing tijdens de programmeringsperiode
1.Wanneer de Commissie of de auditautoriteit op basis van de uitgevoerde audits en het jaarlijkse controleverslag concluderen dat niet meer wordt voldaan aan de in artikel 78 vastgestelde voorwaarden, verzoekt de Commissie de auditautoriteit aanvullende auditwerkzaamheden te verrichten overeenkomstig artikel 63, lid 3, en corrigerende maatregelen te nemen.
2.Wanneer in het daaropvolgende jaarlijkse controleverslag wordt bevestigd dat nog steeds niet wordt voldaan aan de voorwaarden, waardoor slechts in beperkte mate zekerheid wordt verschaft aan de Commissie over de doeltreffende werking van de beheers- en controlesystemen en de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven, verzoekt de Commissie de auditautoriteit systeemaudits uit te voeren.
3.Nadat de Commissie de lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld zijn opmerkingen te formuleren, stelt zij de lidstaat ervan in kennis dat de in artikel 77 vastgestelde verbeterde evenredige regelingen niet meer kunnen worden toegepast.
Titel VII
financieel beheer, indiening en onderzoek van rekeningen en financiële correcties
HOOFDSTUK I
Financieel beheer
Afdeling I
Algemene boekhoudregels
Artikel 80
Vastleggingen in de begroting
1.Het besluit tot goedkeuring van het programma overeenkomstig artikel 18 vormt een financieringsbesluit in de zin van [artikel 110, lid 3,] van het Financieel Reglement en de kennisgeving ervan aan de betrokken lidstaat vormt een juridische verbintenis.
In dat besluit wordt de bijdrage van de Unie per fonds en per jaar vermeld.
2.De vastleggingen in de begroting van de Unie voor elk programma worden in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 verricht door de Commissie in jaarlijkse tranches voor elk fonds.
3.In afwijking van artikel 111, lid 2, van het Financieel Reglement geschieden de vastleggingen in de begroting voor de eerste tranche na de vaststelling van het programma door de Commissie.
Artikel 81
Gebruik van de euro
Alle bedragen die worden vermeld in programma’s of door de lidstaten worden gemeld aan of gedeclareerd bij de Commissie worden uitgedrukt in euro.
Artikel 82
Terugbetaling
1.Elke aan de begroting van de Unie te verrichten terugbetaling geschiedt vóór de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig [artikel 98 van het Financieel Reglement]. Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.
2.Elke vertraging van de terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. De toe te passen rentevoet is anderhalf procentpunt hoger dan die welke de Europese Centrale Bank toepast bij haar voornaamste herfinancieringstransacties op de eerste werkdag van de maand waarin de vervaldatum valt.
Afdeling II
Voorschriften voor betalingen aan de lidstaten
Artikel 83
Soorten betalingen
De betalingen gebeuren in de vorm van een voorfinanciering, tussentijdse betalingen en betalingen van het saldo van de rekeningen voor het boekjaar.
Artikel 84
Voorfinanciering
1.De Commissie betaalt voorfinanciering op basis van de totale steun uit de fondsen zoals vastgesteld in het besluit tot goedkeuring van het programma overeenkomstig artikel 17, lid 3, onder f) en i).
2.De voorfinanciering voor elk fonds wordt vóór 1 juli van elk jaar betaald in jaarlijkse tranches, afhankelijk van de beschikbare middelen, als volgt:
(a)2021: 0,5 %;
(b)2022: 0,5 %;
(c)2023: 0,5 %;
(d)2024: 0,5 %;
(e)2025: 0,5 %;
(f)2026: 0,5 %.
Wanneer een programma na 1 juli 2021 wordt vastgesteld, worden de eerdere tranches in het jaar van vaststelling betaald.
3.In afwijking van lid 2 worden voor Interreg-programma’s specifieke regels inzake voorfinanciering vastgesteld in de ETS-verordening.
4.Het als voorfinanciering uitgekeerde bedrag wordt uiterlijk in het laatste boekjaar behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie.
5.De renteopbrengsten van de voorfinanciering worden ingezet voor het betrokken programma op dezelfde wijze als de fondsen en worden opgenomen in de rekeningen van het laatste boekjaar.
Artikel 85
Betalingsaanvragen
1.De lidstaat dient een maximum van vier betalingsaanvragen in per programma, per fonds en per boekjaar. Elk jaar loopt de termijn voor elke betalingsaanvraag af op 30 april, 31 juli, 31 oktober en 26 december.
De laatste betalingsaanvraag die uiterlijk op 31 juli is ingediend, wordt beschouwd als de aanvraag voor de eindbetaling voor het boekjaar dat is geëindigd op 30 juni.
2.Betalingsaanvragen zijn slechts ontvankelijk als het meest recente zekerheidspakket is ingediend.
3.Betalingsaanvragen worden ingediend bij de Commissie overeenkomstig het in bijlage XIX vastgestelde model en bevatten voor elke prioriteit en per regiocategorie:
(a)het totaalbedrag van door begunstigden gedane subsidiabele uitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties, zoals opgenomen in het systeem van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent;
(b)het bedrag voor technische bijstand dat is berekend overeenkomstig artikel 31, lid 2;
(c)het totaalbedrag van betaalde of te betalen overheidsbijdragen, zoals opgenomen in de boekhoudsystemen van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent;
4.In afwijking van lid 3, onder a), is het volgende van toepassing:
(a)wanneer de bijdrage van de Unie wordt verstrekt overeenkomstig artikel 46, onder a), bevat een betalingsaanvraag de bedragen die zijn gerechtvaardigd door de vooruitgang met de naleving van de voorwaarden of het boeken van resultaten, overeenkomstig het in artikel 89, lid 2, bedoelde besluit;
(b)wanneer de bijdrage van de Unie wordt verstrekt overeenkomstig artikel 46, onder c), d) en e), bevat een betalingsaanvraag de bedragen die zijn bepaald overeenkomstig het in artikel 88, lid 3, bedoelde besluit;
(c) in een betalingsaanvraag voor de in artikel 48, lid 1, onder b), c) en d), genoemde vormen van subsidies worden de kosten opgenomen als berekend volgens de toepasselijke grondslag.
5.In afwijking van lid 3, onder c), in geval van steunregelingen krachtens artikel 107 VWEU, moet de overheidsbijdrage die overeenkomt met de in een betalingsaanvraag vermelde uitgaven door de steunverlenende instantie aan de begunstigden zijn betaald.
Artikel 86
Specifieke elementen voor financieringsinstrumenten in betalingsaanvragen
1.Bij de uitvoering van financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 53, lid 2, bevatten de overeenkomstig bijlage XIX ingediende betalingsaanvragen de totaalbedragen die de beheersautoriteit heeft uitgekeerd aan of, in het geval van garanties, de in garantiecontracten overeengekomen bedragen die de beheersautoriteit heeft gereserveerd voor eindbegunstigden, als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder a), b) en c).
2.Bij de uitvoering van financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 53, lid 3, worden betalingsaanvragen die uitgaven voor financieringsinstrumenten bevatten, ingediend overeenkomstig de volgende voorwaarden:
(a)het in de eerste betalingsaanvraag opgenomen bedrag is betaald aan de financieringsinstrumenten en bedraagt ten hoogste 25 % van het totaalbedrag aan programmabijdragen dat is vastgelegd voor de financieringsinstrumenten krachtens de desbetreffende financieringsovereenkomst, in overeenstemming met de desbetreffende prioriteit en regiocategorie, indien van toepassing;
(b)het bedrag dat is opgenomen in de daaropvolgende betalingsaanvragen die zijn ingediend tijdens de subsidiabiliteitsperiode omvat de subsidiabele uitgaven als bedoeld in artikel 62, lid 1.
3.Het in de eerste betalingsaanvraag opgenomen bedrag als bedoeld in lid 2, onder a), wordt uiterlijk in het laatste boekjaar behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie.
Het bedrag wordt afzonderlijk meegedeeld in de betalingsaanvragen.
Artikel 87
Gemeenschappelijke voorschriften voor betalingen
1.Onder voorbehoud van de beschikbare begrotingsmiddelen voert de Commissie tussentijdse betalingen uit binnen 60 dagen na de datum waarop de Commissie de betalingsaanvraag heeft ontvangen.
2.Elke betaling wordt toegerekend aan de oudste openstaande vastlegging in de begroting van het fonds en de regiocategorie in kwestie. De Commissie vergoedt bij wijze van tussentijdse betaling 90 % van de in de betalingsaanvraag opgenomen bedragen, hetgeen wordt berekend door het medefinancieringspercentage voor elke prioriteit toe te passen op de totale subsidiabele uitgaven of de overheidsbijdrage, in voorkomend geval. De Commissie bepaalt welke resterende bedragen worden vergoed of teruggevorderd bij de berekening van het saldo van de rekeningen overeenkomstig artikel 94.
3.De steun uit de fondsen voor een prioriteit in tussentijdse betalingen ligt niet hoger dan het bedrag van de steun uit de fondsen voor de prioriteit dat is vastgesteld in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het programma.
4.Wanneer de bijdrage van de Unie de vorm van artikel 46, onder a), aanneemt, of wanneer de subsidies de vorm als bedoeld in artikel 48, lid 1, onder b), c) en d), aannemen, betaalt de Commissie niet meer dan het door de lidstaat gevraagde bedrag.
5.Daarnaast bedraagt de steun uit de fondsen voor een prioriteit bij de betaling van het saldo van het laatste boekjaar niet meer dan:
(a)de in de betalingsaanvragen gedeclareerde overheidsbijdrage;
(b)de aan de begunstigden betaalde steun uit de fondsen;
(c)het door de lidstaat gevraagde bedrag.
6. Op verzoek van een lidstaat kunnen de tussentijdse betalingen worden verhoogd met 10 % boven het medefinancieringspercentage dat van toepassing is op elke prioriteit van de fondsen, indien een lidstaat voldoet aan een van de volgende voorwaarden na [datum van vaststelling van deze verordening]:
(a)de lidstaat ontvangt een lening van de Unie op grond van Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad;
(b)de lidstaat ontvangt financiële bijstand op middellange termijn in het kader van het ESM zoals vastgelegd in het verdrag tot instelling van het ESM van 2 februari 2012 of zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad, mits een macro-economisch aanpassingsprogramma wordt uitgevoerd;
(c)aan de lidstaat wordt financiële bijstand beschikbaar gesteld, mits een macro-economisch aanpassingsprogramma wordt uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en van de Raad.
Het verhoogde percentage, dat niet meer dan 100 % mag bedragen, is van toepassing op de betalingsverzoeken die worden ingediend tot het einde van het kalenderjaar waarin de desbetreffende financiële bijstand wordt stopgezet.
7. Lid 6 is niet van toepassing op Interreg-programma’s.
Artikel 88
Vergoeding van subsidiabele uitgaven op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages
1.De Commissie kan de bijdrage van de Unie aan een programma vergoeden op basis van de eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages voor vergoeding van de bijdrage van de Unie aan een programma.
2.Om gebruik te maken van een bijdrage van de Unie aan het programma op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages zoals bedoeld in artikel 46, dienen de lidstaten een voorstel in bij de Commissie overeenkomstig de in de bijlagen V en VI vastgestelde modellen, als onderdeel van het programma of een verzoek tot wijziging ervan.
De door de lidstaat voorgestelde bedragen en percentages worden vastgesteld op basis van de in lid 4 bedoelde gedelegeerde handeling of op basis van het volgende:
(a)een eerlijke, billijke en controleerbare berekeningsmethode op basis van een van de volgende elementen:
i) statistische gegevens, andere objectieve informatie of een deskundige beoordeling;
ii) geverifieerde historische gegevens;
iii) de toepassing van de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden;
(b)ontwerpbegrotingen;
(c)de voorschriften voor overeenkomstige eenheidskosten en vaste bedragen die van toepassing zijn voor beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke soorten concrete acties;
(d)de voorschriften voor overeenkomstige eenheidskosten en vaste bedragen die worden toegepast op grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor soortgelijke soorten concrete acties.
3.In het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het programma of de wijziging ervan is vastgesteld welke soorten concrete acties in aanmerking komen voor vergoeding op basis van eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages, wat en welke bedragen worden gedekt door eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages en welke methoden worden gebruikt om de bedragen aan te passen.
De lidstaten maken gebruik van een van de in artikel 48, lid 1, bedoelde vormen van subsidies om steun te verlenen aan concrete acties waarvoor uitgaven worden vergoed door de Commissie op grond van dit artikel.
De audits van de Commissie of de lidstaten hebben uitsluitend tot doel te verifiëren of is voldaan aan de voorwaarden voor vergoeding door de Commissie.
4.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 107 een gedelegeerde handeling vast te stellen ter aanvulling van dit artikel door de eenheidskosten, de vaste bedragen, de vaste percentages, de bedragen daarvan en de aanpassingsmethoden vast te stellen op een van de in lid 2, tweede alinea, bedoelde wijzen.
Artikel 89
Financiering die geen verband houdt met kosten
1.Om gebruik te maken van een bijdrage van de Unie aan de gehele of delen van een prioriteit van programma’s op basis van financiering die geen verband houdt met kosten, dienen de lidstaten een voorstel in bij de Commissie overeenkomstig de in de bijlagen V en VI vastgestelde modellen, als onderdeel van het programma of een verzoek tot wijziging ervan. Het voorstel bevat de volgende informatie:
(a)de betrokken prioriteit en het totaalbedrag dat in aanmerking komt voor financiering die geen verband houdt met kosten; een beschrijving van het deel van het programma en het soort concrete acties die in aanmerking komen voor financiering die geen verband houdt met kosten;
(b)een beschrijving van de na te leven voorwaarden of de te boeken resultaten en een tijdschema;
(c)tussentijdse doelstellingen die aanleiding geven tot vergoeding door de Commissie;
(d)meeteenheden;
(e)het tijdschema voor de vergoeding door de Commissie en de desbetreffende bedragen die verband houden met de vooruitgang met de naleving van de voorwaarden of het boeken van resultaten;
(f)de regelingen waarmee wordt nagegaan of de tussentijdse doelstellingen zijn verwezenlijkt en de voorwaarden zijn nageleefd of de resultaten zijn geboekt;
(g)de methoden voor de aanpassing van de bedragen, indien van toepassing;
(h)de regelingen waarmee overeenkomstig bijlage XI voor een auditspoor wordt gezorgd waaruit blijkt dat de voorwaarden zijn nageleefd of de resultaten zijn geboekt.
2.Het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het programma of het verzoek tot wijziging ervan bevat alle in lid 1 genoemde elementen.
3.De lidstaten maken gebruik van een van de in artikel 48, lid 1, bedoelde vormen van subsidies om steun te verlenen aan concrete acties waarvoor uitgaven worden vergoed door de Commissie op grond van dit artikel.
De audits van de Commissie of de lidstaten hebben uitsluitend tot doel te verifiëren of de voorwaarden voor vergoeding door de Commissie zijn nageleefd of de resultaten zijn geboekt.
4.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 107 een gedelegeerde handeling vast te stellen ter aanvulling van dit artikel door te voorzien in bedragen voor financiering die geen verband houdt met kosten per soort concrete actie, de methoden voor de aanpassing van de bedragen en de na te leven voorwaarden of de te boeken resultaten.
Afdeling III
Onderbrekingen en schorsingen
Artikel 90
Onderbreking van betalingstermijn
1.De Commissie kan de betalingstermijn onderbreken voor betalingen, met uitzondering van voorfinanciering, voor een periode van maximaal zes maanden, wanneer is voldaan aan een van de volgende voorwaarden:
(a)er zijn aanwijzingen van een ernstige tekortkoming waarvoor geen corrigerende maatregelen zijn genomen;
(b)de Commissie moet aanvullende verificaties verrichten naar aanleiding van informatie waaruit blijkt dat uitgaven in een betalingsaanvraag mogelijk verband houden met een onregelmatigheid.
2.De lidstaat kan ermee instemmen dat de onderbrekingsperiode met drie maanden wordt verlengd.
3.De Commissie beperkt de onderbreking tot het deel van de uitgaven waarvoor de in lid 1 bedoelde elementen gelden, tenzij niet kan worden uitgemaakt om welk deel van de uitgaven het gaat. De Commissie stelt de lidstaat schriftelijk in kennis van de reden voor de onderbreking en verzoekt deze de situatie recht te zetten. De Commissie heft de onderbreking op zodra maatregelen zijn genomen om de in lid 1 bedoelde elementen te verhelpen.
4.In de fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZV kunnen specifieke gronden voor de onderbreking van betalingen worden vastgesteld in verband met de niet-naleving van regels die gelden uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
Artikel 91
Schorsing van betalingen
1.Nadat de Commissie de lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld zijn opmerkingen te formuleren, kan zij de betalingen geheel of gedeeltelijk schorsen, indien is voldaan aan een van de volgende voorwaarden:
(a)de lidstaat heeft nagelaten de nodige maatregelen te nemen om een einde te maken aan de situatie die aanleiding geeft tot een onderbreking krachtens artikel 90;
(b)er is sprake van een ernstige tekortkoming;
(c)de uitgaven in de betalingsaanvragen houden verband met een onregelmatigheid waarvoor geen corrigerende maatregelen zijn genomen;
(d)de Commissie heeft op grond van artikel 258 VWEU een met redenen omkleed advies uitgebracht in verband met een inbreuk waardoor de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven in gevaar worden gebracht;
(e)de lidstaat heeft nagelaten de nodige maatregelen te nemen overeenkomstig artikel 15, lid 6.
2.De Commissie heft de gehele of gedeeltelijke schorsing van de betalingen op wanneer de lidstaat maatregelen heeft genomen om de in lid 1 genoemde elementen te verhelpen.
3.In de fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZV kunnen specifieke gronden voor de schorsing van betalingen worden vastgesteld in verband met de niet-naleving van regels die gelden uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
HOOFDSTUK II
Indiening en onderzoek van rekeningen
Artikel 92
Inhoud en indiening van rekeningen
1.Voor elk boekjaar waarvoor betalingsaanvragen zijn ingediend, dient de lidstaat uiterlijk op 15 februari bij de Commissie de volgende documenten ("het zekerheidspakket") in, die het voorgaande boekjaar bestrijken zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 28:
(a)de rekeningen overeenkomstig het in bijlage XX vastgestelde model;
(b)de in artikel 68, lid 1, onder f), bedoelde beheersverklaring overeenkomstig het in bijlage XV vastgestelde model;
(c)het in artikel 71, lid 3, onder a), bedoelde auditadvies overeenkomstig het in bijlage XVI vastgestelde model;
(d)het in artikel 71, lid 3, onder b), bedoelde jaarlijkse controleverslag overeenkomstig het in bijlage XVII vastgestelde model.
2.De in lid 1 bedoelde termijn kan bij uitzondering door de Commissie worden verlengd tot 1 maart na kennisgeving door de betrokken lidstaat.
3.De rekeningen omvatten op het niveau van elke prioriteit en, voor zover van toepassing, elk fonds en elke regiocategorie:
(a)het totaalbedrag van de subsidiabele uitgaven die zijn opgenomen in de boekhoudsystemen van de instantie die de boekhoudfunctie uitoefent en die zijn opgenomen in de aanvraag voor de eindbetaling voor het boekjaar en het totaalbedrag van de overeenkomstige betaalde of te betalen overheidsbijdrage;
(b)de bedragen die tijdens het boekjaar zijn geschrapt;
(c)de bedragen van de overheidsbijdrage die aan elk financieringsinstrument is betaald;
(d)voor elke prioriteit een toelichting van eventuele verschillen tussen de bedragen die zijn gedeclareerd overeenkomstig punt a) en de bedragen die zijn gedeclareerd in de betalingsaanvragen voor hetzelfde boekjaar.
4.De rekeningen zijn slechts ontvankelijk indien de lidstaten de nodige correcties hebben uitgevoerd om het resterende risico voor de wettigheid en regelmatigheid van de in de rekeningen opgenomen uitgaven te verlagen tot minder dan 2 %.
5.De lidstaten brengen met name het volgende in mindering op de rekeningen:
(a)de onregelmatige uitgaven waarop financiële correcties zijn toegepast overeenkomstig artikel 97;
(b)de uitgaven waarvan de wettigheid en regelmatigheid nog worden gecontroleerd;
(c)andere bedragen die nodig zijn om het resterende foutenpercentage van de in de rekeningen gedeclareerde uitgaven te verlagen tot 2 %.
De lidstaat kan de in de eerste alinea, onder b), bedoelde uitgaven opnemen in een betalingsaanvraag in daaropvolgende boekjaren zodra de wettigheid en regelmatigheid ervan is bevestigd.
6.De lidstaat kan onregelmatige bedragen die na de indiening van de rekeningen worden ontdekt, vervangen door de dienovereenkomstige aanpassingen aan te brengen in de rekeningen voor het boekjaar waarin de onregelmatigheid aan het licht is gekomen, onverminderd artikel 98.
7.Als onderdeel van het zekerheidspakket dient de lidstaat voor het laatste boekjaar het in artikel 38 bedoelde eindverslag over de prestaties of het laatste jaarlijkse uitvoeringsverslag voor het EFMZV, het AMIF, het ISF en het BMVI in.
Artikel 93
Onderzoek van rekeningen
Uiterlijk op 31 mei van het jaar volgend op het einde van het boekjaar vergewist de Commissie zich ervan dat de rekeningen volledig, nauwkeurig en waarachtig zijn, tenzij artikel 96 van toepassing is.
Artikel 94
Berekening van het saldo
1.Bij het bepalen van het bedrag dat voor het boekjaar ten laste komt van de fondsen en de daaruit volgende aanpassingen met betrekking tot de betalingen aan de lidstaat, houdt de Commissie rekening met:
(a)de in artikel 95, lid 2, onder a), bedoelde bedragen in de rekeningen waarop het medefinancieringspercentage voor elke prioriteit moet worden toegepast;
(b)het totaalbedrag van de tussentijdse betalingen die de Commissie tijdens dat boekjaar heeft verricht.
2.Wanneer een bedrag terugvorderbaar is van de lidstaat, wordt dat bedrag voorwerp van een door de Commissie te verstrekken invorderingsopdracht, die indien mogelijk ten uitvoer wordt gelegd door verrekening met de bedragen die aan de lidstaat verschuldigd zijn in het kader van latere betalingen binnen hetzelfde programma. Die terugvordering vormt geen financiële correctie en brengt geen verlaging mee van de steun uit de fondsen aan het programma. Het teruggevorderde bedrag wordt aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel [177, lid 3,] van het Financieel Reglement.
Artikel 95
Procedure voor het onderzoek van rekeningen
1.De in artikel 96 vastgestelde procedure is van toepassing in elk van de volgende gevallen:
(a)de auditautoriteit heeft een auditadvies met voorbehoud of een afkeurend auditadvies uitgebracht om redenen in verband met de volledigheid, de nauwkeurigheid en de waarheidsgetrouwheid van de rekeningen;
(b)de Commissie beschikt over bewijs dat twijfels oproept over de betrouwbaarheid van een zonder voorbehoud goedkeurend auditadvies.
2.In alle overige gevallen berekent de Commissie de bedragen die ten laste van de fondsen komen overeenkomstig artikel 94 en verricht zij de respectievelijke betalingen of terugvorderingen vóór 1 juli. Die betaling of terugvordering houdt in dat de rekeningen zijn goedgekeurd.
Artikel 96
Contradictoire procedure voor het onderzoek van rekeningen
1.Indien de auditautoriteit een auditadvies met voorbehoud uitbrengt om redenen in verband met de volledigheid, de nauwkeurigheid en de waarheidsgetrouwheid van de rekeningen, verzoekt de Commissie de lidstaat om de rekeningen te herzien en de in artikel 92, lid 1, bedoelde documenten binnen één maand opnieuw in te dienen.
Wanneer op de in de eerste alinea vastgestelde termijn:
(a)het auditadvies goedkeurend is zonder voorbehoud, is artikel 94 van toepassing en betaalt de Commissie binnen twee maanden de verschuldigde aanvullende bedragen of gaat zij over tot terugvordering;
(b)het auditadvies nog steeds vergezeld gaat van voorbehoud of de lidstaat de documenten niet opnieuw heeft ingediend, zijn de leden 2, 3 en 4 van toepassing.
2.Indien het auditadvies nog steeds vergezeld gaat van voorbehoud om redenen in verband met de volledigheid, de nauwkeurigheid en de waarheidsgetrouwheid van de rekeningen of indien het auditadvies onbetrouwbaar blijft, stelt de Commissie de lidstaat in kennis van het bedrag dat voor het boekjaar ten laste van de fondsen komt.
3.Wanneer de lidstaat binnen één maand instemt met dit bedrag, betaalt de Commissie binnen twee maanden de verschuldigde aanvullende bedragen of gaat zij over tot terugvordering overeenkomstig artikel 94.
4.Wanneer de lidstaat niet instemt met het in lid 2 bedoelde bedrag, stelt de Commissie het bedrag vast dat voor het boekjaar ten laste van de fondsen komt. Die handeling vormt geen financiële correctie en brengt geen verlaging mee van de steun uit de fondsen aan het programma. De Commissie betaalt binnen twee maanden de verschuldigde aanvullende bedragen of gaat over tot terugvordering overeenkomstig artikel 94.
5.Uiterlijk twee maanden na de datum van aanvaarding van het in artikel 38 bedoelde eindverslag over de prestaties wordt, wat het laatste boekjaar betreft, het jaarlijkse saldo van de rekeningen voor de programma’s die steun ontvangen uit het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds betaald of teruggevorderd door de Commissie.
HOOFDSTUK III
Financiële correcties
Artikel 97
Financiële correcties door de lidstaten
1.De lidstaten beschermen de begroting van de Unie en passen financiële correcties toe door de steun uit de fondsen voor een concrete actie of programma volledig of gedeeltelijk in te trekken wanneer bij de Commissie gedeclareerde uitgaven onregelmatig worden bevonden.
2.Financiële correcties worden opgenomen in de rekeningen voor het boekjaar waarin tot de intrekking wordt besloten.
3.De ingetrokken steun uit de fondsen kan opnieuw worden gebruikt door de lidstaat in het kader van het betrokken programma, behalve voor een concrete actie waarop deze correctie is toegepast of, wanneer een financiële correctie is toegepast wegens een systemische onregelmatigheid, voor door de systemische onregelmatigheid getroffen concrete acties.
4.In de fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZV kunnen specifieke gronden voor financiële correcties door de lidstaten worden vastgesteld in verband met de niet-naleving van regels die gelden uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
5.In afwijking van de leden 1 tot en met 3, voor concrete acties die financieringsinstrumenten omvatten, kan een bijdrage die overeenkomstig dit artikel is ingetrokken als gevolg van een individuele onregelmatigheid opnieuw worden gebruikt in het kader van dezelfde concrete actie onder de volgende voorwaarden:
(a)wanneer de onregelmatigheid die de aanleiding vormt voor de intrekking van de bijdrage is vastgesteld op het niveau van de eindontvanger: uitsluitend voor andere eindontvangers binnen hetzelfde financieringsinstrument;
(b)wanneer de onregelmatigheid die de aanleiding vormt voor de intrekking van de bijdrage is vastgesteld op het niveau van de instantie die het specifieke fonds uitvoert, wanneer een financieringsinstrument wordt uitgevoerd via een structuur met een holdingfonds: uitsluitend voor andere instanties die specifieke fondsen uitvoeren.
Wanneer de onregelmatigheid die de aanleiding vormt voor de intrekking van de bijdrage is vastgesteld op het niveau van de instantie die het holdingfonds uitvoert, of op het niveau van de instantie die het specifieke fonds uitvoert wanneer een financieringsinstrument wordt uitgevoerd via een structuur zonder een holdingfonds, wordt de ingetrokken bijdrage niet opnieuw binnen dezelfde concrete actie gebruikt.
Wanneer een financiële correctie wordt doorgevoerd naar aanleiding van een systemische onregelmatigheid, wordt de ingetrokken bijdrage niet opnieuw gebruikt voor door de systemische onregelmatigheid getroffen concrete acties.
6.De instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren, vergoeden de lidstaten voor de programmabijdragen waarbij sprake was van onregelmatigheden, alsmede rente en andere voordelen die door deze bijdragen zijn verkregen.
De instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren, vergoeden de lidstaten niet voor de in de eerste alinea bedoelde bedragen mits deze instanties aantonen dat voor een gegeven onregelmatigheid aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
(a)de onregelmatigheid deed zich voor op het niveau van de eindbegunstigden of, in het geval van een holdingfonds, op het niveau van de instanties die de specifieke fondsen uitvoeren of de eindontvangers;
(b)de instanties die financieringsinstrumenten uitvoeren, zijn hun verplichtingen nagekomen overeenkomstig de toepasselijke wetgeving wat betreft de programmabijdragen waarop de onregelmatigheid betrekking had en hebben gehandeld met de mate van professionele zorg, transparantie en zorgvuldigheid die verwacht mag worden van een professionele organisatie met ervaring met de uitvoering van financieringsinstrumenten;
(c)de bedragen waarop de onregelmatigheid betrekking had, konden niet worden teruggevorderd, hoewel de instanties die de financieringsinstrumenten uitvoeren alle toepasselijke contractuele en wettelijke maatregelen met gepaste inspanningen hebben nagestreefd.
Artikel 98
Financiële correcties door de Commissie
1.De Commissie verricht financiële correcties door de steun uit de fondsen aan een programma te verlagen wanneer zij concludeert dat:
(a)er sprake is van een ernstige tekortkoming die een risico inhoudt voor de reeds aan het programma betaalde steun uit de fondsen;
(b)de uitgaven in goedgekeurde rekeningen onregelmatig zijn en niet zijn opgespoord en gemeld door de lidstaat;
(c)de lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 91 heeft voldaan voordat de procedure voor financiële correctie werd ingeleid door de Commissie.
Wanneer de Commissie forfaitaire of geëxtrapoleerde financiële correcties toepast, worden deze uitgevoerd overeenkomstig bijlage XXI.
2.Voordat de Commissie over een financiële correctie besluit, stelt zij de lidstaat in kennis van haar conclusies en stelt zij de lidstaat in de gelegenheid binnen twee maanden zijn opmerkingen te formuleren.
3.Wanneer de lidstaat de conclusies van de Commissie niet aanvaardt, nodigt de Commissie de lidstaat uit voor een hoorzitting om te waarborgen dat zij haar conclusies over de toepassing van de financiële correctie op alle relevante informatie en opmerkingen kan baseren.
4.De Commissie neemt bij uitvoeringshandeling een besluit over een financiële correctie binnen twaalf maanden na de hoorzitting of de indiening van aanvullende informatie op verzoek van de Commissie.
De Commissie houdt bij haar besluit over een financiële correctie rekening met alle ingediende informatie en opmerkingen.
Wanneer een lidstaat instemt met de financiële correctie voor de in lid 1, onder a) en c), bedoelde gevallen vóór de vaststelling van het in lid 1 bedoelde besluit, kan de lidstaat de betrokken bedragen opnieuw gebruiken. Deze mogelijkheid is niet van toepassing op financiële correcties voor de in lid 1, onder b), bedoelde gevallen.
5.In de fondsspecifieke voorschriften voor het EFMZV kunnen specifieke gronden voor financiële correcties door de Commissie worden vastgesteld in verband met de niet-naleving van regels die gelden uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid
HOOFDSTUK IV
Vrijmaking
Artikel 99
Beginselen en voorschriften voor vrijmaking
1.Het bedrag van een programma dat op 26 december van het tweede kalenderjaar na het jaar van de vastleggingen in de begroting voor de jaren 2021 tot en met 2026 niet is gebruikt voor voorfinanciering overeenkomstig artikel 84 of waarvoor geen betalingsaanvraag is ingediend overeenkomstig de artikelen 85 en 86, wordt vrijgemaakt door de Commissie.
2.Het bedrag dat binnen de in lid 1 vastgestelde termijn met betrekking tot de vastlegging in de begroting van 2021 moet worden gedekt door een voorfinanciering of betalingsaanvraag, bedraagt 60 % van die vastlegging. 10 % van de vastlegging in de begroting van 2021 wordt toegevoegd aan elke vastlegging in de begroting voor de jaren 2022 tot en met 2025 om de te dekken bedragen te berekenen.
3.Het deel van de vastleggingen dat op 31 december 2029 nog openstaat, wordt vrijgemaakt indien het zekerheidspakket en het eindverslag over de prestaties voor programma’s die steun ontvangen uit het ESF+, het EFRO en het Cohesiefonds niet binnen de in artikel 38, lid 1, vastgestelde termijn zijn ingediend bij de Commissie.
Artikel 100
Uitzonderingen op de vrijmakingsvoorschriften
1.Het bedrag van de vrijmaking wordt verlaagd met de bedragen die gelijkwaardig zijn aan dat deel van de vastlegging in de begroting waarvoor:
(a)de concrete acties zijn geschorst door een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking; of
(b)geen betalingsaanvraag kon worden ingediend wegens overmacht, voor zover deze situatie ernstige gevolgen had voor de uitvoering van het programma of een deel daarvan.
De nationale autoriteiten die zich op overmacht beroepen, tonen de rechtstreekse gevolgen van de overmachtsituatie voor de uitvoering van het programma of een deel ervan aan.
2.De lidstaat stuurt de Commissie uiterlijk op 31 januari informatie over de in lid 1, onder a) en b), bedoelde uitzonderingen die van toepassing zijn op de bedragen die uiterlijk op 26 december moesten worden gedeclareerd.
Artikel 101
Vrijmakingsprocedure
1.De Commissie informeert de lidstaat op basis van de informatie die zij op 31 januari heeft ontvangen over de hoogte van het bedrag dat op grond van die informatie wordt vrijgemaakt.
2.De lidstaat heeft één maand de tijd om in te stemmen met het vrij te maken bedrag of zijn opmerkingen te doen toekomen.
3.Uiterlijk op 30 juni dient de lidstaat een herzien financieringsplan bij de Commissie in waarin het verlaagde steunbedrag voor een of meer prioriteiten van het programma voor het betrokken kalenderjaar is opgenomen. Voor programma’s die steun ontvangen uit meer dan één fonds wordt het steunbedrag verlaagd per fonds naar evenredigheid met de bedragen die worden vrijgemaakt en niet zijn gebruikt in het betrokken kalenderjaar.
Als de lidstaat nalaat dit herziene financieringsplan in te dienen, herziet de Commissie het financieringsplan door de bijdrage uit de fondsen voor het betrokken kalenderjaar te verlagen. Deze verlaging wordt verdeeld over de prioriteiten naar evenredigheid met de bedragen die worden vrijgemaakt en niet zijn gebruikt in het betrokken kalenderjaar.
4.Uiterlijk op 31 oktober wijzigt de Commissie het besluit tot goedkeuring van het programma.
TITEL VIII
Financieel kader
Artikel 102
Geografische dekking van de steun voor de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei"
1.Het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds ondersteunen de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" in alle regio's die behoren tot niveau 2 van de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek ("regio's van NUTS-niveau 2") zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 868/2014 van de Commissie.
2.De middelen uit het EFRO en het ESF+ voor de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" worden aan de volgende drie regiocategorieën van NUTS-niveau 2 toegewezen:
(a)de minder ontwikkelde regio's, waarvan het bbp per inwoner minder dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt ("minder ontwikkelde regio's");
(b)de overgangsregio's, waarvan het bbp per inwoner 75 % tot 100 % van het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt ("overgangsregio's");
(c)de meer ontwikkelde regio's, waarvan het bbp per inwoner meer dan 100 % van het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt ("meer ontwikkelde regio's").
De classificatie van de regio's in een van de drie regiocategorieën wordt vastgesteld aan de hand van het bbp per inwoner, gemeten in koopkrachtstandaarden en berekend op basis van de cijfers van de Unie voor de periode 2014-2016 ten opzichte van het gemiddelde bbp van de EU-27 voor dezelfde referentieperiode.
3.Het Cohesiefonds ondersteunt de lidstaten waarvan het bni per inwoner, gemeten in koopkrachtstandaarden en berekend op basis van de cijfers van de Unie voor de periode 2014-2016, minder dan 90 % van het gemiddelde bni per inwoner van de EU-27 voor dezelfde referentieperiode bedraagt.
4.De Commissie stelt bij middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast tot vaststelling van de lijst van de regio's die aan de criteria voor een van de drie regiocategorieën voldoen, alsmede van de lidstaten die aan de in lid 3 vermelde criteria voldoen. Deze lijst geldt van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.
Artikel 103
Middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang
1.De middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang die voor de periode 2021-2027 voor vastlegging in de begroting beschikbaar zijn, bedragen 330 624 388 630 EUR in prijzen van 2018.
Ten behoeve van de programmering en vervolgens de opneming in de begroting van de Unie wordt dat bedrag geïndexeerd met 2 % per jaar.
2.De Commissie stelt bij uitvoeringshandeling een besluit vast tot vastlegging van de jaarlijkse verdeling van de totale middelen per lidstaat in het kader van de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" per regiocategorie, samen met de lijst van in aanmerking komende regio’s overeenkomstig de in bijlage XXII vastgestelde methode.
In dat besluit wordt ook de jaarlijkse verdeling van de totale middelen per lidstaat in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) vastgesteld.
3.0,35 % van de totale middelen wordt, na aftrek van de steun aan de in artikel 104, lid 4, bedoelde Connecting Europe Facility, toegewezen aan technische bijstand op initiatief van de Commissie.
Artikel 104
Middelen voor de doelstellingen "investeren in werkgelegenheid en groei" en "Europese territoriale samenwerking" (Interreg)
1.De middelen voor de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" bedragen 97,5 % van de totale middelen (d.w.z. in totaal 322 194 388 630 EUR) en worden als volgt verdeeld:
(a)61,6 % (d.w.z. in totaal 198 621 593 157 EUR) voor de minder ontwikkelde regio's;
(b)14,3 % (d.w.z. in totaal 45 934 516 595 EUR) voor de overgangsregio's;
(c)10,8 % (d.w.z. in totaal 34 842 689 000 EUR) voor de meer ontwikkelde regio's;
(d)12,8 % (d.w.z. in totaal 41 348 556 877 EUR) voor de door het Cohesiefonds ondersteunde lidstaten;
(e)0,4 % (d.w.z. in totaal 1 447 034 001 EUR) als aanvullende financiering voor de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden en de regio's van NUTS-niveau 2 die aan de criteria in artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Toetredingsakte van 1994 voldoen.
2.In 2024 voert de Commissie, in haar technische aanpassing voor het jaar 2025 overeenkomstig artikel [6] van Verordening (EU, Euratom) [[…] (MFK-verordening)], een herziening uit van de totale toewijzingen die elke lidstaat in het kader van de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" voor 2025-2027 heeft verricht.
De Commissie past in haar herziening de in bijlage XXII vastgestelde toewijzingsmethode toe op basis van de meest recente statistieken die beschikbaar zijn.
Na de technische aanpassing wijzigt de Commissie de in artikel 103, lid 2, bedoelde uitvoeringshandeling tot vaststelling van een herziene jaarlijkse verdeling.
3.De middelen die beschikbaar zijn voor het ESF+ in het kader van de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" bedragen 88 646 194 590 EUR.
Het bedrag van de in lid 1, onder e), bedoelde aanvullende financiering voor de ultraperifere gebieden dat wordt toegewezen aan het ESF+ bedraagt 376 928 934 EUR.
4.De steun uit het Cohesiefonds die moet worden overgedragen naar de CEF bedraagt 10 000 000 000 EUR. Zij wordt besteed aan vervoersinfrastructuurprojecten door specifieke oproepen te doen overeenkomstig Verordening (EU) [nummer van de nieuwe CEF-verordening], uitsluitend in de lidstaten die voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen.
De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van het uit de toewijzing van het Cohesiefonds voor elke lidstaat aan de CEF over te schrijven bedrag, welk bedrag pro rata wordt vastgesteld voor de hele periode.
Dit bedrag wordt afgetrokken van de toewijzing van het Cohesiefonds voor elke lidstaat.
De jaarlijkse kredieten die overeenstemmen met de in de eerste alinea vermelde steun uit het Cohesiefonds, worden vanaf begrotingsjaar 2021 opgenomen in de betrokken begrotingsonderdelen van de CEF.
30 % van de naar de CEF overgedragen middelen worden onmiddellijk na de overdracht beschikbaar gemaakt voor alle lidstaten die voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, voor de financiering van vervoersinfrastructuurprojecten overeenkomstig Verordening (EU) [de nieuwe CEF-verordening].
Op de in de eerste alinea bedoelde specifieke oproepen zijn de regels van toepassing die in het kader van Verordening (EU) [de nieuwe CEF-verordening] gelden voor de vervoerssector. Tot en met 31 december 2023 worden bij de selectie van financierbare projecten de nationale toewijzingen in het kader van het Cohesiefonds geëerbiedigd voor 70 % van de naar de CEF overgedragen middelen.
Vanaf 1 januari 2024 worden de naar de CEF overgedragen middelen die niet voor een vervoersinfrastructuurproject zijn vastgelegd, beschikbaar gemaakt voor alle lidstaten die voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, voor de financiering van vervoersinfrastructuurprojecten overeenkomstig Verordening (EU) [de nieuwe CEF-verordening].
5.500 000 000 EUR van de middelen voor de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" wordt toegewezen aan het Europees Urban-initiatief in het kader van direct of indirect beheer door de Commissie.
6.175 000 000 EUR van de middelen uit het ESF+ voor de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" wordt toegewezen aan transnationale samenwerking waarmee steun wordt geboden aan innovatieve oplossingen in het kader van direct of indirect beheer.
7.De middelen voor de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg) bedragen 2,5 % van de totale middelen die beschikbaar zijn voor vastleggingen in de begroting uit de fondsen voor de periode 2021-2027 (d.w.z. in totaal 8 430 000 000 EUR).
Artikel 105
Overdraagbaarheid van middelen
1.De Commissie kan een voorstel aanvaarden dat door een lidstaat bij de indiening van de partnerschapsovereenkomst of in het kader van de tussentijdse evaluatie wordt ingediend, voor een overdracht:
(a) van niet meer dan 15 % van de totale toewijzingen voor minder ontwikkelde regio’s naar overgangsregio’s of meer ontwikkelde regio’s en van overgangsregio's naar meer ontwikkelde regio's;
(b)van de toewijzingen voor meer ontwikkelde regio’s of overgangsregio’s naar minder ontwikkelde regio’s.
2.De totale toewijzingen voor elke lidstaat voor de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" en de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg), kunnen niet tussen deze doelen worden overgedragen.
Artikel 106
Bepaling van de medefinancieringspercentages
1.In het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een programma worden het medefinancieringspercentage en het maximumbedrag van de steun uit de fondsen voor elke prioriteit bepaald.
2.Voor elke prioriteit wordt in het besluit van de Commissie vastgesteld op welke van de volgende elementen het medefinancieringspercentage voor de prioriteit van toepassing is:
(a)het totaal van de particuliere en overheidsbijdrage;
(b)de overheidsbijdrage.
3.Het medefinancieringspercentage voor de doelstelling "investeren in werkgelegenheid en groei" op het niveau van elke prioriteit bedraagt niet meer dan:
(a)70 % voor de minder ontwikkelde regio's;
(b)55 % voor de overgangsregio's;
(c)40 % voor de meer ontwikkelde regio's.
De onder a) vastgestelde medefinancieringspercentages zijn ook van toepassing op de ultraperifere gebieden.
Het medefinancieringspercentage voor het Cohesiefonds op het niveau van elke prioriteit ligt niet hoger dan 70 %.
In de ESF+-verordening kunnen hogere medefinancieringspercentages worden vastgesteld voor prioriteiten ter ondersteuning van innovatieve acties overeenkomstig artikel [14] van die verordening.
4.Het medefinancieringspercentage voor Interreg-programma’s ligt niet hoger dan 70 %.
In de ETS-verordening kunnen hogere medefinancieringspercentages worden vastgesteld voor externe programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" (Interreg).
5.Maatregelen op het gebied van technische bijstand die op initiatief van of namens de Commissie worden uitgevoerd, kunnen voor 100 % worden gefinancierd.
Titel IX
Delegatie van bevoegdheid, uitvoerings-, overgangs- en slotbepalingen
HOOFDSTUK I
Delegatie van bevoegdheid en uitvoeringsbepalingen
Artikel 107
Delegatie van bevoegdheid
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 108 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij deze verordening om in te spelen op veranderingen die zich voordoen tijdens de programmeringsperiode voor niet-essentiële onderdelen van deze verordening, met uitzondering van de bijlagen III, IV, X en XXII.
Artikel 108
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.De in artikel 63, lid 10, artikel 73, lid 4, artikel 88, lid 4, artikel 89, lid 4, en artikel 107 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 63, lid 10, artikel 73, lid 4, artikel 88, lid 4, en artikel 89, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 zijn neergelegd.
5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6.Een overeenkomstig artikel 63, lid 10, artikel 73, lid 4, artikel 88, lid 4, artikel 89, lid 4, en artikel 107 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 109
Comitéprocedure
1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
HOOFDSTUK II
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 110
Overgangsbepalingen
Verordening (EG) nr. 1303/2013 of elke andere handeling die van toepassing is op de programmeringsperiode 2014-2020 blijft van toepassing op de programma’s en concrete acties die steun ontvangen uit het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds en het EFMZV in die periode.
Artikel 111
Voorwaarden voor concrete acties waarvoor gefaseerde uitvoering geldt
1.De beheersautoriteit kan voortgaan met de selectie van een concrete actie bestaande uit de tweede fase van een concrete actie die voor steun is geselecteerd en is begonnen op grond van Verordening (EG) nr. 1303/2013, mits aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
(a)de concrete actie die voor steun is geselecteerd op grond van Verordening (EG) nr. 1303/2013 bestaat vanuit een financieel oogpunt uit twee duidelijk te onderscheiden fasen met aparte auditsporen;
(b)de totale kosten van de concrete actie bedragen meer dan 10 miljoen EUR;
(c)de uitgaven die zijn opgenomen in een betalingsaanvraag met betrekking tot de eerste fase zijn niet opgenomen in betalingsaanvragen met betrekking tot de tweede fase;
(d)de tweede fase van de concrete actie is in overeenstemming met het toepasselijke recht en komt in aanmerking voor steun uit het EFRO, het ESF+ en het Cohesiefonds overeenkomstig de bepalingen van deze verordening of de fondsspecifieke verordeningen;
(e)de lidstaat verbindt zich er in het overeenkomstig artikel 141 van Verordening (EG) nr. 1303/2013 ingediende eindverslag over de uitvoering toe de tweede en laatste fase tijdens de programmeringsperiode te voltooien en operationeel te maken.
2.De bepalingen van deze verordening zijn van toepassing op de tweede fase van de concrete actie.
Artikel 112
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Straatsburg,
Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De voorzitter
De voorzitter
FINANCIEEL MEMORANDUM
1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.Benaming van het voorstel/initiatief
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa
1.2.Betrokken beleidsterrein(en) (programmacluster)
1.3.Het voorstel/initiatief betreft:
◻ een nieuwe actie
◻ een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie
X de verlenging van een bestaande actie
◻ de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie
1.4.Motivering van het voorstel/initiatief
1.4.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief
In 2019 Vaststelling van de verordening
In 2020 Onderhandelingen over de programma’s
1 januari 2021 Aanvang van de nieuwe programma’s
1.4.2.Toegevoegde waarde van de betrokkenheid van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, o.a. coördinatiewinst, rechtszekerheid, een grotere doeltreffendheid en complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder "toegevoegde waarde van de betrokkenheid van de Unie" verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die zou zijn gecreëerd indien alleen de lidstaat een maatregel had getroffen.
Redenen voor een EU-optreden (vooraf)
Het EU-optreden voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het EFMZV, het AMIF, het ISF en het BMVI is gerechtvaardigd op basis van de doelstellingen van artikel 174 VWEU. Het recht om op te treden is vastgelegd in artikel 175 VWEU, dat de Unie uitdrukkelijk oproept tot uitvoering van het betrokken beleid via structuurfondsen, in samenhang met artikel 177, dat de rol van het Cohesiefonds omschrijft. De doelen van het ESF, EFRO en het Cohesiefonds zijn omschreven in respectievelijk de artikelen 162, 176 en 177 VWEU. De maatregelen met betrekking tot de visserij worden gerechtvaardigd door artikel 39 VWEU.
Artikel 174 VWEU bepaalt dat bijzondere aandacht wordt besteed aan plattelandsgebieden, regio's die een industriële overgang doormaken en regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen. Onder de laatstgenoemde regio's vallen de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, alsmede insulaire, grensoverschrijdenden en berggebieden.
Artikel 349 VWEU bepaalt dat specifieke maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de structurele economische en sociale situatie van de ultraperifere gebieden, die wordt bemoeilijkt door bepaalde specifieke kenmerken die de ontwikkeling van deze gebieden ernstig schaden.
Verwachte gegenereerde meerwaarde voor de Unie (achteraf)
Doeltreffendheid en doelmatigheid: wanneer EU-optreden meer resultaten oplevert. Zo wordt in veel landen ongeveer 50 % (of meer) van de publieke investeringen uitgetrokken voor het cohesiebeleid – deze lidstaten zouden anders niet over de financiële draagkracht beschikken voor dergelijke investeringen. Zonder het EFRO zouden er in de meeste regio’s, ongeacht hun ontwikkelingsniveau, bovendien geen strategieën voor slimme specialisatie (RIS3) bestaan of worden voortgezet.
Bijdrage aan de doelstellingen die belangrijk zijn voor de burgers van de EU. De bevordering van werkgelegenheid en groei, groene en koolstofarme groei, sociale inclusie en de integratie van migranten, goed grensbeheer – al deze thema’s zijn belangrijk voor de burgers. Bovendien zijn de randvoorwaarden bevorderlijk voor structurele hervormingen en de modernisering van de overheid.
1.4.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan
(1) Vereenvoudiging: de noodzaak om de administratieve lasten verminderen. Dit was een belangrijke en meermaals vastgestelde bevinding. De te complexe beheers-, controle- en auditsystemen hebben geleid tot administratieve onzekerheid en vertraging bij de uitvoering en vormden een ontmoediging om steun aan te vragen. Er werd met name aanbevolen om vereenvoudigde kostenopties te gebruiken.
(2) Flexibiliteit om in te spelen op nieuwe behoeften: Zo is uit de ex-postevaluatie van het EFRO en het Cohesiefonds gebleken dat de aanpassing van de programma’s tijdens de economische crisis een van de succesverhalen was in de periode 2007-2013 en hierop moet worden voortgebouwd.
(3) Het potentieel van financieringsinstrumenten: Uit de evaluaties is gebleken dat financieringsinstrumenten een efficiënter middel kunnen zijn om investeringen te financieren op bepaalde beleidsterreinen, maar de uitvoering heeft vertraging opgelopen en het is een uitdaging om het gebruik ervan te spreiden.
1.4.4.Verenigbaarheid en eventuele synergie met andere passende instrumenten
Door de aard van de steun kunnen de belangrijkste synergieën tot stand worden gebracht met Horizon Europa en de Connecting Europe Facility:
Horizon Europa zal worden toegespitst op "Europese uitmuntendheid" (nieuwe kennis genereren en benutten, baanbrekend onderzoek) en het EFRO op "regionaal belang" (bestaande kennis en technologie verspreiden naar waar ze nodig zijn, deze lokaal verankeren via strategieën voor slimme specialisatie, lokale systemen voor innovatie opzetten).
De samenhang met de Connecting Europe Facility (CEF) wordt mogelijk gemaakt door grotere synergie en complementariteit in die zin dat de CEF voornamelijk op het "kernnetwerk" gericht zal zijn, terwijl het EFRO en het Cohesiefonds ook ondersteuning zullen bieden voor het "uitgebreide netwerk", onder meer door te zorgen voor regionale en lokale toegang daartoe en vervoersverbindingen in stedelijke gebieden.
1.5.Duur en financiële gevolgen
◻ beperkte geldigheidsduur
–◻
van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ
–X
Financiële gevolgen vanaf 2021 tot en met 2027 voor vastleggingskredieten en vanaf 2021 tot en met 2029 voor betalingskredieten.
◻ onbeperkte geldigheidsduur
–Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,
gevolgd door een volledige uitvoering.
1.6.Beheersvorm(en)
◻ Direct beheer door de Commissie
–◻ door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;
–◻
door de uitvoerende agentschappen
X Gedeeld beheer met de lidstaten
◻ Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:
–◻ derde landen of de door hen aangewezen organen;
–◻ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);
–◻ de EIB en het Europees Investeringsfonds;
–◻ de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;
–◻ publiekrechtelijke organen;
–◻ privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;
–◻ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;
–◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.
–Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen".
2.BEHEERSMAATREGELEN
2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen
Vermeld frequentie en voorwaarden.
Het monitoringsysteem bouwt voort op de beste praktijken van de begrotingsperiode 2014-2020 en zal gebaseerd blijven op een systeem van gedeeld beheer. De voor elk programma opgerichte monitoringcomités zullen een grotere rol krijgen bij het toezicht op de programmaprestaties en alle factoren die hierop van invloed zijn. Met het oog op transparantie moeten de aan de monitoringcomités voorgelegde documenten openbaar worden gemaakt. Het systeem wordt gecompleteerd door vergaderingen van de Commissie met de lidstaten over de jaarlijkse evaluatie van de prestaties. De verplichting om jaarlijkse uitvoeringsverslagen op te stellen, zal worden afgeschaft in ruil voor frequentere en actuelere gegevens. Een eindverslag over de prestaties zal verplicht blijven.
Door gemeenschappelijk toepasbare indicatoren te definiëren, zal worden bijdragen tot de beschikbaarheid van monitoringinformatie die kan worden samengevoegd op het niveau van de Unie.
Elektronische gegevens maken het mogelijk om vereenvoudiging en transparantie te combineren. In de periode 2014-2020 was het verplicht om te voorzien in een systeem voor elektronische gegevensuitwisseling tussen de begunstigden en de beheersautoriteiten en tussen de verschillende autoriteiten van het beheers- en controlesysteem onderling. In de onderhavige verordening wordt hierop voortgebouwd en worden bepaalde aspecten met betrekking tot gegevensverzameling verder uitgewerkt. Alle gegevens die nodig zijn om de voortgang van de uitvoering te monitoren, met inbegrip van resultaten en programmaprestaties, zullen nu elektronisch worden verzonden. Het open gegevensplatform zal om de twee maanden worden geactualiseerd, waardoor het de prestaties bijna in realtime zal weergeven.
2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)
2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie
Gezien de positieve resultaten van de verlaging van de door de Europese Rekenkamer gemelde foutenpercentages (en de onzekerheid als gevolg van het feit dat het systeem geen volledige programma-uitvoeringscyclus is toegepast, waardoor er geen definitieve conclusies kunnen worden getrokken over alle aspecten ervan) moet worden vastgehouden aan de bestaande grondbeginselen van het beheers- en controlesysteem en de voor de periode 2014-2020 ingevoerde regels voor financieel beheer.
Niettemin moet ook worden erkend dat de uitvoering voor de periode 2014-2020 met vertraging van start is gegaan en dat bepaalde ingevoerde vereisten tot onnodige administratieve lasten hebben geleid. Daarom wordt voorgesteld dat de taken en bevoegdheden van de verschillende instanties in het beheers- en controlesysteem duidelijker worden vastgesteld, met name wat betreft de selectie van concrete acties en de vereisten waarmee de naleving van de beginselen van goed financieel beheer worden gewaarborgd.
Met het oog op voorspelbaarheid bevat de wetgevingstekst alle details en afgeleide regels die eerder zijn vastgesteld in secundaire wetgeving. De aanwijzingsprocedure is niet verplicht. De bepalingen moedigen de doorrol van de bestaande systemen aan. Voor programma’s met een goed werkend beheers- en controlesysteem en een goede staat van dienst wordt een hogere mate van vereenvoudiging voorgesteld. Daarnaast wordt duidelijkheid verschaft over de vereisten in verband met de risicogebaseerde beheersverificaties en de regelingen inzake één enkele audit, alsook op het gebied van de minimumeisen voor kleinere programma’s waarvoor mogelijk niet-statistische steekproefmethoden moeten worden gebruikt.
2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico's en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico's te beperken
Bij de wijzigingen en mogelijkheden tot vereenvoudiging die door de Commissie zijn overwogen voor de periode na 2020 is rekening gehouden met verschillende aanbevelingen van de Rekenkamer voor de voorbereiding van wetgeving voor de periode na 2020, met name de aanbevelingen waarin wordt oproepen de opzet van het uitvoeringsmechanisme voor de fondsen te heroverwegen (aanbeveling 1 van audit 2015/AUD/0195), rekening houdend met de suggesties van de groep op hoog niveau.
De hoge foutenpercentages in het verleden hielden vaak verband met een gebrek aan rechtszekerheid en uiteenlopende interpretaties van dezelfde regels, bijvoorbeeld op het gebied van overheidsopdrachten. De Commissie heeft verschillende aspecten opgenomen in het voorstel voor een nieuwe GB-verordening, zoals risicogebaseerde beheersverificaties, een risicogebaseerde auditstrategie, regels voor een evenredige behoefte aan statistische steekproefneming en specifieke bepalingen inzake de evenredigheid van controles en het gebruik van nationale systemen, enzovoort.
De gedetailleerde bijlagen inzake relevante aspecten van de beheers- en controlesystemen zijn erop gericht rechtszekerheid te bieden zonder dat daarvoor verdere secundaire wetgeving of uitgebreide richtsnoeren moeten worden vastgesteld, hetgeen normaal gezien het geval is na de vaststelling van de GB-verordening.
2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting).
Het huidige uitvoeringsmechanisme in gedeeld beheer wordt soms bekritiseerd, ook door de Rekenkamer, omdat het te complex en foutgevoelig zou zijn, met hoge kosten op alle controleniveaus. De Commissie heeft al deze kritische elementen zorgvuldig in overweging genomen om het juiste evenwicht te vinden tussen verantwoordingsplicht, vereenvoudiging en prestaties.
Er zijn vereenvoudigingen ingevoerd om het risico op overlapping tussen de controles waaraan begunstigden op de verschillende niveaus worden onderworpen en het risico op overlapping tussen de verschillende functies van het opgezette beheers- en controlesysteem te voorkomen. Voor de periode na 2020 worden bijvoorbeeld de certificeringsinstanties (momenteel zijn er meer dan 210) vervangen door een boekhoudfunctie die dubbele controles onmogelijk zal maken in de toekomst. Daarnaast wordt voorgesteld de auditactiviteiten te stroomlijnen door minder audits van concrete acties uit te voeren op het niveau van de begunstigden. Er is immers voorzien in specifieke bepalingen inzake verbeterde evenredige regelingen, rekening houdend met de doeltreffende werking van het beheers- en controlesysteem van een programma in het verleden.
Wat het beoogde zekerheidsniveau betreft, wordt er in de fase van het wetgevingsvoorstel naar gestreefd het foutenpercentage onder de materialiteitsdrempel van 2 % te houden. Besprekingen over een andere materialiteitsdrempel kunnen alleen per geval worden gevoerd in het licht van het wetgevingsdebat, met name wanneer de wetgevingsautoriteit niet (volledig) achter de voorgestelde vereenvoudigingen van het programma staat en/of beperkingen oplegt aan de controles, hetgeen gevolgen zou hebben voor het verwachte foutenpercentage.
2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.
De Commissie blijft nagaan of alle door de beheersautoriteiten ingevoerde maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden in de periode na 2020 verder kunnen worden versterkt.
De beheersautoriteiten zullen doeltreffende en evenredige fraudebestrijdingsmaatregelen en -procedures moeten handhaven, in het bijzonder rekening houdend met vastgestelde frauderisico’s.
E-cohesie en interactieve IT-systemen zullen belangrijke vereisten blijven in de toekomst. De beheersautoriteiten zullen de mogelijkheid krijgen om de ingevoerde procedures en systemen ter voorkoming van onregelmatigheden en fraude door te rollen.
3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.Rubriek van het meerjarig financieel kader en voorgesteld(e) nieuw(e) begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
Rubriek van het meerjarig financieel kader
|
Begrotingsonderdeel
|
Soort
krediet
|
Bijdrage
|
|
Nummer
|
GK/NGK.
|
van EVA-landen
|
van kandidaat-lidstaten
|
van derde landen
|
in de zin van artikel [21, lid 2, onder b),] van het Financieel Reglement
|
02. Cohesie en waarden
|
05.02: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)
05.03: Cohesiefonds (CF)
05.03.YY Bijdrage voor de Connecting Europe Facility (CEF)
07.02: Europees Sociaal Fonds (ESF)
|
GK
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven
3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven
in miljoenen euro's in lopende prijzen (tot op drie decimalen)
Rubriek van het meerjarig financieel
kader
|
02.
|
Cohesie en waarden
|
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Na 2027
|
TOTAAL
|
05.02: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)
|
Vastleggingen
|
|
29 440,110
|
30 327,771
|
31 279,590
|
35 259,611
|
33 267,540
|
34 307,819
|
35 425,598
|
|
226 308,000
|
|
Betalingen
|
|
1 164,755
|
1 341,699
|
12 834,033
|
16 236,551
|
29 081,391
|
38 297,376
|
38 210,997
|
89 204,236
|
226 308,000
|
05.03: Cohesiefonds (CF)
|
Vastleggingen
|
|
4 522,388
|
4 684,978
|
4 862,038
|
5 044,652
|
5 232,977
|
5 428,152
|
5 631,603
|
|
35 407,000
|
|
Betalingen
|
|
175,643
|
200,023
|
3 490,734
|
3 019,315
|
4 914,058
|
5 243,048
|
4 989,748
|
13 374,217
|
35 407,000
|
05.03.YY Bijdrage voor de Connecting Europe Facility (CEF)
|
Vastleggingen
|
|
1 441,457
|
1 493,281
|
1 549,717
|
1 607,923
|
1 667,949
|
1 730,159
|
1 795,007
|
|
11 285,000
|
|
Betalingen
|
|
83,293
|
504,603
|
528,852
|
548,807
|
569,400
|
590,655
|
612,703
|
7 847,181
|
11 285,000
|
07.02: Europees Sociaal Fonds (ESF)
|
Vastleggingen
|
|
12 983,946
|
13 384,351
|
13 814,025
|
14 256,194
|
14 711,141
|
15 181,257
|
15 669,085
|
|
100 000,000
|
|
Betalingen
|
|
511,825
|
592,614
|
5 940,557
|
7 241,014
|
12 930,766
|
16 995,138
|
16 806,577
|
38 981,508
|
100 000,000
|
Waarvan uit het budget van het programma gefinancierde administratieve kredieten
|
Vastleggingen = betalingen
|
|
40,300
|
40,600
|
35,900
|
36,200
|
36,500
|
36,800
|
37,100
|
|
263,400
|
TOTAAL kredieten voor het budget van het programma
|
Vastleggingen
|
|
48 388,000
|
49 891,000
|
51 506,000
|
53 169,000
|
54 880,000
|
56 648,000
|
58 522,000
|
|
373 000,000
|
|
Betalingen
|
|
1 935,516
|
2 638,939
|
22 794,176
|
27 045,687
|
47 432,616
|
61 126,217
|
60 620,025
|
149 407,142
|
373 000,000
|
Rubriek van het meerjarig financieel
kader
|
7
|
"Administratieve uitgaven"
|
in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)
DG EMPL
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Na 2027
|
TOTAAL
|
Personele middelen
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
|
599,599
|
Andere administratieve uitgaven
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 7 – DG EMPL
|
(totaal vastleggingen = totaal betalingen)
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
|
599,599
|
in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)
DG REGIO
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Na 2027
|
TOTAAL
|
Personele middelen
|
80,506
|
82,116
|
83,758
|
85,433
|
87,141
|
88,883
|
90,660
|
|
598,497
|
Andere administratieve uitgaven
|
2,370
|
2,417
|
2,465
|
2,514
|
2,564
|
2,615
|
2,667
|
|
17,612
|
TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 7 – DG REGIO
|
(totaal vastleggingen = totaal betalingen)
|
82,876
|
84,533
|
86,223
|
87,947
|
89,705
|
91,498
|
93,327
|
|
616,019
|
in miljoenen euro's in lopende prijzen (tot op drie decimalen)
TOTAAL EMPL EN REGIO
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Na 2027
|
TOTAAL
|
Personele middelen
|
166,163
|
167,773
|
169,415
|
171,090
|
172,798
|
174,540
|
176,317
|
|
1 198,006
|
Andere administratieve uitgaven
|
2,370
|
2,417
|
2,465
|
2,514
|
2,564
|
2,615
|
2,667
|
|
17,612
|
TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader
|
(totaal vastleggingen = totaal betalingen)
|
168,533
|
170,190
|
171,880
|
173,604
|
175,362
|
177,155
|
178,984
|
|
1 215,618
|
in miljoenen euro's in lopende prijzen (tot op drie decimalen)
|
|
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Na 2027
|
TOTAAL
|
TOTAAL kredieten
voor alle RUBRIEKEN
van het meerjarig financieel kader
|
Vastleggingen
|
48 556,533
|
50 061,190
|
51 677,880
|
53 332,604
|
55 055,362
|
56 825,155
|
58 700,984
|
|
374 215,618
|
|
Betalingen
|
2 104,049
|
2 809,129
|
22 966,056
|
27 219,291
|
47 607,978
|
61 303,372
|
60 799,009
|
149 407,142
|
374 215,618
|
3.2.2.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten
–◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig
–X
Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
in miljoenen euro's in lopende prijzen (tot op drie decimalen)
Jaren
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
DG EMPL
RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Personele middelen
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
599,599
|
Andere administratieve uitgaven
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Subtotaal RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
85,657
|
599,599
|
DG REGIO
RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Personele middelen
|
80,506
|
82,116
|
83,758
|
85,433
|
87,141
|
88,883
|
90,660
|
598,497
|
Andere administratieve uitgaven
|
2,370
|
2,417
|
2,465
|
2,514
|
2,564
|
2,615
|
2,667
|
17,612
|
Subtotaal RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
82,876
|
84,533
|
86,223
|
87,947
|
89,705
|
91,498
|
93,327
|
616,019
|
TOTAAL EMPL EN REGIO
RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Personele middelen
|
166,163
|
167,773
|
169,415
|
171,090
|
172,798
|
174,540
|
176,317
|
1 198,006
|
Andere administratieve uitgaven
|
2,370
|
2,417
|
2,465
|
2,514
|
2,564
|
2,615
|
2,667
|
17,612
|
Subtotaal RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
168,533
|
170,190
|
171,880
|
173,604
|
175,362
|
177,155
|
178,984
|
1 215,618
|
DG EMPL
Buiten RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Personele middelen
|
5,000
|
5,000
|
5,000
|
5,000
|
5,000
|
5,000
|
5,000
|
35,000
|
Andere administratieve
uitgaven
|
20,000
|
20,000
|
15,000
|
15,000
|
15,000
|
15,000
|
15,000
|
115,000
|
Subtotaal
buiten RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
25,000
|
25,000
|
20,000
|
20,000
|
20,000
|
20,000
|
20,000
|
150,000
|
DG REGIO
Buiten RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Personele middelen
|
4,400
|
4,500
|
4,600
|
4,700
|
4,800
|
4,900
|
5,000
|
32,900
|
Andere administratieve
uitgaven
|
10,900
|
11,100
|
11,300
|
11,500
|
11,700
|
11,900
|
12,100
|
80,600
|
Subtotaal
buiten RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
15,300
|
15,600
|
15,900
|
16,200
|
16,500
|
16,800
|
17,100
|
113,400
|
TOTAAL EMPL EN REGIO
Buiten RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Personele middelen
|
9,400
|
9,500
|
9,600
|
9,700
|
9,800
|
9,900
|
10,000
|
67,900
|
Andere administratieve
uitgaven
|
30,900
|
31,100
|
26,300
|
26,500
|
26,700
|
26,900
|
27,100
|
195,500
|
Subtotaal
buiten RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
40,300
|
40,600
|
35,900
|
36,200
|
36,500
|
36,800
|
37,100
|
263,400
|
TOTAAL
|
208,833
|
210,790
|
207,780
|
209,804
|
211,862
|
213,955
|
216,084
|
1 479,108
|
De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
3.2.2.1.Geraamde personeelsbehoeften
–◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig
–X
Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
EMPL
Jaren
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
• Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)
|
Zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie
|
599
|
599
|
599
|
599
|
599
|
599
|
599
|
Delegaties
|
|
|
|
|
|
|
|
Onderzoek
|
|
|
|
|
|
|
|
• Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE) - AC, AL, END, INT en JED
Rubriek 7
|
Gefinancierd uit RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader
|
- zetel
|
|
|
|
|
|
|
|
|
- delegaties
|
|
|
|
|
|
|
|
Gefinancierd uit het budget van het programma
|
- zetel
|
99
|
99
|
99
|
99
|
99
|
99
|
99
|
|
- delegaties
|
|
|
|
|
|
|
|
Onderzoek
|
|
|
|
|
|
|
|
Andere (geef aan welke)
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
698
|
698
|
698
|
698
|
698
|
698
|
698
|
REGIO
Jaren
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
• Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)
|
Zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie
|
542
|
542
|
542
|
542
|
542
|
542
|
542
|
Delegaties
|
|
|
|
|
|
|
|
Onderzoek
|
|
|
|
|
|
|
|
• Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE) - AC, AL, END, INT en JED
Rubriek 7
|
Gefinancierd uit RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader
|
- zetel
|
38,5
|
38,5
|
38,5
|
38,5
|
38,5
|
38,5
|
38,5
|
|
- delegaties
|
|
|
|
|
|
|
|
Gefinancierd uit het budget van het programma
|
- zetel
|
71
|
71
|
71
|
71
|
71
|
71
|
71
|
|
- delegaties
|
|
|
|
|
|
|
|
Onderzoek
|
|
|
|
|
|
|
|
Andere (geef aan welke)
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
651,5
|
651,5
|
651,5
|
651,5
|
651,5
|
651,5
|
651,5
|
EMPL en REGIO
TOTAAL Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)
|
Zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie
|
1141
|
1141
|
1141
|
1141
|
1141
|
1141
|
1141
|
Delegaties
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
Onderzoek
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
0
|
TOTAAL Extern personeel (in VTE)
|
208,5
|
208,5
|
208,5
|
208,5
|
208,5
|
208,5
|
208,5
|
TOTAAL-GENERAAL
|
1349,5
|
1349,5
|
1349,5
|
1349,5
|
1349,5
|
1349,5
|
1349,5
|
Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
Beschrijving van de uit te voeren taken:
Ambtenaren en tijdelijk personeel
|
·Bijdragen aan de analyse van, de onderhandelingen over en de wijziging en/of voorbereiding voor goedkeuring van voorstellen voor programma’s en/of projecten in de lidstaten.
·Bijdragen aan het beheer, het toezicht en de evaluatie van de uitvoering van de goedgekeurde programma’s/projecten.
·Waarborgen dat de regels met betrekking tot de programma’s worden nageleefd.
|
Extern personeel
|
·Idem en/of administratieve ondersteuning
|
3.2.3.Bijdragen van derden
Het voorstel/initiatief:
–X
voorziet niet in medefinanciering door derden
–◻
voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:
Kredieten in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)
Jaren
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
Medefinancieringsbron
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL medegefinancierde kredieten
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
–X Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.
–◻
Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:
–◻
voor de eigen middelen
–◻
voor overige ontvangsten
Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven ◻
in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)
Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:
|
Gevolgen van het voorstel/initiatief
|
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Artikel ………….
|
|
|
|
|
|
|
|
Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.
Andere opmerkingen (bijv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie).